Beleidsregels terugvordering, invordering, verhaal en boete Gouda 2024

Geldend van 01-02-2024 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels terugvordering, invordering, verhaal en boete Gouda 2024

Het college van de gemeente Gouda, in overweging nemende dat er uitvoeringsregels moeten worden gesteld om tot een uniforme en transparante uitvoering van terugvordering, invordering, verhaal en boete te komen, besluit vast te stellen de navolgende ‘Beleidsregels terugvordering, invordering, verhaal en boete Gouda 2024’ onder intrekking van de ‘Beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften, terugvordering, boete en verhaal Gouda 2013’ op grond van:

  • Artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht;

  • Titel 4.4. Algemene wet bestuursrecht;

  • Artikelen 18a lid 13 en 14, 36b lid 6, 48, 58, 59, 60, 60a, 60c, 61, 62b, 62e, 62f en 78f van de Participatiewet;

  • Artikelen 12, 41 en 43 van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004;

  • Artikelen 13, 20a lid 12, 25, 26, 27 en 28 van de Wet IOAW;

  • Artikelen 20a lid 12, 25, 26 en 28 van de Wet IOAZ;

  • Artikel 2aa van het Boetebesluit Sociale zekerheidswetten.

§ 1 Afkortingen en definities

Artikel 1 Afkortingen

Onder de volgende afkortingen wordt verstaan:

  • a)

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • b)

    Pw: Participatiewet;

  • c)

    Bbz 2004: Besluit bijstandsverlening zelfstandigen

  • d)

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • e)

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • f)

    Rv: Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

  • g)

    WCK: Wet op het Consumentenkrediet.

Artikel 2 Definities

  • a)

    Cliënt: belanghebbende zoals bedoeld in artikel 1:2 lid 1 Awb, de persoon die subject is van boete, verhaal, terugvordering en invordering;

  • b)

    Inkomen uit arbeid: inkomen uit loondienst;

  • c)

    Inkomen als ondernemer: winst en/of salaris voortgebracht door de onderneming van cliënt;

  • d)

    Belastbaar inkomen: gezamenlijk bedrag van de belastbare winst uit onderneming, het belastbare loon, het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden, de belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen en de belastbare inkomsten uit eigen woning, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, onderdelen a tot en met e, van de Wet inkomstenbelasting 2001;

  • e)

    Vermogen: alle tegoeden op bankrekeningen, spaarrekeningen, beleggingsrekeningen, wallets of andere accounts waarop een tegoed kan worden aangehouden;

  • f)

    Arbeidshervatting: hervatting van werk of verwerving van inkomsten die leidt tot onafhankelijkheid van bijstand (ook Bbz levensonderhoud), IOAW of IOAZ;

  • g)

    Uitkering: de uitkering op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ, hieronder wordt mede verstaan bijzondere bijstand en de bijzondere bijstand die op grond van artikel 12 van de Participatiewet is verstrekt alsmede de studietoeslag;

  • h)

    Geldlening levensonderhoud Bbz 2004: de uitkering levensonderhoud Bbz 2004;

  • i)

    Geldlening bedrijfskapitaal: de geldlening bestemd voor de financiering van de onderneming zoals bedoeld is in het Bbz 2004;

  • j)

    Verdere terugvordering: het voortzetten van de invordering op grond van het terugvorderingsbesluit;

  • k)

    Afzien van terugvordering: het afzien van verdere terugvordering door middel van het herzien van het besluit tot terugvordering, ook wel kwijtschelding genoemd;

  • l)

    Kwijtschelding: zie ‘Afzien van terugvordering’;

  • m)

    Invorderen: het invorderen van de bij terugvorderingsbesluit vastgestelde vordering;

  • n)

    Aflossing: de aflossing van verstrekte geldleningen op grond van de Participatiewet of het Bbz 2004;

  • o)

    Inlichtingenplicht uitkering: de inlichtingenplicht zoals bedoeld in artikel 17 van de Participatiewet en artikel 13 van de IOAW / IOAZ;

  • p)

    Inlichtingenplicht terugvordering: de inlichtingenplicht zoals bedoeld in artikel 60 lid 1 van de Participatiewet en artikel 27 van de IOAW / IOAZ;

  • q)

    Draagkrachtberekening: berekening van de mogelijkheden voor maandelijkse betaling binnen de bepalingen van de beslagvrije voet en de berekening van de betalingsmogelijkheid uit vermogen;

  • r)

    Schuldregeling: een minnelijke schuldsanering zoals bedoeld in artikel 48 WCK of een wettelijke schuldsanering zoals bedoeld onder de WSNP in de Faillissementswet;

  • s)

    Beslagvrije voet: het deel van het inkomen dat ten minste wordt vrijgelaten bij invordering zoals bedoel in artikel 475 e.v. van Rv;

  • t)

    Voor beslag vatbare bedrag: het deel van het inkomen dat maximaal kan worden gevraagd te betalen bij invordering zoals bedoel in artikel 475da e.v. van Rv.

§ 2 Participatiewet

§ 2.1. Terugvordering-Pw

Artikel 3 Terugvordering

  • 1. Het college vordert ten onrechte verstrekte bijstand van cliënt terug op grond van artikel 58 lid 2 onder a van de Pw. De omvang van de terugvordering wordt vastgesteld op:

    • a.

      maximaal de omvang van de ten onrechte verstrekte bijstand en;

    • b.

      ten hoogste het bedrag van de benadeling of;

    • c.

      indien het bedrag niet of onvoldoende concreet kan worden vastgesteld, wordt door verificatie in overige bronnen, de omvang van de terugvordering schattenderwijs vastgesteld.

  • 2. Het college vordert bijstand ‘als voorschot verleend’ terug op grond van artikel 58 lid 2 onder d van de Pw.

  • 3. Het college vordert bijstand ‘anderszins onverschuldigd betaald’ terug op grond van artikel 58 lid 2 onder e van de Pw.

  • 4. Het college vordert bijstand ‘achteraf ontvangen middelen/ met doel verstrekt achteraf toch vergoed’ terug op grond van artikel 58 lid 2 onder f van de Pw.

  • 5. Het college maakt gebruik van de mogelijkheid om van alle gezinsleden terug te vorderen zoals bedoeld in artikel 59 van de Pw.

  • 6. Het college vordert de bijstand niet terug wanneer:

    • a.

      De bijstand die wordt teruggevorderd zoals bedoeld in lid 3 meer dan twee jaar geleden is verstrekt en/of;

    • b.

      De gegevens, op basis waarvan de terugvordering had moeten plaatsvinden, door cliënt tijdig en volledig zijn verstrekt en sinds die verstrekking inmiddels zes maanden zijn verstreken. Dit onderdeel geldt uitdrukkelijk bij terugvordering op grond van artikel 58 lid 2 onder a, d en f van de Pw.

  • 7. Voor zover de ten onrechte betaalde bijstand kan worden verrekend, wordt gebruikt gemaakt van de bevoegdheid tot verrekenen op grond van artikel 58 lid 4 van de Pw. In alle andere gevallen wordt de bijstand teruggevorderd.

  • 8. Dringende redenen om van de terugvordering af te zien doen zich niet voor op basis van enkel een schuldensituatie.

  • 9. Bijzondere bijstand wordt teruggevorderd wanneer de verstrekte bijzondere bijstand niet is gebruikt voor het doel waar deze voor is verstrekt.

  • 10. Over de uitkering reeds afgedragen loonbelasting en premies volksverzekeringen worden teruggevorderd, voor zover deze niet verrekend kunnen worden met de door het college nog af te dragen loonbelasting en premies volksverzekering.

Artikel 3a Terugvordering geldlening of borgtocht

  • 1. Het college vordert bijstand die als geldlening of onder borgtocht is verstrekt van cliënt terug bij het niet of onvoldoende nakomen van de betalingsverplichtingen (artikel 48 lid 2 van de Pw in samenhang met artikel 58 lid 2 onder b en c van de Pw).

  • 2. Het college vordert bijstand die als geldlening of onder borgtocht is verstrekt niet eerder van cliënt terug dan dat een eventuele zekerheidsstelling is uitgewonnen (artikel 48 lid 2 van de Pw in samenhang met artikel 48 derde lid van de Pw).

  • 3. Het niet nakomen van aflossings- en renteverplichtingen doet zich voor als betalingen van cliënt uitblijven en deze op ten hoogste twee aanschrijvingen niet gevraagd heeft om een betalingsafspraak.

  • 4. Het niet nakomen van aflossings- en renteverplichtingen doet zich ook voor als er een verzoek tot het treffen van een schuldenregeling wordt gedaan onder begeleiding van een bevoegd schuldhulpverlener. De terugvordering leidt in dat geval tot de mogelijkheid om medewerking aan de schuldenregeling te geven zoals bepaald in artikel 60c van de Pw.

Artikel 4 Afzien van verdere terugvordering

  • 1. Van verdere terugvordering zoals is bepaald in artikel 3 van deze beleidsregels wordt afgezien wanneer cliënt:

    • a.

      Gedurende in totaal drie jaren de betalingsverplichting volledig is nagekomen of;

    • b.

      Gedurende in totaal anderhalf jaar de betalingsverplichtingen is nagekomen en tijdens deze periode geen beroep deed op bijstand als gevolg van arbeidshervatting (loon, overige werkzaamheden en/of ondernemerschap) en;

    • c.

      Geen sprake is van een terugvordering op grond van artikel 58, tweede lid onder f van de Pw.

  • 2. Van verdere terugvordering zoals is bepaald in artikel 3 van deze beleidsregels wordt ook afgezien als:

    • a.

      de inlichtingenplicht terugvordering volledig is nagekomen ten aanzien van het kunnen nakomen van de betalingsverplichtingen en;

    • b.

      cliënt een schuldsaneringstraject heeft doorlopen waaraan het college de medewerking is verplicht zoals bedoeld in artikel 60c van de Pw.

  • 3. Voor de beoordeling van de in het eerste lid genoemde totale periode van anderhalf of drie jaren, wordt alleen gekeken naar de periode waarin ook daadwerkelijk een betalingsverplichting was. Uitstel van betaling wordt niet aangemerkt als onderdeel van de periode waarin een afbetalingsverplichting bestond.

Artikel 4a Afzien van verdere terugvordering geldlening

Van verdere terugvordering zoals is bepaald in artikel 3a van deze beleidsregels wordt alleen afgezien wanneer cliënt een schuldenregeling heeft doorlopen waar het college verplicht is tot medewerking, met kwijtschelding na afloop van de schuldenregeling.

§ 2.1.1. Invordering terugvordering-Pw

Artikel 5 Omvang invordering

  • 1. De hoogte van de invordering wordt afgestemd op de omvang van de totale vorderingen met inachtneming van de draagkracht uit het inkomen en het vermogen.

  • 2. Bij volledige betaling van de vordering op initiatief van de cliënt wordt geen draagkrachtberekening gemaakt.

  • 3. Bij vaststellen van de draagkracht uit het vermogen worden alle contanten en tegoeden in aanmerking genomen met vrijlating van de toepasselijke vermogensgrens zoals bedoeld in artikel 34 lid 3 van de Pw.

  • 4. Bij vaststellen van de draagkracht uit inkomen wordt een maandelijkse termijn berekend volgens de voorschriften van de beslagvrije voet. In afwijking hiervan kan de invordering lager worden vastgesteld indien:

    • a.

      Cliënt werk heeft aanvaard waardoor de inkomsten hoger zijn dan de toepasselijke bijstandsnorm en/of;

    • b.

      Cliënt overige werkzaamheden is gestart waardoor de inkomsten hoger zijn dan de toepasselijke bijstandsnorm en/of;

    • c.

      Cliënt een onderneming is gestart waardoor de inkomsten hoger zijn dan de toepasselijke bijstandsnorm en;

    • d.

      Cliënt het vermogen zoals bedoeld in lid 3 kort voor de vaststelling van de omvang niet heeft betaald aan ‘niet-preferente en/of informele schulden’.

  • 5. De omvang van de maandelijkse termijn aan invordering wordt in geval van arbeidshervatting, zoals bedoeld in het vierde lid onder a tot en met c, gehalveerd voor het deel dat uitkomt boven het maandelijks voor beslag vatbare bedrag dat zou moeten worden betaald op basis van enkel bijstandsafhankelijkheid.

  • 6. In geval van medewerking aan een schuldregeling zoals bedoeld in artikel 60c van de Pw wordt de omvang van de maandelijkse termijnen afgestemd op datgene wat in de medewerking is afgesproken.

Artikel 6 Betaalafspraak en uitstel van betaling

  • 1. Voor het treffen van een betalingsregeling of verkrijgen van uitstel van betaling is de voorwaarde dat de inlichtingenplicht invordering volledig is nagekomen.

  • 2. In afwijking van lid 1 kan van een onderzoek naar de draagkracht worden afgezien als met de voorgestelde betalingsregeling de vordering binnen 18 maanden zal zijn voldaan.

  • 3. Het college stelt de betalingsverplichting gewijzigd vast volgens de bepalingen in artikel 5 op grond van gewijzigde financiële omstandigheden op basis van een door het college ingezet heronderzoek zonder aanleiding.

  • 4. Cliënt kan verzoeken om uitstel van betaling als:

    • a.

      Een schuldregeling in voorbereiding is en de overige schuldeisers ook hun medewerking verlenen aan een tijdelijke onderbreking tot uiterlijk de totstandkoming van de regeling;

    • b.

      Er bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan cliënt in een situatie van acute kostenstijging en/of inkomstendaling terechtkomt en er redenen bestaan om op grond daarvan de berekening van de draagkracht voor terugbetaling te herzien.

  • 5. Uitstel van betaling schort de periode van het nakomen betalingsverplichtingen op voor de duur van het uitstel.

  • 6. Uitstel van betaling wordt in beginsel verleend voor de duur van drie maanden waarbinnen het onderzoek naar de betalingsmogelijkheden van cliënt wordt afgerond.

  • 7. Uitstel van betaling wordt niet verleend als cliënt binnen 6 maanden, na afronding van het laatste onderzoek naar diens betalingsmogelijkheden, opnieuw een verzoek doet tot uitstel van betaling zonder directe opgave van relevante gewijzigde omstandigheden, tenzij sprake is van een verzoek met hulp van een professioneel schuldhulpverlener.

  • 8. Een verzoek tot het treffen van een betalingsregeling kan ook leiden tot het hoger vaststellen van de betalingsverplichting.

  • 9. Voor de vaststelling op het verzoek tot het treffen van een betalingsregeling wordt gebruik gemaakt van de voorwaarden in artikel 5 van deze beleidsregels om de omvang van de betalingsverplichting vast te stellen.

  • 10. Bij uitblijven van betaling wordt, voor het sturen van een aanmaning, cliënt per brief gevraagd binnen een termijn van 14 dagen een verzoek te doen voor het treffen van een betalingsregeling om de verdere invorderingsprocedure met dwangmaatregelen te voorkomen.

§ 2.2. Terugvordering bij schending inlichtingenplicht-Pw

Artikel 7 Terugvordering inlichtingenplicht

  • 1. Het college vordert - bij een schending van de ‘inlichtingenplicht uitkering’ - de bijstand van cliënt terug. De terugvordering wordt vastgesteld op:

    • a.

      maximaal de omvang van de ten onrechte verstrekte bijstand en;

    • b.

      ten hoogste het bedrag van de benadeling of;

    • c.

      indien het bedrag niet of onvoldoende concreet kan worden vastgesteld, wordt -door verificatie in overige bronnen- de omvang van de terugvordering schattenderwijs vastgesteld.

  • 2. Het college maakt gebruik van de mogelijkheid om van alle gezinsleden terug te vorderen zoals bedoeld in artikel 59 van de Pw.

  • 3. Verrekening op grond van artikel 58 lid 4 van de Pw is niet mogelijk bij een schending ‘inlichtingenplicht uitkering’.

  • 4. Beoordeling van de aanwezigheid van dringende redenen om geheel of ten dele van terugvordering af te zien, zoals bedoeld in artikel 58 lid 8 Pw, vindt plaats wanneer:

    • a.

      daar aanleiding toe is en;

    • b.

      cliënt de ‘inlichtingenplicht uitkering’, waarvan de schending tot terugvordering heeft geleid, alsnog volledig is nagekomen.

  • 5. Dringende redenen doen zich niet voor op basis van enkel een schuldensituatie.

  • 6. Bijzondere bijstand wordt teruggevorderd wanneer cliënt de ‘inlichtingenplicht uitkering’ heeft geschonden en als gevolg daarvan de doelmatige besteding, de draagkracht, de individuele noodzaak en/of de bijzondere omstandigheden niet langer zijn aangetoond, dan wel dat anderszins de rechthebbendheid niet meer kan worden vastgesteld.

  • 7. Over de uitkering reeds afgedragen loonbelasting en premies volksverzekeringen worden teruggevorderd, voor zover deze niet verrekend kunnen worden met de door het college nog af te dragen loonbelasting en premies volksverzekering.

Artikel 8 Afzien van verdere terugvordering

  • 1. Van verdere terugvordering wordt afgezien (artikel 58 lid 7 van de Pw) wanneer in ieder geval, de ‘inlichtingenplicht terugvordering’ en de betalingsverplichtingen volledig zijn nagekomen, met uitzondering van wat is bepaald in artikel 58 lid 7 onder c en d van de Pw.

  • 2. Van verdere terugvordering wordt afgezien als:

    • a.

      de ‘inlichtingenplicht terugvordering’ volledig is nagekomen ten aanzien van het kunnen nakomen van de betalingsverplichtingen of;

    • b.

      cliënt een schuldsaneringstraject heeft doorlopen waaraan het college de medewerking is verplicht zoals bedoeld in artikel 60c van de Pw en;

    • c.

      geen sprake is van een schending inlichtingenplicht uitkering waarvan is vastgesteld dat deze met een verwijtbaarheid grove schuld of opzet tot stand is gekomen.

  • 3. Voor de beoordeling van de totale periode van tien jaar (artikel 58 lid 7 van de Pw) wordt alleen gekeken naar de periode waarin ook daadwerkelijk een betalingsverplichting was. Uitstel van betaling wordt niet aangemerkt als onderdeel van de periode waarin een afbetalingsverplichting bestond, met uitzondering van wat is bepaald in artikel 58 lid 7 onder c en d van de Pw.

§ 2.2.1. Invordering terugvordering inlichtingenplicht-Pw

Artikel 9 Omvang invordering

  • 1. De hoogte en duur van de invordering wordt afgestemd op de omvang van de totale vorderingen met inachtneming van de draagkracht uit het inkomen en het vermogen.

  • 2. Bij volledige betaling van de vordering op initiatief van de cliënt wordt geen draagkrachtberekening gemaakt.

  • 3. Bij vaststellen van de draagkracht uit het vermogen worden alle contanten en tegoeden in aanmerking genomen met vrijlating van de toepasselijke vermogensgrens zoals bedoeld in artikel 34 lid 3 van de Pw.

  • 4. Bij vaststellen van de draagkracht uit inkomen wordt een maandelijkse termijn berekend volgens de regels van de beslagvrije voet, in afwijking hiervan kan de invordering lager worden vastgesteld indien:

    • a.

      Cliënt werk heeft aanvaard waardoor de inkomsten hoger zijn dan de toepasselijke bijstandsnorm en/of;

    • b.

      Cliënt overige werkzaamheden is gestart waardoor de inkomsten hoger zijn dan de toepasselijke bijstandsnorm en/of;

    • c.

      Cliënt een onderneming is gestart waardoor de inkomsten hoger zijn dan de toepasselijke bijstandsnorm en;

    • d.

      Cliënt niet het vermogen, zoals bedoeld in lid 3, kort voor de vaststelling van de omvang heeft betaald aan niet-preferente en/of informele schulden.

  • 5. De omvang van de maandelijkse termijn aan invordering wordt in geval van arbeidshervatting, zoals bedoeld in het vierde lid onder a, tot en met c,, gehalveerd voor het deel dat uitkomt boven het maandelijks voor beslag vatbare bedrag dat zou moeten worden betaald op basis van enkel bijstandsafhankelijkheid.

  • 6. In geval van medewerking aan een schuldregeling zoals bedoeld in artikel 60c van de Pw wordt de omvang van de maandelijkse termijnen afgestemd op datgene wat in de medewerking is afgesproken.

Artikel 10 Betaalafspraak en uitstel van betaling

  • 1. Voor het treffen van een betalingsregeling of verkrijgen van uitstel van betaling is de voorwaarde dat de ‘inlichtingenplicht terugvordering’ volledig is nagekomen.

  • 2. In afwijking van lid 1 kan van een onderzoek naar de draagkracht worden afgezien als met de voorgestelde betalingsregeling de vordering binnen 18 maanden zal zijn voldaan.

  • 3. Het college stelt de betalingsverplichting gewijzigd vast volgens de bepalingen in artikel 9 op grond van gewijzigde financiële omstandigheden op basis van een door het college ingezet heronderzoek zonder aanleiding.

  • 4. Cliënt kan verzoeken om uitstel van betaling als:

    • a.

      Een schuldregeling in voorbereiding is en de overige schuldeisers ook hun medewerking verlenen aan een tijdelijke onderbreking tot uiterlijk de totstandkoming van de regeling;

    • b.

      Er bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan cliënt in een situatie van acute kostenstijging en/of inkomstendaling terechtkomt en er aanleiding bestaat om op grond daarvan de berekening van de draagkracht voor terugbetaling te herzien.

  • 5. Uitstel van betaling schort de periode van het nakomen betalingsverplichtingen op voor de duur van het uitstel.

  • 6. Uitstel van betaling wordt in beginsel verleend voor de duur van drie maanden waarbinnen het onderzoek naar de betalingsmogelijkheden van cliënt wordt afgerond.

  • 7. Uitstel van betaling wordt niet verleend als cliënt binnen 6 maanden, na afronding van het laatste onderzoek naar diens betalingsmogelijkheden, opnieuw een verzoek tot uitstel van betaling doet zonder directe opgave van relevante gewijzigde omstandigheden, tenzij sprake is van een verzoek met hulp van een professioneel schuldhulpverlener.

  • 8. Cliënt kan een verzoek indienen tot het treffen van een betalingsregeling als:

    • a.

      Een schuldregeling wordt opgezet;

    • b.

      Er bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan cliënt in een situatie van acute kostenstijging en/of inkomstendaling terechtkomt en er aanleiding bestaat om op grond daarvan de berekening van de draagkracht voor terugbetaling te herzien;

  • 9. Een verzoek tot het treffen van een betalingsregeling kan leiden tot het hoger vaststellen van de betalingsverplichting;

  • 10. Voor de vaststelling op het verzoek tot treffen van een betalingsregeling wordt gebruik gemaakt van de bepalingen in artikel 9 van deze beleidsregels om de gewijzigde omstandigheden te beoordelen.

  • 11. Bij uitblijven van betaling wordt, voor het sturen van een aanmaning, cliënt per brief gevraagd binnen een termijn van 14 dagen een verzoek te doen voor het treffen van een betalingsregeling om de verdere invorderingsprocedure met dwangmaatregelen te voorkomen.

§ 3 IOAW / IOAZ

§ 3.1. Terugvordering-IOAW/IOAZ

Artikel 11 Terugvordering

  • 1. Het college vordert de ten onrechte verstrekte uitkering van cliënt terug op grond van artikel 25 lid 2 van de IOAW/IOAZ. De omvang van de terugvordering wordt vastgesteld op:

    • a.

      maximaal de omvang van de ten onrechte verstrekte uitkering en;

    • b.

      ten hoogste het bedrag van de benadeling of;

    • c.

      indien het bedrag niet of onvoldoende concreet kan worden vastgesteld, wordt door verificatie in overige bronnen, de omvang van de terugvordering schattenderwijs vastgesteld.

  • 2. Het college vordert de uitkering terug op grond van artikel 25 lid 3 van de IOAW/IOAZ.

  • 3. Het college maakt gebruik van de mogelijkheid om mede terug te vorderen zoals bedoeld in artikel 26 van de IOAW/IOAZ.

  • 4. Het college vordert de uitkering niet terug wanneer:

    • a.

      De uitkering die wordt teruggevorderd zoals bedoeld in lid 1 tot en met 3 meer dan twee jaar geleden is verstrekt en/of;

    • b.

      De gegevens, op basis waarvan de terugvordering had moeten plaatsvinden, door cliënt tijdig en volledig zijn verstrekt en sinds die verstrekking inmiddels zes maanden zijn verstreken, dit onderdeel geldt uitdrukkelijk bij terugvordering op grond van artikel 25 lid 2 en 3 van de IOAW/IOAZ.

  • 5. Voor zover de ten onrechte betaalde uitkering kan worden verrekend, wordt gebruikt gemaakt van de bevoegdheid tot verrekenen op grond van artikel 25 lid 4 van de IOAW/IOAZ. In alle andere gevallen wordt de uitkering teruggevorderd.

  • 6. Dringende redenen om van terugvordering af te zien doen zich niet voor op basis van enkel een schuldensituatie.

  • 7. Over de uitkering reeds afgedragen loonbelasting en premies volksverzekeringen worden teruggevorderd, voor zover deze niet verrekend kunnen worden met de door het college nog af te dragen loonbelasting en premies volksverzekering.

Artikel 12 Afzien van verdere terugvordering

  • 1. Van verdere terugvordering zoals is bepaald in artikel 11 van deze beleidsregels wordt afgezien wanneer cliënt:

    • a.

      Gedurende in totaal drie jaren de betalingsverplichting volledig is nagekomen of;

    • b.

      Gedurende in totaal anderhalf jaar de betalingsverplichtingen is nagekomen en tijdens deze periode geen beroep deed op bijstand, IOAW of IOAZ als gevolg van arbeidshervatting (loon, overige werkzaamheden en/of ondernemerschap)

  • 2. Van verdere terugvordering zoals is bepaald in artikel 15 van deze beleidsregels wordt tevens afgezien als:

    • a.

      de inlichtingenplicht terugvordering volledig is nagekomen ten aanzien van het kunnen nakomen van de betalingsverplichtingen en;

    • b.

      cliënt een schuldsaneringstraject heeft doorlopen waaraan het college de medewerking is verplicht zoals bedoeld in artikel 29a van de IOAW/IOAZ.

  • 3. Voor de beoordeling van de in het eerste lid genoemde totale periode van anderhalf of drie jaren, wordt alleen gekeken naar de periode waarin ook daadwerkelijk een betalingsverplichting was. Uitstel van betaling wordt niet aangemerkt als onderdeel van de periode waarin een afbetalingsverplichting bestond.

§ 3.1.1. Invordering terugvordering-IOAW/IOAZ

Artikel 13 Omvang invordering

  • 1. De hoogte van de invordering wordt afgestemd op de omvang van de totale vorderingen met inachtneming van de draagkracht uit het inkomen en het vermogen.

  • 2. Bij volledige betaling van de vordering op initiatief van de cliënt wordt geen draagkrachtberekening gemaakt.

  • 3. Bij vaststellen van de draagkracht uit het vermogen worden alle contanten en tegoeden in aanmerking genomen met vrijlating van de toepasselijke vermogensgrens zoals bedoeld in artikel 34 lid 3 van de Pw.

  • 4. Bij vaststellen van de draagkracht uit inkomen wordt een maandelijkse termijn berekend volgens de voorschriften van de beslagvrije voet, in afwijking hiervan kan de invordering lager worden vastgesteld indien:

    • a.

      Cliënt werk heeft aanvaard waardoor de inkomsten hoger zijn dan de toepasselijke uitkeringsnorm en/of;

    • b.

      Cliënt overige werkzaamheden is gestart waardoor de inkomsten hoger zijn dan de toepasselijke uitkeringsnorm en/of;

    • c.

      Cliënt een onderneming is gestart waardoor de inkomsten hoger zijn dan de toepasselijke uitkeringsnorm en;

    • d.

      Cliënt niet het vermogen zoals bedoeld in lid 3 kort voor de vaststelling van de omvang heeft betaald aan ‘niet-preferente en/of informele schulden’.

  • 5. De omvang van de maandelijkse termijn aan invordering wordt in geval van arbeidshervatting, zoals bedoeld in het vierde lid onder a tot en met c, gehalveerd voor het deel dat uitkomt boven het maandelijks voor beslag vatbare bedrag dat zou moeten worden betaald op basis van enkel bijstandsafhankelijkheid.

  • 6. In geval van medewerking aan een schuldregeling zoals bedoeld in artikel 29a van de IOAW/IOAZ wordt de omvang van de maandelijkse termijnen afgestemd op datgene wat in de medewerking is afgesproken.

Artikel 14 Betaalafspraak en uitstel van betaling

  • 1. Voor het treffen van een betalingsregeling of verkrijgen van uitstel van betaling is de voorwaarde dat de inlichtingenplicht invordering volledig is nagekomen.

  • 2. In afwijking van lid 1 kan van een onderzoek naar de draagkracht worden afgezien als met de voorgestelde betalingsregeling de vordering binnen 18 maanden zal zijn voldaan.

  • 3. Het college stelt de betalingsverplichting gewijzigd vast volgens de bepalingen in artikel 13 op grond van gewijzigde financiële omstandigheden op basis van een door het college ingezet heronderzoek zonder aanleiding.

  • 4. Cliënt kan verzoeken om uitstel van betaling als:

    • a.

      Een schuldregeling in voorbereiding is en de overige schuldeisers ook hun medewerking verlenen aan een tijdelijke onderbreking tot uiterlijk de totstandkoming van de regeling;

    • b.

      Er bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan cliënt in een situatie van acute kostenstijging en/of inkomstendaling terechtkomt en er redenen bestaan om op grond daarvan de berekening van de draagkracht voor terugbetaling te herzien.

  • 5. Uitstel van betaling schort de periode van het nakomen betalingsverplichtingen op voor de duur van het uitstel.

  • 6. Uitstel van betaling wordt in beginsel verleend voor de duur van drie maanden waarbinnen het onderzoek naar de betalingsmogelijkheden van cliënt wordt afgerond.

  • 7. Uitstel van betaling wordt niet verleend als cliënt binnen 6 maanden, na afronding van het laatste onderzoek naar diens betalingsmogelijkheden, opnieuw een dergelijk verzoek doet zonder directe opgave van relevante gewijzigde omstandigheden, tenzij sprake is van een verzoek met hulp van een professioneel schuldhulpverlener.

  • 8. Een verzoek tot het treffen van een betalingsregeling kan ook leiden tot het hoger vaststellen van de betalingsverplichting.

  • 9. Voor de vaststelling op het verzoek tot het treffen van een betalingsregeling wordt onverkort gebruik gemaakt van de bepalingen in artikel 13 van deze beleidsregels om omvang van de betalingsverplichting vast te stellen.

  • 10. Bij uitblijven van betaling wordt, voor het sturen van een aanmaning, cliënt per brief gevraagd binnen een termijn van 14 dagen een verzoek te doen voor het treffen van een betalingsregeling om de verdere invorderingsprocedure met dwangmaatregelen te voorkomen.

§ 3.2. Terugvordering inlichtingenplicht-IOAW/IOAZ

Artikel 15 Terugvordering inlichtingenplicht

  • 1. Het college vordert in geval van een schending van de ‘inlichtingenplicht uitkering’ de uitkering van cliënt terug. De omvang van de terugvordering wordt vastgesteld op:

    • a.

      maximaal de omvang van de ten onrechte verstrekte uitkering en;

    • b.

      ten hoogste het bedrag van de benadeling of;

    • c.

      indien het bedrag niet of onvoldoende concreet kan worden vastgesteld, wordt door verificatie in overige bronnen, de omvang van de terugvordering schattenderwijs vastgesteld.

  • 2. Bij onvolledige gegevensverstrekking door cliënt gaat het college over tot de volledige terugvordering van de uitkering over de periode waarbinnen de onrechtmatige verstrekking zich heeft voorgedaan, tenzij de omvang van de ten onrechte verstrekte uitkering schattenderwijs kan worden vastgesteld op basis van te verifiëren gegevens van derden of cliënt zelf.

  • 3. Het college maakt gebruik van de mogelijkheid om mede terug te vorderen zoals bedoeld in artikel 26 van de IOAW/ artikel 26 IOAZ.

  • 4. Verrekening op grond van artikel 25 lid 4 van de IOAW/ artikel 25 lid 4 van de IOAZ is uitdrukkelijk niet toe te passen bij een schending inlichtingenplicht uitkering.

  • 5. Beoordeling van de aanwezigheid van dringende redenen om geheel of ten dele van terugvordering af te zien, zoals bedoeld in artikel 25 lid 7 IOAW/ artikel 25 lid 7 IOAZ, vindt plaats wanneer:

    • a.

      daar aanleiding toe is en;

    • b.

      cliënt de inlichtingenplicht uitkering, waarvan de schending tot terugvordering heeft geleid, alsnog volledig is nagekomen.

  • 6. Dringende redenen om van de terugvordering af te zien doen zich niet voor als er alleen schulden zijn.

  • 7. Over de uitkering reeds afgedragen loonbelasting en premies volksverzekeringen worden teruggevorderd, voor zover deze niet verrekend kunnen worden met de door het college nog af te dragen loonbelasting en premies volksverzekering.

Artikel 16 Afzien van verdere terugvordering

  • 1. Van verdere terugvordering wordt afgezien (artikel 25 lid 6 IOAW/IOAZ), wanneer in ieder geval, de ‘inlichtingenplicht terugvordering’ en de betalingsverplichtingen volledig zijn nagekomen, met uitzondering van wat is bepaald in artikel 25 lid 6 onder c en d van de IOAW/IOAZ.

  • 2. Van verdere terugvordering wordt afgezien als:

    • a.

      de inlichtingenplicht terugvordering volledig is nagekomen ten aanzien van het kunnen nakomen van de betalingsverplichtingen of;

    • b.

      cliënt een schuldsaneringstraject heeft doorlopen waaraan het college de medewerking is verplicht zoals bedoeld in artikel 29a van de IOAW/IOAZ en;

    • c.

      geen sprake is van een schending inlichtingenplicht uitkering waarvan is vastgesteld dat deze met een verwijtbaarheid grove schuld of opzet tot stand is gekomen.

  • 3. Voor de beoordeling van de totale periode van tien jaar op grond van artikel 25 lid 6 van de IOAW/IOAZ wordt alleen gekeken naar de periode waarin ook daadwerkelijk een betalingsverplichting was. Uitstel van betaling wordt niet aangemerkt als onderdeel van de periode waarin een afbetalingsverplichting bestond, behoudens hetgeen bepaald is in artikel 26 lid 6 onder c en d van de IOAW/IOAZ.

§ 3.2.1. Invordering terugvordering inlichtingenplicht-IOAW/IOAZ

Artikel 17 Omvang invordering

  • 1. De hoogte van de invordering wordt afgestemd op de omvang van de totale vorderingen met inachtneming van de draagkracht uit het inkomen en het vermogen.

  • 2. Bij volledige betaling van de vordering op initiatief van de cliënt wordt geen draagkrachtberekening gemaakt.

  • 3. Bij vaststellen van de draagkracht uit het vermogen worden alle contanten en tegoeden in aanmerking genomen met vrijlating van de toepasselijke vermogensgrens zoals bedoeld in artikel 34 lid 3 van de Pw.

  • 4. Bij vaststellen van de draagkracht uit inkomen wordt een maandelijkse termijn berekend volgens de voorschriften van de beslagvrije voet, in afwijking hiervan kan de invordering lager worden vastgesteld indien:

    • a.

      Cliënt werk heeft aanvaard waardoor de inkomsten hoger zijn dan de toepasselijke uitkeringsnorm en/of;

    • b.

      Cliënt overige werkzaamheden is gestart waardoor de inkomsten hoger zijn dan de toepasselijke uitkeringsnorm en/of;

    • c.

      Cliënt een onderneming is gestart waardoor de inkomsten hoger zijn dan de toepasselijke uitkeringsnorm en;

    • d.

      Cliënt niet het vermogen zoals bedoeld in lid 3 kort voor de vaststelling van de omvang heeft betaald aan niet-preferente en/of informele schulden.

  • 5. De omvang van de maandelijkse termijn aan invordering wordt in geval van arbeidshervatting, zoals bedoeld in het derde lid onder a. tot en met c., gehalveerd voor het deel dat uitkomt boven het maandelijks voor beslag vatbare bedrag dat zou moeten worden betaald op basis van enkel bijstandsafhankelijkheid.

  • 6. In geval van medewerking aan een schuldregeling zoals bedoeld in artikel 29a van de IOAW/IOAZ wordt de omvang van de maandelijkse termijnen afgestemd op datgene wat in de medewerking is afgesproken.

Artikel 18 Betaalafspraak en uitstel van betaling

  • 1. Voor het treffen van een betalingsregeling of verkrijgen van uitstel van betaling is de voorwaarde dat de ‘inlichtingenplicht invordering’ volledig is nagekomen.

  • 2. In afwijking van lid 1 kan van een onderzoek naar de draagkracht worden afgezien als met de voorgestelde betalingsregeling de vordering binnen 18 maanden zal zijn voldaan.

  • 3. Het college stelt de betalingsverplichting gewijzigd vast volgens de bepalingen in artikel 17 op grond van gewijzigde financiële omstandigheden op basis van een door het college ingezet heronderzoek zonder aanleiding.

  • 4. Cliënt kan verzoeken om uitstel van betaling als:

    • a.

      Een schuldregeling in voorbereiding is en de overige schuldeisers ook hun medewerking verlenen aan een tijdelijke onderbreking tot uiterlijk de totstandkoming van de regeling;

    • b.

      Er bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan cliënt in een situatie van acute kostenstijging en/of inkomstendaling terechtkomt en er aanleiding bestaat om op grond daarvan de berekening van de draagkracht voor terugbetaling te herzien.

  • 5. Uitstel van betaling schort de periode van het nakomen betalingsverplichtingen op voor de duur van het uitstel.

  • 6. Uitstel van betaling wordt in beginsel verleend voor de duur van drie maanden waarbinnen het onderzoek naar de betalingsmogelijkheden van cliënt wordt afgerond.

  • 7. Uitstel van betaling wordt niet verleend als cliënt binnen 6 maanden, na afronding van het laatste onderzoek naar diens betalingsmogelijkheden, opnieuw een dergelijk verzoek doet zonder directe opgave van relevante gewijzigde omstandigheden, tenzij sprake is van een verzoek met hulp van een professioneel schuldhulpverlener.

  • 8. Een verzoek tot het treffen van een betalingsregeling kan ook leiden tot het hoger vaststellen van de betalingsverplichting.

  • 9. Voor de vaststelling op het verzoek tot het treffen van een betalingsregeling wordt gebruik gemaakt van de bepalingen in artikel 17 van deze beleidsregels om de omvang van de betalingsverplichtingen vast te stellen.

  • 10. Bij uitblijven van betaling wordt, voor het sturen van een aanmaning, cliënt per brief gevraagd binnen een termijn van 14 dagen een verzoek te doen voor het treffen van een betalingsregeling om de verdere invorderingsprocedure met dwangmaatregelen te voorkomen

§ 4 Bbz 2004

§ 4.1. Terugvorderen geldlening

Artikel 19 Terugvordering geldlening levensonderhoud

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid zoals bedoeld in artikel 12 lid 2 onder c van het Bbz 2004 om de geldlening, na de definitieve vaststelling van het jaarinkomen van cliënt, terug te vorderen voor zover de omvang van het jaarinkomen hoger is dan de jaarnorm.

Artikel 20 Terugvorderen bij betalingsonmacht

Het college vordert bij duurzaam onvermogen om aan de aflossings- en renteverplichtingen te voldoen de lening en achterstallige aflossings- en/of rentebedragen terug, zoals bedoeld in artikel 41 van het Bbz 2004.

§ 5 Verhaal Participatiewet

§ 5.1. Verhaal onderhoudsplicht

Artikel 21 Verhaal bij onderhoudsplichtigen

  • 1. De kosten van bijstand worden door het college verhaald op de onderhoudsplichtige volgens paragraaf 6.5. van de Pw.

  • 2. De kosten van bijstand worden niet verhaald wanneer het te verhalen bedrag lager is dan € 50,- per maand of €600,- op jaarbasis.

  • 3. De kosten van bijstand worden niet verhaald wanneer tijdens of bij aanvang van de bijstandsverlening al sprake is van een correcte en actueel nagekomen onderhoudsplicht.

  • 4. Bij uitblijven van medewerking of betaling door onderhoudsplichtige wordt gebruik gemaakt van de bevoegdheid tot verhaal in rechte.

Artikel 22 Gewijzigde omstandigheden

  • 1. Het college stelt de wijziging van de verhaalsbijdrage vast op grond van gewijzigde financiële omstandigheden, op verzoek van onderhoudsplichtige of op basis van een door het college ingezet heronderzoek zonder aanleiding.

  • 2. Het college staakt de inning van de bijdrage die niet door rechterlijke tussenkomst is vastgesteld bij een verzoek zoals omschreven in het eerste lid, indien het onderzoek naar de gewijzigde omstandigheden langer dan een kalendermaand duurt. De inning wordt voor maximaal de duur van het onderzoek gestaakt.

Artikel 23 Bijzondere omstandigheden

  • 1. Het college ziet het af van verhaal als er sprake is van bijzondere omstandigheden die – bij verhaal door het college – in directe zin leiden tot een gevaarlijke situatie voor de betrokken cliënt in relatie tot de onderhoudsplichtige.

§ 5.2. Verhaal schenking of nalatenschap

Artikel 24 Verhaal bij schenking of nalatenschap

  • 1. Het college verhaalt de kosten van bijstand op degene die een schenking of nalatenschap heeft ontvangen van een persoon die daarmee zelf in de kosten van bijstand had moeten voorzien, zoals bedoeld in artikel 62f van de Pw.

  • 2. Het college verhaalt de kosten van bijstand zoals bedoeld in het eerste lid niet wanneer het verhaalsbedrag lager is dan € 250,-.

§ 6 Boete

Artikel 25 Waarschuwing

Het college geeft in alle gevallen waarin een schriftelijke waarschuwing kan worden gegeven een schriftelijke waarschuwing in plaats van een boete, zoals bepaald in artikel 2aa van het Boetebesluit socialezekerheidswetten.

Artikel 26 Omvang invordering Boete

  • 1. De hoogte en duur van de invordering wordt afgestemd op de omvang van de totale vorderingen met inachtneming van de draagkracht uit het inkomen en het vermogen.

  • 2. Bij volledige betaling van de vordering op initiatief van de cliënt wordt geen draagkrachtberekening gemaakt.

  • 3. Bij vaststellen van de draagkracht uit het vermogen worden alle contanten en tegoeden in aanmerking genomen met vrijlating van de toepasselijke vermogensgrens zoals bedoeld in artikel 34 lid 3 van de Pw.

  • 4. Bij vaststellen van de draagkracht uit inkomen wordt een maandelijkse termijn berekend volgens de regels van de beslagvrije voet, in afwijking hiervan kan de invordering lager worden vastgesteld indien:

    • a.

      Cliënt werk heeft aanvaard waardoor de inkomsten hoger zijn dan de toepasselijke bijstandsnorm en/of;

    • b.

      Cliënt overige werkzaamheden is gestart waardoor de inkomsten hoger zijn dan de toepasselijke bijstandsnorm en/of;

    • c.

      Cliënt een onderneming is gestart waardoor de inkomsten hoger zijn dan de toepasselijke bijstandsnorm en;

    • d.

      Cliënt niet het vermogen, zoals bedoeld in lid 3, kort voor de vaststelling van de omvang heeft betaald aan niet-preferente en/of informele schulden.

  • 5. De omvang van de maandelijkse termijn aan invordering wordt in geval van arbeidshervatting, zoals bedoeld in het vierde lid onder a tot en met c, gehalveerd voor het deel dat uitkomt boven het maandelijks voor beslag vatbare bedrag dat zou moeten worden betaald op basis van enkel bijstandsafhankelijkheid.

  • 6. In geval van medewerking aan een schuldregeling zoals bedoeld in artikel 60c van de Pw wordt de omvang van de maandelijkse termijnen afgestemd op datgene wat in de medewerking is afgesproken.

Artikel 27 Betaalafspraak en uitstel van betaling

  • 1. Voor het treffen van een betalingsregeling of verkrijgen van uitstel van betaling is de voorwaarde dat de ‘inlichtingenplicht boete’ volledig is nagekomen.

  • 2. In afwijking van lid 1 kan van een onderzoek naar de draagkracht worden afgezien als met de voorgestelde betalingsregeling de vordering binnen 18 maanden zal zijn voldaan.

  • 3. Het college stelt de betalingsverplichting gewijzigd vast volgens de bepalingen in artikel 26 op grond van gewijzigde financiële omstandigheden op basis van een door het college ingezet heronderzoek zonder aanleiding.

  • 4. Cliënt kan verzoeken om uitstel van betaling als:

    • a.

      Een schuldregeling in voorbereiding is en de overige schuldeisers ook hun medewerking verlenen aan een tijdelijke onderbreking tot uiterlijk de totstandkoming van de regeling;

    • b.

      Er bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan cliënt in een situatie van acute kostenstijging en/of inkomstendaling terechtkomt en er aanleiding bestaat om op grond daarvan de berekening van de draagkracht voor terugbetaling te herzien.

  • 5. Uitstel van betaling schort de periode van het nakomen betalingsverplichtingen op voor de duur van het uitstel.

  • 6. Uitstel van betaling wordt in beginsel verleend voor de duur van drie maanden waarbinnen het onderzoek naar de betalingsmogelijkheden van cliënt wordt afgerond.

  • 7. Uitstel van betaling wordt niet verleend als cliënt binnen 6 maanden, na afronding van het laatste onderzoek naar diens betalingsmogelijkheden, opnieuw een verzoek tot uitstel van betaling doet zonder directe opgave van relevante gewijzigde omstandigheden, tenzij sprake is van een verzoek met hulp van een professioneel schuldhulpverlener.

  • 8. Cliënt kan een verzoek indienen tot het treffen van een betalingsregeling als:

    • a.

      Een schuldregeling wordt opgezet;

    • b.

      Er bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan cliënt in een situatie van acute kostenstijging en/of inkomstendaling terechtkomt en er aanleiding bestaat om op grond daarvan de berekening van de draagkracht voor terugbetaling te herzien;

  • 9. Een verzoek tot het treffen van een betalingsregeling kan leiden tot het hoger vaststellen van de betalingsverplichting;

  • 10. Voor de vaststelling op het verzoek tot treffen van een betalingsregeling wordt gebruik gemaakt van de bepalingen in artikel 26 van deze beleidsregels om de gewijzigde omstandigheden te beoordelen.

  • 11. Bij uitblijven van betaling wordt, voor het sturen van een aanmaning, cliënt per brief gevraagd binnen een termijn van 14 dagen een verzoek te doen voor het treffen van een betalingsregeling om de verdere invorderingsprocedure met dwangmaatregelen te voorkomen.

Artikel 28 Kwijtschelding boete

Een boete kan enkel worden kwijtgescholden op grond van de voorwaarden zoals bepaald in artikel 18a, dertiende en veertiende lid van de Participatiewet.

§ 7 Overgangsbepalingen

Artikel 29 Overgangsbepaling

  • 1. Besluiten genomen op de dag na de inwerkingtreding vallen onder de werking van deze beleidsregels.

  • 2. Besluiten genomen na inwerkingtreding van deze beleidsregels over betalingsafspraken, uitstel van betaling of afzien van verdere terugvordering worden ook als de terugvorderingsbesluiten zijn genomen voordat deze beleidsregels van kracht werden, conform deze regels besloten.

  • 3. De periode van terugbetaling beschreven in de artikelen over afzien van verdere terugvordering worden, op verzoek, beoordeeld waarbij de periode van betaling wordt meegewogen zoals in deze beleidsregels is bepaald.

Ondertekening

Toelichting

Leeswijzer

§ 1

Afkortingen en definities

Art. 1 en 2

§ 2

Participatiewet

  • a.

    Terugvordering

    Terugvordering

    Afzien van verdere terugvordering

    Omvang invordering

    Betaalafspraak en uitstel van betaling

  • b.

    Terugvordering bij schending inlichtingenplicht

    Terugvordering

    Afzien van verdere terugvordering

    Omvang invordering

    Betaalafspraak en uitstel van betaling

Art. 3 tot en met 6

Art. 7 tot en met 10

§ 3

IOAW/IOAZ

  • a.

    Terugvordering

    Terugvordering

    Afzien van verdere terugvordering

    Omvang invordering

    Betaalafspraak en uitstel van betaling

  • b.

    Terugvordering bij schending inlichtingenplicht

    Terugvordering

    Afzien van verdere terugvordering

    Omvang invordering

    Betaalafspraak en uitstel van betaling

Art. 11 tot en met 14

Art. 15 tot en met 18

§ 4

Bbz 2004

  • a.

    Terugvordering geldlening

    Geldlening

    Betalingsonmacht

Art. 19 en 20

§ 5

Verhaal Participatiewet

  • 5.1.

    Verhaal onderhoudsplichtigen

    Gewijzigde omstandigheden

    Bijzondere omstandigheden

  • 5.2.

    Verhaal bij schenking of nalatenschap

Art. 21 tot en met 23

Art. 24

§ 6

Boete

  • Omvang invordering

  • Betaalafspraak en uitstel van betaling

  • Kwijtschelding

Art. 25 tot en met 28

Algemene toelichting

Voor de leesbaarheid van deze beleidsregels is geprobeerd zo min mogelijk verwijzingen naar de wetsartikelen in de zinsopbouw van de artikelen te gebruiken. Deze worden toegevoegd als slot aan of achter de zin om de verduidelijken waar de grondslag vandaan komt. Enkel als het niet anders kan is het artikel verwerkt in de zin zelf.

Terugvordering is van belang voor het herstel van de rechtmatige verstrekking van uitkeringen. Niet in iedere situatie wordt de last van de terugbetaling hetzelfde gedragen. Hiervoor zijn wettelijke garanties gegeven door middel van de beslagvrije voet en de mogelijkheid tot het geven van medewerking aan een schuldregeling. Door de menselijke maat toe te passen zoeken we daar waar mogelijk naar ruimte en bieden we ondersteuning bij het omgaan met gevolgen van een besluit. Dat doen we samen met de inwoner op basis van de persoonlijke situatie maar wel voor iedereen binnen dezelfde toepassingsregels.

Binnen het kader van de beslagvrije voet zoekt het college uitdrukkelijk ruimte om perspectief te bieden op een einde aan de invordering. Het college kiest ervoor om daar waar de ruimte is een limiet aan de periode van afbetaling aan te houden. Naast genoemde limiet wordt met diegene die werken zonder beroep op uitkering extra rekening gehouden. Werken kost op zichzelf ook geld en bovendien wordt de armoedeval door deze groep ervaren door veranderende toeslagen en afnemende voorzieningen. Met die omstandigheden van werken heeft het college uitdrukkelijk rekening willen houden door de beslagvrije voet niet volledig te nemen maar slechts een beperkter deel ervan. Die beperking op het deel van de beslagvrije voet is bij werken naast de bijstand uitdrukkelijk niet de bedoeling, in die situatie is in veel mindere mate sprake van een armoedeval zoals bij volledige uitstroom het geval is.

Het college kiest ervoor de termijnen van de terugvorderingen die binnen de vrije bevoegdheid vallen in beginsel te stellen op drie jaren en als men werkt, zonder beroep op bijstand, wordt de termijn gesteld op anderhalf jaar. Reden voor de keuze bij deze termijnen is dat het college zowel recht wil doen aan de preferente positie als schuldeiser die het heeft en het rechtsherstel dat met de terugvordering is beoogd, anderzijds wil het college de nog actuele termijn van schuldtrajecten zo min mogelijk overschrijden. Het college is zich bewust van de op handen zijnde inperkingen van deze termijnen maar ziet - gezien de preferente positie als schuldeiser en het rechtsherstel- niet een rechtvaardiging om de termijn daarop vooruitlopend korter vast te stellen. De termijnen gesteld in deze beleidsregels gelden niet in geval van een schuldentraject om te voorkomen dat het doel van rechtsherstel wordt aangetast.

Artikelsgewijze toelichting

§ 1

Afkortingen en definities

Art. 1 en 2

Artikel 2 Definities

  • e)

    Vermogen is hier gedefinieerd als alle liquiditeit, dit wijkt af van het vermogensbegrip van artikel 34 van de Participatiewet dat spreekt van alle bezittingen. Deze afwijking dient twee doelen, ten eerste de uitvoerbaarheid wordt hiermee vereenvoudigd en ten tweede wordt van cliënt niet gevraagd bezittingen te verkopen om de vordering te betalen. Dit staat cliënt natuurlijk wel vrij.

§ 2 Participatiewet

§ 2

Participatiewet

  • 2.1.

    Terugvordering

    Terugvordering

    Afzien van verdere terugvordering

    Omvang invordering

    Betaalafspraak en uitstel van betaling

  • 2.2

    Terugvordering bij schending inlichtingenplicht

    Terugvordering

    Afzien van verdere terugvordering

    Omvang invordering

    Betaalafspraak en uitstel van betaling

Art. 3 tot en met 6

Art. 7 tot en met 10

Artikel 3 Terugvordering

Algemeen

Anders dan bij de terugvordering waarbij de ‘inlichtingenplicht-uitkering’ is geschonden is geen dringende redenen bepaling opgenomen om van terugvordering geheel of gedeeltelijk af te zien. De terugvordering zonder de schending van die inlichtingenplicht is een kan-bepaling, daarmee hebben we ruimte om een afweging te maken op basis van bijzondere omstandigheden. Als cliënt deze bijzondere omstandigheden aanvoert wordt om die reden ook hier getoetst of dringende redenen zich voordoen.

Lid 1 onder c

Het ontbreken van bewijsstukken waardoor bij benadering moet worden bepaald wat ten onrechte is verstrekt is in dit onderdeel nadrukkelijk niet het gevolg van een schending van de inlichtingenplicht uitkering. Het ontbreken van de bewijsstukken is het gevolg van bewijsnood die cliënt niet had kunnen voorzien of voorkomen omdat dit buiten het eigen handelingsperspectief viel. Het aangaan van situaties waarbij vooraf duidelijk is dat dit bewijsnood op zal leveren, zoals bijvoorbeeld werken tegen contante betaling of het aangaan van onderhandse overeenkomsten met derden niet zijnde een officiële instantie of bedrijf waardoor verificatie en validatie niet mogelijk is, valt niet onder bewijsnood die cliënt niet had kunnen voorzien.

Lid 2 tot en met 5

Hier is aansluiting gezocht bij de toepassingspraktijk die ook reeds uit jurisprudentie volgt. Dit betekent onder meer dat we niet terugvorderen wanneer bekende gegevens tijdig zijn gemeld door cliënt en tussen volledige melding gegevens en het besluit tot terugvordering meer dan zes maanden zijn verstreken. Als de melding van de gegevens tot nader onderzoek leidt dan geldt de periode van zes maanden uitdrukkelijk pas nadat de laatste gegevens in dit onderzoek die zijn opgevraagd, volledig en correct zijn aangeleverd door cliënt.

Lid 8

Dit onderdeel ziet op de mogelijkheid om bij het primaire besluit tot terugvordering op grond van dringende redenen van terugvordering af te zien. Dit is een andere beoordeling dan die van het afzien van verdere terugvordering als het invorderingsproces al enige tijd loopt. Het gaat dus vooral om het moment van beoordelen, bij het terugvorderingsbesluit op zichzelf. Om te kunnen beoordelen of sprake is van dringende redenen moeten alle feiten kunnen worden achterhaald om tot een volledig beeld te komen.

Dringende redenen doen zich voor op basis van individuele bijzondere omstandigheden die leiden tot onaanvaardbare gevolgen van financiële en/of sociale aard. Er moet een acute noodsituatie ontstaan uit de geconstateerde bijzondere omstandigheden die niet kan worden opgevangen door cliënt, ook niet door middel van ondersteuning. Enkel een schuldensituatie leidt niet tot dringende redenen om van terugvordering af te zien, dit is al eerder in vaste jurisprudentie herhaald. Zie daarvoor bijvoorbeeld:

ECLI:NL:CRVB:2020:2689

“Ook voor het overige heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat zich in haar geval dringende redenen voordoen als bedoeld in 4.9. Hierbij is van betekenis dat een besluit tot terugvordering pas financiële gevolgen heeft bij de invordering. Appellante heeft bij de invordering als schuldenaar de bescherming van de regels over de beslagvrije voet die zijn neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Zoals ter zitting is gebleken is het college tot op heden ook nog niet tot invordering overgegaan wegens een gebrek aan draagkracht bij appellante.”

Meer complexe omstandigheden leiden niet direct tot dringende redenen. Hierbij gaat het om het verband tussen de omstandigheden die zich actueel voordoen als gevolg van de terugvordering geplaatst in de gehele context. Het is aan cliënt om dit alles aannemelijk te maken en uit te leggen. De rechtsbescherming van de beslagvrije voet geldt hierbij als een zwaar instrument om niet van dringende redenen te spreken. Zie daarover bijvoorbeeld:

ECLI:NL:CRVB:2023:410

“Dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de PARTICIPATIEWET doen zich alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor de betrokkene heeft. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. In die gevallen zal een individuele afweging van alle relevante omstandigheden moeten plaatsvinden. Degene die zich beroept op dringende redenen, moet die redenen aannemelijk maken.”

“De beroepsgrond van appellant dat door zijn psychische klachten, het overlijden van zijn vader, de ziekte van zijn moeder en de oorlog in Irak hem geen verwijt kan worden gemaakt van het ontstaan van de terugvordering, slaagt evenmin. Een besluit tot terugvordering is reparatoir van aard en is niet gericht op leedtoevoeging, maar op herstel in de rechtmatige toestand, zoals die zou hebben bestaan indien de betrokkene van meet af aan de juiste inlichtingen had verstrekt. Verwijtbaarheid speelt hierbij geen rol. Dat de uitkomst in deze zaak een onrechtvaardig gevoel geeft, zoals door de gemachtigde van appellant ter zitting is aangevoerd, kan in het kader van de gebonden besluitvorming evenmin rol spelen.

Lid 9

Bijzondere bijstand wordt teruggevorderd wanneer de verstrekte bijzondere bijstand niet is aangewend voor het doel waar deze voor is verstrekt. Waarbij wordt opgemerkt dat de bijzondere bijstand verstrekt onder het bereik van artikel 12 van de Participatiewet wordt teruggevorderd op basis van dezelfde beoordeling als de algemene bijstand omdat deze ten slotte ziet op het betalen van algemene bestaanskosten in bijzondere omstandigheden. Bijzondere bijstand wordt verstrekt om de kosten van een specifieke, bijzondere noodzaak te voorzien. Besteedt cliënt de bijstand niet aan deze specifieke noodzaak, dan kan met terugwerkende kracht worden gesteld dat de kosten zich niet voordeden. Dan wordt dat recht op bijzondere bijstand herzien en ingetrokken. Ook als cliënt op andere wijze alsnog de noodzaak aanschaft en er op andere wijze in weet te voorzien blijft deze beoordeling van kracht. Met als primaire reden dat cliënt dan op andere wijze heeft kunnen voorzien in de kosten en op grond van artikel 5 van de Participatiewet een voorliggende voorziening is die de rechthebbendheid via artikel 15 van de Participatiewet belet. Dit lid is geen beperking op de bevoegdheid van het college om in andere gevallen waaruit de onrechtmatige verstrekking blijkt de bijstand terug te vorderen, het betreft een verduidelijking van de bestedingsplicht die voortvloeit uit de noodzaakbeoordeling.

Zie ook:

ECLI:NL:CRVB:2015:2851

‘Terugvordering. Bijzondere bijstand kan worden teruggevorderd, indien niet aan de voorwaarden is voldaan. Duidelijk omschreven voor welke kosten de bijstand is bedoeld.’

Artikel 3a Terugvordering geldlening

Situaties waarin het college gebruik maakt van de bevoegdheid tot het verstrekken als geldlening zijn voornamelijk verbonden aan situaties waarbij iemand om welke reden dan ook eigenlijk over middelen had kunnen beschikken op het moment dat de bijstand wordt verleend of er op zeer korte termijn over kan beschikken. De reden dat iemand op het actuele moment dat bijstand wordt gevraagd geen beschikking heeft over de middelen kan zowel aan zaken liggen die door cliënt zijn veroorzaakt (onder meer tekortschietend besef door interen of kwijtraken uitkeringsrechten) of die gewoonweg voortvloeien uit omstandigheden (onder meer eigen woning/afhandeling nalatenschap of boedelverdeling). Ook een samenspel kan aan de orde zijn. De situatie ziet altijd op het feit dat cliënt door zich niet in te spannen of zich later te kunnen inspannen, nu bijstand nodig heeft en daardoor vervangend een lening moet worden gegeven. Dan wordt duidelijk dat de bijstand bij aanvang al niet om niet is verstrekt en cliënt in de wetenschap is dat het volledige bedrag moet worden terugbetaald. Kan iemand de verplichtingen niet nakomen om welke reden dan ook, dan wordt na twee pogingen om verder te innen overgegaan tot terugvordering. Ook in geval van verzoek tot het treffen van een schuldenregeling wordt tot terugvordering overgegaan omdat daaruit het betalingsonvermogen blijkt. Dit geeft aanleiding tot het stellen dat niet aan de verplichtingen kan worden voldaan. Begunstigend gevolg daarvan is dat de medewerking aan de schuldenregeling daardoor wettelijk is geregeld.

Artikel 4 Afzien van verdere terugvordering

Lid 1

Afzien van verdere terugvordering is mogelijk wanneer cliënt drie jaren de betalingsverplichtingen is nagekomen. Onder dit nakomen wordt verstaan dat alle termijnen over een periode van 36 maanden zijn betaald. Onderbrekingen van de betalingen door uitstel van betaling of door het niet voldoen en later wederom hervatten van de betaling tellen voor deze periode expliciet niet mee. Om na afloop van de termijn van anderhalf jaar zijnde 18 maanden in aanmerking te komen voor het afzien van verdere terugvordering mag er in de 18 maanden van betaling geen aanspraak op algemene bijstand zijn geweest door cliënt omdat deze voldoende inkomsten zelf had verworven in die periode. De 18 maanden van betalen hoeven zich niet onafgebroken te hebben voorgedaan, als het totaal van de periode waarin wordt gewerkt zonder beroep op algemene bijstand maar uitkomt op 18 volledige kalendermaanden.

Artikel 4a Afzien van verdere terugvordering geldlening

De verplichtingen tot terugbetaling die uit de geldlening voortvloeit mag niet door de terugvordering worden aangetast. Om die reden gelden hier geen begunstigende voorwaarden voor het afzien van verdere terugvordering. Van afzien van verdere terugvordering kan alleen sprake zijn in geval van een succesvol doorlopen schuldsaneringstraject zoals is bepaald in artikel 60c van de Pw.

Artikel 5 Omvang invordering

Lid 1 en 2

Betaling van de volledige vordering op een zo kort mogelijke termijn is het uitgangspunt voor het vaststellen van de betalingsverplichtingen. Daarom is expliciet de mogelijkheid benoemd dat cliënt betaalt op eigen initiatief waaronder ook wordt verstaan de betaling volgend op het eerste terugvorderingsbesluit. Betalingen kunnen in zijn geheel of gedeeltelijk worden gedaan. Betaalt cliënt in de vorm zoals omschreven in het tweede lid wordt geen rekening gehouden met de draagkracht van cliënt. Zonder een verzoek tot het maken van een afspraak over de betalingen komt het college niet aan de beoordeling van de draagkracht toe. De betalingen worden ook niet gezien als een naar de toekomst toe te rekenen nakoming van termijnen.

Cliënten die gedurende de periode van invordering algemene bijstand ontvangen, betalen - bij uitblijven van betaling ineens – op basis van hun draagkracht volgens de regels van de beslagvrije voet. Het vermogen van cliënt moet worden aangewend voor aflossing van de vordering waarbij de draagkracht uit vermogen wordt bepaald volgens het derde lid van dit artikel.

Lid 3

Vermogen kan en moet worden ingezet om vorderingen van het college te voldoen. Is het vermogen kort voor de vaststelling van de draagkracht aan andere, niet preferente schulden of informele schulden betaald dan kan geen gebruik worden gemaakt van de begunstigende voorwaarden voor invordering zoals benoemd in lid 4 en 5 van dit artikel. De draagkracht uit vermogen is bepaald op alle contanten en tegoeden boven het vrij te laten vermogen volgens de Participatiewet. Met deze vrijlating heeft cliënt de ruimte om reserve aan te houden om noodzakelijke uitgaven te kunnen doen. Voor de draagkrachtbeoordeling tellen alle middelen mee. Ook die middelen die op grond van paragraaf 3.4 van de Participatiewet worden vrijgelaten. Het gaat hier immers niet om vrijlatingen in relatie tot het recht op bijstand maar in relatie tot het vermogen om te betalen. Dat betekent bijvoorbeeld dat ook de ontvangen toeslagen uit de Algemene Wet Inkomensafhankelijke Regelingen (AWIR) of eerder ontvangen schadevergoedingen, tegemoetkomingen of giften niet worden vrijgelaten. Alles wat contant of als tegoed kan worden aangewend door opnemen dan wel door afkoop moet worden aangewend.

Lid 4 en 5

Binnen de regels van de beslagvrije voet waaraan het college gebonden is via artikel 4:93 van de Awb bestaat de bevoegdheid om, binnen de discretie van titel 4.4 van de Awb, ten gunste van cliënt af te wijken met betrekking tot het vaststellen van de omvang van de maandelijkse termijnen van invordering. Hier wordt expliciet gekozen voor een afwijking in de situatie dat cliënt bij werkaanvaarding voor andere uitgaven komt te staan in combinatie met de wens van het college om perspectief te bieden bij werkaanvaarding en naleven van de regels. Door het meerdere dat kan worden afgelost slechts voor de helft aan te spreken delen we de verantwoordelijkheid met cliënt om recht te doen aan de terugvordering en toch de gelegenheid tot perspectiefverbetering te bieden. Hierbij wordt nogmaals benadrukt dat een betaling aan een niet of nog niet volledig inbare vordering, waaronder ook wordt verstaan het vroegtijdig afbetalen van vorderingen, de begunstigende voorwaarden voor de draagkracht in relatie tot arbeid zoals in lid 4 en 5 beschreven, tenietdoen.

Artikel 6 Betaalafspraak en uitstel van betaling

Lid 1

Alleen bij het volledig verstrekken van inlichtingen kan een aanpassing plaatsvinden van de hoogte van de betalingsverplichting.

Lid 2

In dit lid is bepaald dat in afwijking van lid 1 op verzoek en in overleg met cliënt een betalingsregeling kan worden vastgesteld, zonder dat een onderzoek naar de draagkracht wordt verricht, als de vordering met de overeengekomen betalingsregeling binnen 18 maanden zal zijn voldaan.

Lid 3

Naar aanleiding van een heronderzoek naar de draagkracht van cliënt kan het college de hoogte van de betalingsverplichting wijzigen. Op basis van dit onderzoek kan de betalingsverplichting hoger of lager worden vastgesteld. Bij het bepalen van de betalingsverplichting wordt rekening gehouden met de regels van artikel 5.

Lid 4

De situatie van een voorbereiding op een schuldentraject spreekt voor zich. Een professioneel schuldhulpverlener meldt zich met of in naam van cliënt, gedurende de voorbereiding verlenen we uitstel van betaling. Hierbij wordt wel geverifieerd of de overige schuldeisers ook hun medewerking verlenen. Is daar voor het overgrote deel sprake van dan is er reden om het uitstel te verlenen. In het geval dat de medewerking van meer dan één schuldeiser ontbreekt dan moet het uitstel op basis van de individuele omstandigheden worden beoordeeld waarbij een beperking in tijd van het uitstel tot de opties behoort zoals in lid 6 omschreven.

Lid 5

In dit lid is toegelicht dat de periode van afbetaling niet doorloopt. Hiermee wordt voorkomen dat de vereiste periode en duur van afbetaling om tot afzien van verdere invordering over te gaan, wordt verkleind.

Lid 6 en 7

Uitstel van betaling omdat er een gewijzigde situatie is, moet in beginsel laagdrempelig zijn en functioneel. Vraagt een cliënt om uitstel van betaling omdat er een wijziging in de financiële situatie is, dan kiezen we er uitdrukkelijk voor niet het risico te lopen dat cliënt door de duur van een onderzoek dieper in de problemen komt. Daarom is ervoor gekozen altijd te beginnen met een uitstel van 3 maanden zodat er tijd is om een nieuw bedrag vast te stellen op basis van een feitelijk onderzoek. Hiermee voorkomen we dat de onzekere situatie over de aanpassing voor cliënt te zeer belastend is. Om te voorkomen dat de mogelijkheid van de 3 maanden als oplossing wordt ingezet in plaats van als ruimte om onderzoek te kunnen doen is de begrenzing van het zevende lid opgenomen. Binnen 6 maanden opnieuw om uitstel van betaling vragen betekent dat cliënt direct concreet moet maken wat er is gewijzigd of met hulp van een schuldhulpverlener komen. Het onderzoek kan in deze omstandigheden dan ook sneller plaatsvinden waardoor bij een herhaald verzoek niet meteen 3 maanden uitstel hoeft te worden opgenomen.

§2.2. Terugvordering bij schending inlichtingenplicht Pw

Artikel 7 Terugvordering inlichtingenplicht

Dit artikel bevestigt de toepassing van de wettelijke plicht tot terugvorderen bij een schending van de inlichtingenplicht en houdt daarbij rekening met de mede uit jurisprudentie volgende matiging van terugvordering bij een mogelijkheid om bij benadering het resterend recht vast te stellen. Om te komen tot een schattenderwijs vaststelling is noodzakelijk dat de gegevens die wel beschikbaar zijn kunnen worden geverifieerd en gevalideerd. Hiervoor wordt ook verwezen naar de volgende uitspraken die als voorbeeld kunnen dienen over de bewijslastverdeling en mate van aannemelijkheid:

ECLI:NL:CRVB:2022:104

ECLI:NL:CRVB:2022:163

ECLI:NL:CRVB:2022:133

ECLI:NL:CRVB:2020:3437

ECLI:NL:CRVB:2019:2100

ECLI:NL:CRVB:2020:942

ECLI:NL:CRVB:2019:33

Lid 3

Er bestaat geen verrekeningsbevoegdheid bij een gebonden bevoegdheid tot terugvorderen, dat wil zeggen bij schending inlichtingenplicht. Dit leidt niet tot nadelige effecten voor een cliënt ten opzichte van de verrekening in relatie tot de invordering. Het enige verschil met verrekenen en terugvorderen is de invorderingstitel.

Lid 4 en 5

Dit onderdeel ziet op de mogelijkheid om bij het primaire besluit tot terugvordering op grond van dringende redenen van terugvordering af te zien. Dit is een andere beoordeling dan die van het afzien van verdere terugvordering als het invorderingsproces al enige tijd loopt. Het gaat dus vooral om het moment van beoordelen, bij het terugvorderingsbesluit op zichzelf. Om te kunnen beoordelen of sprake is van dringende redenen moeten alle feiten kunnen worden achterhaald om tot een volledig beeld te komen. Om die reden kan de beoordeling niet plaatsvinden als nog steeds sprake is van het voortduren van de schending van de inlichtingenplicht die tot de te beoordelen terugvordering heeft geleid.

Dringende redenen doen zich op basis van individuele bijzondere omstandigheden die leiden tot onaanvaardbare gevolgen van financiële en/of sociale aard. Er moet een acute noodsituatie ontstaan uit de geconstateerde bijzondere omstandigheden die niet kan worden opgevangen door cliënt, ook niet door middel van ondersteuning. Enkel een schuldensituatie leidt niet tot dringende redenen om van terugvordering af te zien, dit is al eerder in vaste jurisprudentie herhaald. Zie daarvoor bijvoorbeeld:

ECLI:NL:CRVB:2020:2689

“Ook voor het overige heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat zich in haar geval dringende redenen voordoen als bedoeld in 4.9. Hierbij is van betekenis dat een besluit tot terugvordering pas financiële gevolgen heeft bij de invordering. Appellante heeft bij de invordering als schuldenaar de bescherming van de regels over de beslagvrije voet die zijn neergelegd in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Zoals ter zitting is gebleken is het college tot op heden ook nog niet tot invordering overgegaan wegens een gebrek aan draagkracht bij appellante.”

Meer complexe omstandigheden leiden niet direct tot dringende redenen. Hierbij gaat het om het verband tussen de omstandigheden die zich actueel voordoen als gevolg van de terugvordering geplaatst in de gehele context. Het is aan cliënt om dit alles aannemelijk te maken en uit te leggen. De rechtsbescherming van de beslagvrije voet geldt hierbij als een zwaar instrument om niet van dringende redenen te spreken. Zie daarover bijvoorbeeld:

ECLI:NL:CRVB:2023:410

“Dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet doen zich alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor de betrokkene heeft. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. In die gevallen zal een individuele afweging van alle relevante omstandigheden moeten plaatsvinden. Degene die zich beroept op dringende redenen, moet die redenen aannemelijk maken.”

“De beroepsgrond van appellant dat door zijn psychische klachten, het overlijden van zijn vader, de ziekte van zijn moeder en de oorlog in Irak hem geen verwijt kan worden gemaakt van het ontstaan van de terugvordering, slaagt evenmin. Een besluit tot terugvordering is reparatoir van aard en is niet gericht op leedtoevoeging, maar op herstel in de rechtmatige toestand, zoals die zou hebben bestaan indien de betrokkene van meet af aan de juiste inlichtingen had verstrekt. Verwijtbaarheid speelt hierbij geen rol. Dat de uitkomst in deze zaak een onrechtvaardig gevoel geeft, zoals door de gemachtigde van appellant ter zitting is aangevoerd, kan in het kader van de gebonden besluitvorming evenmin rol spelen.

Lid 6

Bijzondere bijstand wordt teruggevorderd in geval van een schending ‘inlichtingenplicht uitkering’. Waarbij wordt opgemerkt dat de bijzondere bijstand verstrekt onder het bereik van artikel 12 van de Participatiewet wordt teruggevorderd, op basis van dezelfde beoordeling als de algemene bijstand omdat deze ten slotte ziet op het betalen van algemene bestaanskosten in bijzondere omstandigheden. Iedere schending die de vaststelling op grond van de Participatiewet, en met name: paragraaf 2.2 van de Participatiewet belet. De vaststelling van de woonplaats of leefsituatie belet dan wel de vaststelling op grond van de vier hoofdvragen bijzondere bijstand, levert grond op voor terugvordering. Bij iedere terugvordering geldt dat altijd moet worden beoordeeld in welke mate het recht op bijstand nog wel was vast te stellen als dat op basis van de wel beschikbare gegevens kan, dus ook in geval van terugvordering bijzondere bijstand.

Zie ook:

ECLI:NL:CRVB:2014:303

‘Terugvordering bijzonder bijstand omdat appellant de besteding van de verstrekte bijzondere bijstand onvoldoende heeft verantwoord.’

ECLI:NL:CRVB:2015:265

‘Intrekking en terugvordering algemene en bijzondere bijstand. Appellanten bezitten een appartementencomplex in Turkije. Overschrijding vermogensgrens. Schending inlichtingenverplichting door niet te melden dat zij beschikken over vermogen in het buitenland, als gevolg waarvan het recht op bijstand niet is vast te stellen.’

ECLI:NL:CRVB:2022:606

‘Er is sprake geweest van een gezamenlijke huishouding. Appellante kon daarom niet worden beschouwd als ongehuwde en had dan ook niet als zelfstandig subject recht op bijzondere bijstand. Het college heeft de bijstand daarmee terecht ingetrokken.’

Artikel 8 Afzien van verdere terugvordering

Om te kunnen beoordelen of sprake is van het al dan niet geheel of gedeeltelijk na kunnen komen van terugbetalingsverplichtingen moet sprake zijn van een volledig en verifieerbaar beeld van de financiële situatie van cliënt. Zonder deze gegevens kan geen vaststelling plaatsvinden. Hierbij wordt aandacht gevraagd voor de uitzonderingen zoals in de wet bepaald. In artikel 58 lid 7 onder c en d van de Participatiewet is opgenomen dat bij betaling van 50% ineens van de restsom of een volledig ontbrekende betaling over een periode van 10 jaar waarbij uit verificatie blijkt dat er ook geen betaling valt te verwachten, van verdere terugvordering wordt afgezien. Dit laatste betekent dat de schuld dan feitelijk wordt kwijtgescholden. Op deze twee bepalingen is de toetsingsvoorwaarde van nakomen van de inlichtingenplicht terugvordering niet toe te passen. Het college hecht grote waarde aan het geven van inlichtingen om te kunnen beoordelen of van verdere terugvordering kan worden afgezien. Verricht cliënt die inspanning niet, dan is niet te toetsen of kan worden afgezien van verdere terugvordering.

Lid 3

De periode van 10 jaar nakomen van de terugbetalingsverplichtingen kan niet worden berekend over de periode dat uitstel van betaling werd verleend omdat logischerwijs in die periode geen verplichting tot betaling was. Daarmee kan het voor komen dat een schuld langer dan 10 jaar openstaat. De nadruk ligt dus op het 10 jaar lang betalen. De omvang van de betaling is enkel relevant in relatie tot de draagkracht waaraan in die periode ook moet zijn voldaan.

Artikel 9 Omvang invordering

Lid 1 en 2

Betaling van de volledige vordering op een zo kort mogelijke termijn is het uitgangspunt voor het vaststellen van de betalingsverplichtingen. Daarom is expliciet de mogelijkheid benoemd dat cliënt betaalt op eigen initiatief waaronder ook wordt verstaan de betaling volgend op het eerste terugvorderingsbesluit. Betalingen kunnen in zijn geheel of gedeeltelijk worden gedaan. Betaalt cliënt in de vorm zoals omschreven in het tweed lid dan wordt geen rekening gehouden met de draagkracht van cliënt. Zonder een verzoek tot het maken van een afspraak over de betalingen komt het college niet aan de beoordeling van de draagkracht toe. De betalingen worden ook niet gezien als een naar de toekomst toe te rekenen nakoming van termijnen.

Cliënten die gedurende de periode van invordering algemene bijstand ontvangen, betalen - bij uitblijven van betaling ineens – op basis van hun draagkracht volgens de regels van de beslagvrije voet. Het vermogen van cliënt moet worden aangewend voor aflossing van de vordering waarbij de draagkracht uit vermogen wordt bepaald volgens het derde lid van dit artikel.

Lid 3

Vermogen kan en moet worden ingezet om vorderingen van het college te voldoen. Is vermogen kort voor de vaststelling van de draagkracht aan andere, niet preferente schulden of informele schulden betaald dan kan geen gebruik worden gemaakt van de begunstigende voorwaarden voor invordering zoals benoemd in lid 4 en 5 van dit artikel. De draagkracht uit vermogen is bepaald op alle contanten en tegoeden boven het vrij te laten vermogen volgens de Participatiewet. Met deze vrijlating heeft cliënt de ruimte om reserve aan te houden om noodzakelijke uitgaven te kunnen doen. Voor de draagkrachtbeoordeling tellen alle middelen mee. Ook die middelen die op grond van paragraaf 3.4 van de Participatiewet worden vrijgelaten. Het gaat hier immers niet om vrijlatingen in relatie tot het recht op bijstand maar in relatie tot het vermogen te betalen. Dat betekent bijvoorbeeld dat ook de ontvangen toeslagen uit de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (AWIR) of eerder ontvangen schadevergoedingen, tegemoetkomingen of giften niet worden vrijgelaten. Alles wat contant of als tegoed kan worden aangewend door opnemen dan wel door afkoop moet worden aangewend.

Lid 4 en 5

Binnen de regels van de beslagvrije voet waaraan het college gebonden is via artikel 4:93 van de Awb bestaat de bevoegdheid om, binnen de discretie van titel 4.4. van de Awb, ten gunste van cliënt af te wijken met betrekking tot het vaststellen van de omvang van de maandelijkse termijnen van invordering. Hier wordt expliciet gekozen voor een afwijking in de situatie dat cliënt bij werkaanvaarding voor andere uitgaven komt te staan in combinatie met de wens van het college om perspectief te bieden bij werkaanvaarding en naleven van de regels. Door het meerdere dat kan worden afgelost slechts voor de helft aan te spreken delen we de verantwoordelijkheid met cliënt om recht te doen aan de terugvordering en toch de gelegenheid tot perspectiefverbetering te bieden. Hierbij wordt nogmaals benadrukt dat een betaling aan een niet of nog niet volledig inbare vordering, waaronder ook wordt verstaan het vroegtijdig afbetalen van vorderingen, de begunstigende voorwaarden voor de draagkracht in relatie tot arbeid zoals in lid 4 en 5 beschreven, tenietdoen.

Artikel 10 Betaalafspraak en uitstel van betaling

Lid 1

Alleen bij het volledig verstrekken inlichtingen kan een aanpassing plaatsvinden van de hoogte van de betalingsverplichting.

Lid 2

In dit lid is bepaald dat in afwijking van lid 1 op verzoek en in overleg met cliënt een betalingsregeling kan worden vastgesteld, zonder dat een onderzoek naar de draagkracht wordt verricht, als de vordering met de overeengekomen betalingsregeling binnen 18 maanden zal zijn voldaan.

Lid 3

Naar aanleiding van een heronderzoek naar de draagkracht van cliënt kan het college de hoogte van de betalingsverplichting wijzigen. Op basis van dit onderzoek kan de betalingsverplichting hoger of lager worden vastgesteld. Bij het bepalen van de betalingsverplichting wordt rekening gehouden met de regels van artikel 9.

Lid 4

De situatie van een voorbereiding op een schuldentraject spreekt voor zich. Een professioneel schuldhulpverlener meldt zich met of in naam van cliënt, gedurende de voorbereiding verlenen we uitstel van betaling. Hierbij wordt wel geverifieerd of de overige schuldeisers ook hun medewerking verlenen. Is daar voor het overgrote deel sprake van dan is er reden om het uitstel te verlenen. In het geval dat de medewerking van meer dan één schuldeiser ontbreekt dan moet het uitstel op basis van de individuele omstandigheden worden beoordeeld waarbij een beperking in tijd van het uitstel tot de opties behoort zoals in lid 6 omschreven.

Lid 5

In dit lid wordt toegelicht dat de periode van afbetaling niet doorloopt. Hiermee wordt voorkomen dat de vereiste periode en duur van afbetaling om tot afzien van verdere invordering over te gaan, wordt verkleind.

Lid 6 en 7

Uitstel van betaling omdat er een gewijzigde situatie is, moet in beginsel laagdrempelig zijn en functioneel. Vraagt een cliënt om uitstel van betaling omdat er een wijziging in de financiële situatie is, dan kiezen we er uitdrukkelijk voor niet het risico te lopen dat cliënt door de duur van een onderzoek dieper in de problemen komt. Daarom is ervoor gekozen altijd te beginnen met een uitstel van 3 maanden zodat er tijd is om een nieuw bedrag vast te stellen op basis van een feitelijk onderzoek. Hiermee voorkomen we dat de onzekere situatie over de aanpassing voor cliënt te zeer belastend is. Om te voorkomen dat de mogelijkheid van de 3 maanden als oplossing wordt ingezet in plaats van als ruimte om onderzoek te kunnen doen is de begrenzing van het zevende lid opgenomen. Binnen 6 maanden opnieuw vragen betekent dat de cliënt meteen concreet moet maken wat er is gewijzigd of met hulp van een schuldhulpverlener komen. Het onderzoek kan in deze omstandigheden dan ook sneller plaatsvinden waardoor bij een herhaald verzoek niet meteen 3 maanden uitstel hoeft te worden opgenomen.

§ 3 IOAW / IOAZ

§ 3

IOAW/IOAZ

  • 3.1.

    Terugvordering IOAW/IOAZ

    Terugvordering

    Afzien van verdere terugvordering

    Omvang invordering

    Betaalafspraak en uitstel van betaling

  • 3.2.

    Terugvordering inlichtingenplicht

    Terugvordering

    Afzien van verdere terugvordering

    Omvang invordering

    Betaalafspraak en uitstel van betaling

Art. 11 tot en met 14

Art. 15 tot en met 18

§ 3.1 Terugvordering IOAW/IOAZ

Artikel 11 Terugvordering

Algemeen

Anders dan bij de terugvordering waarbij de ‘inlichtingenplicht-uitkering’ is geschonden is geen dringende redenen bepaling opgenomen om van terugvordering geheel of gedeeltelijk af te zien. De terugvordering zonder de schending van die inlichtingenplicht is een kan-bepaling, daarmee hebben we ruimte om een afweging te maken op basis van bijzondere omstandigheden. Als cliënt deze bijzondere omstandigheden aanvoert wordt om die reden ook hier getoetst of dringende redenen zich voordoen.

Lid 1

Het ontbreken van bewijsstukken waardoor bij benadering moet worden bepaald wat ten onrechte is verstrekt is in dit onderdeel nadrukkelijk niet het gevolg van een schending van de inlichtingenplicht uitkering. Het ontbreken van de bewijsstukken is het gevolg van bewijsnood die cliënt niet had kunnen voorzien of voorkomen omdat dit buiten het eigen handelingsperspectief viel. Het aangaan van situaties waarbij vooraf duidelijk is dat dit bewijsnood op zal leveren, zoals bijvoorbeeld werken tegen contante betaling of het aangaan van onderhandse overeenkomsten met derden niet zijnde een officiële instantie of bedrijf waardoor verificatie en validatie niet mogelijk is, valt niet onder bewijsnood die cliënt niet had kunnen voorzien.

Lid 4

Hier is aansluiting gezocht bij de toepassingspraktijk die ook reeds uit jurisprudentie volgt. Dit betekent onder meer dat we niet meer terugvorderen als bekende gegevens tijdig zijn gemeld door cliënt en tussen volledige melding gegevens en het besluit tot terugvordering meer dan zes maanden zijn verstreken. Als de melding van de gegevens tot nader onderzoek leidt dan geldt de periode van zes maanden uitdrukkelijk pas nadat de laatste gegevens in dit onderzoek die zijn opgevraagd, volledig en correct zijn aangeleverd door cliënt.

Artikel 12 Afzien van verdere terugvordering

Afzien van verdere terugvordering is mogelijk wanneer cliënt drie jaren de betalingsverplichtingen is nagekomen. Onder dit nakomen wordt verstaan dat alle termijnen over een periode van 36 maanden zijn betaald. Onderbrekingen van de betalingen door uitstel van betaling of door het niet voldoen en later wederom hervatten van de betaling tellen voor deze periode expliciet niet mee. Om na afloop van de termijn van anderhalf jaar zijnde 18 maanden in aanmerking te komen voor het afzien van verdere terugvordering mag er in de 18 maanden van betaling geen aanspraak op uitkering zijn geweest door cliënt omdat deze voldoende inkomsten zelf had verworven in die periode. De 18 maanden van betalen hoeven niet onafgebroken zich te hebben voorgedaan, als het totaal van de periode waarin wordt gewerkt zonder beroep op uitkering maar uitkomt op 18 volledige kalendermaanden.

Artikel 13 Omvang invordering

Lid 1 en 2

Betaling van de volledige vordering op een zo kort mogelijke termijn is het uitgangspunt voor het vaststellen van de betalingsverplichtingen. Daarom is expliciet de mogelijkheid benoemd dat cliënt betaalt op eigen initiatief waaronder ook wordt verstaan de betaling volgend op het eerste terugvorderingsbesluit. Betalingen kunnen in zijn geheel of gedeeltelijk worden gedaan. Betaalt cliënt in de vorm zoals omschreven in het tweede lid wordt geen rekening gehouden met de draagkracht van cliënt. Zonder een verzoek tot het maken van een afspraak over de betalingen komt het college niet toe aan de beoordeling van de draagkracht. De betalingen worden ook niet gezien als een naar de toekomst toe te rekenen nakoming van termijnen.

Cliënten die gedurende de periode van invordering een uitkering ontvangen, betalen - bij uitblijven van betaling ineens – op basis van hun draagkracht volgens de regels van de beslagvrije voet. Het vermogen van cliënt moet worden aangewend voor aflossing van de vordering waarbij de draagkracht uit vermogen wordt bepaald volgens het derde lid van dit artikel.

Lid 3

Vermogen kan en moet worden ingezet om vorderingen van het college te voldoen. Wordt vermogen kort voor de vaststelling van de draagkracht uit het vermogen aan andere, niet preferente schulden of informele schulden betaald dan kan geen gebruik worden gemaakt van de begunstigende voorwaarden voor invordering zoals benoemd in lid 4 en 5 van dit artikel. De draagkracht uit vermogen is bepaald op alle contanten en tegoeden boven het vrij te laten vermogen volgens de Participatiewet. Met deze vrijlating heeft cliënt de ruimte om reserve aan te houden om noodzakelijke uitgaven te kunnen doen. Voor de draagkrachtbeoordeling tellen alle middelen mee. Ook die middelen die op grond van paragraaf 3.4 van de Participatiewet worden vrijgelaten. Het gaat hier immers niet om vrijlatingen in relatie tot het recht op bijstand maar in relatie tot het vermogen te betalen. Dat betekent bijvoorbeeld dat ook de ontvangen toeslagen uit de AWIR of eerder ontvangen schadevergoedingen, tegemoetkomingen of giften niet worden vrijgelaten. Alles wat contant of als tegoed kan worden aangewend door opnemen dan wel door afkoop moet worden aangewend.

Lid 4 en 5

Binnen de regels van de beslagvrije voet waaraan het college gebonden is via artikel 4:93 van de Awb bestaat de bevoegdheid om, binnen de discretie van titel 4.4. van de Awb, ten gunste van cliënt af te wijken met betrekking tot het vaststellen van de omvang van de maandelijkse termijnen van invordering. Hier wordt expliciet gekozen voor een afwijking die is afgestemd op de situatie dat cliënt bij werkaanvaarding voor andere uitgaven komt te staan in combinatie met de wens van het college om perspectief te bieden bij werkaanvaarding en naleven van de regels. Door het meerdere dat kan worden afgelost slechts voor de helft aan te spreken delen we de verantwoordelijkheid met cliënt om recht te doen aan de terugvordering en toch de gelegenheid tot perspectiefverbetering te bieden. Hierbij is nogmaals benadrukt dat een betaling aan een niet of nog niet volledig inbare vordering, waaronder ook wordt verstaan het vroegtijdig afbetalen van vorderingen, de begunstigende voorwaarden voor de draagkracht in relatie tot arbeid zoals in lid 4 en 5 beschreven, tenietdoen.

Artikel 14 Betaalafspraak en uitstel van betaling

Lid 1

Alleen bij het volledig verstrekken van inlichtingen over de invordering kan een aanpassing plaatsvinden van de hoogte van de betalingsverplichting.

Lid 2

In dit lid is bepaald dat in afwijking van lid 1 op verzoek en in overleg met cliënt een betalingsregeling kan worden vastgesteld, zonder dat een onderzoek naar de draagkracht wordt verricht, als de vordering met de overeengekomen betalingsregeling binnen 18 maanden zal zijn voldaan.

Lid 3

Naar aanleiding van een heronderzoek naar de draagkracht van cliënt kan het college de hoogte van de betalingsverplichting wijzigen. Op basis van dit onderzoek kan de betalingsverplichting hoger of lager worden vastgesteld. Bij het bepalen van de betalingsverplichting wordt rekening gehouden met de regels van artikel 13.

Lid 4

De situatie dat sprake is van een voorbereiding op een schuldentraject spreekt voor zich. Een professioneel schuldhulpverlener meldt zich met of in naam van cliënt, gedurende de voorbereiding verlenen we uitstel van betaling. Hierbij wordt wel geverifieerd of de overige schuldeisers ook hun medewerking verlenen. Is daar voor het overgrote deel sprake van dan is er reden om het uitstel te verlenen. In het geval dat de medewerking van meer dan één schuldeiser ontbreekt dan moet het uitstel op basis van de individuele omstandigheden worden beoordeeld waarbij een beperking in tijd van het uitstel tot de opties behoort zoals in lid 6 omschreven.

Lid 5

In dit lid wordt toegelicht dat de periode van afbetaling niet doorloopt. Hiermee wordt voorkomen dat de vereiste periode en duur van afbetaling om tot afzien van verdere invordering over te gaan, wordt verkleind.

Lid 6 en 7

Uitstel van betaling omdat er een gewijzigde situatie is, moet in beginsel laagdrempelig zijn en functioneel. Vraagt een cliënt om uitstel van betaling omdat er een wijziging in de financiële situatie is, dan kiezen we er uitdrukkelijk voor niet het risico te lopen dat cliënt door de duur van een onderzoek dieper in de problemen komt. Daarom is ervoor gekozen altijd te beginnen met een uitstel van 3 maanden zodat er tijd is om een nieuw bedrag vast te stellen op basis van een feitelijk onderzoek. Hiermee voorkomen we dat de onzekere situatie over de aanpassing voor cliënt te zeer belastend is. Om te voorkomen dat de mogelijkheid van de 3 maanden als oplossing wordt ingezet in plaats van als ruimte om onderzoek te kunnen doen is de begrenzing van het zevende lid opgenomen. Binnen 6 maanden opnieuw vragen betekent dat de cliënt meteen concreet moet maken wat er is gewijzigd of met hulp van een schuldhulpverlener komen. Het onderzoek kan in deze omstandigheden dan ook sneller plaatsvinden waardoor bij een herhaald verzoek niet meteen 3 maanden uitstel hoeft te worden opgenomen.

§ 3.2 Terugvordering IOAW/IOAZ bij schending inlichtingenplicht

Artikel 15 Terugvordering inlichtingenplicht

Dit artikel bevestigt de toepassing van de wettelijke plicht tot terugvorderen bij een schending van de inlichtingenplicht. In afwijking van de toepassing bij de algemene bijstand is geen jurisprudentie voorhanden die richting geeft aan wat te doen bij onvolledigheid van gegevens. Naar wat het college aanneemt is een vaststelling van inkomsten zoals mede verwoord in artikel 4:2 van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten, niet heel anders te duiden. Het schattenderwijs vaststellen van het inkomen uit arbeid of uit onderneming op basis van verifieerbare bronnen gaat voor een volledige intrekking wanneer cliënt de bewijsnood niet kan oplossen.

Lid 4

Er bestaat geen verrekeningsbevoegdheid bij een gebonden bevoegdheid tot terugvorderen, dat wil zeggen bij schending inlichtingenplicht. Dit leidt niet tot nadelige effecten voor een cliënt ten opzichte van de verrekening in relatie tot de invordering. Het enige verschil met verrekenen en terugvorderen is de invorderingstitel.

Lid 5 en 6

Dit onderdeel ziet op de mogelijkheid om bij het primaire besluit tot terugvordering op grond van dringende redenen van terugvordering af te zien. Dit is een andere beoordeling dan die van het afzien van verdere terugvordering als het invorderingsproces al enige tijd loopt. Het gaat dus vooral om het moment van beoordelen, bij het terugvorderingsbesluit op zichzelf. Om te kunnen beoordelen of sprake is van dringende redenen moeten alle feiten kunnen worden achterhaald om tot een volledig beeld te komen, om die reden kan de beoordeling niet plaatsvinden als nog steeds sprake is van het voortduren van de schending van de inlichtingenplicht die tot de te beoordelen terugvordering heeft geleid.

Dringende redenen doen zich op basis van individuele bijzondere omstandigheden die leiden tot onaanvaardbare gevolgen van financiële en/of sociale aard. Er moet een acute noodsituatie ontstaan uit de geconstateerde bijzondere omstandigheden die niet kan worden opgevangen door cliënt, ook niet door middel van ondersteuning. Enkel een schuldensituatie leidt niet tot dringende redenen om van terugvordering af te zien.

Artikel 16 Afzien van verdere terugvordering

Om te kunnen beoordelen of sprake is van het al dan niet geheel of gedeeltelijk na kunnen komen van terugbetalingsverplichtingen moet sprake zijn van een volledig en verifieerbaar beeld van de financiële situatie van cliënt. Zonder deze gegevens kan geen vaststelling plaatsvinden. Hierbij wordt aandacht gevraagd voor de uitzonderingen zoals in de wet bepaald. In artikel 25 lid 6 onder c en d van de IOAW/IOAZ is opgenomen dat bij betaling van 50% ineens van de restsom of een volledig ontbrekende betaling over een periode van 10 jaar waarbij uit verificatie blijkt dat er ook geen betaling valt te verwachten, van verdere terugvordering wordt afgezien. Dit laatste betekent dat de schuld dan feitelijk wordt kwijtgescholden. Op deze twee bepalingen is de toetsingsvoorwaarde van nakomen van de inlichtingenplicht terugvordering niet toe te passen. Het college hecht grote waarde aan het geven van inlichtingen om te kunnen beoordelen of van verdere terugvordering kan worden afgezien. Verricht cliënt die inspanning niet dan is niet te toetsen of kan worden afgezien van verdere terugvordering.

Lid 3

De periode van 10 jaar nakomen van de terugbetalingsverplichtingen kan niet worden berekend over de periode dat uitstel van betaling werd verleend omdat logischerwijs in die periode geen verplichting tot betaling was. Daarmee kan het voor komen dat een schuld langer dan 10 jaar openstaat. De nadruk ligt dus op het 10 jaar lang betalen. De omvang van de betaling is enkel relevant in relatie tot de draagkracht waaraan in die periode ook moet zijn voldaan.

Artikel 17 Omvang invordering

Lid 1 en 2

Betaling van de volledige vordering op een zo kort mogelijke termijn is het uitgangspunt voor het vaststellen van de betalingsverplichtingen. Daarom is expliciet de mogelijkheid benoemd dat cliënt betaalt op eigen initiatief waaronder ook wordt verstaan de betaling volgend op het eerste terugvorderingsbesluit. Betalingen kunnen in zijn geheel of gedeeltelijk worden gedaan. Betaalt cliënt in de vorm zoals omschreven in het tweede lid wordt geen rekening gehouden met de draagkracht van cliënt. Zonder een verzoek tot het maken van een afspraak over de betalingen komt het college niet aan de beoordeling van de draagkracht toe. De betalingen worden ook niet gezien als een naar de toekomst toe te rekenen nakoming van termijnen.

Cliënten die gedurende de periode van invordering een uitkering ontvangen, betalen - bij uitblijven van betaling ineens – op basis van hun draagkracht volgens de regels van de beslagvrije voet. Het vermogen van cliënt moet worden aangewend voor aflossing van de vordering waarbij de draagkracht uit vermogen wordt bepaald volgens het derde lid van dit artikel.

Lid 3

Vermogen kan en moet worden ingezet om vorderingen van het college te voldoen. Wordt vermogen kort voor de vaststelling van de draagkracht uit het vermogen aan andere, niet preferente schulden of informele schulden betaald dan kan geen gebruik worden gemaakt van de begunstigende voorwaarden voor invordering zoals benoemd in lid 4 en 5 van dit artikel. De draagkracht uit vermogen is bepaald op alle contanten en tegoeden boven het vrij te laten vermogen volgens de Participatiewet. Met deze vrijlating heeft cliënt de ruimte om reserve aan te houden om noodzakelijke uitgaven te kunnen doen. Voor de draagkrachtbeoordeling tellen alle middelen mee. Ook die middelen die op grond van paragraaf 3.4 van de Participatiewet worden vrijgelaten. Het gaat hier immers niet om vrijlatingen in relatie tot het recht op bijstand maar in relatie tot het vermogen te betalen. Dat betekent bijvoorbeeld dat ook de ontvangen toeslagen uit de AWIR of eerder ontvangen schadevergoedingen, tegemoetkomingen of giften niet worden vrijgelaten. Alles wat contant of als tegoed kan worden aangewend door opnemen dan wel door afkoop moet worden aangewend.

Lid 4 en 5

Binnen de regels van de beslagvrije voet waaraan het college gebonden is via artikel 4:93 van de Awb bestaat de bevoegdheid om, binnen de discretie van titel 4.4. van de Awb, ten gunste van cliënt af te wijken met betrekking tot het vaststellen van de omvang van de maandelijkse termijnen van invordering. Hier wordt expliciet gekozen voor een afwijking die is afgestemd op de situatie dat cliënt bij werkaanvaarding voor andere uitgaven komt te staan in combinatie met de wens van het college om perspectief te bieden bij werkaanvaarding en naleven van de regels. Door het meerdere dat kan worden afgelost slechts voor de helft aan te spreken delen we de verantwoordelijkheid met cliënt om recht te doen aan de terugvordering en toch de gelegenheid tot perspectiefverbetering te bieden. Hierbij wordt nogmaals benadrukt dat een betaling aan een niet of nog niet volledig inbare vordering, waaronder ook wordt verstaan het vroegtijdig afbetalen van vorderingen, de begunstigende voorwaarden voor de draagkracht in relatie tot arbeid zoals in lid 4 en 5 beschreven, teniet doen.

Artikel 18 Betaalafspraak en uitstel van betaling

Lid 1

Alleen bij het volledig verstrekken inlichtingen kan een aanpassing plaatsvinden van de hoogte van de betalingsverplichting.

Lid 2

In dit lid is bepaald dat in afwijking van lid 1 op verzoek en in overleg met cliënt een betalingsregeling kan worden vastgesteld, zonder dat een onderzoek naar de draagkracht wordt verricht, als de vordering met de overeengekomen betalingsregeling binnen 18 maanden zal zijn voldaan.

Lid 3

Naar aanleiding van een heronderzoek naar de draagkracht van cliënt kan het college de hoogte van de betalingsverplichting wijzigen. Op basis van dit onderzoek kan de betalingsverplichting hoger of lager worden vastgesteld. Bij het bepalen van de betalingsverplichting wordt rekening gehouden met de regels van artikel 17.

Lid 4

De situatie dat sprake is van een voorbereiding op een schuldentraject spreekt voor zich. Een professioneel schuldhulpverlener meldt zich met of in naam van cliënt, gedurende de voorbereiding verlenen we uitstel van betaling. Hierbij wordt wel geverifieerd of de overige schuldeisers ook hun medewerking verlenen. Is daar voor het overgrote deel sprake van dan is er reden om het uitstel te verlenen. In het geval dat de medewerking van meer dan één schuldeiser ontbreekt dan moet het uitstel op basis van de individuele omstandigheden worden beoordeeld waarbij een beperking in tijd van het uitstel tot de opties behoort zoals in lid 6 omschreven.

Lid 5

In dit lid wordt toegelicht dat de periode van afbetaling niet doorloopt. Hiermee wordt voorkomen dat de vereiste periode en duur van afbetaling om tot afzien van verdere invordering over te gaan, wordt verkleind.

Lid 6 en 7

Uitstel van betaling omdat er een gewijzigde situatie is, moet in beginsel laagdrempelig zijn en functioneel. Vraagt een cliënt om uitstel van betaling omdat er een wijziging in de financiële situatie is, dan kiezen we er uitdrukkelijk voor niet het risico te lopen dat cliënt door de duur van een onderzoek dieper in de problemen komt. Daarom is ervoor gekozen altijd te beginnen met een uitstel van 3 maanden zodat er tijd is om een nieuw bedrag vast te stellen op basis van een feitelijk onderzoek. Hiermee voorkomen we dat de onzekere situatie over de aanpassing voor cliënt te zeer belastend is. Om te voorkomen dat de mogelijkheid van de 3 maanden als oplossing wordt ingezet in plaats van als ruimte om onderzoek te kunnen doen is de begrenzing van het zevende lid opgenomen. Binnen 6 maanden opnieuw vragen betekent dat de cliënt meteen concreet moet maken wat er is gewijzigd of met hulp van een schuldhulpverlener komen. Het onderzoek kan in deze omstandigheden dan ook sneller plaatsvinden waardoor bij een herhaald verzoek niet meteen 3 maanden uitstel hoeft te worden opgenomen.

§ 4 Bbz 2004

§ 4

Bbz 2004

  • 4.1.

    Terugvordering geldlening

    Geldlening

    Betalingsonmacht

Art. 19 en 20

Artikel 20 Terugvorderen bij betalingsonmacht

Het uitstel van betaling dat kan worden verleend bedraagt primair een jaar en ten hoogste drie jaren waarvoor per jaar de verlenging moet worden beoordeeld. Dit uitstel hoeft niet een aaneengesloten periode te zijn. Is op basis van de feiten en omstandigheden op voorhand duidelijk dat de betalingsverplichtingen niet kunnen worden nagekomen dan wordt de terugvordering direct gedaan. Om tot de conclusie van duurzaam onvermogen tot betalen te komen kunnen verschillende omstandigheden spelen. Een schuldenregeling is een dergelijk voorbeeld maar ook bijvoorbeeld wanneer duidelijk is dat de voortzetting van het bedrijf en andere arbeid niet te verwachten is en/of daarmee onvoldoende inkomsten kunnen worden gerealiseerd om de verplichtingen na te komen. Het Bbz2004 wordt hierin gevolgd.

§ 5 Verhaal Participatiewet

§ 5

Verhaal Participatiewet

  • 5.1.

    Verhaal onderhoudsplicht

    Gewijzigde omstandigheden

    Bijzondere omstandigheden

  • 5.2.

    Verhaal bij schenking of nalatenschap

Art. 21 tot en met 23

Art. 24

Artikel 23 Bijzondere omstandigheden

Bij afzien van verhaal wordt in overleg met cliënt worden beoordeeld of het instellen van een alimentatievordering op eigen initiatief een mogelijkheid is. Het instellen van een vordering met afscherming van de gegevens is in sommige gevallen een optie. Met deze optie kiest cliënt voor een kans om na de bijstand een zelfstandige aanspraak op een inkomensdeel te hebben.

§ 6 Boete

§ 6

Boete

  • Omvang invordering

  • Betaalafspraak en uitstel van betaling

  • Kwijtschelding boete

Art. 25 tot en met 28

Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.