GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING “PARTICIPATIEBEDRIJF KEMPENPLUS”

Geldend van 27-01-2024 t/m heden

Intitulé

GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING “PARTICIPATIEBEDRIJF KEMPENPLUS”

Burgemeester en wethouders van de gemeente Bladel,

gelet op artikel 1, leden 1 en 5, van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

overwegende dat de gemeenteraad met zijn besluit van 2 februari 2023 geen zienswijze heeft ingediend op de wijziging van de gemeenschappelijke regeling Samenwerking Kempengemeenten en op 11 mei 2023 toestemming heeft verleend tot het wijzigen van deze gemeenschappelijke regeling;

besluiten:

  • 1.

    Vast te stellen de gewijzigde gemeenschappelijke regeling Samenwerking Kempenge-meenten conform de tekst als opgenomen in het document met nummer 23.08634, welke als bijlage is toegevoegd aan het collegevoorstel.

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Bergeijk, Bladel, Eersel en Reusel-De Mierden, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft,

Overwegen het volgende:

Voor de uitvoering van de Wet sociale werkvoorziening, de Participatiewet en de Wet inburgering is samenwerking tussen gemeenten noodzakelijk;

Met ingang van 1 januari 2015 is de Participatiewet in werking getreden. Deze wet heeft tot doel om zoveel mogelijk mensen, met en zonder arbeidsbeperking, weer aan de arbeidsmarkt deel te laten nemen;

Met ingang van 1 juli 2022 de Wet gemeenschappelijke regelingen is gewijzigd;

Het uitvoeren van de taken betreft het uitvoeren van beleid en opdrachten van de colleges waarbij geen raadsbevoegdheden zijn betrokken en geen eigen beleid wordt vastgesteld. De samenwerking kan daarom in de vorm van bedrijfsvoeringsorganisatie plaatsvinden. Wel zal de beleidsvoorbereiding en de ondersteuning bij de beleidsontwikkeling voor de deelnemende gemeenten binnen deze bedrijfsvoeringsorganisatie plaatsvinden;

De deelnemende gemeenten zijn verantwoordelijk voor het vaststellen van het beleid en de verordeningen met betrekking tot de taken van het Participatiebedrijf. In het kader van een efficiënte en effectieve uitvoering door het Participatiebedrijf wordt door de gemeenten gestreefd naar een gezamenlijk en gelijkluidend beleid.

Daarnaast is het gewenst om de regeling op een aantal onderdelen te actualiseren;

gelet op de toestemming van de raden van de gemeenten Bergeijk, Bladel, Eersel en Reusel-De Mierden en de besluiten van de colleges van deze gemeenten;

gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Gemeentewet, de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen en de Wet sociale werkvoorziening,

Besluiten:

de gemeenschappelijke regeling “Bedrijfsvoeringsorganisatie Participatiebedrijf KempenPlus” te wijzigen en komt te luiden als volgt;

Algemene bepalingen

Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder

  • 1.

    De regeling : de gemeenschappelijke regeling bedrijfsvoeringsorganisatie Participatiebedrijf KempenPlus;

  • 2.

    Participatiebedrijf : de bedrijfsvoeringsorganisatie Participatiebedrijf KempenPlus;

  • 3.

    “een deelnemende gemeente” : de gemeente waarvan het college deze regeling mede heeft getroffen;

  • 4.

    College : het college van burgemeester en wethouders dat deelneemt aan deze regeling;

  • 5.

    Raad : de raad van een deelnemende gemeente aan deze regeling;

  • 6.

    Wsw : Wet sociale werkvoorziening;

  • 7.

    Pw : Participatiewet;

  • 8.

    IOAW : Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • 9.

    IOAZ : Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

  • 10.

    Bbz : Besluit bijstandsverlening zelfstandigen;

  • 11.

    Wgr : Wet gemeenschappelijke regelingen’;

  • 12.

    Wi2021 : Wet inburgering 2021;

  • 13.

    Gedeputeerde Staten : Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Artikel 2

Waar in de regeling artikelen van enige wet of wettelijk voorschrift van overeenkomstige toepassing zijn of zijn verklaard, komen voor zoveel mogelijk in de plaats van:

de gemeente: het Participatiebedrijf

de gemeenteraad: burgemeester en wethouders

de burgemeester: het bestuur

Bedrijfsvoeringsorganisatie en samenwerkingsgebied

Artikel 3

  • 1. Er is een bedrijfsvoeringsorganisatie als bedoeld in artikel 8, derde lid, Wgr, genaamd “Participatiebedrijf KempenPlus”, afgekort het Participatiebedrijf. Het Participatiebedrijf is rechtspersoon.

  • 2. Het Participatiebedrijf is gevestigd te Bladel.

Bestuursorgaan

Artikel 4

Het Participatiebedrijf heeft één bestuursorgaan: het bestuur.

Doelstelling, belang, taken en bevoegdheden

Artikel 5

  • 1. Het Participatiebedrijf heeft tot doel het behartigen van het gemeenschappelijk en afzonderlijk belang van de deelnemende gemeenten en de colleges op het gebied van:

    • a.

      de WSW;

    • b.

      de Pw;

    • c.

      de IOAW;

    • d.

      de IOAZ

    • e.

      de Bbz,

    • f.

      Wet inburgering 2021

    alsmede de hiervoor opgebouwde infrastructuur in te zetten voor re-integratiedoeleinden.

  • 2. Daartoe dragen de colleges van de deelnemende gemeenten hun bevoegdheden, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in lid 1 genoemde belang, over aan het bestuur van het Participatiebedrijf, te weten:

    • a.

      De volledige uitvoering van de in het eerste lid genoemde wetten, daarop gebaseerde onderliggende landelijke regelgeving en gemeentelijke regelingen en van de daaruit voortvloeiende voorschriften, voor zover die uitvoering aan de colleges is opgedragen, alsmede van het beleid van de deelnemende gemeenten op het gebied van de in het eerst lid genoemde regelgeving.

    • b.

      De uitvoering van de Wet inburgering 2021 is een uitzondering op tweede lid, onder a van dit artikel. De uitvoering van de Module Arbeidsmarkt en Participatie geschiedt voor de gemeente Bergeijk, Bladel, Eersel en Reusel-De Mierden. De uitvoering van casusregie (waaronder het afnemen van de brede intake, het opstellen van het persoonlijk Plan voor Inburgering en Participatie (PIP), het monitoren en bewaken van de voortgang en het handhaven van de verplichtingen) geschiedt enkel voor de gemeenten Bergeijk, Bladel en Reusel-De Mierden.

    • c.

      Het oprichten, exploiteren en in stand houden van bedrijven voor industriële, cultuurtechnische, administratieve werkzaamheden, detacheringen en trajectbegeleiding, welke zoveel mogelijk zijn gericht op het behouden dan wel bevorderen van de arbeidsbekwaamheid van de werknemer mede met het oog op het kunnen verrichten van arbeid onder normale omstandigheden.

  • 3. De aan de colleges toekomende bevoegdheden om beleidsregels vast te stellen worden niet overgedragen.

  • 4. Het bestuur draagt zorg voor het nemen van besluiten op bezwaar en het instellen van en voeren van procedures in (hoger) beroep op grond van de regelgeving als genoemd in het eerste lid.

  • 5. Het bestuur draagt zorg en is verantwoordelijk voor de beleidsvoorbereiding van de taken genoemd in dit artikel en doet daartoe voorstellen aan de colleges, of als de raden de beslissingsbevoegdheid hebben, via de colleges aan de raden.

  • 6. Het bestuur kan binnen het kader van het in lid 1 omschreven doel één of meerdere privaatrechtelijke rechtspersonen oprichten.

  • 7. De colleges verplichten zich tot het medewerken aan het vinden van voldoende en geëigende werkzaamheden voor de Wsw medewerkers.

  • 8. Voor zover de diensten vallen binnen het kader van de in dit artikel genoemde taken, is het Participatiebedrijf bevoegd om tot een maximum van 20% van zijn omzet, of althans tot een zodanig percentage dat wettelijk is toegestaan, bevoegd tot het verrichten van dezelfde diensten voor andere publiekrechtelijke rechtspersonen.

  • 9. Voor zover de in het eerste lid genoemde wetten en regelingen wijzigingen in de inhoud of benaming daarvan ondergaan en deze wijzigingen als rechtsopvolging kunnen worden aangemerkt vallen die wijzigingen eveneens tot het doel van deze regeling.

Hoofdstuk I: Het bestuur van het Participatiebedrijf

Samenstelling

Artikel 6

  • 1. De colleges wijzen de leden van het bestuur uit hun midden aan met dien verstande dat ieder college één lid aanwijst. Het bestuur bestaat uit vier leden. Eén van hen wordt als voorzitter aangewezen.

  • 2. Alle leden van het bestuur beschikken over één stem.

  • 3. De leden van het bestuur worden aangewezen voor een tijdvak gelijk aan dat van de zittingsduur van de raad. Zij blijven zitting houden tot aan het tijdstip dat de opvolger zijn aanwijzing als lid van het bestuur heeft aanvaard.

  • 4. Hij die tussentijds ophoudt lid te zijn van het college waaruit hij is aangewezen als lid van het bestuur, houdt van rechtswege op lid te zijn van het bestuur.

  • 5. De leden van het bestuur kunnen te allen tijde ontslag nemen. Van dit ontslag stellen zij de voorzitter van het bestuur, alsmede het college dat hen heeft aangewezen, op de hoogte. Het ontslag gaat onmiddellijk in en is onherroepelijk.

  • 6. Het aanwijzen van leden van het bestuur ter vervulling van plaatsen die door ontslag, overlijden of om een andere reden openvallen, vindt plaats binnen één maand na dat openvallen.

  • 7. Het lidmaatschap van het bestuur is onverenigbaar met de betrekking van ambtenaar, aangesteld door of vanwege een deelnemende gemeenten of door het bestuur van het Participatiebedrijf. Met ambtenaar worden voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld Wsw werknemers en zij die, op arbeidscontract naar burgerlijk recht, werkzaam zijn bij het Participatiebedrijf of bij een door de regeling opgerichte rechtspersoon. Het lidmaatschap is tevens onverenigbaar met de betrekking van medewerker in een vorm van gesubsidieerde arbeid, waarvan de verantwoordelijkheid en uitvoering op grond van deze regeling aan het Participatiebedrijf is opgedragen, of met de rol van toezichthouder op grond van enig wettelijk voorschrift op de uitvoering van de aan het Participatiebedrijf overgedragen taken.

  • 8. Het lidmaatschap van het bestuur eindigt van rechtswege indien zich een van de in het vorige lid genoemde situaties voordoet.

Werkwijze

Artikel 7

  • 1. Het bestuur vergadert in principe éénmaal per twee maanden en in ieder geval ten minste tweemaal per jaar.

  • 2. Vergaderingen worden voorts gehouden zo dikwijls de voorzitter van het bestuur dat nodig oordeelt of tenminste twee leden hem dat schriftelijk en met opgaaf van redenen verzoeken.

  • 3. De voorzitter is gehouden naar aanleiding van een dergelijk verzoek, in spoedeisende gevallen binnen één week, een vergadering te beleggen. Indien hij daarmee in gebreke blijft, zijn de indieners van het verzoek gerechtigd een vergadering bijeen te roepen.

  • 4. Het bestuur kan zich in zijn vergaderingen door deskundigen laten bijstaan.

  • 5. Ten aanzien van de vergaderingen zijn de artikelen 56, 58 en 59 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

  • 6. Het bestuur stelt voor zijn vergaderingen een reglement van orde vast.

Bevoegdheden

Artikel 8

  • 1. Het bestuur treedt ten aanzien van de regeling in de bevoegdheden van de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten.

  • 2. Aan het bestuur behoren in ieder geval:

    • a.

      het, desgevraagd of uit eigen beweging, adviseren van de colleges in alle zaken die de in artikel 5, eerste lid genoemde regelgeving betreffen;

    • b.

      het onderhouden van contacten met organen en het voor zover nodig samenwerken met organen, organisaties, instellingen en personen, die zowel binnen als buiten het gebied, waarover de regeling zich uitstrekt, werkzaam zijn;

    • c.

      het ingevolge de Wsw en de Pw en de daarbij behorende regelgeving in dienst nemen, schorsen en (doen) ontslaan van werknemers met een arbeidsovereenkomst als bedoeld in boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;

    • d.

      het nemen van beschikkingen ingevolge de regelgeving als genoemd in artikel 5, eerste lid;

    • e.

      het beheer van de inkomsten en de uitgaven van het Participatiebedrijf;

    • f.

      de zorg voor de controle op het geldelijk beheer en de boekhouding van de met deze werkzaamheden belaste functionaris;

    • g.

      het nemen van alle conservatoire maatregelen, zowel in als buiten rechte, en het doen van alles wat nodig is ter voorkoming van verjaring en verlies van recht of bezit;

    • h.

      het met inachtneming van de door het bestuur vastgestelde begroting vaststellen van de personeelsformatie en de organisatiestructuur;

    • i.

      het benoemen, schorsen en ontslaan van het ambtelijk personeel, alsmede het in dienst nemen, schorsen en ontslaan van het personeel op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht;

    • j.

      het vaststellen van de begroting;

    • k.

      het vaststellen en wijzigen van de meerjarenbegroting

    • l.

      het vaststellen en wijzigen van de personeelsformatie;

    • m.

      het vaststellen van de rekening;

    • n.

      het vaststellen van de kadernota;

    • o.

      het toezien op het beheer en het onderhoud van de gebouwen, werken en inrichtingen, die het Participatiebedrijf bezit of op enigerlei wijze onder zich heeft;

    • p.

      het voorstaan van belangen van het Participatiebedrijf;

    • q.

      het houden van toezicht op al wat het Participatiebedrijf aangaat.

  • 3. Het bestuur kan voor afzonderlijke taken en activiteiten van het Participatiebedrijf een bedrijf of andere tak van dienst instellen. Het bestuur kan besluiten tot oprichting van en deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen. Het besluit wordt niet genomen dan nadat de raden van de deelnemende gemeenten een ontwerpbesluit is toegezonden en in de gelegenheid zijn gesteld hun wensen en bedenkingen ter kennis van het bestuur van het Participatiebedrijf te brengen.

  • 4. Het bestuur kan het verzorgen van de P&O dienstverlening en SSC-taken zoals ICT aan een andere rechtspersoon opdragen.

  • 5. Het bestuur stelt geen nadere regels over de wijze waarop belanghebbenden bij de voorbereiding van besluiten en de evaluatie kunnen worden betrokken.

Besluitvorming

Artikel 9

  • 1. Als uitgangspunt voor de besluitvorming geldt dat altijd gezocht wordt naar consensus. Voor zover bij of krachtens deze regeling niet anders is bepaald, beslist het bestuur bij volstrekte meerderheid wanneer geen consensus kan worden bereikt.

  • 2. Indien geen meerderheid kan worden gevonden kan de voorzitter bepalen dat het onderwerp waarover besluitvorming plaats moet vinden de eerstvolgende vergadering opnieuw zal worden besproken.

  • 3. De artikelen 54 tot en met 59 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing op besluiten van het bestuur, voor zover daarvan niet bij of krachtens de Wgr is afgeweken.

  • 4. Het bestuur kan de uitoefening van een of meer van zijn bevoegdheden opdragen aan een of meer van zijn leden.

  • 5. Het bestuur kan besluiten een voorstel voor een door hem te nemen besluit te onderwerpen aan zienswijzen door de raden. Het bestuur betrekt de ingediende zienswijzen bij de besluitvorming aangaande het te nemen besluit.

Hoofdstuk II: Voorzitter

Aanwijzing

Artikel 10

  • 1. Het bestuur wijst uit zijn midden de voorzitter aan.

  • 2. Bij verhindering of ontstentenis wordt de voorzitter vervangen door een lid van het bestuur, door het bestuur uit zijn midden aan te wijzen.

Bevoegdheden

Artikel 11

  • 1. De voorzitter is belast met:

    • a.

      de leiding van de vergaderingen van het bestuur;

    • b.

      het ondertekenen van alle stukken die van het bestuur uitgaan;

    • c.

      het zorgdragen voor het ten uitvoer brengen van de besluiten van het bestuur;

    • d.

      het uitvoeren van de besluiten van het bestuur;

    • e.

      het vertegenwoordigen in en buiten rechte van het Participatiebedrijf;

    • f.

      de zorg voor het doen instellen van voorlopig onderzoek in zaken met een spoedeisend karakter.

  • 2. De voorzitter kan, onder eigen verantwoordelijkheid, het uitvoeren van opdrachten, welke van het bestuur of van hem uitgaan opdragen aan één of meer door hem aangewezen medewerkers van het Participatiebedrijf.

  • 3. De voorzitter kan de vertegenwoordiging van het Participatiebedrijf opdragen aan een door hem aangewezen gemachtigde.

  • 4. In rechtsgedingen tussen het Participatiebedrijf en de gemeente die hem heeft afgevaardigd, wordt de voorzitter vervangen door een lid van het bestuur dat geen lid van het bestuur van de betreffende gemeente is.

Hoofdstuk III: Overlegstructuur

Artikel 12

  • 1. Het bestuur kan een regulier of incidenteel bedoelde overlegstructuur opzetten om stakeholders zoals de raden, portefeuillehouders, werkgevers bij het Participatiebedrijf te betrekken. Deze overlegstructuur wordt in een reglement vastgelegd.

  • 2. De directeur overlegt in ieder geval een keer per jaar met (een vertegenwoordiging van) de raden.

Hoofdstuk IV: Inlichtingen, verantwoording en terugroeping

Relatie bestuur / raden en colleges van de gemeenten

Artikel 13

  • 1. Het bestuur of één of meer leden daarvan verstrekt aan de raden en de colleges gevraagd en ongevraagd alle informatie die voor een juiste beoordeling van het door het bestuursorgaan gevoerde en te voeren bestuur nodig is, alsmede alle inlichtingen waarom door een of meer leden van die raden en colleges wordt verzocht voor zover zulks niet strijdig is met het openbaar belang.

  • 2. Een verzoek om inlichtingen als bedoeld in het eerste lid wordt schriftelijk ingediend. De inlichtingen worden zo spoedig mogelijk doch in ieder geval binnen vier weken schriftelijk verstrekt.

  • 3. De vragen en antwoorden worden ter kennis gebracht van de colleges.

  • 4. Het bestuur maakt vergaderstukken en verslagen van het bestuur actief openbaar.

Relatie leden van het bestuur / college van de gemeenten

Artikel 14

  • 1. Een lid van het bestuur is voor het door hem in dat bestuur gevoerde bestuur verantwoording schuldig aan het college dat hem als lid heeft aangewezen.

  • 2. Een lid van het bestuur geeft aan het college dat hem als lid heeft aangewezen ongevraagd alle informatie die voor een juiste beoordeling van het door het bestuur gevoerde en te voeren bestuur nodig is, alsmede alle inlichtingen waarom door een of meer leden van dat college wordt verzocht.

Hoofdstuk V: Personeel

Onderscheid personeel

Artikel 15

Het Participatiebedrijf kent:

  • 1.

    Werknemers, die in dienst zijn of worden genomen op grond van de Wsw en waarmee een arbeidsovereenkomst krachtens boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is aangegaan. De arbeidsvoorwaarden van deze groep van medewerkers wordt bepaald door Wsw, de cao Wsw en daarop gebaseerde regelingen;

  • 2.

    Werknemers die door of vanwege het Participatiebedrijf zijn aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn, genaamd ambtelijk personeel. De arbeidsvoorwaarden van deze groep van medewerkers wordt bepaald door de Cao SGO.;

  • 3.

    Werknemers die in dienst zijn of worden genomen op grond van de Participatiewet of een aanverwante regeling, waarmee een arbeidsovereenkomst is krachtens boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is aangegaan. De arbeidsvoorwaarden van deze groep medewerkers wordt bepaald door de Cao “Aan de Slag”.

Directeur

Artikel 16

  • 1. Met de dagelijkse leiding van het Participatiebedrijf is belast een directeur.2. Het bestuur beslist omtrent benoeming, schorsing en ontslag van de directeur.

  • 2. Het bestuur stelt het directiestatuut vast.

  • 3. De directeur is tevens secretaris van het bestuur.

  • 4. De directeur staat het bestuur bij in de vervulling van zijn taak en woont de vergaderingen van het bestuur als secretaris bij.

  • 5. Alle stukken uitgaand van het bestuur worden door hem mede-ondertekend.

  • 6. De directeur wordt bij ziekte, afwezigheid of schorsing vervangen door een daartoe door het bestuur aangewezen personeelslid.

Bijwonen vergaderingen

Artikel 17

Het bestuur kan personeelsleden van het Participatiebedrijf uitnodigen zijn vergaderingen bij te wonen.

Hoofdstuk VI: Archief

Archiefbeheer

Artikel 18

  • 1. De secretaris is belast met het beheer van de archiefbescheiden van de bedrijfsvoeringsorganisatie, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats.

  • 2. Het bestuur stelt voorschriften vast voor het beheer van de archiefbescheiden van het bestuursorgaan van de bedrijfsvoeringsorganisatie, die nog niet naar de archiefbewaarplaats zijn overgebracht.

Archiefbewaarplaats

Artikel 19

Voor de bewaring van de over te brengen archiefbescheiden van het bestuursorgaan van de bedrijfsvoeringsorganisatie wordt aangewezen de archiefbewaarplaats van een van de deelnemende overheidsorganen, het Regionaal Historisch Centrum Eindhoven (RHCe).

Toezicht

Artikel 20

Met het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden van het bestuursorgaan van de bedrijfsvoeringsorganisatie, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats, is belast de archivaris van het Regionaal Historisch Centrum Eindhoven (RHCe).

Verantwoording

Artikel 21

  • 1. De archivaris van het Regionaal Historisch Centrum Eindhoven (RHCe). brengt tweejaarlijks aan het bestuur verslag uit over het toezicht op het beheer van de archiefbescheiden van het bestuursorgaan van de bedrijfsvoeringsorganisatie die nog niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats.

  • 2. Het bestuur brengt tweejaarlijks verslag uit aan de instellende organen over de uitoefening van de aan hen opgedragen zorg voor de archiefbescheiden en de uitvoering van het archiefbeheer van het bestuursorgaan van de bedrijfsvoeringsorganisatie.

Terbeschikkingstelling

Artikel 22

  • 1. De deelnemers aan de regeling stellen tijdig aan het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie de archiefbescheiden beschikbaar die nodig zijn voor de uitvoering van de overgedragen taken.

  • 2. In een verklaring van terbeschikkingstelling worden de periode van terbeschikkingstelling en het toezicht op het beheer van de ter beschikking gestelde archiefbescheiden geregeld.

  • 3. In de verklaring kunnen nadere voorwaarden worden gesteld aan de terbeschikkingstelling.

Hoofdstuk VII: Financiën

Financiële administratie

Artikel 23

  • 1. Het bestuur stelt regels vast met betrekking tot de organisatie van de financiële administratie en het kasbeheer en het beheer van de vermogenswaarden van het Participatiebedrijf.

  • 2. Met betrekking tot de organisatie van de financiële administratie, het kasbeheer en de controle zijn de artikelen 212 tot en met 215 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De programmabegroting en het jaarverslag/programmaverantwoording dienen te voldoen aan het bepaalde in het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

Begroting en jaarrekening

Artikel 24

  • 1. Het bestuur zendt voor 30 april:

    • a.

      de kadernota;

    • b.

      van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de ontwerpbegroting;

    • c.

      de voorlopige jaarrekening;

    aan de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 2. Het bestuur zendt de ontwerpbegroting en begrotingswijzigingen twaalf weken voordat zij door het bestuur wordt vastgesteld, ter zienswijze toe aan de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 3. De colleges van de deelnemende gemeenten dragen zorg voor het voor een ieder ter inzage leggen van de ontwerpbegroting.

  • 4. De raden van de deelnemende gemeenten kunnen bij het bestuur hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen. Het bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerpbegroting, zoals deze aan het bestuur wordt aangeboden.

  • 5. Het bestuur stelt de raden van de deelnemende gemeenten voorafgaande aan het vaststellen van de begroting schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze, bedoeld in het vierde lid, en van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

  • 6. Het bestuur zendt de vastgestelde begroting binnen twee weken na vaststellen en voor 15 september aan Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant.

  • 7. Nadat de begroting is vastgesteld, zendt het bestuur de begroting aan de raden van de deelnemende gemeenten, die ter zake bij Gedeputeerde Staten hun zienswijze naar voren kunnen brengen.

  • 8. In afwijking van het onder het tweede lid vermelde, kunnen begrotingswijzigingen, die niet leiden tot een aanpassing van de gemeentelijke bijdragen, direct worden vastgesteld door het bestuur.

Kostenverdeling

Artikel 25

  • 1. Het vaststellen van de door elke deelnemer verschuldigde bijdrage aan de regeling geschiedt op basis van een door het bestuur vastgestelde verdeelsleutel in een Bijdragebesluit. De bijdragen voor de uitvoering van de Wsw kunnen anders worden berekend dan de bijdragen voor de uitvoering van de overige wetten en regelingen.

  • 2. Alvorens het bestuur het Bijdragebesluit vaststelt, zendt het bestuur het voorstel daarvoor toe aan de raden van de deelnemers. De raden kunnen gedurende acht weken hun zienswijzen over het voorstel bij het bestuur indienen. Het bestuur stelt het Bijdragebesluit unaniem vast en betrekt de ingediende zienswijzen daarbij.

  • 3. Voor zover de deelnemende gemeenten een gemeentelijke bijdrage verschuldigd zijn wordt deze bij wijze van voorschot maandelijks betaald. Bij niet tijdige betaling is de wettelijke interest verschuldigd.

  • 4. De colleges zullen er steeds voor zorgdragen dat het Participatiebedrijf over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

Artikel 26

Een eventueel exploitatietekort van het Participatiebedrijf wordt, evenals een eventuele uitkering uit de algemene reserves, conform de verdeling van kosten ingevolge het Bijdragebesluit aan alle deelnemende gemeenten toebedeeld.

Artikel 27

Aan een eventueel batig saldo wordt bij vaststelling van de rekening door het bestuur een bestemming gegeven.

Rekening

Artikel 28

  • 1. Het bestuur legt over elk kalenderjaar verantwoording af over de baten en lasten onder overlegging van de daarbij behorende bescheiden.

  • 2. Het bestuur voegt daarbij een verslag van een onderzoek naar het getrouwe beeld van de baten en lasten en van een onderzoek naar de rechtmatigheid daarvan, ingesteld door een door het bestuur ingestelde deskundige overeenkomstig artikel 213 van de Gemeentewet.

  • 3. Het bestuur stelt de jaarrekening van het voorafgaande jaar voor 15 juli vast. Het bestuur stuurt deze jaarrekening binnen twee weken na vaststelling, doch in ieder geval voor 15 juli aan Gedeputeerde Staten. Van de vaststelling doet het bestuur ook direct mededeling aan de raden van de gemeenten.

  • 4. De artikelen 186 tot en met 213 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing. Voor zover daarvan bij of krachtens de Wgr niet is afgeweken.

Hoofdstuk VIII: Overige bepalingen

Rekenkameronderzoek

Artikel 29

De rekenkamer(commissie)s van de deelnemende gemeenten, afzonderlijk en in samenwerking met elkaar, worden door het bestuur in staat gesteld om alle informatie te verkrijgen die voor de wettelijke taakuitoefening nodig is, dit onverminderd het bepaalde in artikel 184 Gemeentewet.

Recht van enquête

Artikel 30

Conform artikel 155g Gemeentewet kunnen de raden van de deelnemende gemeenten gezamenlijk, op voorstel van een van de vertegenwoordigende organen van de deelnemers aan de betreffende regeling, een onderzoek instellen naar het door de bedrijfsvoeringsorganisatie gevoerde bestuur.

Toetreding

Artikel 31

  • 1. Toetreding door andere gemeenten vindt plaats, nadat alle colleges van de deelnemende gemeenten daarin unaniem en met toestemming van hun raden hebben bewilligd.

  • 2. Het bestuur stelt de voorwaarden vast en regelt de gevolgen van toetreding met in achtneming van artikel 1 Wgr.

Uittreding

Artikel 32

  • 1. Een college kan geheel of gedeeltelijk uit de regeling treden door een daartoe strekkend besluit van het betreffende college en na verkregen toestemming van de betreffende raad. Onder gedeeltelijk uittreden wordt verstaan het vanaf een bepaalde datum niet langer afnemen van diensten van c.q. niet langer delegeren van tot dan toe gedelegeerde taken en bevoegdheden aan de bedrijfsvoeringsorganisatie Participatiebedrijf KempenPlus.

  • 2. In het geval diensten, taken en bevoegdheden door alle colleges die de betreffende diensten, taken en bevoegdheden afnemen hebben gedelegeerd met ingang van dezelfde datum niet langer worden afgenomen c.q. niet langer worden gedelegeerd, stellen de colleges met elkaar een plan op waarin alle aspecten en gevolgen daarvan worden geregeld, zodat er geen sprake is van achterblijvende kosten en achterblijvend personeel.

  • 3. Een college zendt het besluit tot uittreding aan het bestuur. De procedure voor uittreding vangt aan de dag nadat het bestuur het besluit heeft ontvangen.

  • 4. Tenzij het bestuur een kortere termijn bepaalt, kan de (gedeeltelijke) uittreding niet eerder plaatsvinden dan tegen 31 december van het tweede kalenderjaar volgend op de datum van de in het tweede lid bedoelde ontvangstdatum.

  • 5. Het bestuur zendt een besluit tot (gedeeltelijke) uittreding van een college aan de colleges van de overige gemeenten.

  • 6. De colleges van de overige gemeenten kunnen gedurende een periode van 3 maanden na de toezending als bedoeld in het vorige lid een zienswijze toezenden aan het bestuur. Het bestuur betrekt de zienswijzen bij het opstellen van het uittredingsplan.

Uittredingsplan

Artikel 33

  • 1. Het bestuur stelt een uittredingsplan vast. Het uittredingsplan regelt de gevolgen van de uittreding.

  • 2. Onder de gevolgen van de uittreding worden verstaan de financiële -, juridische -, personele - en organisatorische consequenties die het directe gevolg zijn van de uittreding.

  • 3. Het uittredingsplan bepaalt de systematiek voor berekening van de financiële gevolgen van de uittreding.

  • 4. De voorlopige respectievelijk de definitieve uittreedsom bestaat uitsluitend uit een vergoeding ter compensatie van frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van eventuele baten en de waarde van de formatie die de uittredende gemeente overneemt, als bedoeld in artikel 32 lid 2.

  • 5. Onder frictiekosten worden verstaan alle incidentele kosten te maken door de bedrijfsvoeringsorganisatie die het directe gevolg van de beslissing tot uittreding van een deelnemer zijn.

  • 6. Onder desintegratiekosten worden verstaan alle kosten direct dan wel toekomstig, te maken dan wel te dragen door de bedrijfsvoeringsorganisatie die samenhangen met de afbouw van overcapaciteit in personele en materiële sfeer en andere verplichtingen, de afbouw van risico’s daarbij inbegrepen, ontstaan als direct gevolg van de uittreding.

  • 7. De bedrijfsvoeringsorganisatie brengt alle frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van eventuele baten en de waarde van de formatie die de uittredende gemeente overneemt, als bedoeld in artikel 32, lid 2, in rekening bij de uittredende deelnemer. De uittredende deelnemer is verplicht tot betaling van de definitieve uittreedsom.

  • 8. Kosten die de uittredende deelnemer maakt ter voorbereiding op of als gevolg van de beslissing tot uittreding komen voor rekening van de deelnemer.

  • 9. De in het derde lid bedoelde systematiek wordt gebaseerd op:

    • a.

      Relevante regelgeving;

    • b.

      Relevante jurisprudentie;

    • c.

      Feiten en omstandigheden die bekend waren op het moment van de daadwerkelijke uittreding. Beleidswijzigingen, wijziging van economische omstandigheden en wijziging van inzichten die zich voordoen of opkomen na het moment van de daadwerkelijke uittreding kunnen niet worden betrokken bij de bepaling van de hoogte van de uittreedsom.

  • 10. De bedrijfsvoeringsorganisatie alsmede de uittredende deelnemer is gehouden redelijkerwijs al het mogelijke te doen om de uittredingskosten zo laag mogelijk te houden. Het voorgaande behoeft niet te leiden tot wijziging van overeenkomsten met en verplichtingen jegens derden die zijn aangegaan respectievelijk bepaald voorafgaand aan het tijdstip van ontvangst door het bestuur van het besluit tot uittreding van de deelnemer.

  • 11. Bij de berekening van de kosten voor uittreding zoals bedoeld in het vierde lid wordt een risico-opslag van tien procent toegepast om eventueel onvoorziene toekomstige kosten gerelateerd aan de uittreding te ondervangen.

  • 12. Het uittredingsplan bevat een voorlopige berekening van de financiële gevolgen van de uittreding te betalen door de uittredende deelnemer, hierna te noemen de voorlopige uittreedsom.

Externe deskundige

Artikel 34

  • 1. Met het oog op het bepalen van de inhoud van het uittredingsplan wijst het bestuur een onafhankelijke externe deskundige aan die in opdracht van het bestuur het concept-uittredingsplan voorbereidt. De onafhankelijke deskundige kan, in overleg met het bestuur, voor specifieke onderdelen van het Uittredingsplan andere deskundigen inschakelen.

  • 2. De kosten voor het inschakelen van de onafhankelijke externe deskundige en overige ingeschakelde deskundigen vallen onder de frictiekosten als bedoeld in artikel 33, lid 5.

  • 3. Het bestuur wijst de onafhankelijke externe deskundige aan op basis van een gezamenlijke voordracht van de uittredende deelnemer en het bestuur. Indien geen overeenstemming kan worden bereikt over een gezamenlijke voordracht, wijst het bestuur de onafhankelijke externe deskundige aan op basis van meerderheid van stemmen in het bestuur.

Uittreedsom

Artikel 35

  • 1. Ten minste 12 maanden voorafgaand aan het moment van uittreding stelt het bestuur het uittredingsplan en de voorlopige uittreedsom vast. Het bestuur baseert de berekening van de voorlopige uittreedsom op de systematiek als bedoeld in artikel 32, derde lid en op de jaarrekening van de bedrijfsvoeringsorganisatie over het meest recent verstreken begrotingsjaar.

  • 2. Uiterlijk 6 maanden na het moment van uittreding stelt het bestuur de definitieve uittreedsom vast. Het bestuur baseert de berekening van de definitieve uittreedsom op de systematiek als bedoeld in artikel 32, derde lid en op de jaarrekening van het begrotingsjaar direct voorafgaand aan het moment van uittreding.

  • 3. Bij de voorbereiding van het concept uittredingsplan biedt het bestuur de uittredende deelnemer de keuze tussen een betaling van de uittreedsom in een aantal termijnen of voor betaling van de uittreedsom in een keer. In het uittredingsplan bepaalt het bestuur conform de voorkeur van de uittredende deelnemer of de uittredende deelnemer de uittreedsom in een daarbij te bepalen aantal termijnen of in een keer dient te betalen. Als de uittredende deelnemer kiest voor betaling in termijnen kan het bestuur een rentevergoeding in rekening brengen.

Verplichtingen uittreder

Artikel 36

  • 1. De uittredende deelnemer is gehouden zich in te spannen om de formatie van de bedrijfsvoeringsorganisatie die als gevolg van de uittreding boventallig is geworden met behoud van arbeidsvoorwaarden in dienst te nemen of anderszins in stand te doen houden. De waarde van de formatie die de uittredende deelnemer overneemt van de bedrijfsvoeringsorganisatie wordt gekapitaliseerd en in mindering gebracht op de uittreedsom.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op alle andere verplichtingen van de bedrijfsvoeringsorganisatie die als gevolg van de uittreding overtollig zijn geworden dan wel verminderd of beëindigd dienen te worden.

Wijziging

Artikel 37

  • 1. Een voorstel tot wijziging kan worden gedaan door het bestuur en door de colleges van een of meer der deelnemende gemeenten.

  • 2. Het bestuur zendt de ontwerpregeling toe aan de colleges. De colleges zenden de ontwerpregeling aan de raden.

  • 3. De raden van de deelnemende gemeenten kunnen binnen acht weken na ontvangst van de ontwerpregeling hun zienswijze bij het college naar voren brengen over het ontwerp van de regeling.

  • 4. Het bestuur zendt een voorstel tot wijzing van de gemeenschappelijke regeling aan de colleges met het verzoek tot instemming na verkregen toestemming van de raden.

  • 5. De regeling kan worden gewijzigd nadat alle colleges van de deelnemende gemeenten daarin unaniem hebben ingestemd na verkregen toestemming van hun raden.

Opheffing

Artikel 38

  • 1. Deze regeling kan worden opgeheven na een unaniem besluit van de raden en de colleges van de deelnemende gemeenten.

  • 2. In geval van beëindiging besluit het bestuur tot liquidatie en stelt het daarvoor een liquidatieplan vast.

  • 3. Het liquidatieplan wordt door het bestuur, de raden en de colleges van de deelnemende gemeenten gehoord, vastgesteld.

  • 4. Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de deelnemende gemeenten tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing. Het liquidatieplan voorziet ook in de gevolgen die de opheffing heeft voor het personeel.

  • 5. Het bestuur is belast met de liquidatie.

  • 6. Het bestuur blijft ook na het tijdstip van opheffing in functie zo lang dat voor de uitvoering van de liquidatie en de vereffening van het vermogen noodzakelijk is.

Inwerkingtreding

Artikel 39

De regeling treedt in werking op 1 januari 2024. Indien bekendmaking later plaatsvindt, treedt de regeling een dag na de bekendmaking in werking.

Evaluatie

Artikel 40

  • 1. Het bestuur voert iedere bestuursperiode, in het derde jaar van die bestuursperiode, een evaluatie uit naar de samenwerking of het functioneren van de gemeenschappelijke regeling. bedrijfsvoeringsorganisatie Participatiebedrijf KempenPlus.

  • 2. Het resultaat van in lid 1 genoemde evaluatie wordt vastgelegd in een evaluatierapport, dat ter informatie naar de colleges en de raden wordt gezonden.

Toezending

Artikel 41

Het college van de gemeente Bladel zendt de regeling toe aan Gedeputeerde Staten.

Duur en aanhaling

Artikel 42

Deze regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd. Zij kan worden aangehaald als gemeenschappelijke regeling “Bedrijfsvoeringsorganisatie Participatiebedrijf KempenPlus”.

Ondertekening

Bladel, 6 juni 2023

Burgemeester en wethouders voornoemd,

de secretaris,

de burgemeester,

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk in zijn vergadering van 13 juni 2023.

Na verkregen toestemming van de raad d.d. 1 juni 2023.

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Bladel en de burgemeester van Bladel in zijn vergadering van 25 juli 2023.

Na verkregen toestemming van de raad d.d. 11 mei 2023.

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Eersel en de burgemeester van Eersel in zijn vergadering van 6 juni 2023.

Na verkregen toestemming van de raad d.d. 23 mei 2023.

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden en de burgemeester van Reusel-De Mierden in zijn vergadering van 13 juni 2023.

Na verkregen toestemming van de raad d.d. 30 mei 2023