Beleidsregels individuele bijzondere bijstand gemeente Enschede 2024

Geldend van 01-02-2024 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels individuele bijzondere bijstand gemeente Enschede 2024

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede:

  • gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • artikel 7 lid 1 onder b van de Participatiewet;

  • artikel 35 van de Participatiewet.

overwegende, dat het college het wenselijk vindt om aan te geven in welke situaties en onder welke voorwaarden er recht op bijzondere bijstand op grond van artikel 35 van de Participatiewet bestaat en wenst daartoe de volgende beleidsregels vast te stellen:

Beleidsregels individuele bijzondere bijstand gemeente Enschede 2024.

1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede;

    • b.

      De wet: de Participatiewet;

    • c.

      Bijstand: algemene en bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 5 van de wet;

    • d.

      Algemene bijstand: de bijstand als bedoeld in artikel 5 onder b van de wet;

    • e.

      Bijstandsnorm: de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5 onder c van de wet rekening houdend met de van toepassing zijnde kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a van de wet;

    • f.

      Bijzondere bijstand: de bijstand als bedoeld in artikel 5 onder d van de wet;

    • g.

      Jongerennorm: de norm zoals bedoel in artikel 20 van de wet;

    • h.

      Reguliere bijstandsnorm: de norm zoals bedoeld in artikel 21 van de wet;

    • i.

      Voorliggende voorziening: een voorziening als bedoeld in artikel 15 van de wet;

    • j.

      Kostendelersnorm: de norm als bedoeld in artikel 22a van de wet, gebaseerd op de feitelijke woonsituatie van belanghebbende;

    • k.

      Duurzame gebruiksgoederen: goederen die nodig zijn in ieder huishouden met een levensduur langer dan drie jaar;

    • l.

      Middelen: alle vermogens- en inkomensbestandsdelen als bedoeld in artikel 31 van de wet;

    • m.

      Inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 en 33 van de wet;

    • n.

      Vermogen: het vermogen als bedoeld in artikel 34 van de wet;

    • o.

      Algemeen noodzakelijke kosten: kosten worden gerekend tot het, op minimumniveau, algemeen gangbare uitgavenpatroon;

    • p.

      Dringende redenen: als er sprake is van een acute noodsituatie en de behoeftige omstandigheden waarin een belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze te verhelpen zijn, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Een noodsituatie is acuut als een situatie levensbedreigend is of als blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn. Deze bepaling alleen van toepassing is als de uitsluiting is gebaseerd op artikel 11 t/m 15 van de wet en niet als er een andere afwijzingsgrond bestaat.

    • q.

      Bijzondere noodzakelijke kosten: kosten die voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden waardoor iemand hogere kosten heeft dan waarin een inkomen op minimumniveau voorziet;

    • r.

      Draagkracht: de mate waarin belanghebbende zelf geacht wordt uit het inkomen en vermogen bij te kunnen dragen in de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd. Deze bedraagt een percentage van het meer-inkomen als bedoeld onder m en een bedrag boven de vermogensgrens als genoemd in artikel 34 van de wet;

    • s.

      Meer-inkomen: het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm (inclusief vakantietoeslag);

    • t.

      Draagkrachtloos inkomen: het inkomen tot 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm;

    • u.

      Draagkrachtpercentage: het percentage van de draagkrachtruimte dat iemand zelf moet bijdragen in de kosten;

    • v.

      Inrichting: de instelling zoals omschreven in artikel 1 van de wet;

    • w.

      Wlz: Wet langdurige zorg;

    • x.

      Wmo: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • y.

      Wko: Wet kinderopvang;

    • z.

      Zvw: Zorgverzekeringswet;

    • aa.

      Nibud: Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting.

  • 2. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 1.2 Nadere verplichtingen

  • 1. Het college kan aan de verlening van de bijzondere bijstand nadere verplichtingen verbinden op grond van artikel 48 lid 3 en artikel 55 van de wet zoals:

    • a.

      de verplichtingen die is gericht op meerdere zekerheid voor de nakoming van de aan de bijstand verbonden aflossingsverplichtingen;

    • b.

      de verplichting die verband houden met de aard en het doel van de bijzondere bijstand;

    • c.

      de verplichting die gericht is op beëindiging of vermindering van de bijzondere bijstand.

Artikel 1.3 Gevolgen bij niet naleven van nadere verplichtingen

  • 1. Het niet voldoen aan nadere verplichtingen als bedoeld in artikel 1.2 kan betekenen dat de bijzondere bijstand wordt teruggevorderd, beëindigd of verlaagd.

2. De aanvraag

Artikel 2.1 Indienen aanvraag algemeen

  • 1. De aanvraag om bijzondere bijstand wordt digitaal ingediend op een door het college beschikbaar gesteld formulier.

  • 2. Hiervan kan op verzoek worden afgeweken, als een digitale aanvraag niet mogelijk is op grond van individuele omstandigheden.

Artikel 2.2 Moment van indienen aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor bijzondere bijstand moet in het algemeen worden ingediend, voordat of vlak nadat de kosten zijn gemaakt. Bijstand met terugwerkende kracht is, op grond van artikel 44 lid 1 van de wet in principe niet mogelijk.

  • 2. In afwijking van lid 1 is bijstand met terugwerkende kracht wel mogelijk als:

    • a.

      het gaat om een aanvraag incidentele bijzondere bijstand en de aantoonbaar gemaakte kosten zijn niet langer dan vier weken voor de aanvraag gemaakt;

    • b.

      om doelmatigheidsredenen met de aanvrager afspraken zijn gemaakt voor het declaratietijdstip van de kosten;

    • c.

      er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor het niet mogelijk was de aanvraag eerder in te dienen.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, geldt voor een aanvraag om bijzondere bijstand voor de doorbetaling van de huur bij verblijf in detentie dat deze niet eerder wordt ingediend dan de datum waarop de aanvrager daadwerkelijk in detentie verblijft, echter niet later dan vier weken na de datum waarop de detentie is ingegaan.

  • 4. In afwijking van dit artikel is voor bewindvoering, mentorschap en curatele artikel 6.1 van deze beleidsregels van toepassing.

3. Draagkracht en drempelbedrag

Artikel 3.1 In aanmerking te nemen inkomen

  • 1. De hoogte van het inkomen wordt vastgesteld met inachtneming van artikel 31 tot en met 33 van de wet.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 van dit artikel, worden bij de vaststelling van het in aanmerking te nemen inkomen een verstrekte individuele inkomenstoeslag buiten beschouwing gelaten.

Artikel 3.2 In aanmerking te nemen vermogen

  • 1. Het vermogen boven de vermogensgrens die van toepassing is op grond van artikel 34 van de wet wordt in zijn geheel aangemerkt als draagkracht.

  • 2. In afwijking van lid 1 wordt bij incidentele algemene kosten van het bestaan, waarvoor onder bepaalde voorwaarden bijzondere bijstand kan worden verstrekt, het volledige vermogen, dus ook het vermogen dat binnen de vermogensgrens van artikel 34 lid 3 in aanmerking genomen.

Artikel 3.3 Draagkrachtpercentage

  • 1. Voor zover het inkomen meer is dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag is er sprake van meer-inkomen. De draagkracht bedraagt 35% van het meer-inkomen.

  • 2. In afwijking van lid 1, bedraagt de draagkracht 100% van het meer-inkomen als sprake is van:

    • a.

      Bewindvoeringskosten, mentorschap en curatele;

    • b.

      kostensoorten die gerekend moeten worden tot de algemene bestaanskosten maar waarvoor onder bepaalde voorwaarden (individuele) bijzondere bijstand verstrekt kan worden, zoals woonkostentoeslag, duurzame gebruiksgoederen en kosten voor woninginrichting.

Artikel 3.4 Draagkrachtperiode

  • 1. De draagkracht wordt berekend over één jaar, beginnend op de eerste dag van de maand, waarin de bijstandsaanvraag is ingediend.

  • 2. Wanneer de bijzondere kosten zich periodiek voordoen, maar niet gedurende een heel jaar (bijvoorbeeld bij een tijdelijke woonkostentoeslag), kan de draagkracht over een kortere periode worden berekend, zodat niet de volledige jaardraagkracht behoeft te worden ingezet.

  • 3. Een eenmaal vastgestelde draagkracht staat vast voor de hele draagkrachtperiode. Alleen bij wijziging in omstandigheden kan de draagkracht in deze periode worden gewijzigd. Het college beoordeelt of in het individuele geval deze wijziging aanleiding is voor aanpassing van de draagkracht.

Artikel 3.5 Hoogte van de noodzakelijke kosten

  • 1. De bijzondere bijstand bedraagt niet meer dan de kosten van de goedkoopst adequate voorziening.

  • 2. Er wordt niet afgeweken van de door het college vastgestelde richtprijzen als daarvoor geen noodzaak aanwezig is. Als in een individuele situatie de noodzaak is aangetoond van de meerkosten ten opzichte van de richtprijzen, dan kan van de richtprijzen worden afgeweken. Voor een aantal kostensoorten, zoals bijvoorbeeld duurzame gebruiksgoederen en inrichtingskosten, hanteert het college richtprijzen voor het vaststellen van de hoogte van de bijzondere bijstand. Voor de hoogte van de richtprijzen wordt verwezen naar artikel 10.2 van deze beleidsregels.

Artikel 3.6 Drempelbedrag

  • 1. Het college maakt geen gebruik van het drempelbedrag als bedoeld in artikel 35 tweede lid van de wet.

4. Medische kosten

Artikel 4.1 Geen bijzondere bijstand bij voorliggende voorziening

  • 1. Het college verstrekt geen bijzondere bijstand voor medische kosten die onder door de Zvw, de Wlz en de Wmo 2015 vallen. Deze wetten gelden namelijk als een voorliggende voorzieningen die als passend en toereikend worden gezien, artikel 15 lid 1 van de wet. Ook als kosten door de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk wordt aangemerkt, verstrekt het college geen bijzondere bijstand voor deze kosten.

  • 2. Dit geldt ook voor de kosten die voor rekening van de inwoner blijven zoals een eigen bijdrage en het wettelijk of vrijwillig eigen risico.

  • 3. Het college maakt gebruik van de mogelijkheid die artikel 35 lid 3 van de wet biedt om bijzondere bijstand te verlenen in de vorm van een collectieve aanvullende zorgverzekering voor minima (CZM). Voor meer informatie over de collectieve zorgverzekering wordt verwezen naar de beleidsregels voor medische kosten gemeente Enschede 2022.

Artikel 4.2 Meerkosten wassen en kledingslijtage

  • 1. Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor een inwoner vanaf 4 jaar die als gevolg van ziekte of handicap te maken heeft met extra kosten doordat er vaker gewassen moet worden dan gebruikelijk.

  • 2. Voor de bepaling van de hoogte van de kosten wordt maatwerk geleverd op basis van de feitelijke en noodzakelijk te maken kosten.

  • 3. Het college vraagt onafhankelijk (deskundigen)advies als dat voor het vaststellen van het recht en/of de hoogte van de bijzondere bijstand noodzakelijk is.

  • 4. Als de ziekte of handicap is vastgesteld en ook de noodzaak om vaker te wassen, worden voor de meerkosten de bedragen zoals opgenomen in de GMD tabellen voor kleding- en bewassingskosten aangehouden.

  • 5. Voor kinderen van 4 t/m 14 jaar wordt de vergoeding op 75% van het normbedrag voor volwassenen aangehouden.

  • 6. Voor kinderen tot 4 jaar worden de kosten van incontinentie niet als extra kosten aangemerkt. Hiervoor verstrekt het college geen bijzondere bijstand.

Artikel 4.3 Extra energiekosten

  • 1. Energiekosten behoren tot de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan. Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor extra energiekosten als deze, als gevolg van een (chronische) ziekte of handicap, hoger zijn dan normaal.

Artikel 4.4 Dieetkosten

  • 1. Voor dieetkosten is bijstand mogelijk als de inwoner om medische redenen is aangewezen op een bepaald dieet én als deze kosten meer bedragen dan de normale kosten voor voeding.

  • 2. Het college vraagt onafhankelijk deskundigenadvies om het recht en de hoogte van de extra kosten vast te stellen.

Artikel 4.5 (Medische) advisering

  • 1. Het college vraagt deskundigen om advies als dat voor het vaststellen van de noodzaak en/of de hoogte van de kosten nodig is.

  • 2. De aanvrager verleent, als dat gevraagd wordt, medewerking aan het onderzoek dat nodig is.

  • 3. Er wordt geen (medisch) deskundigenadvies gevraagd als:

    • a.

      het jaarlijks terugkerende kosten betreft en het duidelijk is dat de (medische) situatie sinds het laatste advies niet is gewijzigd of uit het eerder gegeven advies blijkt dat een herbeoordeling niet nodig is;

    • b.

      de (medische) noodzaak van de kosten op een andere wijze is vastgesteld en de kosten (incidenteel of periodiek op jaarbasis) minder bedragen dan de kosten van de medische advisering;

    • c.

      zolang de kosten minder bedragen dan 240,00 euro per jaar wordt geen medisch advies aangevraagd.

5. Uitvaartkosten (begrafenis- en crematiekosten)

Artikel 5.1 Algemeen

  • 1. De kosten van een begrafenis of crematie van een overledene behoren tot de bijzondere bestaanskosten van de erfgenamen. Deze kunnen ieder voor zich en op persoonlijke titel bijzondere bijstand aanvragen, voor zover hun erfdeel ontoereikend is en het hen aan middelen ontbreekt om hun aandeel in de kosten te kunnen voldoen.

Artikel 5.2 Noodzakelijke uitvaartkosten

  • 1. Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor de kosten van een uitvaart aan een inwoner van de gemeente Enschede die als erfgenaam wordt aangemerkt voor dat deel van de uitvaartkosten waarvoor deze erfgenaam juridisch verantwoordelijk is.

  • 2. Hetgeen vermeld in lid 1, is alleen van toepassing als er sprake is van een erfenis die is geaccepteerd.

  • 3. Bij de bepaling van de hoogte van de bijstand wordt uitgegaan van noodzakelijke kosten voor een begrafenis of crematie.

  • 4. Het college hanteert hierbij vaste richtbedragen per kostenpost die passen bij een sobere begrafenis of crematie. Deze richtbedragen worden jaarlijks geïndexeerd aan de hand van consumentenprijzenindex.

Artikel 5.3 Zelf bijdragen aan noodzakelijke uitvaartkosten

  • 1. Op de door het college noodzakelijk geachte kosten worden in ieder geval de volgende middelen in mindering gebracht:

    • een uitkering in verband met een uitvaart-, levens-, ongevallenverzekering;

    • een uitkering in verband met lidmaatschap van een begrafenis/crematievereniging;

    • nalatenschap van de overledene;

    • een op een depositorekening gestort bedrag met als enige bestemming de betaling van de begrafenis- of crematiekosten;

    • de draagkracht als bedoeld in hoofdstuk 3 van deze beleidsregels.

Artikel 5.4 Uitvaartkosten in het buitenland

  • 1. Op grond van het territorialiteitsbeginsel, genoemd in artikel 11 van de wet verstrekt het college geen bijzondere bijstand voor begrafenis- of crematiekosten in het buitenland van een in Nederland of in het buitenland overleden persoon. Dit is ook niet mogelijk voor zowel een vreemdeling als een Nederlander die in het buitenland wordt begraven of gecremeerd.

6. Bewindvoering, mentorschap, curatele en rechtsbijstand

Artikel 6.1 Bewindvoering, mentorschap en curatele

  • 1. Er bestaat recht op bijzondere bijstand voor de kosten van een door de kantonrechter ingesteld beschermingsbewind, mentorschap of curatele.

  • 2. Voor het vaststellen van de noodzaak van de bijzondere bijstand sluit het college aan bij de beschikking van de kantonrechter. Uit de beschikking blijkt welke bewindvoerder, mentor of curator er is benoemd en voor welke werkzaamheden kosten in rekening gebracht mogen worden.

  • 3. Het college baseert de hoogte van de bijzondere bijstand op de beloning die door de kantonrechter bij de benoeming is vastgesteld overeenkomstig de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.

  • 4. Bij een eerste aanvraag dient de bewindvoerder, curator of mentor een plan van aanpak in te leveren, welke ook bij het verzoekschrift aan de rechtbank wordt overgelegd.

  • 5. Wettelijk gezien is periodieke bijzondere bijstand met terugwerkende kracht niet mogelijk. Een uitzondering wordt gemaakt voor de eerste aanvraag voor de kosten van bewindvoering. Als de bewindvoerder de aanvraag indient binnen 4 weken na uitspraak van de rechtbank, dan is de ingangsdatum afhankelijk van de datum uitspraak, de 1e of de 16e van de maand.

  • 6. Het college kent periodieke bijzondere bijstand toe voor de periode van maximaal 12 kalendermaanden, tot en met de laatste dag van de maand van de betreffende toekenningsperiode, tenzij er op een eerder moment al geen recht meer bestaat op de bijzondere bijstand.

  • 7. Als er sprake is van schuldenbewind kent het college bijzondere bijstand toe voor de periode dat de kantonrechter schuldenbewind heeft ingesteld, tot een maximale periode van 3 jaar. Een periode van 3 jaar kan ook worden ingesteld indien er sprake is van blijvende psychische klachten.

  • 8. Het college verleent geen bijzondere bijstand:

    • a.

      voor de kosten van beheer van een pgb als ook zorg in natura mogelijk is.

    • b.

      in afwijking van lid 2 van dit artikel voor de intakekosten en de kosten griffierecht als er geen noodzaak is tot het wisselen van bewindvoerder, curator en/of mentor.

  • 9. Voor de kosten gemaakt na het overlijden van de inwoner bestaat geen recht meer op bijzondere bijstand. Deze kosten vallen dan in de boedel.

Artikel 6.2 Rechtsbijstand

  • 1. In beginsel bestaat er recht op bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand indien een toevoeging krachtens de Wet op de rechtsbijstand wordt verleend op naam van belanghebbende.

  • 2. Indien wordt voldaan aan lid 1 kan bijzondere bijstand worden verleend voor de eigen bijdrage en de eventueel noodzakelijke bijkomende kosten. De volgende kosten komen in aanmerking voor bijzondere bijstand:

    • eigen bijdrage en griffierechten die door de Raad voor Rechtsbijstand is opgelegd. Dit geldt ook voor de eigen bijdrage en het griffierecht in verband met een gerechtelijke procedure van eerste graad familieleden die in het buitenland verblijven;

    • uittreksel uit openbare registers;

    • deurwaarderskosten in kantongerechtzaken.

  • 3. De kosten voor getuigen en deskundigen komen alleen in aanmerking voor bijzondere bijstand als er bij de inschakeling van een deskundige sprake is van kosten die in het concrete geval als noodzakelijk moeten worden aangemerkt.

  • 4. Bijkomende kosten zoals forfaitaire voorschotten en kopieer- en telefoonkosten e.d. komen niet in aanmerking voor vergoeding uit de bijzondere bijstand.

  • 5. De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan de eigen bijdrage van de Raad voor Rechtsbijstand minus de korting die kan worden verkregen als een inwoner zich eerst bij het juridisch loket heeft gemeld.

7. Jongeren van 18 tot 21 jaar

Artikel 7.1 Noodzakelijke kosten jongeren niet in een inrichting

  • 1. Het college bepaalt dat de hoogte van de noodzakelijk geachte kosten als bedoeld in artikel 12 van de wet is gelijk aan de (kostendelers-)norm (exclusief vakantietoeslag) als bedoeld in artikelen 21 of 22a van de wet voor een inwoner van 21 jaar of ouder.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 zijn de noodzakelijk geachte kosten niet hoger dan de hoogte van het voor een inwoner geldende netto wettelijk minimumjeugdloon (exclusief vakantietoeslag).

  • 3. In afwijking van het bepaalde in lid 1 en 2 worden de noodzakelijke kosten van gehuwden voor elk van de partners niet hoger geacht dan 50% van de norm geldend voor gehuwden (exclusief vakantietoeslag).

Artikel 7.2 Noodzakelijke kosten jongeren in inrichting

  • 1. Op grond van artikel 13 lid 2 bestaat geen recht op algemene bijstand.

  • 2. Als wordt voldaan aan de criteria als bedoeld in artikel 12 van de wet is er wel bijzondere bijstand mogelijk. De hoogte van de bijstand is gelijk aan de jongerennorm (exclusief vakantietoeslag) als bedoeld in artikel 20 van de wet.

Artikel 7.3 Verhaal op onderhoudsplichtige ouders

  • 1. Het college maakt gebruik van haar bevoegdheid op grond van artikel 62 onderdeel c van de wet om de kosten van bijzondere bijstand te verhalen op de onderhoudsplichtige ouders van jongmeerderjarigen.

8. Reiskosten

Artikel 8.1 Uitgangspunt

  • 1. Reiskosten behoren tot de algemene noodzakelijke kosten van bestaan. De inwoner wordt geacht uit een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm vervoerskosten te kunnen voldoen om in aanvaardbare mate deel te kunnen nemen aan het leven van alledag en sociale contacten te onderhouden. Als er sprake is van noodzakelijke reiskosten als gevolg van bijzondere omstandigheden, kan er recht op bijzondere bijstand bestaan.

  • 2. De vergoeding wordt gebaseerd op de kosten van openbaar vervoer. Bij gebruik van de eigen auto geldt een vergoeding van 0,23 euro* per kilometer met een vergoeding van de parkeerkosten tot maximaal 10,00 euro per bezoek. Vergoeding van deze kosten is alleen mogelijk als het gebruik van de eigen auto goedkoper is of als het openbaar vervoer geen optie biedt. Voor de berekening van het aantal kilometers geldt de routeplanner van de ANWB.

* Voor de hoogte van de reiskostenvergoeding wordt aangesloten bij de tarieven van de Belastingdienst.

Artikel 8.2 Reiskosten als gevolg ziekte of handicap

  • 1. Als een inwoner als gevolg van ziekte of handicap geen gebruik kan maken van een fiets of het openbaar vervoer, dan kan zij voor een voorziening een beroep te doen op de Wmo 2015. De Wmo 2015 geldt als een voorliggende voorziening waardoor bijzondere bijstand voor deze kosten niet mogelijk is.

Artikel 8.3 Kosten aanleg gehandicaptenparkeerplaats

  • 1. Voor deze kosten is bijzondere bijstand mogelijk. De Wmo 2015 voorziet niet in de kosten van het aanleggen van een gehandicaptenparkeerplaats. Om deze reden is de Wmo 2015 is voor deze kosten geen voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de wet. Deze kosten komen in aanmerking voor vergoeding via de bijzondere bijstand.

Artikel 8.4 Reiskosten in verband met bezoek aan een huisgenoot of familie in de eerste of tweede graad in een instelling

  • 1. In deze situatie is bijzondere bijstand mogelijk voor zover de afstand vanaf de woning naar de instelling meer is dan 15 kilometer.

  • 2. Afhankelijk van de omstandigheden geldt als uitgangspunt:

    • a.

      dagelijks voor maximaal twee personen als er sprake is van een terminale patiënt, verblijf op een intensive care of een ziek kind;

    • b.

      twee maal per week voor maximaal twee personen in alle overige situaties.

Artikel 8.5 Reiskosten in verband met bezoek aan een huisgenoot of familie in de eerste of tweede graad in detentie

  • 1. In deze situatie geldt een vergoeding van maximaal twee maal per maand.

  • 2. Voor reiskosten voor bezoek aan een persoon die in het buitenland is gedetineerd, is op grond van het territorialiteitsbeginsel alleen bijzondere bijstand mogelijk voor de kosten tot aan de landsgrens.

  • 3. Deze vergoeding geldt niet vanaf het moment dat de gedetineerde met weekendverlof mag.

Artikel 8.6 Reiskosten in verband met bijwonen begrafenis of crematie

  • 1. Dit zijn incidentiele algemene kosten waarvoor geen bijzondere bijstand mogelijk is.

  • 2. Voor de reiskosten voor het bijwonen van een begrafenis of crematie in het buitenland is, op grond van het territorialiteitsbeginsel geen bijzondere bijstand mogelijk.

Artikel 8.7 Reiskosten in verband met scholing en opleiding van minderjarige kinderen

  • 1. Voor deze reiskosten is bijzondere bijstand mogelijk als de opleiding zich bevindt buiten een straal van 15 kilometer. Dit geldt niet als er recht is op een passende toereikende voorliggende voorziening. In veel situaties is een reisproduct van Dienst Uitvoering Onderwijs passend en toereikend, maar niet in alle situaties. Een reisproduct vanuit de WTOS is niet altijd toereikend. In die gevallen is er wel bijzondere bijstand mogelijk.

Artikel 8.8 Reiskosten in verband met een omgangsregeling

  • 1. Voor deze reiskosten is geen bijzondere bijstand mogelijk. Reiskosten in verband met een omgangsregeling met kinderen behoren tot de algemene kosten van het bestaan.

  • 2. Dit geldt ook:

    • a.

      als de omgangsregeling niet op een afspraak van de betrokken ouders berust, maar door interventie van de kinderrechter tot stand is gekomen;

    • b.

      als de reiskosten zijn ontstaan door de verhuizing van één van de gewezen echtelieden naar een andere gemeente.

Artikel 8.9 Reiskosten uit huis geplaatst kind van en naar een jeugdhulplocatie

  • 1. Voor deze reiskosten is geen bijzondere bijstand mogelijk. De Jeugdwet geldt als een voorliggende voorziening voor zover het gaat om vervoer van een jeugdige van en naar een locatie waar jeugdhulp wordt geboden.

Artikel 8.10 Reiskosten in verband met medische behandeling in ziekenhuis

  • 1. Voor deze reiskosten is geen bijzondere bijstand mogelijk. De Zorgverzekeringswet en de Wmo 2015 gelden als een voorliggende voorzieningen en voor zover deze kosten niet worden vergoed, is dit het gevolg van een bewust besluit (artikel 15 lid 1 van de wet).

  • 2. Op grond van buitenwettelijk begunstigend beleid is voor deze reiskosten bijzondere bijstand mogelijk als:

    • a.

      de behandeling niet kan plaatsvinden in een ziekenhuis binnen een straal van 25 kilometer, omdat de zorgverzekeraar dit ziekenhuis niet heeft gecontracteerd voor de behandeling;

    • b.

      men kiest voor het dichtstbijzijnde wel gecontracteerde ziekenhuis; en

    • c.

      men tevergeefs een beroep doet op de hardheidsclausule van de zorgverzekeraar.

Artikel 8.11 Reiskosten in verband met gezinshereniging vanuit het buitenland

  • 1. Voor deze reiskosten is, op grond van het territorialiteitsbeginsel, geen bijzondere bijstand mogelijk.

Artikel 8.12 Reiskosten in verband met woon-werkafstand

  • 1. Als uitgangspunt geldt dat de werkgever deze kosten vergoedt. Mocht de werkgever deze kosten niet vergoeden dan kunnen deze kosten worden vergoed via het participatiebudget. Alleen als deze kosten niet door de werkgever en niet via het participatiebudget worden vergoed is bijzondere bijstand mogelijk.

Artikel 8.13 Reiskosten buiten de regio, in verband met behandeling gerechtelijke procedures

  • 1. Voor deze reiskosten is bijzondere bijstand mogelijk, als sprake is van een noodzakelijke gerechtelijke procedure, waarbij de aanwezigheid van de aanvrager verplicht of dringend gewenst is. De noodzaak is bepaald in de tussenuitspraak van de rechter.

9. Schulden

Artikel 9.1 Schulden

  • 1. Als uitgangspunt is er geen bijzondere bijstand mogelijk voor schulden op grond van artikel 13 lid 1 onder g van de wet.

  • 2. In afwijking van lid 1 is het college bevoegd om in geval van zeer dringende redenen wel bijzondere bijstand te verlenen (artikel 49 van de wet).

  • 3. Als er wel bijzondere bijstand wordt verleend wordt deze bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening (artikel 48 lid 2 sub d van de wet).

10. Inrichtingskosten en duurzame gebruiksgoederen

Artikel 10.1 Duurzame gebruiksgoederen

  • 1. Kosten van duurzame gebruiksgoederen zijn kosten die behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Als uitgangspunt bestaat voor deze kosten geen recht op bijzondere bijstand. De inwoner dient zelf in deze kosten te voorzien door ervoor te sparen of een geldlening aan te gaan.

  • 2. Als de inwoner niet zelf in deze kosten kan voorzien (ook niet door het aangaan van een lening) dan is bijstand mogelijk als er sprake is van bijzondere omstandigheden. Het hebben van schulden wordt, conform de geldende jurisprudentie, niet aangemerkt als een bijzondere omstandigheid. Als er wel sprake is van een bijzondere omstandigheid, dan wordt de bijzondere bijstand toegekend in de vorm van een renteloze geldlening als bedoeld in artikel 51 van de wet.

  • 3. Bijzondere omstandigheden kunnen zich bijvoorbeeld voordoen bij een echtscheiding waarbij een inwoner een woning gedeeltelijk opnieuw moet inrichten. Als de inwoner niet in deze kosten kan voorzien door eigen middelen of het aangaan van een lening, dan is er bijzondere bijstand mogelijk. Op grond van de individuele situatie wordt dan beoordeeld welke duurzame gebruiksgoederen noodzakelijk zijn. De bijzondere bijstand wordt toegekend in de vorm van een geldlening zoals onder lid 2 is bepaald.

Artikel 10.2 Volledige inrichting

  • 1. Van bijzondere omstandigheden is ook sprake als bijvoorbeeld aan een statushouder een woning wordt toegewezen die nog volledig moet worden ingericht. De hoogte van de bijstand wordt afgestemd op de gezinssamenstelling en vastgesteld aan de hand van de Nibud Prijzengids. Het college verstrekt 75% van deze richtprijzen. De reden hiervan is dat een aantal goederen ook tweedehands aangeschaft kan worden. De bijstand wordt in principe verstrekt als lening. De hoogte van de lening wordt zodanig vastgesteld dat deze binnen drie jaar kan worden afgelost. Het meerdere wordt direct om niet verstrekt.

  • 2. Bijstand die niet wordt gebruikt overeenkomstig het doel waarvoor deze verstrekt is, wordt teruggevorderd en is direct opeisbaar. Als directe terugbetaling niet mogelijk is, wordt de aflossing vastgesteld op minimaal 5% van de bijstandsnorm met inachtneming van de beslagvrije voet. Kwijtschelding van bijstand die na 36 maanden nog niet is afgelost, is in dat geval niet meer mogelijk.

Artikel 10.3 Overige inrichtingskosten

  • 1. Met overige inrichtingskosten worden de kosten bedoeld die geen betrekking hebben op duurzame gebruiksgoederen, zoals verf en behang. Als uitgangspunt bestaat voor deze kosten geen recht op bijzondere bijstand en dient men daar zelf in te voorzien. Alleen als er sprake is van bijzondere omstandigheden is er ook voor deze kosten bijzondere bijstand mogelijk. De hoogte van de bijstand wordt afgestemd op de staat van de woning en vastgesteld aan de hand van de Nibud Prijzengids tot een bedrag van maximaal 500,00 euro.

  • 2. De bijzondere bijstand voor deze kosten wordt om niet toegekend. De geldlening op grond van artikel 51 van de wet is hier niet van toepassing omdat er geen sprake is van duurzame gebruiksgoederen.

11. Verhuiskosten

Artikel 11.1 Verhuiskosten

  • 1. De kosten van een verhuizing worden aangemerkt als algemene kosten waarvoor als uitgangspunt geen bijzondere bijstand wordt verstrekt.

  • 2. In afwijking van lid 1 kan het college bijzondere bijstand verlenen voor verhuiskosten als sprake is van een noodzakelijke verhuizing als gevolg van bijzondere omstandigheden waar men niet zelf in kan voorzien. Dit geldt niet als er sprake is van een verhuizing op medische grond.

  • 3. Voor de transportkosten van een verhuizing wordt maximaal een bedrag van 135,00 euro verstrekt.

  • 4. Voor de hoogte van de bijzondere bijstand wordt rekening gehouden met de middelen van inwonende meerderjarige kinderen.

12. Woonkostentoeslag

Artikel 12.1 Uitgangspunt

  • 1. Woonkosten behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en dienen dan ook uit de norm te worden voldaan, eventueel aangevuld met de ontvangen huurtoeslag. Voor woonkostentoeslag bestaat in beginsel geen recht op bijzondere bijstand. Alleen als er sprake is van bijzondere omstandigheden kan er recht op bijzondere bijstand voor woonkosten bestaan.

Artikel 12.2 Recht op woonkostenvergoeding

  • 1. Van bijzondere omstandigheden voor het recht op woonkostenvergoeding is sprake als:

    • a.

      een inwoner een woning huurt onder de huurtoeslaggrens, maar nog geen recht op huurtoeslag heeft, kan tijdelijk bijzondere bijstand worden verleend. Ligt de huur boven de huurtoeslaggrens dan wordt de verplichting opgelegd om binnen een jaar te verhuizen naar een goedkopere woning. Als de inwoner daar, ondanks voldoende inspanning, niet in slaagt kan de bijstandsverlening met een maximum van één jaar worden verlengd;

    • b.

      de inwoner een eigen woning bewoont. In dat geval bestaat er geen recht op huurtoeslag. Blijven de woonlasten beneden de huurtoeslaggrens dan bestaat er recht op bijzondere bijstand zolang tegeldemaking, bezwaring of verdere bezwaring in redelijkheid niet kan worden verlangd. Zijn de woonlasten hoger dan de huurtoeslaggrens en/of is er sprake van een forse overwaarde en kan tegeldemaking in redelijkheid worden verlangd, dan kan er bijzondere bijstand worden toegekend met de verplichting om de woning binnen 12 maanden te verkopen en te verhuizen naar goedkopere woonruimte.

Artikel 12.3 Doorbetaling huur (woonlasten) bij verblijf in detentie

  • 1. In afwijking van artikel 13 lid 1 onder a van de wet kan het college voor doorbetaling van de vaste lasten bijzondere bijstand verstrekken voor zover de inwoner die in detentie zit deze kosten aantoonbaar niet over de hele detentieperiode zelf kan betalen en er sprake is van zeer dringende redenen op grond waarvan het noodzakelijk is dat de woning wel wordt aangehouden.

  • 2. Bijstand betreft alleen de periode van de woonlasten waarin de inwoner niet zelf kan voorzien.

  • 3. Als er bijzondere bijstand wordt verstrekt heeft deze de vorm van een geldlening op grond van artikel 48 lid 2 onder b van de wet.

  • 4. Er wordt in ieder geval geen bijzondere bijstand verstrekt:

    • -

      als de detentieperiode korter duurt dan één maand;

    • -

      als de detentieperiode langer zal zijn dan 9 maanden;

    • -

      voor zover de inwoner er zelf in kan voorzien;

    • -

      het detentie betreft in plaats van een boete;

    • -

      voor opslag van de inboedel.

Artikel 12.4 Doorbetaling vaste lasten bij verblijf in een inrichting

  • 1. Het college kan aan een inwoner zonder partner en/of (andere) medebewoners die tijdelijk in een instelling verblijft vanwege medische, psychische of sociale omstandigheden bijzondere bijstand verlenen voor de doorbetaling van de vaste lasten als het aanhouden van de woning noodzakelijk is.

  • 2. Onder vaste lasten als bedoeld in het eerste lid wordt o.a. verstaan:

    • huur dan wel hypotheek plus zakelijke lasten met aftrek van de huurtoeslag en/of teruggave van de belastingdienst;

    • gas, water en elektra;

    • onroerendezaakbelasting;

    • verzekeringen zoals inboedelverzekering.

13. Kinderopvang

Artikel 13.1 Uitgangspunt

  • 1. Voor de kosten van kinderopvang wordt geen bijzondere bijstand verstrekt. Kinderopvangtoeslag op grond van de Wet kinderopvang (Wko) geldt hiervoor als een toereikende voorliggende voorziening.

Artikel 13.2 Recht op bijzondere bijstand kinderopvang

  • 1. In afwijking van lid 1 kan het college een tegemoetkoming als aanvulling op de kinderopvang verstrekken aan inwoners die werken of studeren. Om aanspraak te kunnen maken op bijzondere bijstand dient sprake te zijn van geregistreerde opvang volgens de Wko.

  • 2. Kinderopvang dient noodzakelijk te zijn op de dagdelen dat een inwoner de kinderopvang afneemt.

  • 3. Het college vergoedt aan een rechthebbende inwoner het verschil in meerprijs tussen de maximale uurprijs van het Rijk en de opvanglocatie. Voor de verplichte eigen bijdrage wordt geen bijzondere bijstand verstrekt. Hiervoor geldt de Wko als voorliggende voorziening.

  • 4. Voor de beoordeling van bijzondere bijstand is de draagkracht van een inwoner zoals bedoeld in hoofdstuk 3 van deze beleidsregels bepalend.

  • 5. Een vergoeding kinderopvang wordt toegekend voor een kalenderjaar, tot einde studiejaar of tot einde dienstverband.

14. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 14.1 Hardheidsclausule en overige bepalingen

  • 1. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2. In bijzondere gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.

  • 3. Het college kan nadere richtlijnen geven voor de uitvoering van deze beleidsregels.

Artikel 14.2 Inwerkingtreding

  • 1. De beleidsregels treden in werking op de dag na de bekendmaking.

  • 2. De volgende beleidsregels worden hierbij ingetrokken:

    • -

      Beleidsregels individuele bijzondere bijstand gemeente Enschede 2023, vastgesteld op 28 maart 2023.

Artikel 14.3 Citeertitel

  • 1. Deze beleidsregels worden aangehaald als: “Beleidsregels individuele bijzondere bijstand gemeente Enschede 2024”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld op 23 januari 2024

Het college van burgmeester en wethouders van de gemeente Enschede

de loco-Secretaris, E.A. Smit

de Burgemeester, R.W. Bleker