Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR715376
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR715376/1
Regeling vervallen per 01-07-2024
Beleidsregels Inkomensondersteuning Participatiewet gemeente Nijmegen 2024-A
Geldend van 14-02-2024 t/m 30-06-2024
Intitulé
Beleidsregels Inkomensondersteuning Participatiewet gemeente Nijmegen 2024-AHet College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Nijmegen,
Gelet op de bepalingen van artikel 35, 36 en 36b van de Participatiewet,
BESLUIT: vaststellen van de beleidsregels Inkomensondersteuning Participatiewet gemeente Nijmegen 2024-A
Algemeen
Als iemand een laag inkomen heeft, waarmee hij of zij in een bijzondere situatie niet uitkomt, dan kan onder omstandigheden een beroep gedaan worden op bijzondere bijstand voor kosten die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. In deze beleidsregels worden de kaders uiteengezet voor een aanvraag om bijzondere bijstand. Benadrukt moet worden, dat dit algemene kaders zijn en er dus individuele omstandigheden kunnen zijn om hiervan af te wijken.
Ten aanzien van de in deze beleidsregels opgenomen regelingen waarbij percentages van de bijstandsnormen gelden, hanteert het college de volgende, naar boven afgeronde Inkomensgrenzen.
- 1.
Ten aanzien van de in deze beleidsregels opgenomen regelingen waarbij percentages van de bijstandsnormen gelden, gaat het college uit van de navolgende bijstandsnormen, zijnde de inkomensgrens van 100%:
- a.
Alleenstaande jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd: 95% van het bedrag genoemd in artikel 21 sub a Participatiewet;
- b.
Alleenstaande ouder jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd: 90% van het bedrag dat wordt gehanteerd voor gehuwden jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd;
- c.
Gehuwden jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd: 95% van het bedrag genoemd in artikel 21 sub b Participatiewet;
- d.
Alleenstaande die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt: 95% van het bedrag genoemd in artikel 22 sub a Participatiewet;
- e.
Alleenstaande ouder die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt: 90% van het bedrag dat wordt gehanteerd voor gehuwden waarvan één of beiden de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt;
- f.
Gehuwden waarvan één of beiden de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt: 95% van het bedrag genoemd in artikel 22 sub b Participatiewet.
- a.
- 2.
In afwijking van lid 1 gelden voor personen verblijvend in een inrichting de volgende bijstandsnormen, zijnde de inkomensgrens van 100%:
- a.
Alleenstaande jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd: 95% van de som van het bedrag genoemd in artikel 23 lid 1 sub a Participatiewet en het bedrag genoemd in artikel 23 lid 2 sub a Participatiewet.
- b.
Alleenstaande ouder jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd: 90% van het bedrag dat wordt gehanteerd voor gehuwden jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd;
- c.
Gehuwden jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd: 95% van de som van het bedrag genoemd in artikel 23 lid 1 sub b Participatiewet en het bedrag genoemd in artikel 23 lid 2 sub b Participatiewet.
- d.
Alleenstaande die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt: de berekende norm in lid 1 sub d vermenigvuldigd met de PGL-factor bedoeld in lid 4;
- e.
Alleenstaande die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt: de berekende norm in lid 1 sub e vermenigvuldigd met de PGL-factor bedoeld in lid 4;
- f.
Gehuwden waarvan één of beiden de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt: de berekende norm in lid 1 sub f vermenigvuldigd met de PGL-factor bedoeld in lid 4;
- a.
- 3.
De in lid 1 en 2 tot stand gekomen bijstandsnormen, zijnde inkomensgrenzen van 100%, worden naar boven afgerond op eenheden van € 10,00.
- 4.
Bij de bepaling van de inkomensgrens genoemd in lid 2 sub d, e en f wordt deze mede bepaald door een forfaitaire ophoging die ‘PGL-factor’, zijnde een percentage, wordt genoemd. De PGL-factor wordt als volgt bepaald: de som van het bedrag genoemd in artikel 23 lid 1 sub b Participatiewet en het bedrag genoemd in artikel 23 lid 2 sub b Participatiewet gedeeld door het bedrag genoemd in artikel 21 sub b Participatiewet.
- 5.
Bij de te hanteren inkomensgrenzen van 110%, 120%, 130% of 140% wordt het betreffende percentage toegepast op de inkomensgrens van 100%, waarbij het berekende bedrag naar boven wordt afgerond op een eenheid van € 10,00.
(Alle bedragen zijn netto per maand, exclusief vakantiegeld)
Co-ouders
Co-ouders worden voor de toepasselijke inkomensnormen beschouwd als alleenstaande ouders. Voor het begrip co-ouderschap wordt aansluiting gezocht bij de Belastingdienst. Er is sprake van co-ouderschap in de volgende gevallen:
- 1.
Het kind/De kinderen woont/wonen ten minste 3 hele dagen per week bij de rechthebbende. En ten minste 3 hele dagen per week bij de ex-partner of
- 2.
Het kind/De kinderen woont/wonen om en om 1 week bij de rechthebbende en 1 week bij de ex-partner.
Er moet bij bovenstaande criteria sprake zijn van een regelmatig en vast patroon. Ook is de feitelijke situatie leidend. Het is niet van doorslaggevend belang welke ouder de kinderbijslag ontvangt.
A. Bijzondere bijstandsverlening Participatiewet
1. Indiening aanvraag
Op grond van artikel 44 van de Participatiewet wordt geen (bijzondere) bijstand verstrekt met terugwerkende kracht. Op dit artikel wordt een uitzondering gemaakt, als een aanvraag wordt ingediend binnen drie maanden nadat de kosten zich voordoen. Het moment waarop de kosten zich voordoen, is het moment waarop de betalingsverplichting ontstaat. Er kan met maximaal drie maanden terugwerkende kracht bijzondere bijstand worden verstrekt, te rekenen vanaf datum aanvraag.
Aanvragen om bijzondere bijstand door gehuwden
Een aanvraag voor bijzondere bijstand kan door één van beide partners worden ingediend. Uitgangspunt is dat de aanvraag wordt ingediend door de partner die een beroep doet op bijzondere bijstand. Betreft het een aanvraag voor bijzondere bijstand voor goederen of verstrekkingen die voor beiden zijn bestemd, dan kan de aanvraag door elk van de partners worden ingediend.
Wanneer de partner die een beroep op bijzondere bijstand doet niet in staat is de aanvraag in te dienen, dan kan de andere partner dit doen. Wel is in dat geval een schriftelijke machtiging van de verhinderde partner vereist.
2. Drempelbedrag
Het college heeft de bevoegdheid bijzondere bijstand te weigeren indien de kosten op jaarbasis een bepaald “drempelbedrag” niet te boven gaan. Het college hanteert geen drempelbedrag.
3. Draagkracht
Het college heeft de bevoegdheid te bepalen in hoeverre het inkomen dat meer bedraagt dan de bijstandsnorm in aanmerking wordt genomen bij de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand. We spreken over draagkracht.
Het college hanteert de volgende draagkrachtregels:
- •
De inkomensvrijlating en vermogensvrijlating zijn van toepassing bij het bepalen van de draagkracht. Inkomen en vermogen dat hieronder valt, wordt buiten beschouwing gelaten.
- •
De individuele inkomenstoeslag wordt niet beschouwd als een voorliggende voorziening.
Ingangsdatum draagkrachtperiode
Als uitgangspunt geldt als ingangsdatum van de draagkrachtperiode de eerste van de maand waarin de aanvraag wordt ingediend, ook bij een aanvraag met terugwerkende kracht. Als deze datum niet representatief is voor het inkomen van de rechthebbende, kan als uitzondering een andere datum worden aangehouden.
Draagkrachtperiode
De duur van de draagkrachtperiode is twaalf maanden. Voor personen die algemene bijstand (inclusief AIO) ontvangen geldt dat de draagkrachtperiode gelijk wordt gesteld als de periode dat de uitkering wordt ontvangen.
Eenmaal vastgestelde draagkracht blijft ongewijzigd gedurende de draagkrachtperiode. Hiervan kan op verzoek van de belanghebbende worden afgeweken als er sprake is van een structurele inkomensdaling van meer dan 15% of wanneer iemand met het inkomen onder de van toepassing zijnde inkomensgrenzen uitkomt.
Bepaling inkomen
Voor de bepaling van het inkomen wordt uitgegaan van de maand (peilmaand) voorafgaand aan de draagkrachtperiode, tenzij er aanwijzingen zijn dat het inkomen over die maand niet representatief voor het inkomen in de draagkrachtperiode is. Verleggen van de peilmaand kan op verzoek van de inwoner of ambtshalve indien het inkomen over de betreffende maand niet representatief is.
Bij wisselende inkomsten wordt het gemiddelde inkomen berekend over een periode van de 3 maanden voorafgaand aan de draagkrachtperiode. In afwijking hiervan kan een langere periode worden gehanteerd indien het verloop van de inkomsten daartoe aanleiding geeft.
De bepalingen in artikel 31, 32, 33 en 34 zijn van toepassing op de beleidsregels, tenzij in de beleidsregels hiervan wordt afgeweken:
- -
Heffingskortingen worden niet beschouwd als inkomen, tenzij deze worden toegepast in de voorheffing;
- -
Vakantiegeld wordt niet aangemerkt als inkomen;
- -
Eindejaarsuitkeringen, gratificaties en bonussen worden niet aangemerkt als inkomen;
- -
Transitievergoedingen worden tot een bedrag van € 200,00 bruto niet in aanmerking genomen als inkomen;
- -
Bijzondere bijstand, inclusief individuele inkomenstoeslag, wordt niet als middel in aanmerking genomen.
Indien het in aanmerking te nemen inkomen hoger is dan de van toepassing zijnde inkomensgrens wordt onderzocht in hoeverre er sprake is van inkomensverlagende aftrekposten. Dit zijn onder andere de volgende aftrekposten (niet zijnde een limitatieve opsomming), tenzij voor deze kosten (bijzondere) bijstand wordt verstrekt:
- -
Forfaitair bedrag voor pensioengerechtigden en chronisch zieken en gehandicapten (bedrag per persoon);
- -
Eigen bijdrage kinderopvang;
- -
Eigen bijdrage Cak op grond van de Wlz;
- -
Gemiste toeslagen op grond van de Awir;
- -
Te betalen alimentatie (vonnis vereist);
- -
Beslag op inkomen met uitzondering van bronheffing Zvw;
- -
Correctie vakantiegeld met 5% indien over het inkomen geen recht op vakantiegeld bestaat of het vakantiegeld is inbegrepen in het inkomen;
- -
Reiskosten naar het werk op basis van de fiscale kilometervergoeding.
Indien het inkomen een bruto inkomen betreft waarbij er geen voorheffing IB/PVV heeft plaatsgevonden (zoals partneralimentatie of free-lance werkzaamheden) wordt dat inkomen verminderd met de door de Belastingdienst opgelegde voorlopige aanslag over dat jaar. Indien er door de Belastingdienst geen voorlopige aanslag is opgelegd wordt het inkomen verminderd met het bijstandspercentagetarief.
Draagkrachtloos inkomen
De volgende personen worden geacht een draagkrachtloos inkomen te hebben:
- o
Alleenstaanden of alleenstaande ouders die een inkomen hebben enkel bestaande uit bijstand, ANW, AOW, Wajong of uitkering(en) UWV met toeslagenwet;
- o
Gehuwden met een uitkering UWV met toeslagenwet, of beiden enkel AOW of waarbij het gezinsinkomen uitsluitend bestaat uit 1 Wajong-uitkering.
- o
MSNP-traject en WSNP-traject (gedurende het traject). Hierbij geldt als ingangsdatum:
- o
Datum vanaf wanneer maximaal gereserveerd wordt voor de aflossing van schulden op grond van de MSNP,
- o
ingangsdatum vonnis rechtbank bij WSNP.
- o
Personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt en waarvan we hebben vastgesteld dat ze een inkomen hebben dat lager ligt dan de inkomensgrens, worden geacht blijvend een draagkrachtloos inkomen te hebben. Met uitzondering van een wijziging in de leefsituatie.
Bepaling inkomensgrens
Voor de bepaling van de inkomensgrens wordt gekeken naar de normen van de maand waarin de aanvraag wordt gedaan.
Draagkrachtpercentages
Hoofdregel voor inkomen dat de inkomensgrens overstijgt, is een draagkrachtpercentage van 30%. In afwijking hiervan bedraagt het draagkrachtpercentage 100% bij de bijzondere bijstand voor de volgende toeslagen/kosten:
- •
Woonkostentoeslag;
- •
Toeslag voor voormalig alleenstaande ouders;
- •
Bijzondere bijstand voor 18- tot 21-jarigen voor zover die de algemene bijstandsnorm ex artikel 20 lid 1 onder a en lid 2 onder a Participatiewet te boven gaat met uitzondering van noodzakelijk uitwonende jongeren;
- •
Bijstand voor kosten van een arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen.
Draagkracht bij samenloop
Draagkracht wordt eerst in mindering gebracht op de incidentele kosten. Vervolgens naar rato in maandelijkse bedragen op de periodieke bijzondere bijstand over de volledige draagkrachtperiode.
Bij een eventuele nieuwe aanvraag binnen de lopende draagkrachtperiode waarbij de draagkracht al eerder is vastgesteld en in mindering wordt gebracht op nog uit te betalen periodieke bijzondere bijstand wordt deze geacht opgesoupeerd te zijn.
Draagkracht uit vermogen
De bepalingen over vermogensvaststelling uit de Beleidsregels Inkomen zijn van overeenkomstige toepassing, tenzij hier expliciet anders is bepaald. Draagkracht uit vermogen is 100%.
Voor zelfstandigen geldt dat overeenkomstig artikel 7 van het Bbz 2004 niet als vermogen in aanmerking wordt genomen het voor de uitoefening van het bedrijf of zelfstandig beroep noodzakelijke vermogen, waaronder mede begrepen het vermogen gebonden in de door de zelfstandige of zijn gezin in eigendom bewoonde woning met bijbehorende erf.
Inkomensgrenzen specifieke groepen
Er vindt differentiatie plaats ten aanzien van inkomensgrenzen. In beginsel geldt een inkomensgrens van 100%. In afwijking daarvan geldt voor de volgende doelgroepen de volgende inkomensgrens:
- a.
Gezinnen met één ten laste komend kind: 110%
- b.
Gezinnen met twee of meer ten laste komende kinderen: 120%
- c.
Pensioengerechtigden (ook bij echtparen waarvan één pensioengerechtigd is): 120%
- d.
Chronisch zieke of gehandicapt (ook bij echtparen waarvan één wordt aangemerkt als chronisch zieke of gehandicapt): 120%
Tot de doelgroep chronisch zieken en gehandicapten behoren in ieder geval de volgende personen:
- •
Belanghebbenden van 18 jaar of ouder die een voorziening ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning of Wet langdurige zorg hebben
- •
Belanghebbenden die een arbeidsongeschiktheidsuitkering (WAO-, WIA- (WGA- en IVA), Wajong- of WAZ-uitkering) ontvangen
- •
Belanghebbenden die langer dan 3 maanden in een inrichting verblijven
- •
Belanghebbenden die kunnen aantonen chronisch ziek of gehandicapt te zijn.
4. Reserveringscapaciteit
Voor de kosten van aanschaf of vervanging van duurzame gebruiksgoederen geldt dat een belanghebbende geacht wordt te reserveren van het inkomen dat men heeft. Onder inkomen wordt ook verstaan een bijstandsuitkering.
Op deze hoofdregel maakt het college de volgende uitzonderingen:
- •
Pensioengerechtigde leeftijd
-
Belanghebbenden die de pensioengerechtigde leeftijd of ouder hebben bereikt worden geacht geen reserveringscapaciteit te hebben. In geval van een echtpaar moeten beide partners de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt.
- •
Inkomen op bijstandsniveau
- •
Als een belanghebbende, voorafgaand aan de aanvraag, tenminste gedurende drie jaar was aangewezen op een inkomen ter hoogte van 100% van de voor hem geldende inkomensgrens, wordt hij geacht geen reserveringscapaciteit te hebben. De bijzondere bijstand wordt dan ook om niet verstrekt.
-
Als een belanghebbende had kunnen reserveren, maar het niet heeft gedaan, kan de aanvraag worden afgewezen of kan bijzondere bijstand in de vorm van een lening verstrekt worden. Deze lening komt niet voor kwijtschelding in aanmerking. Het ontbreken van reserveringscapaciteit omdat men aflost op schulden, is geen bijzondere omstandigheid die een uitzondering rechtvaardigt.
5. Bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen
Het college hanteert als het gaat om bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen de volgende regel:
Het college hanteert een lijst met noodzakelijke goederen die in beginsel in aanmerking komen voor vergoeding uit bijzondere bijstand. Voor wat betreft de hoogte van de bijzondere bijstand geldt dat het college:
- •
voor de goederen uitgaat van het actuele prijsniveau van tweedehandsgoederen. De teamleider bijzondere bijstand stelt jaarlijks per 1 januari de exacte hoogte van de vergoedingen vast. Per 1-1-2019 worden de vergoedingen gebaseerd op de prijstabel uit het collegebesluit ‘Aanpassing vergoedingen bijzondere bijstand inrichtingskosten’ (25-09-2018).
- •
voor wasmachines, koelkasten, kookplaten, stofzuigers, matrassen, beddengoed en vloerbedekking 100% van de NIBUD-prijs hanteert, vanuit het oogpunt van respectievelijk duurzaamheid, hygiëne en maatwerk.
- •
voor energiezuinig witgoed het normbedrag verhoogt tot een maximum van € 600 per apparaat, met de verplichting om een energiezuinig apparaat aan te schaffen met een minimale levensduur van 8 jaar. Onder energieuzuinig witgoed wordt verstaan:
- -
Tafelkoelkast: energielabel D of zuiniger
- -
Hogere koelkast: energielabel E of zuiniger en een jaarlijks verbruik van minder dan 120 kWh
- -
Koel- vriescombinatie: energielabel D of zuiniger en een jaarlijks verbruik van maximaal 240 kWh
- -
Wasmachine: energielabel A of B en een levensduur van minimaal 2000 wasbeurten
- -
Bovenlader wasautomaat: energielabel D of zuiniger en een levensduur van minimaal 2000 wasbeurten
- -
Bij de vervanging van duurzame gebruiksgoederen wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
- •
Het college gaat ervan uit dat de gemiddelde leeftijd van duurzame gebruiksgoederen acht jaar bedraagt, ook als deze tweedehands worden aangeschaft. Binnen deze termijn is geen bijzondere bijstand mogelijk voor dezelfde soort duurzame gebruiksgoederen. In individuele gevallen is het mogelijk om bijzondere bijstand te verstrekken binnen acht jaar, als de noodzaak van de kosten voor vervanging niet verwijtbaar is. Bijzondere bijstand kan dan worden verstrekt voor reparatie of nieuwe aanschaf. Als het college tot het oordeel komt dat de noodzaak voor de kosten wel verwijtbaar is, dan kan in uitzonderlijk geval bijzondere bijstand worden verstrekt in de vorm van een lening wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.
Bijzondere bijstand bij Housing First van de GGD
Het college neemt aanvragen voor bijzondere bijstand van cliënten/klanten uit het traject Housing first van de GGD pas in behandeling na twee jaar nadat zij de woninginrichting in natura van de GGD hebben ontvangen. De verstrekking in natura (middels subsidie) is in de plaats gekomen van de reguliere individuele bijzondere bijstand. De reguliere regels worden toegepast, met inachtneming van de al verstrekte wooninrichting.
Controle en verantwoording
Het college onderzoekt steekproefsgewijs de besteding van de bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen. Aan rechthebbende wordt daartoe de verplichting opgelegd om de benodigde (objectief verifieerbare) bewijsstukken te bewaren gedurende de periode van twee jaar. Als 85% van het verstrekte bedrag genoegzaam verantwoord is, ziet het college af van verdere controle en eventuele terugvordering. Van genoegzame verantwoording is sprake als uit de bewijsstukken blijkt dat 85% van het verstrekte bedrag is besteed aan daadwerkelijke aanschaf van het product of de producten.
Indien minder dan 85% van het verstrekte bedrag verantwoord kan worden, wordt het totale bedrag (minus het verantwoorde deel) teruggevorderd. In dat geval kan men geen aanspraak maken op een bestedingsvrij deel.
Specifiek voor energiezuinig witgoed geldt het volgende:
- a.
Bij de aanvraag dient de aanvrager via een offerte of printscreen van het aan te kopen product inclusief specificaties aan te tonen dat het beoogde apparaat aan de eisen voor energiezuinig witgoed voldoet.
- b.
Als is vastgesteld dat het apparaat aan de eisen voldoet, wordt het offertebedrag aan bijzondere bijstand (maar niet meer dan € 600) toegekend en overgemaakt aan de aanvrager.
- c.
De inwoner dient binnen twee weken na uitbetaling met een factuur aan te tonen dat de bijzondere bijstand is gebruikt voor aanschaf van het betreffende apparaat.
- d.
Wanneer de bijzondere bijstand niet of aan een ander apparaat is besteed, of verantwoording achterwege blijft, wordt de bijzondere bijstand teruggevorderd.
GKB
Voor rechthebbenden die minder dan drie jaar voorafgaand aan de aanvraag een inkomen van 100% van de voor hen relevante inkomensgrens hebben gehad, is een lening van de Gemeentelijke Kredietbank een voorliggende voorziening. Voor de lening van de kredietbank kan een borgstelling worden verleend uit de bijzondere bijstand. Als er borgstelling plaatsvindt, valt de besteding van de lening voor wat betreft verantwoording onder voornoemd regime.
Als de lening van de kredietbank onvoldoende is voor de noodzakelijke kosten, is onder omstandigheden bijzondere bijstand in een lening ter aanvulling mogelijk. Voor inwoners die behoren tot de minimadoelgroep hanteert de GKB een korting op de rente van 2% (op basis van de richtlijnen van de NVVK) en 4%.
6. Duurzame gebruiksgoederen en fraudeschuld
Bij de beoordeling of een belanghebbende voor de kosten van aanschaf of vervanging van duurzame gebruiksgoederen geacht wordt te hebben kunnen reserveren van de toepasselijke inkomensgrens hanteert het college de volgende regel:
Bij een aanvraag voor bijstand voor duurzame gebruiksgoederen speelt de aanwezigheid van fraudeschulden een rol. Is er sprake geweest van verzwegen inkomsten of woonfraude, dan heeft men extra inkomsten genoten. Men had dan kunnen reserveren voor de kosten waarvoor men bijstand vraagt. Het feit dat de ten onrechte verstrekte bijstand wordt teruggevorderd, doet hier niets aan af.
Wil de fraudeschuld een rol spelen in de beoordeling moet aan het volgende criteria voldaan zijn:
- •
De fraude moet zijn gepleegd in de drie jaar direct voorafgaand aan de datum van aanvraag voor bijzondere bijstand.
- •
De fraude is minimaal voor een bedrag van €1500,- geweest
7. Bijzondere bijstand voor volledige woninginrichting
Bij de beoordeling van de noodzaak tot bijstandsverlening voor de kosten van een volledige woninginrichting hanteert het college de volgende regels:
- •
Voor kosten van de (volledige) inrichting van een woning door mensen die (voor het eerst) zelfstandige woonruimte betrekken, wordt geen bijstand verstrekt. De eerste inrichting van zelfstandige woonruimte komt voor eigen rekening. Ook een verhuizing vanuit een studentenflat of -kamer wordt als een eerste inrichting aangemerkt.
- •
Voor meerderjarige (bij ouders) inwonende kinderen geldt dat er geen sprake is van eerste inrichting. Een aanvraag wordt dan beschouwd als een aanvraag om bijstand voor vervanging van duurzame gebruiksgoederen.
- •
Bij verstrekking van bijzondere bijstand aan gehuwden of samenwonenden geldt dat beide partners in gelijke mate aanspraak hebben op de bijstand voor het duurzame gebruiksgoed.
Een uitzondering op deze regel wordt gemaakt voor noodzakelijk uitwonende personen. Voor personen die noodzakelijk verhuizen naar een zelfstandige woning of een zelfstandige woonruimte en die niet in staat zijn geweest om te reserveren voor de inrichting van hun woonruimte, is bijzondere bijstand voor inrichtingskosten mogelijk. De bijstand wordt verstrekt als lening. Personen die in aanmerking komen voor deze geldlening zijn bijvoorbeeld:
- •
Vergunninghouders die voor het eerst de beschikking krijgen over een eigen woonruimte;
- •
personen die in een inrichting hebben gezeten en die een inkomen ontvingen ter hoogte van een zak- en kleedgeldnorm;
- •
jongeren die door omstandigheden niet meer bij hun ouders kunnen wonen;
- •
in het geval er sprake is van een echtscheiding of verlating;
- •
personen die vanuit een justitiële inrichting naar een woning/kamer gaan;
- •
personen die begeleid wonen en verhuizen van een kamer naar een woning en een netto inkomen ontvingen lager dan de van toepassing zijnde 100% inkomensgrens.
In lijn met de hoofdregel van duurzame gebruiksgoederen geldt eventuele bijzondere bijstand slechts in aanvulling op een lening van de kredietbank die als voorliggend wordt beschouwd.De bijzondere bijstand wordt dan verstrekt als geldlening die in aanmerking komt voor kwijtschelding.
Dit geldt niet voor noodzakelijk uitwonende jongeren tot 21 jaar. Voor deze groep geldt de GKB niet als voorliggende voorziening. De wijze van verstrekking van de bijzondere bijstand voor deze groep gebeurt in twee delen. Het eerste deel moet eerst verantwoord worden. Enkel wanneer daar voor dat totaal bedrag verifieerbare bewijsstukken worden overgelegd, wordt het tweede deel uitbetaald. Deze geldlening komt voor kwijtschelding in aanmerking.
Indien nodig kunnen deze personen ook aanspraak maken op bijzondere bijstand voor de kosten voor de eerste huurtermijn, de borgsom en administratiekosten in verband met het huren van de woonruimte. Ook deze bijstand wordt verstrekt in de vorm van een lening. Als over de periode waarvoor bijstand is verstrekt voor de kosten van huur, recht op een woonkostentoeslag of huurtoeslag ontstaat, dient het bedrag van de toeslag aan de gemeente Nijmegen te worden betaald, ter aflossing van de lening.
Inrichting na echtscheiding of verlating
Bij een aanvraag voor bijstand voor inrichtingskosten na een scheiding wordt uitgegaan van de aanwezigheid van een halve inboedel of de waarde daarvan. Met afwijkende afspraken die eventueel zijn gemaakt, wordt geen rekening gehouden. Staat de noodzaak van bijstandsverlening vast, dan wordt uitgegaan van maximaal de helft van de richtprijs voor een volledige inrichting voor een alleenstaande. Voor woningstoffering geldt dat in dat geval 100% van het normbedrag wordt vergoed. De eventuele bijzondere bijstand als lening geldt slechts in aanvulling op een lening van de kredietbank die als voorliggend wordt beschouwd.
Verhuizing
Als een belanghebbende een indicatie op basis van de huisvestingsverordening voor rolstoelgeschikte en levensloopgeschikte woningenurgentieverklaring heeft gekregen via het Swt, is de noodzaak voor verhuiskosten een gegeven. Als de belanghebbende aan de overige voorwaarden voor bijzondere bijstand voldoet, is bijzondere bijstand voor verhuiskosten mogelijk.
8. Bijzondere bijstand voor energiekosten
Voor bijzondere bijstand voor energiekosten hanteert het college de volgende uitgangspunten.
- a.
Energiekosten komen alleen voor vergoeding in aanmerking als deze 10% of meer uitmaken van het totale inkomen van alle meerderjarige bewoners.
- b.
Voor bijzondere bijstand voor energiekosten geldt een inkomensgrens van 100% van de van toepassing zijnde inkomensnorm.
- c.
De draagkrachtregels uit deze beleidsregels zijn van toepassing, met dien verstande dat voor vergoeding van energiekosten een draagkrachtpercentage van 100% geldt.
- d.
Voor vergoeding komt in aanmerking 75% van de energiekosten die uitkomen boven 120% van de van toepassing zijnde NIBUD-norm en niet uitkomen boven 200% van deze norm.
- e.
Voor bewoners van onzelfstandige woonruimte geldt dat de relevante NIBUD-norm de helft is van de norm voor een tussenwoning.
- f.
Het landelijk Noodfonds Energie is een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de Participatiewet.
- g.
Onder energiekosten wordt verstaan de energiekosten op basis van de laatst beschikbare eindafrekening. Deze is leidend bij het vaststellen van het recht op bijzondere bijstand en het bepalen van de hoogte van de vergoeding.
9. Bijzondere bijstand voor legeskosten verblijfsvergunning
Vreemdelingen die een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd hebben en die op enig moment verlengd moet worden, moeten hoge legeskosten betalen. Dit geldt ook voor aanvraag verblijfsvergunning voor hier te lande geboren kinderen uit niet Nederlandse ouders.
Bijzondere bijstand voor legeskosten voor verblijfsvergunningen is mogelijk voor:
- •
Legeskosten voor verlengingen van vergunningen voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd en wijzigingen in verblijfsdoelen.
- •
Legeskosten voor hier te lande geboren kinderen uit niet Nederlandse ouders.
10. Bijzondere bijstand voor woonkosten
Woonkosten behoren tot de noodzakelijke kosten van bestaan. Uitgangspunt is dat de algemene bijstand in combinatie met huurtoeslag voorziet in de woonkosten.
Het college hanteert op dit uitgangspunt de navolgende aanvullende regel:
Indien (nog) geen of onvoldoende aanspraak op huurtoeslag bestaat, kan via de bijzondere bijstand een tijdelijke woonkostentoeslag worden verstrekt. Het betreft de volgende situaties:
- •
Wegens een huur boven de maximale huur ingevolge de Wet op de huurtoeslag bestaat er geen recht op huurtoeslag.
- •
Door een wijziging in het huishouden wordt een te lage huurtoeslag ontvangen.
- •
Er is sprake van een koopwoning waardoor de Wet op de huurtoeslag niet geldt.
Voor de bepaling van de hoogte van de woonkostentoeslag wordt aangesloten bij de systematiek van de Wet op de huurtoeslag.
Als er sprake is van een koopwoning wordt voor de berekening van de woonkostentoeslag rekening gehouden met de volgende netto woonlasten:
- •
bruto hypotheekrente per maand
- •
rioolrecht per maand
- •
eigenaarsgedeelte onroerend zaakbelasting per maand
- •
opstal/brandverzekering per maand
- •
waterschapslasten per maand
Woontoeslag 18 tot 21 jarige ex-asielzoekers
De gemeente heeft als taakstelling jongmeerderjarige statushouders te huisvesten. Bij het ontbreken van passende woonruimte (qua huur) kan het zijn dat deze belanghebbende een woning krijgt toegewezen met een huur waarvoor geen maximale huurtoeslag verstrekt kan worden. Deze belanghebbende heeft geen keus in het al dan niet aanvaarden van deze duurdere woonruimte. Derhalve zijn het voor hen noodzakelijke kosten van het bestaan. Als aanvulling op de normen genoemd onder punt 8.3 stelt het college deze noodzakelijke kosten van het bestaan vast op het bedrag dat men aan huurtoeslag als 23 jarige voor de huur zou kunnen ontvangen.
Bijzondere bijstand woonlasten tijdens detentie
Als iemand in detentie zit, is onder omstandigheden bijzondere bijstand mogelijk voor doorbetaling van de woonlasten. Daarbij gelden de volgende voorwaarden:
- •
Het moet gaan om een periode van langer dan één, maar maximaal zes maanden.
- •
Er mag geen sprake zijn van huurachterstand.
- •
Op het adres staan geen andere meerderjarigen ingeschreven.
- •
De straf kan niet alleen in het weekend of in vakantietijd worden uitgezeten.
- •
Eigen vermogen wordt (met uitzondering van één maand huur) eerst ingezet.
- •
Bijzondere bijstand is niet mogelijk als bewust is gekozen voor hechtenis in plaats van een boete.
- •
Bijzondere bijstand wordt in beginsel als geldlening verstrekt.
- •
Er mag niet eerder bijzondere bijstand voor woonlasten tijdens detentie zijn verstrekt aan belanghebbende, met andere woorden deze regeling wordt slechts eenmaal per persoon ingezet.
- •
Onder woonlasten wordt verstaan:
- •
bruto hypotheekrente per maand
- •
rioolrecht per maand
- •
eigenaarsgedeelte onroerend zaakbelasting per maand
- •
opstal/brandverzekering per maand
- •
waterschapslasten per maand
- •
11. Medische en medisch gerelateerde kosten
Als uitgangspunt geldt dat geen bijzondere bijstand wordt verstrekt voor medische kosten. In de regel zullen deze kosten vallen onder een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de wet. Hierbij kan worden gedacht aan de Zorgverzekeringswet en de Collectieve Aanvullende Ziektekostenverzekering (CAZ) van de gemeente Nijmegen in het bijzonder. In aanvulling op deze hoofdregel hanteert het college het volgende beleid.
|
Situatie rechthebbende |
||
|
CAZ-verzekerd (uitgebreid en gemiddeld pakket) |
Niet CAZ-verzekerd, maar wel aanvullend verzekerd |
Niet CAZ-verzekerd, CAZ-verzekerd volgens beperkt aanvullend pakket en niet aanvullend verzekerd |
Eigen bijdrage Wmo |
Kosten worden vergoed door verzekeraar |
Ofwel verzekeraar vergoedt, anders bijzondere bijstand mogelijk tot volgende overstapmogelijkheid |
Bijzondere bijstand mogelijk tot volgende overstapmogelijkheid |
Lage eigen bijdrage Wlz |
Bij overgang van Wmo naar Wlz is vergoeding lage eigen bijdrage Wlz mogelijk voor de duur van 6 maanden. |
Bij overgang van Wmo naar Wlz is vergoeding lage eigen bijdrage Wlz mogelijk voor de duur van 6 maanden. |
Bij overgang van Wmo naar Wlz is vergoeding lage eigen bijdrage Wlz mogelijk voor de duur van 6 maanden. |
Tandartskosten (geen orthondontie) |
CAZ vergoedt deel, bijzondere bijstand als aanvulling mogelijk tot maximaal hoogte van bedrag van goedkoopst adequate CAZ-pakket. |
Verzekeraar vergoedt deel, bijzondere bijstand als aanvulling mogelijk tot maximaal hoogte van bedrag van goedkoopst adequate CAZ-pakket. |
Geen bijzondere bijstand. |
Bril/lenzen |
Geen bijzondere bijstand. |
Bijzondere bijstand mogelijk tot bedrag dat men in CAZ (goedkoopst adequate pakket) zou hebben ontvangen. |
Geen bijzondere bijstand. |
Hoortoestel |
Bijzondere bijstand mogelijk voor eigen bijdrage naar hoogte van CAZ-bedrag voor hoortoestellen. |
Idem als bij CAZ-verzekerden, tot volgende overstapmogelijkheid. |
Geen bijzondere bijstand. |
Pedicure |
Geen bijzondere bijstand. |
Alleen bij medische noodzaak vergoeding mogelijk tot hoogte van goedkoopst adequate CAZ-pakket, tot volgende overstapmogelijkheid. |
Geen bijzondere bijstand. |
Toelichting:
Waar vermeld staat dat geen bijzondere bijstand wordt verstrekt, of het bedrag is gemaximeerd, geldt dat men zich dient te realiseren dat het een beoordeling in het kader van bijzondere bijstand betreft. Individuele situaties kunnen altijd noodzaken tot afwijken van deze hoofdregel. Hierbij valt te denken aan situaties met een medische noodzaak.
Met aanvullend verzekerd wordt bedoeld dat de rechthebbende beschikt over een aanvullend verzekeringspakket dat breder is dan een pakket voor specifieke zorgkosten (zoals een aanvullend tandpakket). Dit is anders als de zorgkosten die aanleiding zijn voor de aanvraag vallen onder het specifieke aanvullende pakket. Voorbeeld: als een inwoner een aanvraag indient voor tandartskosten en hij of zij heeft een aanvullend tandpakket, dan wordt dit in deze situatie beschouwd als aanvullend verzekerd. Zou de aanvraag betrekken op een ander type zorgkosten, dan is een aanvullend tandpakket te beperkt en wordt niet beschouwd als aanvullend verzekerd.
Waar gesproken wordt van ‘overstapmogelijkheid’, geldt dat van iemand verwacht mag worden dat hij zo spoedig mogelijk kiest voor de aanvullende zorgverzekering die het beste aansluit bij de medische kosten die hij kan voorzien. Dat zal in de regel het eerstvolgende kalenderjaar zijn. Dit ligt anders bij de rechthebbenden die vanwege een betalingsachterstand feitelijk niet kunnen wisselen van zorgverzekering. Van deze rechthebbenden wordt verwacht dat zij alles in het werk stellen om de blokkade voor overstappen op te heffen. Ter overbrugging is bijzondere bijstand mogelijk. Na 2,5 jaar wordt van iemand verwacht via wettelijke of minnelijke schuldsanering schuldenvrij te zijn, waarbij 1,5 jaar voor de regeling geldt en een jaar om deze op te starten. Na deze periode zal op individueel niveau bekeken moeten worden of er sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid of dat bijzondere omstandigheden noodzaken tot verlengen van de periode.
Een eventuele belastingteruggave voor aftrekbare zorgkosten wordt buiten beschouwing gelaten bij het bepalen van het recht of de hoogte van de bijzondere bijstand.
Medisch gerelateerde kosten
Aantoonbare meerkosten
Het college beschouwt de medisch gerelateerde aantoonbare meerkosten die belanghebbenden die behoren tot de doelgroep kunnen hebben in het kader van bijzondere bijstand als noodzakelijke kosten. Het betreft dan onder andere mogelijke meerkosten van kledingslijtage, bewassing, stookkosten, maaltijden en personenalarmering.
Voor een advies over de noodzaak voor de meerkosten voor kledingslijtage, stookkosten of bewassingnaar aanleiding van een ziekte of beperking wordt een extern onafhankelijk bureau ingeschakeld. De indicatie is geldig voor de duur van maximaal 5 jaar, tenzij uit de indicatie blijkdat er sprake is van een blijvende ziekte of beperking. Dan hoeft er geen nieuwe indicatie meer te worden gevraagd.
Kledingvervanging
Het college acht bijzondere bijstand voor vervanging van kleding mogelijk in het geval dat de belanghebbende in verband met ziekte of een beperking in ieder geval binnen een termijn van 6 maanden noodzakelijkerwijs zijn garderobe moest aanpassen vanwege een sterk gewijzigde lichaamsomvang. De volgende punten zijn in het algemeen geen reden om bijstand te verlenen:
- •
Gewichtsverlies als gevolg van een al dan niet op medisch advies tot stand gekomen vermagering;
- •
afwijkende lichaamsbouw waarvoor maatkleding nodig is;
- •
aanschaf van kleding in verband met een seksetransformatie;
- •
het betalen van de eigen bijdrage van Orthopedisch schoeisel
Voor de hoogte van de vergoeding wordt een kledingpakket voor een volwassene van de Nibudprijzengids aangehouden.
Kledingslijtage
Het college gaat ervan uit dat als gevolg van een medische of sociale handicap sprake kan zijn van meer dan algemeen gebruikelijke kosten voor herstel of vervanging van kleding. Deze kosten doen zich met name voor bij het gebruik van kunst- en hulpmiddelen en het gebruik van geneesmiddelen. Voor kinderen onder de 4 jaar worden deze kosten als normaal beschouwd. Gebruikers van alleen (elleboog)krukken hebben geen extra kosten omdat zich nauwelijks slijtage voordoet.
Aantoonbare meerkosten waskosten
Het college beschouwt de kosten die de belanghebbende die in een inrichting verblijft moet maken voor het uitbesteden van de was, indien de was niet uitbesteed kan worden aan familieleden, als noodzakelijke kosten. Het bedrag dat verschuldigd is om de was uit te besteden aan de inrichting wordt dan vergoed.
12. Bijzondere bijstand voor reiskosten
Reiskosten behoren tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten welke uit de bijstandsnorm kunnen worden voldaan.
Als uitzondering op deze hoofdregel hanteert het college de volgende regel:
Voor vergoeding van reiskosten via de bijzondere bijstand komen in aanmerking de belanghebbenden die:
- •
Bezoek brengen aan gedetineerden in Nederland. De gedetineerde moet een partner of een eerste- of tweedegraads bloedverwant zijn. De vergoeding is maximaal 2 maal per maand en voor maximaal 2 personen.
- •
Bezoek brengen aan partner, of een eerste- of tweedegraads bloedverwant die buiten Nijmegen is opgenomen in een ziekenhuis of verpleeginrichting. De vergoeding is maximaal 2 maal per maand en voor maximaal 2 personen.
- •
Bezoek brengen aan een kind dat door Jeugdzorg in het kader van een OTS buiten Nijmegen uit huis is geplaatst. De vergoeding is maximaal 2 maal per maand en voor maximaal 2 personen. Incidenteel komen extra bezoeken in verband met gesprekken op de instelling, waar het kind verblijft, ook voor vergoeding in aanmerking.
- •
Een ten laste komend kind hebben, dat onderwijs volgt buiten Nijmegen en dat kind, gelet op de leeftijd, nog niet kan beschikken over een OV jaarkaart. Voorwaarde is wel dat dit onderwijs niet in Nijmegen te volgen is. Vergoeding vindt plaats op basis van het openbaar vervoer.
- •
Een eigen bijdrage moeten voldoen voor medisch noodzakelijke reiskosten wanneer deze niet of niet volledig vergoed worden vanuit de aanvullende verzekering.
Hoogte bijzondere bijstand
Als voldaan is aan een van bovenstaande voorwaarden is bijzondere bijstand mogelijk naar de hoogte van:
- a.
bij gebruik van openbaar vervoer: een reis in de tweede klas van het openbaar vervoer;
- b.
bij gebruik van auto: belastingvrije reiskostenvergoeding per kilometer, tot maximaal het bedrag dat op basis van openbaar vervoer verstrekt zou zijn.
13. Bijzondere bijstand voor computer
Kosten voor een computer behoren tot de algemene noodzakelijke bestaanskosten. Voor schoolgaande kinderen (vanaf groep 6) kan een beroep worden gedaan op Stichting Leergeld.
14. Eigen bijdrage rechtsbijstand en kosten bewindvoering, mentorschap
Eigen bijdrage rechtsbijstand.
Voor de kosten die de belanghebbende heeft bij het voeren van een procedure met gefinancierde rechtshulp is bijzondere bijstand mogelijk voor:
- •
de eigen bijdrage voor rechtsbijstand en
- •
het griffierecht bij een beroepsprocedure.
Voor de hoogte van de eigen bijdragen kan de site van de Raad voor de Rechtsbijstand worden geraadpleegd. De hoogte van het griffierecht is afhankelijk van de zaak en de instantie. Voor vergoeding gelden plafondbedragen. We houden daarbij de bedragen aan die gelden voor onvermogenden. Zie hiervoor de site van de Rechtspraak.
Belanghebbenden kunnen een korting op de eigen bijdrage krijgen, als zij vooraf eerst het Juridisch Loket bezoeken. De gemeente Nijmegen gaat er van uit dat belanghebbenden eerst gebruik maken van de dienstverlening van het Juridisch Loket Er wordt per toevoeging dan ook slechts bijzondere bijstand verstrekt ter hoogte van de eigen bijdrage minus de korting. Bijkomende kosten voor administratie , telefoon, uittreksels, reis en verblijfskosten e.d. komen niet in aanmerking voor bijzondere bijstand.
Kosten Beheer en bewind
WSNP-bewind
Voor de kosten in verband met bewind in het kader van de WSNP bestaat in beginsel geen recht op bijzondere bijstand. Als blijkt dat de boedel niet voldoende is, is bijzondere bijstand mogelijk. Dit is feitelijk pas volledig duidelijk na de slotuitdeling. Wordt tijdens het WSNP-traject bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van de bewindvoerder, dan dient deze aanvraag om die reden afgewezen te worden.
Beschermingsbewind en Schuldenbewind
Voor de kosten in verband met beschermingsbewind en schuldenbewind bestaat er recht op bijzondere bijstand overeenkomstig de uitspraak van de kantonrechter of overeenkomstig de landelijke regelgeving.
Mentorschap
Voor de kosten in verband met mentorschap bestaat er recht op bijzondere bijstand overeenkomstig de BPBI/lijsten en de landelijke regelgeving.
Vrijwillig budgetbeheer
Als er sprake is van verslaving of herhaalde schuldenproblematiek, dan wel bij gebleken onvermogen met geld om te gaan of bij verwijzing door een hulpverleningsinstelling, bestaat er recht op bijzondere bijstand voor de kosten van budgetbeheer. Voor vrijwillig budgetbeheer wordt als maximum het standaardtarief beschermingsbewind gehanteerd.
Bewindvoeringskosten PGB beheer
Voor de kosten van bewindvoering voor PGB beheer wordt geen bijzondere bijstand verstrekt. De reden hiervoor is dat de klant de keuze heeft voor een PGB of zorg in natura. Wanneer de keuze is gemaakt voor een PGB, dan kunnen de kosten voor beheer hiervan niet worden afgewenteld op de bijstand.
Wanneer doen de kosten zich voor?
Het college hanteert de regel dat een aanvraag voor bijzondere bijstand moet zijn ingediend binnen drie maanden nadat de kosten zich voordoen. Er wordt dus maximaal drie maanden terugwerkende kracht verstrekt. Ten aanzien van beheer en bewind geldt dat het moment dat de beschikking is afgegeven heeft te gelden als het moment dat de kosten zich voordoen. Een aanvraag bijzondere bijstand moet dan ook binnen drie maanden na afgifte datum beschikking worden ingediend. Dit geldt ook voor de eenmalige kosten voor extra werkzaamheden.
Voor WSNP-bewind zijn in de beleidsregels specifieke regels opgenomen.
15. Bijzondere bijstand voor uitvaart
Bijzondere bijstand voor een uitvaart is onder omstandigheden mogelijk. Voor de hoogte van het bedrag wordt aansluiting gezocht bij de kosten die de gemeente maakt op grond van de Wet op de lijkbezorging. Deze aanbieder is ook voor particulieren bereikbaar.
16. Bijzondere bijstand Entree opleiding
Bij het volgen van de Entree-opleiding blijkt in sommige gevallen sprake van een forse inkomensteruggang, met name door de kosten van studie en lesmaterialen. Juist voor de kwetsbare doelgroep die het betreft, is de Entree-opleiding een belangrijke eerste stap op weg naar werk. Daarom komen de volgende, limitatief opgesomde, groepen in aanmerking voor een vergoeding van kosten die verband houden met de Entree-opleiding:
- 1.
Gehuwden waarvan 1 partner gaat studeren aan de Entree-opleiding:
- 2.
De studerende partner wordt voor de bijstand een niet-rechthebbende partner, waardoor de andere partner fors teruggaat in inkomen. De studerende partner kan weliswaar gaan werken voor lesgeld en kosten voor boeken, maar de inkomsten zullen worden gekort op de uitkering van de andere partner. Inkomstendaling wordt dus veroorzaakt door lesgeld en boeken, voor het overige ontvangt de studerende studiefinanciering. Bijzondere bijstand mogelijk voor lesgeld en boeken.
- 3.
Alleenstaande ouder die de Entree-opleiding gaat volgen:
- 4.
De alleenstaande ouder is geen bijstandsgerechtigde meer, maar ontvangt studiefinanciering. Deze mensen moeten al bijverdienen om qua inkomen op het bestaansminimum te komen. Nog meer bijverdienen voor de kosten van lesgeld en boeken, betekent dat het halen van de opleiding onder druk komt te staan. Uit de praktijk ontvangen we signalen dat deze groep inderdaad geregeld besluit te stoppen met de opleiding die we als gemeente toch wenselijk vinden. Bijzondere bijstand mogelijk voor lesgeld en boeken.
Overige belanghebbenden komen niet in aanmerking voor bijzondere bijstand omdat zij geacht worden om door middel van bijverdienen te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan.
De kosten van het lesgeld worden direct aan DUO betaald. Het bedrag aan aanvullende leermiddelen wordt uitgekeerd aan de student.
17. Verantwoording
Bij een aanvraag om bijzondere bijstand van een belanghebbende die een lopende uitkering ontvangt, hoeven er geen bankafschriften te worden gevraagd, behalve als de aard van de aanvraag er aanleiding toe geeft (bijvoorbeeld bij een aanvraag voor schulden).
B. Beleidsregels omtrent als geldlening verstrekte bijzondere bijstand
1. Geldlening of bijstand om niet
Artikel 51 van de Participatiewet geeft het college de bevoegdheid bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen in de vorm van een geldlening of borgtocht te verlenen. Het college hanteert bij de beoordeling de volgende regel:
- •
Bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen wordt als uitgangspunt verstrekt in de vorm van een geldlening, maar kan onder omstandigheden ook om niet verstrekt worden.
- •
Bijstand wordt om niet verleend als belanghebbende direct voorafgaand aan de aanvraag bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen reeds tenminste 3 jaar is aangewezen op een inkomen op bijstandsniveau én de aanvraag niet rechtstreeks het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.
2. Aflossing van als geldlening verstrekte bijstand
Ter aflossing van als geldlening verstrekte bijstand hanteert het college de volgende regels:
Ingaande de eerste maand na de maand van verstrekking van bijstand in de vorm van een geldlening wordt de lening in termijnen afgelost.
Uitzonderingen zijn als:
- •
de rechthebbende de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt en een inkomen heeft op het niveau van een noodzakelijk uitwonende jongere. In dat geval wordt de betalingsverplichting opgeschort tot de 21-jarige leeftijd is bereikt of het inkomen boven de norm is gestegen;
- •
er al een aflossing loopt op een als geldlening verstrekte bijstand;
- •
er al een aflossing loopt op een lening van bureau Schuldhulpverlening (GKB) voor noodzakelijke kosten waarbij de noodzaak van de GKB lening per geval beoordeeld wordt;
- •
er al een verrekening plaatsvindt van een openstaande vordering.
In deze gevallen vindt aflossing plaats na aflossing van eerdergenoemde lening(en) of vorderingen.
- •
De aflossingscapaciteit bedraagt 5% van de bijstandsnorm inclusief vakantiegeld. Bij personen met een inkomen boven de bijstandsnorm vanwege werkaanvaarding blijft de aflossingscapaciteit 5% van de bijstandsnorm.
- •
Een voorschot wordt afgelost door inhouding op de eerstvolgende uitkering.
- •
Voor aflossing van de met toepassing van artikel 50 van de Participatiewet verstrekte bijstand in de vorm van een geldlening gelden apart regels.
3. Kwijtscheldingsregels geldlening duurzame gebruiksgoederen
Als kwijtscheldingsregels van als geldlening verstrekte bijstand voor duurzame gebruiksgoederen hanteert het college de volgende regel:
Voor een belanghebbende die uitstroomt naar arbeid in loondienst of als zelfstandige in zijn bestaan is gaan voorzien en die nog een lening moet terugbetalen, geldt het volgende:
- •
Na 12 termijnen van aflossing naar draagkracht vanaf datum uitstroom wordt de lening omgezet in een verstrekking om niet. Voorwaarde is dat het inkomen van de belanghebbende niet hoger is dan 130% van de relevante inkomensgrens en de belanghebbende gedurende de periode van de 12 aflossingstermijnen geen beroep meer op bijstand voor levensonderhoud heeft gedaan.
- •
Is het inkomen hoger dan 130% van de relevante inkomensgrens, dan wordt de helft van de openstaande lening na 12 aflossingstermijnen omgezet in een verstrekking om niet. Na een periode van 24 aflossingstermijnen wordt een eventueel openstaand saldo van de lening omgezet in een verstrekking om niet.
-
Onder de voorwaarde dat de belanghebbende gedurende de periode van de aflossingstermijnen geen beroep meer op bijstand voor levensonderhoud heeft gedaan.
-
Een (eventueel restant van) als geldlening verstrekte bijstand voor duurzame gebruiksgoederen wordt na 36 maanden omgezet in een verstrekking om niet in het geval:
- •
de belanghebbende gedurende die 36 maanden volledig, naar de voor hem geldende aflossingscapaciteit de lening heeft afgelost of,
- •
de lening gedurende die 36 maanden niet heeft kunnen aflossen vanwege een aflossing van een andere aangegane lening voor noodzakelijke kosten.
Deze kwijtscheldingsregeling geldt niet voor leningen die vanwege een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid zijn verstrekt. Deze leningen kunnen na 120 maandelijkse termijnen van aflossing naar draagkracht worden kwijtgescholden.
C. Studietoeslag Participatiewet
1. Doelgroep
- 1.
De doelgroep bestaat uit belanghebbenden die als rechtstreeks gevolg van een ziekte of gebrek structureel niet in staat zijn naast de studie inkomsten te verwerven. Het verzoek om een studietoeslag kan worden gedaan door een belanghebbende die:
- a.
15 jaar of ouder is en woonachtig is in Nijmegen en;
- b.
recht heeft op een studiefinanciering (Wsf 2000) of een tegemoetkoming in de studiekosten (WTOS).
- a.
- 2.
Een belanghebbende komt niet in aanmerking voor de studietoeslag als deze:
- a.
een Levenlanglerenkrediet ontvangt, of;
- b.
een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet of Wajong.
- a.
- 3.
Om te onderzoeken of een belanghebbende aan de gestelde voorwaarden voldoet, kan het college een medisch advies opvragen.
- 4.
In de volgende, niet limitatief opgesomde, gevallen kan het aanvragen van een geneeskundig advies achterwege blijven:
- a.
belanghebbende heeft een Wlz-indicatie;
- b.
belanghebbende kan een verklaring van een professional of onderwijsinstelling overleggen waaruit blijkt dat hij voldoet aan de omschrijving van het eerste lid;
- c.
belanghebbende kan aantonen dat er sprake is van verlengde studiefinanciering vanwege medische omstandigheden.
- a.
2. Incidentele inkomsten en vakantiewerk
- 1.
Voor het recht op een studietoeslag moet iemand niet in staat zijn om naast de studie inkomsten te verwerven. Dat betekent dat het college de studietoeslag stopt als een belanghebbende wel inkomsten heeft uit arbeid. De omvang van de werkzaamheden of de genoten inkomsten zijn daarbij niet relevant.
- 2.
In afwijking van het eerste lid, verliezen studenten die in de vakantie werken tijdelijk het recht op studietoeslag. Zij moeten hun werkzaamheden en het stoppen daarvan onverwijld melden bij het college. Het recht kan daarna zonder nieuwe aanvraag weer worden opgestart, tenzij de werkzaamheden doorlopen buiten de schoolvakantie.
3. Ingangsdatum en terugwerkende kracht
De ingangsdatum is de eerste van de maand volgend op de maand waarin de aanvraag is ingediend. Een belanghebbende kan verzoeken om een verstrekking met terugwerkende kracht, met dien verstande dat de terugwerkende kracht niet verder uitstrekt dan voor 1 april 2022 en niet verder kan terugwerken dan een periode van vijf jaar. De belanghebbende moet wel de hele periode aan de voorwaarden van de studietoeslag hebben voldaan.
4. Periode
Het college kan het recht op de studietoeslag voor meerdere studiejaren verstrekken als aannemelijk is dat de belanghebbende gedurende deze periode tot de doelgroep zal blijven behoren. Dit ontslaat belanghebbende niet van de inlichtingenplicht.
5. Bedragen
Voor de hoogte van de studietoeslag sluit het college aan bij de bedragen uit het Besluit loonkostensubsidie en minimumbedragen studietoeslag Participatiewet 2021.
D. Individuele inkomenstoeslag
De individuele inkomenstoeslag is een inkomensondersteunende maatregel voor personen die langdurig een laag inkomen hebben en geen uitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet).
In de Verordening Individuele Inkomenstoeslag zijn de regels vastgesteld over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag. Op grond van deze verordening is geen sprake van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm, op grond van artikel 1 van deze beleidsregels. Deze 110% grens betreft een gemiddelde over de referteperiode. Dat is van belang zodat wisselende inkomsten boven de norm niet meteen leiden tot uitsluiting. Daarnaast wordt in de verordening de hoogte van de individuele inkomenstoeslag bepaald.
Het territorialiteitsbeginsel brengt met zich mee dat het lage inkomen volgens het college in Nederland moet zijn genoten. 110% van de toepasselijke bijstandsnorm, op grond van artikel 1 van deze beleidsregels heeft immers in het buitenland lang niet altijd te gelden als een laag inkomen.
1. Uitzicht op inkomensverbetering
In deze beleidsregels wordt aangegeven wanneer sprake is van 'geen uitzicht op inkomensverbetering'. Bij de beoordeling van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' houdt het college rekening met de omstandigheden van de persoon. Tot die omstandigheden worden in ieder geval gerekend:
- •
de krachten en bekwaamheden van de persoon, en
- •
de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.
Er is in ieder geval sprake van 'uitzicht op inkomensverbetering' als het gaat om een belanghebbende die een MBO-, HBO-, WO-opleiding of een particuliere beroepsopleiding volgt en personen die een dergelijke studie in de 36 maanden voorafgaand aan de peildatum hebben gevolgd.
Ook kan daarvan sprake zijn indien een belanghebbende parttime inkomsten heeft en in staat is om meer uren te gaan werken maar bewust besluit om dat niet te doen.
Verder wordt bij het bepalen van het recht op individuele inkomenstoeslag geen rekening gehouden met opgelegde maatregelen en boetes. Voor zover sprake is (geweest) van fraude, dient dit beoordeeld te worden in het kader van de hoogte van het inkomen: heeft men door de fraude een inkomen boven de inkomensgrens gehad, dan wordt de aanvraag afgewezen op grond van de hoogte van het inkomen. Dat de fraudevordering is of wordt terugbetaald doet daar niets aan af.
Tenslotte heeft in ieder geval geen uitzicht op inkomensverbetering de belanghebbende die een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt op basis van volledige arbeidsongeschiktheid.
2. Vaststelling hoogte inkomen
Wanneer de belanghebbende 36 maanden of langer voorafgaande aan de peildatum een bijstandsuitkering heeft ontvangen, hoeft hij geen bewijsstukken aan te leveren. Het inkomen kan worden vastgesteld op grond van de gegevens van de belanghebbende die aanwezig zijn bij de gemeente.
In andere gevallen moet het inkomen van de belanghebbende gedurende de gehele referteperiode worden vastgesteld. Dat wordt als volgt gedaan:
- a.
aan de hand van bewijsstukken van netto-inkomsten in de drie jaar voorafgaande aan de peildatum, zoals afschriften bankrekening, loonstroken etc., en:
- b.
aan de hand van jaaropgaven of andere jaaroverzichten van inkomsten in de drie jaar voorafgaande aan de peildatum.
Hierop zijn de volgende uitzonderingen mogelijk:
- •
Wanneer de belanghebbende de hiervoor genoemde bewijsstukken niet of niet geheel kan leveren, worden bewijsstukken gevraagd die voldoende inzicht geven in het inkomen van de belanghebbende gedurende 36 maanden voorafgaande aan de peildatum.
- •
Wanneer aan de belanghebbende in de voorgaande jaren een individuele inkomenstoeslag of langdurigheidstoeslag is toegekend, hoeft de belanghebbende alleen bewijsstukken van inkomsten en vermogen aan te leveren van het jaar voorafgaande aan de peildatum (voor peildatum vermogen: zie onder peildatum vermogenstoets).
De noodzaak tot het opvragen van aanvullende of andere gegevens zal per aanvraag verschillen. Als een belanghebbende gedurende de gehele referteperiode een bijstandsuitkering heeft gehad, zijn zowel de inkomens- als vermogensgegevens bekend bij de gemeente. Als de belanghebbende gedurende de referteperiode heeft gewerkt bij dezelfde werkgever, kan worden nagegaan of de aangeleverde gegevens overeenkomen met de gegevens op Suwinet. Bij iemand met wisselende inkomsten bij verschillende werkgevers of bij een zelfstandige, is dat moeilijker. Het blijft mogelijk om in individuele gevallen op een alternatieve manier de inkomsten te verifiëren. De bewijslast ligt echter bij belanghebbende. Die moet aannemelijk maken dat hij gedurende de 36 maanden voorafgaande aan de peildatum heeft geleefd van een inkomen onder de voor hem of haar geldende inkomensgrens. Kan belanghebbende dat niet, dan wordt de aanvraag afgewezen.
Ook wordt opgemerkt, dat net als bij bijzondere bijstand, inkomsten pas in aanmerking mogen worden genomen als de belanghebbende daarover beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Rekening moet worden gehouden met executoriaal beslag, WSNP en minnelijke schuldregelingen. Als een belanghebbende in een schuldregeling zit en na afloop van die regeling uitzicht heeft op een inkomen boven de grens, kan worden gesteld dat iemand concreet uitzicht op inkomensverbetering heeft.
3. Peildatum vermogenstoets
Met het oog op de vermogenstoets wordt het vermogen in aanmerking genomen waarover de belanghebbende op de peildatum beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Zo hoeft niet te worden nagegaan of een belanghebbende op geen enkel moment tijdens de referteperiode over vermogen heeft beschikt boven de vermogensgrens.
4. Gehuwden/gezamenlijke huishouding
Uitgangspunt is, dat het recht op individuele inkomenstoeslag gehuwden gezamenlijk toekomt. Indien belanghebbenden op de peildatum voor de Participatiewet als gehuwd/gezamenlijke huishouding worden aangemerkt, moeten beide belanghebbenden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 Participatiewet.
Indien op de peildatum bij gehuwden/partners met een gezamenlijke huishouding één partner is uitgesloten van het recht op bijstand, dan kan de andere partner wel recht hebben op de individuele inkomenstoeslag van een alleenstaande (ouder). Omdat belanghebbende wel beschouwd dient te worden als gehuwde, dient het gezinsinkomen te worden getoetst aan de norm van artikel 21 onderdeel b Participatiewet. Ook het inkomen en vermogen van de niet rechthebbende echtgenoot zal aan de eisen van wet en verordening moeten voldoen.
Indien op de peildatum bij gehuwden/partners met een gezamenlijke huishouding één partner niet voldoet aan de voorwaarden van wet en verordening, hebben beide partners geen recht.
Indien de belanghebbende in de referteperiode meerdere partners heeft gehad, dienen de inkomsten en het vermogen van die partners te worden meegenomen in de inkomenstoets.
E. Collectieve Aanvullende Ziektekostenverzekering
De gemeente Nijmegen biedt voor belanghebbenden met een inkomen tot 130% van de toepasselijke bijstandsnorm, op grond van artikel 1 van deze beleidsregels een Collectieve Aanvullende Ziektekostenverzekering (CAZ) aan. Het pakket is gebaseerd op de standaard aanvullende ziektekostenverzekeringen van de gecontracteerde zorgverzekeraars. Voor het bepalen van de inkomensgrens gaan we uit van het inkomen van de maand november voorafgaande aan het verzekeringsjaar, tenzij er aanwijzingen zijn dat het inkomen over de maand november niet representatief voor het inkomen in het verzekeringsjaar. Een belanghebbende kan verzoeken om een andere peilmaand indien hij kan aantonen dat het inkomen over de maand november niet representatief is voor het inkomen in het verzekeringsjaar.
Vermogen
Bij de vermogensgrens van de CAZ wordt alleen rekening gehouden met liquide middelen op lopende betaalrekeningen en spaarrekeningen. Het vrij te laten vermogen wordt gelijkgesteld op het vrij te laten vermogen op grond van de wet..
Verhuizing
Als iemand gedurende een kalenderjaar verhuist, dient diegene over te stappen naar de collectieve regeling van de andere gemeente. Als dit aantoonbaar niet mogelijk is, mag die persoon de rest van het kalenderjaar in de CAZ blijven. Na het kalenderjaar moet alsnog de overstap worden gemaakt en zal de deelname aan de CAZ beëindigd worden.
F. Busabonnement
De gemeente Nijmegen biedt voor belanghebbenden met een inkomen tot 130% van de toepasselijke bijstandsnorm, op grond van artikel 1 van deze beleidsregels een busabonnement aan in samenwerking met de vervoerder. Voor het bepalen van de inkomensgrens gaan we uit van het inkomen van de maand voorafgaande aan de maand waarin de aanvraag wordt ingediend, tenzij er aanwijzingen zijn dat het inkomen over die maand niet representatief voor het inkomen in het aangevraagde jaar is. Een belanghebbende kan verzoeken om een andere peilmaand indien hij kan aantonen dat het inkomen over de betreffende maand niet representatief is voor het inkomen in het aangevraagde jaar.
Vermogen
Voor het busabonnement geldt geen vermogenstoets.
Statushouders
Op grond van de Participatiewet komen statushouders tijdens hun verblijf in het AZC niet in aanmerking voor bijzondere bijstand. Ten aanzien van statushouders die in het kader van de taakstelling aan Nijmegen zijn toegewezen, maar in het AZC verblijven louter in afwachting van een woning, is dat onwenselijk. Het is immers van belang dat alle inwoners zo goed mogelijk kunnen participeren, ook nieuwe inwoners. Om die reden komen statushouders in aanmerking voor het busabonnement zodra zij in het kader van de taakstelling aan Nijmegen zijn toegewezen.
Buitenlandse studenten
Voor studenten geldt als uitgangspunt dat reisproducten via DUO voorliggende voorziening zijn. Buitenlandse studenten die ingeschreven staan in Nijmegen, worden geacht hun hoofdverblijf in Nijmegen te hebben, en kunnen in aanmerking komen voor het busvoordeelabonnement. Voorwaarde is wel dat er geen voorliggende voorziening is en dat zij aan de overige voorwaarden voldoen.
G. Meedoen
1 - Doelgroep
Er is een Regeling Meedoen die is bestemd voor inwoners van de gemeente Nijmegen die 18 jaar of ouder zijn en die een inkomen hebben van ten hoogste 140%van de toepasselijke bijstandsnorm, op grond van artikel 1 van deze beleidsregels .
De rechthebbenden worden hierna aangeduid met ‘betrokkene of betrokkenen’. Zolang deze nog geen beschikking heeft ontvangen, wordt hij aangeduid met ‘aanvrager’.
In lijn met de Individuele inkomenstoeslag behoren niet tot de doelgroep belanghebbenden die een studie volgen met recht op een toelage op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf) of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS).
Inkomen
Tot het inkomen wordt gerekend: loon, alimentatie en uitkeringen die strekken tot het levensonderhoud (netto, excl. vakantiegeld). Ook inkomen dat qua aard gelijksoortig is aan bovengenoemde bronnen geldt als inkomen. Heffingskortingen worden niet meegenomen.
Voor beoordeling van de hoogte van het inkomen van de aanvrager moet gekeken worden naar al het inkomen van de aanvrager over de maand voorafgaand aan de maand waarin de aanvraag is ingediend. Indien de peilmaand onevenredig nadelig uitpakt voor de aanvrager, kan het college in uitzonderlijke gevallen een andere peilmaand hanteren.
Als er sprake is van een lopende WSNP, minnelijke schuldregeling of executoriaal beslag, wordt iemand geacht een inkomen te hebben dat niet uitkomt boven de van toepassing zijnde inkomensgrens.
Vermogen
Er vindt geen vermogenstoets plaats.
2 - Bestemming bijdrage
De Regeling Meedoen is een financiële bijdrage in de kosten van sportieve, educatieve, sociale of culturele activiteiten ter bevordering van maatschappelijke participatie van de in het eerste artikel genoemde doelgroep.
3 - Verstrekking en looptijd
- a.
Voor de maatschappelijke activiteiten wordt een tegoed van maximaal € 150,- (inclusief BTW) per persoon verstrekt aan een rechthebbende.
- b.
Dit tegoed kan verdeeld worden over meerdere initiatieven.
- c.
Het tegoed wordt éénmalig verstrekt tijdens de looptijd van deze regeling.
- d.
Uitbetaling vindt rechtstreeks plaats aan de ondernemer waar de activiteit is verricht.
4 - Uitvoerende organisaties
De activiteiten waaraan men kan deelnemen worden aangeboden door een aantal organisaties die zich daarvoor bij de gemeente hebben aangemeld en die vallen binnen de voorwaarden die aan de regeling verbonden zijn.
5 - Aanvraag
Aanvragen kunnen worden ingediend van 1 januari tot 31 december van het jaar waarop de aanvraag ziet. Daarbij geldt wel dat de activiteit (in het kalenderjaar waarin is beschikt) uiterlijk op 31 december van dat jaar moet zijn gestart.
6 - Voorwaarden
Ondernemers die activiteiten in het kader van de Regeling Meedoen willen aanbieden, moeten aan de volgende voorwaarden voldoen.
- a.
De activiteiten die de ondernemer aanbiedt moeten sportieve, educatieve, sociale of culturele activiteiten zijn ter bevordering van maatschappelijke participatie.
- b.
De activiteit komt pas voor vergoeding van de te maken kosten voor deelnemers in aanmerking, nadat hij toestemming heeft ontvangen om deel te nemen van de gemeente Nijmegen.
- c.
De ondernemer controleert aan de hand van een identiteitskaart de identiteit van de deelnemer (minimale leeftijd 18 jaar).
- d.
De deelnemer kan maar bij meerdere aangesloten organisaties aan activiteiten meedoen tot een maximumbedrag van € 150,00 (inclusief BTW).
- e.
Noch de gemeente Nijmegen, noch één van de organen of ambtelijke organisaties, zijn verantwoordelijk of aansprakelijk voor het ontstaan van letsel(s) aan deelnemers of schade veroorzaakt door deelnemers.
- f.
Na aanmelding voor een activiteit ontstaat er een rechtsrelatie tussen de rechthebbende en de aanbieder. De gemeente is daar geen partij in.
- g.
De ondernemer gaat er mee akkoord dat de gemeente de (bedrijfs) gegevens kan opvragen bij de organisatie dan wel kan natrekken bij bevoegde instanties.
7 - Statushouders
Op grond van de Participatiewet komen statushouders tijdens hun verblijf in het AZC niet in aanmerking voor bijzondere bijstand. Ten aanzien van statushouders die in het kader van de taakstelling aan Nijmegen zijn toegewezen, maar in het AZC verblijven louter in afwachting van een woning, is dat onwenselijk. Het is immers van belang dat alle inwoners zo goed mogelijk kunnen participeren, ook nieuwe inwoners. Om die reden komen statushouders in aanmerking voor de meedoenregeling zodra zij in het kader van de taakstelling aan Nijmegen zijn toegewezen.
H. Inwerkingtreding, intrekking en citeertitel
- 1.
Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2024 onder gelijktijdige intrekking van de Beleidsregels Inkomensondersteuning gemeente Nijmegen 2024.
- 2.
Aanvragen die zijn ingediend voor 1 januari 2024, worden op grond van deze beleidsregels beoordeeld, tenzij dat nadeliger uitpakt voor de belanghebbende. Lopende bezwaarprocedures zullen per 1 januari 2024 worden beoordeeld op grond van deze beleidsregels.
- 3.
Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: Beleidsregels Inkomensondersteuning Participatiewet gemeente Nijmegen 2024-A.
Ondertekening
Aldus besloten door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Nijmegen, op 6 februari 2024.
De Gemeentesecretaris,
A.P.W. van de Klift
De Burgemeester,
H.M.F. Bruls
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl