Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR714033
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR714033/1
Verordening op de gemeentelijke adviescommissie erfgoed en ruimtelijke kwaliteit Schagen 2024
Geldend van 19-01-2024 t/m heden
Intitulé
Verordening op de gemeentelijke adviescommissie erfgoed en ruimtelijke kwaliteit Schagen 2024De raad van de gemeente Schagen;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 19-9-2023
gelet op de artikelen 108 en 149 van de Gemeentewet en afdeling 17.2 van de Omgevingswet;
besluit de volgende verordening vast te stellen:
Verordening op de gemeentelijke adviescommissie erfgoed en ruimtelijke kwaliteit Schagen 2024
Paragraaf 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Definities
In deze verordening wordt verstaan onder:
- □
commissie: gemeentelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, genaamd gemeentelijke adviescommissie erfgoed en ruimtelijke kwaliteit Schagen 2024;
- □
cultureel erfgoed: monumenten, archeologische monumenten, stads- en dorpsgezichten, cultuurlandschappen en, voor zover dat voorwerp is of kan zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in het omgevingsplan, ander cultureel erfgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
- □
goede omgevingskwaliteit: de goede omgevingskwaliteit, bedoeld in artikel 1.3 van de Omgevingswet;
- □
leden op afroep: leden van de commissie wiens benoeming is gekoppeld aan een deelgebied en die alleen aan de vergadering deelnemen en stemrecht hebben als dit deelgebied aan de orde is (‘op afroep’);
- □
ruimtelijke kwaliteit: de mate waarin tegemoet wordt gekomen aan de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van verschillende belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen;
- □
vaste leden: leden van de commissie wiens benoeming niet is gekoppeld aan een deelonderwerp of deelgebied;
Paragraaf 2. Adviestaak
Artikel 2. Advisering door de commissie
-
1. Er is een commissie.
-
2. De commissie baseert haar adviezen, die gerelateerd zijn aan erfgoed, aan de hand van overwegingen van geschiedkundig, architectonisch, archeologisch, cultuur-, kunst-, bouw- en sociaalhistorisch belang en/of historisch geografisch belang en de Richtlijnen voor het verbouwen restaureren en onderhouden van monumenten;
-
3. De commissie baseert haar adviezen, die niet gerelateerd zijn aan erfgoed, op de omgevingsvisie, het omgevingsplan en de beleidsregels over het uiterlijk van bouwwerken zoals bedoeld in art. 4.19 Ow (Reisgids voor ruimtelijke kwaliteit).
-
4. De commissie heeft als taak de raad en burgemeester en wethouders te adviseren bij de uitoefening van hun taken en bevoegdheden op grond van de Omgevingswet met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit en al hetgeen daarmee verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn;
-
5. Ter uitvoering van haar taak:
- a.
adviseert de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders over een aanvraag om of een ontwerpbesluit voor een omgevingsvergunning voor:
- 1.
een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument;
- 2.
een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een voorbeschermd gemeentelijk monument of een gemeentelijk monument;
- 3.
een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een voorbeschermd provinciaal monument of provinciaal monument;
- 4.
een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een beeldbepalend pand, karakteristiek pand of stolpboerderij;
- 5.
een omgevingsplanactiviteit in geval de commissie in het omgevingsplan als adviseur is aangewezen;
- 6.
een activiteit in geval burgemeester en wethouders een advies nodig achten met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit;
- 1.
- b.
adviseert de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders over het door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aanwijzen van een onroerende zaak als rijksmonument ingevolge artikel 3.1, eerste lid, van de Erfgoedwet of over het aan een locatie geven van de functie-aanduiding gemeentelijk monument op grond van artikel 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet;
- c.
adviseert de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders over het ontwikkelen van beleid inclusief omgevingsvisie, omgevingsplan en maatwerkregels voor de omgevingskwaliteit;
- d.
adviseert de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders in een geval van een verkenning als bedoeld in artikel 5.48, tweede lid, van de Omgevingswet en in andere gevallen waarin burgemeester en wethouders een advies nodig achten in verband met een verkenning van een mogelijk bestaande of toekomstige opgave in de fysieke leefomgeving;
- e.
informeert en begeleidt de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders planindieners en ontwerpers gedurende het ontwerpproces;]
- f.
voert de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders vooroverleg met initiatiefnemers over een in te dienen aanvraag om een omgevingsvergunning;
- g.
adviseert de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders over:
- 1.
het stellen van maatwerkvoorschriften in verband met het uiterlijk van bouwwerken, de zorg voor cultureel erfgoed [en werelderfgoed] en andere zaken die de omgevingskwaliteit betreffen;
- 2.
het uitvoeren van bouwhistorisch onderzoek bij wijzigingen aan monumenten of beleidsmatig als karakteristiek geduide panden;
- 3.
het aanwijzen van gemeentelijk beschermde stads- en of dorpsgezichten;
- 1.
- h.
adviseert de commissie op verzoek van burgemeester en wethouders over het geven van beschikkingen op grond van regels in verordeningen op grond van artikel 149 van de Gemeentewet die een eis ten aanzien van de omgevingskwaliteit bevatten, te weten over reclame in de openbare ruimte, straatmeubilair, inrichtings- en bestratingsplannen in stads- en dorpscentra.
- a.
Paragraaf 3. Aanwijzing van besluiten waarover verplicht advies moet worden gevraagd
Artikel 3. Verplichte advisering
Burgemeester en wethouders winnen advies van de commissie in omtrent een te nemen beslissing als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a, onderdelen 1 >tot en met 3 >, en onder b.
Paragraaf 4. Samenstelling en inrichting
Artikel 4. Samenstelling
-
1. De commissie bestaat uit minimaal drie en maximaal 5 vaste leden, de voorzitter
-
1. daaronder begrepen. Bij incidentele afwezigheid van een vast lid kan hij/zij vervangen worden door een deskundige met een gelijkwaardig profiel en/of gelijkwaardige kwalificatie, waaronder de personen die opgenomen zijn in het ‘Register van plaatsvervangers’ van de Stichting Mooi Noord-Holland;
-
2. De vaste leden worden benoemd op persoonlijke titel op grond van de professionele deskundigheid die nodig is voor de advisering, alsmede op grond van kennis en ervaring;
-
3. Naast deze vaste leden kunnen maximaal drie leden op afroep en hun plaatsvervangers worden benoemd:
- a.
zij worden benoemd op persoonlijke titel op grond van kennis van de lokale historie.
- b.
dit zijn leden die alleen adviseren als er een plan voorligt in het betreffende gebied;
- a.
-
4. De commissie telt gelet op artikel 17.9, eerste lid, van de Omgevingswet enkele leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg.
-
5. De disciplines die de leden in gezamenlijkheid vertegenwoordigen zijn
- o
cultuurhistorie
- o
bouw- en architectuurhistorie
- o
restauratiebouwkunde
- o
landschap en stedenbouw
- o
-
6. De leden en de plaatsvervangers zijn niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur.
Artikel 5. Benoeming
-
1. De leden en de plaatsvervangers kunnen voor een termijn van ten hoogste 3 jaar worden benoemd.
-
2. Herbenoeming van leden kan eenmaal voor ten hoogste 3 jaar plaatsvinden. Dit is niet van toepassing op de plaatsvervangers.
-
3. Afgetreden leden zijn 2 jaar na hun aftreden weer benoembaar.
-
4. De leden worden op eigen aanvraag ontslagen. Zij kunnen voorts door burgemeester en wethouders worden geschorst en door de raad worden ontslagen wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden.
Artikel 6. Ondersteuning van de commissie
-
1. Het secretariaat van de commissie berust bij gemeentelijke adviescommissie erfgoed en ruimtelijke kwaliteit Schagen 2024.
-
2. Het secretariaat wordt bij de uitoefening van zijn taak rechtstreeks aangestuurd door de voorzitter.
-
3. De secretaris kan worden ondersteund door andere ambtelijke medewerkers, die voor hun werkzaamheden voor de commissie uitsluitend verantwoording schuldig zijn aan de secretaris.
Paragraaf 5. Advisering en standpuntbepaling
Artikel 7. Adviestermijn
-
1. Burgemeester en wethouders kunnen aangeven binnen welke termijn een advies wordt verwacht.
-
2. In geval burgemeester en wethouders geen termijn hebben gesteld brengt de commissie advies uit binnen een termijn van twee weken.
Artikel 8. Beraadslaging en standpuntbepaling
-
1. De vergaderingen waarin een of meer adviezen over aanvragen om omgevingsvergunning door of namens de commissie worden vastgesteld zijn openbaar. De agenda voor de vergadering van de commissie wordt tijdig op een geschikte wijze bekendgemaakt. Indien burgemeester en wethouders – al dan niet op verzoek van de aanvrager – een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.
-
2. De aanvrager van de omgevingsvergunning en/of zijn gemachtigde heeft de mogelijkheid tot toelichting van de aanvraag ten overstaan van de commissie. Tijdens de beraadslagingen is er geen spreekrecht.
-
3. Over de uit te brengen adviezen wordt niet besloten dan in aanwezigheid van ten minste drie leden. Over een advies over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument wordt niet besloten dan in aanwezigheid van ten minste twee leden met deskundigheid op het gebied van de monumentenzorg.
-
4. Leden die als opdrachtgever, ontwerper of anderszins betrokken zijn bij de uitvoering van een activiteit waarvoor een aanvraag is gedaan waarover de commissie adviseert, onthouden zich van medewerking aan het desbetreffende advies en zijn tijdens de behandeling van en de besluitvorming over het advies niet in de vergadering aanwezig.
-
5. De geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 2:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de commissie en de daarvoor werkzame personen.
Artikel 9. Afdoening onder verantwoordelijkheid van de commissie
-
1. De commissie kan onverminderd het bepaalde in artikel 17.9, eerste lid, van de Omgevingswet de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning of over de voorbereiding van een andere beschikking onder verantwoordelijkheid van de commissie overlaten aan een of meer daartoe aangewezen leden, of een subcommissie;
-
2. In geval van twijfel wordt de aanvraag alsnog voorgelegd aan de commissie;
-
3. De advisering voor een aanvraag berust bij één of meerdere door het college aan te wijzen ambtena(a)r(en) indien sprake is van een bouwwerk waarvoor een soepel welstandsniveau geldt zoals is opgenomen in de ‘Reisgids voor ruimtelijke kwaliteit Schagen’ of een gelijkwaardige regel in het omgevingsplan, al dan niet in combinatie met een bijbehorende beleidsregel.
Artikel 10. Adviseurs
-
1. De commissie kan zich voor het inwinnen van inlichtingen wenden tot daartoe door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.
-
2. De commissie kan zich doen bijstaan door andere personen, voor zover dat voor de vervulling van haar taak nodig is.
-
3. De in het eerste en tweede lid bedoelde personen kunnen op uitnodiging van de commissie als adviseur deelnemen aan de beraadslagingen.
Artikel 11. Verwerking van het advies
-
1. Burgemeester en wethouders kunnen eenmaal per activiteit een second opinion inwinnen bij een gemeentelijke adviescommissie van een andere gemeente. Zij stellen de commissie van het voornemen tot het plaatsen van die opdracht op de hoogte.
-
2. In geval burgemeester en wethouders een beschikking geven in afwijking van het door de commissie uitgebrachte advies verzenden zij een afschrift van die beschikking aan de commissie.
Paragraaf 6. Werkwijze
Artikel 12. Reglement van orde
-
1. De werkwijze van de commissie is nader vastgesteld in een reglement van orde dat als bijlage A is toegevoegd.
-
2. In het reglement van orde komt ten minste aan de orde:
- a.
de werkwijze bij de advisering zoals genoemd in artikel 2, vijfde lid, onder b, respectievelijk onder c;
- b.
de inrichting van het vooroverleg zoals genoemd in artikel 2, vijfde lid, onder f;
- c.
de wijze waarop de agenda openbaar wordt gemaakt en belanghebbenden worden uitgenodigd;
- d.
het vereiste quorum voor een besluitvormende vergadering, de vergaderorde en orde van de beraadslaging, waarbij er een onderscheid wordt aangebracht tussen de toelichtende fase waarin het spreekrecht wordt uitgeoefend en de beraadslagingen;
- e.
de notulering en dossiervorming;
- f.
de wijze waarop de adviezen openbaar worden gemaakt;
- g.
de instelling van subcommissies;
- h.
het aanwijzen van de voorzitter en zijn/haar taken;
- i.
de werkwijze en taken van leden op afroep.
- j.
de werkwijze bij afdoening onder verantwoordelijkheid van de commissie als bedoeld in artikel 9;
- k.
de selectie en voordracht van kandidaat-leden.
- a.
Artikel 13. Relatie met andere adviseurs
Bij het aanstellen van een supervisor, een kwaliteitsteam of een andere adviseur op het gebied van de omgevingskwaliteit, niet zijnde een lid of een adviseur van de commissie, dragen burgemeester en wethouders zorg voor een goede afstemming tussen de werkzaamheden van deze adviseur en de commissie.
Artikel 14. Vergoeding
De leden en de adviseurs als bedoeld in artikel 10, tweede lid, ontvangen een vergoeding op grond van een hiervoor passende door de organisatie opgestelde regeling.
Paragraaf 7. Jaarverslag
Artikel 15. Jaarverslag
-
1. De commissie brengt jaarlijks ten behoeve van de raadsvergadering voor 1 juli verslag als bedoeld in artikel 17.9, zesde lid, van de Omgevingswet, uit van haar werkzaamheden in het voorafgaande kalenderjaar.
-
2. In het jaarverslag komt ten minste aan de orde:
- a.
de wijze waarop toepassing is gegeven aan de kaders als bedoeld in artikel 17.9, derde lid, van de Omgevingswet;
- b.
de wijze waarop uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen;
- c.
op welke wijze toepassing is gegeven aan de welstandscriteria uit de ‘Reisgids voor ruimtelijke’ of de van toepassing zijnde regels in het omgevingsplan;
- d.
de werkwijze van de commissie;
- e.
de aard van de beoordeelde plannen;
- f.
de bijzondere projecten.
- a.
Paragraaf 8. Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 16. Overgangsrecht
-
1. De op grond van de Bouwverordening Schagen 2017 en de Erfgoedverordening Gemeente Schagen 2013 of Verordening Erfgoedcommissie Schagen 2013 benoemde leden worden geacht te zijn benoemd op grond van dit besluit. De termijn van ten hoogste 4 jaar als bedoeld in artikel 5, eerste lid, loopt vanaf de datum van de benoeming op grond van de Bouwverordening Schagen 2017 en de Erfgoedverordening Gemeente Schagen 2013 of Verordening Erfgoedcommissie Schagen 2013;
-
2. Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een aanvraag om een besluit is ingediend, blijft het oude recht, met betrekking tot de commissies op het gebied van welstand en monumentenzorg van kracht, met dien verstande dat de Adviescommissie voor erfgoed en ruimtelijke kwaliteit Schagen 2024 wordt geacht de in artikel 8 van de Woningwet, dan wel de in artikel 9.1, eerste lid, onder a, van de Erfgoedwet in samenhang met artikel 15 van de Monumentenwet 1988 bedoelde commissie te zijn.
Artikel 17. Vervallen en intrekking oude regeling
-
1. De regels met betrekking tot de commissie in de artikelen de artikelen 3 lid 2, 5, 12 lid 1 en lid 2 en 15 lid 1 en lid 2 van de Erfgoedverordening Gemeente Schagen 2013 vervallen.
-
2. De Verordening Erfgoedcommissie Schagen 2013 wordt ingetrokken.
Artikel 18. Inwerkingtreding en citeertitel
-
1. Deze verordening treedt tegelijk met de Wet van 23 maart 2016, houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet) in werking.
-
2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening op de gemeentelijke adviescommissie voor erfgoed en ruimtelijke kwaliteit Schagen 2024.
Ondertekening
Aldus besloten in de vergadering van 19 december 2023. De Gemeenteraad van de gemeente Schagen,
griffier
G.E.P. Meijer
voorzitter
M.J.P. van Kampen
Bijlage A: Reglement van orde van de gemeentelijke adviescommissie voor omgevingskwaliteit Schagen
1.Onafhankelijkheid en taakomschrijving
Artikel 1.1 Onafhankelijkheid
- 1.
De gemeentelijke adviescommissie erfgoed en ruimtelijke kwaliteit Schagen 2024 (hierna: commissie) is een door de gemeenteraad benoemde onafhankelijke adviescommissie. In de commissie zetelt ook een burgerlid.
- 2.
Als een commissielid in enige vorm betrokken is bij een te beoordelen plan maakt het lid deze betrokkenheid tijdig kenbaar en wordt het plan behandeld zonder inbreng van het betreffende lid. Van deze formele stap wordt in het advies melding gemaakt. Indien de voorzitter van de commissie dit nodig acht wordt het betreffende lid vervangen door een invaller of wordt het advies – in overleg met het college - voorgelegd aan een andere commissie.
Artikel 1.2 Taakomschrijving
- 1.
De commissie is een gemeentelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet;
- 2.
De commissie voert in ieder geval de taken uit zoals omschreven in artikel 2, derde lid van de Verordening op de gemeentelijke adviescommissie voor omgevingskwaliteit Schagen 2024.
- 3.
De commissie vormt een klankbord voor ambtenaren en externe deskundigen die betrokken zijn bij de begeleiding en borging van een goede omgevingskwaliteit.
2.Functioneren van de commissie
Artikel 2.1 Voordracht, benoeming, zittingstermijn
- 1.
De voorzitter en leden worden als kandidaat aan het college voorgedragen ter benoeming door de raad.
- 2.
Benoemingen gelden voor een periode van 3 jaar met een mogelijkheid tot herbenoeming voor een periode van nog eenmaal 3 jaar. Omwille van de continuïteit worden de leden van de commissie benoemd en herbenoemd in een alternerend systeem.
- 3.
Door de commissie wordt een rooster van aftreden bijgehouden van de leden die door haar worden voorgedragen. De commissie draagt drie maanden voor het verstrijken van een benoemingstermijn een kandidaat tot herbenoeming voor aan burgemeester en wethouders ter herbenoeming door de raad.
Artikel 2.2 Voortijdige beëindiging van de benoeming van commissieleden
- 1.
De voorzitter en leden, behoudens het burgerlid, kunnen te allen tijde kenbaar maken hun benoeming te willen beëindigen. Zij geven hiervan schriftelijk drie maanden tevoren kennis aan de commissie, die dit onverwijld kenbaar maakt aan burgemeester en wethouders.
- 2.
De raad kan in voorkomende gevallen, de benoeming van een lid of meerdere leden, voortijdig beëindigen, wanneer het betreffende commissielid of -leden naar zijn oordeel niet naar behoren functioneert of functioneren.
Artikel 2.3 Profielschets van de leden
- 1.
De leden moeten geïnteresseerd zijn in de gemeente en deze kennen of willen leren kennen.
- 2.
De leden zijn bereid zich te verdiepen in het ruimtelijk kwaliteitsbeleid in brede zin gemeente en baseren zich bij de beoordeling van plannen op de omgevingsvisie, het omgevingsplan en de beleidsregels, bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet. Bij een advies over een rijksmonumentenactiviteit neemt de commissie de uitgangspunten, bedoeld in artikel 5.22 van de Omgevingswet, in acht.
- 3.
De leden moeten in staat zijn plantekeningen te lezen en cultureel besef en kennis hebben van de (geschiedenis van de) bouwkunst.
- 4.
De leden beschikken over voldoende communicatieve vaardigheden om hun oordeel begrijpelijk te verwoorden, met respect voor allen die bij de advisering een rol spelen.
- 5.
De leden hebben een geheimhoudingsplicht inzake de aan hen voorgelegde plannen en beleidsdocumenten, niet zijnde openbare aanvragen om een omgevingsvergunning.
- 6.
De leden zijn onpartijdig, zij mogen geen persoonlijk belang hebben bij de door het bevoegd gezag te nemen beslissingen en zij mogen hun taak niet met vooringenomenheid vervullen.
- 7.
De leden hebben geen professionele binding met de gemeente, zij mogen niet werkzaam zijn bij een bedrijf waarmee de gemeente een raamovereenkomst heeft afgesloten.
Artikel 2.4 Profielschets van de burgerlid
- 1.
Het burgerlid moet woonachtig zijn in de gemeente en haar regio kennen.
- 2.
Het burgerlid is bereid zich te verdiepen in het ruimtelijk kwaliteitsbeleid in brede zin en baseren zich bij de beoordeling van plannen op het gemeentelijk beleid. Dus actief ervaring hebben, houden en geworteld zijn in de gemeenschap is een criterium op basis waarvan ook geselecteerd wordt.
- 3.
Het burgerlid moet in staat zijn plantekeningen te lezen en cultureel besef en affiniteit hebben met haar (geschiedenis van de) architectuur, stedenbouw, landschapsarchitectuur en monumentenzorg. Juist specifieke lokale kennis en reflectie van daaruit als gebruiker is de meerwaarde ten opzichte van de inhoudelijk deskundigen.
- 4.
Het burgerlid beschikt over voldoende communicatieve vaardigheden om zijn/haar oordeel begrijpelijk te verwoorden, met respect voor allen die bij de advisering een rol spelen.
- 5.
Het burgerlid heeft een geheimhoudingsplicht inzake de aan hem/haar voorgelegde plannen en beleidsdocumenten, niet zijnde openbare vergunningaanvragen.
- 6.
Het burgerlid is onpartijdig, hij/zij mag geen persoonlijk belang hebben bij de door het bevoegd gezag te nemen beslissingen en hij/zij mag zijn/haar taak niet met vooringenomenheid vervullen.
- 7.
Een burgerlid is betrokken bij het maatschappelijk leven in de gemeente en beschikt vanuit die achtergrond en interesse over een zekere mate van deskundigheid en kennis met betrekking tot de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente.
Artikel 2.5 Verantwoordelijkheden van de voorzitter
- 1.
De voorzitter is verantwoordelijk voor het functioneren van de commissie en bewaakt de deugdelijkheid van de advisering in brede zin.
- 2.
De voorzitter geeft leiding aan de vergadering en bewaakt de voortgang van de agenda. In de discussies draagt hij of zij er zorg voor dat alle commissieleden hun mening voldoende naar voren kunnen brengen. Na de discussie geeft de voorzitter een samenvatting van het uit te brengen advies, als basis voor de schriftelijke uitwerking.
- 3.
De voorzitter treedt op als gastheer of –vrouw voor de planindieners, ontwerpers en andere bezoekers.
- 4.
De voorzitter organiseert met de commissie een jaarlijkse, inhoudelijke evaluatie van de werkzaamheden en heeft hiertoe tenminste eenmaal per jaar een evaluerend overleg met de portefeuillehouder. De uitkomsten van het evaluatiegesprek worden opgenomen in het jaarverslag van de commissie.
- 5.
De voorzitter onderhoudt de contacten met de media en andere belangstellenden en informeert hierover tijdig de gemeente.
Artikel 2.6 Verantwoordelijkheden van de leden
- 1.
De leden zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de vakinhoudelijke kwaliteit van de adviezen.
- 2.
Een als kandidaat aan burgemeester en wethouders voorgedragen lid is een persoon die zich door opleiding en/of ervaring kwalificeert om zitting te nemen in de commissie.
- 3.
De leden hebben een eigen, actieve beroepspraktijk en hebben ervaring met het beoordelen van ontwerpen van (aanstaande) collega’s in bijvoorbeeld onderwijssituaties of jury’s.
3.Jaarlijkse verantwoording
Artikel 3.1 Jaarverslag
- 1.
Het jaarverslag van de commissie wordt opgesteld conform artikel 15 van de Verordening op de gemeentelijke adviescommissie voor omgevingskwaliteit Schagen 2024.
- 2.
Het verslagjaar loopt van januari tot en met december. Het jaarverslag wordt jaarlijks vóór 1 juli aangeboden aan de raad.
- 3.
Op verzoek van de raad wordt het jaarverslag gepresenteerd tijdens een raadsvergadering of een andere bijeenkomst.
- 4.
Het jaarverslag wordt, na aanbieding aan de raad, besproken in een evaluatiegesprek met de portefeuillehouder.
4.Termijn van advisering
Artikel 4.1 Termijn van advisering
- 1.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning adviseert de commissie binnen de termijnen zoals vastgesteld in artikel 7 van de Verordening op de gemeentelijke adviescommissie voor omgevingskwaliteit Schagen 2024.
- 2.
Binnen deze termijnen kan de commissie het advies aanhouden indien meer informatie of een toelichting van de ontwerper wenselijk is.
- 3.
Bij adviesvragen waar (nog) geen sprake is van een aanvraag om een omgevingsvergunning geeft de commissie aan op welke termijn zij haar advies kan uitbrengen.
5.Openbaarheid en mondelinge toelichting
Artikel 5.1 Openbaarheid van de vergadering
- 1.
De commissie vergadert in het openbaar conform artikel 8, eerste lid van Verordening op de gemeentelijke adviescommissie voor omgevingskwaliteit Schagen 2024.
- 2.
Een ieder kan de vergadering van de commissie bijwonen als toehoorder. Toehoorders hebben geen spreekrecht.
Artikel 5.2 Mondelinge toelichting
- 1.
Het geven van een mondelinge toelichting door de indiener van een plan is mogelijk volgens de regeling in artikel 8tweede lid van de Verordening op de gemeentelijke adviescommissie voor omgevingskwaliteit Schagen 2024.
- 2.
Een plantoelichting is een korte toelichting op de planfilosofie en de gemaakte keuzes in relatie tot de ruimtelijke en maatschappelijke context en het gemeentelijke beleid. De toelichting wordt gegeven voorafgaand aan de beraadslaging door de commissie en bedraagt maximaal 15 minuten.
- 3.
De mondelinge toelichting kan namens de indiener van een plan gegeven worden door de ontwerper.
- 4.
De commissie kan de indiener verzoeken om een mondelinge toelichting.
- 5.
De gemeentelijke plantoelichter/casemanager is verantwoordelijk voor de afspraken met betrekking tot mondelinge toelichtingen.
Artikel 5.3 Openbaarheid van de adviezen
De commissie adviseert aan het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag besluit op welke wijze de adviezen van de commissie openbaar gemaakt worden.
6.Afdoening onder verantwoordelijkheid
Artikel 6.1 Advisering onder verantwoordelijkheid van de commissie
- 1.
De commissie kan, in overleg met de plantoelichter één of meer van haar leden schriftelijk mandateren om bepaalde taken uit te voeren. De gemandateerde voert de taak uit onder verantwoordelijkheid en namens de commissie, wat moet blijken uit bijvoorbeeld de ondertekening.
- 2.
Eén van de taken die door de commissie aan één of meer van haar leden kunnen worden gemandateerd is het uitbrengen van het advies over aanvragen van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor bouwplannen van relatief geringe ruimtelijke betekenis of van bouwplannen waar de mening van de commissie als bekend mag worden verondersteld. De gemandateerde heeft hierbij een beperkt mandaat, dat wil zeggen dat alleen positieve adviezen kunnen worden gegeven. Plannen waarmee het gemandateerde commissielid niet akkoord kan gaan, worden alsnog in de plenaire commissie behandeld.
- 3.
Bij enige vorm van twijfel legt de gemandateerde het betreffende bouwplan voor aan de plenaire commissie.
- 4.
Voor behandeling van bouwplannen onder mandaat gelden verder dezelfde reglementen als voor behandeling van bouwplannen door de plenaire commissie.
Artikel 6.2 Reikwijdte van de verantwoordelijkheid
- 1.
Afdoening onder verantwoordelijkheid van de commissie kan plaatsvinden bij positieve beoordeling van een aanvraag.
- 2.
Bij afdoening onder verantwoordelijkheid van de commissie geldt dat een aanvraag bij enige vorm van twijfel wordt voorgelegd aan de commissie of een daartoe aangewezen commissielid.
- 3.
Bij afdoening onder verantwoordelijkheid van de commissie wordt de commissie onverwijld schriftelijk in kennis gesteld van de beoordeling.
- 4.
Voor afdoening onder verantwoordelijkheid van de commissie is deze verordening van overeenkomstige toepassing.
7.Vorm waarin het advies wordt uitgebracht
Artikel 7.1 Schriftelijke advisering en motivering
- 1.
De commissie adviseert conform artikel 2 van de Verordening op de gemeentelijke adviescommissie voor omgevingskwaliteit Schagen 2024.
- 2.
De conceptadviezen worden binnen vijf werkdagen na de vergadering digitaal ter kennisname aan het bevoegd gezag gezonden. Na waarmerking door de commissie worden de definitieve adviezen aangeboden aan de gemeentelijke plantoelichter.
- 3.
Voor wat betreft de adviezen geldt:
- a.
Het advies geeft aan of het uiterlijk van een bouwwerk of een standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, al dan niet in strijd is met de omgevingsvisie, het omgevingsplan of de beleidsregels, bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet of de uitgangspunten, bedoeld in artikel 5.22 van de Omgevingswet.;
- b.
Het advies geeft aan op welke criteria de beoordeling is gebaseerd;
- c.
Motivering gebeurt bij alle uitgebrachte adviezen;
- d.
Het advies kan worden gecombineerd met suggesties voor beleid of procedurele zaken die naar mening van de commissie in acht genomen zouden moeten worden. Deze suggesties zijn vrijblijvend en staan duidelijk los van de conclusie van het advies zelf.
- a.
- 4.
Een advies zal nooit zodanig geformuleerd zijn dat één der betrokkenen zich daardoor beledigd of in goede naam of eer aangetast voelt.
Artikel 7.2 Conclusie van het advies
- 1.
Het advies kan de volgende conclusies hebben:
- a.
Akkoord: Het plan voldoet naar mening van de commissie aan de van toepassing zijnde criteria. Dit advies kan worden gecombineerd met suggesties om het plan op een (nog) hoger niveau te tillen. Deze suggesties zijn vrijblijvend en staan los van de conclusie van het advies zelf.
- b.
Akkoord op hoofdlijnen: Wordt gebruikt bij vooroverleggen. De commissie staat positief tegenover de ontwikkeling van het schetsplan. Het uit te werken plan moet in een later stadium terugkomen bij commissie voor een definitief advies.
- c.
Niet akkoord tenzij wordt voldaan aan de voorwaarden: Het plan voldoet naar mening van de commissie niet aan de criteria, tenzij het op ondergeschikte punten wordt aangepast. Deze punten worden vastgelegd. De indiener krijgt de gelegenheid het plan binnen de termijn aan te passen.
- d.
Niet akkoord, nader overleg: Het plan voldoet naar mening van de commissie niet aan de criteria, de commissie wacht een nader overleg of een aangepast plan af. De negatieve beoordeling wordt beargumenteerd op basis van de criteria.
- e.
Niet akkoord: Het plan voldoet naar mening van de commissie niet aan de criteria. Dit betekent dat ingrijpende wijzigingen in het planconcept of de uitwerking van het ontwerp noodzakelijk zijn. De negatieve beoordeling wordt beargumenteerd op basis van de criteria.
- a.
Artikel 7.3 Toelichting op het advies
- 1.
De indiener van een plan kan een mondelinge toelichting vragen op het advies.
- 2.
Deze toelichting wordt in eerste instantie gegeven door de gemeentelijke plantoelichter.
- 3.
Indien de indiener vervolgens een nadere toelichting wenst kan een afspraak worden gemaakt met de commissie.
8.Vergaderorde en werkwijze
Artikel 8.1 Vergadering
- 1.
De commissie vergadert conform artikel 8 van de Verordening op de gemeentelijke adviescommissie voor omgevingskwaliteit Schagen 2024.
- 2.
Het vergaderrooster van de commissie wordt elk jaar vóór 1 januari opgesteld.
- 3.
De gemeentelijk plantoelichter verzorgt in overleg met de voorzitter, de agendering van de adviesaanvragen.
- 4.
De commissiecoördinator verzorgt in overleg met de voorzitter, de agendering van de vergadering als geheel.
- 5.
Bij afwezigheid van de voorzitter kan een ander lid van de commissie, daartoe door de commissie aangewezen, als voorzitter optreden. Bij vooraf kenbare afwezigheid vindt vervanging plaats overeenkomstig verordening.
- 6.
Het burgerlid behoeft bij incidentele afwezigheid niet vervangen te worden.
Artikel 8.2 Stemming
- 1.
Alle aanwezige commissieleden dan wel hun plaatsvervangers, brengen één stem uit omtrent het uit te brengen advies.
- 2.
De commissie beslist omtrent het uit te brengen advies bij meerderheid van stemmen.
- 3.
Bij staking van de stemmen vraagt de commissie een second opinion aan Commissie voor Second Opinions van Mooi Noord-Holland. De commissie neemt in dergelijke gevallen het advies van de Commissie voor Second Opinions over.
Artikel 8.3 Onderzoek ter plaatse
De commissie stelt een onderzoek ter plaatse in, indien zij van oordeel is dat dit onderzoek redelijkerwijs voor de vervulling van haar taak nodig is.
Artikel 8.4 Vooroverleg
- 1.
Vooroverleg leidt tot een preadvies over een voorgenomen plan. Vooroverleg vindt plaats voorafgaand aan een eventuele aanvraag om een omgevingsvergunning.
- 2.
Vooroverleg vindt plaats binnen de bestaande criteria. Als een plan niet binnen deze criteria past wordt dit in het preadvies aangegeven.
- 3.
Vooroverleg is niet openbaar, tenzij de planindiener en het bevoegd gezag geen bezwaar hebben tegen een openbaar vooroverleg.
- 4.
De commissie draagt zorg voor consistente beoordelingen in de verschillende planfasen. Preadviezen worden opgenomen in het dossier. De commissie geeft aan in welke fase het plan werd beoordeeld en op basis van welke beleidscriteria de aanvraag om een omgevingsvergunning uiteindelijk zal worden beoordeeld.
- 5.
Als een plan tijdens de vooroverlegfase drie keer negatief wordt beoordeeld door de commissie en als er tijdens het proces geen noemenswaardige vooruitgang wordt geconstateerd, zal de commissie het bevoegd gezag adviseren het vooroverleg te beëindigen.
- 6.
Beëindiging van het vooroverleg vindt niet plaats indien het plan niet tenminste eenmaal door de plenaire commissie is beoordeeld.
- 7.
Indien het vooroverleg niet binnen 12 maanden na de laatste beoordeling door de commissie, wordt gevolgd door een aanvraag om een omgevingsvergunning, wordt de behandeling gesloten. Deze termijn geldt niet indien de commissie en de indiener van het plan een andere termijn overeenkomen. Een afwijkende termijn wordt opgenomen in het advies.
Artikel 8.5 Planbegeleiding
- 1.
Bij het aanstellen van een supervisor, een kwaliteitsteam, een ervenconsulent of vergelijkbare planbegeleiders, zal burgemeester en wethouders zorg dragen voor een heldere taakomschrijving en een goede afstemming tussen de planbegeleider en de commissie.
- 2.
Het college geeft hierbij in ieder geval aan of de planbegeleider volledig zelfstandig opereert; dan wel in nauwe samenwerking met een lid van de commissie dat bevoegd is te adviseren namens de commissie; dan wel wordt benoemd als lid van de commissie met de bevoegdheid te adviseren namens de commissie.
Artikel 8.6 Ontwerpwedstrijden
- 1.
Bij een ontwerpwedstrijd of een ontwikkelingscompetitie worden de inzendingen beoordeeld door een speciaal aangewezen jury of beoordelingscommissie. Dit kan nooit de commissie als zodanig zijn. Een lid van de commissie kan wel op persoonlijke titel worden aangewezen als lid van een jury of beoordelingscommissie.
- 2.
De inzendingen van een ontwerpwedstrijd of een ontwikkelingscompetitie kunnen voor een preadvies worden voorgelegd aan de commissie.
9.Oordeel van het bevoegd gezag
Artikel 9.1 Deugdelijkheid van het advies
- 1.
Het bevoegd gezag vergewist zich er van dat het aan haar uitgebrachte advies naar inhoud en wijze van totstandkoming deugdelijk is. Indien dit naar mening van het bevoegd gezag niet het geval is, vraagt zij de commissie gemotiveerd om een heroverweging.
Artikel 9.2 Afwijken op inhoudelijke grond
- 2.
Het bevoegd gezag kan op inhoudelijke grond afwijken van het advies indien zij tot het oordeel komt dat de commissie de van toepassing zijnde criteria niet juist heeft geïnterpreteerd, of de commissie naar haar oordeel niet de juiste criteria heeft toegepast.
- 3.
Indien het bevoegd gezag op inhoudelijke grond tot een ander oordeel komt dan de commissie, dan kan zij voordat het besluit op de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt genomen een second opinion vragen.
- 4.
Indien het bevoegd gezag op inhoudelijke grond afwijkt van het advies wordt dit in de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning gemotiveerd. De commissie wordt hiervan op de hoogte gesteld.
10.Ondersteuning
Artikel 10.1 Gemeentelijk plantoelichter
- 1.
Het college wijst een of meer en ambtenaar/-en aan als gemeentelijk plantoelichter(s).
- 2.
Een gemeentelijk plantoelichter
- a.
ondersteunt de commissie zodanig dat deze optimaal kan functioneren bij de uitoefening van haar taken.
- b.
is op geen enkele wijze, anders dan informatief, betrokken bij of verantwoordelijk voor de inhoud van de beraadslagingen en de advisering door de commissie.
- c.
is aanwezig bij alle vergaderingen van de commissie en fungeert als dagelijks aanspreekpunt van de commissie.
- d.
onderhoudt de contacten met de ambtelijke diensten, neemt de adviesaanvragen in en bereidt de behandeling van de plannen voor. Hij of zij controleert of de plannen zijn voorzien van de benodigde bescheiden en draagt zorg voor de benodigde informatie over de omgeving, de locatie en het plan, en overigens alle voor de beoordeling relevante informatie.
- e.
verzorgt in overleg met de voorzitter, de agendering van de adviesaanvragen en draagt er zorg voor dat de commissie kan adviseren binnen de voorgeschreven termijn.
- f.
maakt de afspraken voor mondelinge toelichtingen, in overleg met de commissiecoördinator.
- g.
geeft indieners van plannen een mondelinge toelichting op het advies van de commissie.
- h.
levert desgevraagd gegevens aan voor het jaarverslag van de commissie en neemt deel aan het evaluatieoverleg tussen de portefeuillehouder en de commissie.
- a.
- 3.
De prestatieakkoord verklaarder legt wat betreft de organisatorische en budgettaire aspecten verantwoording af aan burgemeester en wethouders.
11.Financiële vergoeding
Artikel 11.1 Financiële vergoeding
- 1.
De door Mooi Noord-Holland voorgedragen commissieleden genieten een door Mooi Noord-Holland te bepalen en te betalen vergoeding en een vergoeding van de reiskosten.
- 2.
De overige leden genieten een door de gemeente te betalen presentiegeld overeenkomstig de gemeentelijke vergoedingsregeling voor commissieleden en een vergoeding van de reiskosten.
12.Slotbepaling
Artikel 12.1
Aldus vastgesteld als bijlage bij de Verordening op de gemeentelijke adviescommissie voor erfgoed en ruimtelijke kwaliteit Schagen 2024.
Toelichting Algemeen
Met de Omgevingswet (hierna: de wet) die naar verwachting op 1 januari 2024 in werking treedt, wordt het stelsel van ruimtelijke regels volledig herzien. De wet bundelt de wetgeving en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. Belangrijk verbeterdoel van de nieuwe wet is een kader te bieden dat overheden meer afwegingsruimte biedt om doelen voor de leefomgeving te bereiken. “Decentraal, tenzij” is een belangrijk principe van de wet. Dit betekent dat taken en bevoegdheden in principe bij het lokale bestuur, zoals de gemeente liggen. Alleen indien het gaat om een nationaal of internationaal belang of als dat doelmatiger of doeltreffender is, stelt het Rijk regels.
Eén van de doelen van de wet is het bereiken van een goede omgevingskwaliteit (artikel 1.3 van de wet). Daarbij gaat het om het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Gemeenten hebben een grote vrijheid in de wijze waarop zij het doel van een goede omgevingskwaliteit willen bereiken. Dat geldt ook voor de rol van de gemeentelijke adviescommissie (hierna: commissie) daarbij. Een adequate invulling van de taak en de werkwijze van deze commissie draagt bij aan het doel van een goede omgevingskwaliteit.
Artikelsgewijs
Artikel 1. Definities
Goede omgevingskwaliteit
"Een goede omgevingskwaliteit" is naast veiligheid en gezondheid opgenomen in de maatschappelijke doelstelling van de wet (artikel 1.3 van de wet). Dit geeft aan dat aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap belangrijk zijn. Het gaat daarbij zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden (Kamerstukken II 2013-2014, 33962, nr. 3).
De gemeente heeft de plicht de zorg voor de omgevingskwaliteit zelf in te vullen, inclusief het adviesstelsel op het gebied van de omgevingskwaliteit. Burgers kunnen, wanneer geen concrete gedragsbepalingen voorhanden zijn of deze niet toereikend blijken, ten aanzien van de het doel van een goede omgevingskwaliteit een beroep doen op de algemene zorgplicht.
Artikel 2. Taak en werkzaamheden
Eerste lid
Hierdoor wordt bepaald dat er een commissie is.
Tweede lid
Hiermee wordt bepaald waar de commissie haar adviezen, die gerelateerd zijn aan erfgoed, op baseert.
Derde lid
Hiermee wordt bepaald waar de commissie haar adviezen, die biet gerelateerd zijn aan erfgoed, op baseert.
Vierde lid
Dit lid beschrijft de adviestaak in algemene zin: het adviseren van de raad en het college van burgemeester en wethouders (hierna: college) op het gebied van de omgevingskwaliteit als bedoeld in artikel 1.3 van de wet. De commissie adviseert dus niet over andere aspecten van de fysieke leefomgeving, zoals een veilige en gezonde fysieke leefomgeving. Daaronder wordt in elk geval begrepen het geven van voorlichting over de doelstelling van een goede omgevingskwaliteit en over de werkzaamheden van de commissie.
Vijfde lid
Onderdeel a
Dit betreft de advisering over aanvragen om een omgevingsvergunning of de advisering over een ontwerpbesluit als het college geen bevoegd gezag is. De commissie adviseert op verzoek van het college over een aanvraag voor:
1 7. een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument
De wet definieert een rijksmonumentenactiviteit als volgt:
“een activiteit inhoudende het slopen, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een rijksmonument of een voorbeschermd rijksmonument of het herstellen of gebruiken daarvan waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht”.
De commissie adviseert niet over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot archeologische rijksmonumenten. De commissie brengt advies uit met het oog op het behoud van cultureel erfgoed. Uitgangspunten daarbij zijn:
- -
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten en archeologische monumenten;
- -
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend is vereist is voor het behoud van die monumenten;
- -
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en
- -
het conserveren en in stand houden van archeologische monumenten, bij voorkeur in situ.
Dit volgt uit artikel 8.80 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna: Bkl) dat de beoordelingsregels voor de rijksmonumentenactiviteit bevat.
Voor rijksmonumentenactiviteiten met betrekking tot archeologische rijksmonumenten is de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister van OCW) aangewezen als advies- en instemmingsorgaan in de gevallen dat het college het bevoegd gezag is. Dit in verband met zijn verantwoordelijkheid voor de archeologische rijksmonumenten en met het landelijk overzicht en de vereiste specialistische kennis en ervaring die aanwezig zijn bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Ook is de Minister van OCW (mede) bevoegd tot toezicht en handhaving waar het gaat om archeologische rijksmonumenten. Behoud in situ (in de bodem) is hierbij het uitgangspunt.
De gemeenten spelen desalniettemin in de archeologie een cruciale rol. De afweging om archeologische monumenten in situ (in de bodem) dan wel ex situ (door ze op te graven) te behouden, wordt meestal door de gemeente gemaakt in het kader van het opstellen van het omgevingsplan en de belangenafweging bij de specifieke omgevingsplanactiviteiten waaraan een archeologische onderzoeksplicht is gekoppeld.
De gemeente is op grond van artikel 5.130 van het Bkl verplicht om bij het opstellen van het omgevingsplan rekening te houden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, waaronder (aantoonbaar te verwachten) archeologische monumenten. Daarbij kan de (aantoonbaar te verwachten) aanwezigheid van archeologische monumenten van invloed zijn op onder meer de toedeling van functies aan locaties – bijvoorbeeld de keuze om geen parkeergarage toe te staan op een locatie met hoge archeologische waarde – of op de inhoud van in het omgevingsplan op te nemen beschermende regels of beoordelingsregels. De commissie kan hierover op grond van de andere onderdelen van dit artikel adviseren.
Voor als gemeentelijk monument beschermde archeologische monumenten is de commissie wel het aangewezen adviesorgaan.
2 7. een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een voorbeschermd gemeentelijk monument of een gemeentelijk monument
De bescherming van monumenten of archeologische monumenten als gemeentelijk monument gebeurt door aan het monument of archeologisch monument in het omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven. Met een voorbereidingsbesluit kan voorbescherming worden geboden aan een locatie waarvoor wordt overwogen deze de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven. Hieronder valt bijvoorbeeld een stolpboerderij, beeldbepalend pand of karakteristiek pand of waardevolle groenvoorziening;
Het overgangsrecht in de wet en het Invoeringsbesluit Omgevingswet regelt dat er bij het in werking treden van de wet een vergunningplicht geldt voor activiteiten met betrekking tot gemeentelijke monumenten en voorbeschermde gemeentelijke monumenten die nog op grond van de Erfgoedverordening Schagen 2013 zijn aangewezen. De regels uit die verordening blijven gelden tot het moment dat dit onderwerp in het nieuwe deel van het omgevingsplan is geregeld. Dit volgt uit de artikelen 22.4 en 22.8 van de wet en artikel
7.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet in samenhang met artikel 22.2 van het omgevingsplan (bruidsschat). De in de Erfgoedverordening Schagen 2013 opgenomen vergunningplicht geldt als een verbod op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de wet om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten.
3 7. een omgevingsplanactiviteit in geval de commissie in het omgevingsplan als adviseur is aangewezen
De raad kan op grond van artikel 16.15, tweede lid, van de wet in het nieuwe deel van het omgevingsplan bepalen in welke gevallen een advies verplicht is. Dit kan per gebied of per type activiteit of bouwwerk verschillen. Zolang nog geen gevallen zijn aangewezen, zet het college het bestaande beleid met betrekking tot het vragen van commissieadvies voort.
Omdat het omgevingsplan ook bij een projectbesluit of een voorbereidingsbesluit kan worden gewijzigd, brengt dit mee dat ook Gedeputeerde Staten, het dagelijks bestuur van het Waterschap en de Minister van OCW de commissie als adviseur in het omgevingsplan kunnen aanwijzen. Regels over de aanwijzing van de commissie als adviseur kunnen ook onderdeel zijn van de voorbeschermingsregels waarmee een voorbereidingsbesluit het omgevingsplan wijzigt. Overigens betekent dit niet dat de commissie daarmee ook formeel adviesorgaan van die andere bestuursorganen wordt. Als het college geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich
tot het college in plaats van het bevoegd gezag (artikel 4.22 van het Omgevingsbesluit). Waaronder in ieder geval een omgevingsplanactiviteit gelegen die betrekking heeft op een bouwplan gelegen binnen een historische kern, stolpenzone, een cultuurhistorisch waardevol gebied of een gebied met een functieaanduiding die betrekking heeft op cultureel erfgoed.
4 7. een andere activiteit in geval burgemeester en wethouders een advies nodig achten met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit
Dit onderdeel is gelijkwaardig aan de huidige zogenoemde “kan-bepaling” over de welstandsadvisering in artikel 6.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht. Het college kan – voor zover dat in het omgevingsplan niet anders is geregeld – op grond daarvan zelf bepalen of zij een advies inwinnen bij de commissie.
De beoordeling van de omgevingsplanactiviteit bouwen door de commissie
Bij het beoordelen van een bouwplan volgt de commissie de beoordelingsregels die in het omgevingsplan staan. De beoordelingsregels geven aan onder welke voorwaarden de vergunning kan worden verleend of geweigerd. Het gaat hierbij om regels over het bouwwerk zelf als wel zijn relatie tot de omgeving en de te verwachten ontwikkeling daarvan. Bijvoorbeeld de bouwhoogte, de bouwmassa, het maximale bebouwingsoppervlak, de aanwijzing van bouwvlakken, de situering op de bouwvlakken, de karakteristiek van de bebouwing, en het uiterlijk van bouwwerken zoals vastgelegd in de beleidsnota.
De wet biedt de gemeente een kans om te zorgen voor een betere inbedding en aansluiting van welstandsaspecten binnen het ruimtelijke kwaliteitsbeleid. Het streven naar een goede omgevingskwaliteit als bedoeld in artikel 1.3 van de wet is daarbij het overkoepelende doel. Daarom is de advisering niet beperkt tot ingrepen aan beschermde monumenten en het uiterlijk van bouwwerken. De commissie adviseert zowel over de toepassing van de regels in het omgevingsplan zelf (zoals de mogelijkheid tot “binnenplanse” afwijkingen), als over de toepassing van de beleidsregels over het uiterlijk van bouwwerken. Dit gebeurt vanuit het doel van een goede omgevingskwaliteit.
Onderdeel b
De Minister van OCW vraagt ingevolge de Erfgoedwet altijd advies aan het college van de gemeente waar een monument of archeologisch monument zich bevindt, alvorens te besluiten het aan te wijzen als rijksmonument. In dat geval is de commissie adviseur van het college. De commissie is ook adviseur in geval het college het voornemen heeft een monument of archeologisch monument aan te wijzen als gemeentelijk monument (door de locatie de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven).
Onderdeel c
Dit onderdeel geeft invulling aan de mogelijkheid als bedoeld in artikel 17.9, tweede lid, van de wet om de commissie in te schakelen bij het ontwikkelen van beleid voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Zoals hierboven vermeld gaat het uitsluitend om beleid op het gebied van de omgevingskwaliteit.
Onderdeel d
Dit onderdeel betreft de opgavegerichte advisering in verband met een verkenning van een mogelijk bestaande of toekomstige opgave.
In geval van een verkenning in het kader van een projectprocedure of projectbesluit als bedoeld in artikel 5.48, tweede lid, van de wet onderzoekt het bevoegd gezag de mogelijke oplossingen voor een opgave. Door de verkenning kan het bevoegd gezag inzichten verkrijgen in:
- -
de aard van de opgave,
- -
de relevante ontwikkelingen voor de fysieke leefomgeving, en
- -
de mogelijke oplossingen voor die opgave. Hieronder vallen ook de oplossingen die anderen aandragen en waarvan het bevoegd gezag na beoordeling ervan besluit deze mee te nemen in de verkenning.
Burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen van het Rijk en de provincie die een mogelijke oplossing hebben aangedragen, kunnen aan het college vragen een deskundige instantie als de commissie over hun oplossing te raadplegen. Het college kan ook zelf advies vragen over de aangedragen oplossingen voor de opgave.
De laatste zinsnede van dit onderdeel geeft aan dat ook als er geen sprake is van een projectprocedure of projectbesluit het college aan de commissie advies kan vragen in het kader van een verkenning van een mogelijk bestaande of toekomstige opgave in de fysieke leefomgeving. Als de commissie hierom gevraagd wordt kan zij vroeg in het proces adviseren.
Onderdeel e
Dit onderdeel betreft de ontwerpgerichte advisering. Deze taak heeft geen betrekking op het adviseren over door het college op aanvraag te nemen besluiten, maar op het informeren en begeleiden van planindieners en ontwerpers gedurende het ontwerpproces, met het doel een hoogstaande stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit te bereiken. Dit onderdeel biedt de mogelijkheid om in een specifiek geval de commissie of een lid van de commissie te belasten met of te betrekken bij deze taak.
Onderdeel f
Vooroverleg bij een vergunningaanvraag wordt in de wet niet gereguleerd. De bestaande praktijk kan op grond van dit onderdeel worden voortgezet. Het belang van een goed vooroverleg neemt toe, aangezien het vereiste van onlosmakelijke samenhang vanuit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) niet is overgenomen in de wet. De initiatiefnemer is er zelf verantwoordelijk voor dat zij of hij voor alle activiteiten beschikt over de vereiste vergunningen. Het is aan de initiatiefnemer om de verschillende eisen op elkaar af te stemmen. Vooral bij complexe projecten is vooroverleg van groot belang.
Onderdeel g
In dit onderdeel is bepaald dat de commissie ook adviseur kan zijn bij het stellen van maatwerkvoorschriften in verband met het uiterlijk van bouwwerken, de zorg voor cultureel erfgoed en werelderfgoed en andere zaken die de omgevingskwaliteit betreffen. De aanschrijvingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 13a van de Woningwet in geval van een bouwwerk dat in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand, is opgenomen in de bruidsschat als bedoeld in artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet. Dit in de vorm van een bevoegdheid tot stellen van maatwerkvoorschriften (zie artikel 22.7 in samenhang met artikel 22.4 van het tijdelijke deel van het omgevingsplan).
De specifieke zorgplicht voor rijksmonumenten verplicht initiatiefnemers om maatregelen te nemen om het beschadigen of vernielen van (voorbeschermde) rijksmonumenten te voorkomen. Een activiteit hoeft daarbij niet gericht te zijn op een rijksmonument. Het is voldoende dat een activiteit in de fysieke leefomgeving effect heeft op dat rijksmonument. Een voorbeeld hiervan is het bouwen van een tunnel, waardoor een rijksmonument kan verzakken. De regels voor de specifieke zorgplicht staan in hoofdstuk 13 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). De gemeente kan op grond daarvan maatwerkvoorschriften opleggen.
Bij beleidsmatig als karakteristiek geduide panden gaat het overwegend om panden die vanwege hun ouderdom een toenemende mate van bescherming vragen of stedenbouwkundig van belang zijn voor de identiteit van een gebied of ontstaansgeschiedenis waaronder panden van voor 1950.
Onderdeel h
De meeste regels over de fysieke leefomgeving uit de gemeentelijke verordeningen komen niet in het tijdelijke deel van het omgevingsplan. Het gaat bijvoorbeeld om de regels over objecten in de openbare ruimte in de Algemene plaatselijke verordening Schagen 2016. De gemeente kan deze regels tot het einde van de overgangsfase (2029) omzetten naar het nieuwe deel van het omgevingsplan. Op grond van dit onderdeel kan het college ook op basis van deze verordeningen advies vragen aan de commissie, ook al zijn de regels nog niet omgezet naar het omgevingsplan.
Artikel 3. Verplichte adviezen
Dit artikel sluit aan op de verplichte adviezen op grond van artikel 17.9 van de wet en het op grond van de Erfgoedverordening Schagen 2013 verplichte advies bij gemeentelijke monumenten.
Artikel 4. Samenstelling
Eerste lid
Dit lid geeft invulling aan artikel 17.7, eerste lid, van de wet, waarin is bepaald dat de raad het aantal leden vaststelt. Er worden ook plaatsvervangers aangewezen, zodat de commissie ook kan functioneren wanneer één of meer vaste leden zijn verhinderd.
Tweede lid
Dit lid geeft aan dat de leden als deskundigen en dus op persoonlijke titel en op grond van hun persoonlijke kwalificaties worden benoemd. Hun lidmaatschap is niet afhankelijk van het bekleden van een bepaalde functie of het hebben van een bepaalde hoedanigheid. De leden vertegenwoordigen geen bijzondere belangen. Dat betekent bijvoorbeeld dat belangenorganisaties op het gebied van de omgevingskwaliteit geen vertegenwoordigers in de commissie hebben. De leden zullen hun functie onafhankelijk dienen uit te oefenen. Daartegenover staat dat benoeming niet achterwege zal blijven enkel vanwege het lidmaatschap van een bepaalde groepering of het bekleden van een bepaalde bestuurlijke of maatschappelijke functie. Daarnaast beschikken de leden over inzicht in maatschappelijke verhoudingen op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.
Derde lid
Dit lid voorziet in de mogelijkheid om leden op afroep en hun plaatsvervangers te benoemen.
Vierde en vijfde lid
Deze leden zien toe op de deskundigheidsgebieden die in de commissie vertegenwoordigd moeten zijn. De wet schrijft voor dat binnen de commissie enkele leden deskundig dienen te zijn op het gebied van de monumentenzorg, en dat die in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument. Volgens de Memorie van toelichting dient de commissie ten minste over deskundigheid op het gebied van cultuurhistorie, bouw- en architectuurhistorie, restauratiearchitectuur, landschap en stedenbouw te beschikken (Kamerstukken II 2014-
2015, 33962 nr. 3, p. 581). In aanvulling hierop is de deskundigheid aangevuld met architectuur, lokale historie en restauratiebouwkunde. Het is mogelijk dat één persoon meerdere disciplines in zich verenigt.
Zesde lid
Dit lid zorgt voor een aanscherping van de wettelijke eis van onafhankelijkheid ten opzichte van het gemeentebestuur. Artikel 17.8 van de wet stelt slechts als eis, dat de leden van het gemeentebestuur geen lid zijn van een gemeentelijk adviesorgaan.
Artikel 5. Benoeming
Eerste tot en met derde lid
Deze leden hebben betrekking op de benoemingstermijn als bedoeld in artikel 17.7, eerste lid, van de wet. Het eerste lid regelt de benoeming voor de eerste termijn. Het tweede lid ziet toe op de herbenoeming. De regels voor de herbenoeming zijn logischerwijs alleen van toepassing op de leden, niet op hun plaatsvervangers. In het derde lid is de mogelijkheid opgenomen om leden na hun aftreden opnieuw te benoemen.
De vraag kan worden gesteld of het benoemen van leden en instellen van de commissie een bevoegdheid is die gemandateerd kan worden aan het college. Mandaatverlening is niet geoorloofd indien de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. In dit geval is het de vraag of de aard van de bevoegdheid zich verzet tegen mandaatverlening als bedoeld in artikel 10:3, tweede lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Onder de Woningwet is overwogen dat de raad een centrale rol moest spelen in het welstandstoezicht, mandatering was daarom niet mogelijk. Uit de toelichting bij artikel
17.7 van de wet volgt dat “in navolging van de bestaande regeling voor de welstandscommissie (..) die bevoegdheid is neergelegd bij de gemeenteraad.” (Kamerstukken II, 2013-2014, 33962, nr. 3, p. 580). Op grond daarvan mag worden aangenomen dat de aard van de bevoegdheid zich tegen mandatering aan het college verzet.
Vierde lid
Dit lid regelt schorsing en ontslag. De wet bepaalt dat de raad de leden benoemt en ontslaat (artikel 17.7, tweede lid, van de wet). Het is vanzelfsprekend dat leden op eigen aanvraag worden ontslagen. Zij kunnen verder worden geschorst en ontslagen wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden.
Artikel 6. Ondersteuning van de commissie
Ingevolge het eerste lid wordt de commissie bijgestaan door een secretariaat dat berust bij de commissie zelf. Het tweede lid borgt dat het secretariaat slechts door de belangen van de commissie wordt geleid. Het tweede lid borgt dat de commissie ambtelijk kan worden ondersteund in de vorm van aanleveren van (beleids)informatie, in beginsel ligt het secretariaat (verslaglegging, rapportages, enz.) bij de commissie zelf.
Artikel 7. Adviestermijn
In de wet is geen termijn gesteld waar binnen de commissie moet adviseren. Daarom kan het college op grond van het eerste lid aangeven binnen welke termijn een advies wordt verwacht. Deze termijn mag volgens artikel 3:6 van de Awb niet zodanig kort zijn, dat de commissie zijn taak niet meer kan vervullen. In het tweede lid is bepaald dat het college ook kan afzien van het stellen van een termijn. In dat geval geldt een termijn van twee weken.
Indien geen advies wordt uitgebracht binnen de genoemde adviestermijn, staat dit de besluitvorming door het college niet in de weg (artikel 3:6, tweede lid, van de Awb).
Artikel 8. Beraadslaging en standpuntbepaling
Eerste lid
Dit lid is een nadere regeling van uitwerking van de wettelijke eis van openbaarheid als bedoeld in artikel 17.9, vijfde lid, van de wet.
Tweede lid
Uit artikel 4:7 van de Awb volgt de beperkte verplichting dat de mogelijkheid tot toelichting van een plan ten overstaan van de commissie dient te worden geboden aan de aanvrager van de omgevingsvergunning. Anderen hebben geen spreekrecht.
De verplichting tot openbaar vergaderen heeft betrekking op de vergaderingen waarin het advies op de aanvraag voor een omgevingsvergunning of op een voorgenomen beschikking formeel wordt vastgesteld. Het is niet verplicht voor informeel vooroverleg of bij de beleidsgerichte, opgavegerichte of ontwerpgerichte advisering. De potentiële initiatiefnemer kan in het stadium van vooroverleg gebaat zijn met beslotenheid. Openbaarheid zou dan remmend op het vooroverleg kunnen werken, terwijl uit oogpunt van de korte planprocedure vooroverleg stimulering verdient.
Derde lid
Dit lid ziet erop toe dat in de vergadering voldoende leden aanwezig zijn, zodat een deskundig oordeel kan worden gevormd. Het borgt ook de wettelijke eis dat enkele leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit (artikel 17.9, eerste lid, van de wet).
Vierde lid
Met deze bepaling wordt verstrengeling van belangen tegengegaan.
Vijfde lid
Dit lid verwijst naar de Awb die uitvoerders van wetten een geheimhoudingsplicht oplegt ten aanzien van gegevens waarvan zij het vertrouwelijke karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden. Op grond van artikel 2:5, tweede lid, van de Awb is de plicht tot geheimhouding ook van toepassing op instellingen die een wettelijke taak uitvoeren. Daaronder vallen ook adviesorganen. Dit lid plaatst buiten twijfel dat de geheimhoudingsplicht ook op de commissie en de daarvoor werkzame personen van toepassing is.
Artikel 9. Afdoening onder verantwoordelijkheid van de commissie
Dit artikel geeft de mogelijkheid om de advisering namens de commissie over te laten aan een of meer leden, al dan niet in een vaste samenstelling als subcommissie. De commissie blijft verantwoordelijk voor het advies. Een goede omschrijving van de volmacht is nodig om aan het advies een doorslaggevende betekenis toe te kennen. Dit kan worden opgenomen in het reglement van orde (artikel 12). Daarbij moet wel rekening worden gehouden met de wettelijke eis dat enkele leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit (artikel 17.9, eerste lid, van de wet.
De commissie kan ervoor kiezen de volmacht te beperken tot de plannen met relatief geringe ruimtelijke betekenis, of plannen waar gelet op meer dan één vergelijkbare vallen de mening van de commissie als bekend mag worden verondersteld. Een ruimere
volmacht is mogelijk indien de betrokken leden of de subcommissies volledig beschikken over de professionele deskundigheid die in een specifiek geval nodig is voor de advisering (bijvoorbeeld deskundig op het gebied van cultuurhistorie, bouw- en architectuurhistorie, restauratiearchitectuur, landschap, stedenbouw, architectuur en archeologische monumentenzorg). Ook hier blijft gelden de wettelijke eis dat enkele leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit (artikel 17.9, eerste lid, van de wet).
Artikel 10. Adviseurs
Dit artikel geeft de commissie de bevoegdheid zich ten behoeve van de advisering te laten voorlichten door ambtenaren (eerste lid) of door externe deskundigen (tweede lid). Een ambtenaar of een andere deskundige kan ingevolge het derde lid op uitnodiging van de commissie aanwezig zijn bij de vergaderingen of als adviseur deelnemen aan de beraadslagingen.
Deze regeling sluit aan op de gegroeide praktijk, waarbij de commissies afhankelijk van de behoefte, specifieke adviseurs inschakelen (bijvoorbeeld een specialist op het gebied van historische interieurs of een specialist op het gebied van duurzaam bouwen).
Artikel 11. Verwerking van het advies
Eerste lid
Dit lid ziet toe op het vragen van een second opinion aan een gemeentelijke adviescommissie van een andere gemeente in geval het college zich niet kan verenigen met het advies van de commissie. Om oneindig ‘shoppen’ te voorkomen is dit slechts één keer per activiteit toegestaan.
Een advies van de commissie dat voldoet aan de wettelijke eisen van zorgvuldigheid en motivering als bedoeld in artikel 17.9, derde lid, van de wet, behoeft in beginsel geen nadere motivering. Een nadere motivering is wel vereist in geval een aanvrager of een derde-belanghebbende een contra-advies heeft overgelegd, dan wel gemotiveerd aanvoert dat het advies in strijd is met de geldende beoordelingscriteria (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 mei 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI2952).
Tweede lid
Dit lid is opgenomen met het oog op een goede vervulling van de adviestaak. Daarvoor is nodig dat de commissie voortdurend inzicht heeft in hoe het college omgaat met de uitgebrachte adviezen.
Artikel 12. Reglement van orde
Eerste lid
De werkwijze van de commissie is nader vastgesteld in een reglement van orde dat als bijlage is toegevoegd.
Tweede lid
Dit lid geeft aan welke onderwerpen in ieder geval in het reglement van orde worden opgenomen.
Artikel 13. Relatie met andere adviseurs
Dit artikel regelt een goede afstemming tussen de werkzaamheden van andere adviseur(s) op het gebied van de omgevingskwaliteit en de commissie.
Artikel 14. Vergoeding
Dit artikel regelt de vergoeding die de leden en de adviseurs, als bedoeld in artikel 10, tweede lid, ontvangen. Dit kan op basis van een gemeentelijke vergoedingsregeling zijn, of van een overeenkomst met een adviesorganisatie. Een burgerlid en de erfgoedleden krijgen een vergoeding die vergelijkbaar is met een raadscommissie op basis van die daarbij horende regeling (( raads )commissielid van de gemeente Schagen).
Artikel 15. Jaarverslag
Het jaarverslag als bedoeld in artikel 17.9, zesde lid, van de wet kan voor de raad aanleiding zijn voor bijstelling van het gemeentelijk beleid. De commissie kan naar aanleiding van de verrichte werkzaamheden beleidsaanbevelingen doen. Bijvoorbeeld over de in het omgevingsplan op te nemen beoordelingscriteria met betrekking tot de omgevingskwaliteit. Om die reden verschijnt het jaarverslag tijdig vóór de jaarlijkse beleids- en begrotingscyclus in de gemeente.
De specifieke bepalingen over het jaarverslag van het college zijn onder de wet vervallen. In verband met de politieke verantwoordelijkheid voor de omgevingskwaliteit heeft het college het voornemen om de bestaande praktijk van verantwoording en terugkoppeling voort te zetten en deze mee te nemen in de verplichte evaluatierapportage over de uitvoering van het omgevingsrecht aan de raad. In de gemeentelijke evaluatierapportage kan bijvoorbeeld aandacht worden besteed aan hoe is omgegaan met de adviezen van de commissie en aan het (tijdig) inwinnen en ontvangen van advies binnen de afdoeningstermijn. Daarnaast wordt de werking van deze verordening ten minste éénmaal in de [aantal (bijvoorbeeld vier)] jaar samen met de commissie geëvalueerd.
Artikel 16. Overgangsrecht
Eerste lid
Op grond van dit lid gaan de bestaande leden van de welstands- en monumentencommissies of adviescommissies ruimtelijke kwaliteit zonder aparte benoemingsbesluiten over naar de commissie.
Tweede lid
Dit lid regelt dat aanvragen ingediend voor het inwerkingtreden van deze verordening volgens het oude recht door de commissie worden afgedaan.
Artikel 17. Vervallen [en intrekking] oude regeling
Eerste lid
Alleen de regels met betrekking tot de commissies in de Verordening Erfgoedcommissie Schagen 2013 vervallen op grond van dit lid.
Tweede lid
Dit lid ziet toe op de intrekking van de Verordening Erfgoedcommissie Schagen 2013.
Artikel 18. Inwerkingtreding en citeertitel
Dit artikel bepaalt het tijdstip van inwerkingtreding en de citeertitel van de verordening.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl