Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Utrechtse Heuvelrug 2024

Geldend van 16-02-2024 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Utrechtse Heuvelrug 2024

Behorende bij de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Utrechtse Heuvelrug 2024

1 Inleidende bepalingen

Algemene bepaling:

Alle begrippen die in deze Beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wmo 2015, de Jeugdwet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, het besluit Jeugdwet, de Algemene wet bestuursrecht en de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Utrechtse Heuvelrug.

1.1 Begripsomschrijvingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvrager: de inwoner die een aanvraag indient voor ondersteuning in het kader van de Wmo 2015 of Jeugdwet;

  • b.

    begeleiding: maatwerkvoorziening ter bevordering van de zelfredzaamheid van de cliënt en diens participatie in de samenleving;

  • c.

    Besluit: het Besluit maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp Utrechtse Heuvelrug;

  • d.

    bezoekbaar: de aanvrager kan de woning, de woonkamer en een toilet bereiken en gebruiken;

  • e.

    budgethouder: cliënt die een pgb toegekend heeft gekregen voor een maatwerkvoorziening;

  • f.

    cliënt: een cliënt als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo of een jeugdige of zijn ouders als bedoeld in artikel 1 van de Jeugdwet.

  • g.

    consulent: deskundig medewerker in de Sociale Dorpsteams;

  • h.

    familiegroepsplan: hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren met mogelijke ondersteuning en advies van een terzake deskundige professional;

  • i.

    gebruikelijke zorg: de normale dagelijkse zorg die de leden van een huishouden geacht worden aan elkaar te bieden;

  • j.

    logeerbaar: de aanvrager kan de woning, de woonkamer, de badkamer, de slaapkamer en een toilet bereiken en gebruiken;

  • k.

    maatwerkvoorziening: een voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo en een individuele voorziening als bedoeld in de Jeugdwet ;

  • l.

    Verordening: de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Utrechtse Heuvelrug;

  • m.

    vertegenwoordiger: iemand die de aanvrager/cliënt vertegenwoordigt; kan een wettelijk vertegenwoordiger zijn, maar ook een door de cliënt zelf gekozen persoon uit diens netwerk.

1.2 Vorm van de verstrekking

1.2.1 In natura

Bij natura verstrekking wordt de voorziening 'gebruiksklaar' ter beschikking gesteld aan degene die er aanspraak op heeft. Bij hulpmiddelen gaat het dan om het leveren van het hulpmiddel aan de gebruiker. Het is mogelijk naturavoorzieningen in eigendom of in bruikleen te verstrekken. Bij de gemeente Utrechtse Heuvelrug is het uitgangspunt dat voorzieningen in bruikleen worden verstrekt. Een andere vorm van naturaverstrekking is dienstverlening, zoals bijvoorbeeld regiovervoer. Waar nodig regelt de gemeente onderhoud (hierbij is reparatie inbegrepen), keuring en verzekering van hulpmiddelen. Bij gecontracteerde leveranciers wordt vaak een totaalpakket afgenomen. In zo’n pakket zijn onderhoud, keuring, reparatie en een pech-onderweg service ondergebracht.

1.2.2 Persoonsgebonden budget (pgb)

Met een pgb kan cliënt naar eigen wens een voorziening inkopen die vergelijkbaar is met de geïndiceerde voorziening in natura. Een pgb is een geldbedrag dat in plaats van een naturavoorziening kan worden verstrekt. De hoogte van een pgb bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura. De Sociale Verzekeringsbank beheert de budgetten en zorgt voor uitbetalingen voor diensten zoals huishoudelijke ondersteuning en begeleiding.

Een eenmalig pgb voor een hulpmiddel woonvoorziening, vervoervoorziening keert de gemeente uit aan de aanvrager of leverancier. Indien dit een tweedehands voorziening betreft, dan zal het te verstrekken bedrag gebaseerd zijn op de kostprijs hiervan, qua prijs maar ook qua beperkte levensduur vanwege het al afgeschreven deel. Dit dient vastgesteld te worden door een onafhankelijk deskundige partij. Bij een pgb wordt ook gecontroleerd of de cliënt pgb-vaardig is. In hoofdstuk 3 wordt uitgebreid ingegaan op de regels rond het pgb.

1.2.3 Financiële tegemoetkoming

Een financiële tegemoetkoming is een vastgesteld bedrag dat eenmalig of gefaseerd door de gemeente wordt uitbetaald. In de Verordening maatschappelijke ondersteuning Utrechtse Heuvelrug is vastgelegd voor welke voorzieningen een (gemaximeerde) financiële tegemoetkoming mogelijk is.

2 Aanvraag hulp en ondersteuning

2.1 Hulpvraag, melding, familiegroepsplan, onderzoek en aanvraag

Hulpvraag

De inwoner, die behoefte heeft aan ondersteuning, of diens vertegenwoordiger, kan terecht bij de Sociale Dorpsteams in de dorpen, maar ook bij andere dienst-/hulpverleners in de gemeente (b.v. huisarts, wijkverpleegkundige). Bij de Sociale Dorpsteams werken consulenten die qua opleiding en ervaring toegerust zijn voor hun taken. In eerste instantie wordt een verkennend gesprek gevoerd met de inwoner of diens vertegenwoordiger. Dit gebeurt vanuit de algemene voorziening in de vorm van ondersteuning maatschappelijk werk. Een melding kan uit dit gesprek voortvloeien.

Melding

Een hulpvraag kan door of namens een aanvrager bij het college op enigerlei wijze worden gemeld. Dat kan dus telefonisch, via de website of bij de Sociale Dorpsteams. De melding wordt door het Sociale Dorpsteam bevestigd.

Opstellen van een familiegroepsplan

Het opstellen van een familiegroepsplan is specifiek voor ondersteuning zoals bedoeld volgens de Jeugdwet. Een familiegroepsplan kan al worden opgesteld nadat de melding is gedaan en voordat het onderzoek plaatsvindt. Vandaar dat het op deze plek in het proces is geplaatst. Het opstellen van het familiegroepsplan kan echter ook later in het proces nog plaatsvinden.

Het Sociale Dorpsteam brengt de jeugdige en zijn ouders op de hoogte van de mogelijkheid om binnen een redelijke termijn een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet op te stellen. Als de jeugdige en zijn ouders daarom verzoeken, draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan. Het familiegroepsplan speelt ook een rol in het gedwongen kader. De beschrijvingen in deze beleidsregels omtrent het familiegroepsplan betreffen echter alleen het vrijwillig kader van jeugdhulp.

De Jeugdwet geeft een aantal uitzonderingen waarin ouders en jeugdige geen gelegenheid krijgen om eerst een familiegroepsplan te maken. In het vrijwillige kader is dit wanneer het opstellen van een familiegroepsplan de belangen van de jeugdige schaadt, bijvoorbeeld door een concrete bedreiging van de veiligheid of ontwikkeling van het kind. Reden: als een professional ernstige onveiligheid (bijvoorbeeld seksueel misbruik, ernstige verwaarlozing of mishandeling) constateert bij een kind, dan heeft het gezin blijkbaar zelf niet voldoende in die veiligheid kunnen voorzien. Veiligheid voor het kind is dan de eerste prioriteit.

Ook is de uitvoering van een familiegroepsplan begrensd door het professionele kader op grond van de te hanteren professionele standaard als bedoeld in artikel 453 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 4.1.1, tweede lid, juncto 4.1.5, eerste lid, van de Jeugdwet en de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Deze eisen zijn geoperationaliseerd in het Kwaliteitskader van het Besluit Jeugdwet. De professional zal dus vanuit zijn beroepsuitoefening moeten toetsen of hij uitvoering kan geven aan het familiegroepsplan en daarover in gesprek moeten gaan met betrokkenen, met als ondergrens de veiligheid en gezonde ontwikkeling van de jeugdige.

Ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan

De gemeente heeft de taak om haar beleid zo vorm te geven dat het gericht is op het tot stand brengen en uitvoeren van familiegroepsplannen (artikel 2.1, onder g, van de Jeugdwet). De bedoeling is dat ouders en jeugdigen versterkt worden in hun eigen kracht en zoveel mogelijk zelf de regie houden wanneer zij kampen met problemen. Het familiegroepsplan is daarbij een belangrijk instrument. Dat jeugdigen en ouders niet gedwongen kunnen worden om een familiegroepsplan op te stellen spreekt voor zich. Uiteraard kan het Sociale Dorpsteam – in bepaalde gevallen waar dat meerwaarde zou kunnen hebben – dit wel aanraden en stimuleren. Bovendien, ook als er geen familiegroepsplan wordt opgesteld, zullen bepaalde zaken die ter sprake kunnen komen tijdens het opstellen van een familiegroepsplan óók ter sprake komen tijdens het onderzoek (een gesprek tussen het Sociale Dorpsteam en de jeugdige of zijn ouders, zie volgende paragraaf). Dan gaat het bijvoorbeeld om het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden. In dat geval is het familiegroepsplan ingebed in het handelen van de hulpverlener.

Het kan zijn dat het nodig is om enige vorm van ondersteuning te bieden bij het opstellen van een familiegroepsplan om hier effectief uitvoering aan te geven. Deze ondersteuning dient geboden te worden als de jeugdige of zijn ouders hier behoefte aan hebben. Uiteraard kunnen de jeugdige of zijn ouders niet gedwongen worden om ondersteuning te accepteren, maar kan het Sociale Dorpsteam – in bepaalde gevallen waar dat meerwaarde zou kunnen hebben – ook hier wel aanraden en stimuleren. Welke vorm deze ondersteuning heeft, is aan het Sociale Dorpsteam, bovendien kan deze van geval tot geval verschillen. Belangrijk is voor ogen te houden dat er geen sprake is van “one size fits all”. Het kan nodig zijn op verschillende manieren het opstellen van het familiegroepsplan te faciliteren. Belangrijke factoren hierin zijn:

  • -

    de wensen van het gezin: hoe willen en kunnen zij het familiegroepsplan vormgeven en wie hebben zij daar bij nodig?

  • -

    het vertrouwen dat een gezin wel of niet heeft in een professional die hen ondersteunt bij een familiegroepsplan. Bijvoorbeeld, gezinnen met een langdurige hulpverleningsgeschiedenis hebben mogelijk meer vertrouwen in een onafhankelijke coördinator dan in een professional uit een instelling die zij al kennen.

  • -

    de aard en ernst van de problemen in het gezin: bij ernstige of complexe problemen hebben ouders wellicht meer ondersteuning nodig om een familiegroepsplan op te stellen dan bij lichte problemen. En bij omstandigheden die een bedreiging voor de ontwikkeling van een kind vormen is het nodig dat professionals de veiligheid van een kind in de gaten houden een vinger aan de pols houden of het familiegroepsplan voldoende is.

Het familiegroepsplan moet binnen redelijke termijn opgesteld worden. Een vaste termijn stellen is niet mogelijk, aangezien dit ook mede afhangt van de mate waarin en de vorm van eventuele geboden ondersteuning. Omdat het onderwerp zal zijn van het onderzoek, ligt het voor de hand dat het familiegroepsplan voorafgaand aan het begin van het onderzoek wordt opgesteld. Maar ook tijdens het onderzoek kan mogelijk nog de (gedeelde) wens ontstaan om de eigen kracht nader te onderzoeken en een familiegroepsplan op te stellen. Zo de situatie zich daarvoor leent, kan dan besloten worden hiermee aan de slag te gaan en het onderzoek daarna voort te zetten. Het opstellen van een familiegroepsplan hoeft niet een eenmalige gebeurtenis te zijn, maar het kan herhaald en bijgesteld worden. Ook kan het familiegroepsplan later in het proces, bijvoorbeeld ten tijden van het onderzoek worden opgesteld.

Onderzoek

Het gesprek is het uitgangspunt van het uitgebreide onderzoek naar de situatie van de aanvrager. Specifiek voor jeugd geldt het volgende. Als de jeugdige en zijn ouders een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet hebben opgesteld, betrekt het Sociale Dorpsteam dat als eerste bij het onderzoek. Altijd zal het Sociale Dorpsteam moeten oordelen welke jeugdhulp zij nodig acht en in welke mate de jeugdige en zijn ouders, zo nodig met hulp uit de naaste omgeving, op eigen kracht bepaalde problemen (deels) kunnen oplossen. Een deugdelijk familiegroepsplan, al dan niet opgesteld met hulp van de Sociale Dorpsteams, kan deze stap in het proces vergemakkelijken.

Bij het onderzoek – zowel in het kader van de Wmo als voor Jeugd - is aandacht voor:

  • -

    de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van aanvrager;

  • -

    het gewenste resultaat van de gevraagde ondersteuning;

  • -

    de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp te voorzien in zijn behoefte aan ondersteuning en maatwerk;

  • -

    de mogelijkheid om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn situatie;

  • -

    de behoefte aan ondersteuning van de mantelzorger(s) van aanvrager;

  • -

    de mogelijkheid om gebruik te maken van algemene, collectieve en/of andere voorliggende voorzieningen;

  • -

    de mogelijkheid om van een maatwerkvoorziening gebruik te maken;

  • -

    de mogelijkheid om te kiezen voor verstrekking in de vorm van een pgb;

  • -

    welke eigen bijdrage voor aanvrager van toepassing is (alleen van toepassing op de Wmo).

Het onderzoek wordt uitgevoerd aan de hand van de 5 stappen die de Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft vastgesteld als zijnde de stappen die gezet moeten worden in het kader van een zorgvuldig onderzoek. De formulering kan door de gemeente aangepast worden, maar qua inhoud blijven de stappen zoals opgesteld door de CRvB.

Voor Wmo zijn deze vragen:

  • -

    Wat is de precieze hulpvraag?

  • -

    Welke concrete problemen en/of feitelijke beperkingen doen zich voor bij zelfredzaamheid en participatie?

  • -

    Wat heeft cliënt nodig, naar aard en omvang, om voldoende zelfredzaam te zijn en aanvaardbaar te kunnen participeren?

  • -

    Welke ondersteuning kan worden geboden vanuit eigen kracht, mantelzorg, sociaal netwerk, voorliggende voorzieningen en algemene voorzieningen?

  • -

    Concludeer of er nog een deel van de hulpvraag overblijft om te compenseren als Wmo-maatwerkvoorziening.

Voor Jeugd zijn deze vragen:

  • -

    Wat is de precieze hulpvraag?

  • -

    Van welke opgroeiproblemen, opvoedingsproblemen, psychische problemen en/of stoornissen is er sprake?

  • -

    Welke hulp is naar aard en omvang nodig voor jeugdige om gezond en veilig op te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren?

  • -

    Welke ondersteuning kan worden geboden vanuit eigen kracht, mantelzorg, sociaal netwerk, voorliggende voorzieningen? In hoeverre zijn de eigen mogelijkheden toereikend?

  • -

    Concludeer of er nog een deel van de hulpvraag overblijft om te compenseren als Jeugd-maatwerkvoorziening.

De consulent doet op basis van de gegevens uit het gesprek nader onderzoek om te bepalen of aanvrager een maatwerkvoorziening of dienst op grond van de Wmo 2015 of Jeugdwet nodig heeft en informeert hem over zijn bevindingen. Een gesprek om een voorziening aan te meten (bijvoorbeeld een rolstoel), een haalbaarheidstraining of een offerte van een woningaanpassingsbedrijf kan ook onderdeel uitmaken van het onderzoek.

Het aanvragen van een medisch advies -bij de door de gemeente gecontracteerde instantie voor sociaal medisch en/of ergonomisch advies- kan onderdeel uitmaken van het onderzoek. Dit onderzoek vindt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen zes weken na de melding plaats.

Van de uitkomsten van het onderzoek wordt een verslag gemaakt. Het verslag is opgebouwd langs de stappen van de CRvB, zoals hierboven beschreven. De Sociale Dorpsteams geven bij het verslag een advies aan de gemeente m.b.t. het wel of niet toekennen van een maatwerkvoorziening, de duur en benodigde omvang van de voorziening en indien aan de orde, de pgb-vaardigheid van de cliënt. Dit verslag wordt met een aanvraagformulier naar de cliënt gestuurd. Wanneer duidelijk is dat de cliënt geen aanvraag wil gaan indienen, kan het aanvraagformulier achterwege gelaten worden. Hier wordt echter terughoudend mee omgegaan, omdat het een cliënt vrij staat om toch een aanvraag in te dienen. Een cliënt heeft ten alle tijden de mogelijkheid om alsnog een aanvraagformulier op te vragen bij de Sociale Dorpsteams en een aanvraag in te dienen, ook als de Sociale Dorpsteams adviseren om de aanvraag af te wijzen. Cliënt kan het ingevulde aanvraagformulier terugsturen. De aanvraag kan door de cliënt ook elektronisch worden ingediend, waarbij ontvangst van de aanvraag als aanvraagdatum geldt.

Tijdens het onderzoek komt aan de orde in hoeverre de inwoner voldoende geholpen is met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke of algemene voorzieningen, of andere voorliggende voorzieningen zoals de Zorgverzekeringswet, de Wet langdurige zorg of de Wet Passend Onderwijs. Deze zijn voorliggend op de maatwerkvoorzieningen. Ook wordt er gekeken in hoeverre er sprake is van gebruikelijke zorg. Specifiek bij jeugdhulp wordt stilgestaan bij de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders. Belangrijk daarbij is dat een afweging wordt welke noodzakelijke ondersteuning ouders zelf kunnen bieden ook al is die meer dan bij een ander kind van dezelfde leeftijd en hulp van andere personen uit het sociale netwerk.

Aanvraag

Een aanvraag kan alleen door de gemeente in behandeling worden genomen wanneer een aanvraagformulier is voorzien van naam, geboortedatum en ondertekening door de aanvrager (of gemachtigde). De ondertekening dient te gebeuren met een zogenoemde ‘natte handtekening’. Digitaal ondertekenen, een gescande handtekening of een plaatje van de handtekening is niet geldig. Wanneer de gemeente het mogelijk maakt om een aanvraag in te dienen achter DigiD, dan hoeft er geen natte handtekening gezet te worden, omdat de aanvraag plaatsvindt achter DigiD. De datum waarop de aanvraag juist en volledig is ontvangen door de gemeente, geldt als aanvraagdatum. De aanvraag dient gestuurd te worden naar het post- of e-mailadres dat op het aanvraagformulier staat aangegeven.

Wanneer de gemeente een aanvraag ontvangt die door een ander bestuursorgaan behandeld moet worden, heeft de gemeente doorzendplicht (art. 2:3 Awb).

2.2 Algemene toetsingscriteria

In de Wmo en/of Jeugdwet is aangegeven op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Alvorens wordt overgegaan tot de verstrekking van een maatwerkvoorziening, wordt eerst gekeken naar andere mogelijkheden om de inwoner te helpen met zijn beperkingen. Dat kan bijvoorbeeld een verwijzing zijn naar een voorliggende voorziening (zoals de Wlz), het helpen bij het inzetten van het eigen netwerk, of een verwijzing naar een algemene voorziening. Dit dient in de afweging en het advies aan de gemeente gemotiveerd naar voren te komen. De maatwerkvoorziening vormt het sluitstuk. In het afwegingsproces komen steeds de volgende elementen terug:

  • -

    Alle mogelijkheden van de inwoner om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit het sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene of andere voorzieningen zijn zelfredzaamheid of participatie te behouden of te verbeteren, dan wel te regelen dat hij geen behoefte meer heeft aan maatwerkvoorzieningen, worden in het onderzoek naar aanleiding van de aanvraag eerst beoordeeld.

  • -

    Om in aanmerking te komen voor een individuele maatwerkvoorziening moet sprake zijn van een beperking in de zelfredzaamheid en participatie als gevolg van problematiek op tenminste één van de onderstaande resultaatgebieden:

    • een evenwichtige draagkracht en draaglast van de mantelzorger;

    • een schoon, leefbaar en gestructureerd huishouden;

    • wonen in een geschikte woning;

    • het uitvoeren van dagelijkse activiteiten en het hebben van een ingevulde dag;

    • mogelijkheid om zich te verplaatsen, te vervoeren en sociale contacten aan te gaan;

    • mogelijkheid om beschermd te kunnen wonen en opvang te krijgen.

  • -

    De maatwerkvoorziening levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de inwoner in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

  • -

    Bij de beoordeling van de aanvraag voor een maatwerkvoorziening hanteert het college ook de volgende criteria:

    • een aanspraak op een algemene of andere voorziening, waaronder onder meer (aanvullende) ziektekostenverzekeringen en aansprakelijkheidsverzekeringen, is voorliggend op een aanspraak op een maatwerkvoorziening. De Wlz is eveneens voorliggend op de Wmo;

    • er is geen sprake van normale maatschappelijke kosten of van een algemeen gebruikelijke voorziening;

    • het college kent in beginsel de meest adequate en zo goedkoop mogelijke voorziening toe;

    • het college vergoedt of verstrekt geen voorziening als de normale afschrijvingstermijn van de eerder vergoede of verstrekte gelijkwaardige voorziening nog niet is verstreken of deze technisch nog niet is afgeschreven.

  • -

    Voorzienbaarheid

    Voorzieningen kunnen worden geweigerd indien een inwoner tot aanschaf of bijvoorbeeld een verhuizing overgaat, zonder rekening te houden met zijn beperkingen en de te verwachten ontwikkelingen daarvan.

    Indien een inwoner overgaat tot aanschaf van een hulpmiddel of gebruikmaakt van een dienst, voordat het college een aanvraag hiervoor heeft ontvangen, dan is er eigen kracht getoond en vindt er geen vergoeding vanuit de Wmo plaats. Een uitzondering hierop is als er sprake is van een noodsituatie, waarbij er niet gewacht kon worden op een beschikking. De beoordeling of er achteraf nog positief beschikt kan worden ligt bij het college.

  • -

    Woonplaats

    Een maatwerkvoorziening Wmo kan worden toegekend aan een inwoner van de gemeente Utrechtse Heuvelrug. De inschrijving in de BRP is daarbij een belangrijk uitgangspunt. Iemand kan niet in meerdere gemeenten tegelijkertijd woonplaats hebben en de vraag in welke gemeente de cliënt woonplaats heeft, is ook afhankelijk van de concrete feiten omstandigheden. Bij de vraag waar de cliënt feitelijk verblijft, is ook van belang waar iemands centrale leven zich afspeelt (zie Rechtbank Utrecht 09-12-2010 nr. SBR 09/2443 WMO). Hierbij zijn factoren van belang zoals bijvoorbeeld de omvang van het sociale leven ter plaatse (waar iemand zijn vrienden ontvangt) en het gebruik van diverse (maatschappelijke) voorzieningen ter plaatse.

    Wanneer iemand vanuit een andere gemeente verhuist naar de Utrechtse Heuvelrug is het van belang dat hij tijdig contact opneemt met het sociale dorpsteam om te zorgen voor continuïteit in de voorziening.

  • -

    In deze Beleidsregels komen criteria voor en worden grenzen gesteld aan de te vergoeden voorzieningen. Voor elke maatwerkvoorziening geldt echter dat er gekeken wordt naar de individuele situatie. Daarom kan het zijn dat er gemotiveerd, aan de hand van de 5 stappen die de CRvB heeft opgesteld, in specifieke, individuele situaties wordt afgeweken van wat is opgenomen in de Beleidsregels, als dit nodig is om te voldoen aan de compensatieplicht van de gemeente.

2.2.1 Beleid hulphond

Regelmatig wordt een aanvraag ingediend voor een hulphond, bijvoorbeeld bij PTSS-klachten. Hulphonden kunnen worden vergoed vanuit de Zorgverzekeringswet, bijvoorbeeld een blindengeleidehond. Deze wordt echter alleen vergoed als de effectiviteit wetenschappelijk is vastgesteld. Op dit moment is er onvoldoende wetenschappelijke bewijs van het effect van hulphonden bij psychische klachten. Daarom vergoedt de zorgverzekeringswet dit niet en omdat er onvoldoende wetenschappelijk bewijs is voor het effect van hulphonden bij psychische klachten, is er ook geen aanleiding om dit te verstrekken op grond van de Wmo 2015. Daar komt bij dat het in veruit de meeste gevallen niet de goedkoopst adequate oplossing zal zijn voor de ondervonden problemen/belemmeringen. Vanuit de compensatieplicht die er bij de gemeente ligt moet er altijd onderzoek en een individuele beoordeling plaatsvinden. Hierbij wordt de meest recente jurisprudentie meegenomen. Regel is in principe dat (opleidingskosten voor) een hulphond niet wordt vergoed vanuit de Wmo 2015, mits!

2.3 Algemeen gebruikelijke voorzieningen en gebruikelijke hulp

Met "algemeen gebruikelijk" worden voorzieningen of producten bedoeld die voor iedereen te koop zijn. Deze voorzieningen zijn niet speciaal bedoeld of gemaakt voor mensen met een handicap of beperking. Er geldt geen compensatieplicht voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen die naar hun aard algemeen gebruikelijk zijn.

Aan de hand van de meest recente jurisprudentie moet van het volgende worden uitgegaan: Een dienst, hulpmiddel, woningaanpassing of andere maatregel kan namelijk als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt als deze (CRvB 20-11-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3535):

  • niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

  • daadwerkelijk beschikbaar is;

  • een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid of participatie in staat is en;

  • deze financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau.

Vooralsnog gaan we ervan uit dat met een inkomen op minimumniveau een inkomen op bijstandsniveau bedoeld wordt. Het is nog wel de vraag hoe de jurisprudentie zich op dit punt zal ontwikkelen. Op basis van een uitspraak van de rechtbank Rotterdam kunnen we in ieder geval voorzichtig concluderen dat wanneer het gaat om een bedrag van boven de € 1.220,- dit niet meer gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau (zie daarover Rechtbank Rotterdam 29-1-2020, ECLI:NL:RBROT:2020:751).

Het is niet mogelijk om een limitatief overzicht te geven van algemeen gebruikelijke voorzieningen. Maar gedacht kan daarbij worden aan: drempelhulpen, verhoogd toilet, losse toiletverhoger, tweede toilet, handgreep, robotstofzuiger, douchekop en glijstang, antislip vloer/coating bij nieuwbouw of renovatie, een hendelmengkranen, thermostatische kranen, keramische- of inductiekookplaat,

zonwering (inclusief elektrische bediening), wasdroger, mobiele airco’s. Wanneer het gaat om het kunnen bewegen zijn de rollator, een tandem, bakfiets, fietskar voor kinderen, e-bike, personenauto en de hieraan verbonden gebruikskosten, autoaccessoires zoals stuurbekrachtiging, elektrisch bedienbare ruiten, trekhaak, airconditioning in de auto als algemeen gebruikelijk te beschouwen. Verder kan gedacht worden aan kreuk-/strijkvrije kleding, de glazenwasser, boodschappendienst van de supermarkt, de crèche, een gastouder of financieel-administratieve ondersteuning (in de bijlage zijn nog een aantal voorbeelden genoemd van algemeen gebruikelijke voorzieningen).

Gebruikelijke hulp:

Dit is hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Partners en inwonende gezinsleden staan elkaar bij in de normale dagelijkse zorg, zoals taken in het gezamenlijke huishouden, administratie, schoonmaken, elementaire zorgtaken, bezoek aan familie/instanties/arts, etc. Bron: CIZ indicatiewijzer versie 7.1, juli 2014, hoofdstuk 4. De gemeente hanteert het protocol gebruikelijke zorg als richtlijn.

Ondersteuning wordt als gebruikelijke hulp beschouwd:

  • 1.

    In kortdurende situaties (maximaal 3 maanden): als uitzicht op herstel (van de zelfredzaamheid) dusdanig is dat ondersteuning daarna niet meer nodig zal zijn.

  • 2.

    In langdurige situaties;

    • -

      bij normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer (bezoek familie/vrienden, bezoek arts, brengen en halen van kinderen naar school, sport of clubjes, etc.);

    • -

      hulp bij overnemen van alle taken die bij een huishouden behoren zoals de thuisadministratie, het schoonhouden van het huis, et cetera;

    • -

      het leren omgaan van derden (familie/vrienden/leerkracht etc.) met cliënt.

Collectieve voorziening:

Deze voorzieningen worden speciaal georganiseerd voor mensen met beperkingen. Het gebruik wordt gedeeld met anderen. Voorbeelden zijn:

  • -

    de regiotaxi;

  • -

    een rolstoeltaxi- bus;

  • -

    tafeltje dekje.

2.4 Algemene voorziening

Algemene voorziening is een breed begrip. Het betreft voorzieningen waar iedereen, zonder indicatie of andere vorm van toekenning, gebruik van kan maken. Voor de Wmo is wel van belang dat er pas sprake is van een algemene voorziening wanneer deze wordt aangeboden door ‘een aanbieder’ in de zin van artikel 1.1.1. van de Wmo. Een aanbieder is dan een natuurlijke persoon of rechtspersoon die ‘jegens het college gehouden is om een algemene voorziening (of maatwerkvoorziening) te leveren’.

Bij jeugd geldt dat met algemene voorziening hetzelfde wordt bedoeld als met de term 'overige voorziening' in de Jeugdwet. Het gaat om jeugdhulp die rechtstreeks toegankelijk is zonder voorafgaand diepgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouders. Gedacht kan daarbij worden aan de Sociale Dorpsteams, kinderopvang, consultatiebureau en jeugdverpleegkundigen/jeugdarts (GGD), welzijnswerk en het (school)maatschappelijk werk.

2.4.1 Creatieve therapie voor kinderen van de basisschool behorend bij het asielzoekerscentrum (AZC) in Leersum.

Conform artikel 1 ad. c. van de Verordening kan een algemene voorziening ingericht worden en toegankelijk zijn voor een specifieke groep. Voor kinderen die naar de basisschool gaan behorend bij het AZC in Leersum, is het mogelijk om gebruik te maken van creatieve therapie.

2.5 Voorliggende (wettelijke) voorzieningen

  • a.

    De ondersteuning via de Wmo 2015 wordt begrensd door de ondersteuning en zorg die kan worden geboden op grond van de Jeugdwet, de Wet langdurige zorg, de Zorgverzekeringswet of de Participatiewet. Dit zijn voorliggende voorzieningen. Deze voorliggende voorzieningen kunnen dus voorzieningen op basis van andere wetgeving zijn.

  • b.

    Een persoon die qua leeftijd tot de doelgroep van de Jeugdwet behoort, kan geen beroep doen op de Wmo 2015 en andersom, tenzij het gaat om voorzieningen die de wetgever expliciet onder de Wmo 2015 laat vallen, zoals woningaanpassingen. Zorg die valt onder de Zorgverzekeringswet, zoals wijkverpleging, wordt niet geleverd via de Wmo 2015. Een combinatie van zorg via de Zorgverzekeringswet en ondersteuning via de Wmo 2015 is wel mogelijk.

  • c.

    Inwoners met een Wlz-indicatie hoeven niet per definitie intramurale zorg te krijgen. Ze kunnen ook thuis blijven wonen met Wlz-ondersteuning vanuit een volledig pakket thuis (VPT), een modulair pakket thuis (MPT) of een persoonsgebonden budget.

  • d.

    Wanneer het college gegronde redenen heeft om aan te nemen dat de cliënt een recht op zorg als bedoeld bij of krachtens de Wet langdurige zorg of een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet heeft, dan wel weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande, kan het college een voorziening weigeren.

  • e.

    De precieze scheidslijnen tussen de Wmo en Wlz kunnen veranderen door wijzigingen in landelijk beleid. Daarom is hier in de Beleidsregels geen tabel met onderscheid tussen Wmo en Wlz opgenomen.

2.6 Afbakening Jeugdwet

  • a.

    Voor jeugdhulp geldt dat gemeenten geen voorzieningen hoeven te treffen als er aanspraak mogelijk is op de Wlz, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, recht op zorg als bedoeld bij of krachtens de zorgverzekeringswet of wanneer er hulp/ondersteuning krachtens de Wet Passend Onderwijs op school kan worden geboden.

  • b.

    Recht op zorg op grond van de Wlz bestaat op het moment dat het kind blijvend (levenslang) zorg nodig heeft en permanent toezicht of 24-uurs zorg in de nabijheid noodzakelijk is. De zorg is nodig vanwege een verstandelijke beperking, lichamelijke ziekte of beperking of zintuigelijke handicap.

  • c.

    Hulp/ondersteuning die buiten de Jeugdwet blijft, bijvoorbeeld hulp die zorgverzekeraars beschikbaar stellen via aanvullende pakketten, komt niet in aanmerking voor vergoeding (ook niet via pgb). Dit geldt ook voor jeugdigen of ouders zonder aanvullend pakket.

  • d.

    Wanneer het college gegronde redenen heeft om aan te nemen dat de cliënt een recht op zorg als bedoeld bij of krachtens de Wet langdurige zorg of een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet heeft, dan wel weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande, kan het college een voorziening weigeren.

Voor de overgang van 18- naar 18+ geldt dat:

  • -

    de gemeente niet meer jeugdhulpplichtig is als de zorg vanaf 18 jaar op grond van een andere wet (Zvw, Wlz of Wmo) kan worden verleend;

  • -

    de gemeente wél verantwoordelijk is voor het voortzetten van de jeugdhulp tot 23 jaar als het om een vorm van jeugdhulp gaat die voor meerderjarigen niet op grond van een andere wet kan worden voortgezet (met name jeugd- en opvoedhulp) en jeugdhulp in het kader van het strafrecht en jeugdreclassering. Het gaat hier uitdrukkelijk om het voortzetten van hulp die al is ingezet voordat de jeugdige 18 jaar werd.

Hieronder volgt een wat uitgebreidere beschrijving van de situatie wanneer er verlengde jeugdhulp mogelijk is. De vorm van jeugdhulp welke in de Jeugdwet als volgt wordt gedefinieerd (onder punt 1, artikel 1.1. Jeugdwet, onder definitie Jeugdhulp ): “ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptie gerelateerde problemen”, kán nog enige tijd doorlopen ná 18 jaar, tot uiterlijk 23 jaar mits :

  • -

    deze vorm van jeugdhulp al is aangevangen vóór de 18e verjaardag, of

  • -

    de verwijzing / bepaling jeugdhulp / afgifte verleningsbesluit is gedaan vóór de 18e verjaardag, of

  • -

    binnen een termijn van een half jaar wordt bepaald dat hervatting van jeugdhulp welke was afgesloten vóór de 18e verjaardag hervat moet worden en

  • -

    er géén aanspraak gemaakt kan worden op een voorziening op basis van de Wet Langdurige Zorg of de Zorgverzekeringswet of een andere wettelijke bepaling en er géén “Begeleiding” kan worden geboden op basis van de Wmo,

  • -

    of een jeugdige een strafbaar feit heeft begaan tussen het 18e en 23e levensjaar waarvoor een maatregel (als bedoeld in artikel 77c van het wetboek van Strafrecht) is uitgesproken.

De laatste voorwaarde betekent in de praktijk dat het bij verlengde jeugdhulp alleen gaat om vormen van hulp die vóór 1 januari 2015 onder de Wet op de jeugdzorg vielen. Het betreft diverse vormen van hulp (residentieel als ambulant) voor jongeren met jeugd- en opvoedproblematiek. Voor andere vormen bestaat een ander wettelijk kader, of zij zijn juridisch niet mogelijk:

  • -

    Curatieve lichamelijke zorg en GGZ boven 18 jaar valt onder de Zvw, dit geldt ook voor jongeren die vóór hun 18e al GGZ vanuit de Jeugdwet ontvingen.

  • -

    Zorg voor mensen met grondslag (SGL)VG, LG en ZG die levensbreed, levenslang en 24 uur per dag zorg nodig hebben valt onder de Wlz;

  • -

    Individuele begeleiding en beschermd wonen boven de 18 jaar valt onder de Wmo 2015.

  • -

    Het gedwongen kader kan juridisch niet voortgezet worden na meerderjarigheid, omdat dit in strijd is met het ERVM.

Aandachtspunten:

  • -

    Jeugd GGZ kan in principe nooit verlengde jeugdwet zijn (valt onder de zorgverzekeraar). Tenzij deze is opgelegd door de rechter in het kader van jeugdreclassering. Alle hulp die in het kader van jeugdreclassering nodig wordt geacht moet op grond van de Jeugdwet worden ingezet. Dit geldt zowel voor de Wmo als voor GGz bij 18+. Jeugdreclassering kan ingezet worden voor en ná het 18e levensjaar, en tot 23 jaar.

  • -

    in een uitzonderlijke geval kan de jeugdhulp voor een jeugdige doorlopen totdat die 27 jaar is. Dat is bijvoorbeeld mogelijk wanneer sprake is van een PIJ-maatregel (jeugd TBS) en tijdens die maatregel ook nodig is.

2.7 Minimabeleid en eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen

Op basis van het minimabeleid, wordt er geen eigen bijdrage geïnd bij een toekenning van een

maatwerkvoorziening WMO, indien het bijdrageplichtig inkomen lager is dan de gestelde normen in artikel 19.4 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Utrechtse Heuvelrug 2024.

De uitvoering van deze inkomenstoets, ligt bij het CAK. Vanuit de wettelijke taak, toetst het CAK het vastgestelde inkomen van 2 jaar geleden met de gestelde normen (van juli betreffende dat jaar, volgens de T minus 2 methode). Indien uit deze toets blijkt dat het bijdrageplichtig inkomen lager is dan de gestelde normen, zal het CAK de inwoner informeren dat de inwoner vrijgesteld is van betaling van eigen bijdrage.

Bij de toekenning legt het college in het besluit wel een eigen bijdrage op. De reden hiervoor is dat het college de inkomenstoets niet uitvoert en daarom niet kan vaststellen of de inwoner valt onder de betreffende regeling. Of de eigen bijdrage wel of niet wordt geïnd, zal na de inkomenstoets, uitgevoerd door het CAK, worden bepaald. De inkomenstoets wordt jaarlijks gedaan en geldt voor het betreffende kalenderjaar.

3 Regels rond verstrekking en verantwoording (bij een pgb)

3.1 Persoonsgebonden budget voor een maatwerkvoorziening

Visie

Utrechtse Heuvelrug wil een sterke samenleving waarin inwoners zelf regie hebben over hun eigen leven en dat dat ook geldt voor inwoners die een beroep moeten doen op voorzieningen. In dit kader is het pgb een gelijkwaardig instrument voor het realiseren van vraaggerichte en betaalbare ondersteuning voor cliënten die in eigen regie (of met hun vertegenwoordiger) zelf op verantwoorde wijze middels het pgb aan hun ondersteuning die nodig is voor participatie, vorm en inhoud willen en kunnen geven. Het verstrekken van pgb’s is daarmee een manier om doelmatige ondersteuning te realiseren.

Doelen

  • 1.

    De gemeente informeert actief de cliënten en direct betrokkenen jeugdigen en hun ouders over de optie van een pgb en maakt de gevolgen daarvan duidelijk.

  • 2.

    De gemeente creëert voorwaarden om een pgb te verstrekken waarbij de veiligheid, kwaliteit en doeltreffendheid zijn gewaarborgd. Als een cliënt zijn voorkeur voor een pgb aangeeft, zal de gemeente dit honoreren, tenzij niet voldaan wordt aan de voorwaarden.

  • 3.

    De consulenten hebben kennis over de pgb-regeling om voorlichting over het pgb te geven en het aanvraagproces voor de budgethouders te begeleiden.

  • 4.

    De gemeente stelt alles in het werk om het aanvraag- en toekenningsproces doeltreffend te faciliteren.

  • 5.

    Om de toegang tot pgb en ZIN op een doeltreffende manier te ontwikkelen, wordt onder meer een afwegingskader rond informele hulp en mantelzorg opgesteld, gestoeld op het CIZ kader gebruikelijke zorg in de Wlz.

Resultaten

  • 1.

    Het pgb maakt het voor mensen met een ondersteuningsvraag mogelijk om de regie over hun eigen leven te behouden en zelf hun eigen leven in te richten op een manier die aansluit op hun ondersteuningsbehoefte.

  • 2.

    De toegang tot het pgb wordt als gelijkwaardig aan ZIN ervaren. De gemeente streeft naar consistentie in beleid naar inwoners die stappen zetten naar meer eigen regie en gebruik maken van pgb of overwegen dat te doen.

Keuzevrijheid

Als een inwoner aanspraak maakt op een individuele maatwerkvoorziening Wmo, dan kan de inwoner in beginsel kiezen voor de verstrekkingsvorm: of in de vorm van zorg in natura of in de vorm van een pgb. Dit belangrijke principe van keuzevrijheid ligt vast in de wet (artikel 2.3.6., eerste lid Wmo 2015).

Voor Jeugdhulp ligt dit anders. Cliënten die vallen onder de Jeugdwet, dienen gemotiveerd aan te geven waarom een voorziening in natura niet passend en toereikend is. Bij de verstrekking van een pgb moet rekening worden gehouden met het Wettelijk minimum loon. Dit is van toepassing op het informele tarief.

Toetsingscriteria

Bij aanbieders van zorg via een pgb wordt er in de verordening een onderscheid gemaakt tussen Formele zorgaanbieder A en Formele zorgaanbieder B. Een formele zorgaanbieder A moet voldoen aan dezelfde kwaliteitseisen als een door de gemeente gecontracteerde aanbieder, een formele zorgaanbieder B hoeft dat niet. Maar ook voor een formele zorgaanbieder B gelden (wettelijke) kwaliteitseisen. In de pgb-plannen zijn de kwaliteitseisen waaraan een aanbieder moet voldoen uitgewerkt. Een aanbieder moet ondertekenen dat hij voldoet aan de eisen voor een formele zorgaanbieder A of B. Daarnaast geldt ook bij hulp via het sociale netwerk dat deze van voldoende kwaliteit moet zijn. Zo kan bijvoorbeeld specialistische begeleiding niet zomaar door iemand uit het netwerk worden geboden, maar deze persoon moet voldoen aan de eisen die hierbij horen. Wanneer iemand uit het netwerk bijvoorbeeld beroepsmatig specialistische begeleiding biedt, dan is het wel denkbaar dat deze persoon dit ook informeel kan bieden. In dat geval wordt ook het informele tarief toegekend.

In de Wmo 2015 (artikel 2.3.6) staan drie vereisten opgenomen waaraan een cliënt, eventueel met behulp van zijn of haar vertegenwoordiger, moet voldoen om in aanmerking te komen voor een pgb. Het gaat om:

  • 1.

    Bekwaamheid van de cliënt,

  • 2.

    Motivering van het pgb en

  • 3.

    Kwaliteit van de dienst.

Ad 1. de aanvrager is – eventueel met hulp van zijn sociaal netwerk of wettelijk vertegenwoordiger – in staat tot een redelijke waardering van zijn belangen en in is in staat om de aan een pgb verbonden taken op een verantwoorde wijze uit te voeren. Dit criterium betekent feitelijk dat de aanvrager in staat moet zijn om de regie te voeren op zijn traject. Hiermee wordt niet alleen bedoeld dat de aanvrager in staat moet zijn tot uitvoering van administratieve taken die behoren bij een pgb, maar betekent met name ook dat de aanvrager zijn traject / het handelen van de dienstverlener moet kunnen beoordelen en indien nodig in staat is om te handelen jegens een dienstverlener (bijstelling dienstverlening, kritisch aanspreken van …).

Ad 2. de aanvrager dient zich gemotiveerd op het standpunt te stellen dat hij de voorziening als een pgb geleverd wenst te krijgen in plaats van in de vorm van zorg in natura. Dit criterium betekent feitelijk dat de aanvrager moet laten zien dat hij er over na heeft gedacht en een hele bewuste keuze maakt voor een pgb. Het is vervolgens niet aan de gemeente om inhoudelijk een oordeel te vellen over de keuze. De toets van de gemeente in deze blijft beperkt tot een procedurele toets: heeft de burger zich voldoende gemotiveerd?

Ad 3. het derde criterium betreft een beoordeling van de inzet. Wordt met de door de aanvrager voorgestane inzet van het pgb gewaarborgd dat de dienst veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt verstrekt? Hierbij weegt de gemeente mee of de voorgestane in te zetten voorzieningen door de dienstverlener in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt. Wordt met de inzet het voorgestane resultaat bereikt? Bij een pgb voor een formele aanbieder wordt bijvoorbeeld gekeken naar de SKJ-registratie. Dit betekent feitelijk dat de gemeente voorafgaande aan de afgifte van de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening dient te weten hoe de aanvrager na toekenning zijn pgb wenst in te zetten. Deze toets wordt primair gemaakt aan de hand van het pgb-budgetplan.

Voor wat betreft de Jeugdwet geldt op grond van artikel 8.1.1, 2e lid het volgende. Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:

  • 1.

    de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat zijn tot een redelijke waardering van de belangen ter zake dan wel met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, in staat zijn de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

  • 2.

    de jeugdige of zijn ouders zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, niet passend achten; en

  • 3.

    naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige of zijn ouders van het budget willen betrekken, van goede kwaliteit is.

Toetsing van de voorwaarden

Toetsing van bovenstaande voorwaarden vindt plaats op basis van gesprekken met de consulent en het door de cliënt/vertegenwoordiger in te vullen pgb-plan. De consulent zal op basis van de verkregen informatie een advies geven over de pgb-vaardigheid van de cliënt. Daarbij is er aandacht voor de verantwoordelijkheid die de cliënt draagt voor het bewaken van de kwaliteit van de ondersteuning, het actief sturen op resultaat en de administratieve vaardigheden van de cliënt. Het college oordeelt over de aanvraag van een pgb.

Kort samengevat. De cliënt:

  • Heeft voldoende kennis over het werk- of opdrachtgeverschap, of weet deze kennis te vinden.

  • Is in staat om als werk- of opdrachtgever de zorgverleners aan te sturen en aan te spreken op hun functioneren.

  • Kan beoordelen en beargumenteren of de geleverde zorg passend en kwalitatief goed is.

  • Is in staat om afspraken te maken en vast te leggen, en om dit te verantwoorden aan verstrekkers van het pgb.

  • Is voldoende vaardig om te communiceren met de gemeente, zorgverzekeraar of het zorgkantoor, de SVB en zorgverleners.

  • Is in staat om een overzichtelijke pgb-administratie bij te houden, waardoor inzicht is in de bestedingen van het pgb.

  • Is op de hoogte van de regels en verplichtingen die horen bij het pgb, of weet die zelf bij de desbetreffende instanties (online) te vinden.

Pgb-plan in te dienen door de cliënt

Wanneer de cliënt een pgb wenst, is de cliënt verplicht om een pgb-plan in te vullen. Daarnaast dient de cliënt de pgb-vaardigheidstest van Per Saldo te doen. Deze test kan achterwege gelaten worden, indien een cliënt al direct voorafgaand aan een nieuwe aanvraag al een pgb heeft beheerd en dit op een goede manier is verlopen. Indien er twijfels zijn aan de pgb-vaardigheid dan kan de consulent of de gemeente te allen tijde alsnog een pgb-vaardigheidstest van Per Saldo aan de cliënt vragen. Samen met de gesprekken met de consulent en de afweging en advies aan de gemeente vormt het pgb-plande basis waarop de voorwaarden getoetst worden om in aanmerking te komen voor een pgb.

De cliënt vult een pgb-plan in wanneer de consulent hierom verzoekt. Het pgb-plan dient geheel te worden ingevuld door de cliënt of diens vertegenwoordiger (niet zijnde de zorgverlener). Er moeten vragen beantwoord worden over de ondersteuning die ingekocht gaat worden en over het budgethouderschap.

De gemeente heeft de volgende pgb-budgetplannen:

  • a.

    pgb-plan huishoudelijke ondersteuning

  • b.

    pgb-plan Wmo begeleiding

  • c.

    pgb-plan jeugd

De cliënt is ervoor verantwoordelijk dat het pgb-plan compleet is en binnen een termijn van maximaal twee weken wordt geretourneerd naar de consulent. Indien deze termijn niet haalbaar is gaat cliënt met consulent in overleg om een realistische termijn te bepalen. Het is echter van belang dat er tijdig wordt begonnen met invullen van het plan. Onderdeel van de pgb-vaardigheid is namelijk ook dat cliënt in staat is om te plannen en stukken tijdig aan te leveren. Daarom vindt toekenning van het pgb plaats vanaf op zijn vroegst het moment dat het college de aanvraag heeft ontvangen. Wanneer de cliënt dan direct zou beginnen met het inkopen van de zorg, is dat voor eigen – financiële – risico van de cliënt. Op dat moment is immers nog niet bekend of het college positief op de aanvraag zal beschikken en of het college het aangevraagde budget ter beschikking stelt. Het kan bijvoorbeeld ook zo zijn dat er een aanvraag voor een formele zorgaanbieder A wordt gedaan, terwijl na toetsing blijkt dat het om een formele zorgaanbieder B gaat. In principe kan een cliënt daarom pas zorg afnemen op het moment dat hij een positieve beschikking van de gemeente heeft ontvangen. Wanneer een cliënt al eerder zorg afneemt, is dat voor risico van de cliënt. Het kan zijn dat (een deel van) de zorg dan door cliënt zelf betaald moet worden.

Wanneer de omstandigheden zodanig zijn dat toekenning met terugwerkende kracht voor datum aanvraag noodzakelijk is, dan kan het college besluiten om de beschikking eerder in te laten gaan. Hiervoor is een onderbouwing nodig vanuit zowel cliënt als consulent. Het college neemt hier een besluit over.

De consulent brengt een advies uit aan het college over het pgb-budgetplan. De beoordeling van de aanvraag – waar het pgb-plan onderdeel van is - vindt plaats door het college.

Pgb-tarieven en nadere regels

In de nadere regels hebben de gemeente de pgb-tarieven vastgelegd. Een principieel uitgangspunt is dat de hoogte van een pgb niet meer kan bedragen dan de kosten die de gemeente zou hebben gehad in geval van de inzet via zorg in natura (Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Utrechtse Heuvelrug 2024, artikel 13). Dit is dus een absolute begrenzing.

Voor toekenning van een scootmobiel in PGB geldt dat het bedrag van toekenning daarom maximaal het bedrag is dat de gemeente zou hebben gehad in geval van de inzet via zorg in natura. Dit bedrag wordt verhoogd met een jaarlijks bedrag voor onderhoud. Tevens wordt er jaarlijks een bedrag voor de WA-verzekering toegekend. Dit bedrag is gemaximaliseerd en wordt jaarlijks aangepast op basis van de geldende tarieven van verzekeringsmaatschappijen, waarbij het uitgangspunt goedkoopst adequaat is.

Hoogte pgb

De gemeente onderscheidt drie verschillende pgb-tariefstellingen: een tarief voor professionele dienstverleners die voldoen aan de kwaliteitseisen van een door de gemeente gecontracteerde aanbieder, een tarief voor professionele dienstverleners die niet voldoen aan de kwaliteitseisen van een door de gemeente gecontracteerde aanbieder en een tarief voor particuliere inzet, waaronder mede de inzet door het sociaal netwerk wordt begrepen.

  • -

    er wordt onderscheid gemaakt tussen ondersteuning door gediplomeerde zorgverleners die werken volgens de wettelijke kwaliteitsstandaarden en hulpverleners die dat niet doen (zoals het sociale netwerk, werkstudenten, zzp’ers zonder diploma’s);

  • -

    de maximale hoogte van een pgb is begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura;

  • -

    tussenpersonen of belangenbehartigers mogen niet uit het pgb betaald worden.

Zie verder het Besluit maatschappelijke ondersteuning Utrechtse Heuvelrug voor de tarieven.

De toekenning eindigt als:

  • -

    de budgethouder verhuist naar een andere gemeente. De gemeente neemt tijdig contact op met de nieuwe gemeente voor de continuïteit;

  • -

    de budgethouder overlijdt;

  • -

    de indicatieperiode of geldigheidsduur is verstreken;

  • -

    de budgethouder aangeeft dat zijn situatie is veranderd en (de gemeente) vaststelt dat de voorziening niet meer voldoet;

  • -

    de budgethouder geen verantwoording (meer) aflegt;

  • -

    als de budgethouder wordt opgenomen in een Wlz-instelling en deze opname een permanent karakter heeft;

  • -

    als de budgethouder langer dan 2 maanden aaneengesloten is opgenomen in een instelling;

  • -

    als de budgethouder aangeeft geen pgb meer te willen ontvangen en eventueel kiest voor een verstrekking in natura; in dat geval blijft het recht op de voorziening, zoals bijvoorbeeld huishoudelijke ondersteuning en/of begeleiding (bij ongewijzigde omstandigheden) bestaan, maar wijzigt de vorm en krijgt de cliënt een nieuwe beschikking; de cliënt kan één keer per jaar wisselen tussen een pgb en een verstrekking in natura.

Wmo-vervoer in principe niet via een pgb

Indien Wmo-vervoer noodzakelijk wordt geacht, wordt vervoer in principe als een aparte maatwerkvoorziening toegekend. Collectief vervoer is daarbij voorliggend. Veelal is het collectief vervoer afdoende om aan de vraag van de inwoner te voldoen, in uitzonderingsgevallen is het mogelijk om een financiële tegemoetkoming voor vervoer toe te kennen.

In de verordening is opgenomen dat vervoer van de zorgverlener niet vanuit het pgb betaald mag worden.

Trekkingsrecht

In de Wmo 2015 en de Jeugdwet is bepaald dat een pgb niet wordt overgemaakt naar de rekening van de cliënt. In plaats daarvan geldt het volgende:

  • -

    de gemeente betaalt het pgb uit in de vorm van trekkingsrecht;

  • -

    de uitvoering van dit trekkingsrecht is neergelegd bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB);

  • -

    de budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren ondersteuning zijn geleverd;

  • -

    de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling aan de verlener van die ondersteuning;

  • -

    de niet bestede middelen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente.

  • -

    in de situaties waarbij sprake is van een eenmalige verstrekking voor de aanschaf van een maatwerkvoorziening, is geen sprake van trekkingsrecht.

Geldigheidsduur pgb

De geldigheidsduur voor de toekenning van een maatwerkvoorziening(en) in de vorm van een pgb is ten hoogste de duur van de hiervoor afgegeven beschikking. Voor pgb geldt dat deze de eerste toekenning voor maximaal één jaar wordt afgegeven en bij een volgende toekenning voor maximaal twee jaar. Indien de individuele situatie van de cliënt hierom vraagt, dan is het mogelijk om hiervan gemotiveerd af te wijken. Er wordt echter in principe gekozen voor een beperkte geldigheidsduur van de beschikking, omdat het bereiken van de doelen en toezien op de kwaliteit van de zorg, pgb-vaardigheden van de cliënt vraagt. Het is van belang om met de cliënt te bekijken hoe de zorg via het pgb verloopt of de zorg zo nodig om te zetten naar zorg in natura. Bij de afweging om de beschikking voor een langere of kortere periode af te geven, worden ook de omvang van het budget en de mogelijke risico’s voor zowel de gemeente als de cliënt meegewogen. Zo is het bijvoorbeeld denkbaar dat bij huishoudelijke ondersteuning gemakkelijker een beschikking voor langere duur wordt afgegeven (net zoals dit bij zorg in natura gebeurt), omdat de (financiële) risico’s hierbij beperkt zijn.

Informatie

Voorlichting over het pgb en de verantwoordelijkheden die daar bij komen kijken wordt gegeven door de consulent van het Sociaal Dorpsteam. Verder kan de cliënt terecht bij het Servicecentrum pgb van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en natuurlijk bij belangenorganisaties als Per Saldo.

4 Huishoudelijke ondersteuning

Het kunnen voeren van een huishouden maakt langer zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving mogelijk. Adequaat een huishouden kunnen voeren is een subjectief begrip waarbij een ieder eigen normen en waarden hanteert. Om dit te objectiveren en zo beter de noodzaak voor hulp te kunnen vaststellen is het gesprek met de aanvrager essentieel, eventueel aangevuld met nader onderzoek.

4.1 Hulp bij het huishouden

4.1.1 Voorliggende voorzieningen

Er wordt eerst gekeken of er voorliggende (algemene) voorzieningen zijn en of deze een oplossing kunnen bieden alvorens een maatwerkvoorziening wordt verstrekt. Zie hiervoor hoofdstuk 2.3 en de daar genoemde voorbeelden.

De meeste voorzieningen (commercieel of zonder winstoogmerk) zijn beschikbaar in onze gemeente. Er wordt hierbij rekening gehouden met de individuele omstandigheden van de aanvrager (beschikbare ruimte in de woning voor technische aanpassingen/hulpmiddelen, financiële mogelijkheden voor aanschaf/gebruik).

4.1.2 Gebruikelijke hulp

Indien de aanvrager huisgenoten heeft (partner, kind, ouders, familielid, andere huisgenoten) die wel in staat zijn huishoudelijk werk te verrichten, komt men niet in aanmerking voor hulp in het huishouden. Er is dan namelijk sprake van gebruikelijke hulp.

Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter en hierbij wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, drukke werkzaamheden of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden.

Iedere volwassene wordt geacht ook naast een drukke baan of gezin een huishouden te voeren.

Jong volwassenen in de leeftijd van 18 tot 21 jaar worden geacht een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren. Vanaf 21 jaar wordt iemand geacht een meerpersoonshuishouden te kunnen voeren.

Van kinderen in de leeftijd van 12 tot 18 jaar wordt verwacht dat zij hun eigen kamer schoonhouden en een bijdrage leveren aan de licht huishoudelijke taken (zoals tafel afruimen, afwassen, kleding in de wasmand doen, kleine boodschappen doen).

Aangezien bij iedere aanvraag een onderzoek naar de individuele kenmerken en mogelijkheden van de aanvrager wordt gedaan is het mogelijk om af te wijken van gebruikelijke hulp. Uit jurisprudentie van de Wmo en de voormalige Awbz is bekend dat als een huisgenoot in aaneengesloten perioden van zeven etmalen vanwege werk afwezig is (bijvoorbeeld een vrachtwagenchauffeur internationaal) kan geen gebruikelijke hulp worden verwacht.

Wanneer een huisgenoot minder dan zeven etmalen afwezig is zal onderzocht moeten worden in hoeverre de huisgenoot een deel van de (uitstelbare) taken al dan niet kan overnemen.

Voor huisgenoten die aangeven geen huishoudelijke taken over te kunnen nemen omdat zij niet weten hoe dit moet en dit nog nooit gedaan hebben, kan voor korte tijd huishoudelijke ondersteuning worden ingezet om de huisgenoot de vaardigheden aan te leren.

4.1.3 Uitstelbare en niet uitstelbare taken

Bij huishoudelijke taken wordt onderscheid gemaakt tussen uitstelbare en niet uitstelbare taken. Uitstelbare taken zijn taken die gefaseerd over de week uitgevoerd kunnen worden zoals de was verzorging en de zwaar huishoudelijke taken. Niet uitstelbare taken zijn taken die dezelfde dag of binnen niet afzienbare tijd uitgevoerd moeten worden zoals maaltijden verzorgen, afwassen en opruimen en, ingeval van calamiteiten of door de aandoening veroorzaakte extra bevuiling, de was verzorging en het sanitair schoonmaken.

4.1.4 Huishoudelijke ondersteuning als maatwerkvoorziening

Huishoudelijke ondersteuning is beschikbaar als maatwerkvoorziening, waarbij het recht individueel bepaald is. Huishoudelijke ondersteuning draagt bij aan het langer zelfstandig een huishouden kunnen voeren en zo lang mogelijk zelfstandig thuis kunnen blijven wonen.

Het signaleren of de zelfstandigheid en/of veiligheid van de inwoner in het gedrang komt, is een belangrijk onderdeel van huishoudelijke ondersteuning. Het gesprek met de cliënt is belangrijk om te kunnen bepalen welke type huishoudelijke ondersteuning iemand nodig heeft.

Typen huishoudelijke ondersteuning;

De gemeente Utrechtse Heuvelrug kent 2 typen Huishoudelijke ondersteuning:

  • 1.

    Huishoudelijke ondersteuning (HO): resultaat ligt op een schoon en leefbaar huis. Hierbij ligt de nadruk op het overnemen van huishoudelijke taken wanneer er sprake is van beperkingen in zelfredzaamheid of participatie.

  • 2.

    Huishoudelijke ondersteuning extra (HO-X): resultaat ligt zowel op een schoon en leefbaar huis als op de cliënt weer zelf de regie te laten voeren over zijn huishouden. De regie over het huishouden wordt (tijdelijk) overgenomen. Hierbij is er tevens aandacht voor ondersteuning in de vorm van praktische inzet rond de structurering van het huishouden en ondersteuning van de cliënt daarbij.

Het resultaat “een schoon en leefbaar huis” wordt uitgelegd als;

Schoon: een basishygiëne borgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen.

Leefbaar: opgeruimd en functioneel, bv om vallen te voorkomen.

Huishoudelijke ondersteuning (HO)

De huishoudelijke ondersteuning betreft slechts de woonruimte die nodig zijn voor het normale gebruik van de woning én die daadwerkelijk dagelijks in gebruik zijn. In principe zijn dit de volgende ruimtes: woonkamer, keuken, slaapkamer(s) (in gebruik bij inwoners en huisgenoten), badkamer, toilet, trap, hal en overloop.

Huishoudelijke ondersteuning heeft alleen betrekking op het schoonmaakwerk in het huis. Hierbij horen geen activiteiten buitenshuis, zoals bv. het onderhouden van de tuin, opruimen van schuur, wassen van de auto of schoonmaken van de stoep, terras, balkon, galerij, trappenhuis, centrale toegangsruimten. Voor eventueel extra taken kan een inwoner voor eigen rekening eventueel zelf afspraken maken met de zorgaanbieder.

De passende huishoudelijke taken van HO zijn oa:

  • -

    licht huishoudelijke taken;

  • -

    zwaar huishoudelijke taken;

  • -

    was verzorging;

  • -

    Signaleren van veranderingen in gezondheid en sociale situatie

Huishoudelijke ondersteuning extra (HO-X)

HO-X zal in de regel tijdelijk wordt ingezet en zich richten op normalisering en stabilisering van de situatie. Er zal dan dus altijd sprake zijn van een activerende indicatie waarbij cliënten leren om zelf, of met hulp van zijn/haar netwerk weer de regie te voeren over hun huishouden. Dat kan wel inhouden dat daarna ‘gewone’ schoonmaakhulp nog langere tijd nodig is. De indicatie zal concreet de beoogde resultaten bevatten waaraan de zorgaanbieder gaat werken met de cliënt samen binnen een periode van maximaal een jaar.

De hierbij passende huishoudelijke taken zijn:

  • -

    huishoudelijke werkzaamheden zoals onder HO;

  • -

    dagelijkse organisatie van het huishouden;

  • -

    verzorging van inwonende kinderen;

  • -

    het aanleren en activeren van huishoudelijke taken

4.1.5 Omvang huishoudelijke ondersteuning

Huishoudelijke ondersteuning wordt op een minimum van 1 uur per week en een maximum van 2 uur per week gesteld. Als een inwoner vanwege ernstige medische problemen meer huishoudelijke ondersteuning nodig heeft, kan de voorziening aangevuld worden met een ½ uur. Dit gebeurt na een gedegen onderzoek door de consulent, indien nodig aangevuld met een extern (medisch) advies.

Indien uit het onderzoek blijkt dat de inwoner niet thuis kan blijven wonen met het maximum aantal toekenbare uren, kunnen er – bovenop het aanvullende ½ uur - meer uren worden toegekend. Dit gebeurt alleen bij uitzonderlijke gevallen na een gedegen extern (medisch) onderzoek. In principe zal dit een medisch onderzoek zijn, maar het is ook denkbaar dat er aan bijvoorbeeld een ergotherapeut advies wordt gevraagd.

Waar de huishoudelijke ondersteuning uit bestaat, kan per cliënt verschillen. De cliënt bepaalt in overleg met de zorgleverancier welke hulp hij/zij nodig acht, zowel voor de als maatwerkvoorziening toegekende uren als voor de eventueel zelf ingekochte uren. Indien HO-extra wordt toegekend, omdat de regie ontbreekt, bespreekt de consulent de benodigde hulp nadrukkelijk met de cliënt en indien aanwezig de mantelzorger.

4.1.6 Overbelasting

Wanneer de mantelzorger, tevens huisgenoot, overbelast blijkt te zijn door de zorg voor de aanvrager, kan tijdelijk hulp bij het huishouden worden ingezet. Van aanvrager en mantelzorger/huisgenoot wordt dan verwacht dat zij onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om de overbelasting te verminderen, zodat op den duur de huishoudelijke taken weer door de huisgenoot kunnen worden uitgevoerd.

Een cliëntondersteuner of mantelzorgconsulent kan hierbij adviseren of ondersteuning bieden. Alleen wanneer blijkt dat, na een tijdelijke toekenning, ondanks herhaalde pogingen van betrokkenen om tot oplossingen te komen, het echt niet mogelijk is om de overbelasting te reduceren, kan langdurig hulp bij het huishouden worden ingezet.

4.1.7 Voortzetten hulp na overlijden huisgenoot

Wanneer de cliënt overlijdt en een huisgenoot, die beperkingen heeft, achterblijft wordt de huishoudelijke ondersteuning gedurende zes weken voortgezet. Zo heeft de achterblijvende huisgenoot zes weken de tijd om de hulp op een andere manier te organiseren of een aanvraag te doen voor huishoudelijke ondersteuning.

4.1.8 Invloed van de woning of woonvorm op de huishoudelijke ondersteuning

Een grotere woning leidt niet tot meer hulp. Er wordt uitgegaan van het niveau van sociale woningbouw. Bij kamerverhuur wordt de huurder van de betreffende ruimte niet als huisgenoot gezien van wie gebruikelijke hulp wordt verwacht. Dat er sprake is van kamerverhuur moet met een huurovereenkomst worden aangetoond.

Als mensen zelfstandig samenwonen op één adres en gemeenschappelijke ruimtes delen wordt verwacht dat het aandeel in het schoonmaken van de gedeelde ruimtes bij uitval van één van de bewoners wordt overgenomen door een of meer andere bewoners.

Huishoudelijke ondersteuning wordt dan alleen geleverd aan de woonruimte van de aanvrager en een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimtes. Er kan hier gedacht worden aan woongroepen of vormen van beschermd wonen of meerdere generaties in één huis.

In vakantiewoningen, tweede woningen, hotels/pensions of bij kamerhuur wordt in beginsel geen huishoudelijke ondersteuning toegekend. Aangezien een vakantie doorgaans van korte duur is, is er sprake van uitstelbare taken of kan schoonmaak bij de verhuurder worden ingekocht.

4.2 Afwegingskader

Het doel van de ondersteuning is dat de cliënt kan participeren en zo veel mogelijk zelfredzaam is.

Daarbij moet het huishouden geen obstakel zijn. Het resultaat van de ondersteuning is dat de cliënt beschikt over een schoon huis. Het betekent dat het huis niet vervuilt en periodiek schoon wordt gemaakt om zo een algemeen aanvaard basisniveau van schoon te realiseren. De gemeente hanteert daarbij het protocol, de criteria als opgenomen in het rapport “Eindrapportage Empirisch onderzoek Normering van de basisvoorziening ‘Schoon Huis’, uitgevoerd door KPMG Plexus en Bureau HHM d.d. 12 augustus 2016 (Rapport). In dit rapport is onderbouwd welke schoonmaakactiviteiten, met welke frequentie moeten worden uitgevoerd om dit resultaat te bereiken.

In het navolgende staat beschreven wat tijdens het gesprek in ieder geval wordt afgewogen.

  • a.

    Activiteiten die door de cliënt zelf kunnen worden uitgevoerd behoren tot de eigen verantwoordelijkheid (eigen kracht). In de dagelijkse praktijk kan dit ook betekenen dat een deel van het huishouden door de cliënt wordt uitgevoerd en voor een ander deel ondersteuning wordt geboden. Een andere vorm van het benutten van eigen kracht is het verlenen van medewerking aan een zo efficiënt mogelijke ondersteuning. Dit betekent dat van de cliënt mag worden verwacht dat hiermee rekening wordt gehouden bij de inrichting van de woning en planning van huishoudelijke werkzaamheden. Te denken valt aan het zo mogelijk voorbereiden van de was en het ergonomisch verantwoord inrichten van de woning.

  • b.

    Was men al gewend om voor eigen rekening huishoudelijke ondersteuning in te huren, dan is het enkele feit dat er zich beperkingen voordoen geen reden om een beroep te doen op gemeentelijke ondersteuning. Immers er zijn geen wezenlijke veranderingen in situatie van aanvrager en men heeft steeds zelf kunnen voorzien in de behoefte. Wel moet worden meegewogen of door het ontstaan van beperkingen, wegvallen financiële mogelijkheden of de ondersteuning door de ‘gebruikelijk aanwezige’ schoonmaak niet meer toereikend is.

  • c.

    Als er gebruikelijke hulp aanwezig is, biedt het college geen of minder ondersteuning bij het schoonhouden of organiseren van het huishouden. Gebruikelijke hulp betreft de normale, dagelijkse zorg op basis van een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van de leefeenheid (huisgenoten) voor elkaar omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren. Als er tot de leefeenheid huisgenoten behoren die huishoudelijke werkzaamheden kunnen overnemen, worden zij verondersteld dit door een herverdeling van taken te doen. Dit principe heeft een verplichtend karakter en betreft alle huisgenoten vanaf 18 jaar.

  • d.

    Studie of (vrijwillige) werkzaamheden vormen in principe geen reden om van de gebruikelijke hulp af te zien.

  • e.

    Veel personen zijn bereid mantelzorg te verlenen. Deze vorm van vrijwillige ondersteuning door derden, niet behorend tot de leefeenheid, gaat voor op ondersteuning van de gemeente. Tegelijk is deze vorm van vrijwillige hulp niet afdwingbaar en daarmee in de praktijk vaak incidenteel en aanvullend op andere vormen van zorg. Als noodzakelijk kan de gemeentelijke ondersteuning bestaan uit tijdelijke vervanging van de ondersteuning die de mantelzorger of vrijwilliger biedt.

  • f.

    Er zijn voorzieningen in de handel die niet speciaal bedoeld zijn voor personen met een beperking maar die wel (deels) kunnen voorzien in het realiseren van het resultaat schoon huis. Deze voorzieningen behoren tot het normale uitgavenpatroon voor personen met of zonder beperking. Als het probleem met inzet van algemeen gebruikelijke voorzieningen kan worden opgelost en deze voorziening in het individuele geval ook daadwerkelijk beschikbaar is voor een cliënt, biedt het college geen of minder ondersteuning bij het schoon houden van het huis. Tot deze voorzieningen behoort in ieder geval een wasmachine.

  • g.

    Voorliggende voorzieningen zijn voorzieningen die beschikbaar zijn voor een burger op basis van andere wetten dan de Wmo 2015. Zo wordt vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) ook huishoudelijke hulp geboden, bij mensen met een pgb, een VPT (volledig pakket thuis) een MPT (modulair pakket thuis).

  • h.

    Daarnaast kennen we nog collectieve voorziening, dit zijn voorzieningen die voor een aangewezen groep mensen beschikbaar zijn, bijvoorbeeld bewoners van een serviceflat of bewoners van een bepaald appartementencomplex. Diensten die verleend worden kunnen bijvoorbeeld zijn: ramen zemen, gebruik van wasserette, boodschappenservice etc.

Basisnormen compensatie huishoudelijke ondersteuning

  • a.

    Waar de hulp bij het huishouden uit bestaat kan per cliënt verschillen. De cliënt stemt zelf met de door hem/haar gekozen aanbieder af met welke taken met welke frequentie dit wordt ingevuld. Voor nadere informatie: https://www.utrecht.nl/fileadmin/uploads/documenten/bestuur-en-organisatie/beleid/wmo/2016-08-Onderzoek-KPMG-Plexus-en-Bureau-HHM-Normering-van-de-basisvoorziening-schoon-huis.pdf

  • b.

    De compensatie maatwerkvoorziening “Huishoudelijke ondersteuning” is gesteld op maximaal 2 uur per week nadat er een onderzoek heeft plaatsgevonden naar de omstandigheden van de cliënt. Als Huishoudelijke ondersteuning extra wordt toegekend, omdat de regie ontbreekt, bespreekt de consulent de benodigde hulp nadrukkelijk met de cliënt.

  • c.

    Als een inwoner de voorziening niet toereikend vindt en er geen objectiveerbare (medische) beperkingen zijn, kan de inwoner zelf meer uren huishoudelijke ondersteuning inkopen en betalen via de markt. Dit kunnen zorgpartijen zijn of schoonmaakbedrijven.

Aanvullende uren

  • a.

    Wanneer als gevolg van objectiveerbare (medische) beperkingen cliënten onvoldoende ondersteund worden door de basisuren bij het realiseren van een schoon huis of als er een ander noodzakelijk resultaat behaald moet worden, kunnen er aanvullende uren ingezet worden. De aanvulling is maximaal 0,5 uur per week.

  • b.

    Via een individueel onderzoek wordt bepaald of de cliënt aanvullende uren nodig heeft. In dit onderzoek wordt gekeken of via de eigen mogelijkheden, de algemene voorzieningen en voorliggende voorzieningen in combinatie met een eventuele inzet van de basisuren voor een schoon huis voldoende oplossing wordt geboden.

    De grootte van het huis(houden) is, in het algemeen, geen aanleiding om aanvullende uren toe te kennen. Ook de aanwezigheid van dieren zijn in het algemeen geen aanleiding voor het toekennen van aanvullende uren. De gevolgen hiervan op de omvang van de schoonmaaktaak en het zoeken van oplossingen daarvoor behoort, in de eerste plaats, tot de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager.

  • c.

    Wanneer een cliënt aangeeft meer dan 2,5 uur nodig te hebben, kan de gemeente extra tijd indiceren, als er sprake is van specifieke aandoeningen. De extra noodzakelijke schoonmaak dient een medische oorzaak te hebben, welke aantoonbaar is. Een extern (medisch) advies is standaard nodig voor de beoordeling. Deze aandoeningen kunnen om twee redenen leiden tot een hogere indicatie:

    • Als gevolg van de aandoening raakt het huishouden ernstiger en sneller vervuild, waardoor het schoonhouden meer tijd kost;

    • Als gevolg van de medische aandoening worden aantoonbaar hogere eisen gesteld aan de hygiëne dan gebruikelijk.

    • Op basis van deze toetsingsprotocollen wordt een besluit genomen over het compenseren van uren tot een maximum van 8 aanvullende uren.

4.3 Huishoudelijke ondersteuning en hulpmiddelen in het hospice

We onderscheiden:

  • a.

    Huishoudelijke ondersteuning wordt vergoed vanuit de Wmo. De maximumuren gelden ook voor het Hospice. Voor Hospice De Wingerd geldt dat er maximaal 4 uur huishoudelijke ondersteuning wordt toegekend. Voor deze uren wordt geen eigen bijdrage gevraagd.

  • b.

    Hulpmiddelen ter vergroting van de zelfredzaamheid worden vergoed vanuit de Wmo. Zo kan een rolstoel bijvoorbeeld de eerste zes maanden geleend worden vanuit de Zvw en daarna vergoed worden vanuit de Wmo.

  • c.

    Zorgverzekeringswet

    Hulpmiddelen die nodig zijn voor de behandeling, verpleging en verzorging, zoals een hoog-laagbed en een subcutanepomp worden vergoed vanuit de Zvw. Ook kunnen vanuit de Zvw tijdelijk hulpmiddelen worden geleend.

  • d.

    Wlz

    Huishoudelijke ondersteuning wordt vergoed vanuit de Wlz.

In afwijking van het normale aanvraagproces, waarbij de cliënt zelf de aanvraag moet indienen, mag in het geval van verblijf in het hospice, het hospice de aanvraag indienen.

5 Woonvoorzieningen

5.1 Inleiding

Dagelijkse belemmeringen in en om de woning kunnen leiden tot problemen. Bij woonvoorzieningen wordt een onderscheid gemaakt tussen losse woonvoorzieningen (zoals een douchestoel) en bouwkundige woonvoorzieningen (zoals een aanpassing van de badkamer). Bouwkundige woonvoorzieningen worden ook wel woningaanpassingen genoemd. Bij de indicatie voor woonruimteaanpassingen wordt getoetst welke aanpassingen nodig kunnen zijn om de woonruimte langdurig geschikt te maken. De Wmo gaat uit van voorliggende oplossingen, gebruikelijke zorg/verantwoordelijkheid en hetgeen minimaal noodzakelijk is (artikel 2.2 algemene toetsingscriteria). Voor woonvoorzieningen geldt een aantal specifieke criteria die aanvullend zijn hierop. Deze worden hieronder beschreven. Daarnaast zijn in de Verordening aanvullende voorwaarden opgenomen.

5.2 Verantwoordelijkheid aanvrager woonvoorziening

Van een cliënt die een aanvraag doet voor een woonvoorziening wordt in eerste instantie verwacht dat hij zelf heeft uitgezocht welke voorliggende oplossingen er zijn. Daarbij gaat het om de verkrijgbaarheid van algemeen gebruikelijke hulpmiddelen, of dat er sprake is van Wlz of Zvw. En de mogelijkheden van het eigen netwerk.

Wanneer een melding wordt gedaan door een cliënt voor een woonvoorziening worden samen met hem de volgende zaken getoetst voordat een aanvraag maatwerkvoorziening wordt ingediend:

  • a.

    Er is getoetst of er sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening.

    • Soms kunnen belemmeringen in een woning met eenvoudige aanpassingen worden opgelost. Te denken valt bijvoorbeeld aan een beugel bij douche of toilet. De aanschaf van dergelijke losse voorzieningen zijn verkrijgbaar in reguliere winkels, voor iedereen te koop en zijn niet duurder dan soortgelijke producten. Deze losse voorzieningen komen voor eigen rekening. In bijlage I is een lijst opgenomen van woonvoorzieningen die als algemeen gebruikelijk zijn aan te merken.

    • Via verschillende technologische aanpassingen aan het huis kan er langer thuis worden gewoond. Te denken valt aan thuis boodschappen laten bezorgen, medicijnen bestellen.

  • b.

    De cliënt toetst in hoeverre de Wlz of Zvw kunnen voorzien in respectievelijk compensatie en oplossing van de ondervonden woonproblematiek. Hier is sprake van door bij bepaalde gezondheidsklachten of ziekteverschijnselen te verminderen of te voorkomen. De huisarts of wijkverpleegkundige kan een informerende rol hierin spelen.

  • c.

    De cliënt kijkt wat hijzelf en zijn omgeving kan doen of bieden. Dat wil zeggen mantelzorgers, zoals familie, vrienden, buren en wijkverpleegkundigen.

  • d.

    Dat cliënt de verschillen kent tussen een PGB en Zorg in Natura en vanuit zijn eigen afweging een keuze heeft gemaakt tussen de vormen. Dit is aan de orde indien er sprake is van de toekenning van een maatwerkvoorziening.

  • e.

    Dat cliënt kennis heeft genomen van de toekenning – en weigeringsgronden en weet wat deze inhouden in zijn eigen specifieke situatie.

Ten aanzien van het langer thuis wonen wordt van de cliënt verwacht

  • a.

    Dat getoetst is of alternatieve voorzieningen zijn die voorliggend zijn op een maatwerkvoorziening:

    • Een steile trap, losliggende kleedjes en een gladde badkamervloer vergroten de kans op vallen in huis. Veel van deze risico’s zijn te voorkomen door het huis op tijd aan te passen. En te zorgen onder andere voor stroeve vloeren, goede verlichting, stevige trapleuningen en goede handgrepen.

    • Losse woonvoorzieningen zijn te leen via de uitleenservice van zorgaanbieders of hulpmiddelenleveranciers. Losse woonvoorzieningen zijn voorliggend op maatwerk woonvoorzieningen

  • b.

    Dat cliënt relevante informatie heeft verzameld en daarmee nodige (veiligheids)maatregelen in en om het huis treft. Het kan ontzettend lastig zijn om te bepalen waar te beginnen bij het levensloopbestendig maken van de woning. Zeker als iemand nog nergens last van heeft. Van de cliënt wordt verwacht dat er hierover informatie is verzameld en aantoonbaar toegepast. Via de link het levensloopbestendig maken van uw woning is informatie te krijgen.

  • c.

    Dat cliënt aan kan tonen dat er sprake is van onvoorzienbare wijzigingen in zijn woonsituatie. En heeft nagedacht .over de nodige aanpassingen en wat redelijkerwijs in zijn vermogen ligt om zelf een oplossing voor te bedenken. Wanneer er geen acute noodzaak is, wordt van een burger verwacht dat hij hier rekening mee houdt en er voor reserveert.

5.3 Verhuisprimaat

  • Als een "voorliggende voorziening" geen adequate oplossing biedt, wordt onderzocht of een verhuizing mogelijk is, naar een andere, al aangepaste (of goedkoper aanpasbare) woning. Soms is verhuizen inderdaad de beste oplossing, bijvoorbeeld doordat de huidige woning niet goed aangepast kan worden. De gemeente beseft dat dit voor veel mensen ingrijpend is, buiten alle andere sociale en medische zorgen die men al heeft.

  • De gemeente toetst of de cliënt aan de huidige woning gebonden is. Bijvoorbeeld vanwege een bedrijf aan huis, of onmisbare mantelzorg van familie, vrienden of buren in de naaste omgeving. Verder moet een verhuizing binnen de financiële mogelijkheden vallen. En de verhuizing is binnen een redelijke (zes tot negen maanden) en/of medische aanvaardbare termijn realiseerbaar.

  • Dergelijke situaties vormen een "contra-indicatie" voor een verhuisadvies.

  • Blijkt verhuizen inderdaad de beste oplossing, dan gaat de cliënt op zoek naar een andere (koop- of huur-) woning. Deze woonruimte dient te voldoen aan het uitgangspunt van langdurig geschikt, goedkoper aanpasbaar te zijn dan de huidige woning. Indien nodig wordt de cliënt ondersteund bij het vinden van een geschikte woonruimte. De mogelijkheid tot ondersteuning is voor de gemeente echter zeer beperkt omdat zij geen invloed heeft op de woningmarkt.

  • Het primaat van verhuizen kan worden toegepast indien de kosten van een noodzakelijke woningaanpassing hoger zijn dan de beschikbaar goedkoopst compenserende oplossing. Als het primaat van toepassing is, kan zonder aparte aanvraag een maatwerkvoorziening in de vorm van een tegemoetkoming in de verhuiskosten worden verstrekt.

5.4 Verhuiskostenvergoeding

De hoogte van de verhuiskostenvergoeding wordt afgestemd op de grootte van het huishouden en de eigen financiële mogelijkheden van de aanvrager. Het betreft een tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en herinrichting. De vergoeding zal niet volledig dekkend zijn maar behoort wel dicht in de buurt te komen van de daadwerkelijke verhuiskosten (zie CRvB 6-11-2019, ECLI;NL;CRVB:2019:3610), anders is er geen sprake van een toereikende voorziening:

  • -

    de verhuis- en herinrichtingskostenvergoeding wordt afgeleid van de verhuiskostenvergoeding bij renovatie van huurwoningen, zoals geregeld in artikel 1 van de geldende “Regeling minimumbijdrage verhuis- en inrichtingskosten bij renovatie”;

  • -

    de in het voorgaande punt vermelde financiële tegemoetkoming wordt uitsluitend uitbetaald indien de persoon met beperkingen binnen een jaar na de beschikkingsdatum verhuist naar een woning die voldoet aan het Programma van Eisen zoals die in het tegemoetkomingsbesluit zijn opgenomen;

  • -

    genoemde financiële tegemoetkoming wordt betaald na overlegging van de koop- of huurovereenkomst van de nieuwe woning en nadat de oude woning is verlaten of leeg opgeleverd;

  • -

    tenslotte kan een verhuiskostenvergoeding worden toegekend wanneer de cliënt een aangepaste woning, op verzoek van de gemeente verlaat; het betreft situaties waarbij de persoon voor wie de woning was aangepast is verhuisd naar een Wlz-instelling of wanneer een partner is overleden waarvoor de aangepaste woning noodzakelijk was;

  • -

    in uitzonderlijke situaties kan een vergoeding worden geboden voor tijdelijke dubbele woonlasten (maximaal 3 maanden) bijvoorbeeld wanneer cliënt gedurende de uitvoering van de woningaanpassing niet in de eigen woning kan wonen.

  • -

    De regels voor een verhuiskostenvergoeding zijn ook van toepassing op een mindervalide woning.

5.5 Bouwkundige woonvoorziening (Woningaanpassing)

Is verhuizen niet mogelijk, dan laat de gemeente onderzoeken, hoe de woning het goedkoopst aan te passen is. In eerste instantie door middel van het plaatsen van een herbruikbare unit. Dit in verband met de korte procedure tijd en snelle plaatsingsmogelijkheden. Pas wanneer al deze mogelijkheden zijn onderzocht, komt een verbouwing in beeld.

  • a.

    Bij eigendom van de woning stuurt de gemeente het programma van eisen toe. En de eis van tenminste twee aannemersoffertes. De cliënt vraagt deze zelf op, beoordeelt ze en stuurt ze naar de gemeente. De gemeente beoordeelt de offertes op het criterium "goedkoopst adequaat" en aan haar eigen programma van eisen. Op deze wijze stelt de gemeente de hoogte van het pgb vast of bekijkt of de woningaanpassing via zorg in natura geleverd kan worden. De cliënt ontvangt daarvoor een beschikking met eventuele nadere voorwaarden.

  • b.

    De cliënt kan kiezen tussen een persoonsgebonden budget en een natura verstrekking .

PGB

  • In dit geval wordt een budget toegekend. De cliënt gaat zelf een bouwovereenkomst met de aannemer van keuze aan. De voorziening die de cliënt aanschaft moet de beperking(en) op hetzelfde niveau compenseren als in het PvE wordt gesteld en niet slechts een deel van het probleem oplossen.

  • Het Pgb wordt toegekend voor een periode van zeven jaar (mits anders beschreven in de beschikking). Als de voorziening tussentijds niet blijkt te voldoen en er geen sprake is van veranderde omstandigheden, kan geen beroep worden gedaan op een vervangende voorziening.

  • Het Pgb-bedrag voor woonvoorzieningen dient in beginsel toereikend en vergelijkbaar te zijn met de kosten van de voorziening in natura. De bedragen zijn afgeleid van de bedragen die gelden voor de voorzieningen in natura.

In Natura

Bij een naturaverstrekking houdt de gemeente de prijsvormings- en uitvoeringsfase in eigen hand. Voor huurwoningen geldt in grote lijnen hetzelfde als voor koopwoningen. De gemeente, dan wel de cliënt in geval van een pgb, realiseert de woningaanpassing. Deze behoeven bij het vertrek van de aanvrager/huurder bovendien niet meer te worden verwijderd.

5.6 Maatwerkvoorzieningen

Een maatwerkvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    bouwkundige maatwerkvoorziening: woningaanpassing of woonunit.

    In sommige gevallen kan het noodzakelijk zijn buitenshuis aanpassingen aan te brengen. Bijvoorbeeld het aanpassen van de oprit naar de woning. Een aanpassing buitenshuis kan ook nodig zijn in verband met een Wmo-verstrekking, zoals bijvoorbeeld het aanbrengen van een oplaadpunt voor een scootmobiel en aanpassing van de bestrating.

    Bouwkundige aanpassingen worden aard- en nagelvast aangebracht.

    Een aanbouw wordt in principe alleen geplaatst als van tevoren vaststaat dat deze hergebruikt kan worden. Bij eigen woningen gaat de voorkeur daarom uit naar het plaatsen van een losse herbruikbare woonunit. Indien dit niet kan, wordt in overleg met de aanvrager, beoordeeld of hij zelf de kosten van de vaste woningaanpassing kan dragen of een bijdrage kan leveren in de kosten. Zelf financieren kan bijvoorbeeld door een hypotheek op de woning te vestigen.

  • b

    niet-bouwkundige maatwerkvoorziening: losse of vaste hulpmiddelen;

  • c.

    een vergoeding van stoffering- en/of verhuiskosten; het college kan deze vergoeding ook toekennen aan een inwoner die een aangepaste woning bewoont en het college deze woning beschikbaar wil laten komen voor een persoon met beperkingen;

  • d.

    een uitraasruimte: verblijfsruimte voor een persoon die door een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont en voor wie het noodzakelijk om zich af te kunnen zonderen en tot rust te komen in een kleine, veilige en prikkelarme ruimte.

Bij een voorziening voor een gemeenschappelijke ruimte, te weten automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders, het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte, dient eerst een beroep gedaan te worden op de Vereniging van Eigenaren.

Als noodzakelijke woonruimtes gelden in ieder geval:

  • a.

    woonkamer;

  • b.

    aanwezige en gebruikte slaapkamer(s);

  • c.

    keuken;

  • d.

    sanitaire ruimten;

  • e.

    daadwerkelijk gebruikte berging.

Bezoekbaar en logeerbaar

Wanneer een cliënt in een Wlz instelling verblijft kan één woning, waar hij regelmatig op bezoek komt (bijvoorbeeld de woning van de ouder(s), partner of kinderen) bezoekbaar worden gemaakt, mits het bezoekbaar te maken adres in de gemeente Utrechtse Heuvelrug gelegen is.

Indien de ouders/verzorgers van een minderjarige persoon met beperkingen gescheiden leven kan een woonruimteaanpassing ten behoeve van het logeerbaar maken van de tweede woning worden toegekend, mits de ouders/verzorgers ieder voor 50% zorgen voor de minderjarige en dit officieel hebben geregeld en het logeerbaar te maken adres in de gemeente Utrechtse Heuvelrug gelegen is.

5.7 Weigeringsgronden

  • 1.

    Een aanvraag om een woonvoorziening wordt conform artikel 18 lid 3 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp afgewezen. Van belang is om naast de daar genoemde situaties er nog op te letten dat een afwijzing ook plaatsvindt wanneer:

  • 2.

    De verhuizing voor cliënt als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd.

  • 3.

    Er sprake is van het aanpassen van of bereikbaar maken van hobby- of studeerruimtes omdat het hier niet om elementaire woonfuncties gaat.

  • 4.

    Het een voorzieningen betreft met een therapeutisch doel (zoals: dialyseruimte, therapeutisch bad).

  • 5.

    Het een voorziening betreft in hotels, pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatieve woningen en kamerverhuur omdat deze niet worden aangemerkt als een woning.

  • 6.

    Als de technische levensduur van de woonwagen of woonboot niet nog minimaal 10 jaar is en er niet nog minimaal 5 jaar een legale lig- of standplaats voor bestaat. Binnen de gemeente gelden voor aanpassing van woonschepen en woonwagens dezelfde regels als voor woningaanpassingen. Indien hieraan niet wordt voldaan wordt een maximum gesteld aan de vergoeding

  • 7.

    Het een mantelzorgunit of woning betreft.

  • 8.

    Het een maatwerkvoorziening betreft voor een extra grote woning of een mantelzorgunit op het erf om mantelzorgtaken op zich te kunnen nemen.

6 Vervoer onder de Wmo 2015 en Jeugdwet

6.1 Vervoer onder de Wmo 2015

Lokaal verplaatsen per vervoermiddel

De Wmo heeft tot doel om cliënten te laten participeren in de samenleving. Vervoer speelt hierbij een belangrijke rol. Wanneer een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer zal worden onderzocht of en welke beperkingen cliënt heeft en wat de vervoersbehoefte is. Er wordt bekeken in hoeverre men zelf in de vervoersbehoefte kan voorzien (bijvoorbeeld: heeft cliënt een auto of een brommer), hulp kan inschakelen van het eigen netwerk (bijvoorbeeld: kan cliënt meerijden met de buurvouw naar de kaartclub of kan een familielid naar cliënt toekomen in plaats van dat cliënt daar naartoe reist), gebruik kan maken van een algemene voorziening (buurtbus) of dat uiteindelijk een individuele voorziening noodzakelijk is.

Afstanden

Om beperkingen en vervoersbehoefte inzichtelijk te maken onderscheiden we drie soorten afstanden:

  • 1.

    De korte afstanden: loop- en fietsafstand in de directe omgeving (bijvoorbeeld om een brief te posten, kinderen naar school te brengen of de dichtstbijzijnde winkels te bezoeken).

  • 2.

    De middellange afstanden: dat zijn de afstanden die een persoon zonder beperkingen per fiets, brommer, auto of openbaar vervoer aflegt binnen de regio (bijvoorbeeld naar een ziekenhuis, sportfaciliteiten of uitgaanscentra).

  • 3.

    De lange afstanden: naar bestemmingen buiten de regio.

    • Bij de korte en middellange afstanden wordt in de regel een straal van 10 tot 15 kilometer aangehouden. Wat betreft de ‘straal’ wordt daarbij uitgegaan van hemelsbrede afstand tussen de woning van de cliënt en de bestemming.

    • Uit jurisprudentie blijkt dat om te kunnen participeren de cliënt de mogelijkheden moet hebben om jaarlijks lokaal en regionaal 1.500 km te kunnen reizen.

    • Alle buitenregionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo. Hiervoor is Valys door de wetgever aangewezen. Om Valys aan te vragen is een verwijsbrief van de gemeente nodig.

Regiotaxi

Inwoners die vanwege hun beperking geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer kunnen in aanmerking komen voor een persoonsgebonden vervoerspas (kortingspas), zodat zij tegen een gereduceerd tarief gebruik kunnen maken van de regiotaxi.

In 2024 vinden naar aanleiding van de nieuwe aanbesteding, wijzingen plaats. De toekenning zal dan in kilometers worden gedaan, in plaats van de voorheen toegekende zones. De bestaande toekenningen worden dan evenredig omgezet van zones naar kilometers. De verschuldigde reizigersbijdrage voor het gebruik van de regiotaxi zal wijzigen naar een variabel opstaptarief en een bedrag per reiskilometer. De bedragen worden vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Utrechtse Heuvelrug.

Voor zowel inwoners met als zonder scootmobiel geldt een maximum van 300 zones op jaarbasis tot de nieuwe aanbesteding is afgerond en de gunning heeft plaatsgevonden. Het toegekende aantal zones is terug te vinden in de beschikking. Na de nieuwe aanbesteding en gunning is de toekenning in reiskilometers. Het uitgangspunt is dat 1.500 op jaarbasis binnen de eigen leef-en woonomgeving moet kunnen worden gereisd.

De regiotaxi is een collectief vervoerssysteem met (rolstoel)busjes en taxi’s dat vervoer van deur tot deur biedt aan mensen met een beperking. De cliënt kan een loophulpmiddel, rolstoel of scootmobiel meenemen in het vervoer.

Ook kan een medereiziger (tegen een dubbel tarief: indien de reiziger een kortingspas heeft, kan de medereiziger ook met korting reizen, maar de zones worden wel dubbel geïnd) of een begeleider (gratis, mits medisch gezien noodzakelijk) meereizen. Voor begeleiding is een toekenning nodig van het college. Indien begeleiding noodzakelijk is, dan mag iemand niet meer alleen reizen. De begeleider reist gratis mee.

Om in aanmerking te komen voor de regiotaxi is een indicatie nodig. Hiervoor kan medisch advies worden aangevraagd.

Het collectief vervoerssysteem regiotaxi bestaat uit het volgens de hierna volgende opzet:

  • 1.

    Aan de aanvrager die in aanmerking komt voor het regiotaxi wordt een regiotaxipas verstrekt op vertoon waarvan rechthebbende gebruik kan maken van de regiotaxi;

  • 2.

    het vervoer wordt naar afstand onderscheiden in intern en extern vervoer.

    • a.

      Als intern vervoer wordt 25 kilometer aangemerkt vanuit de eigen woning gerekend.

    • b.

      Extern vervoer begint vanaf de 26e kilometer gerekend vanuit de eigen woning. Het extern vervoer wordt begrensd tot aan het collectief vervoersgebied van de deelnemende gemeenten;

  • 3.

    Voor elke rit is de bijdrage gebaseerd op een instaptarief vermeerderd met een kilometer tarief per kilometer;

  • 4

    Vanaf de 26e kilometer is een hogere bijdrage verschuldigd per kilometer;

  • 5

    De betaling van de aanvrager wordt door de vervoerder in ontvangst genomen, in naam en voor rekening van de gemeente die het vervoer aanbiedt;

  • 6

    Een aanvrager kan zich door één begeleider laten vergezellen.

6.1.1 Financiële tegemoetkoming

De vergoeding voor (individuele) taxiritten is gebaseerd op de eerder genoemde jurisprudentie waarin wordt gesteld dat cliënt tot 1500 (directe lokale omgeving) moet kunnen reizen, waarbij in acht wordt genomen dat als cliënt met het reguliere OV of de regiotaxi had kunnen reizen hij ook kosten had gemaakt.

De vergoeding wordt verleend voor het gebruik van een:

  • -

    (eigen) auto;

  • -

    Taxi;

  • -

    Rolstoeltaxi: als het slechts om incidenteel taxigebruik gaat, is de regiotaxi hier voorliggend.

De financiële tegemoetkoming voor vervoer wordt in principe voor een periode van twee jaar toegekend. Deze periode kan worden ingekort of verlengd, indien de situatie daar aanleiding toe geeft. In dat geval dient gemotiveerd te worden waarom er voor een langere of kortere periode wordt beschikt. Indien iemand verblijft in een instelling met een Wlz-indicatie is de Wlz voorliggend en kan er geen aanspraak gedaan worden op een financiële tegemoetkoming voor vervoer vanuit de Wmo.

Collectief vervoer versus individueel vervoer

Wanneer een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer die hij niet zelf, met hulp van zijn sociale omgeving of met vrijwilligers kan oplossen, wordt allereerst beoordeeld of de regiotaxi een geschikte oplossing biedt alvorens individuele voorzieningen worden overwogen. De regiotaxi is hiermee voorliggend op individuele vervoersvoorzieningen zoals een vergoeding voor gebruik van (individuele service-) taxi of eigen auto. Een individuele voorziening wordt vaak beschouwd als meest wenselijke oplossing, het is echter niet de goedkoopst adequate oplossing.

Alleen wanneer (op basis van medisch advies) is vastgesteld dat de regiotaxi als collectief vervoer voor de aanvrager niet voldoet (bijvoorbeeld in geval van onbeheersbare incontinentie of ernstige gedragsproblemen) kan de vervoerder, die de regiotaxi verzorgt, gevraagd worden individuele ritten te verzorgen of kan er een vergoeding voor gebruik eigen auto of vervoer door derden worden verstrekt.

Vervoersdoeleinden

  • 1.

    Voor vervoer naar school is men zelf verantwoordelijk, maar kan in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld bij speciaal onderwijs verder dan zes kilometer vanaf de woning) leerlingenvervoer bij de gemeente worden aangevraagd op grond van de verordening leerlingenvervoer.

  • 2.

    Als bij vervoer naar werk beperkingen worden ervaren, moet men hiervoor een beroep doen op de werkgever.

  • 3.

    Voor vervoer naar dagbesteding wordt een indicatie voor vervoer doorgegeven aan de instelling, die de begeleiding verleent. Wanneer een cliënt in staat is zelfstandig (openbaar vervoer, eigen vervoermiddel) de dagbesteding te bereiken is dat voorliggend. Wanneer dit niet mogelijk is kan vervoer van en naar de dagbesteding worden toegekend. Het vervoer is in het kader van het samenstellen van het arrangement door de aanbieder een verantwoordelijkheid van de aanbieder.

    De gemeente staat het gebruik van de regiotaxi niet toe voor vervoer van/ naar (arbeidsmatige) dagbesteding/ werk.

  • 4.

    Voor recreatieve en therapeutische doeleinden (onder andere gericht op ontwikkeling) wordt een voorziening op grond van de Wmo niet verstrekt.

Aangepaste fietsen

Er zijn fietsen, zoals de driewielfiets en een duofiets, die speciaal ontworpen en bestemd zijn voormensen met een beperking en alleen bij gespecialiseerde bedrijven worden verkocht.

Een fiets met lage instap, fiets met hulpmotor of elektrische fiets zijn niet speciaal ontworpen voor mensen met een beperking en worden in de reguliere handel verkocht (al dan niet tweedehands). Daarom worden deze als algemeen gebruikelijk beschouwd.

Autoaanpassingen

Als een cliënt zonder autoaanpassingen geen gebruik kan maken van zijn auto en het collectief vervoer niet voldoet, kan het college op basis van medisch advies een auto-aanpassing overwegen.

  • a.

    Bij autoaanpassingen wordt beoordeeld of het specifiek voor mensen met een beperking bedoelde voorzieningen betreft, die meer kosten dan gebruikelijke autoaanpassingen.

  • b.

    Faciliteiten die veelal standaard in auto’s zijn ingebouwd komen niet voor vergoeding in aanmerking. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om elektrisch bedienbare portierruiten, rembekrachtiging, een schakelautomaat, airconditioning, stuurbekrachtiging, cruise control, inparkeerfunctie, achteruitrij-camera, et cetera.

  • c.

    In de Wmo wordt uitgegaan van een levensduur van minimaal zeven jaar van de aanpassingen; dit is in praktijk een redelijke termijn. Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming voor een autoaanpassing is het daarom redelijk om van de aanvrager te verlangen dat wordt aangetoond door middel van een keuringsrapport dat de aan te passen auto de investering nog waard is (dus naar verwachting nog zo’n zeven jaar mee kan).

  • d.

    Vervanging van een bestaande autoaanpassing of overzetten naar of aanbrengen in een nieuwe auto is niet vanzelfsprekend. Wanneer een dergelijk verzoek wordt gedaan, zal eerst in kaart gebracht worden wat de goedkoopst adequate voorziening is.

6.2 Eigen bijdrage

Voor een vervoersvoorziening die in bruikleen wordt verstrekt alsmede bij een persoonsgebonden budget bestemd voor het verkrijgen van een vervoersvoorziening wordt een eigen bijdrage opgelegd ter hoogte van maximaal de kostprijs van de voorzieningen. Voor vervoersvoorzieningen voor kinderen tot 18 jaar en voor rolstoelen wordt conform de wet geen eigen bijdrage geïnd.

Ook voor de benodigde aanpassingen aan een rolstoel wordt geen eigen bijdrage opgelegd.

Verplaatsen in en om de woning

6.2.1 Rolstoelvoorziening

Het verplaatsen in en om de woning kan op verschillende wijzen plaatsvinden zoals met een rollator of met een rolstoel. Van deze voorzieningen valt uitsluitend de rolstoel onder de Wmo. Een rolstoel is een voorziening om het bestaande verplaatsingsprobleem in en om de woning te compenseren. Verplaatsen is vervoer over kleine afstanden, van enkele tientallen tot maximaal enkele honderden meters. Wie op grond van beperkingen geen andere mogelijkheid heeft dan zich verplaatsen met een rolstoel, kan een rolstoel toegekend krijgen.

Voor een individuele maatwerkrolstoel geldt nog als eis dat “dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning” noodzakelijk is. Het gaat om verplaatsingen die direct vanuit de woning worden gedaan. Daarom gaat het hier om cliënten die voor het dagelijks zittend verplaatsen zijn aangewezen op een rolstoel.

Voor rolstoelen geldt dat voor kortdurend gebruik een beroep kan worden gedaan op de uitleen- of verhuurservice.

6.2.2 Aanpassingen aan de rolstoel

Met aanpassingen wordt bedoeld; extra onderdelen die niet standaard op een rolstoel zitten (zoals comfort beensteunen of een werkblad), maar wel noodzakelijk zijn voor de cliënt.

Accessoires zoals een boodschappenmand en een extra spiegel zijn doorgaans wenselijk, maar niet noodzakelijk en worden daarom niet vergoed.

6.2.3 Sportvoorziening

Sporten kan een belangrijk middel tot participatie zijn. Wanneer het voor de cliënt zonder sporthulpmiddel niet mogelijk is om een sport te beoefenen en de kosten hiervoor aanzienlijk hoger zijn - dan de gebruikelijke kosten die een persoon zonder beperkingen heeft voor dezelfde (of een vergelijkbare)sport - kan een sportvoorziening worden verstrekt.

Dat kan een sportrolstoel zijn maar ook een ander hulpmiddel. De aanvrager moet aantonen dat er sprake is van een actieve sportbeoefening. De ervaring leert dat sportclubs, sponsors of fondsen vaak bereid zijn een deel van de kosten te vergoeden. Bovendien kost sporten zonder beperking ook geld dus mag van de aanvrager zelf ook worden verwacht dat hij de kosten draagt die verbonden zijn aan de uitoefening van de betreffende sport. Bijvoorbeeld, wanneer iemand aan zeilen doet, wordt de zeilboot niet vergoed, maar noodzakelijke aanpassingen aan de zeilboot vanwege iemands beperkingen, kunnen wel worden vergoed.

Voor een sportvoorziening wordt een eigen bijdrage opgelegd totdat de kostprijs van de voorziening is bereikt of tot het moment dat de voorziening is afgeschreven, als dit moment eerder is.

6.3 Vervoer onder de Jeugdwet

De regeling is alleen van toepassing als het gaat om een vervoersvraag voor:

  • a.

    Een jeugdige,

  • b.

    Die een indicatie heeft voor een individuele voorziening jeugdhulp (dat kan een maatwerkvoorziening in zorg in natura of persoonsgebonden budget zijn),

  • c.

    De vervoersvraag is voor vervoer van of naar een jeugdhulplocatie,

  • d.

    En er bestaat geen recht op vervoer door middel van de voorliggende voorziening leerlingenvervoer voor (een deel van) het vervoer naar de jeugdhulplocatie,

  • e.

    De vraag om een voorziening vervoer jeugdwet zal meestal tegelijk met een

    aanvraag voor de jeugdhulp aan de orde zijn en wordt dan meegenomen in het besluit. Het is echter ook mogelijk de vervoersvoorziening later toe te kennen, als zich na verloop van tijd een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid voordoen. Deze beperkingen hoeven geen relatie met de jeugdhulp te hebben,

  • f.

    De voorziening wordt toegekend vanaf de datum dat de jeugdhulp in de toekomst zal starten of zo vroeg als de datum van de aanvraag indien het vervoer feitelijk al in gang is gezet. Verstrekking met terugwerkende kracht, dus voor de datum van de aanvraag, is in bepaalde omstandigheden mogelijk, zie daarvoor art. 24 lid 6 of lid 7 van de verordening.

  • g.

    Bij veranderingen in de situatie van de jeugdige die effect kunnen hebben op de toegekende voorziening, waaronder de hoogte van de vergoeding, dienen ouder(s)/verzorger(s) deze veranderingen zo snel als mogelijk door te geven aan de Sociale Dorpsteams.

6.4 De verschillende voorzieningen vervoer jeugdwet

De volgende vormen van een vervoersvoorziening vervoer jeugdwet worden onderscheiden:

  • a.

    Begeleiding van een jeugdige met als doel zelfstandig leren reizen naar de jeugdhulpaanbieder. Deze begeleiding kan worden aangevraagd bij het Sociale Dorpsteam en kan worden geleverd door een vrijwilliger, voorliggend veld of de door gemeente gecontracteerde zorgaanbieder. Hiervoor wordt het gebruikelijke proces van melding, onderzoek en toekennen gevolgd.

  • b.

    Een vergoeding voor openbaar vervoer indien sprake is van bovengebruikelijke kosten (zoals beschreven onder 6.7b) voor vervoer naar of vanaf een jeugdhulpvoorziening.

  • c.

    Een vergoeding voor openbaar vervoer met begeleiding indien sprake is van bovengebruikelijke kosten (zoals beschreven onder 6.7b) voor vervoer naar of vanaf een jeugdhulpvoorziening.

  • d.

    Een vergoeding voor eigen vervoer, indien sprake is van bovengebruikelijke kosten (zoals beschreven onder 6.7b) voor vervoer van naar of vanaf een jeugdhulpvoorziening.

  • e.

    Aangepast vervoer (taxi vervoer) dat in natura wordt geboden door de jeugdhulpaanbieder.

  • f.

    Aansluiting bij reeds bestaande vervoersbewegingen in het kader van de Wmo en/of leerlingenvervoer binnen (aanvullende) afspraken met het betreffende vervoersbedrijf voor zover dit mogelijk blijkt na onderzoek van de gemeente.

  • g.

    Een combinatie van deze voorzieningen behoort tot de mogelijkheden, mits onderbouwd wordt waarom hiervoor wordt gekozen.

6.5 Redenen voor vervoersvoorziening

Een voorziening in het kader van vervoer jeugdwet is mogelijk indien er sprake is van de situaties beschreven onder A in combinatie met B of A in combinatie met C èn D èn E èn F. Bij de tweede situatie wordt het afwegingskader uit artikel 6.6 toegepast.

  • A.

    Als er door een wettelijk verwijzer of het Sociale Dorpsteam het risico is gesignaleerd dat de jeugdige niet (of niet altijd) de jeugdhulp op locatie kan krijgen die hij/zij nodig heeft.

  • B.

    Er is sprake van medisch vervoer (ziekenvervoer) dat redelijkerwijs niet door ouder(s)/verzorger(s) of het netwerk kan worden geboden of waarbij ouder(s)/verzorger(s) en het netwerk niet beschikken over het benodigde vervoersmiddel, de benodigde medische apparatuur of de benodigde medische of verpleegkundige vaardigheden. Van medische noodzaak is sprake wanneer: een jongere door zijn lichamelijke, verstandelijke of zintuigelijke beperking niet in staat is om (eventueel onder begeleiding van een volwassene) gebruik te maken van het openbaar vervoer. De noodzaak tot medisch vervoer hoeft geen relatie te hebben met de noodzaak tot jeugdhulp. Het afwegingskader zoals opgenomen in artikel 6.6 hoeft dan niet doorlopen te worden.

  • C.

    Beperkingen in de zelfredzaamheid die te maken hebben met leeftijd, stoornis, beperking of ziekte, die tijdelijk of chronisch van aard kan zijn. De beperking in de zelfredzaamheid hoeft geen relatie te hebben met de noodzaak tot jeugdhulp. Het niet kunnen betalen van vervoer kan niet worden aangemerkt als een beperking in de zelfredzaamheid.

  • D.

    Er is sprake van intensieve jeugdhulp, namelijk minimaal acht contactmomenten (behandeling, dagbesteding, respijtzorg of begeleiding) per maand én

  • E.

    De afstand voor een enkele reis naar de jeugdhulplocatie bedraagt minimaal 6 kilometer volgens de ANWB routeplanner voor de snelste reis, ongeacht het vervoersmiddel of de route die feitelijk wordt gebruikt. Indien sprake is van reizen met het OV met een begeleider dan tellen de kilometers voor een enkele reis dubbel.

  • F.

    De kosten voor het vervoer bedragen meer dan de gebruikelijke kosten, zoals beschreven onder 6.7b.

6.6 Afwegingskader

Indien sprake is van een risico op het niet krijgen van noodzakelijke jeugdhulp (artikel 3a, situatie A in combinatie met C, D én E) vanwege een belemmering in de vervoerssituatie, dan wordt op de volgende volgorde een afweging voor een passende voorziening gemaakt. Pas als een jeugdige niet op de beschreven manier (per optie) kan reizen, komt de volgende, daaronder beschreven optie in beeld. Het inzetten van aangepast vervoer (taxi/taxibus) pas mogelijk als alle onderstaande opties naar het oordeel van het College niet mogelijk zijn:

  • a.

    De jeugdige fietst naar de jeugdhulplocatie.

  • b.

    De jeugdige fietst naar de jeugdhulplocatie onder begeleiding van ouder(s)/verzorger(s) of het sociale netwerk.

  • c.

    De jeugdige heeft de draagkracht en vaardigheden om in afzienbare tijd zelfstandig te leren reizen met het openbaar vervoer naar de jeugdhulplocatie begeleid door ouder(s)/verzorger(s), het sociale netwerk, een vrijwilliger of een jeugdprofessional.

  • d.

    De jeugdige gaat met zijn/haar brommer/scooter naar de jeugdhulplocatie.

  • e.

    De jeugdige reist zelfstandig met het openbaar vervoer naar de jeugdhulplocatie. Er zijn 3 redenen waarom openbaar vervoer geen opties is, namelijk een gebrek aan zelfstandigheid van de jeugdige, het ontbreken van openbaar vervoer of een reistijd van meer dan 45 minuten voor een enkele reis. Daarbij wordt uitgegaan van de reisduur tussen in- en uitstaphalte of – station.

  • f.

    De jeugdige reist onder begeleiding van ouder(s)/verzorger(s) of het sociale netwerk met het openbaar vervoer naar de jeugdhulplocatie. Deze optie vervalt als de jeugdige niet in staat is om met begeleiding in het openbaar vervoer te reizen, openbaar vervoer ontbreekt, de reistijd meer dan 45 minuten enkele reis is (de reistijd van begin- tot eindhalte of - station) of ouder(s)/verzorger(s) kunnen aantonen dat begeleiding van de leerling door henzelf of anderen onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden.

  • g.

    De ouder(s)/verzorger(s) of het netwerk brengen en halen de jeugdige met gemotoriseerd vervoer (auto, bestelbus, motor enz.)

  • h.

    Er wordt een vrijwilliger geworven die de jeugdige begeleidt (b en f) of vervoert (g).

  • i.

    De jeugdhulpaanbieder verplaatst de begeleiding/behandeling naar het verblijfadres van de jeugdige.

Voor de opties d, e, f, g en h is eventueel een vergoeding mogelijk. De regels voor vergoedingen en de berekening daarvan zijn opgenomen in artikel 6.7. Voor optie e is eventueel een voorziening mogelijk als bedoeld in artikel 6.4 onder a.

6.7 Vergoeding voor eigen vervoer en openbaar vervoer

  • a.

    Een vergoeding voor het vervoer naar jeugdhulp kan alleen worden aangevraagd bij en verstrekt door het college.

  • b.

    Een vergoeding is mogelijk voor bovengebruikelijke kosten, mits voldaan wordt aan de criteria beschreven in artikel 6.3. Alleen de bovengebruikelijke vervoerskosten voor vervoer Jeugdwet worden vergoed. De gebruikelijke vervoerskosten zijn bepaald op €35 per maand. Dit op basis van de berekening 8 contactmomenten x 6 km x twee (retour) x €0,37* = € 35,52.

    *Conform de geldende Reisregeling Binnenland.

  • c.

    Het berekenen van de vervoersvergoeding voor eigen vervoer gaat als volgt:

    Aantal contactmomenten jeugdhulp (≥ 8) x aantal kilometers van het verblijfadres naar de

    jeugdhulplocatie (≥ 6 km) x twee (retour) x kilometervergoeding €0,37 – gebruikelijke kosten €35.- = vervoersvergoeding.

  • d.

    Het berekenen van de vervoersvergoeding voor openbaar vervoer gaat als volgt:

    Werkelijke kosten voor openbaar vervoer per maand - €35 gebruikelijke kosten.

    Tot de werkelijke kosten behoren zowel de kosten voor het openbaar vervoer van de jeugdige als de kosten voor het openbaar vervoer van de begeleider voor de vervoersbewegingen waarbij de jeugdige aanwezig is. In overleg met het Sociale Dorpsteam wordt binnen de mogelijkheden van de jeugdige (en de begeleider) de optimale route bepaald en vervolgens de minimale kosten voor deze route (bijvoorbeeld een maand- of jaarkaart).

  • e.

    Het uitkeren van de vergoeding gebeurt door periodieke bevoorschotting.

6.8 Het maken van een uitzondering

Indien naar oordeel van het College, ondanks dat niet wordt voldaan aan de criteria voor vervoer jeugdwet in deze beleidsregels, een vorm van vervoer in het kader van de jeugdwet nodig is, dan kan het College besluiten om een uitzondering te maken. Deze uitzondering moet worden vastgelegd in een besluit.

7 Maatwerk begeleiding in de Wmo

De Wmo 2015 kent de maatwerkvoorziening begeleiding. Wij noemen dit maatwerk begeleiding. De voorziening kan zowel individueel als in groepsverband worden geboden. Het betreft activiteiten gericht op het behouden/bevorderen van de zelfredzaamheid en deelname aan de samenleving en ter voorkoming van opname of verwaarlozing van de cliënt.

7.1 Begeleiding groep

Veelal bekend onder de naam “dagverzorging” of “dagbesteding”. Begeleiding groep is:

  • -

    programmatisch (met een vast dag en/of weekprogramma);

  • -

    methodisch met een welomschreven doel;

  • -

    vraagt actieve betrokkenheid van de cliënt;

  • -

    gericht op het structureren van de dag en het oefenen met vaardigheden die de zelfredzaamheid bevorderen.

Veel activiteiten in de welzijnssfeer bevatten al elementen van begeleiding in groepsverband. Voor het grootste deel van de cliënten zal deelname aan groepsactiviteiten in de welzijnssfeer dan ook voldoende zijn om structuur te bieden aan de dag en medemensen te ontmoeten. Er zijn echter cliënten die door hun cognitieve beperkingen, ernstig fysieke beperkingen of gedragsproblematiek een dagstructurering nodig hebben die gericht is op het verbeteren of behouden van capaciteiten en/of het reguleren van gedragsproblemen.

Op dit gebied is innovatie binnen de zorg- en welzijnssector dus hard nodig zodat er een veelzijdig aanbod ontstaat waarmee mensen, die nu groepsbegeleiding krijgen, ondersteund kunnen worden (nieuwe vormen van dagbesteding, arrangementen). Alleen waar het echt niet anders kan wordt de voorziening maatwerk begeleiding verstrekt.

7.2 Individuele begeleiding

Individuele begeleiding kent vele vormen. Het kan gaan van toezicht of aansturing bij activiteiten (thuis of buitenshuis) op het gebied van praktische vaardigheden, ondersteuning bij het aanbrengen van structuur en het voeren van regie tot het oefenen van in behandeling aangeleerde vaardigheden of gedrag. Individuele begeleiding heeft soms raakvlakken met hulp bij het huishouden en/of persoonlijke verzorging. Er zal dan ook gezocht worden naar combinaties om de ondersteuning zo efficiënt mogelijk in te zetten.

Individuele begeleiding kan in sommige situaties ook in een groep worden gegeven. Denk aan activiteiten als voorlichting en advies over thuisadministratie of geldbeheer of het aanleren van bepaalde huishoudelijke vaardigheden (b.v. maaltijdbereiding). De begeleider kan dan een aantal cliënten op een locatie ontvangen in plaats van iedere cliënt apart thuis te bezoeken.

7.3 Toekenning van begeleiding

In de Wmo 2015 vormt het gesprek (het onderzoek) de basis voor de toekenning.

Als een diagnose ontbreekt – omdat de cliënt zorg mijdt – kan begeleiding worden ingezet “bij een sterk vermoeden van” (op basis van het advies van het expertteam). De begeleiding heeft dan tot doel de situatie te stabiliseren of in ieder geval niet te laten verergeren en is er op gericht de cliënt te bewegen richting zorg/behandeling. De toekenning is dan doorgaans van korte duur (maximaal 1 jaar).

7.3.1 Voorliggende voorziening: behandeling

Alvorens maatwerk begeleiding te verstrekken is het van belang dat wordt onderzocht wat de mogelijkheden van behandeling zijn.

De stelregel hierbij is dat als verbetering van functioneren of handelen (vaardigheden) nog mogelijk is, eerst behandeling wordt ingezet. Het is uiteraard niet aan de Wmo consulent om dit te bepalen. Hiervoor wordt een medisch adviseur (onafhankelijk arts) ingeschakeld.

Behandeling kan worden geboden door bijvoorbeeld een ergotherapeut, psycholoog, specialist ouderengeneeskunde of in een revalidatiecentrum of een centrum gespecialiseerd in bepaalde problematiek (zoals een reuma-centrum, centrum voor mensen met niet-aangeboren hersenletsel). Behandeling is gericht op: het verbeteren van de aandoening/stoornis en vermindering van de beperking, het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag of nadere functionele diagnostiek.

De diagnose is niet leidend, maar een diagnose is doorgaans wel vereist om behandeling in te kunnen zetten en om te bepalen hoe maatwerk begeleiding de behandeling eventueel kan ondersteunen/versterken (en niet contra- productief is). Maatwerk begeleiding kan wel worden ingezet om de tijdens behandeling geleerde vaardigheden te oefenen of te consolideren. Soms kunnen maatwerkbegeleiding en behandeling ook tegelijkertijd worden ingezet. Uiteraard dient er hierover een goede afstemming tussen behandelaar en begeleider plaats te vinden.

7.4 Beperkingen en resultaatgebieden

Beperkingen

Bij maatwerk begeleiding onderscheiden we de mate (zwaarte) van de beperkingen om te bepalen wat binnen het eigen netwerk of met voorliggende voorzieningen kan worden opgelost en waarvoor maatwerkvoorzieningen nodig zijn. We gaan hierbij uit van de regel “zo zwaar als nodig, zo licht als mogelijk”.

  • -

    lichte beperkingen;

  • -

    matige beperkingen;

  • -

    zware beperkingen.

In de Wmo is het uitgangspunt dat in alle gevallen eerst de mogelijkheden van het eigen netwerk, voorliggende en/of algemene voorzieningen worden onderzocht. De verwachting is echter wel dat bij met name de matige en zware beperkingen maatwerkvoorzieningen nodig zijn.

Resultaatgebieden

De maatwerkvoorziening begeleiding is gericht op:

  • -

    het begeleiden van de cliënt bij zijn verslechterende zelfredzaamheid en/of participatie; of

  • -

    het stabiliseren van de zelfredzaamheid en/of participatie van de cliënt; of

  • -

    het verbeteren van de zelfredzaamheid en/of participatie van de cliënt.

De door de aanbieder te verrichten activiteiten vallen binnen de volgende resultaatsgebieden:

  • a.

    ondersteunen bij en opbouwen van sociaal netwerk cliënt;

  • b.

    ondersteunen van de thuisadministratie;

  • c.

    ondersteuning bij arbeidsparticipatie/dagbesteding;

  • d.

    ondersteuning bij zelfzorg;

  • e.

    persoonlijk functioneren;

  • f.

    mantelzorgondersteuning.

Resultaatgebied: ondersteuning bij en het opbouwen van sociaal netwerk cliënt

  • -

    cliënt heeft een gezond sociaal netwerk en vervult daarbinnen een passende sociale rol;

  • -

    cliënt is in staat een beroep te doen op personen in zijn/haar sociaal netwerk;

  • -

    cliënt kan de eigen problematiek in relatie tot het sociale netwerk hanteren;

  • -

    bij bemoeizorg: cliënt staat open voor opbouw sociaal netwerk;

  • -

    bij bemoeizorg en geïsoleerde cliënten zonder een sociaal netwerk is het resultaat ‘cliënt heeft een gezond sociaal netwerk’ een brug te ver; het gaat hier om het opbouwen van een sociaal netwerk met als achterliggende doelstelling mensen uit isolement of uit ‘verkeerde/foute sociale omgeving’ te halen; bij bemoeizorg is op die wijze afname van overlast en hanteerbaar gedrag beoogd;

  • -

    het sociale netwerk van de cliënt levert een positieve bijdrage aan diens zelfredzaamheid en participatie.

Resultaatgebied: Ondersteunen van de thuisadministratie

  • -

    overzicht van de administratie/administratie op orde;

  • -

    tijdige betaling van rekeningen;

  • -

    inkomsten en uitgaven in balans;

  • -

    als aanwezig beheersbaar maken van de schulden problematiek (en als mogelijk in relatie tot de inkomsten: vermindering van de schuldenlast).

Resultaatgebied: Ondersteuning bij arbeidsparticipatie/dagbesteding

  • -

    cliënt heeft een zinvolle (verplichte) dagbesteding;

  • -

    cliënt heeft onbetaald werk met ondersteuning;

  • -

    cliënt heeft onbetaald werk zonder ondersteuning;

  • -

    cliënt heeft betaald werk met ondersteuning;

  • -

    cliënt heeft betaald werk zonder ondersteuning;

  • -

    mantelzorger is ontlast.

Resultaatgebied: Ondersteuning bij zelfzorg

  • -

    cliënt is in staat zich zelf te verzorgen;

  • -

    cliënt draagt schone kleding;

  • -

    cliënt ziet er verzorgd uit;

  • -

    cliënt komt afspraken met zorgprofessionals (zoals huisarts, tandarts, medisch specialist) na.

Persoonlijk functioneren

  • -

    cliënt brengt structuur aan en voert regie over de dagelijkse bezigheden, regelt zelf en neemt besluiten, plant en voert taken uit;

  • -

    cliënt accepteert zijn beperkingen en kan hiermee omgaan;

  • -

    cliënt maakt gebruik van het eigen probleemoplossend vermogen;

  • -

    cliënt heeft een gezond voedingspatroon en voldoende dagelijkse beweging;

  • -

    cliënt gaat op een verantwoorde manier om met alcohol, drugs en gamen;

  • -

    bij bemoeizorg: cliënt accepteert contact met hulpverlener, staat open voor reguliere behandeling/ondersteuning en is trouw aan de behandeling.

Mantelzorgondersteuning

  • -

    mantelzorger is niet overbelast;

  • -

    mantelzorger kan omgaan met de gevolgen van aandoening, stoornis of beperking van de cliënt;

  • -

    mantelzorger kent eigen competenties en mogelijkheden en de grenzen daaraan.

Genoemde resultaatgebieden staan nader beschreven in een bijlage bij de Deelovereenkomst Maatwerkvoorziening Begeleiding, die onderdeel uitmaakt van de inkoopcontracten die met de aanbieders worden afgesloten.

7.5 Begeleiding groep en begeleiding individueel

Inleiding

Maatwerk begeleiding is vaak onderdeel van een heel pakket van zorg van behandeling en persoonlijke verzorging. De omvang van de ondersteuning wordt hierdoor sterk bepaald. De indicaties voor behandeling en persoonlijke verzorging worden meegewogen bij de toekenning van maatwerk begeleiding en de ondersteuning wordt met de behandelaars, wijkverpleging en thuiszorg afgestemd.

In de Wmo wordt tevens gezocht naar mogelijke arrangementen van een maatwerkvoorziening begeleiding en welzijnsoplossingen.

7.6 Kortdurend verblijf

Bij kortdurend verblijf logeert iemand (maximaal 3 etmalen dus 72 uur per week) in een instelling. Hierdoor wordt de mantelzorg ontlast, zodat deze de zorg langer kan volhouden en de cliënt thuis kan blijven wonen. Kortdurend verblijf is bedoeld voor mensen die permanent toezicht nodig hebben. Bijvoorbeeld als er valgevaar is of als cliënt zelf niet in staat is hulp in te roepen als dat nodig is of omdat er ernstige gedragsproblemen zijn.

Dat toezicht kan ook een vorm van actieve observatie zijn, zoals bij kinderen met een lichamelijke beperking waarbij ouders actief de vitale functies van het kind moeten controleren. Het kan ook gaan om constante zorg of zorg op ongeregelde tijdstippen; bijvoorbeeld voor iemand met een ernstige hartaandoening of dementie.

  • Er zijn veel manieren om de mantelzorg te ontlasten bijvoorbeeld door een zorgvrijwilliger in te schakelen die de zorg voor een cliënt tijdelijk over te nemen en ook dagbesteding kan als belangrijk neveneffect of zelfs doel hebben de mantelzorg te ontlasten. Soms is dat niet voldoende om het langdurig vol te kunnen houden of is de zorg die een vrijwilliger kan bieden onvoldoende vanwege de beperkingen van de cliënt. Alleen als er sprake is van de combinatie van voortdurend zorg en toezicht van de cliënt en dreigende overbelasting van de mantelzorger en als andere voorliggende voorzieningen niet voldoen, kan kortdurend verblijf worden toegekend.

  • Een uitzondering hierop geldt wanneer het gaat om ouders die boven-gebruikelijke zorg verlenen aan hun kinderen. Hierbij hoeft geen sprake te zijn van dreigende overbelasting en kan alleen op grond van hun boven-gebruikelijke taken kortdurend verblijf worden toegekend.

  • De omvang van kortdurend verblijf is 1, 2 of 3 etmalen per week, afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de cliënt. Er is een maximum van 3 etmalen per week gesteld omdat het logeren betreft; bij meer dan 3 etmalen in een instelling is er sprake van opname waarvoor een indicatie op grond van Wlz moet worden gesteld. Het is denkbaar dat hierop in specifieke situaties een uitzondering kan worden gemaakt om bijvoorbeeld verblijf van een week, zodat de mantelzorger(s) op vakantie kan/kunnen. Dan moet wel vaststaan dat andere oplossingen, zoals respijtzorg vergoed door de ziektekostenverzekeraar, geen optie zijn.

  • In de instelling waar de cliënt kortdurend verblijft, wordt de dagelijkse zorg overgenomen. Wanneer verpleging nodig is moet hiervoor apart een indicatie op grond van de Wlz worden gesteld. Behandeling behoort nadrukkelijk niet bij kortdurend verblijf.

  • De cliënt is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf. Hij kan hiervoor gebruik maken van eigen vervoer of van hulp uit het eigen netwerk. Wanneer de cliënt beperkingen heeft op het gebied van vervoer zal hij doorgaans in het bezit zijn van een pasje voor de regiotaxi of een taxikostenvergoeding krijgen, waarmee hij zich naar de instelling kan vervoeren. Kortdurend verblijf kent anders dan school of dagbesteding geen exacte starttijden zodat gebruik van een collectief vervoerssysteem als de regiotaxi (eventueel met begeleider) een geschikte oplossing biedt.

7.7 Beschermd wonen

Vanaf 1 januari 2024 doet de gemeente Utrechtse Heuvelrug zelf het onderzoek of een inwoner Beschermd Wonen nodig heeft. Dit onderzoek wordt gedaan door de Sociale Dorpsteams. Zij brengen advies uit aan de Regionale Toegang van (voorheen de centrum)gemeente Utrecht. Gemeente Utrecht neemt de definitieve beslissing. Bij beschermd wonen gaat het om het bieden van verblijf en begeleiding gericht op participatie van personen met een psychische kwetsbaarheid. Beschermd wonen biedt cliënten een veilige afgeschermde woon-en leefomgeving waar samenhangende begeleiding wordt geboden aan cliënten die door hun beperkingen niet in staat zijn zelfstandig te leven en een mogelijk gevaar voor zichzelf of anderen vormen. Hierbij wordt steeds in beeld gehouden dat het perspectief is dat de inwoner uiteindelijk weer zelfstandig gaat wonen al dan niet met ambulante begeleiding.

7.8 Maatschappelijke opvang

Bij maatschappelijke opvang gaat het om het bieden van tijdelijke opvang aan mensen die dakloos zijn, te weten verblijf in de een opvanginstelling of instellingswoning met daarbij stabiliserende begeleiding. Het gaat om personen die al dan niet gedwongen de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Deze opvang wordt vooralsnog door de centrumgemeente Utrecht georganiseerd voor de 16 gemeenten in de regio Utrecht. Een inwoner mag zich in principe bij elke gemeente melden. Er zijn afspraken gemaakt over wanneer welke gemeente verantwoordelijk is voor begeleiding en opvang. Het gaat hierbij om sociaal kwetsbare mensen (met psychiatrische-, verslavings- en/of psychosociale problematiek en/of een verstandelijke beperking) met problemen op diverse levensgebieden zoals verwaarlozing, vereenzaming, vervuiling van zichzelf en de omgeving, dakloosheid, schulden.

8 Regeling voor inwoners met aannemelijke meerkosten zorg i.v.m. hun beperking (hoge zorgkosten)

8.1 Tegemoetkoming aannemelijk meerkosten zorg

De regeling kan worden aangevraagd tot 1 april van het opvolgende jaar. Voor het beoordelen van de vraag welke voorzieningen hiervoor in aanmerking komen, past het college de verordening toe die gold op het moment of het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft, mits dit in het voordeel is voor aanvrager. De regeling hoge zorgkosten waarbij vergoeding voor eigen bijdragen mogelijk is, die over het jaar 2023 zijn betaald, kan aangevraagd worden tot 1 april 2024.

Aan een persoon van 18 jaar en ouder met een gezamenlijk inkomen (uit werk of uitkering, niet zijnde studiefinanciering) tot 150% van het Wettelijk minimumloon (hierna: Wml) wordt een tegemoetkoming verstrekt voor aannemelijke meerkosten die verband houden met zijn beperking of chronische psychische of psychosociale problemen. Voor kinderen in de leeftijd van 18 tot 21 jaar dienen ouders de kosten voor studie en levensonderhoud te betalen. Daarom wordt er voor deze groep studerende kinderen tot 21 jaar gekeken naar het inkomen van de ouder(s) en het kind samen. Mochten ouder(s) en kind een gezamenlijk inkomen hebben tot 150% van het Wml, en de hoge zorgkosten van hun kind niet kunnen dragen, dan is een uitzondering mogelijk en kan de financiële tegemoetkoming worden toegekend. De cliënt kan hiervoor contact opnemen met de Sociale Dorpsteams.

De regeling tegemoetkoming aannemelijke meerkosten bestaat uit twee onderdelen:

  • A.

    een tegemoetkoming van €300 voor het eigen risico;

  • B.

    een tegemoetkoming van maximaal €250 voor overige (hoge) zorgkosten.

De onderdelen worden hieronder uitgewerkt. Daarbij worden ook de verschillende voorwaarden voor de onderdelen genoemd.

  • A.

    tegemoetkoming van €300 per kalenderjaar ter compensatie van het wettelijk verplicht eigen risico voor de zorgverzekering:

    • -

      de tegemoetkoming bedraagt €300 t.b.v. het wettelijk verplicht eigen risico voor de zorgverzekering;

    • -

      cliënt heeft in het betreffende kalenderjaar en in het voorafgaande kalenderjaar het volledig wettelijk eigen risico van de zorgverzekering betaald voor medische kosten die verband houden met zijn beperking of chronische psychische of psychosociale problemen;

    • -

      cliënt maakt geen gebruik van de collectieve aanvullende zorgverzekering via de gemeente (in dat geval krijgt cliënt namelijk al een korting van €300/jaar op de premie en wordt op die manier gecompenseerd);

    • -

      wordt voor een kalenderjaar één keer op aanvraag toegekend.

    • -

      de tegemoetkoming kan worden aangevraagd tot 1 april van het opvolgende jaar;

    • -

      de tegemoetkoming kan direct bij het college worden aangevraagd;

    • -

      gehuwden of samenwonenden kunnen beiden in aanmerking komen voor deze tegemoetkoming;

    • -

      gezamenlijk inkomen van partners is maximaal 150% van het Wml;

    • -

      bij studerende kinderen van 18-21 jaar is het gezamenlijk inkomen van ouders en het kind tezamen maximaal 150% van het Wml.

    • -

      deze tegemoetkoming kan onafhankelijk van de tegemoetkoming zoals beschreven bij B worden aangevraagd.

  • B.

    tegemoetkoming van maximaal €250 per kalenderjaar voor aannemelijke meerkosten:

    • -

      de tegemoetkoming bedraagt maximaal €250 t.b.v. aannemelijke meerkosten, niet zijnde het wettelijk verplichte eigen risico van de zorgverzekering;

    • -

      cliënt moet aannemelijke meerkosten hebben, die verband houden met zijn beperking of chronische psychische of psychosociale problemen, zoals verzorging, hulpmiddelen, dieetkosten, voorgeschreven medicijnen voor eigen rekening en geneeskundige hulp die niet op een andere manier wordt vergoed;

    • -

      de cliënt meldt zich bij de Sociale Dorpsteams, waarna een onderzoek plaatsvindt en de consulent een advies geeft aan het college om wel of niet (gedeeltelijk) toe te kennen.

    • -

      nadat het onderzoek door de consulent is afgerond, kan de cliënt een aanvraag indienen bij het college.

    • -

      de tegemoetkoming kan worden aangevraagd tot 1 april van het opvolgende jaar;

    • -

      de tegemoetkoming kan meerdere keren per kalenderjaar worden aangevraagd, maar het bedrag dat wordt toegekend voor een kalenderjaar is in totaal maximaal €250;

    • -

      kosten die op een andere manier vergoed kunnen worden en kosten die fiscaal aftrekbaar zijn, worden niet vergoed;

    • -

      gehuwden of samenwonenden kunnen beiden in aanmerking komen voor deze tegemoetkoming;

    • -

      gezamenlijk inkomen van partners is maximaal 150% van het Wml.

    • -

      bij studerende kinderen van 18-21 jaar is het gezamenlijk inkomen van ouders en het kind tezamen maximaal 150% van het Wml.

    • -

      deze tegemoetkoming kan onafhankelijk van de tegemoetkoming zoals beschreven bij A worden aangevraagd.

Besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp

Bij de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp Utrechtse Heuvelrug hoort het Besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Utrechtse Heuvelrug.

9 Medezeggenschap en inspraak

  • 1.

    Conform artikel 30 van de verordening is een regeling getroffen voor medezeggenschap van inwoners over voorgenomen besluiten die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.

10 Privacy

  • 1.

    Voor uitvoering van de taken die onder de Wmo vallen geldt het Privacy Protocol Sociaal Domein Utrecht Zuidoost aanvullend op de landelijke wet- en regelgeving aangaande privacy.

  • 2.

    Voor consulenten van de Sociale Dorpsteams geldt bovendien de bij het Privacy Protocol behorende werkinstructie.

11 Slotbepalingen

11.1 Indexering

De beslissingsbevoegdheid van deze beleidsregels is een taak van het college. Om deze reden is het voor de hand liggend alle bedragen op te nemen in het bij deze beleidsregels behorende Besluit, zodat de bedragen, in geval van indexering, snel en gemakkelijk aan te passen zijn.

11.2 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2024 onder gelijktijdige intrekking van “Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Utrechtse Heuvelrug 2023”.

11.3 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als “Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp Utrechtse Heuvelrug 2024”.

Ondertekening

Bijlage: Algemeen gebruikelijke voorzieningen

De volgende voorzieningen worden in beginsel als algemeen gebruikelijk gezien, deze lijst is niet limitatief:

  • a.

    standaard toilet;

  • b.

    hangtoilet;

  • c.

    verhoogd toilet (6+);

  • d.

    eenvoudige beugels (30-40 cm lang);

  • e.

    dubbel glas;

  • f.

    toiletbril;

  • g.

    thermostatische kraan;

  • h.

    éénhendelmengkraan;

  • i.

    spiegel;

  • j.

    douchekop, glijstang;

  • k.

    aankleedblad/tafel;

  • l.

    box;

  • m.

    keramische kookplaat;

  • n.

    gewone fiets;

  • o.

    tandem;

  • p.

    fiets of tandem met hulpmotor (elektrische fiets of tandem);

  • q.

    fiets met lage instap;

  • r.

    fiets met trapondersteuning;

  • s.

    gewone kinderdriewieler;

  • t.

    aankoppelfiets voor kinderen;

  • u.

    centrale verwarming;

  • v.

    vervanging van een lavet;

  • w.

    automatische versnellingsbak;

  • x.

    elektrisch bedienbare ramen;

  • y.

    kosten APK;

  • z.

    warmtewerend glas.