Beleidsregels bekostiging leerlingenvervoer gemeente Sluis 2023

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 01-12-2024

Intitulé

Beleidsregels bekostiging leerlingenvervoer gemeente Sluis 2023

Het college van burgemeester en wethouders;

gelet op:

  • artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • artikel 4 van de Wet op het primair onderwijs;

  • artikel 4 van de Wet op de expertisecentra;

  • artikel 4 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • de Verordening bekostiging leerlingenvervoer Sluis 2022 (hierna: de verordening);

overwegende dat:

  • ieder kind naar school gaat;

  • zelfredzaamheid en eigen kracht belangrijke grondbeginselen zijn:

  • Wie zelfstandig kan reizen, reist zelfstandig of krijgt (tijdelijke) begeleiding of training gericht op zelfstandig reizen (per openbaar vervoer of fiets).

  • Waar mogelijk stelt het college ouder(s) in staat het vervoer zelf te regelen (meer faciliterend dan organiserend).

  • Aangepast vervoer blijft bestaan voor wie dat echt nodig heeft.

  • de verantwoordelijkheid voor de schoolgang van leerlingen en het (al dan niet onder begeleiding) vervoeren van hun kinderen van en naar school primair de verantwoordelijkheid van de ouder(s) is;

  • het een taak van de gemeente is om voor iedere leerling die in aanmerking komt voor leerlingenvervoer een vergoeding voor passend vervoer aan te bieden;

  • het wenselijk is regels te stellen voor de bekostiging van de vervoersvoorzieningen voor leerlingen om aanvragen voor leerlingenvervoer op een zelfde manier te kunnen beoordelen;

  • de vorm van de bekostiging van het leerlingenvervoer zoveel mogelijk aansluit op:

  • de individuele mogelijkheden van de ouder(s) en de jongere, en

  • de beperking van de jongere.

besluiten de Beleidsregels Bekostiging leerlingenvervoer gemeente Sluis 2023 vast te stellen.

Het college hanteert bij de toepassing van de beleidsregels de definities uit de verordening.

Artikel 1. Dichtstbijzijnde toegankelijke school in Vlaanderen

  • 1.

    Uitgangspunt voor het bekostigen van het vervoer naar school is, dat er een school in Nederland wordt bezocht. Tegelijkertijd wil Zeeuws Vlaanderen een aantrekkelijk leefgebied blijven voor alle ouder(s). Daarom maken de Zeeuws-Vlaamse gemeenten een uitzondering voor leerlingen in het Belgisch onderwijs, waarvoor in Nederland geen dichterbij gelegen school als bedoeld in de Wet op de Expertisecentra aanwezig is. Voor het vaststellen van de dichtstbijzijnde toegankelijke school in Nederland ten opzichte van Vlaanderen hanteren wij de vergelijkingstabel in bijlage 1. Deze stelden wij op in afstemming met de samenwerkingsverbanden passend onderwijs voor basisonderwijs en voortgezet onderwijs in Zeeuws-Vlaanderen. Indien blijkt uit de vergelijkingstabel óf uit een verklaring van het samenwerkingsverband, dat er in Nederland geen toegankelijke school als bedoeld in de Wet op de Expertisecentra dichterbij gelegen is, dan een vergelijkbare school in Vlaanderen, dan wordt uit coulance aan ouders ten behoeve van de inzet van de eigen auto een kilometervergoeding verstrekt tot aan de grens met België.

  • 2.

    Het Regionaal Bureau Leerlingenzaken actualiseert bij wijzigingen in het onderwijsaanbod de vergelijkingstabel.

Artikel 2. Eigen bijdrage en drempelbedrag

  • 1.

    Bij het vaststellen van de hoogte van de eigen bijdrage hanteert het college als uitgangspunt, dat een schooljaar 200 schooldagen heeft.

  • 2.

    Hoewel het aantal schooldagen en de kosten van het openbaar vervoer in België kunnen afwijken van wat in Nederland gebruikelijk is, past het college artikel 23 en 24 van de verordening en artikel 2, lid 1, van de beleidsregels op dezelfde wijze toe als bij leerlingen die een Nederlandse school bezoeken.

  • 3.

    Wanneer het college een bekostiging geeft op basis van de kosten van het vervoer per fiets, hanteert het college hierbij geen drempelbedrag of eigen bijdrage.

Artikel 3. Vervoer naar alternatieve (woon)adressen

In het leerlingenvervoer wordt uitgegaan van het vergoeden van het vervoer van de woning of opstapplaats naar school en terug.

  • 1.

    Het college kan onder de volgende voorwaarden toestemming geven om een leerling die gebruik maakt van het aangepast vervoer voor en/of na schooltijd te vervoeren van en/of naar een buitenschoolse opvang of een ander dan het feitelijk (verblijf)adres:

    • a.

      het gaat altijd om structureel vervoer wat voor een minimale periode van 3 maanden vast ligt en;

    • b.

      het vervoer leidt niet tot een langere reistijd voor de overige kinderen in de bus en;

    • c.

      de leerling maakt gebruik van aangepast vervoer en;

    • d.

      het opvangadres ligt binnen de verblijfgemeente en;

    • e.

      het betreft één vast adres naast het feitelijk woonadres op een vast aantal dagen. Dit is alleen te wijzigen voor opnieuw een periode van drie maanden. Deze locatie moet uiteraard ook voldoen aan de criteria in deze beleidsregel. Een wijziging heeft een standaard verwerkingstermijn van drie weken en;

    • f.

      het vervoer vindt plaats in aansluiting op de schooltijd genoemd in de schoolgids en

    • g.

      het alternatieve adres voldoet aan de afstandsgrens in de verordening en;

    • h.

      het vervoer leidt niet tot meerkosten voor de gemeente.

  • 2.

    Het college wijkt alleen af van het bepaalde in lid 1, als er een noodzaak is, bijvoorbeeld een jeugdhulparrangement. Werk is geen noodzaak.

  • 3.

    Het college kan ouders de mogelijkheid bieden om tegen betaling een vervoersabonnement af te sluiten voor het vervoer naar een extra adres. Het college hanteert hierbij een bedrag van € 150,00 per schooljaar per extra adres. Voor het door ouders betaalde vervoer gelden dan ook de voorwaarden van dit artikel, lid 1, a tot en met f.

  • 4.

    Bij co-ouderschap moet elke ouder afzonderlijk een aanvraag indienen bij de gemeente waar hij of zij woonachtig is. Ouders moeten daarbij aangeven, wanneer het kind waar verblijft. Het kan voorkomen, dat slechts bij één ouder aanspraak op leerlingenvervoer bestaat.

Artikel 4. Vaststellen vervoersvoorziening, vaststellen vergoeding

  • 1.

    Als de aanvrager voldoet aan de voorwaarden bepaalt het college welke vervoersvoorziening het meest passend is.

  • 2.

    Het college onderscheidt de volgende vervoersvoorzieningen op volgorde van afweging:

    • a.

      vergoeding voor de fiets, eventueel met begeleiding;

    • b.

      een vergoeding voor openbaar vervoer, eventueel met begeleiding;

    • c.

      kilometervergoeding als de ouders of iemand uit het sociale netwerk de leerling zelf vervoeren of laten vervoeren;

    • d.

      aangepast vervoer (taxivervoer) als voorgaande mogelijkheden niet tot de opties behoren;

    • e.

      aangepast vervoer met begeleiding;

    • f.

      individueel taxivervoer.

  • 3.

    Het college betrekt bij de beoordeling van het meest passende vervoer onder meer:

    • a.

      of de leerling een handicap heeft;

    • b.

      de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van de leerling;

    • c.

      de afstand;

    • d.

      de route;

    • e.

      de reistijd;

    • f.

      de redelijkerwijs te verwachten inzet van ouders.

  • 4.

    Er kan sprake zijn van een combinatie van vervoersvoorzieningen.

  • 5.

    Wanneer een leerling die in België op school zit in aanmerking komt voor een bekostiging van het vervoer tot de grens, dan verstrekt het college in afwijking van het eerste lid altijd een bekostiging op basis van eigen vervoer (auto). Dit lid gaat enkel op voor de gemeente Sluis.

  • 6.

    Naast de in artikel 4, lid 2, genoemde vergoedingen kan het college op grond van artikel 21 van de verordening in overleg met ouders een maatwerkoplossing aanbieden.

  • Hierbij kan gedacht worden aan vervoersmiddelen, die bijdragen aan zelfstandig- en/of zelfredzaamheid, zoals een bakfiets, tandem, fiets of digitale hulpmiddelen.

  • 7.

    De bekostiging van het openbaar vervoer vindt plaats op declaratiebasis, op basis van werkelijke kosten.

  • Het college gaat daarbij uit van de goedkoopste mogelijkheid.

  • 8.

    Het college stelt ouders in staat om vervoer zelf te organiseren, wanneer dit voor de gemeente tot lagere kosten leidt.

Artikel 5. In redelijkheid te verwachten inzet van ouder(s)

  • 1.

    De verantwoordelijkheid voor het vervoer (al dan niet onder begeleiding) naar en van de school is primair de verantwoordelijkheid van de ouders.

  • 2.

    Voor het bieden van begeleiding zijn ouders in beginsel zelf verantwoordelijk. Ouders kunnen zelf kiezen wie ze inzetten om hun kind te begeleiden.

  • 3.

    Als de jongere in een instelling woont, blijven ouders/verzorger(s) of de instelling verantwoordelijk voor de schoolgang. En zij blijven dus ook verantwoordelijk voor de daarmee samenhangende begeleiding van de jongere naar en van school.

  • 4.

    In de verordening is opgenomen dat er recht bestaat op aangepast vervoer indien er sprake is van een ernstige benadeling van het gezin waardoor begeleiding van de leerling niet meer van ouders kan worden gevergd. Er is in elk geval sprake van een ernstige benadeling van het gezin, als er sprake is van één van de volgende situaties:

    • a.

      Er is sprake van een eenoudergezin, en

      • i.

        andere kinderen jonger dan negen jaar zijn thuis. Deze kinderen hebben thuis aantoonbaar begeleiding nodig. Dit is aantoonbaar niet verenigbaar met de begeleiding in het openbaar vervoer of bij het fietsen van de jongere die in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening; en/of

      • ii.

        een ander kind door een medische aandoening extra zorg van de ouder nodig heeft. Het college kan aan de ouder vragen hiervoor een medische verklaring van de behandelend arts te leveren; en/of

      • iii.

        de ouder heeft een aantoonbare structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische beperking, waardoor begeleiding tijdens het vervoersmoment onmogelijk is; en/of

      • iv.

        de ouder kan aantoonbaar onmogelijk de begeleiding in het openbaar vervoer of bij het fietsen organiseren gedurende het vervoersmoment vanwege een scholings- of arbeidsverplichting vanuit de Participatiewet; of

    • b.

      Er is sprake van een gezamenlijke huishouding en beide ouders kunnen aantoonbaar onmogelijk de begeleiding in het openbaar vervoer of bij het fietsen organiseren gedurende het vervoersmoment, omdat bij hen beiden sprake is van:

      • i.

        een aantoonbare structurele lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke of psychische beperking; en/of

      • ii.

        een scholings- of arbeidsverplichting vanuit de Participatiewet; of

    • c.

      Ouders beschikken aantoonbaar niet over inzetbaar eigen vervoer én het reizen per openbaar vervoer kost de begeleider meer dan de acceptabel te achten begeleidingstijd van

      • i.

        méér dan zes uur reistijd per dag voor leerlingen van het basisonderwijs vallend onder de WPO niet zijnde speciaal basisonderwijs en/of

      • ii.

        of méér dan drie uur reistijd per dag voor leerlingen van het speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs.

Artikel 6. Stimuleren van zelfstandig reizen

De gemeente wil zelfstandig(er) reizen stimuleren en faciliteren. Uiteraard blijft het maatwerk om te beoordelen hoe een kind kan reizen. Daarin speelt niet alleen een eventuele beperking een rol, maar ook de leeftijd, de route en de zelfredzaamheid van de leerling en het gezin.

Het college past hierbij artikel 4 van de verordening toe.

  • 1.

    Op ieder moment kunnen ouders en leerlingen met het college in gesprek gaan over de mogelijkheden om (meer) zelfstandig te gaan (leren) reizen. Ook kan het college contact zoeken met ouders en leerlingen.

  • 2.

    Het college hanteert als uitgangspunt, dat voor elke leerling een vervoersontwikkelingsplan wordt opgesteld, tenzij het college uit advies van een deskundige concludeert, dat het voor de leerling onmogelijk is om zelfstandig of met begeleiding te leren reizen.

  • 3.

    Het vervoersontwikkelingsplan bevat in elk geval de volgende componenten:

  • welke mogelijkheden er zijn om de leerling zelfstandiger te laten reizen, wat hiervoor nodig is, welke periode hiervoor gepland wordt, wat ouders hierin kunnen betekenen en waar de gemeente ondersteunt.

  • 4.

    Het college voert in principe het gesprek over zelfredzaamheid en zelfstandigheid;

    • Bij de eerste aanvraag; en/of

    • Wanneer een leerling in het (speciaal) basisonderwijs de leeftijd van 9 jaar bereikt;

    • Wanneer een leerling in het speciaal onderwijs de leeftijd van 11 jaar bereikt;

  • 5.

    Bij de beoordeling of een leerling op de fiets naar school kan, hanteert het college de volgende uitgangspunten:

    • leerlingen in het (speciaal) basisonderwijs vanaf groep 8 fietsen naar school, tenzij de afstand groter is dan 10 km. Dit wordt gezien als voorbereiding op het voortgezet onderwijs.

    • Bij de beoordeling neemt het college indien van toepassing het eerder opgestelde vervoersontwikkelingsplan mee.

  • 6.

    Bij de beoordeling of een leerling met het openbaar vervoer (OV) naar school kan, hanteert het college de volgende uitgangspunten:

    • Leerlingen in het (speciaal) basisonderwijs gaan vanaf groep 8 zelfstandig met de bus naar school, tenzij de afstand korter is dan 10 kilometer. Dan geldt als uitgangspunt dat reizen per fiets mogelijk is.

    • Bij de beoordeling of een leerling met bus kan reizen, neemt het college indien van toepassing het eerder opgestelde vervoersontwikkelingsplan mee.

Artikel 7. Gebruik kinderzitje / stoelverhoger

Het komt soms voor, dat een leerling een stoelverhoger of kinderzitje nodig heeft om het taxivervoer veilig te laten plaatsvinden.

  • 1.

    De standaard uitvoeringen zijn de verantwoordelijkheid van de vervoerder.

  • 2.

    Wanneer er een aangepaste stoelverhoger of een aangepast kinderzitje noodzakelijk is, dan is het de verantwoordelijkheid van de ouders om hiervoor te zorgen.

  • 3.

    Incidenteel kan het nodig zijn, dat er een 7-puntsgordel, dan wel veiligheidshesje noodzakelijk is om een leerling veilig te kunnen vervoeren. De gemeente moet hiervoor zorgen.

Artikel 8. Crisisvervoer

  • 1.

    Het college behandelt aanvragen op grond van artikel 14 van de verordening met voorrang.

  • 2.

    Is de duur van de opvang echter onzeker, of staat van te voren al vast dat deze langer zal duren dan zes weken, dan geldt in feite: vervoer aanvragen bij de gemeente waar het kind verblijft. Hierop maakt het college één uitzondering:

  • Wanneer de leerling vanwege een crisissituatie tijdelijk verblijft buiten de gemeente, maar binnen Zeeuws- Vlaanderen en het doel is, dat de leerling binnen 8 maanden weer terug gaat naar de ouderlijke woning, dan blijft de gemeente het vervoer tijdelijk en maximaal tot 8 maanden vergoeden. Hierbij is het uitgangspunt, dat de leerling in die periode en/of tot einde schooljaar de eigen school kan blijven bezoeken, ook wanneer dit niet de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school is.

Artikel 9. Terugval in inkomen

Voor de berekening van het drempelbedrag en de bijdrage van ouders op basis van de financiële draagkracht wordt als peiljaar voor het inkomen op grond van de WPO (artikel 4, zevende lid) aangemerkt het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar waarvoor bekostiging van de vervoerskosten wordt gevraagd, begint.

Als het inkomen van de betrokken ouders in de periode die ligt tussen het peiljaar waarin het inkomen wordt bepaald en het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend, op een structurele wijze is gedaald, is het redelijk om in het voordeel van de ouders een later peiljaar te kiezen.

Het college maakt daarvoor gebruik van de afwijkingsmogelijkheid van artikel 26 van de verordening. Door het kiezen van een later peiljaar kan het voorkomen dat ouders in dat latere peiljaar niet voldoen aan de inkomensgrens en dus geen drempelbedrag hoeven te betalen

Om te bepalen wanneer het redelijk is van de peildatum af te wijken, sluit het college aan bij artikel 6.12 van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF). De toe te passen regel luidt:

  • 1.

    Op aanvraag van de ouder wordt bij de toepassing van artikel 23 en 24 van de verordening uitgegaan van het inkomen van een ander jaar dan het inkomen over het tweede jaar voorafgaande aan het schooljaar waarvoor de bekostiging wordt gevraagd, indien:

    • a.

      sprake is van een terugval in inkomen over het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de bekostiging wordt gevraagd, in welk geval wordt uitgegaan van het jaar voorafgaande aan het schooljaar waarvoor de bekostiging wordt vastgesteld, of

    • b.

      sprake is van een terugval in inkomen over het jaar waarvoor de bekostiging wordt vastgesteld, in welk geval wordt uitgegaan van het jaar waarvoor de bekostiging wordt vastgesteld.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid verstaat het college onder een terugval in inkomen een vermindering van het verzamelinkomen van de ouder(s) van ten minste vijftien procent ten opzichte van het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de bekostiging wordt vastgesteld.

Artikel 10. Individueel vervoer

Bij de inzet van aangepast vervoer is het uitgangspunt, dat leerlingen gecombineerd met andere leerlingen kunnen worden vervoerd in een touringcar, taxibusje of personenauto. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan het voorkomen dat een leerling individueel vervoerd moet worden.

  • 1.

    Slechts in de onderstaande situatie vergoedt het college de kosten van het individuele vervoer:

    • a.

      er is een medische noodzaak, waardoor de leerling niet met andere leerlingen vervoerd kan worden, ook niet in kleinschalig gecombineerd taxivervoer; en

    • b.

      het individueel vervoer kan niet worden voorkomen door begeleiding mee te laten gaan in het gecombineerde; en

    • c.

      de leerling krijgt de rest van de dag individueel onderwijs.

  • Voor veel leerlingen is rust een belangrijke voorwaarde voor een goed verloop van de dag. Het vervoer kan daar een rol in spelen. Wanneer dit de aanleiding is om individueel vervoer te overwegen, kan dat alleen als in andere schakels in een dag ook deze rust wordt aangebracht. Dit betekent, dat het college alleen het individueel vervoer bekostigt, als de leerling de rest van de dag individueel onderwijs krijgt aangeboden.

  • 2.

    Ouders moeten de noodzaak van individueel vervoer aantonen. Het college kan aanvullend een onafhankelijk deskundig onderzoek laten uitvoeren om de noodzaak vast te stellen.

  • 3.

    Wanneer een leerling vanwege de efficiënte planning van het vervoer of aangepaste schooltijden een periode individueel wordt vervoerd, ontstaat hierop geen recht.

Artikel 11. Aanwijzen van opstapplaatsen

Het lid van het college dat zitting heeft in het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband Collectief Vervoer kan namens het college een besluit nemen over het aanwijzen van opstapplaatsen voor het leerlingenvervoer.

  • 1.

    Het lid van het college dat zitting heeft in het dagelijks bestuur laat zich hierin adviseren door de betrokken beleidsmedewerkers, het samenwerkingsverband Collectief Vervoer de gemeentelijke vervoerscentrale en het Regionaal Bureau Leerlingzaken.

  • 2.

    Het samenwerkingsverband Collectief Vervoer draagt bij het aanwijzen van opstapplaatsen zorg voor de communicatie en implementatie.

Artikel 12. Berekenen afstand

  • 1.

    Om het recht op een vergoeding vast te stellen, wordt de afstand tussen het woonadres en het schooladres gemeten (afstandscriterium). Hiervoor gebruikt het college de optie ‘de kortste route’ voor de auto van routeplanner van de ANWB: https://www.anwb.nl/verkeer/routeplanner.

  • 2.

    Voor het bepalen van de hoogte van de vergoeding wordt de afstand tussen het woonadres en het schooladres gemeten op de digitale routeplanner van de ANWB: https://www.anwb.nl/verkeer/routeplanner op basis van het voertuig waarvoor de vergoeding is bestemd (fiets dan wel auto) met als instelling ‘kortste route’.

  • 3.

    Het college berekent de afstand in kilometers en rondt deze af tot op één cijfer achter de komma.

  • 4.

    Om vast te stellen of er dichterbij gelegen scholen zijn, wordt de afstand tussen het woonadres en de verschillende schooladressen gemeten op, routeplanner van de ANWB: https://www.anwb.nl/verkeer/routeplanner met als instelling ‘auto en via de ‘kortste route’.

Artikel 13. Afwijken van de bepalingen

Daar waar gemotiveerd afgeweken wordt van de beleidsregels, besluit de functionaris die op grond van de organisatieverordening van de gemeente Sluis belast is met de leiding aan de medewerkers die uitvoering geven aan het Regionaal Bureau Leerlingzaken.

Artikel 14. Slotbepalingen

Het college handelt in overeenstemming met deze beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met deze beleidsregels te dienen uitgangspunten en doelen.

Artikel 15 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als ‘Beleidsregels Bekostiging leerlingenvervoer gemeente Sluis 2023’.

Artikel 16. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden met ingang van 1 december 2023 in werking.

Ondertekening

Burgemeester en Wethouders van Sluis,

gemeentesecretaris, burgemeester,

S.I. de Kievit-Minnaert Mr. M.M.D. Vermue