Beleidsregels jeugdhulp Enschede 2024

Geldend van 06-02-2024 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2024

Intitulé

Beleidsregels jeugdhulp Enschede 2024

Het College van de gemeente Enschede,

Gelet op de Jeugdwet en de Verordening Jeugdhulp Enschede 2024,

Besluit vast te stellen de volgende:

Beleidsregels jeugdhulp Enschede 2024

Hoofdstuk 1: Inleiding

In deze beleidsregels staat een uitleg over hoe het college bepaalde bepalingen uit de Verordening jeugdhulp Enschede 2024 (hierna: de Verordening) toepast. De beleidsregels volgen zoveel mogelijk de opbouw van de Verordening.

Hoofdstuk 2: Begrippen

Alle definities die in deze beleidsregels worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet, het Besluit Jeugdwet, de Algemene wet bestuursrecht (AWB) en de Verordening.

Hoofdstuk 3: Melding en onderzoek

Bij het onderzoek naar de aanvraag als bedoeld in artikel 9 van de Verordening, volgt de gemeente het stappenplan dat grotendeels door de CRvB is geformuleerd (zie CRvB 01-05-2017, ECLI:NL: CRVB:2017:1477).

Met de jeugdige en/of zijn ouders wordt op basis van onderstaand stappenplan het volgende in kaart gebracht:

  • 1.

    Wat de hulpvraag is.

  • 2.

    Onderzoeken of het college verantwoordelijk is op basis van het woonplaatsbeginsel.

  • 3.

    Of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen. En zo ja, om welke problemen en/of stoornissen het gaat.

  • 4.

    Welke hulp naar aard en omvang nodig is om de jeugdige in staat te stellen om gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en/of voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren.

  • 5.

    Of de jeugdige en/of zijn ouders zelf (deels) in staat zijn om zelf de problemen op te lossen, eventueel met hulp van hun sociaal netwerk of gebruik kunnen maken van een andere of algemene voorziening.

Pas als er op basis van stap 5 de eigen kracht niet toereikend is, is een individuele voorziening aan de orde.

Hoofdstuk 4: Eigen kracht

4.1 Onderzoek of eigen kracht toereikend is

Wanneer de jeugdige en/of zijn ouders zich melden met een hulpvraag over het gezond en veilig opgroeien van een jeugdige, wordt vastgesteld welke ondersteuning passend is bij de hulpvraag. In elke individuele situatie wordt op basis van de hulpvraag een zorgvuldige afweging gemaakt of er sprake is van voldoende eigen kracht. Hierbij wordt rekening gehouden met de specifieke omstandigheden van de jeugdige en/of zijn ouders.

Om te beoordelen of ouders de hulp zelf kunnen bieden, onderzoekt het college in ieder geval de volgende vragen:

  • 1.

    Is de ouder (met het sociaal netwerk) in staat de noodzakelijke hulp te bieden?

  • 2.

    Is de ouder (met het sociaal netwerk) beschikbaar om de noodzakelijke hulp te bieden?

  • 3.

    Levert het bieden van de hulp door de ouder (met het sociaal netwerk) geen overbelasting op? Met overbelasting wordt bedoeld dat een disbalans ontstaat in verhouding tussen de draagkracht (belastbaarheid) en draaglast (belasting) van de ouder.

Als uit onderzoek naar bovenstaande vragen volgt dat de ouder(s) de benodigde hulp kunnen bieden zonder dat dit tot problemen leidt op één van deze terreinen, dan kan het college concluderen dat er sprake is van voldoende eigen kracht.

Bovengenoemde vragen zijn niet leidend, maar helpend bij het vaststellen van eigen kracht. Het is van belang dat alle omstandigheden van de jeugdige en/of zijn ouders, die invloed kunnen hebben op de hulpvraag, worden gewogen (zie CRvB 17-07-2019, ECLI:NL: CRVB:2019:2362). Uitzondering hierop is de financiële draagkracht. Daar hoeft geen beoordeling op plaats te vinden (zie CRvB 26-05-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1327).

Permanent toezicht - niet beoordeeld als intensieve kindzorg vanuit de Wlz, Zvw of anderzins - gedurende het gehele etmaal, waardoor tijdig kan worden ingegrepen, valt niet onder eigen kracht. Verder wordt als de jeugdige van 12 jaar of ouder geen intieme persoonlijke verzorging wil ontvangen van de ouder(s), geen bijdrage van de ouder(s) verwacht. Daarbij heeft het college oog voor een mogelijke aanspraak op intensieve kindzorg op grond van de Zorg-verzekeringswet of toegang tot de Wet langdurige zorg.

4.2 Capaciteiten van de ouder(s)

Het college beoordeelt de capaciteit van ouders aan de hand van de opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen van de jeugdige en welke problemen ouders ondervinden met betrekking tot de zogeheten zorgplicht. Het kan voorkomen dat de ouder(s) zelf - al dan niet tijdelijk - onvoldoende opvoedcapaciteiten hebben om om te gaan met (kortgezegd) opgroeiproblemen van hun kinderen die daarmee verband houden. In die gevallen kan het college ondersteuning, hulp dan wel zorg bieden die erop gericht is om ouders instrumenten in handen te geven waardoor zij dit (weer) wel kunnen doen.

4.3 Dreigende overbelasting

Bij een beroep op (dreigende) overbelasting van de ouder(s) moet dat aannemelijk worden gemaakt en zo nodig nader worden onderbouwd. In dat geval rust er op het college de plicht daar een onderzoek naar in te stellen. De ouder(s) is dan verplicht, desgevraagd, zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek. Weigert de ouder(s) dit, dan kan het recht op een individuele voorziening niet worden vastgesteld.

Het college zal bij de beoordeling van (dreigende) overbelasting in voorkomende gevallen rekening houden met de omstandigheid dat de ouder(s) zorg/hulp bieden in het kader van andere regelgeving. Denk bijvoorbeeld aan verpleging en verzorging op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en/of het overnemen van huishoudelijke taken op grond van de wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015).

Hoofdstuk 5: Individuele voorzieningen

Voor de inzet van een individuele voorziening vanuit de Jeugdwet bestaat er de keuze om deze in te zetten via zorg in natura (zin) of zorg middels een persoonsgebonden budget (pgb).

5.1 Ondersteuning bij opgroeien en participeren via zorg in natura (zin)

De ondersteuning middels zorg in natura (zin) valt binnen het Twents Model. Het Twents Model voor Maatschappelijke Ondersteuning en Jeugdhulp is een model waarin het individuele resultaat van de inwoner of van het gezinssysteem centraal staat. Het gaat uit van maatwerk voor alle inwoners van Enschede met een ondersteuningsbehoefte.

5.1.1 Wijze van toekenning van de ondersteuning

Bij de toekenning van ondersteuning in de vorm van een individuele voorziening door de gemeentelijke toegang legt het college het door jeugdige en/of zijn ouder(s) gewenste resultaat vast in een beschikking. Bij inzet via een externe verwijzer, zoals de huisarts, jeugdarts, gecertificeerde instelling, medisch specialist of rechter/officier van justitie, wordt een beschikking alleen op aanvraag afgegeven.

Het college bepaalt de individuele voorziening aan de hand van vastgestelde resultaten, de behoefte aan ondersteuning en een niveau van de ondersteuning. De ondersteuningsbehoeften worden zo nodig aangevuld met het noodzakelijke vervoer van en naar de locatie waar de ondersteuning wordt geboden.

5.1.2 Categorieën van ondersteuning

Het college stelt de behoefte aan ondersteuning vast aan de hand van onderstaande categorieën van ondersteuning:

  • Ondersteuningsbehoefte 1: Behoefte aan praktische ondersteuning.

De ondersteuning is gericht op het uitvoeren van de dagelijkse handelingen en vaardigheden. De jeugdige en/of zijn ouders zijn in staat is om de eigen regie te voeren. Het doel van de ondersteuning is het stimuleren van de zelfredzaamheid en beperkingen daarin te compenseren.

  • Ondersteuningsbehoefte 2: Behoefte aan ondersteuning bij dagelijkse handelingen en vaardigheden en in het voeren van regie.

De ondersteuning is gericht op het helpen overzien van dagelijkse handelingen en vaardigheden (regie) en het uitvoeren van dagelijkse handelingen en vaardigheden. Het doel van de ondersteuning is het stimuleren van de zelfredzaamheid en beperkingen daarin te compenseren.

  • Ondersteuningsbehoefte 3: Behoefte aan specialistische, therapeutische interventies.

De ondersteuning is gericht op het aanleren en oefenen van nieuwe (inter)persoonlijke vaardigheden in het dagelijkse functioneren. De jeugdige heeft specialistische/ therapeutische interventies nodig bij het aanleren van nieuwe vaardigheden die betrekking hebben op het (psychosociaal) functioneren en bijdragen aan gedragsverandering. Het doel van de ondersteuning is een haalbaar niveau van zelfredzaamheid bereiken, het gedrag is passend bij de ontwikkelingsmogelijkheden en helpt om adequaat te functioneren op de relevante leefgebieden.

  • Ondersteuningsbehoefte 4: Behoefte aan behandeling.

De jeugdige heeft behandeling voor de aanpak van een aandoening of stoornis en bijbehorende problemen op verschillende levensgebieden nodig, waarbij er tenminste één op één contact nodig is met een specialistische behandelaar. Het resultaat van de behandeling draagt bij aan (inter)persoonlijke vaardigheden, zoals beschreven onder ondersteuningsbehoefte 3. Onder behandeling valt ook diagnostiek gericht op het in kaart brengen van mogelijkheden en beperkende factoren binnen een ziektebeeld en/of behandeling gericht op het ontwikkelen van inzichten in eigen handelen en/of nieuwe vaardigheden.

5.1.3 Niveaus van ondersteuning

Het college stelt het niveau van de ondersteuning vast aan de hand van kenmerken van de jeugdige of het gezinssysteem. De volgende niveaus worden onderscheiden:

Niveau A: Voorbeelden van kenmerken van de jeugdige of het gezinssysteem:

  • Er is meestal geen of in beperkte mate van gedragsproblematiek;

  • Er is sprake van een stabiele (ontwikkel- en/of opvoed) context;

  • De jeugdige of het gezinssysteem kan afspraken maken over het moment van de ondersteuning;

  • De kans op risicovolle situaties en of escalatie is gering;

  • De jeugdige en/of zijn ouders hebben voldoende inzicht en kan veranderingen in de eigen ondersteuningsbehoefte signaleren en hierop reageren;

  • De jeugdige of het gezinssysteem is gemotiveerd.

Niveau B: Voorbeelden van kenmerken van de jeugdige of het gezinssysteem:

  • Er kan sprake zijn van gedragsproblematiek die belemmerend werkt bij de uitvoering van de ondersteuning;

  • De kans op risicovolle situaties of escalatie is aanwezig, maar niet groot;

  • De jeugdige of het gezinssysteem kan/kunnen veranderingen zelf signaleren, maar is/zijn onvoldoende in staat om hierop te reageren;

  • De motivatie van de jeugdige of het gezinssysteem voor het ontvangen van de ondersteuning is wisselend.

Niveau C: Voorbeelden van kenmerken van de jeugdige of het gezinssysteem:

  • Er is meestal sprake van matige of ernstige gedragsproblematiek die belemmerend werkt bij de uitvoering van de ondersteuning;

  • De ondersteuning is niet routinematig;

  • Er is geen stabiele (ontwikkel- en/of opvoed) context;

  • Er is hoog risico op escalatie/gevaar;

  • Met de jeugdige of het gezinssysteem is het niet mogelijk om afspraken te maken over de planning van de ondersteuning doordat de situatie sterk wisselend en onvoorspelbaar is. Er is voortdurend herziening van de planning van de ondersteuning nodig;

  • De jeugdige of het gezinssysteem kan/kunnen verandering zelf in het geheel niet signaleren;

  • Er is verscherpt toezicht nodig;

  • De jeugdige of het gezinssysteem is structureel niet of nauwelijks te motiveren tot het volgen van de behandeling of ondersteuning.

5.1.4 Wonen en verblijf

Het college kan zelfstandig of in aanvulling op de ondersteuningsbehoefte wonen en verblijf toekennen. Hieronder wordt verstaan een 24 uurs voorziening ter vervanging van de eigen thuissituatie. Afhankelijk van de mogelijkheden en behoeften van de jeugdige wordt de huisvesting vormgegeven.

Dakjes

Het wonen en verblijf omvat de volgende onderdelen:

  • a.

    Dakje 0-A: Pleegzorg

  • b.

    Dakje 0-B: Gezinshuizen

  • c.

    Dakje 1: Vervanging van de thuissituatie zonder bijzonderheden;

  • d.

    Dakje 2: Vervanging van de thuissituatie waarbij sprake is van actief toezicht;

  • e.

    Dakje 3: Vervanging van de thuissituatie waarbij sprake is van onvoorspelbaar gedrag.

Een dakje bestaat uit de volgende elementen:

  • a.

    Accommodatie;

  • b.

    Eten en drinken;

  • c.

    Hotelmatige aspecten zoals schoonmaak, keuken, portier, gastvrouw, slaapdienst, bewaking en nachtwacht.

Het college stelt de individuele voorziening vast aan de hand van doelen, resultaten en kenmerken van de jeugdige. De volgende dakjes met doelen, resultaten en kenmerken worden onderscheiden:

  • Dakje 0-A Pleegzorg

Pleegzorg is het (tijdelijk) opvoeden en verzorgen van een jeugdige uit een ander gezin. Pleegouders bieden kinderen een huis, waar ze kunnen rekenen op veiligheid, stabiliteit en een positief leefklimaat.

  • Dakje 0-B: Gezinshuizen

Een gezinshuis is een vorm van kleinschalige jeugdhulp waarin gezinshuishouder(s) op professionele wijze vormgeven aan de verzorging, opvoeding en begeleiding van een aantal jeugdigen.

  • Dakje 1: Vervanging van de thuissituatie in een professionele 24-uurs setting

Er zijn een aantal kenmerken van toepassing. De jeugdige functioneert redelijk zelfstandig. Voor sociale redzaamheid is beperkte begeleiding nodig. Dit betreft met name toezicht en stimulatie bij het aangaan van sociale relaties en contacten en deelname aan het maatschappelijk verkeer. De jeugdige heeft ten aanzien van de psychosociale, cognitieve functies af en toe hulp, toezicht of aansturing nodig. Er is meestal geen of in bepaalde mate sprake van gedragsproblematiek of psychiatrische problematiek, of deze problematiek is beheersbaar.

  • Dakje 2: Vervangt de thuissituatie, waarbij sprake is van professionele hulp en 24-uurs actief toezicht

De kenmerken zijn: De jeugdige vertoont onvoorspelbaar gedrag en er is sprake van gedragsproblematiek. Er is een (pedagogisch) gekwalificeerde slaapdienst aanwezig. De problematiek kan zowel van psychische als psychiatrische aard kan zijn. De jeugdige heeft veel sturing, regulering en toezicht nodig. Er is met name sprake van verbaal agressief gedrag, manipulatief gedrag, ongecontroleerd, ontremd gedrag en reactief gedrag met betrekking tot interactie. De jeugdige heeft vaak hulp en soms overname nodig, en kan taken vaak niet zelf uitvoeren. Het gaat met name om het uitvoeren van complexere taken, het regelen van dagelijkse routine en taken die besluitvaardigheid, en oplossingsvaardigheden vereisen. Ten aanzien van het psychosociaal, cognitief functioneren is er af en toe tot vaak hulp, toezicht, stimulatie of sturing nodig. Het gaat dan om toezicht en stimulatie bij de kleine verzorgingstaken, de persoonlijke verzorging voor tanden, haren, nagels, huid en bij het wassen, eten en drinken. Ten aanzien van de mobiliteit is er doorgaans geen sprake van beperkingen. Dakje 2 kan alleen in combinatie met een ondersteuningsbehoefte worden ingezet.

  • Dakje 3: Vervangt de thuissituatie waarbij sprake is van onvoorspelbaar gedrag

Ook dit dakje kent een aantal kenmerken. De jeugdige vertoont onvoorspelbaar gedrag. Er is sprake van ernstige gedragsproblematiek. De problematiek kan zowel van psychische als psychiatrische aard zijn. De jeugdige heeft continu sturing, regulering, behandeling, ondersteuning en toezicht nodig. Er is met name sprake van verbaal agressief gedrag, manipulatief gedrag, ongecontroleerd, ontremd gedrag, reactief gedrag met betrekking tot interactie, zelf verwondend of zelfbeschadigend gedrag, angsten en psychosomatiek. Ten aanzien van het psychosociaal, cognitief functioneren is vaak hulp, toezicht of sturing nodig. Op het gebied van sociale redzaamheid heeft de jeugdige veel hulp nodig. De jeugdige kan vaak taken met veel moeite zelf uitvoeren en heeft daarbij veel hulp of zelfs overname nodig. Het gaat met name om het uitvoeren van complexe taken, het regelen van de dagelijkse routine en taken die besluitvaardigheid en oplossingsvaardigheden vereisen. Er kan regelmatig behoefte zijn aan toezicht en stimulatie met name bij de kleine verzorgingstaken, de persoonlijke verzorging voor de tanden, haren, nagels en huid en bij het wassen, eten en drinken. Bij deze jeugdige kan sprake zijn van verpleegkundig handelen als gevolg van fysieke gezondheidsproblemen. Ten aanzien van de mobiliteit is er doorgaans geen sprake van beperkingen. Dakje 3 kan alleen in combinatie met een ondersteuningsbehoefte worden ingezet.

5.1.5 Verblijf ter ontlasting van de mantelzorgers

Als het college vaststelt dat de ondersteuning gericht is op het ontlasten van de mantelzorger of ouder waarbij de draagkracht en draaglast is verstoord of verstoord dreigt te raken dan kan een dakje worden ingezet met een terugkerend patroon. Deze inzet:

  • a.

    Kan tot maximaal drie etmalen per week

  • b.

    Betreft uitsluitend het verblijf in een instelling, niet zijnde een ziekenhuis.

  • c.

    Kan uitsluitend voor de jeugdige:

    • i.

      Die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt;

    • ii.

      Die aangewezen is op permanent toezicht, en;

    • iii.

      Die begeleiding, persoonlijke verzorging of verpleging ontvangt.

5.2 Persoonsgebonden budget

5.2.1 Voorwaarden om een pgb toegekend te kunnen krijgen

In de wet staan drie voorwaarden waar de jeugdige en/of zijn ouders aan moeten voldoen, willen zij aanspraak kunnen maken op een pgb. Een pgb kan worden verstrekt, als:

  • 1.

    De jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat zijn tot een redelijke waardering van de belangen ter zake. Of dat de jeugdige of zijn ouders met hulp uit het sociale netwerk of van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, in staat is de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

  • 2.

    De jeugdige of zijn ouders motiveren dat de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, niet passend is;

  • 3.

    Naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige of zijn ouders van het budget willen betrekken, van goede kwaliteit is.

5.2.2 Bekwaamheid van de jeugdige en/of zijn ouders

Het college stelt vast of de jeugdige en/of zijn ouders, eventueel met hulp uit het sociale netwerk of van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, in staat is de eigen (gezins)situatie te overzien, zelf de zorg te kiezen, te regelen en aan te sturen. De beoordelingscriteria zijn:

  • Is de jeugdige en/of zijn ouders, eventueel met hulp uit het sociale netwerk of van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, goed op de hoogte van de rechten en plichten die horen bij het beheer van een pgb;

  • Is de jeugdige en/of zijn ouders, eventueel met hulp uit het sociale netwerk of van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, in staat de verantwoordelijkheid van de opdrachtgeverstaak op zich te nemen, zoals het zoeken van een zorgaanbieder, het voeren van sollicitatiegesprekken, het (laten) opstellen van de correcte zorgovereenkomsten gelijk aan het model van de SVB, het accorderen van facturen en het bewaken van de kwaliteit en voortgang van de zorg

De jeugdige en/of zijn ouders moet voldoen, eventueel met hulp van een vertegenwoordiger, aan de 10 punten voor pgb-vaardigheid:

  • 1.

    Kunnen overzien van de situatie en een duidelijk beeld van de zorgvraag hebben;

  • 2.

    Op de hoogte zijn van de regels en verplichtingen die horen bij het pgb of weten waar die zelf bij de desbetreffende instanties (online) te vinden;

  • 3.

    In staat om een overzichtelijke pgb-administratie bij te houden;

  • 4.

    Kan voldoende communiceren met de gemeente, de SVB en zorgverleners;

  • 5.

    In staat om zelfstandig te handelen en onafhankelijk voor een zorgverlener te kiezen;

  • 6.

    In staat om afspraken te maken en vast te leggen, en om dit te verantwoorden;

  • 7.

    Kunnen beoordelen en beargumenteren of de geleverde zorg passend en kwalitatief goed is;

  • 8.

    De inzet van zorgverleners kunnen coördineren, waardoor de zorg door kan gaan, ook bij verlof en ziekte;

  • 9.

    In staat om als werk- of opdrachtgever de zorgverleners aan te sturen en aan te spreken op hun functioneren;

  • 10.

    Voldoende (juridische) kennis over het werk- of opdrachtgeverschap, of weet deze kennis te vinden.

Bij jeugdigen onder de 18 jaar zijn het de ouders of diens wettelijk vertegenwoordiger die over de bekwaamheid moeten beschikken om zorg in te kopen. Bij jeugdigen vanaf 18 jaar (met uitloop tot 23 jaar) kan het voorkomen dat de jeugdige zelf het contract aangaat.

Bovengenoemde punten worden in samenspraak met de jeugdige en/of zijn ouders getoetst. Het eindoordeel van het college is leidend. Mocht het college van oordeel zijn dat de persoon dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn (wettelijk) vertegenwoordiger niet bekwaam is voor het houden van een pgb, dan kan het college het pgb weigeren.

De keuze voor pgb kan blijken uit de manier waarop de jeugdige en/of zijn ouders zijn verzoek om een pgb motiveert. Het gaat om de keuze van de jeugdige en/of zijn ouders en niet van de in te huren ondersteuner of aanbieder. Wel kan iemand uit het eigen sociale netwerk, een vertegenwoordiger of een onafhankelijke cliëntondersteuner ondersteunen bij het motiveren van de aanvraag. Zij mogen zich niet laten betalen als belangenbehartiger vanuit het pgb.

Niet het oordeel van het college is hierbij leidend, maar het oordeel van de jeugdige en/of zijn ouders. Dit geldt ook wanneer de gemeente in haar ogen een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod in natura heeft gedaan aan de jeugdige en/of zijn ouders. In deze gevallen kan de gemeente het pgb omwille van alleen de motivering niet weigeren, mits ook wordt voldaan aan de eerste en derde voorwaarde. Het afgeven van een pgb blijft uiteindelijk wel het besluit van het college.

5.2.3 Kwaliteitseisen

De derde voorwaarde om in aanmerking te komen voor een pgb houdt in dat de kwaliteit van de jeugdhulp die de jeugdige en/of zijn ouders met het pgb wil inkopen naar het oordeel van het college gewaarborgd is.

In hoofdstuk 4 van de wet staan de kwaliteitseisen beschreven die worden gesteld aan jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen. De landelijke inspecties beoordelen, ook in geval van een pgb, toetsing van de kwaliteit van jeugdhulp geboden door professionals. Het college moet wel zelf vaststellen of de hulp die de jeugdhulpaanbieder gaat verlenen een passende oplossing biedt voor de hulpvraag van de jeugdige en/of zijn ouders. Het gaat hier vooral om een toets op de doelmatigheid: gaat de in te zetten jeugdhulp een oplossing bieden voor de ontwikkeldoelen van de jeugdige of ouders?

Het college beoordeelt aan de hand van het ingevulde budgetplan of de kwaliteit voldoende is gegarandeerd. Dat gaat als volgt:

  • Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt het college mee of de jeugdhulp in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • Als ondersteuning in de vorm van een pgb wordt aangevraagd, ontvangt de jeugdige en/of zijn ouders het format-budgetplan.

  • Zodra de jeugdige en/of zijn ouders het budgetplan heeft ingezonden, wordt mede op grond hiervan besloten of hij een pgb ontvangt.

  • In het ondersteuningsplan spreken de jeugdige en/of zijn ouders en gemeente af binnen welke termijn de behaalde resultaten en de daaraan verbonden voorwaarden worden geëvalueerd.

Als het gaat om het aanleren van bepaalde taken aan de jeugdige en/of zijn ouders, beoordeelt het college altijd of aannemelijk is dat dit meer kans van slagen heeft als het wordt uitgevoerd door een professionele hulpverlener die niet in directe relatie met de jeugdige en/of de ouders staat. Dat geldt vooral als de te verlenen ondersteuning naar verwachting kortdurend zal zijn.

5.2.4 Besteding pgb

Uitgangspunt is dat de (wettelijk) vertegenwoordiger niet zelf ook ondersteuning aan de budgethouder verleent. Wanneer de pgb budgethouder deze dubbelrol wel wil inzetten moet hij dit eerst voorleggen aan het college. In bepaalde situaties kunnen deze rollen toch door één en dezelfde persoon vervuld worden. Bijvoorbeeld wanneer een ouder het pgb van het kind beheert en uitvoert.

Budgethouders mogen vanuit het budget de volgende uitgaven doen:

  • Alle bijkomende kosten voor de zorgverleners, zoals de werkgeverslasten voor zorgverleners met een arbeidsovereenkomst en wettelijk toegestane vergoedingen, zoals reiskostenvergoedingen voor woon-werkverkeer, verlofregelingen en pensioenvoorziening.

  • Vervoerskosten van en naar de plek waar begeleiding geboden wordt, maar alleen als er een beschikking is voor begeleiding in dagdelen (dagopvang), samen met een indicatie voor dit specifieke vervoer.

  • Kosten van ondersteuning die tijdens een tijdelijk verblijf in het buitenland van de jeugdige of zijn ouder(s) wordt voortgezet. Wanneer een budgethouder per kalenderjaar langer dan 6 weken of een aaneengesloten periode van 6 weken naar het buitenland (binnen EU) gaat, dan moet hij vooraf toestemming vragen aan de gemeente om het pgb in het buitenland (binnen EU) te besteden of dit opnemen in het ondersteuningsplan en budgetplan.

Als een pgb wordt beëindigd omdat de budgethouder is overleden, zal het pgb door de SVB worden stopgezet. Als er sprake is van onverwacht opname van de budgethouder in een zorginstelling kan in overleg met de budgethouder of diens gemachtigde, het toegekende budget voor 4 weken worden verlengd.

5.2.5 Meerkosten weigeren

Als de jeugdige en/of zijn ouders het pgb willen besteden aan een duurdere individuele voorziening dan waar het college de hoogte van het pgb op heeft gebaseerd, geldt dat de jeugdige en/of zijn ouders de meerkosten zelf moeten betalen. De meerkosten die door de jeugdige en/of zijn ouders aan de voorziening wordt besteed, wordt dan door het college geweigerd. Het college biedt de jeugdige en/of zijn ouders wel de mogelijkheid het verschil in budget zelf te financieren, als de voorziening die de jeugdige en/of zijn ouders wil inkopen wel voldoet aan de kwaliteitseisen.

Als de jeugdige en/of zijn ouders niet bereid zijn de meerkosten zelf te betalen dan worden de meerkosten geweigerd (zie artikel 8.1.1, vierde lid, onderdeel a Jeugdwet). Als niet duidelijk is welke maatwerkvoorziening met het pgb zal worden ingekocht, weigert het college ook het totale pgb. Er kan dan wel een voorziening in natura (zin) worden toegekend.

5.2.6 Verantwoording pgb

De budgethouder heeft een trekkingsrecht. Alle bestedingen worden door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) bijgehouden en zijn inzichtelijk voor de budgethouder en gemeente. De verantwoording is voor de budgethouder eenvoudiger doordat de gemeente vooraf toetst en het geld alleen besteed kan worden aan wat is afgesproken.

De budgethouder dient verantwoording aan het college af te leggen over het bestede pgb bedrag. Ook moet de budgethouder bij de herwaardering/ (tussen)evaluatie van het ondersteuningsplan aangeven wat de behaalde resultaten zijn met het pgb en de daaraan verbonden voorwaarden, waaronder de vraag of de ingekochte ondersteuning aan de kwaliteitseisen voldoet.

5.2.7 Verzilvering van het pgb

Na ontvangst van de beschikking heeft de jeugdige en/of zijn ouders drie maanden de tijd om het pgb te gaan besteden waarvoor het is bedoeld. Gebeurt dit niet, dan wordt de voorziening ingetrokken. In bijzondere situaties, zoals een ziekenhuisopname, kan eerst besloten worden het pgb tijdelijk op te schorten i.p.v. in te trekken.

Mocht het nodig zijn, dan krijgt jeugdige en/of zijn ouders alsnog de mogelijkheid om naar een voorziening in natura (zin) over te stappen.

5.2.8 Pgb-inzet sociaal netwerk

Het uitgangspunt is en blijft dat de jeugdige en/of zijn ouders (die een ondersteuningsbehoefte hebben) het in eerste instantie zelf oplost, al dan niet met behulp van zijn sociale netwerk. Eigen kracht staat centraal in de wet (zie hoofdstuk 4 voor meer informatie). In sommige situaties is het denkbaar dat ondersteuning door een persoon uit het sociale netwerk beter aansluit bij de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of zijn ouders. In deze situaties kan mogelijk een pgb toegekend worden.

Het pgb kan worden ingezet om niet-professionele zorgverleners mee te betalen. Dit kan bijvoorbeeld iemand zijn uit het sociale netwerk van de jeugdige en/of zijn ouders. Het college beoordeelt aan de hand van de wet, de Verordening en deze beleidsregels of de jeugdige en/of zijn ouders ondersteuning vanuit uit het eigen sociale netwerk gezien kan worden als een informeel pgb.

Hoofdstuk 6: Slotbepalingen

6.1 Inwerkingtreding en citeertitel

Deze beleidsregels treden met terugwerkende kracht in werking op 1 januari 2024 en worden aangehaald als: Beleidsregels jeugdhulp Enschede 2024.

6.2 Intrekking oude beleidsregels

Met de inwerkingtreding van deze beleidsregels, worden de Beleidsregels PGB Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdwet Enschede 2019, de Beleidsregel Ondersteuning bij Opgroeien en Participeren, Wonen en verblijf 2019 en de Beleidsregel Eigen kracht Jeugd en Gebruikelijke hulp Wmo 2022 ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld op 23 januari 2024

Het college van burgmeester en wethouders van de gemeente Enschede

de loco-Secretaris, E.A. Smit

de Burgemeester, R.W. Bleker