Beleidsregel geur voor milieubelastende activiteiten niet-veehouderijen Gelderland 2024

Geldend van 02-02-2024 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel geur voor milieubelastende activiteiten niet-veehouderijen Gelderland 2024

[Deze publicatie betreft een rectificatie omdat artikel 7 onjuist weergegeven was. De oorspronkelijke publicatie is op 22 december 2023 bekendgemaakt, beschikbaar via Provinciaal blad 2023, 1551.]

Gedeputeerde Staten van Gelderland;

Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht,

afdeling 5.1 van de Omgevingswet en

de hoofdstukken 2, 3 en 4 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

Besluiten vast te stellen de volgende regeling:

BELEIDSREGEL GEUR VOOR MILIEUBELASTENDE ACTIVITEITEN NIET-VEEHOUDERIJEN GELDERLAND 2024

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

aanvaardbaar geurhinderniveau: niveau van geurbelasting veroorzaakt door een milieubelastende activiteit op een geurgevoelig object dat als toelaatbaar wordt beoordeeld;

bestaande bron: bron binnen een milieubelastende activiteit waarvoor een omgevingsvergunning geldt of een daarop gerichte melding is geaccepteerd;

bron: installatie, productie-eenheid of op- of overslagfaciliteit of ander onderdeel van een milieubelastende activiteit waarin geur ontstaat of waarbij geur vrijkomt;

geurbelasting: de uurgemiddelde geurconcentratie op de leefomgeving uitgedrukt in European odour units per kubieke meter lucht bij een bepaalde percentielwaarde;

geurimmissie: geurbelasting, uitgedrukt in percentielwaarde, op de leefomgeving, ten gevolge van de geuremissie van een of meer bronnen;

geurgevoelige gebouwen: geurgevoelige gebouwen als bedoeld in artikel 5.91 van het Besluit kwaliteit leefomgeving;

grenswaarde: milieukwaliteitsnorm, aangegeven in de tabel bij artikel 10, die in acht moet worden genomen bij bestaande bronnen;

nieuwe bron: bron binnen een milieubelastende activiteit die zal worden gerealiseerd na een daarvoor verkregen omgevingsvergunning of daarop gerichte melding of die zonder voorafgaande omgevingsvergunning of melding is gerealiseerd;

richtwaarde: milieukwaliteitsnorm, aangegeven in de tabel bij artikel 10, waarmee rekening gehouden moet worden bij bestaande bronnen en die in acht moet worden genomen bij nieuwe bronnen;

streefwaarde: milieukwaliteitsnorm, aangegeven in de tabel bij artikel 10, waarmee rekening gehouden moet worden bij bestaande en bij nieuwe bronnen.

Artikel 2 Toepassingsbereik

Deze beleidsregels zijn van toepassing op besluiten waarbij een aanvaardbaar geurhinderniveau wordt vastgesteld voor milieubelastende activiteiten, niet zijnde geurbelasting vanwege tot veehouderijen behorende dierenverblijven.

Artikel 3 Aanvaardbaar geurhinderniveau

  • 1. Gedeputeerde Staten stellen het aanvaardbaar geurhinderniveau van een milieubelastende activiteit vast overeenkomstig de artikelen 4 tot en met 12.

  • 2. Gedeputeerde Staten formuleren de vergunningvoorschriften of de maatwerkvoorschriften als geuremissievoorschriften, waarbij de toegestane emissie via verspreidingsberekeningen wordt afgeleid van het als aanvaardbaar aangemerkte geurhinderniveau.

Artikel 4 Bestaande bronnen

  • 1. Gedeputeerde Staten stellen het aanvaardbaar geurhinderniveau voor bestaande bronnen binnen de milieubelastende activiteit vast op de richtwaarde of zoveel lager als met toepassing van de beste beschikbare technieken haalbaar is.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten bij het vaststellen van het aanvaardbaar geurhinderniveau naar boven afwijken tot ten hoogste de laagste van de volgende twee waarden:

    • a.

      de waarde die eerder als aanvaardbaar geurhinderniveau is vastgesteld; of

    • b.

      de grenswaarde.

Artikel 5 Nieuwe bronnen

  • 1. Gedeputeerde Staten stellen het aanvaardbaar geurhinderniveau voor één of meer nieuwe bronnen binnen de milieubelastende activiteit vast op de streefwaarde, of zoveel lager als met toepassing van de beste beschikbare technieken haalbaar is.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kunnen Gedeputeerde Staten bij het vaststellen van het aanvaardbaar geurhinderniveau naar boven afwijken tot ten hoogste de richtwaarde.

Artikel 6 Gezamenlijke bronnen

In geval van het toevoegen van nieuwe bronnen binnen een milieubelastende activiteit waarin reeds bestaande bronnen aanwezig zijn, stellen Gedeputeerde Staten, onverminderd artikel 5, het aanvaardbaar geurhinderniveau voor de gezamenlijke bronnen binnen de milieubelastende activiteit vast overeenkomstig artikel 4.

Artikel 7 Aard van de geur

  • 1. Gedeputeerde Staten bepalen de hinderlijkheidsklasse van een geur aan de hand van een combinatie van de volgende factoren:

    • a.

      de actueel gemeten hedonische waarde;

    • b.

      resultaten van ter plaatse uitgevoerde hedonische metingen in het verleden;

    • c.

      eerdere beoordelingen van vergelijkbare processen binnen de inrichting of elders; en

    • d.

      ontvangen hindersignalen over de geuremissie van de inrichting.

  • 2. Bij het bepalen van de hinderlijkheidsklasse wordt gebruik gemaakt van de volgende vier klassen: zeer hinderlijk, hinderlijk, minder hinderlijk en minst hinderlijk.

Artikel 8 Geurgevoelige gebouwen

  • 1. Gedeputeerde Staten onderscheiden de volgende categorieën geurgevoelige gebouwen:

    • a.

      categorie A: een gebouw of een gedeelte van een gebouw met een woonfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan gelegen in gebiedscategorie “wonen”;

    • b.

      categorie B: een gebouw of een gedeelte van een gebouw met een woonfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan gelegen in gebiedscategorie “werken”;

    • c.

      categorie C: alle geurgevoelige gebouwen, niet zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw met een woonfunctie, gelegen in gebiedscategorieën “wonen” of “werken”;

    • d.

      categorie D: alle geurgevoelige gebouwen, niet zijnde een gebouw of een gedeelte van een gebouw met een woonfunctie, gelegen op een industrieterrein waar volgens het omgevingsplan Seveso-inrichtingen, IPPC-installaties of industriële mer- of mer-beoordelingsplichtige projecten als bedoeld in afdeling 11.2 van het Omgevingsbesluit zijn toegestaan.

  • 2. Verspreid liggende woningen buiten de bebouwingscontour geur worden aangemerkt als geurgevoelige gebouwen categorie A. In specifieke gevallen kunnen Gedeputeerde Staten deze woningen aanmerken als geurgevoelige gebouwen categorie B.

Artikel 9 Percentielwaarde

Gedeputeerde Staten toetsen de geurimmissie van de milieubelastende activiteit aan de waarden genoemd in artikel 10, waarbij de waarden vermenigvuldigd worden met de in onderstaande tabel aangegeven factor:

percentielwaarde 98

1

percentielwaarde 99,5

2

percentielwaarde 99,9

4

Artikel 10 Normen aanvaardbaar geurhinderniveau

  • 1. Gedeputeerde Staten toetsen voor de categorieën geurgevoelige gebouwen A, B en C, bedoeld in artikel 8, de geurimmissie van de milieubelastende activiteit aan de waarden, aangegeven in European odourunits per kubieke meter in onderstaande tabel:

     

    Categorie geurgevoelige objecten

    categorie A

     

    categorie B

     

    categorie C

    Aard van de geur

    Streef-waarde

    Richt-waarde

    Grens-waarde

    Streef- waarde

    Richt-waarde

    Grens-waarde

    Streef- waarde

    Richt-waarde

    Grens-waarde

    zeer hinderlijk

    0,05

    0,15

    0,5

    0,15

    0,5

    1,5

    0,5

    1,5

    5

    hinderlijk

    0,15

    0,5

    1,5

    0,5

    1,5

    5

    1,5

    5

    15

    minder hinderlijk

    0,5

    1,5

    5

    1,5

    5

    15

    5

    15

    50

    minst hinderlijk

    1,5

    5

    15

    5

    15

    50

    15

    50

    150

  • 2. Gedeputeerde Staten stellen voor geurgevoelige gebouwen categorie D als bedoeld in artikel 8, in afwijking van de artikelen 4 tot en met 6, het aanvaardbaar geurhinderniveau vast op het niveau dat bereikt kan worden door het treffen van redelijke maatregelen.

Artikel 11 Afwijken bestaande bronnen

Gedeputeerde Staten kunnen voor bestaande bronnen binnen een milieubelastende activiteit afwijken tot maximaal de vergunde geurbelasting als de vergunde geurbelasting hoger is dan de grenswaarde conform de artikelen 8 tot en met 10.

Artikel 12 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregel geur voor milieubelastende activiteiten (niet-veehouderijen) Gelderland 2024.

Ondertekening

ALGEMENE TOELICHTING

Geur kan hinder veroorzaken en de gezondheid schaden. Maar ook geur veroorzakende bedrijfsactiviteiten hebben een plek in de leefomgeving nodig. Een van de belangrijkste uitgangspunten van de Omgevingswet is een goede balans tussen het beschermen en het benutten van de fysieke leefomgeving.

Het Rijk heeft een aantal geurvoorschriften voor milieubelastende activiteiten in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) opgenomen. Het algemene uitgangspunt is het voorkomen of tot een aanvaardbaar niveau beperken van geurhinder. De aanpak van geur speelt echter vooral op lokaal niveau. Het bevoegd gezag beoordeelt welke mate van geurhinder nog aanvaardbaar is.

Uit artikel 8.9 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) volgt dat een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit alleen verleend mag worden als de initiatiefnemer de beste beschikbare technieken (BBT) toepast. Ook geldt op grond van artikel 2.11 van het Bal een specifieke zorgplicht voor degene die een milieubelastende activiteit verricht. Deze houdt onder andere een verplichting in tot toepassing van de BBT.

Kortom, elk bedrijf moet voldoen aan de BBT. Hiermee wordt een onnodig hoge belasting van het milieu door het vergunnen van te ruime normen voorkomen.

Deze beleidsregels geven in algemene zin aan bij welke geurbelastingen sprake is van een aanvaardbaar geurhinderniveau. Gedeputeerde Staten passen deze beleidsregels toe bij besluiten over omgevingsvergunningen en het vaststellen van maatwerkvoorschriften voor milieubelastende activiteiten op grond van de Omgevingswet (Ow) respectievelijk het Bal, gericht op het bereiken van een aanvaardbaar geurhinderniveau.

Het geurbeleid richt zich op het voorkomen van toekomstige hindersituaties. Het afwegingstraject verschilt voor bestaande en nieuwe situaties. Op deze wijze kan invulling worden gegeven aan het uitgangspunt om geen nieuwe hindersituaties te laten ontstaan.

De toetsingswaarden worden mede bepaald door de aard van de geur, de (on)aangenaamheid, de gebiedscategorie, omgevingsfactoren, de historie van het bedrijf en het klachtenpatroon, de bestaande en verwachte geurhinder van het bedrijf, de kosten en baten van technische voorzieningen en gedragsregels.

Voor een goede balans tussen het beschermen en het benutten van de fysieke leefomgeving moet een zekere mate van hinder worden geduld. Er kan echter sprake zijn van overlast; dat is een mate van hinder die niet geduld hoeft te worden. In deze beleidsregels wordt gebruik gemaakt van streef-, richt- en grenswaarden. De laagste normering ligt op het nul-effectniveau en kan worden beschouwd als ’de optimale toestand zonder hinder’. Dit niveau komt overeen met de streefwaarde. De richtwaarde bevindt zich tussen de streefwaarde en de grenswaarde en geeft de norm waarbij enige hinder kan optreden, die in redelijkheid moet worden geduld. De grenswaarde geldt als maximale waarde en mag niet overschreden worden.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2 Toepassingsbereik

Deze beleidsregels gelden voor besluiten van Gedeputeerde Staten waarbij een aanvaardbaar geurhinderniveau moet worden vastgesteld. Dit alleen als het gaat om een milieubelastende activiteit waarvoor Gedeputeerde Staten bevoegd gezag zijn.

Verder moet het voor de toepassing van de beleidsregels gaan om milieubelastende activiteiten waarbij de geuremissie kan worden uitgedrukt in European odour units per tijdseenheid. Dit is de maat voor geurconcentraties per kubieke meter (ouE per m3) in lucht in laboratoria gemeten volgens de NEN EN 13725. Dan kunnen de geuremissie en berekende geurimmissie getoetst worden aan de toetsingskaders van de artikelen 7 tot en met 10.

Artikel 3 Aanvaardbaar geurhinderniveau

Eerste lid

Als Gedeputeerde Staten hebben bepaald dat een milieubelastende activiteit geurrelevant is, wordt via een vooronderzoek nagegaan of voldoende gegevens beschikbaar zijn voor de verdere beoordeling. Het vooronderzoek moet antwoord geven op de vraag of de geursituatie zodanig is dat er geurhinder op zou kunnen treden. Wanneer dit het geval is, bepalen Gedeputeerde Staten aan de hand van artikel 4 tot en met 12, welk geurhinderniveau als aanvaardbaar wordt aangemerkt.

Tweede lid

Gedeputeerde Staten formuleren de voorschriften met het oog op de controleerbaarheid en handhaafbaarheid als geuremissievoorschriften. Geuremissie is de uitworp van geur uit een bron, uitgedrukt in European odour units per uur. De emissienorm weerspiegelt het aanvaardbaar geurhinderniveau. Deze norm biedt houvast voor zowel de omgeving en het bedrijf dat geurhinder veroorzaakt, als de provincie in de rol van bevoegd gezag.

Artikel 4 Bestaande bronnen

Gedeputeerde Staten kunnen de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien met redelijkerwijs te verlangen maatregelen of voorzieningen geen geurhinderniveau bereikt kan worden dat gelijk is aan of lager is dan de grenswaarde. Dit geldt ook als de eerder vergunde waarde lager is dan de grenswaarde.

Artikel 5 Nieuwe bronnen

Het uitgangspunt van de beleidsregels is dat in geval van nieuwe situaties nieuwe hinder moet worden voorkomen. Dit betekent dat de streefwaarde (nul-effectniveau: dus geen nieuwe hinder) als uitgangspunt dient. De richtwaarde vormt dan de maximale waarde tot waar eventueel kan worden afgeweken van de streefwaarde, afhankelijk van de mate waarin geurbelasting kan worden gereduceerd met toepassing van de BBT.

Bovenstaand uitgangspunt geldt ook wanneer bij bestaande bronnen een geurrelevante verandering plaatsvindt, bijvoorbeeld door het uitbreiden van de productiecapaciteit. De toename van de geuremissie wordt dan als nieuwe bron beoordeeld.

Artikel 6 Gezamenlijke bronnen

Als nieuwe bronnen worden toegevoegd binnen een bestaande milieubelastende activiteit, wordt op grond van artikel 5 het aanvaardbaar geurhinderniveau voor die bronnen getoetst aan de normen voor nieuwe bronnen. Dit houdt in dat het aanvaardbaar geurhinderniveau voor die nieuwe bronnen maximaal de streefwaarde is. In zeer uitzonderlijke gevallen kan hiervan afgeweken worden tot maximaal de richtwaarde.

De gezamenlijke bronnen (bestaand en nieuw) worden op grond van artikel 4 getoetst aan het toetsingskader voor bestaande bronnen. Voor deze gezamenlijke bronnen is het uitgangspunt de richtwaarde, of zoveel lager als met toepassing van de BBT haalbaar is. Ook hiervan kan worden afgeweken, als bepaald in artikel 4, tweede lid.

In gevallen van geurbronnen die deels wettelijk zijn geregeld (zoals rioolwaterzuiveringsinstallaties of veehouderijen) en deels vallen binnen de werkingssfeer van deze beleidsregels, worden die laatste bronnen eerst separaat getoetst aan het Gelders geurbeleid. De gecumuleerde geurbelasting wordt eveneens getoetst aan het Gelders geurbeleid, tenzij het wettelijk toetsingskader een ruimere norm toestaat. In dat geval wordt de gecumuleerde geurbelasting getoetst aan die ruimere normen.

In het geval er bij de gecumuleerde geurbelasting sprake is van normoverschrijding ligt het niet voor de hand om voor de bronnen die vallen binnen de werkingssfeer van het Gelders geurbeleid de ruimte tussen streefwaarde en richtwaarde te benutten.

Artikel 7 Aard van de geur

Met behulp van een combinatie van de vier factoren die in artikel 7, eerste lid, worden genoemd bepalen Gedeputeerde Staten de hinderlijkheidsklasse van een geur.

Twee van de vier factoren waarmee de hinderlijkheidsklasse van een geur wordt bepaald betreffen hedonische metingen. De hedonische waarde geeft de mate van aangenaamheid van een geur aan. Deze (on)aangenaamheid of hedonische waarde wordt door een geurpanel bepaald en wordt uitgedrukt in een cijfer op een schaal van -4 (uiterst onaangenaam) tot +4 (uiterst aangenaam), aldus bepaald volgens Nederlandse voornorm (NVN) 2818. Gedeputeerde Staten baseren zich bij deze beleidsregel op de geurconcentratie behorend bij de hedonische waarde van H-2 (onaangenaam).

Bij het bepalen van de hinderlijkheidsklasse op grond van de hedonische metingen zoals genoemd in het eerste lid onder a en b wordt rekening gehouden met onderstaande tabel:

Als proefpersonen aan een geur bij de volgende concentraties een hedonische waarde -2 toekennen

wordt de geur beoordeeld als:

< 1,5 ouE per m³

zeer hinderlijk

1,5 – 5 ouE per m³

hinderlijk

5 – 15 ouE per m³

minder hinderlijk

> 15 ouE per m³

minst hinderlijk

Hoe lager de geurconcentratie is van een geur die als onaangenaam wordt beleefd, hoe hinderlijker de geur wordt gekwalificeerd en hoe scherper de normen uit de beleidsregels voor die geur zijn.

De hinderlijkheidsklasse wordt echter bepaald door een combinatie van de vier factoren, waardoor de geur in een hogere of lagere hinderlijkheidsklasse kan worden ingedeeld.

Artikel 8 Geurgevoelige gebouwen

Eerste lid

In artikel 5.91 van het Bkl staat wat in ieder geval onder een geurgevoelig gebouw wordt verstaan. Kort gezegd zijn dit gebouwen met een woon-, onderwijs-, gezondheidszorg- of kinderopvangfunctie. Daarbij geldt dat dit gebruik volgens het omgevingsplan moet zijn toegelaten. Ook een gebouw dat er nog niet is, maar er wel mag komen, is geurgevoelig (lid 3). Daarnaast mag de gemeente overige gebouwen en locaties beschermen door ze als geurgevoelig aan te wijzen in het omgevingsplan. Er moet dan wel hoofdzakelijk sprake zijn van verblijf van mensen (lid 4 en 5).

Niet voor alle geurgevoelige gebouwen wordt een zelfde beschermingsniveau nagestreefd. Gedeputeerde Staten stellen het beschermingsniveau afhankelijk van het soort geurgevoelig gebouw en de functie van het gebied waar het geurgevoelige gebouw zich bevindt.

Onder categorieën A en B vallen geurgevoelige gebouwen met een woonfunctie en nevengebruiksfuncties. Daarbij kan gedacht worden aan woningen en woonboten. Andere geurgevoelige gebouwen zoals gebouwen met een onderwijs- of kinderopvangfunctie vallen onder categorie C, met een lager beschermingsniveau. De laagste bescherming geldt voor geurgevoelige gebouwen onder categorie D.

In deze beleidsregels wordt onderscheid gemaakt tussen twee gebiedscategorieën. Onder de gebiedscategorie “werken” wordt verstaan: een gebied met volgens het vigerende omgevingsplan overwegend de functie ‘bedrijf’, ‘bedrijventerrein’ of een soortgelijke functie. Onder de gebiedscategorie “wonen” wordt verstaan: een gebied met volgens het vigerende omgevingsplan overwegend de functie ‘wonen’.

Tweede lid

Een voorbeeld van een specifiek geval waarin Gedeputeerde Staten verspreid liggende woningen buiten de bebouwingscontour geur kunnen aanmerken als geurgevoelige gebouwen categorie B is wanneer deze liggen in een hoofdzakelijk agrarische werkomgeving.

Artikel 9 Percentielwaarde

De geurimmissie wordt uitgedrukt in een percentielwaarde. Dat is een percentage van de tijd (op jaarbasis) waarin een bepaalde geurconcentratie niet wordt overschreden. Zo betekent een geurconcentratie van 1,5 European odour units per kubieke meter als 98 percentiel op een bepaalde locatie, dat op die locatie 98% van de tijd van een jaar deze concentratie in een gemiddeld meteojaar niet wordt overschreden. Het betekent dus ook dat op die locatie 2% van de tijd van een jaar (wat neerkomt op 175 uren per jaar) die geurconcentratie van 1,5 European odour units per kubieke meter wél mag worden overschreden - en daarmee dus ook een beperkt aantal uren hinderlijk kan zijn.

Deze wijze van normering stelt geen grenzen aan de hoogte van de geurconcentratie die tijdens die toegestane overschrijdingsuren mag plaatsvinden. Om te voorkomen dat tijdens die toegestane overschrijdingsuren hoge geurpieken optreden, wordt naast de gangbare 98-percentiel ook een norm bij hogere percentielwaarden gesteld. Hiermee wordt de kans op hinder door - weliswaar beperkt voorkomende - hoge geurbelastingen beperkt.

Artikel 10 Normen aanvaardbaar geurhinderniveau

Eerste lid

Bij de toetsing van de berekende geurimmissie van een milieubelastende activiteit aan de waarden van de in dit artikel opgenomen tabel, wordt rekening gehouden met de aard van de geur en de gebiedscategorie die van toepassing is op de milieubelastende activiteit en omgeving waar de geurhinder optreedt.

Tweede lid

Voor geurgevoelige gebouwen categorie D zijn geen waarden vastgesteld. Daarvoor geldt dat redelijke maatregelen moeten worden getroffen. Redelijke maatregelen zijn maatregelen die, naast de toepassing van de BBT, getroffen kunnen worden om de geurhinder zo veel mogelijk te beperken. Uitgangspunten zijn dat het relatief eenvoudige maatregelen betreft, waarvoor gezond verstand en een goed beeld van de eigen milieubelastende activiteit voldoende moeten zijn.

Artikel 11 Afwijken bestaande bronnen

Voor een beperkt aantal milieubelastende activiteiten is de vergunde waarde hoger dan de grenswaarde die volgt uit de toepassing van de artikelen 8 tot en met 10. In die gevallen kunnen Gedeputeerde Staten van de grenswaarde afwijken tot maximaal de vergunde waarde (standstill). Gedeputeerde Staten gaan hiertoe alleen over als het redelijkerwijs niet mogelijk is om met maatregelen te voldoen aan de grenswaarde. Ook is het beleid erop gericht om op termijn de geurbelasting te verlagen, tot ten hoogste de grenswaarde.

Bij geurrelevante veranderingen van deze milieubelastende activiteiten, waaronder tevens wordt begrepen het uitbreiden van de (geur-gerelateerde) productiecapaciteit, is een standstill-benadering in beginsel niet toereikend. Het ligt in de rede om geurrelevante veranderingen alleen mogelijk te maken indien die per saldo leiden tot een verlaging van de geurbelasting.