Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR714776
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR714776/1
Beleidsregel natte ecologische zones
Geldend van 02-02-2024 t/m heden
Intitulé
Beleidsregel natte ecologische zonesHoofdstuk 1. Inleiding
Deze beleidsregel is van toepassing op de vergunningaanvraag voor het aanleggen, wijzigen, houden en verwijderen van een natte ecologische zone (NEZ) en het verrichten van andere activiteiten (medegebruik) in een NEZ in het hele beheergebied van Delfland. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen primaire en secundaire watergangen. Deze beleidsregel beschrijft hoe Delfland vergunningaanvragen voor een NEZ beoordeelt.
NEZ zijn onder te verdelen in de volgende types:
- •
natuurvriendelijke oever (NVO);
- •
vispaaiplaats;
- •
vissenbos;
- •
drijvend eiland;
- •
waterplantzone;
- •
plasdrasgebied;
- •
natte ecologische verbindingszone.
Waterplantzones, plasdrasgebieden en natte ecologische verbindingszones vallen op dit moment buiten deze beleidsregel.
Voor de definities van de types NEZ verwijzen wij naar de tekst van de Legger Delfland.
De ligging en de gegevens van de NEZ staan op de leggerkaart.
Hoofdstuk 2. Opname op de Legger Delfland: twee klassen NEZ
Het opnemen van NEZ op de legger brengt het NEZ-netwerk in ons beheergebied in beeld, beschermt de NEZ tegen (ongewenste) handelingen en geeft aan wie onderhoudsplichtig is.
De huidige opname van NEZ op de Legger Delfland brengt een verplichting tot compensatie bij verwijderen met zich mee. Daardoor zijn niet alle NEZ in ons beheergebied op de legger opgenomen. Door het introduceren van een tweede klasse NEZ wordt bescherming geboden aan NEZ die nu nog niet op de legger komen.
Een NEZ klasse 2 hoeft niet gecompenseerd te worden bij het verwijderen ervan. Voor een NEZ klasse 1 blijven de voorwaarden hetzelfde als nu, namelijk: (deels) verwijderen van deze NEZ mag alleen bij zwaarwegend belang en de weggehaalde NEZ moet volledig gecompenseerd worden. NEZ klasse 1 zijn belangrijk voor het behalen van onze KRW-doelstellingen.
Wij willen ook in de toekomst zeker zijn van ons NEZ-netwerk, waarmee we bijdragen aan de KRW-doelstellingen. Het liefst zien wij alle NEZ op de legger als klasse 1, zeker als de NEZ wordt aangelegd in een stapsteen of kerngebied van het NEZ-netwerk (zie Ecologische Netwerkvisie Delfland) of als het water is voor het halen van onze KRW-doelstellingen. Maar wij zijn ons ervan bewust dat dit niet altijd mogelijk is.
Gemeenten, particulieren, natuurorganisaties en anderen kunnen een NEZ klasse 2 aanvragen. Voorwaarden voor de aanvraag van een NEZ klasse 2:
- •
er is geen medefinanciering door Delfland;
- •
de NEZ is geen compensatiemaatregel (bijvoorbeeld voor verwijdering van een NEZ klasse 1); en
- •
de NEZ is geen vispaaiplaats.
Tabel 1 Overzicht van de eigenschappen van NEZ klasse1, klasse 2 en overige groene oevers en structuren en het verschil ertussen.
|
NEZ klasse 1 |
NEZ klasse 2 |
Overige groene oevers en structuren |
Vergunningsplicht |
+ |
+ |
+ |
Voldoet aan de aanlegeisen voor een NEZ |
+ |
+ |
- |
Draagt bij aan KRW-doelstellingen |
+ |
+ |
- |
Opname op de legger |
+ |
+ |
- |
Legger biedt bescherming tegen medegebruik |
+ |
+ |
- |
Verwijderen zonder compensatie |
- |
+ |
+ |
Draagt bij aan NEZ-netwerk |
+ |
- |
- |
Afspraken onderhoudsplicht inzichtelijk |
+ |
+ |
- |
Hoofdstuk 3. Toetsingscriteria aanleggen, wijzigen en houden NEZ
Artikel 3.1. Algemene toetsingscriteria voor het aanleggen, wijzigen en houden van een NEZ klasse 1 of klasse 2
- 1.
Een vergunning voor het aanleggen, wijzigen en houden van een NEZ klasse 1 of klasse 2 wordt verleend als aan de toetsingscriteria in lid 2 t/m 11 is voldaan.
- 2.
Aan- en afvoercapaciteit (doorstroming) watergang verslechtert niet.
- 3.
Aan- en afvoercapaciteit (doorstroming) achterliggend of aangrenzend gebied verslechtert niet.
- 4.
Waterbergingscapaciteit van het oppervlaktewaterlichaam verslechtert niet.
- 5.
De aangelegde NEZ is beschermd zodat deze tot ontwikkeling komt en functioneert.
- 6.
De oever is beschermd tegen erosie en instabiliteit.
- 7.
Oeverbescherming is vispasseerbaar.
- 8.
Planten zijn inheemse soorten.
- 9.
De NEZ en de watergang verlanden niet.
- 10.
Onderhoud en inspectie van de watergang is mogelijk.
- 11.
Onderhoud en inspectie van de NEZ is mogelijk.
Toelichting
Ad 2 en 3. Als een NEZ binnen het profiel van een bestaande watergang wordt aangelegd of zich ontwikkelt, of als door de aanleg of ontwikkeling van een NEZ het profiel verandert, beïnvloedt dit het doorstroomprofiel. Hierdoor is het moeilijk het water op peil te houden en ontstaat risico op wateroverlast. Het doorstroomprofiel bepaalt namelijk de aan- en afvoercapaciteit van een watergang. Dit is de hoeveelheid water die een watergang per tijdseenheid kan verwerken. Wij streven naar een NEZ aanleggen buiten het doorstroomprofiel door bijvoorbeeld de watergang te verbreden of een inham te graven. Zo creëren wij een robuust watersysteem dat ook in de toekomst groot genoeg is.
Figuur 1. Voorbeeldtekening van de aanleg van een NVO in een bestaand water. Voor de watergang in dit voorbeeld is het bestaande doorstroomprofiel nodig voor de afvoer. Dat betekent dat de NVO niet binnen de bestaande watergang past, maar dat de watergang verbreed moet worden voor de aanleg van de NVO. Zo verslechtert de doorstroming niet in de nieuwe situatie.
Een uitzondering is een overgedimensioneerde watergang. Dit is een watergang die een grotere capaciteit heeft dan de afvoercapaciteit die minimaal vereist is. Een andere optie is de aan- en afvoer van de watergang door andere wateren over te laten nemen.
Wij toetsen de vergunningaanvraag o.a. aan (norm)debiet, opstuwing, stroomsnelheid, erosiebestendigheid en de kans op verlanding (dichtgroeien) van de watergang.
Vegetatie in het water kan de aan- en afvoercapaciteit verminderen met wateroverlast tot gevolg. De mate waarin aan-en afvoercapaciteit wordt beïnvloed is afhankelijk van de soort en hoeveelheid vegetatie en de breedte en diepte van de watergang. Zo zal een dichte rietbegroeiing in het doorstroomprofiel een grotere invloed op de aan- en afvoercapaciteit hebben dan drijvende waterplanten. En groeit een ondiepe sloot veel sneller dicht dan een diepe watergang.
Bij NEZ type NVO subtypes plasberm en flauw talud (zie artikel 3.2) kunnen planten de watergang ingroeien. Dit vermindert de doorstroming. Daarom is het belangrijk om de NEZ goed te onderhouden. Een andere maatregel is gebruik maken van onderwaterbeschoeiing (zie figuur 2). Een onderwaterbeschoeiing zorgt ervoor dat de planten onder water minder snel de watergang ingroeien. Let op! Als onderwaterbeschoeiing voor de stabiliteit van de oever wordt gebruikt, draagt het niet bij aan het voorkomen van ingroei in de watergang (zie figuur 3).
Figuur 2. Voorbeeld van NEZ met onderwaterbeschoeiing om ingroeien van planten in de watergang te voorkomen.
Figuur 3. Voorbeeld van onderwaterbeschoeiing voor de stabiliteit van de oever.
Ad 4. Door een kleiner wateroppervlak vermindert de waterbergingscapaciteit en ontstaan hierdoor grotere peilstijgingen. De waterbergingscapaciteit is de hoeveelheid extra water die kan worden opgevangen bij heftige regenval. De capaciteit van waterberging is het verschil tussen de hoogte van het water (schouwpeil) en de maximale hoogte die het water mag hebben.
Onderzoek binnen Delfland toont aan dat de invloed van vegetatie op de waterbergingscapaciteit klein is. Tenzij een NEZ niet goed wordt onderhouden en de NEZ dichtgroeit (verlandt). Het is belangrijk dat de NEZ goed wordt onderhouden om bij te blijven dragen aan waterberging. Vooral NVO subtypes vooroever en drasberm zijn gevoelig voor verlanding.
Ad 5 en 6. Het is belangrijk dat een NEZ volledig tot ontwikkeling komt. Hard varen, wind, stroming en golfslag kunnen de NEZ beschadigen en de groei en ontwikkeling van planten tegenwerken. Maar ook te veel schaduw en aanvreten door watervogels kunnen de ontwikkeling van planten tegenwerken. Vooral tijdens de eerste drie jaar zijn de oever en oeverplanten kwetsbaar.
Er zijn maatregelen die zorgen dat de NEZ aanslaat en de planten gaan groeien. Een tijdelijke constructie kan de beplanting en de oever beschermen. Wanneer de planten na ongeveer 3 jaar volgroeid zijn, is de constructie meestal niet meer nodig. Voor deze gevallen moet de constructie doorgroeibaar, biologisch afbreekbaar en/of te verwijderen zijn. Als de constructie niet meer nodig is, moet deze verwijderd worden.
Soms is er een permanente bescherming van de oever en planten nodig, zoals bij sterke stroming van water en mechanische verstoring door boten (bijvoorbeeld de draaiende schroef van een motor). De golven hebben direct invloed op de ontwikkeling van de vegetatie en de soortensamenstelling.
Welke beschermende maatregelen nodig zijn is maatwerk: het is o.a. afhankelijk van de locatie, de vaarintensiteit, het profiel van de oever, profiel van de vaarweg en de soort waterplanten. De genomen maatregel en de stevigheid van de maatregel moeten in verhouding staan met de impact op de oever en de NEZ.
Voorbeelden van maatregelen zijn:
- •
het plaatsen van een oeverbescherming, vooroeverconstructie (damwand) of golfbrekers;
- •
regulerende maatregelen, zoals het plaatsen van bebording en een snelheidslimiet instellen voor varen;
- •
inrichtingsmaatregelen, bijvoorbeeld kiezen voor bepaalde planten wel en niet;
- •
het plaatsen van gaas of rasters om de jonge planten in de NEZ te beschermen tegen vertrapping, lostrekken en aanvreten door watervogels zoals ganzen, en
- •
het plaatsen van hekken om de NEZ te beschermen tegen vertrapping van vee.
Ad 7. Bij het plaatsen van een oeverbescherming moet deze passeerbaar zijn voor vis. Dit houdt in dat in de oeverbescherming openingen zitten waar vissen doorheen kunnen zwemmen. Hoeveel openingen er in een oeverbescherming nodig zijn, hoe groot deze openingen zijn en waar de openingen zitten hangt af van de vissoorten die in de omgeving leven. Maar ook van de soorten vis die je toegang tot de oever wilt geven.
Ad 8. Voor het aanplanten, herplanten en gebruik van vegetatie worden alleen inheemse soorten gebruikt en geen exoten. Met inheemse soorten bedoelen wij ook geen cultivars of veredelde soorten. Bij voorkeur wordt gebiedseigen plantmateriaal gebruikt. Exoten en cultivars kunnen de ecologie verstoren of zich ongewenst verspreiden en zelfs een plaag worden (zie bijlage 5 voor inheemse vegetatie).
Ad 9. Kleine wateren groeien snel dicht doordat de planten van de NEZ de watergang ingroeien. Hoe breder de watergang, hoe minder risico op verlanden van het water. Onze voorkeur gaat uit naar water van minimaal 5 meter breed en 1 meter diep. Ervaring leert dat bij een NEZ die buiten een waterbreedte van 5 meter ligt, het risico op verlanden klein is.
Als door omstandigheden alleen een kleiner water mogelijk is, zijn maatregelen noodzakelijk om dichtgroeien te voorkomen. Bijvoorbeeld door een oeverconstructie te plaatsen (zie figuur 2) of vaker te onderhouden.
Ad 10 en 11. De watergang en de gehele NEZ moeten goed worden onderhouden. Hierdoor voorkom je dat een NEZ verlandt en blijft het watersysteem en de NEZ goed functioneren.
De NEZ en de watergang moeten daarom goed bereikbaar zijn voor het onderhoudsmaterieel. Als een NEZ te breed is, is onderhoud niet meer mogelijk.
In het ontwerp van de NEZ moet rekening gehouden worden met:
- •
de breedte van de watergang,
- •
de breedte van de NEZ,
- •
de mogelijkheid tot onderhoud van de NEZ en watergang, en
- •
de bereikbaarheid voor het onderhoudsmaterieel.
Onderhoud vanaf de kant heeft onze voorkeur. Bij water minder diep dan 1 meter kan onderhoud van de NEZ en de watergang alleen vanaf de kant. De watergang is dan te ondiep, waardoor varen omwoeling van de bodem veroorzaakt. Dit verslechtert de waterkwaliteit.
Artikel 3.2. Aanvullende toetsingscriteria voor het aanleggen, wijzigen en houden van een NVO klasse 1 of klasse 2
- 1.
In aanvulling op artikel 3.1 wordt een vergunning voor het aanleggen, wijzigen en houden van een NVO klasse 1 of klasse 2 verleend als aan de toetsingscriteria in lid 2 t/m 11 is voldaan.
- 2.
De voorkeursvolgorde van subtype NVO is:
- a.
flauw talud;
- b.
plasberm;
- c.
drasberm;
- d.
vooroever.
- a.
- 3.
Bij een NVO subtype flauw talud is:
- a.
de leggerbreedte van de watergang voor aanleg van de NVO minimaal 2,5 meter;
- b.
de leggerdiepte van de watergang voor aanleg van de NVO minimaal 0,30 meter; en
- c.
het talud van de NVO is 1:3 of flauwer.
- a.
- 4.
Bij een NVO subtype plasberm is:
- a.
de leggerbreedte van de watergang voor aanleg van de NVO minimaal 2,5 meter;
- b.
de leggerdiepte van de watergang voor aanleg van de minimaal 0,50 meter;
- c.
het terras van de plasberm is minimaal 0,5 meter breed; en
- d.
het water op het terras is minimaal 0,20 meter diep.
- a.
- 5.
Bij het aanleggen van een NVO subtype drasberm is:
- a.
de leggerbreedte van de watergang voor aanleg van de NVO minimaal 2,5 meter;
- b.
de leggerdiepte van de watergang voor aanleg van de minimaal 0,50 meter; en
- c.
het terras van de drasberm minimaal 1 meter breed en 0-0,25 meter boven het waterniveau.
- a.
- 6.
Bij het aanleggen van een NVO subtype vooroever is:
- a.
de leggerbreedte van de watergang voor aanleg van de NVO is minimaal 5 meter;
- b.
de leggerdiepte van de watergang voor aanleg van de NVO is minimaal 1 meter;
- c.
het water achter de vooroever minimaal 1 meter breed;
- d.
het water achter vooroever minimaal 0,20 meter diep, en
- e.
de vooroever vispasseerbaar.
- a.
- 7.
De planten in de NVO passen bij de standplaatsfactoren.
- 8.
Voor een NVO waar Delfland onderhoudsplichtig is, geldt:
- a.
dat de NVO bij voorkeur vanaf de kant wordt onderhouden;
- b.
bij onderhoud vanaf de kant dat de NVO samen met de watergang maximaal 7 meter breed is, als aan één kant van de watergang een onderhoudsstrook van 4 meter ligt;
- c.
bij onderhoud vanaf de kant dat de NVO in zijn geheel vanaf één kant onderhouden wordt;
- d.
bij onderhoud vanaf het water (varend onderhoud) dat de NVO maximaal 2 meter breed is;
- e.
bij een combinatie van varend onderhoud met onderhoud vanaf de kant dat de NVO maximaal 9 meter breed is.
- a.
Toelichting
Ad 2. Onze voorkeur gaat uit naar NVO subtype flauw talud. Een flauw talud heeft het meest diverse waterleven. Door het flauwe talud is voor elke soort plant de ideale waterdiepte aanwezig en is er plek voor alle soorten planten (zie bijlage 4). Hierdoor heeft een flauw talud de grootste soortenrijkdom en is de bijdrage aan biodiversiteit het grootst. Doordat het talud geleidelijk afloopt en er geen barrières zijn kunnen planten vrij groeien en ontwikkelen.
Als een NVO subtype flauw talud niet mogelijk is, bijvoorbeeld vanwege ruimtegebrek is subtype plasberm de tweede keuze. Of een combinatie van flauw talud met plasberm.
NVO subtype drasberm levert voor Delfland te weinig ecologische meerwaarde op voor onze KRW-doelstellingen. Een drasberm heeft wel veel biodiversiteit op land, maar draagt niet (genoeg) bij aan biodiversiteit in het water.
NVO subtype vooroever is onze laatste voorkeur. Dit subtype NVO functioneert het beste in breed en diep water. Bij kleine wateren verlandt een vooroever snel en is meer onderhoud nodig.
Figuur 4. Subtypes NVO in voorkeursvolgorde: flauw talud, plasberm, drasberm en vooroever.
Ad 3. Een talud van 1:5 is de ideale situatie. Een talud van 1:3 draagt al bij aan de ecologische waterkwaliteit. Alles flauwer dan 1:3 draagt meer bij. De flauwte van het talud moet afgestemd worden op de watergang. Denk aan locatie van de watergang, de breedte en de diepte van de watergang.
Ervaring leert dat een NVO subtype flauw talud aanleggen in een watergang van minder dan 30 centimeter diep de doorstroming te veel belemmert. Een watergang van minimaal 50 centimeter diep is redelijk veilig. Bij het beoordelen kijken wij altijd naar de functie van de watergang, de ervaring met doorstroming en dichtgroeien van een watergang. En hoe intensief het onderhoud is om verlanden te voorkomen.
Figuur 5. NVO subtype flauw talud.
Ad 4. Wij stellen eisen aan de maten om verlanding van de plasberm en de watergang te voorkomen. Zo blijft de plasberm goed functioneren en draagt deze bij aan de waterkwaliteit.
Als er voor een plasberm wordt gekozen, omdat de doorstroming van een watergang anders in gevaar komt, moet er een onderwaterbeschoeiing worden aangelegd. Zo blijft de watergang vrij van waterplanten en blijft de doorstroming behouden.
Figuur 6. NVO subtype plasberm met en zonder onderwaterbeschoeiing.
Ad 5. Wij stellen eisen aan de maten om verlanding van de drasberm en de watergang te voorkomen. Zo blijft de drasberm goed functioneren. Om een bloemrijke oeverrand te creëren moet het terras van een drasberm breed genoeg zijn en hoger dan het waterniveau liggen.
Figuur 7. NVO subtype drasberm.
Ad 6. De watergang én het stukje sloot achter de vooroever moeten breed en diep genoeg zijn. Doorstroming achter de vooroever is belangrijk voor vissen. Vissen moeten de vooroever kunnen passeren. Dit kan door doorsteken aan te brengen in de vooroever. Een duiker kan hier ook geschikt voor zijn. Hoeveel doorsteken er in de vooroever zitten hangt af van de soorten vis die je toegang wilt geven tot het stuk achter de vooroever, en hoeveel watertoevoer je wilt toestaan.
Dit subtype NVO groeit heel snel dicht. Verlanden van het stuk achter de voeroever moet voorkomen worden. Het draagt dan niet meer bij aan verbetering van de waterkwaliteit en de waterberging vermindert. Goed en regelmatig onderhouden is daarom heel belangrijk en noodzakelijk.
Figuur 8. NVO subtype vooroever.
Ad 7. Om te zorgen dat planten die worden aangeplant aanslaan en overleven, worden soorten aangeplant die passen bij de standplaatsfactoren. Dit zijn de omstandigheden waarin een plantensoort optimaal kan groeien. Wij kijken onder andere naar de samenstelling van de (water)bodem, stroming, doorzicht, zoutgehalte in de bodem, schaduw en zonlicht. Zo kan in water waarbij meer (vaar)activiteit is beter voor stevigere soorten gekozen worden (zie bijlage 4 en 5).
Ad 8. Onderhoud vanaf de kant heeft onze voorkeur. Bij water minder diep dan 1 meter kan onderhoud van de NVO en de watergang alleen vanaf de kant. De watergang is dan te ondiep, waardoor varen omwoeling van de bodem veroorzaakt. Dit verslechtert de waterkwaliteit.
Het bereik van het onderhoudsmaterieel vanaf de kant is ongeveer 7 meter (zie figuur 9). De totale breedte die vanaf de kant onderhouden kan worden is afhankelijk van of een watergang één of twee onderhoudsstroken van 4 meter breed heeft, en hoe dicht het onderhoudsmaterieel bij de watergang kan komen.
Een watergang met aan één kant een onderhoudsstrook van 4 meter mag inclusief NVO maximaal 7 meter breed zijn. Een watergang met aan twee kanten een onderhoudsstrook van 4 meter kan tot 14 meter breed onderhouden worden vanaf de kant. Dit is de watergang inclusief de NVO’s. Maar let op! Een NVO moet als geheel vanaf 1 kant worden onderhouden. Dit betekent dat een watergang met aan twee kanten een onderhoudsstrook van 4 meter die aan één kant een NVO heeft, de NVO maximaal 7 meter breed mag zijn. Zodat de NVO in zijn geheel vanaf de kant onderhouden kan worden.
Het kan zijn dat onderhoud vanaf de kant niet (volledig) mogelijk is en varend onderhoud nodig is. Varend onderhoud gebeurt met een maaiboot. Ook hier moet rekening gehouden worden met het bereik van een maaiboot. Een maaiboot kan een (extra) stuk van 2 meter NVO onderhouden.
Figuur 9. Bereik van onderhoudsmaterieel.
Artikel 3.3. Aanvullende toetsingscriteria voor het aanleggen, wijzigen en houden van een vissenbos klasse 1 of klasse 2
- 1.
In aanvulling op artikel 3.1 wordt een vergunning voor het aanleggen, wijzigen en houden van een vissenbos klasse 1 of klasse 2 verleend als aan de toetsingscriteria in lid 2 t/m 9 is voldaan.
- 2.
Het vissenbos drijft niet weg.
- 3.
Het vissenbos ligt minimaal 1 meter van de oever af.
- 4.
Het materiaal van het vissenbos is stevig en raakt niet los.
- 5.
Het ontwerp van het vissenbos is afgestemd op de omgeving.
- 6.
Vissenbossen die onder water liggen zijn gemarkeerd.
- 7.
Het vissenbos ligt buiten het doorstroomprofiel.
- 8.
Het vissenbos beschermt vissen tegen te sterke stroming.
- 9.
Vissenbos ligt minimaal 10 meter van een duiker, stuw of ander kunstwerk.
Toelichting
Ad 2. Om te voorkomen dat een vissenbos wegdrijft, moet het met een stevige verankering aan de bodem vastzitten. De verankering moet stevig genoeg zijn tegen invloeden van de omgeving, bijvoorbeeld golfslag.
Ad 3. Een vissenbos is een op zichzelf staand element. Een vissenbos los van de oever plaatsen voorkomt vergroeiing met de oever en onderhoud blijft mogelijk. Ook ontstaat er een luwte tussen de oever en het vissenbos waar vissen gebruik van kunnen maken.
Ad 4 en 5. Het vissenbos ligt voor lange tijd in het water. Het is belangrijk dat het ontwerp en de materiaalkeuze zorgen voor stabiliteit en stevigheid van het vissenbos. Weersinvloeden en golfslag mogen de stabiliteit en stevigheid van het vissenbos niet aantasten.
Stevig materiaal zorgt ervoor dat het vissenbos niet (deels) afbreekt en gaat zwerven in de watergang. Denk aan afbraak door materiaalmoeheid en het rotten van takken. Of takken die losraken bij peilfluctuaties.
Het doel van een vissenbos is dat diverse soorten vis zich tussen de takken bewegen, foerageren, paaien en/of schuilen. Het is daarom belangrijk dat de ruimte tussen de takken is afgestemd op de vissoorten en afmetingen van vis die je met het vissenbos wilt aantrekken. Zo wordt voor elke soort vis de juiste schuilmogelijkheid gecreëerd. Ook moet het vissenbos passen in de omgeving. Denk hierbij aan de grootte en lengte van het vissenbos in verhouding tot de grootte van de watergang. Zo is in een vaarweg een stevigere constructie nodig, bijvoorbeeld in de vorm van een metalen ‘kooi’ van hekwerk met een maaswijdte die is afgestemd op de gewenste vissen (zie figuur 10).
Figuur 10. Voorbeeld van een vissenbos met kooiconstructie.
In een rustiger water volstaat een minder robuuste constructie dan een kooi. Bijvoorbeeld een palenrij met takken (zie figuur 11). Ideaal voor de takkenbossen uit figuur 11 is een lengte van minstens 10 meter. Langere vissenbossen creëren meer variatie in open ruimte en dichtheid binnen een vissenbos en meer luwte tussen een vissenbos en de oever.
Figuur 11. Vissenbos met een palenrij met onderlinge afstand van 1 meter. IJzerdraad verbindt de palen zigzag aan elkaar, waardoor een stevige constructie ontstaat en de takken bijeen worden gehouden.
Ad 6 en 7. Vissenbossen worden vaak gebruikt om schuilmogelijkheden te creëren in water waar gevaren wordt. Een vissenbos mag de doorvaart van (recreatief) vaarverkeer niet belemmeren. Om een botsing met boten te voorkomen moeten vissenbossen die onder water liggen voorzien zijn van een duidelijke markering (zie figuur 12).
Figuur 12. Vissenbossen in een vaarweg met duidelijke markering.
Ad 8. Op sommige plekken in een watergang is de stroming sterker dan op andere plekken. Vooral bij een versmalling in een watergang is de stroming sterker. Deze stroming wordt nog sterker als er een boot langs vaart. Ook in een vissenbos kan de stroming toenemen als er een boot voorbij vaart. Hierdoor kunnen vissen uit het vissenbos worden gedrukt/gezogen.
Het is belangrijk om rekening te houden met deze stroomsnelheid. Soms zijn beschermende maatregelen nodig. Welke beschermende maatregelen nodig zijn is maatwerk: het is o.a. afhankelijk van de locatie, de vaarintensiteit, het profiel van de oever en profiel van de vaarweg.
Voorbeelden van maatregelen zijn:
- •
aanpassen van het ontwerp van het vissenbos;
- •
kiezen voor een meer beschermde locatie in het water;
- •
inrichtingsmaatregelen, bijvoorbeeld kiezen voor een bepaalde opstelling van de vissenbossen, en
- •
regulerende maatregelen, zoals het plaatsen van bebording en een snelheidslimiet instellen voor varen bij bruggen en versmallingen.
Ad 9. Het vissenbos mag de werking van kunstwerken niet belemmeren.
Artikel 3.4. Aanvullende toetsingscriteria voor het aanleggen, wijzigen en houden van een drijvend eiland klasse 1 of klasse 2
- 1.
In aanvulling op artikel 3.1 wordt een vergunning voor het aanleggen, wijzigen en houden van een drijvend eiland klasse 1 of klasse 2 verleend als aan de toetsingscriteria in lid 2 t/m 7 is voldaan.
- 2.
Het eiland drijft.
- 3.
Het eiland drijft niet weg.
- 4.
Het eiland is eenvoudig te verwijderen of te verplaatsen.
- 5.
Het materiaal van het eiland is stevig en raakt niet los.
- 6.
Er is een wisselwerking tussen het boven- en onderwaterdeel van het eiland.
- 7.
De groei en ontwikkeling van ondergedoken waterplanten verslechtert niet.
Toelichting
Ad 2 en 3. Een drijvend eiland mag niet vastgroeien aan de bodem. Doordat het eiland met de schommelingen van het water meegaat heeft het geen invloed op de waterberging. Om te voorkomen dat een drijvend eiland wegdrijft, moet het met een stevige verankering aan de bodem, kade of oever vastliggen. De verankering moet stevig genoeg zijn tegen invloeden van de omgeving, bijvoorbeeld golfslag. Figuur 13 en 14 zijn voorbeelden van drijvende eilanden.
Figuur 13. Voorbeeld van een drijvend eiland.
Figuur 14. Voorbeeld van een drijvende oever.
Ad 4. Het formaat van het drijvende eiland is zo dat het handzaam, makkelijk te verwijderen en te vervoeren is. Zo blijft baggeren van de watergang mogelijk. En kunnen er eenvoudig herstelwerkzaamheden aan het eiland uitgevoerd worden.
Ook de inrichting van het drijvende eiland is belangrijk voor de handzaamheid. Bijvoorbeeld bomen en struiken kunnen groot en te zwaar worden voor het eiland. En daarmee problemen veroorzaken.
Ad 5. Het eiland ligt voor lange tijd in het water. Het is belangrijk dat het ontwerp en de materiaalkeuze zorgen voor stabiliteit en stevigheid van het eiland. Weersinvloeden en golfslag mogen de stabiliteit en stevigheid van het eiland niet aantasten. Stevig materiaal zorgt ervoor dat het eiland niet (deels) afbreekt en gaat zwerven in de watergang. Denk aan afbraak door vandalisme en materiaalmoeheid.
Ad 6. Doordat de wortels in het water hangen en de plantdelen boven het water uitsteken ontstaat een wisselwerking tussen boven- en onderwater. Hier maken diverse dieren gebruik van door zich in de begroeiing en wortels te bewegen, foerageren en paaien, schuilen of te broeden. Dit verbetert de biodiversiteit in de watergang.
De constructie van het eiland moet zo zijn dat de gewichtsverdeling van onder- en bovenwater in verhouding is. Wortels moeten voldoende het water in kunnen groeien. Als er meer planten boven water groeien dan wortels onder water kunnen de drijvende eilanden topzwaar worden. De eilanden kunnen dan schuin hangen en zelfs omslaan.
Ad 7. Ondergedoken waterplanten zijn voor hun groei en ontwikkeling afhankelijk van het zonlicht dat door het water schijnt. Een drijvend eiland kan schaduw veroorzaken in het water. Daarom is het belangrijk dat een drijvend eiland niet op een plek ligt waar ondergedoken waterplanten zijn.
Hoofdstuk 4. Toetsingscriteria verwijderen NEZ
Artikel 4.1. Algemene toetsingscriteria voor het verwijderen van een NEZ klasse 1 of klasse 2
- 1.
Een vergunning voor het verwijderen van een NEZ klasse 1 of klasse 2 wordt verleend als aan de toetsingscriteria in lid 2 en 3 is voldaan.
- 2.
De oever is stabiel.
- 3.
Onderhoud en inspectie van de watergang is mogelijk.
Toelichting
Ad 2. Varen, wind, stroming en golfslag kunnen de oever beschadigen. Vooral als de oever net is aangelegd is deze kwetsbaar. De oever moet stevig worden hersteld. De oever mag niet afkalven. Wij bedoelen hiermee dat er geen grond van de oever of kade in het water mag komen. De genomen maatregelen voor het herstel van de oever en de stevigheid van de oever moeten in verhouding staan met de impact op de oever.
Voorbeelden van maatregelen zijn:
- •
beschoeiing aanbrengen;
- •
een extra flauw talud aanleggen,
- •
extra stevige bekleding van de oever.
Ad 3. De watergang moet worden onderhouden. Door onderhoud blijft het watersysteem goed functioneren. De watergang moet na verwijderen van de NEZ goed bereikbaar zijn voor het onderhoudsmaterieel. Denk bijvoorbeeld aan het herstellen of behouden van een onderhoudsstrook.
Wij hanteren deze voorkeursvolgorde voor onderhoud:
- 1.
onderhoud via de kant. De watergang is bereikbaar via de onderhoudsstrook op de kant;
- 2.
varend onderhoud.
Artikel 4.2. Aanvullende toetsingscriteria voor het verwijderen van een NEZ klasse 1
- 1.
In aanvulling op artikel 4.1 wordt een vergunning voor het verwijderen van een NEZ klasse 1 verleend als aan de toetsingscriteria in lid 2 t/m 6 is voldaan.
- 2.
De activiteit waarvoor de NEZ verwijderd wordt, is van zwaarwegend belang, waaronder wordt verstaan:
- a.
de activiteit is niet op een andere locatie mogelijk;
- b.
de activiteit volgt uit een initiatief van een overheid of wordt, indien het een particulier bedrijf betreft, volledig ondersteund door de betrokken overheden (bijvoorbeeld een windmolenpark);
- c.
de activiteit dient een bovenlokaal belang (bijvoorbeeld een tunnel); en/of
- d.
de activiteit is onvermijdelijk vanuit wettelijke verplichtingen (bijvoorbeeld leveringsplicht nutsvoorzieningen).
- a.
- 3.
De verwijderde NEZ wordt gecompenseerd.
- 4.
Aan- en afvoercapaciteit (doorstroming) watergang verslechtert niet.
- 5.
Aan- en afvoercapaciteit (doorstroming) achterliggend of aangrenzend gebied verslechtert niet.
- 6.
Waterbergingscapaciteit van het oppervlaktewaterlichaam verslechtert niet.
Toelichting
Ad 2. Het verwijderen van een NEZ klasse 1 mag in principe niet. Deze NEZ zijn erg belangrijk voor Delfland. Een NEZ helpt bij het verbeteren van de waterkwaliteit en draagt bij aan de KRW-doelstellingen en de doelen van Delfland. Daarom willen wij zo veel mogelijk oppervlakte van NEZ behouden. Alleen bij zwaarwegend belang, kan het zijn dat een NEZ klasse 1 toch (deels) verwijderd moet worden.
Bij alle activiteiten moet worden gekeken welke alternatieve locaties buiten de watergang met NEZ klasse 1 mogelijk zijn om de activiteit in te passen. Het is niet mogelijk om in algemene richtlijnen aan te geven hoe en met welk gewicht diverse aspecten afgewogen worden. In de afweging kan na beoordeling van alle aspecten door Delfland worden geconcludeerd dat er een “zwaarwegend belang” is om verwijderen van de NEZ klasse 1 toe te staan.
Ad 3. Bij het compenseren van de NEZ mag geen achteruitgang plaatsvinden. De impact op de waterkwaliteit door het verlies van het (deels) verwijderen van de NEZ wordt door ons beoordeeld. Zo beoordelen wij of de compenseerde NEZ genoeg is om het verlies van de huidige NEZ volledig te compenseren. Het kan zijn dat de oppervlakte van nieuwe NEZ groter moet zijn dan (het deel van) de NEZ dat wordt verwijderd. Wij houden met beoordelen van compensatie onder andere rekening met de grootte en de locatie van de huidige NEZ (o.a. in het Ecologisch Netwerkvisie Delfland) en de nieuwe locatie van gecompenseerde NEZ.
Ad 4, 5 en 6. Het verwijderen van de NEZ mag geen demping van de watergang of verkleining van de wateroppervlakte veroorzaken. De doorstroming en bergingscapaciteit van de watergang mogen niet verslechteren.
Artikel 4.3. Aanvullende toetsingscriteria voor het verwijderen van een NEZ klasse 2 aangelegd in een bestaande watergang
In aanvulling op artikel 4.1 wordt een vergunning voor het verwijderen van een NEZ klasse 2 die aangelegd is in een bestaande watergang verleend als de watergang minimaal teruggebracht is naar het oorspronkelijke profiel.
Toelichting. Een NEZ die aangelegd is in al bestaand water draagt extra bij aan de verbetering van het watersysteem en de waterkwaliteit. Het verwijderen van een dergelijke NEZ wordt gezien als het verwijderen van deze extra bijdrage. De situatie gaat dan weer terug naar de oorspronkelijke situatie, dus de situatie zoals die was voordat de NEZ werd aangelegd.
Om te voorkomen dat de doorstroming of de bergingscapaciteit vermindert bij het verwijderen van de NEZ, moet de watergang minimaal teruggebracht worden tot het oorspronkelijke profiel. Een ruimer profiel dan het oorspronkelijke profiel mag ook. Dit vergroot de doorstroming en/of waterberging en maakt het watersysteem sterker voor de toekomst.
Artikel 4.4. Aanvullende toetsingscriteria voor het verwijderen van een NEZ klasse 2 aangelegd in een nieuwe watergang, als waterberging en/of als compensatie van een demping
- 1.
In aanvulling op artikel 4.1 wordt een vergunning voor het verwijderen van een NEZ klasse 2, aangelegd in een nieuwe watergang, als waterberging en/of als compensatie van een demping, verleend als aan de toetsingscriteria in lid 2 t/m 4 voldaan.
- 2.
Aan- en afvoercapaciteit (doorstroming) watergang verslechtert niet.
- 3.
Aan- en afvoercapaciteit (doorstroming) achterliggend of aangrenzend gebied verslechtert niet.
- 4.
Waterbergingscapaciteit van het oppervlaktewaterlichaam verslechtert niet.
Toelichting
Ad 2, 3 en 4. Als de NEZ en de watergang tegelijkertijd zijn aangelegd, mag het verwijderen van de NEZ geen demping van de watergang veroorzaken. De doorstroming en bergingscapaciteit van de watergang mogen niet verslechteren.
Een NEZ kan ook zijn aangelegd als waterberging of als compensatie voor een demping. In deze situatie mag de watergang niet naar het oorspronkelijke profiel teruggebracht worden, maar moet deze ruimer blijven.
Hoofdstuk 5. Toetsingscriteria medegebruik NEZ
Artikel 5.1. Algemene toetsingscriteria voor medegebruik van een NEZ klasse 1 of klasse 2
- 1.
Een vergunning voor medegebruik in een NEZ klasse 1 of klasse 2 wordt verleend als aan de toetsingscriteria in lid 2 t/m 8 is voldaan.
- 2.
Medegebruik kan niet voorkomen worden.
- 3.
Medegebruik heeft zo min mogelijk negatieve gevolgen voor de NEZ.
- 4.
Versnippering en onderbreking van de NEZ wordt zo veel mogelijk voorkomen.
- 5.
Medegebruik gebeurt niet in een vispaaiplaats.
- 6.
Medegebruik gebeurt niet binnen 20 meter vanaf de in- en uitzwemopening van een vispaaiplaats.
- 7.
Onderhoud en inspectie van de watergang is mogelijk.
- 8.
Onderhoud en inspectie van de NEZ is mogelijk.
Toelichting
Ad 2, 3 en 4. Het voorkomen van een ingreep of medegebruik van een NEZ heeft altijd de voorkeur. Alternatieven om af te zien van een ingreep in een NEZ worden eerst overwogen. Beschadigen van een NEZ en daarmee de kans op achteruitgang van de waterkwaliteit is op deze manier minimaal. Denk hierbij aan brug aanleggen naast een NEZ, drinkwatervoorziening voor vee plaatsen in het weiland, of toegang tot een andere sloot voor vee om te drinken.
We streven ernaar dat een bestaande NEZ zo goed mogelijk blijft functioneren. Als medegebruik niet voorkomen kan worden, streven wij naar een zo klein mogelijk negatief effect op de NEZ. Bijvoorbeeld een zo klein mogelijke steiger aanleggen. Ook moet versnippering zo veel mogelijk worden voorkomen. Een NEZ draagt het meeste bij aan biodiversiteit en waterkwaliteit als zo groot mogelijke stukken NEZ met elkaar verbonden zijn. Bijvoorbeeld door bij de aanleg van een brug de landhoofden boven de oeverlijn te plaatsen. Door een NEZ onder een brug door te laten lopen, blijft zo veel mogelijk leefgebied van (water)dieren bestaan.
Ad 5 en 6. Verstoring van het gebied in en rondom een vispaaiplaats kan zorgen voor afname van de (roof)visstand in dat gebied. Dit is strijdig met de doelstelling van Delfland om bij te dragen aan een evenwichtige visstand behorende bij een goede ecologische waterkwaliteit. Een ingreep in en bij een vispaaiplaats is daarom in zijn geheel niet toegestaan. Let op! Een steiger mag niet binnen 50 meter van een vispaaiplaats (zie Beleidsregels steigers).
Ad 7 en 8. Een object of handeling in een NEZ kan inspectie of onderhoud moeilijk of zelfs onmogelijk maken. Onderhoud en inspectie moeten altijd mogelijk blijven.
Artikel 5.2. Aanvullende toetsingscriteria voor medegebruik van een NEZ klasse 1
- 1.
In aanvulling op artikel 5.1 wordt een vergunning voor medegebruik in een NEZ klasse 1 verleend als aan de toetsingscriteria in lid 2 en 3 is voldaan.
- 2.
Medegebruik is van zwaarwegend belang, waaronder wordt verstaan:
- a.
het medegebruik is niet op een andere locatie mogelijk;
- b.
het medegebruik volgt uit een initiatief van een overheid of wordt, indien het een initiatief van een bedrijf betreft, volledig ondersteund door de betrokken overheden (bijvoorbeeld een windmolenpark);
- c.
het medegebruik dient een bovenlokaal belang (bijvoorbeeld een tunnel); en/of
- d.
het medegebruik is onvermijdelijk vanuit wettelijke verplichtingen (bijvoorbeeld leveringsplicht nutsvoorzieningen).
- a.
- 3.
Het verminderd functioneren van de NEZ wordt gecompenseerd.
Toelichting
Ad 2. Net zoals het verwijderen van een NEZ klasse 1 mag medegebruik in principe niet. Alleen bij zwaarwegend belang is medegebruik mogelijk. Bij medegebruik moet worden gekeken welke alternatieve locaties buiten de (watergang met) NEZ klasse 1 mogelijk zijn om het medegebruik in te passen. Het is niet mogelijk om in algemene richtlijnen aan te geven hoe en met welk gewicht diverse aspecten afgewogen worden. In de afweging kan na beoordeling van alle aspecten door Delfland worden geconcludeerd dat er een “zwaarwegend belang” is om medegebruik van de NEZ klasse 1 toe te staan.
Bij de aanleg van een nieuwe NEZ klasse 1 is het mogelijk om rekening te houden met medegebruik. Ondanks de combinatie met medegebruik zorgt een nieuwe NEZ er toch voor dat de waterkwaliteit erop vooruit gaat ten opzichte van de oude situatie.
Ad 3. Bij een ingreep in een NEZ klasse 1 is compensatie verplicht van het stuk NEZ dat door het medegebruik belemmerd wordt. Bij het compenseren van de NEZ mag geen achteruitgang plaatsvinden. De impact op de waterkwaliteit door het verlies van het (deels) verwijderen van de NEZ wordt door ons beoordeeld. Zo beoordelen wij of de gecompenseerde NEZ genoeg is om het verlies van de huidige NEZ volledig te compenseren. Het kan zijn dat de oppervlakte van nieuwe NEZ groter moet zijn dan (het deel van) de NEZ dat wordt verwijderd. Wij houden met beoordelen van compensatie onder andere rekening met de grootte en de locatie van de huidige NEZ (o.a. in het Ecologisch Netwerkvisie Delfland) en de nieuwe locatie van de gecompenseerde NEZ.
Artikel 5.3. Toetsingscriteria voor de aanleg van een steiger in een NEZ klasse 1 of klasse 2
- 1.
In aanvulling op artikel 5.1 en artikel 5.2 wordt een vergunning voor de aanleg van een steiger in een NEZ klasse 1 of klasse 2 verleend als aan de toetsingscriteria in lid 2 t/m 5 is voldaan.
- 2.
De loopplank van de steiger is maximaal 1 meter breed.
- 3.
De steiger ligt minimaal 0,50 meter boven het water. Wij bedoelen hiermee de afstand van de onderkant van de steiger tot het schouwpeil.
- 4.
De funderingspalen van een steiger zijn maximaal 80 mm dik en staan hart op hart minimaal 0,50 meter uit elkaar.
Toelichting
Ad 2, 3 en 4. De schaduw van een steiger vermindert de lichtinval op de (water)bodem en vegetatie. Daarnaast neemt een steiger ruimte in waar wij liever een NEZ hebben. Een steiger heeft een negatief effect op de groei en ontwikkeling van planten. En daarmee functioneert de NEZ minder goed. Door eisen te stellen aan de afmetingen van de steiger zorgen we ervoor dat er toch voldoende lichtval is en de last op de NEZ minimaal is.
Artikel 5.4. Toetsingscriteria voor de aanleg van een dam of versmalling in een NEZ klasse 1 of klasse 2
In aanvulling op artikel 5.1 en artikel 5.2 wordt een vergunning voor de aanleg van een dam of versmalling in een NEZ klasse 1 of klasse 2 verleend als die dam of versmalling vispasseerbaar is.
Toelichting. Vissen leven in en om een NEZ. Door te zorgen dat de twee overgebleven delen NEZ in verbinding staan, kunnen vissen zich blijven verplaatsen in hun leefgebied. Dit kan bijvoorbeeld door het aanleggen van een bypass of een duiker.
Let op! Vereisten van de duiker worden ook getoetst aan het beleid voor duikers (Beleidsregel kunstwerken in wateren). Vereisten van een dam of versmalling worden ook getoetst aan het beleid voor dempen en graven (Beleidsregel dempen en graven).
Artikel 5.5. Toetsingscriteria voor de aanleg van een tijdelijke dam of versmalling in een NEZ klasse 1 of klasse 2
- 1.
In aanvulling op artikel 5.1 en artikel 5.2 wordt een vergunning voor de aanleg van een tijdelijke dam of versmalling in een NEZ klasse 1 of klasse 2 verleend als aan de toetsingscriteria in lid 2 t/m 5 is voldaan.
- 2.
De NEZ herstelt zich volledig binnen drie groeiseizoenen.
- 3.
De tijdelijke dam of versmalling heeft een maximale oppervlakte van 10% van de totaaloppervlakte van de NEZ.
- 4.
De tijdelijke dam of versmalling is maximaal 20 meter in de lengterichting van de NEZ.
- 5.
De tijdelijke dam of versmalling is vispasseerbaar.
Toelichting
Ad 2, 3 en 4. De NEZ moet in de oorspronkelijke staat teruggebracht worden. Het herstel moet binnen negen maanden zijn ingezet en de NEZ moet binnen drie groeiseizoenen (3 jaar) volledig zijn hersteld. Ervaring leert dat een NEZ drie groeiseizoenen nodig heeft om te herstellen. Meer dan 10% demping belemmert het herstellend vermogen. Door maximaal 10% te dempen blijven er voldoende schuilplaatsen voor vissen over.
Ad 5. Vissen leven in en om een NEZ. Door te zorgen dat de twee overgebleven delen NEZ in verbinding staan kunnen vissen zich blijven verplaatsen in hun leefgebied. Bijvoorbeeld door het aanleggen van een bypass of duiker. Vereisten van de duiker worden getoetst aan het beleid voor duikers (Beleidsregel kunstwerken in wateren).
Artikel 5.6. Toetsingscriteria voor de aanleg van een veedrinkplaats in een NEZ klasse 1 of klasse 2
- 1.
In aanvulling op artikel 5.1 en artikel 5.2 wordt een vergunning voor de aanleg van een veedrinkplaats in een NEZ klasse 1 of klasse 2 verleend als aan de toetsingscriteria in lid 2 t/m 4 is voldaan.
- 2.
De veedrinkplaats is maximaal 4 meter breed.
- 3.
De veedrinkplaats steekt niet uit voorbij de (doorgaande) waterlijn.
- 4.
De veedrinkplaats is verhard.
Toelichting
Ad 2 en 3. Door de onderbreking van de NEZ zo klein mogelijk te houden en de drinkplaats niet te ver het water in te laten steken kunnen planten onder water doorgroeien en worden de (water)dieren en hun leefomgeving zo min mogelijk verstoord (figuur 15). En is de impact op de NEZ zo klein mogelijk.
Figuur 15. Schematische tekening veedrinkplaats in een NEZ waarbij de veedrinkplaats niet voorbij de NEZ het water in steekt.
Ad 4. Uittrappen van de oever vermindert de water aan- en afvoer. Om te voorkomen dat het vee bij het gebruiken van de veedrinkplaats de oever uittrapt moet de ondergrond worden verhard (zie figuur 16).
Figuur 16. Verharde veedrinkplaats in de Woudse polder.
Ondertekening
Bijlage 1. Overwegingen bij de beleidsregel
Doel van de beleidsregel
Door realisatie en bescherming van natte ecologische zones (NEZ) draagt Delfland bij aan een goede ecologische waterkwaliteit. En hiermee ook aan het behalen van doelstellingen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). De KRW richt zich op een goede toestand van chemische en ecologische waterkwaliteit. Door eisen te stellen aan de inrichting van NEZ zorgen wij dat de NEZ zo optimaal mogelijk bijdraagt aan een goede ecologische waterkwaliteit. Door de aangelegde NEZ op te nemen in de Legger Delfland is deze vervolgens ook beschermd.
Het doel van deze beleidsregel is om de aanleg van NEZ mogelijk te maken die bijdragen aan de ecologische waterkwaliteit, niet om restricties op te leggen bij de aanleg van een NEZ. Wel gaan wij ervanuit dat bij het opvolgen van de toetsingscriteria een NEZ optimaal bijdraagt aan de (ecologische) waterkwaliteit.
Soms kan het zijn dat een NEZ weer verwijderd moet worden. Bijvoorbeeld als de NEZ niet goed groeit en voor afkalving van de oever zorgt. En soms krijgt het stuk oever een nieuwe bestemming. In de oude situatie is het niet mogelijk een NEZ zonder compensatie te verwijderen. Vaak is het niet mogelijk om een NEZ in hetzelfde peilgebied te compenseren door gebrek aan ruimte.
De beleidsregel biedt mogelijkheid tot maatwerk. Het zorgt ervoor dat initiatiefnemers een NEZ kunnen aanleggen, zonder bij eventueel verwijderen te hoeven compenseren. Ook probeert Delfland in mogelijkheden te denken en ruimte te creëren voor nieuwe initiatieven en ontwerpen van NEZ die passen bij de omgeving.
Delfland ziet de aanleg van NEZ door derden als extra bijdrage aan onze waterkwaliteits-opgave en accepteert hierbij dat bij verwijdering van NEZ het watersysteem weer teruggebracht wordt naar de oorspronkelijke situatie.
Raakvlakken met ander beleid
Als een NEZ wordt aangelegd in een watergang waar gevaren wordt is de Vaarverordening van toepassing.
Wanneer een NEZ in een perceel van Delfland wordt aangevraagd, dan dienen hier aparte afspraken voor het gebruik van dit eigendom gemaakt te worden.
Wanneer medegebruik van een NEZ wordt aangevraagd, toetsen wij ook aan de bijbehorende beleidsregels van dat medegebruik. Denk aan de beleidsregels die gelden voor steigers, duikers, bruggen, dempen en graven.
Bij het gebruik van grond voor de aanleg van een NEZ kunnen de regels van het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing zijn.
Met oog op waterhuishoudkundige effecten toetsen wij aan:
- •
Beleidsnota beperken en voorkomen wateroverlast
- •
Beleidsregels dempen en graven
- •
Beleidsregels werken in het profiel van wateren
- •
Beleidsregels kunstwerken in wateren.
Maatschappelijke functies
Wanneer een water een maatschappelijke functie vervult, bijvoorbeeld een recreatieve functie, dan moet met de aanvraag van een NEZ rekening gehouden worden met die functie. Een motivatie moet duidelijk maken dat de komst van een NEZ de maatschappelijke functie niet belemmert. Bij een aanvraag van een NEZ bekijken wij bijvoorbeeld of deze het vaarverkeer niet belemmert. En andersom bekijken wij of het vaarverkeer de groei en ontwikkeling van de NEZ niet belemmert. Maatwerk is van toepassing en we zoeken naar passende maatregelen.
Bijlage 2. Water in plannen voor de fysieke leefomgeving
In Delflands beheergebied ligt het oppervlaktewatersysteem veelal in stedelijk gebied en is er verweving met woon- en recreatieve functies. Plannen voor de fysieke leefomgeving kunnen daardoor van invloed zijn op het functioneren of het beheer van dit watersysteem en daarin (toekomstig) aanwezige natte ecologische zones (NEZ). Voor Delfland is het voorkomen van wateroverlast -nu en in de toekomst- belangrijk, maar ook aspecten zoals het behalen van waterkwaliteitsdoelen uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), (onderhouds)kosten en doelmatig en effectief beheer spelen daarbij een essentiële rol. Daarom zal altijd een integrale afweging van belangen moeten plaatsvinden over de plannen voor de fysieke leefomgeving en inpassing door de gemeente, provincie of Rijk. Om die reden is het van belang dat initiatiefnemers van plannen voor de fysieke leefomgeving rekening houden met de effecten van die plannen op NEZ.
Weging van het waterbelang
Voor een veilige en gezonde fysieke leefomgeving is het noodzakelijk om de waterbelangen expliciet en evenwichtig mee te nemen bij alle plannen en besluiten met betrekking tot die fysieke leefomgeving. Dit gebeurt in het kader van de weging van het waterbelang. Delfland gaat daarbij graag vroegtijdig met gebiedspartners in overleg met als doel om randvoorwaarden en aspecten mee te nemen in de evenwichtige toedeling van functies aan locaties ter waarborging van NEZ. Vroeg overleg leidt tot betere, integrale oplossingen en voorkomt vertragende procedures. De Handreiking Weging van het Waterbelang geeft inzicht in hoe Delfland procedureel en inhoudelijk invulling geeft aan de weging van het waterbelang. Deze is bedoeld voor initiatiefnemers (gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars) van een plan voor de fysieke leefomgeving op gemeentelijk niveau en is te vinden op de website van Delfland. In de Handreiking Weging van het Waterbelang voor gemeenten, worden de relevante voorwaarden uit tabel 1 uitgeschreven en onderverdeeld naar toetsingscriteria, richtlijnen en aandachtspunten voor plannen in de fysieke leefomgeving. Het eindproduct van dit proces is een waterparagraaf in de plantoelichting of onderbouwing en een juridische regeling in het omgevingsplan of omgevingsvergunning, die de waterstaatkundige belangen veiligstellen.
Beoordelingscriteria aanleg, medegebruik en verwijderen van NEZ
Het aanleggen, houden, medegebruik of verwijderen van NEZ voor onderliggende functies zoals water, wonen of recreatiegebied kan onder voorwaarden toegestaan worden. Bij de beoordeling van initiatieven voor het aanleggen, medegebruik of verwijderen van NEZ in het oppervlaktewatersysteem, wordt in het kader van de weging van het waterbelang aangesloten bij deze beleidsregel. De voorwaarden zijn afhankelijk van het type NEZ. In tabel 1 wordt per type NEZ of klasse weergegeven welke toetsingscriteria uit de beleidsregel ruimtelijk relevant zijn. De nummering in de tabel correspondeert met de artikelnummering van de toetsingscriteria in de beleidsregel. Voordat in het kader van een omgevingsplan een omgevingsvergunning verleend wordt voor deze uitzonderingen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de waterbeheerder.
Tabel 2. Weergave per type NEZ of klasse welke toetsingscriteria uit de beleidsregel ruimtelijk relevant zijn.
Type NEZ en klasse |
Toetsingscriteria |
Aanleggen, medegebruik, verwijderen |
Onderhoud |
Algemeen |
Artikel 3.1 lid 10 en 11 |
|
x |
Artikel 4.1 lid 3 |
|
x |
|
Artikel 5.1 lid 5 en 6 |
x |
|
|
Artikel 5.1 lid 7 en 8 |
|
x |
|
Natuurvriendelijke Oever (NVO) |
Artikel 3.2 lid 3 t/m 6 |
x |
|
Artikel 3.2 lid 8 |
|
x |
|
NEZ Klasse 1 |
Artikel 4.2 lid 3 |
x |
|
NEZ Klasse 2 |
Artikel 4.3 |
x |
|
Bijlage 3. Begripsbepalingen
In deze beleidsregel gebruiken we de begrippen zoals bedoeld in de Legger Delfland. In tabel zijn de begrippen opgenomen die niet in de legger voorkomen.
Tabel 3. Aanvullende begrippen uit de beleidsregel NEZ.
Begrip |
Omschrijving |
Verlanden |
Het dichtgroeien en/of successieve ophopen van slib en/of organisch materiaal waardoor de watervoerende en bergende functie van het oppervlaktewater (ook in de NEZ) afneemt. |
Vispasseerbaar |
Vissen kunnen het object of het waterstaatswerk veilig passeren. |
Bijlage 4. Zones in NVO’s
Algemeen
Een ideale natuurvriendelijke oever ziet er als volgt uit:
- •
de oever is voor een substantieel deel begroeid met oever- en waterplanten;
- •
de aanwezige begroeiing wordt gevormd door een mozaïek aan soorten die kenmerkend zijn voor het gebied;
- •
de oever heeft een sterke verbinding met het aanliggende water;
- •
een volledige gradiënt van nat naar droog is aanwezig (alle drie de zones zijn aanwezig).
Uitgangspunten om dit te verkrijgen zijn dat de oever een flauw talud heeft en dat de oever de mogelijkheid heeft zich te ontwikkelen zonder te veel verstoring van externe factoren zoals vraat en vertrapping.
Zones en gradiënten in een NVO
De zones die in een natuurvriendelijke oevers tot ontwikkeling kunnen komen en de daarmee geassocieerde planten en dieren zijn, naast van de gekozen inrichtingsvariant, afhankelijk van factoren als de waterkwaliteit, de omgeving, onderhoud en begrazing.
Meestal wordt uitgegaan van een natuurstreefbeeld waaraan een aantal doelsoorten is gekoppeld. De precieze invulling van dit streefbeeld is dus afhankelijk van het subtype NVO dat is aangelegd, de omgeving waarin de oever is gelegen en de andere doelstellingen (niet natuur doelstellingen) die eraan gekoppeld zijn, bijv. hengelsport- of vaarwater. Eenzelfde subtype oever kan dus in verschillende omgevingen een ander streefbeeld hebben.
Figuur 17. In een natuurvriendelijke oever zijn 3 zones te onderscheiden:
- 1.
de aquatische zone met ondergedoken en drijvende waterplanten;
- 2.
de amfibische zone met oever- en moerasplanten;
- 3.
de terrestrische zone, de drogere zone met vooral landplanten.
In figuur 17 is een natuurvriendelijke oever weergegeven met een flauw talud. Dit is het ideale subtype NVO met een zo hoog mogelijk natuurstreefbeeld. Deze ideale oever kenmerkt zich doordat alle zones tussen het open water en het droge land aanwezig zijn. Als alle zones aanwezig zijn, zijn er veel gradiënten. Dit biedt veel ruimte voor een gevarieerde vegetatie en fauna, en daarbij is de interactie met het aanliggende water groot.
Door fysieke beperkingen in ruimte of beperkingen door andere functies (ruimte, waterafvoer, etc.) hebben niet alle aangelegde NVO’s al deze zones.
Voorbeelden hiervan zijn:
- •
Bij ruimtegebrek wordt vaak een plasberm aangelegd. Bij een plasberm is vrijwel alleen de amfibische zone aanwezig, die daarna meteen overgaat in de terrestrische zone, de ondiepe zone met waterplanten is zeer klein of ontbreekt.
- •
Als een oever aangelegd wordt om het water te zuiveren, zal ook bewust de nadruk liggen op een goed ontwikkelde rietvegetatie en minder op soortenrijkdom. Ook het beheer zal hierop aangepast zijn.
Bijlage 5. Plantensoorten per zone
Tabel 4. Geschikte plantensoorten per zone van een NVO.
Plantensoort |
Zone |
|||
Wetenschappelijke naam |
Nederlandse naam |
Aquatische |
Amfibische |
Terrestrische |
Alisma gramineum |
Smalle waterweegbree |
|
1 |
|
Alisma lanceolatum |
Slanke waterweegbree |
|
1 |
1 |
Alisma plantago-aquatica |
Grote waterweegbree |
|
1 |
|
Berula erecta |
Kleine watereppe |
|
1 |
1 |
Bidens connata |
Smal tandzaad |
|
1 |
1 |
Bidens frondosa |
Zwart tandzaad |
|
1 |
1 |
Bidens tripartita |
Veerdelig tandzaad |
|
1 |
1 |
Bolboschoenus laticarpus |
Oeverbies |
|
1 |
1 |
Bolboschoenus maritimus |
Heen |
|
1 |
1 |
Butomus umbellatus |
Zwanenbloem |
|
1 |
|
Callitriche brutia |
Haaksterrenkroos |
1 |
1 |
|
Callitriche obtusangula |
Stomphoekig sterrenkroos |
1 |
1 |
|
Callitriche platycarpa |
Gewoon sterrenkroos |
1 |
1 |
|
Caltha palustris |
Gewone dotterbloem |
|
1 |
1 |
Carex acuta |
Scherpe zegge |
|
1 |
1 |
Carex disticha |
Tweerijige zegge |
|
1 |
1 |
Carex hirta |
Ruige zegge |
|
1 |
1 |
Carex otrubae |
Valse voszegge |
|
1 |
1 |
Carex paniculata |
Pluimzegge |
|
1 |
1 |
Carex pseudocyperus |
Hoge cyperzegge |
|
1 |
1 |
Chara aspera |
Ruw kransblad |
1 |
1 |
|
Chara canescens |
Brakwater kransblad |
1 |
1 |
|
Chara contraria |
Brokkelig kransblad |
1 |
1 |
|
Chara globularis |
Breekbaar kransblad |
1 |
1 |
|
Chara hispida |
Stekelharig kransblad |
1 |
1 |
|
Chara vulgaris |
Gewoon kransblad |
1 |
1 |
|
Cicuta virosa |
Waterscheerling |
|
1 |
1 |
Eleocharis palustris [1] |
Gewone Waterbies |
|
1 |
|
Epilobium hirsutum |
Harig wilgenroosje |
|
1 |
1 |
Equisetum palustre |
Lidrus |
|
1 |
1 |
Eupatorium cannabinum |
Koninginnekruid |
|
1 |
1 |
Filipendula ulmaria |
Moerasspirea |
|
1 |
1 |
Glyceria fluitans |
Mannagras |
|
1 |
1 |
Glyceria maxima |
Liesgras |
|
1 |
1 |
Hydrocharis morsus-ranae |
Kikkerbeet |
1 |
1 |
|
Iris pseudacorus |
Gele lis |
|
1 |
1 |
Juncus articulatus |
Zomprus |
|
1 |
1 |
Juncus conglomeratus |
Biezenknoppen |
|
1 |
1 |
Juncus effusus |
Pitrus |
|
1 |
1 |
Juncus inflexus |
Zeegroene rus |
|
1 |
1 |
Juncus subnodulosus |
Paddenrus |
|
1 |
1 |
Lycopus europaeus |
Wolfspoot |
|
1 |
1 |
Lysimachia nummularia |
Penningkruid |
|
1 |
1 |
Lysimachia thyrsiflora |
Moeraswederik |
|
1 |
1 |
Lythrum salicaria |
Grote kattenstaart |
|
1 |
1 |
Mentha aquatica |
Watermunt |
|
1 |
1 |
Myosotis scorpioides ssp. scorpioides |
Moerasvergeet-mij-nietje |
|
1 |
1 |
Myriophyllum spicatum |
Aarvederkruid |
1 |
1 |
|
Nasturtium microphyllum |
Slanke waterkers |
|
1 |
1 |
Nasturtium officinale |
Witte waterkers |
|
1 |
1 |
Nuphar lutea |
Gele plomp |
1 |
1 |
|
Nymphaea alba |
Witte waterlelie |
1 |
1 |
|
Nymphoides peltata |
Watergentiaan |
1 |
1 |
|
Oenanthe aquatica |
Watertorkruid |
|
1 |
1 |
Oenanthe fistulosa |
Pijptorkruid |
|
1 |
1 |
Potamogeton crispus |
Gekroesd fonteinkruid |
1 |
1 |
|
Potamogeton lucens |
Glanzig fonteinkruid |
1 |
1 |
|
Potamogeton natans |
Drijvend fonteinkruid |
1 |
1 |
|
Potamogeton pectinatus |
Schedefonteinkruid |
1 |
1 |
|
Potamogeton perfoliatus |
Doorgroeid fonteinkruid |
1 |
1 |
|
Potamogeton pusillus |
Tenger fonteinkruid |
1 |
1 |
|
Potamogeton trichoides |
Haarfonteinkruid |
1 |
1 |
|
Pulicaria dysenterica |
Heelblaadjes |
|
1 |
1 |
Ranunculus circinatus |
Stijve waterranonkel |
1 |
1 |
|
Ranunculus sceleratus |
Blaartrekkende boterbloem |
|
1 |
1 |
Rhinanthus angustifolius |
Grote ratelaar |
|
1 |
1 |
Rorippa amphibia |
Gele waterkers |
|
1 |
1 |
Rumex hydrolapathum |
Waterzuring |
|
1 |
1 |
Sagittaria sagittifolia |
Pijlkruid |
1 |
1 |
|
Schoenoplectus lacustris |
Mattenbies |
1 |
1 |
1 |
Schoenoplectus tabernaemontani |
Ruwe bies |
1 |
1 |
|
Scirpus sylvaticus |
Bosbies |
|
1 |
1 |
Scutellaria galericulata |
Blauw glidkruid |
|
1 |
1 |
Sium latifolium |
Grote watereppe |
|
1 |
1 |
Solanum dulcamara |
Bitterzoet |
|
1 |
1 |
Sonchus palustris |
Moerasmelkdistel |
|
1 |
1 |
Sparganium erectum |
Grote egelskop |
|
1 |
1 |
Stachys palustris |
Moerasandoorn |
|
1 |
1 |
Stratiotes aloides |
Krabbenscheer |
1 |
1 |
|
Symphytum officinale |
Gewone smeerwortel |
|
1 |
1 |
Typha angustifolia |
Kleine lisdodde |
|
1 |
1 |
Typha latifolia |
Grote lisdodde |
|
1 |
1 |
Utricularia vulgaris |
Groot blaasjeskruid |
1 |
1 |
|
Valeriana officinalis |
Echte valeriaan |
|
1 |
1 |
Veronica anagallis-aquatica |
Blauwe waterereprijs |
|
1 |
1 |
Veronica beccabunga |
Beekpunge |
|
1 |
1 |
Veronica catenata |
Rode waterereprijs |
|
1 |
1 |
Zannichellia palustris ssp. palustris |
Zittende zannichellia |
1 |
1 |
|
Zannichellia palustris ssp. pedicellata |
Gesteelde zannichellia |
1 |
1 |
|
Plantensoorten in vaarwegen
Onderstaand overzicht is bedoeld om een indicatie te geven van geschikte plantensoorten voor in vaarwegen. Het komt uit het rapport “Advies vaartolerante vegetatiesoorten” van R. Trompetter. Delfland kan helpen met advies voor geschikte plantensoorten.
Tabel 5. Plantensoorten in vaarwegen (emerse vegetatie).
Emerse vegetatie |
|
Wetenschappelijke naam |
Nederlandse naam |
Caltha palustris |
Dotterbloem |
Carex acuta |
Scherpe zegge |
Filipendula ulmaria |
Moerasspirea |
Glyceria maxima |
Liesgras |
Iris pseudacorus |
Gele lis |
Lythrum salicaria |
Grote kattenstaart |
Mentha aquatica |
Watermunt |
Myosotis scorpioides ssp. Scorpioides |
Moeras vergeet-mij-nietje |
Sparganium erectum |
Grote egelskop |
Typha angustifolia |
Smalle lisdodde |
Typha latifolia |
Grote lisdodde |
De Oeverzegge is minder geschikt, omdat de groeiwijze van Oeverzegge overheersend is. Andere vegetatie krijgt dan minder de kans om tot ontwikkeling kan komen.
Van de volgende soorten is het advies om niet te planten in een vaarweg:
- •
Alisma plantago-aquatica (Grote waterweegbree)
- •
Butomus umbellatus (Zwanenbloem)
- •
Carex acutiformis (Moeraszegge)
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl