Beleidsregel salderen Zuid-Holland 2024

Geldend van 09-02-2024 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel salderen Zuid-Holland 2024

Gedeputeerde staten van Zuid-Holland maken bekend dat zij hebben besloten:

  • -

    in te trekken de ‘Beleidsregel Zuid-Holland’, zoals vastgesteld bij besluit van 30 mei 2023 met kenmerk PZH-2023-833448389.

  • -

    vast te stellen de ‘Beleidsregel salderen Zuid-Holland 2024’.

Gedeputeerde staten van Zuid-Holland;

Overwegende dat gedeputeerde staten op grond van artikel 4.6, eerste lid, onder e, van het Omgevingsbesluit bevoegd zijn om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Omgevingswet voor een Natura 2000-activiteit te verlenen;

Overwegende dat gedeputeerde staten op grond van artikel 4.25, eerste lid, onder e, van het Omgevingsbesluit jo. artikel 4.25, derde lid, van het Omgevingsbesluit dienen te adviseren over en in te stemmen met de voorgenomen beslissing op een aanvraag voor een omgevingsvergunning die tevens een Natura 2000-activiteit omvat en waarvoor het college van B&W bevoegd gezag is;

Besluiten vast te stellen de volgende beleidsregel:

Beleidsregel salderen Zuid-Holland

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    doelgebonden depositiebank: subcompartiment in AERIUS Register, gericht op het aan projecten kunnen toedelen van in deze bank aanwezige stikstofdepositieruimte voor een doel zoals omschreven in de voor de desbetreffende depositiebank vastgestelde beleidsregels;

  • b.

    extern salderen: salderen met één of meer activiteiten buiten de begrenzing van één project of locatie ten behoeve van de verlening van een natuurvergunning;

  • c.

    Habitatrichtlijn: Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992, inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206);

  • d.

    microdepositiebank: compartiment in AERIUS Register, gericht op het toedelen van aanwezige stikstofdepositieruimte van ten hoogste 0,05 mol/ha/jr in de zin van de artikelen 17a.10 en 17a.5, vierde lid, van de Regeling;

  • e.

    microdeposities: door een project veroorzaakte N-depositie van ten hoogste 0,05 mol stikstof per hectare per jaar die overeenkomstig artikel 17a.5, vierde lid, van de Regeling kan worden opgenomen in AERIUS Register en kan worden bestemd voor projecten als bedoeld in artikel 17a.10, van de Regeling jo. artikel 17.a3, van de Regeling;

  • f.

    natuurvergunning: omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit op grond van artikel 5.1, eerste lid, onder e, van de Wet, al dan niet op basis van advies en instemming met het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.25, eerste lid, onder e, van het Omgevingsbesluit jo. artikel 4.25, derde lid, van het Omgevingsbesluit;

  • g.

    N-depositie: neerslaan van stikstofverbindingen uit de lucht op een oppervlakte, uitgedrukt in mol stikstof per hectare per jaar;

  • h.

    N-emissie: stikstofverbindingen die direct of indirect vanuit een bron in de lucht worden gebracht;

  • i.

    provinciale stikstofbank: compartiment in AERIUS Register in de zin van artikel 17a.2, vijfde lid, van de Regeling jo. artikel 17a.3, onder h, van de Regeling;

  • j.

    referentiesituatie: toestemming als bedoeld in onderdeel r, onder 1°, 3° en 4°, of bij gebrek daaraan een op de Europese referentiedatum aanwezige toestemming als bedoeld in onderdeel r, onder 2° en 5,° waarbij de laagst toegestane depositie vanaf de referentiedatum geldt;

  • k.

    Regeling: Regeling van de Minister voor Milieu en Wonen, de Staatssecretaris van Defensie, de Minister van Economische Zaken en Klimaat, de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 21 november 2019, houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingsregeling);

  • l.

    relevant hexagoon: hexagoon waarbinnen een voor stikstof gevoelige natuurlijke habitat of habitat voor soorten voorkomt, en waarbij tevens sprake is van een overbelasting of een naderende overbelasting van N-depositie vanaf 70 mol per hectare, per jaar onder de kritische depositiewaarde;

  • m.

    salderen: inzetten van een activiteit met N-emissie op grond van een toestemming in de referentiesituatie ten behoeve van de verlening van een natuurvergunning voor een nieuw of gewijzigd project, waarbij deze toestemming geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken of gewijzigd zodat de N-depositie op alle relevante hexagonen niet toeneemt ten opzichte van de referentiesituatie;

  • n.

    saldogevende activiteit: een toestemming die, in geval van extern salderen wordt ingetrokken of, in geval van verleasen, tijdelijk buiten gebruik wordt gesteld ten gunste van de saldo-ontvangende activiteit;

  • o.

    saldo-ontvangende activiteit: aangevraagde activiteit waarbij gebruik wordt gemaakt van extern salderen;

  • p.

    SSRS-bank: stikstofregistratiesysteem, het compartiment binnen AERIUS Register dat beschikbaar is voor projecten als bedoeld in artikel 17a.6, eerste lid, van de Regeling;

  • q.

    stikstofdepositieruimte: vrijgemaakte of vrijgevallen stikstofdaling ten behoeve van saldering, waaronder de ruimte die is opgenomen in AERIUS Register, zoals bedoeld in artikel 17a.2, derde lid, van de Regeling;

  • r.

    toestemming:

    • 1°.

      onherroepelijke vigerende natuurvergunning; of

    • 2°.

      onherroepelijke vigerende vergunning op grond van de Wet natuurbescherming of Natuurbeschermingswet 1998, dan wel onherroepelijke vigerende vergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht jo. artikel 2.2aa, onder a, van het Besluit omgevingsrecht, of de Hinderwet of melding op grond van de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving; of

    • 3°.

      een activiteit waarvoor geen natuurvergunningplicht was opgenomen, maar die wel voldeed aan artikel 2.8, van de Wet natuurbescherming; of

    • 4°.

      een activiteit als bedoeld in artikel 9.4, achtste lid, van de Wet natuurbescherming; of

    • 5°.

      een activiteit die op de Europese referentiedatum was toegestaan en die niet is vervallen of geëxpireerd;

  • t.

    verleasen: extern salderen waarbij de feitelijk gerealiseerde capaciteit van de saldogevende activiteit geheel of gedeeltelijk tijdelijk aantoonbaar buiten gebruik wordt gesteld, ten behoeve van de verlening van een natuurvergunning voor een tijdelijke stikstofdepositie gedurende een beperkte vooraf afgebakende periode;

  • u.

    Vogelrichtlijn: Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 november 2009, inzake het behoud van de vogelstand (PbEG L 207);

  • v.

    vrijgemaakte stikstofdepositieruimte: ruimte voor N-depositie die voldoet aan de eisen voor extern salderen zoals beschreven in artikel 5, eerste tot en met vijfde lid en zevende tot en met twaalfde lid, die afkomstig is uit mitigerende maatregelen die zijn getroffen voor het mogelijk maken van ontwikkelingen;

  • w.

    vrijgevallen stikstofdepositieruimte: ruimte voor N-depositie die resteert nadat een bevoegd gezag een natuurvergunning heeft verleend;

  • x.

    Wet: Wet van 23 maart 2016, houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet).

Artikel 2 Toepassingsbereik

Gedeputeerde staten passen deze beleidsregel toe bij het beoordelen van een aanvraag om een natuurvergunning waarbij gebruik is gemaakt van extern salderen voor projecten die een effect kunnen hebben op N-depositie op relevante hexagonen in Natura 2000-gebieden en het daarvoor in te stellen instrumentarium.

Artikel 3 Natuurvergunning

Gedeputeerde staten verlenen een natuurvergunning in gevallen waarin bij de aanvraag gebruik is gemaakt van extern salderen indien wordt voldaan aan de in deze beleidsregel opgenomen voorwaarden.

Artikel 4 Rekenmodel

Gedeputeerde staten gaan bij de beoordeling van de N-depositie uit van de op het moment van beslissing op de aanvraag voor de natuurvergunning meest recente versie van de AERIUS Calculator, zoals beschikbaar op www.aerius.nl.

Artikel 5 Voorwaarden extern salderen

  • 1. Er bestaat een directe samenhang tussen de intrekking van de toestemming voor de saldogevende activiteit en de verlening van de natuurvergunning voor de saldo-ontvangende activiteit.

  • 2. Een activiteit mag alleen worden ingezet ten behoeve van extern salderen voor zover er een toestemming was voor de N-emissie veroorzakende activiteit in de referentiesituatie, deze feitelijk is gerealiseerd en sindsdien onafgebroken aanwezig is geweest of nog kan zijn tot het moment van intrekking of wijziging van de toestemming of het sluiten van een overeenkomst tussen de saldogever en de saldo-ontvanger, zodat hervatting van de activiteit mogelijk was zonder dat daarvoor een natuurvergunning of omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, voor de realisering van een project is vereist.

  • 3. Gedeputeerde staten betrekken een toestemming die niet kan worden ingetrokken door gedeputeerde staten uitsluitend bij de beoordeling van de aanvraag, indien de feitelijke uitvoering van de activiteit wordt beëindigd voordat deze activiteit wordt ingezet voor salderen.

  • 4. Gedeputeerde staten betrekken bij de beoordeling van de aanvraag voor extern salderen uitsluitend de N-emissie van de saldogevende activiteit voor zover intrekking van de daaraan ten grondslag liggende toestemming niet noodzakelijk is in verband met toepassing van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn.

  • 5. Gedeputeerde staten laten bij de beoordeling van een aanvraag buiten beschouwing de N-emissie van een saldogevend bedrijf voor dat deel van een bedrijf dat deelneemt aan de:

    • a.

      de in artikel 17a.4, eerste lid, van de Regeling genoemde regelingen; of

    • b.

      de stoppersregeling Actieplan Ammoniak Veehouderij.

  • 6. Gedeputeerde staten ontvangen van het voornemen tot extern salderen van de saldo-ontvanger voorafgaand aan de aanvraag een melding met de gegevens van de saldo-ontvangende activiteit en saldogevende activiteit.

  • 7. Bij de beoordeling van de feitelijk gerealiseerde capaciteit, bedoeld in het tweede lid, gaan gedeputeerde staten uit van de op het moment van indienen van de aanvraag op grond van een toestemming volledig opgerichte installaties en gebouwen, of gerealiseerde infrastructuur en overige voorzieningen die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de activiteit.

  • 8. Gedeputeerde staten verlenen een natuurvergunning eerst nadat de niet-gerealiseerde capaciteit van de saldogever op diens verzoek is ingetrokken.

  • 9. Gedeputeerde staten gaan bij het berekenen van de N-emissie van het saldogevende bedrijf in de referentiesituatie op basis van feitelijk gerealiseerde capaciteit uit van ten hoogste de emissie die is toegestaan op grond van artikel 4.818, 4.819 en 4.820, van het Besluit activiteiten leefomgeving, tenzij sprake is van een uitzondering genoemd in artikel 4.806 of 4.807, van het Besluit activiteiten leefomgeving of indien het overgangsrecht, zoals aangegeven in artikel 4.831, 4.832 en 4.833, van het Besluit activiteiten leefomgeving, van toepassing is.

  • 10. Bij het beoordelen van de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder e, van de Wet waarvoor geldt dat de artikelen 4.118, 4.119 en 4.120, van het Besluit activiteiten leefomgeving, van toepassing zijn op de realisering van het project, gaan gedeputeerde staten voor dat project uit van ten hoogste de emissie die is toegestaan op grond van de artikelen 4.818, 4.819 en 4.820, van het Besluit activiteiten leefomgeving.

  • 11. Bij de verlening van een natuurvergunning wordt 70% van de N-emissie van de feitelijk gerealiseerde capaciteit, zoals bedoeld in het tweede en zevende lid, van de saldogevende activiteit betrokken. Indien de N-emissie in de referentiesituatie van de desbetreffende saldogever, zoals bedoeld in het tweede en negende lid, lager is dan de N-emissie van de feitelijk gerealiseerde capaciteit, wordt van deze lagere N-emissie 70% betrokken bij verlening van een natuurvergunning.

  • 12. In afwijking van het elfde lid kan tot 100% van de N-emissie van de saldogevende activiteit bij de verlening van een natuurvergunning betrokken worden, indien het project noodzakelijk is ten behoeve van de realisatie van de doelen in een Natura 2000-gebied.

Artikel 6 Voorwaarden verleasen

  • 1. Artikel 5 is van overeenkomstige toepassing op verleasen, met uitzondering van het eerste, derde en achtste lid.

  • 2. Gedeputeerde staten kunnen voor tijdelijke deposities van ten hoogste twee jaar een natuurvergunning verlenen met gebruikmaking van verleasen.

  • 3. Gedeputeerde staten kunnen de termijn, bedoeld in het tweede lid, verlengen indien zij dat voor het project noodzakelijk achten.

  • 4. Er bestaat een directe samenhang tussen de tijdelijke buitengebruikstelling van de toestemming voor de saldogevende activiteit en de verlening van de natuurvergunning voor de tijdelijke saldo-ontvangende activiteit.

  • 5. Een aanvraag waarbij gebruik wordt gemaakt van verleasen, gaat vergezeld van een afschrift van een getekende overeenkomst tussen saldogever en saldo-ontvanger waarin:

    • a.

      de tijdelijke buitengebruikstelling van de saldogevende activiteit wordt gewaarborgd gedurende de looptijd van de natuurvergunning voor de tijdelijke saldo-ontvangende activiteit; en

    • b.

      saldogever verklaart in te stemmen met een tijdelijke beperking van zijn toestemming.

  • 6. Gedeputeerde staten nemen het voorschrift op dat de saldo-ontvangende activiteit slechts mag plaatsvinden binnen de looptijd van de natuurvergunning en dat de saldo-ontvanger bij het bevoegd gezag een start- en gereedmelding van de saldo-ontvangende activiteit doet.

  • 7. Gedeputeerde staten nemen het voorschrift op dat de natuurvergunning niet eerder in gebruik mag worden genomen dan nadat de saldo-ontvanger bij het bevoegd gezag heeft gemeld dat de saldogevende activiteit is gestaakt.

Artikel 7 Plannen

Indien reeds is gesaldeerd voor een plan als bedoeld in 16.53c, van de Wet, dan wel als gevolg van het plan activiteiten met N-emissie(s) worden beëindigd, kan deze saldering dan wel dit planeffect tevens worden ingezet voor een aanvraag voor een natuurvergunning ter invulling van dat plan.

Artikel 5, tweede lid, voor zover dat betrekking heeft op het onafgebroken aanwezig zijn van de bedoelde activiteit en zevende lid zijn daarop niet van toepassing.

Artikel 8 Realisatietermijn

Gedeputeerde staten nemen in een natuurvergunning het voorschrift op dat de activiteit waarvoor de natuurvergunning is verleend, binnen drie jaar na het onherroepelijk worden van de natuurvergunning moet zijn gerealiseerd.

Artikel 9 SSRS-bank

  • 1. Gedeputeerde staten reserveren in de SSRS-bank pas stikstofdepositieruimte als bedoeld in artikel 17a.13, eerste lid, van de Regeling als de in dat lid genoemde aanvraag volledig is.

  • 2. Met uitzondering van het eerste lid, is deze beleidsregel niet van toepassing op aanvragen voor zover bij dat deel van die aanvraag een beroep wordt gedaan op stikstofdepositieruimte uit de SSRS-bank.

Artikel 10 Bepalingen microdepositiebank

  • 1. Gedeputeerde staten delen alleen stikstofdepositieruimte uit de microdepositiebank toe in een natuurvergunning als de eventuele boven de microdeposities benodigde ruimte op een andere wijze wordt vergund.

  • 2. Gedeputeerde staten vullen de microdepositiebank aan het begin van ieder kwartaal met vrijgevallen stikstofdepositieruimte en kunnen deze dan aanvullen met vrijgemaakte stikstofdepositieruimte.

  • 3. Gedeputeerde staten reserveren stikstofdepositieruimte in de microdepositiebank op volgorde van binnenkomst van een volledige aanvraag voor zover alle daarvoor benodigde stikstofdepositieruimte in de microdepositiebank beschikbaar is.

  • 4. De beschikbare stikstofdepositieruimte vermindert door het reserveren en toedelen van stikstofdepositieruimte aan projecten. De stikstofdepositieruimte vermeerdert door de vulling, bedoeld in het tweede lid.

  • 5. Op verzoek van een aanvrager kunnen gedeputeerde staten een volledige aanvraag waarvoor geen stikstofdepositieruimte beschikbaar is eenmalig voor ten hoogste drie maanden aanhouden om gebruik te maken van de microdepositiebank.

  • 6. Gedeputeerde staten delen geen stikstofdepositieruimte toe aan legalisatie van projecten waarvoor een meldingsplicht gold op grond van artikel 8, van de Regeling programmatische aanpak stikstof zoals dat luidde tot 1 januari 2017 of artikel 2.7, van de Regeling natuurbescherming zoals dat luidde op 28 mei 2019 en waarvoor een melding is gedaan.

Artikel 11 Doelgebonden depositiebank

  • 1. Binnen de provinciale stikstofbank kunnen gedeputeerde staten, al dan niet in samenwerking met andere bevoegde gezagen, doelgebonden depositiebanken aanmaken binnen hun compartiment.

  • 2. 2 Indien gedeputeerde staten toepassing geven aan het eerste lid, stellen zij beleidsregels op, die ten minste het volgende omvatten:

    • a.

      het doel van de doelgebonden depositiebank;

    • b.

      de termijn waarbinnen de in de doelgebonden depositiebank geregistreerde ruimte uitgegeven wordt, en

    • c.

      de nadere regels voor vulling en toedeling van stikstofdepositieruimte.

  • 3. De vulling van een doelgebonden depositiebank bestaat uit vrijgemaakte ruimte.

  • 4. Stikstofdepositieruimte uit een doelgebonden depositiebank is uitsluitend beschikbaar voor projecten gerelateerd aan het doel als bedoeld in het tweede lid, onder a.

Artikel 12 Hardheidsclausule

Gedeputeerde staten wijken, in overeenstemming met artikel 4:84, van de Algemene wet bestuursrecht, in individuele gevallen van deze beleidsregel af, wanneer onverkorte toepassing ervan voor een of meer belanghebbenden gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met deze beleidsregel te dienen doelen en de afwijking zo min mogelijk afbreuk doet aan het doel om N-depositie te reduceren.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 14 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel salderen Zuid-Holland 2024.

Ondertekening

Den Haag, 30 januari 2024

Gedeputeerde staten van Zuid-Holland,

drs. M.J.A. van Bijnen MBA, secretaris

drs. J. Smit, voorzitter

Toelichting bij het besluit van gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland van 30 januari 2024 tot vaststelling van de Beleidsregel salderen Zuid-Holland 2024

Algemeen

Het doel van deze beleidsregel1 is het verduidelijken van de voorwaarden voor het verlenen van natuurvergunningen door gedeputeerde staten waarbij stijging van stikstofdepositie wordt voorkomen.

Deze beleidsregel is aangepast naar aanleiding van de invoering van de Omgevingswet (Ow) op 1 januari 2024 met de daarbij behorende Omgevingsregeling (Or). Daarin zijn onder meer regels over stikstofbanken uit de recente Regeling natuurbescherming (Rnb) van 5 oktober 2023 opgenomen. Deze aanpassing van de beleidsregels aan de Omgevingswet is -in lijn met de overgang van de Wet natuurbescherming (Wnb) naar de Omgevingswet- beleidsneutraal.2

Een van de veranderingen is dat er een overkoepelende stikstofbank is: AERIUS Register. Deze is onderverdeeld in afzonderlijke stikstofbanken van het Rijk en provincies. De provinciale stikstofbanken kunnen weer worden onderverdeeld in verschillende doelgebonden depositiebanken.3

Grondslag beleidsregel

Op grond van artikel 4.6, eerste lid, onder e, van het Omgevingsbesluit zijn gedeputeerde staten bevoegd om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Omgevingswet voor een Natura 2000-activiteit te verlenen;

Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid (artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht). De natuurvergunningplicht uit artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb is onder de Omgevingswet geïntegreerd in de regeling voor de omgevingsvergunning. Op grond van artikel 5.1, eerste lid, onderdeel e, van de Ow is het in beginsel verboden om zonder een omgevingsvergunning een Natura 2000-activiteit te verrichten.4

Achtergrond

Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) uitspraak gedaan over het Programma Aanpak Stikstof.5 Als gevolg van de uitspraak is de passende beoordeling die ten grondslag lag aan het PAS onbruikbaar geworden als basis voor toestemmingverlening.

Mede gelet op de conclusies uit de natuurdoelanalyses waaruit blijkt dat de natuur er in veel Natura 2000-gebieden niet goed aan toe is als gevolg van o.a. een te hoge stikstofdepositie, is het duidelijk dat een substantiële reductie van stikstofdepositie nodig is om de natuurdoelen te halen. Het treffen van effectieve maatregelen voor een substantiële reductie draagt bij aan de mogelijkheden voor vergunningverlening voor economische ontwikkelingen.

Naar aanleiding van de uitspraak over het PAS is deze beleidsregel opgesteld. Het doel van de beleidsregel is het kunnen verlenen van natuurvergunningen waarbij stijging van depositie wordt voorkomen, terwijl daling realiseren primair een zaak is van de gebiedsgerichte aanpak en de te treffen bronmaatregelen. Nu het PAS niet meer gebruikt kan worden en vergunningverlening voor stikstofdeposities lastiger is geworden door de aanvullende eisen die de Afdeling heeft gesteld aan een passende beoordeling, moet in de meeste gevallen worden teruggevallen op het voorkomen van toename van depositie via salderen.

Saldering betekent dat toenames en afnames van stikstofdepositie met elkaar verrekend worden, waarbij de netto uitkomst de basis is voor de beoordeling van de stikstofeffecten op de natuur. Waar het bij intern salderen gaat om salderen binnen de begrenzing van één project of locatie, is sprake van extern salderen wanneer wordt gesaldeerd met één of meer activiteiten buiten de begrenzing van één project of locatie. Projecten die met intern salderen niet tot een toename van stikstofdepositie leiden, zijn niet vergunningplichtig. Dit volgt uit de uitspraak Logtsebaan van de Afdeling6 en het vervallen van de verslechteringsvergunning op 1 januari 2020. Deze beleidsregel wordt toegepast bij de beoordeling van aanvragen voor natuurvergunningen waarbij gebruik wordt gemaakt van extern salderen. Dit betreft zowel 1-op-1 salderingen als ook transacties via AERIUS Register. Daarnaast gelden bij die beoordeling uiteraard ook andere regels en voorwaarden die uit de wet en jurisprudentie voortvloeien. Aan het eind van het algemene deel van de toelichting is de belangrijkste jurisprudentie over extern salderen opgenomen.

Salderen met feitelijk gerealiseerde capaciteit

Uitgangspunt is dat uitsluitend gesaldeerd mag worden met feitelijk gerealiseerde capaciteit. Door uit te gaan van de feitelijk gerealiseerde capaciteit kan de niet-gerealiseerde capaciteit niet betrokken worden bij aanvragen met salderen. Zo wordt voorkomen dat het alsnog benutten van deze capaciteit leidt tot een feitelijke stijging van depositie.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 1: Schematische weergave feitelijk gerealiseerde capaciteit

Afroming bij extern salderen

Afroming is noodzakelijk om feitelijke depositiestijgingen te voorkomen met het risico op verslechtering van de natuur. Daarom is in deze beleidsregels bepaald dat de saldo-ontvanger bij extern salderen 70% van de verkregen stikstofdepositie kan benutten. Daarnaast valt bij extern salderen altijd ruimte vrij, omdat saldogever en saldo-ontvanger zich niet op exact dezelfde locatie bevinden ten opzichte van stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Deze vrijgevallen stikstofdepositieruimte wordt vastgelegd in de stikstofbanken en kan worden ingezet om in de nabije toekomst nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken door vergunningverlening. Depositiedaling wordt met name bereikt door de gebiedsgerichte aanpak en de generieke bronmaatregelen.7

Jurisprudentie extern salderen

In jurisprudentie is gedetailleerd uitgewerkt welke voorwaarden gelden in geval van externe saldering. Initiatieven die een beroep doen op deze beleidsregel moeten, naast de voorwaarden die in deze beleidsregel zijn opgenomen, ook voldoen aan de voorwaarden uit de jurisprudentie voor externe saldering. Gedeputeerde staten toetsen aan deze voorwaarden in deze beleidsregel en de voorwaarden uit de jurisprudentie. Een aantal voorwaarden, die in de jurisprudentie zijn ontwikkeld met betrekking tot extern salderen, zijn samengevat:

  • -

    Een milieuvergunning die is verleend en is ingetrokken voordat artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn van toepassing werd op een Natura 2000-gebied waarop het bedrijf stikstofdepositie veroorzaakt (de Europese referentiedatum), kan niet voor externe saldering worden gebruikt (uitspraak Afdeling van 18 april 2012, zaaknummer 201003985/1/A4).

  • -

    Mitigatie in de vorm van externe saldering is slechts mogelijk als er directe samenhang bestaat tussen de intrekking van de milieuvergunning en de verlening van de natuurvergunning (Ow of Wnb of Nbw). Die directe samenhang wordt aangenomen als de vergunning voor het saldogevende bedrijf daadwerkelijk is of zal worden ingetrokken ten behoeve van de uitbreiding van het saldo-ontvangende bedrijf. Dit kan blijken uit het intrekkingsbesluit of uit een overeenkomst tussen het saldogevende en saldo-ontvangende bedrijf over de overname van het stikstofdepositiesaldo van de in te trekken toestemming.

  • -

    Verder dient vast te staan dat de bedrijfsvoering van het saldogevende bedrijf daadwerkelijk is of wordt beëindigd (uitspraak Afdeling van 13 november 2013, zaaknummers 201303243/1/R2, 201303324/1/R2, 201303514/1/R2 en 201303816/1/R2).

  • -

    Wanneer een natuurvergunning wordt verleend met een uitgestelde inwerkingtreding tot het moment waarop de intrekking van het toestemmingsbesluit van de saldogevende activiteit onherroepelijk is, kan eveneens de samenhang worden geborgd (vgl. Afdeling 29 juni 2016 ECLI:NL:RVS:2016:1818 en ECLI:NL:RVS:2016:1819).

  • -

    Externe saldering kan alleen met stikstofdeposities die waren vergund op de Europese referentiedatum en die ook nog aanwezig waren of konden zijn tot het moment van intrekking van de toestemming of het sluiten van de overeenkomst. Dat is het geval als de hervatting van het bedrijf mogelijk is zonder dat daarvoor een natuurvergunning voor de realisering van een project is vereist (uitspraak Afdeling van 13 november 2013, zaaknummers 201303243/1/R2, 201303324/1/R2, 201303514/1/R2 en 201303816/1/R2).

  • -

    Het voorkomen dat dezelfde emissierechten tegelijkertijd op twee bedrijven worden gebruikt, maar ook dat enige tijd in het geheel geen gebruik kan worden gemaakt van een saldo, kan volgens de Afdeling bij wijze van voorbeeld als volgt worden gerealiseerd. De vergunning voor de saldo-ontvanger wordt pas verleend nadat het daarvoor benodigde intrekkingsbesluit onherroepelijk is geworden. Om te voorkomen dat er een periode ontstaat waarin noch de saldo-ontvanger, noch de saldogever gebruik kan maken van het saldo, kan in het intrekkingsbesluit worden bepaald dat dat besluit pas werking verkrijgt zodra de vergunning van kracht is geworden (uitspraak Afdeling van 29 juni 2016, zaaknummer 201502440/1/R2).

  • -

    De Afdeling is van oordeel dat dubbele inzet van stikstofdepositie is uitgesloten als extern gesaldeerd wordt met een bedrijf dat (i) op 1 juli 2015 geen stikstofdepositie meer veroorzaakte of (ii) op 1 juli 2018 nog stikstofdepositie veroorzaakte, of (iii) binnen één kilometer afstand van een Natura 2000-gebied staat. Dubbele inzet van deposities is niet uitgesloten als extern gesaldeerd wordt met een bedrijf dat feitelijk is beëindigd in de periode 1 juli 2015 - 1 juli 2018 (uitspraak Afdeling van 29 mei 2019, zaaknummer 201506170/2).

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

Sub b (extern salderen)

Bij extern salderen vinden de saldogevende activiteit en de saldo-ontvangende activiteit op verschillende locaties plaats. Het gaat hierbij om verschillende projecten of plannen. Externe saldering wordt aangemerkt als een mitigerende of beschermende maatregel in de zin van artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn en moet dus plaatsvinden in het kader van een passende beoordeling.

Sub d (microdepositiebank)

Binnen AERIUS Register betreft de microdepositiebank een voorziening die erop is gericht om beschikbaar gekomen stikstofdepositieruimte aan natuurvergunningen te kunnen toedelen. De stikstofdepositieruimte in deze microdepositiebank is afkomstig van vrijgevallen stikstofdepositieruimte. Daarnaast kunnen de verschillende bevoegde gezagen de microdepositiebank vullen met vrijgemaakte stikstofdepositieruimte. Als gedeputeerde staten een aanvraag om een natuurvergunning ontvangen waarin de aanvrager verzoekt om toedelen van stikstofdepositieruimte uit deze bank, beoordelen zij of de microdepositiebank daarvoor de ruimte biedt. Deze beoordeling staat los van de vraag welk bevoegd gezag de betrokken natuurvergunning heeft verleend waarbij stikstofdepositieruimte is vrijgevallen, of welk bevoegd gezag vrijgemaakte stiksofdepositieruimte heeft ingebracht. Er is in zoverre sprake van een collectieve voorziening.

Sub h (N-emissie)

Bij de term ‘stikstofverbinding’ gaat het om zogenoemd reactief stikstof. Hieronder vallen onder andere stikstofoxiden (NOx), ammoniak (NH3) en ureum. Stikstofgas (N2), waaruit het grootste deel van onze lucht bestaat is inert en valt hier daarom niet onder.

Sub j ( referentiesituatie)

De referentiesituatie wordt bepaald in samenhang met het begrip ‘toestemming’ en de Europese referentiedatum. Bij gebrek aan een natuurvergunning is een toestemming op de Europese referentiedatum het uitgangspunt voor het bepalen van de referentiesituatie. In de jurisprudentie is echter bepaald dat als de depositie na de Europese referentiedatum publiekrechtelijk is beperkt, die lagere depositie de uitgangssituatie is. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een op de referentiedatum geldende toestemming nadien is vervangen door een milieuvergunning8.

De Europese referentiedata volgen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn en vaste jurisprudentie en zijn als volgt:

  • 1.

    voor gebieden ter uitvoering van de Habitatrichtlijn:

    • -

      7 december 2004; of

    • -

      de datum waarop het desbetreffende gebied door de Europese Commissie tot een gebied van communautair belang is verklaard, voor zover die verklaring heeft plaatsgevonden na 7 december 2004;

  • 2.

    voor gebieden ter uitvoering van de Vogelrichtlijn:

    • -

      10 juni 1994; of

    • -

      de datum waarop het desbetreffende gebied is aangewezen, voor zover die aanwijzing heeft plaatsgevonden na 10 juni 1994.

Een complete lijst van de te hanteren referentiedata per Natura 2000-gebied is te vinden op de website van BIJ12. Een toestemming is verleend voor een bepaalde activiteit (die een bepaalde N-emissie en N-depositie tot gevolg heeft) en niet voor een bepaalde hoeveelheid N-emissie of N-depositie. Bij het berekenen van de depositie in de referentiesituatie moet altijd worden uitgegaan van actuele kengetallen.

Sub l (relevant hexagoon)

De marge van 70 mol/ha/jaar ten opzichte van de kritische depositiewaarde komt ongeveer overeen met 1 kg N/ha/jaar. De hexagonen waarbij de Kritische Depositie Waarde wordt benaderd, maar niet is overschreden, worden meegenomen bij de berekeningen. Dit om een overschrijding in de toekomst te voorkomen en om aan te sluiten bij het voorzorgsprincipe uit de Habitatrichtlijn.

Sub q (stikstofdepositieruimte):

Het in AERIUS Register opnemen van depositieruimte vereist een berekening met AERIUS Calculator. Gedeputeerde staten gaan daarbij uit van de op het moment van berekening meest recente versie van de AERIUS Calculator, zoals beschikbaar op www.aerius.nl.

Sub r (toestemming)

: Onder activiteiten die voldeden aan artikel 2.8, van de Wet natuurbescherming vallen onder andere tracébesluiten en kavelbesluiten in de zin van de Wet windenergie op zee. Hiervoor geldt een vrijstelling van de vergunningplicht op grond van de Wet, maar is wel een passende beoordeling gemaakt.

: Voor het project is weliswaar geen natuurvergunning verleend maar er is wel een richtlijnconforme beoordeling uitgevoerd.

: Een toestemming kan ook zijn een toestemming naar nationaal recht die is verleend voordat de Habitatrichtlijn in werking trad voor het betrokken gebied. Uit jurisprudentie blijkt dat ook dat een toestemming op grond van algemene regelgeving de betrokken toestemming kan zijn.9 Logischerwijs mogen dergelijke activiteiten betrokken worden bij salderen. Om als referentiesituatie te kunnen dienen, is uiteraard wel van belang dat het project ongewijzigd is voortgezet en de toegestane depositie niet is beperkt.

Sub t (verleasen)

Verleasen is alleen mogelijk bij een tijdelijke stikstofdepositie. Daarin onderscheidt verleasen zich van regulier extern salderen.

Sub v (vrijgemaakte stikstofdepositieruimte)

Vrijgemaakte stikstofdepositieruimte kan worden gebruikt voor het mogelijk maken van maatschappelijke en economische ontwikkelingen. Met saldering via AERIUS Register, te weten via daarin opgenomen doelgebonden depositiebanken van de provincies en het Rijk dan wel via de daarin opgenomen microdepositiebank, wordt hetzelfde beoogd als met extern salderen: een toename van stikstofdepositie van een project wordt gesaldeerd met een afname van stikstofdepositie, bijvoorbeeld door een ingetrokken toestemming. Extern salderen en salderen via AERIUS Register zijn binnen de Ow-vergunningverlening beide te duiden als een maatregel ter mitigatie van de effecten van het project. De wijze waarop het benodigde saldo wordt verkregen verschilt echter. Saldering via AERIUS Register gaat via in de daarin opgenomen vrijgemaakte stikstofdepositieruimte, terwijl bij saldering via een ingetrokken toestemming de vrijgemaakte depositieruimte rechtstreeks voortvloeit uit de ingetrokken toestemming. De relevante eisen uit artikel 5 (extern salderen) worden toegepast op de stikstofdepositieruimte die in AERIUS Register wordt opgenomen. Hieronder valt bijvoorbeeld de eis dat deze maatregelen niet noodzakelijk zijn in het kader van artikel 6, tweede lid (het zogenaamde additionaliteitsvereiste), van de Habitatrichtlijn en het afromingsvereiste van (tenminste) 30%.

Sub w (vrijgevallen stikstofdepositieruimte)

Vrijgevallen stikstofdepositieruimte is ruimte die ‘vrijvalt’ bij extern salderen. Aangezien saldogever en saldo-ontvanger zich niet op exact dezelfde locatie bevinden ten opzichte van stikstofgevoelige Natura 2000- gebieden, kan extern salderen ertoe leiden dat op bepaalde hexagonen meer gesaldeerd wordt dan nodig is. Het eindresultaat, de aan de saldo-ontvanger verleende natuurvergunning, is bepalend voor de hoeveelheid overblijvende ruimte. Die (na afroming met 30% bij externe saldering) overblijvende ruimte kan worden toegedeeld aan de microdepositiebank. Dit is bijvoorbeeld het geval als gedeputeerde staten met behulp van artikel 5, van deze beleidsregel een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit hebben verleend. Gedeputeerde Staten bepalen de vrijgevallen stikstofdepositieruimte aan de hand van de verleende natuurvergunning en de AERIUS verschilberekeningen die daarvan onderdeel uitmaken.

Artikel 3 Natuurvergunning

Bij een aanvraag om een natuurvergunning kunnen verschillende maatregelen worden ingezet om significant negatieve effecten voor Natura 2000-gebieden uit te sluiten. In geval van extern salderen zal in veel gevallen ook sprake zijn van intern salderen omdat een initiatiefnemer voor een uitbreiding van zijn activiteit eerst zal bezien of een depositietoename kan worden voorkomen door bij voorbeeld aanpassingen op dezelfde locatie. Ook is het mogelijk dat salderen gecombineerd wordt met een ecologische beoordeling of een ADC-toets. In alle gevallen waarbij extern salderen onderdeel uitmaakt van de aanvraag, is deze beleidsregel van toepassing.

Artikel 4 Rekenmodel

Conform artikel 4.15, tweede lid, van de Regeling dient AERIUS Calculator gebruikt te worden als rekenmodel. Indien binnen het project sprake is van meerdere berekeningen, dient hiervoor dezelfde en meest recente AERIUS versie te worden gehanteerd. De meest recente versie wordt tevens gebruikt tijdens de beoordeling van de aanvraag.

Artikel 5 Voorwaarden extern salderen

Lid 1:

De directe samenhang kan blijken uit een overeenkomst tussen partijen waarin is opgenomen dat de toestemming (deels) wordt ingetrokken ten gunste van de saldo-ontvangende activiteit.

Lid 2:

Om ingezet te kunnen worden voor externe saldering moeten de salderingsactiviteiten legaal zijn. De voorwaarde dat hervatting van de activiteit mogelijk moet zijn zonder dat daarvoor een (nieuwe) natuurvergunning voor de realisering van een project is vereist volgt uit jurisprudentie over extern salderen (zie overzicht jurisprudentie aan einde van de toelichting, vijfde punt). Hiermee wordt voorkomen dat (delen van) een toestemming wordt/worden ingezet voor salderen terwijl die rechten al vervallen zijn, omdat ze bijvoorbeeld al eerder zijn ingezet voor saldering. De beleidsregel haalt deze jurisprudentie aan en voegt toe dat de capaciteit feitelijk moet zijn gerealiseerd en dat hervatting van de activiteit mogelijk moet zijn zonder een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Dit voorkomt salderen met activiteiten in gebouwen die al langere tijd een andere functie hebben dan waarvoor een toestemming is verleend en alleen met vergunningplichtige verbouwing weer in gebruik genomen zouden kunnen worden.

De mogelijkheid van het sluiten van een overeenkomst volgt uit jurisprudentie. Daarmee wordt niet alleen de overeenkomst tussen de saldogever en saldo-ontvanger bedoeld, maar bijvoorbeeld ook een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de saldo-ontvanger.

Lid 3:

In sommige gevallen is er geen toestemming benodigd om een activiteit uit te voeren (bijvoorbeeld omdat de activiteit op grond van algemene regels mag worden uitgevoerd). De feitelijke beëindiging van een dergelijke activiteit moet op een of andere manier geborgd zijn vóórdat de natuurvergunning voor de saldo-ontvangende activiteit in werking treedt, bijvoorbeeld door een omgevingsplanwijziging, of door een (privaatrechtelijke) overeenkomst. Wanneer beëindigen van de activiteit niet geborgd kan worden, kan deze niet betrokken worden bij saldering.

Lid 4:

Maatregelen die nodig zijn om de gunstige staat van instandhouding van natuurwaarden te behouden (artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn) mogen niet tevens worden ingezet om nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken. Dit betekent in het licht van deze beleidsregel dat de niet-gerealiseerde capaciteit niet mag worden gebruikt voor salderen. Ook de winst die het gevolg is van andere noodzakelijke maatregelen op grond van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn, zoals in bepaalde gevallen de (gedeeltelijke) intrekking van een vergunning, mag niet worden gebruikt voor salderen. Daarnaast komt de in dit kader in te zetten stikstofruimte voor extern salderen niet vrij vanuit de bronmaatregelen die de overheid heeft ingesteld ten behoeve van de daling van de achtergronddepostie of als inzet voor mitigatie en/of compensatie van andere activiteiten. Dit kunnen maatregelen zijn die in het Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering zijn opgenomen ter uitvoering van de gelijknamige Wet. Uit de regeling behorende bij de maatregel blijkt in welk kader deze maatregel is getroffen en of met de vrijgemaakte ruimte mag worden gesaldeerd.

Lid 5:

Om te voorkomen dat (bron)maatregelen dubbel worden ingezet, is in dit lid onder meer verduidelijkt dat maatregelen die reeds worden gebruikt ten behoeve van een doelgebonden depositiebank (artikel 17a.4, eerste lid, van de Regeling) niet mogen worden ingezet in het kader van een 1-op-1 extern saldeertransactie.

Eenzelfde beperking is opgenomen voor de stoppersregeling Actieplan Ammoniak.

De stoppersregeling Actieplan Ammoniak was landelijk gedoogbeleid op grond van het Besluit emissiearme huisvesting. Vanwege de al langer lopende afspraken en de noodzaak van stikstofdaling mag er niet gesaldeerd worden met het deel van het bedrijf dat stopt op basis van de Stoppersregeling Actieplan Ammoniak (op 1 januari 2020). Er mag nog wel worden gesaldeerd met het deel van het bedrijf dat niet is gestopt en voldoet aan het Besluit emissiearme huisvesting.

Deze regelingen worden hier genoemd omdat in deze regelingen nog niet was opgenomen dat met de vrijgemaakte ruimte mag worden gesaldeerd. In nieuwe regelingen gebeurt dit wel zoals hierboven beschreven in de toelichting bij artikel 5, vierde lid.

Lid 6:

Om zicht te houden op de aanvragen die ingediend gaan worden met gebruikmaking van extern salderen willen gedeputeerde staten vooraf een melding ontvangen van de voorgenomen saldering. Deze melding dient de gegevens te bevatten van zowel de saldogever, de saldo-ontvanger en de N-emissies en N-deposities die bij de voorgenomen externe saldering zijn betrokken.

Lid 7:

Er mag alleen stikstofemissie worden ingezet voor salderen voor zover de capaciteit feitelijk is gerealiseerd. Of gebouwen, infrastructuur, installaties of overige voorzieningen die nodig zijn voor het uitvoeren van een activiteit daadwerkelijk zijn gerealiseerd, kan worden aangetoond met bijvoorbeeld luchtfoto’s, foto’s, of betaalde rekeningen.

Onder ‘overige voorzieningen’ worden bijvoorbeeld terreinen die zijn ingericht voor op- en overslag gerekend.

Lid 8:

Deze intrekking op verzoek van de saldogever is noodzakelijk om te voorkomen dat de saldogevende partij alsnog het niet-gerealiseerde deel van zijn toestemming kan benutten, en daardoor een stijging van de depositie kan optreden. De intrekking van het toestemmingsbesluit van de saldogevende activiteit wordt in een afzonderlijke beschikking in samenhang met de saldo-ontvangende activiteit opgesteld.

Lid 9:

In de beleidsregel is een koppeling gelegd met de artikelen 4.818, 4.819 en 4.820, van het Bal om te voorkomen dat emissieruimte van een illegale situatie (het houden van dieren in een huisvestingssysteem dat niet is toegestaan volgens voornoemde artikelen uit het Bal) wordt ingezet bij salderen. De aanvraag omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit is al getoetst aan het voormalige Besluit emissiearme huisvesting (hierna: Beh), thans artikelen 4.818, 4.819 en 4.820, van het Bal, maar de natuurvergunning niet. Hierdoor was het mogelijk om in de natuurvergunning traditionele huisvestingssystemen vergund te krijgen, terwijl die in de omgevingsvergunning voor milieu niet vergund konden worden of in geval van een melding Activiteitenbesluit het huisvestingssysteem niet toegepast konden worden. Het Beh stond dit niet toe en artikel 4.818 tot en met 4.820, van het Bal staat dit evenmin toe. Om deze ongewenste situatie ongedaan te maken is een koppeling met artikelen 4.818, 4.819 en 4.820, van het Bal gemaakt voor het bepalen van de emissie in de referentiesituatie. Deze achteraf toetsing aan artikelen 4.818, 4.819 en 4.820, van het Bal hoeft dus alleen uitgevoerd te worden wanneer je de referentiesituatie ontleent aan een natuurvergunning.

Indien een toestemming als bedoeld in artikel 1 onder r sub 2 (milieutoestemming) de referentiesituatie is, dan wordt beoordeeld of voor de feitelijke situatie een geldende milieutoestemming aanwezig is die voldoet aan artikelen 4.818, 4.819 en 4.820, van het Bal. Zo ja, dan is de toets aan het Bal op dit punt van de aanvraag niet nodig. Zo nee, dan geldt dat de laatst verleende milieutoestemming teruggerekend wordt naar de toen geldende normen van de (nu vigerende) artikelen 4.818, 4.819 en 4.820, van het Bal.

Het moment van oprichten van een dierenverblijf is bepalend voor de kolom die gehanteerd moet worden uit de tabellen 4.818 (melk- en kalfkoeien), 4.819 (vleeskalveren) en 4.820 (varkens, kippen en kalkoenen) van het Bal. De in die kolom opgenomen maximale emissiewaarde is van toepassing op het betreffende dierenverblijf, tenzij sprake is van een uitzondering zoals aangegeven in artikel 4.806 (dieraantallen) en artikel 4.807 (systemen), van het Bal. Ook kan overgangsrecht (artikelen 4.831 tot en met 4.833 van het Bal) van toepassing zijn. Zo is in artikel 4.833 van het Bal bepaald dat op inrichtingsniveau voldaan moet worden aan de artikelen 4.818 tot en met 4.820, van het Bal. Dit betekent in de praktijk dat een traditionele stal (opgericht vóór 1 januari 2007) kan en mag bestaan naast een emissiearme stal.

Lid 10:

In dit lid is geregeld dat, indien de artikelen 4.818, 4.819 en 4.820, van het Bal van toepassing zijn op de realisering van het aangevraagde project, gedeputeerde staten beoordelen of de aangevraagde situatie voldoet aan die normen van het Bal. Dit doen gedeputeerde staten om te voorkomen dat zij vergunningen afgeven voor projecten die niet gerealiseerd kunnen worden vanwege de genoemde eisen van het Bal. Gedeputeerde staten kunnen voor deze beoordeling advies inwinnen bij het bevoegd gezag voor verlening van de omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit van de locatie.

Deze situatie is alleen aan de orde als een enkelvoudige omgevingsvergunning voor de Natura 2000-activiteit op grond van artikel 5.1, eerste lid onder e, van de Ow wordt aangevraagd. Indien sprake is van een situatie dat een meervoudige omgevingsvergunningaanvraag wordt ingediend en Gedeputeerde Staten op grond van artikel 4.25, van het Omgevingsbesluit bevoegd zijn advies en instemming te geven, dan toetsen gedeputeerde staten de aangevraagde situatie niet aan artikelen 4.818, 4.819 en 4.820, van het Bal, omdat die toets plaatsvindt door het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 6 Voorwaarden verleasen

Lid 1:

Het eerste, derde en achtste lid gaan uit van het definitief onmogelijk maken van de saldogevende activiteit door middel van het intrekken van de daarvoor verleende vergunning. Aangezien verleasen ziet op een tijdelijke depositie en het tijdelijk buiten gebruik stellen van een saldogevende activiteit is intrekking van de vergunning niet aan de orde.

Lid 2 en 3:

Van verleasen kan alleen gebruik gemaakt worden voor projecten die een tijdelijke depositie hebben van ten hoogste 2 jaar. Bij tijdelijke evenementen kan worden gedacht aan evenementen en pop-up activiteiten zoals popfestivals, sportevenementen (race, mountainbike, trekker trek), braderieën, kermissen (zonder vaste locatie), tijdelijke winkels, foodtrucks, cabins incl. stookinstallatie en verkeersaantrekkende werking, kunstwerkenroutes. Jaarlijks terugkerende evenementen vallen hier niet onder. Indien deze wel jaarlijks terugkeren dan is extern salderen een optie.

Op basis van het derde lid hebben gedeputeerde staten de bevoegdheid om deze termijn (eventueel onder voorwaarden) te verlengen. Deze bevoegdheid kan worden gebruikt indien de initiatiefnemer naar het oordeel van gedeputeerde staten genoegzaam aantoont dat verlenging noodzakelijk is.

Lid 4 en 5:

Aangezien verleasen een tijdelijke constructie is, wordt niet overgegaan tot intrekking van de toestemming voor de saldogevende activiteit. Met het vierde lid is beoogd te benadrukken dat er toch een rechtstreekse relatie moet bestaan tussen het project met een tijdelijke depositie en het tijdelijk geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van de saldogevende activiteit. Het is aan de initiatiefnemer om dit in de aanvraag genoegzaam aan te tonen.

De tijdelijke buitengebruikstelling van de toestemming voor de saldogevende activiteit wordt geregeld met een tijdelijke beperking van de gehele toestemming of een gedeelte van de toestemming. In de overeenkomst tussen saldogever en saldonemer stemt de saldogever hiermee in. Deze tijdelijk in te perken toestemming kan een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit betreffen, maar het kan ook gaan om een omgevingsvergunning voor een milieubelastende of een melding voor een milieubelastende activiteit op grond van het Bal.

In het geval de saldogever alleen beschikt over een melding in het kader van het Bal en geen andere in de beleidsregel genoemde toestemmingen, is een tijdelijke beperking van deze toestemming alleen mogelijk met een nieuwe (ingeperkte) melding. De voordelen die gepaard gaan met de constructie van verleasen (het tijdelijk ter beschikking stellen van ruimte aan een ander, om deze vervolgens weer volledig zelf te gebruiken) kunnen hiermee vervallen. Namelijk wanneer op een later moment een nieuwe melding zou worden ingediend om weer van de volledige ruimte gebruik te kunnen maken, waarbij de ingeperkte melding als referentiesituatie zal gelden. Deze vorm van verleasen met N-emissie van een saldogever met alleen een melding in het kader van het Bal is om die reden niet in iedere situatie aan te raden, omdat het kan leiden tot een beperking van bestaande rechten.

Lid 6 en 7:

Het bevoegd gezag kan de gemeente of de provincie zijn. In de vergunning wordt opgenomen bij welk bevoegd gezag de saldo-ontvanger de meldingen moet doen.

Artikel 7 Plannen

Salderen kan ook worden ingezet in het kader van de plantoets. Dit artikel is opgenomen om te borgen dat wanneer een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit wordt aangevraagd voor projecten die op basis van het plan mogelijk zijn, gebruik gemaakt kan worden van dezelfde saldering die als onderbouwing van het plan is gebruikt indien artikel 16.53c, van de Ow van toepassing is.

In veel gevallen is het namelijk zo dat de saldogevende activiteit niet meer feitelijk aanwezig is op het moment dat omgevingsvergunningen voor een Natura 2000-activiteit worden aangevraagd voor individuele projecten. Dit artikel voorkomt dat tweemaal gesaldeerd moet worden voor eenzelfde activiteit. Dit artikel ziet zowel op reeds vastgestelde alsnog vast te stellen plannen. Het buiten toepassing laten van artikel 5, tweede lid, gaat over de eis van het onafgebroken aanwezig zijn. Het is niet bedoeld om een uitzondering te maken op de eis van het bestaan van een toestemming in de referentiesituatie.

In de basis wordt het planeffect bij omgevingsplannen niet als intern salderen opgevat. Aan dit artikel is de term planeffect ter verduidelijking toegevoegd, omdat ook het planeffect bij plannen hier als intern salderen dient te worden beschouwd. Het planeffect betreft het effect van het plan. Bijvoorbeeld vanwege het plan voor woningbouw verdwijnen agrarische gronden. De depositie vanwege het agrarische gebruik verdwijnt dan ook en dat kan worden weggestreept tegen een toename vanwege de realisatie van de woningen. Dit planeffect kan conform dit artikel vervolgens voor vergunningverlening wederom worden ingezet voor projecten die op basis van dit plan mogelijk zijn.

Artikel 8 Realisatietermijn

Artikel 5.40, tweede lid, onder b, van de Ow geeft de bevoegdheid om een omgevingsvergunning in te trekken als gedurende een jaar of een in de vergunning bepaalde langere termijn geen activiteiten zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning. Van deze bevoegdheid kan echter geen gebruik worden gemaakt als wel activiteiten zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning, maar niet de volledige capaciteit wordt gerealiseerd.

Het is echter onwenselijk dat afgegeven vergunningen voor langere tijd niet-gerealiseerde capaciteit blijven bevatten. Wanneer er geen mogelijkheid is om na een vastgestelde periode een natuurvergunning (deels) in te trekken, kunnen er op langere termijn onverwachte en ongewenste stijgingen van de stikstofdepositie optreden wanneer de vergunning alsnog (geheel) wordt benut óf kunnen andere activiteiten beperkt worden doordat steeds rekening wordt gehouden met deposities die niet daadwerkelijk optreden. Een periode van drie jaar wordt beschouwd als een reële realisatietermijn voor het bouwen en ontplooien van vergunningplichtige projecten. Dit voorschrift is alleen van toepassing op de nieuwe (of gewijzigde) activiteiten. Door het opnemen van dit voorschrift in vergunningen, ontstaat een mogelijkheid voor het intrekken van de vergunning op grond van artikel 18.10, eerste lid, van de Ow op het moment dat 3 jaar zijn verstreken.

Artikel 9 SSRS-bank

Lid 1

Een uitgangspunt van de SSRS-bank is dat voor aanvragen, die een beroep op dit systeem doen, stikstofdepositieruimte wordt gereserveerd in de volgorde van ontvangst van deze aanvragen. Dat kan betekenen dat een aanvraag die niet volledig is, bij reservering van stikstofdepositieruimte voorrang heeft op een aanvraag die wel volledig is. Dit vinden gedeputeerde staten een onwenselijke situatie. Voor reservering van stikstofdepositieruimte is het van belang dat de aanvraag volledig is. Dat houdt in dat de juiste gegevens zijn overgelegd en dat ook de inhoud van de aanvraag op orde is. Het is dus in het belang van de initiatiefnemer dat de ingediende aanvraag zowel formeel als inhoudelijk op orde is. Is dat niet het geval dan wordt de initiatiefnemer in de gelegenheid gesteld zijn aanvraag aan te vullen binnen een bepaalde periode. Pas als de benodigde gegevens op tijd zijn ingediend, wordt de status van de aanvraag omgezet in een volledige aanvraag en is de datum van volledigheid bepalend voor de volgorde van toekenning van stikstofdepositieruimte.

Lid 2

In de Omgevingsregeling is het toetsingskader opgesteld voor de beoordeling van aanvragen die een beroep doen op de SSRS-bank. Deze aanvragen worden (met uitzondering van het eerste lid) niet getoetst aan deze beleidsregels. Dit geldt overigens alleen voor zover de aanvraag een beroep doet op de SSRS-bank. Als een aanvraag bijvoorbeeld eerst gebruik maakt van interne en/of externe saldering, dan zijn de beleidsregels op dat gedeelte van de aanvraag wél van toepassing. Als diezelfde aanvraag voor een eventueel restant nog een beroep doet op de SSRS-bank, dan zijn de beleidsregels (met uitzondering van het eerste lid van dit artikel) niet van toepassing op dat gedeelte van de aanvraag. Als een aanvraag enkel en alleen een beroep doet op de SSRS-bank (dus zonder intern en/of extern salderen) dan zijn deze beleidsregels (met uitzondering van het eerste lid van dit artikel) niet van toepassing op die gehele aanvraag.

Artikel 10 Microdepositiebank

De microdepositiebank is een gezamenlijke stikstofdepositiebank van alle provincies en de Rijksoverheid voor het salderen met beschikbaar gekomen zeer kleine deposities. De provincies leggen gezamenlijke afspraken over de omgang met deze bank vast in de beleidsregels, het Rijk legt dit in eigen beleid vast.

Lid 1-4

Stikstofdepositieruimte is beschikbaar voor een project met depositie-effecten. De beschikbare stikstofdepositieruimte is de in de microdepositiebank opgenomen stikstofdepositieruimte voor een relevant hexagoon. De ruimte is beschikbaar op alle relevante hexagonen die door een project worden geraakt, voor ten hoogste 0,05 mol stikstof/ha/jr. De eventueel benodigde depositie boven de 0,05 mol stikstof/ha/jr. moet voor alle hexagonen van een project buiten de microdepositiebank worden opgelost, bijvoorbeeld door salderen, een ecologische onderbouwing, of andere vormen van mitigatie. Gedeputeerde staten reserveren beschikbare ruimte op basis van het principe ‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’. Daarbij geldt allereerst dat het om volledige aanvragen gaat, te weten aanvragen waarop artikel 4:5, van de Algemene wet bestuursrecht niet (meer) hoeft te worden toegepast. Gedeputeerde staten beoordelen vervolgens of er voor een project dat op grond van het eerste lid in aanmerking komt voor toedeling ook daadwerkelijk stikstofdepositieruimte beschikbaar is. Stikstofdepositieruimte die niet is gereserveerd of toegedeeld, is beschikbaar. Als een aanvraag, inclusief de daarvoor uit de microdepositiebank benodigde stikstofdepositieruimte, wat betreft de benodigde stikstofdepositieruimte vergunbaar is, kan daarvoor de reservering uit het derde lid plaatsvinden. De beoordeling vindt zijn weerslag in de te verlenen omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit waarin ruimte vervolgens wordt toegedeeld.

Lid 6

Onder het PAS bestonden meldingsplichtige activiteiten. De meldingsplicht betrof bepaalde activiteiten met een uitstoot tussen de 0,05 mol stikstof/ha/jr en 1 mol stikstof/ha/jr. Deze activiteiten worden gelegaliseerd via het “legalisatieprogramma PAS-meldingen” (februari 2022).

Artikel 11 Doelgebonden depositiebank

In AERIUS Register is voor iedere provincie een compartiment aangemaakt. Deze zijn onder te verdelen in één of meerdere subcompartimenten. Artikel 17a.2, vijfde lid, van de Regeling10 bepaalt immers dat er binnen elke categorie projecten -dus ook voor de compartimenten voor gedeputeerde staten in de zin van artikel 17a.3, onder h, van de Regeling - een nader onderscheid kan worden gemaakt in AERIUS Register. Ieder subcompartiment vormt een doelgebonden depositiebank waarin de provincie voor één of meerdere specifiek(e) doelen stikstofdepositieruimte kan sparen.

Het is aan gedeputeerde staten om de doelen te definiëren. Bevoegde gezagen kunnen ook gezamenlijk een doelgebonden depositiebank oprichten. In dat geval definiëren gedeputeerde staten de doelen in afstemming met de betreffende andere bevoegde gezagen. Bij de doelgebonden depositiebank geldt dat koppeling aan een doelstelling een vereiste is. Dat doel kan algemeen zijn (bijvoorbeeld stimulering van de gebiedsgerichte aanpak) of smal (zoals voor één specifiek project). Gedeputeerde staten kunnen aanvullende inhoudelijke criteria vaststellen voor vulling en toedeling van de stikstofdepositieruimte in beleidsregels, voor zover deze niet in strijd zijn met de Regeling.

Artikel 12 Hardheidsclausule

De hardheidsclausule biedt de mogelijkheid af te wijken van deze beleidsregel, voor zover dat past binnen wet- en regelgeving en jurisprudentie en voor zover daarmee de doelen van deze beleidsregel worden gediend.


Noot
1

Onder beleidsregel wordt verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan (artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht).

Noot
2

Vgl. Kamerstukken II 2017-18, 34 985, nr. 3, p. 7. “Bij de parlementaire behandeling van het voorstel voor de Wet natuurbescherming is door het toenmalige kabinet meermalen bevestigd dat het normenkader en de instrumenten ongewijzigd zullen overgaan en dat geen afbreuk wordt gedaan aan het beschermingsniveau; de overgang van de regels over de bescherming van de natuur en de daarbij horende bevoegdheidsverdeling geschiedt dus beleidsneutraal.”

Noot
3

Zie voor een afbeelding Stcrt. 2023, nr. 25571 (29 september 2023), p. 15.

Noot
4

Een Natura 2000-activiteit is een activiteit, inhoudende het realiseren van een project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied Vgl. Bijlage A van de Omgevingswet.

Noot
5

ABRvS 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603

Noot
6

ABRvS 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:69, ECLI:NL:RVS:2021:70, ECLI:NL:RVS:2021:71.

Noot
7

Zie onder meer de Kamerbrief van 24 april 2020, kenmerk BPZ 20120075.

Noot
8

ABRvS 13 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1891, r.o. 4.

Noot
9

ABRvS 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1604, r.o. 22.4.

Noot
10

Zie in vergelijkbare zin: artikel 2.3, vierde lid, van de Regeling natuurbescherming, zoals die luidde van 5 oktober 2023 tot datum inwerkingtreding van de Regeling. Vindplaats van deze wijzigingsregeling is Stcrt. 2023, nr. 25571 (29 september 2023). Ter nadere toelichting, zie paragraaf 4.3 van de wijzigingsregeling (pagina 20-21) alsmede de artikelsgewijze toelichting bij artikel 17a.2 (pagina 37-38), van diezelfde wijzigingsregeling.