Financiële verordening 2023

Geldend van 12-01-2024 t/m heden

Intitulé

Financiële verordening 2023

De raad van de gemeente Best;

gezien het voorstel van Burgemeester en wethouders van 24 oktober 2023 (IN23-02396);

gelet op artikel 189 van de Gemeentewet en artikel 43 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten;

besluit

  • 1.

    de Financiële verordening 2023 gewijzigd vast te stellen per 1 januari 2024, met inachtneming van de volgende wijziging:

    Artikel 5, lid 3: toevoegen het woord ‘incidentele’: “Voor niet in de begroting opgenomen incidentele exploitatielasten van maximaal € 100.000 kan het college zonder voorafgaande autorisatie van de raad zelfstandig verplichtingen aangaan.”

  • 2.

    de Financiële verordening 2022 in te trekken per 1 januari 2024, met dien verstande dat de Financiële verordening 2022 van toepassing blijft op de jaarstukken 2023.

  • 3.

    de nota Reserves en voorzieningen 2023 vast te stellen per 31 december 2023;

  • 4.

    de nota Reserves en voorzieningen 2021 in te trekken per 31 december 2023, met dien verstande dat de nota Reserves en voorzieningen 2021 van toepassing blijft op de jaarstukken 2023.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepaling

Deze verordening verstaat onder:

Bbv: het Besluit begroting en verantwoording voor provincies en gemeenten;

afdeling: de organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie met een eigen verantwoordelijkheid, toegekend door het college op grond van artikel 160 lid 1c van de Gemeentewet;

programma: een samenhangend geheel van activiteiten waarbij de doelstellingen, in het bijzonder de beoogde maatschappelijke effecten zijn beschreven;

taakvelden: een samenvattend geheel van taken en activiteiten onder een programma, volgens het taakveldenoverzicht zoals opgenomen in het Besluit begroting en verantwoording (Bbv) voor provincies en gemeenten;

taakveldenraming: overzicht van alle taakvelden

paragraaf: een verzameling van informatie die betrekking heeft op meerdere programma’s: een ‘dwarsdoorsnede’ van de begroting;

investering: een opoffering in tijd, geld en/of menskracht waarvan het nut zich over meerdere jaren uitstrekt;

investeringskrediet: een budget voor het realiseren van een investering;

budget: een door de raad beschikbaar gestelde hoeveelheid geldmiddelen voor een bepaald doel;

administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken, verantwoorden en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de gemeentelijke organisatie;

publieke taak / publiek belang: de taken die de gemeente ondersteunt op grond van lokale of landelijke wet- en regelgeving of wil ondersteunen op grond van artikel 2 lid 1 van de wet Fido;

integrale kostprijs: het totaal van alle met een product samenhangende directe- en indirecte kosten;

overhead(kosten): de indirecte kosten die samenhangen met de sturing en ondersteuning van de medewerkers in het primaire proces.

memorie van toelichting: toelichting op de artikelen in deze verordening.

publieke media-instellingen: media instellingen die door de raad op grond van artikel 2 lid 1 van de wet Fido zijn aangemerkt als publieke media-instelling.

financieringsmiddelen: geld of bezittingen waarmee de uitgaven van de gemeente kunnen worden betaald.

CROW: stichting die aanbevelingen opstelt voor infrastructuur, openbare ruimte, verkeer en vervoer en werk en arbeid.

rechtmatigheid: het voldoen aan wet- en regelgeving. Het begrip rechtmatigheid in het kader van de rechtmatigheidsverantwoording is echter een minder omvattend begrip. Bij rechtmatigheid in het kader van de rechtmatigheidsverantwoording bestaat er een duidelijke relatie met het financiële beheer. Er moet immers worden verantwoord dat baten, lasten en balansmutaties rechtmatig tot stand zijn gekomen. Het gaat om de financiële beheershandelingen.

financiële rechtmatigheid: het voldoen aan wet- en regelgeving bij het uitvoeren van financiële beheershandelingen. Rechtmatigheidsverantwoording: In dit onderdeel in de jaarrekening legt het college verantwoording af over de rechtmatigheid van de baten en lasten op een drietal criteria: Begrotingscriterium, Voorwaardencriterium en Misbruik en oneigenlijk gebruik criterium.

begrotingsonrechtmatigheid: afwijkingen van de (aangepaste) begroting zonder dat het bevoegde orgaan hier een besluit over heeft genomen.

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Indeling van programma’s en paragrafen

  • 1. De raad stelt een indeling van de programma’s vast.

  • 2. De raad stelt per programma indicatoren vast voor het meten van en het afleggen van verantwoording over de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid. Minimaal worden de in het Bbv in artikel 25, 2e lid onder a genoemde beleidsindicatoren opgenomen.

  • 3. De raad stelt vast welke lokale paragrafen (naast de verplichte paragrafen) in de begroting en rekening moeten worden opgenomen.

Artikel 3. Inrichting van de begroting en jaarstukken

  • 1. De programma’s zijn ingericht overeenkomstig bijlage 1 van de Regeling vaststelling taakvelden en verstrekking informatie voor derden.

  • 2. Bij de begroting staan onder elk van de programma’s de geraamde lasten en baten en bij de jaarstukken staan onder elk van de programma’s de gerealiseerde lasten en baten

  • 3. Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting zijn nieuwe exploitatielasten verwerkt in een ‘overzicht nieuw beleid’. Hieronder zijn ook de investeringskredieten met de bijbehorende exploitatielasten begrepen.

  • 4. Via de financiële rapportages en de begrotingswijzigingen doet het college voorstellen aan de raad voor het wijzigen van de beschikbaar gestelde budgetten en de beschikbaar gestelde investeringskredieten.

  • 5. Bij de jaarstukken is op grond van artikel 20, lid 2b van het Bbv een financieel overzicht van de investeringskredieten in uitvoering van groter dan € 50.000 opgenomen. Inzicht is gegeven per investeringskrediet in het budget, de gerealiseerde uitgaven, de status van het investeringskrediet en het restantsaldo van het investeringskrediet.

  • 6. Bij de jaarstukken en de begroting is een overzicht incidentele baten en lasten opgenomen. Hierin worden incidentele lasten van groter of gelijk aan € 50.000 opgenomen.

  • 7. In de begroting zijn verschillen in de raming groter dan € 50.000 per programma ten opzichte van de vorige (gewijzigde) raming inhoudelijk toegelicht.

  • 8. In de jaarstukken zijn verschillen in de realisatie groter dan € 50.000 per programma ten opzichte van de gewijzigde begroting inhoudelijk toegelicht.

  • 9. Het college biedt de raad jaarlijks een Meerjaren Prognose Grondexploitatie (MPG) aan.

  • 10. De MPG is gebaseerd op de per 1-1 geactualiseerde grondexploitaties en bevat minimaal informatie over:

    • a.

      het programma in de grondexploitatieportefeuille (het te realiseren vastgoed);

    • b.

      het geïnvesteerde vermogen in de grondexploitatieportefeuille (de boekwaarde);

    • c.

      de meerjarenraming van de nog te realiseren kosten en opbrengsten voor de restant looptijd van de grondexploitatieportefeuille (de exploitatie);

    • d.

      de effecten van de actualisatie op het geprognosticeerde financiële resultaat van de grondexploitatie-portefeuille;

    • e.

      de effecten van de actualisatie op de risico’s van de grondexploitatieportefeuille en het benodigde weerstandsvermogen.

Artikel 4. Kaders voor de begroting

  • 1. Het college biedt ter voorbereiding op de nieuwe begroting de raad een kadernota aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming.

Artikel 5. Omgaan met budgetten en investeringskredieten

  • 1. De raad stelt met het vaststellen van de begroting de budgetten per programma beschikbaar.

  • 2. Via begrotingswijzigingen doet het college voorstellen aan de raad voor het wijzigen van de beschikbaar gestelde budgetten en de beschikbaar gestelde investeringskredieten.

  • 3. Voor niet in de begroting opgenomen incidentele exploitatielasten van maximaal € 100.000 kan het college zonder voorafgaande autorisatie van de raad zelfstandig verplichtingen aangaan;

  • 4. Voor niet in de begroting opgenomen investeringskredieten van maximaal € 250.000 kan het college zonder voorafgaande autorisatie van de raad zelfstandig verplichtingen aangaan;

  • 5. Overige investeringskredieten en nieuw beleid waarvoor de raad nog geen budget beschikbaar heeft gesteld, legt het college aan de raad voor, voordat verplichtingen worden aangegaan.

  • 6. Zelfstandig door het college aangegane verplichtingen zoals bedoeld onder lid 4 en 5 worden achteraf via een begrotingswijziging door de raad vastgesteld. Als een begrotingswijziging niet meer mogelijk is, wordt verantwoording afgelegd via de jaarstukken.

  • 7. Het college kan na vaststelling van een begroting tussen de programma’s maximaal € 25.000 budgettair neutraal budgetten te verschuiven.

  • 8. Het college kan na vaststelling van de begroting binnen een programma budgettair neutraal budgetten verschuiven.

  • 9. Voor investeringskredieten beoordeelt het college de status. Op basis hiervan kan het college voorstellen om investeringskredieten afsluiten.

  • 10. Bij grondexploitaties beoordeelt het college de status. Op basis hiervan kan het college voorstellen om grondexploitaties af te sluiten.

  • 11. Het college kan aan de wettelijk verplichte begrotingspost voor onvoorziene uitgaven middelen onttrekken.

Artikel 6. Tussentijdse rapportage

  • 1. Het college informeert de raad op hoofdlijnen in juni van het begrotingsjaar over de actuele ontwikkelingen over de eerste 5 maanden van het lopende begrotingsjaar. Hierbij ligt de focus op trends en ontwikkelingen die een (mogelijk) effect hebben op de in de programmabegroting gestelde doelen.

  • 2. In het begrotingsjaar vindt op basis van de toelichting in juni van het begrotingsjaar zo nodig besluitvorming plaats via de 2e financiële rapportage in de raad.

Artikel 7 Financiële rapportages

  • 1. Naast de tussentijdse rapportage volgens artikel 6 worden in het begrotingsjaar financiële rapportages inclusief een voorstel tot wijziging van de begroting aangeboden.

    • a.

      De 1e financiële rapportage behandelt de ontwikkelingen over de eerste 3 maanden van het begrotingsjaar ten opzichte van de begroting. Aanbieding van de rapportage is in april van het begrotingsjaar.

    • b.

      De 2e financiële rapportage behandelt de ontwikkelingen over de eerste 6 maanden van het begrotingsjaar ten opzichte van de 1e financiële rapportage. Via de 2e financiële rapportage verstrekt het college ook:

      • een financieel overzicht van alle investeringskredieten in uitvoering;

      • een verantwoording over het gevoerde financieringsbeleid;

      • een overzicht van de gerealiseerde kosten voor inhuur.

    • Aanbieding van de rapportage is in oktober van het begrotingsjaar.

    • c.

      De 3e financiële rapportage behandelt de budgetaanpassingen over de eerste 9 maanden van het begrotingsjaar ten opzichte van 2e financiële rapportage. Aanbieding van het voorstel is in december van het begrotingsjaar. Via de 3e financiële rapportage doet het college ook voorstellen om exploitatiebudgetten door te schuiven naar een volgend jaar.

  • 2. Elke financiële rapportage gaat vergezeld van een actuele prognose van het exploitatiesaldo per einde boekjaar.

  • 3. Elk voorstel tot budgetaanpassing gaat vergezeld van een voorstel tot wijziging van de begroting.

Artikel 8. Verstrekken van leningen en gemeentegaranties voor geldleningen

  • 1. Er worden door het college geen geldleningen, waarborgen of gemeentegaranties vanwege geldleningen verstrekt aan derden met uitzondering van:

    • a.

      leningen op grond van raadsbesluiten op grond van artikel 2 lid 1 van de Wet Fido;

    • b.

      leningen op grond van wettelijke regelingen.

  • 2. Het college stelt algemene regels voor het verstrekken van geldleningen en gemeentegaranties vast;

  • 3. Het college eist waar mogelijk zekerheden / onderpand ter beperking van risico’s op geldleningen en gemeentegaranties.

Artikel 9. EMU-saldo

  • 1. Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Hoofdstuk 3. Financieel beleid

Artikel 10. Wijze van omgaan met begrotingsonrechtmatigheden

Overschrijdingen van de begroting ten opzichte van de begroting inclusief de vastgestelde begrotingswijzigingen, die een van de volgende oorzaken hebben, worden niet meegenomen in het rechtmatigheidsoordeel:

  • 1.

    Begrotingsoverschrijdingen, die kleiner zijn dan € 50.000;

  • 2.

    Begrotingsoverschrijdingen als gevolg van autonome ontwikkelingen.

  • 3.

    Begrotingsoverschrijdingen als gevolg van verplichte uitgaven.

  • 4.

    Begrotingsoverschrijdingen als gevolg van artikel 175 van de Gemeentewet (oproer, wanordelijkheden, rampen of zware ongevallen of vrees daartoe)

  • 5.

    Begrotingsoverschrijdingen als gevolg van onvoorziene situaties binnen de kaders en limieten van artikel 5 lid 3 en 4 van deze verordening.

  • 6.

    Begrotingsoverschrijdingen waarbij de hogere kosten gedekt worden door hogere opbrengsten en waarbij tussen kosten en opbrengsten een direct verband bestaat.

  • 7.

    Begrotingsoverschrijdingen, waarover het college verantwoording heeft afgelegd via de laatst vastgestelde jaarstukken.

  • 8.

    Begrotingsoverschrijdingen die passen binnen de vastgestelde totale exploitatieopzet van een grondexploitatie.

  • 9.

    In artikel 3 lid 8 van de financiële verordening zijn de spelregels opgenomen voor het inhoudelijk toelichten van de begrotingsverschillen tov de werkelijke realisatie. In het kader van de begrotingsrechtmatigheid is het tijdig als afwijkingen van de realisatie tov de gewijzigde begroting in de jaarrekening worden gemeld en toegelicht.

Artikel 11: Wijze van omgaan met rechtmatigheidsverantwoording

  • 1. Het college verstrekt bij de jaarstukken een rechtmatigheidsverantwoording indien dit bij wet is voorgeschreven. In de rechtmatigheidsverantwoording wordt het totaal aan afwijkingen (fouten en onduidelijkheden, ieder afzonderlijk, ten aanzien van het begrotings-, voorwaarden- en misbruik- en oneigenlijk gebruik criterium die boven de door de raad vastgestelde verantwoordingsgrens van 1% van de totale geraamde lasten van de gemeente, inclusief de toevoegingen aan de reserves) opgenomen;

  • 2. Ontbrekende afrekeningen waarvoor aannemelijk is dat het college na afronding van de jaarstukken een onderbouwing voor de rechtmatigheid kan verstrekken, leiden niet tot een afwijking en worden niet opgenomen in de rechtmatigheidsverantwoording.

  • 3. De rapportagegrens is hetzelfde als de verantwoordingsgrens.

Artikel 12. Activering, waardering en afschrijving

  • 1. Regels met betrekking tot waardering en afschrijving van activa zijn vastgelegd in bijlage 1 ‘regels voor activering, waardering en afschrijving’.

Artikel 13. Voorziening voor oninbare vorderingen

  • 1. Voor de vorderingen op derden wordt een voorziening voor oninbare vorderingen gevormd.

  • 2. Storting in of onttrekking uit de voorziening vindt minimaal jaarlijks plaats en gaat ten laste of ten gunste van het rekeningsaldo op basis van een inschatting van oninbaarheid van de vorderingen.

  • 3. Verliezen als gevolg van oninbare vorderingen worden onttrokken uit de voorziening voor oninbare vorderingen.

Artikel 14. Reserves en voorzieningen

  • 1. Het college beoordeelt 1x per 4 jaar de nota Reserves en Voorzieningen op basis van de volgende criteria en biedt de raad zo nodig een gewijzigde nota Reserves en voorzieningen aan:

    • a.

      de doelstelling van specifieke reserves en voorzieningen

    • b.

      de bestedingsdoelen van specifieke reserves en voorzieningen;

  • 2. Bij een voorstel voor de instelling van een reserve wordt minimaal aangegeven:

    • a.

      het specifieke doel van de reserve;

    • b.

      de voeding van de reserve;

    • c.

      de hoogte per reserve.

  • 3a. Het college is bevoegd om bedragen in reserves te verschuiven naar dekkingsreserves.

  • 3b. Het college is bevoegd om bedragen in dekkingsreserves te verschuiven naar reserves.

Artikel 15. Kostprijsberekening

  • 1. Voor het bepalen van de geraamde integrale kostprijs van goederen, werken en diensten van de gemeente, die worden geleverd, wordt een systeem van kostentoerekening gehanteerd. Bij de kostentoerekening zijn naast de directe kosten ook de indirecte kosten verwerkt, die samenhangen met de door de gemeente geleverde goederen of verrichte werken/diensten.

  • 2. In de kostprijs zijn naast de rechtstreeks te relateren lasten en baten opgenomen:

    • de bijdragen aan en onttrekkingen uit voorzieningen voor het noodzakelijk onderhoud aan de betrokken activa;

    • de kapitaallasten van de in gebruik zijnde activa;

    • voor rioolheffing en afvalstoffenheffing de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW) en de kosten van het kwijtscheldingsbeleid;

  • 3. De integrale kostprijs wordt bepaald door de directe loon- en overige kosten te vermeerderen met een opslag voor overhead.

  • 4. De opslag voor overhead bevat maximaal de volgende toerekeningen:

    • de niet direct toewijsbare personeelslasten;

    • de huisvestingslasten;

    • de lasten voor inventaris, automatisering, informatisering en archivering;

    • de lasten van p&o, financiën, juridische zaken en kwaliteit, communicatie en participatie en informatie en ondersteuning

    • de lasten voor directie en management;

    • de lasten van de werf en vervoermiddelen.

  • 5. De lasten voor overhead worden toegerekend door middel van het toepassen van een opslagpercentage op de directe loonkosten.

  • 6. Het opslagpercentage voor overhead (exclusief toerekening van overhead voor grondexploitaties en investeringen) wordt berekend door de totale lasten van het overheadsonderdeel te delen door de directe loonsom van de organisatie.

  • 7. Als op grond van wettelijke grondslagen een integrale kostprijs moet worden bepaald, dan wordt aan een taakveld een tabel toegevoegd. Via de tabel wordt de integrale kostprijs bepaald door de direct aan het product toerekenbare kosten te vermeerderen met de van toepassing zijnde opslagpercentages voor de overhead.

  • 8. Lasten voor overhead voor grondexploitaties en investeringen worden rechtstreeks doorbelast via het toerekenen van de geldende opslagpercentages op de directe loonsom van de bij deze onderwerpen betrokken medewerkers.

Artikel 16. Prijzen van economische activiteiten

  • 1. Voor de levering van goederen, diensten of werken aan overheidsbedrijven en derden waarbij de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt tenminste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking doet het college vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd;

  • 2. Bij het verstrekken van leningen en garanties brengt de gemeente de integrale kosten in rekening. Bij afwijking hiervan doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit waarin het publiek belang van de lening of garantie wordt gemotiveerd.

  • 3. Raadsbesluiten met de motivering van het publiek belang als bedoeld in de vorige leden zijn niet nodig als sprake is van:

    • a.

      leveringen van goederen, diensten of werken en het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal aan andere overheden voor zover deze leveringen en verstrekkingen zijn bedoeld voor de uitoefening van de publieke taak door die andere overheid;

    • b.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een bij wet opgedragen publiekrechtelijke taak;

    • c.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een toegekend bijzonder of uitsluitend recht waarvoor prijsvoorschriften gelden;

    • d.

      een bevoordeling van sociale werkplaatsen;

    • e.

      een bevoordeling van onderwijsinstellingen;

    • f.

      een bevoordeling van publieke media-instellingen;

    • g.

      een bevoordeling die valt onder de reikwijdte van de staatssteunregels.

Artikel 17. Vaststelling van de hoogte van belastingen en heffingen

  • 1. Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de tarieven van de gemeentelijke belastingen en heffingen.

Artikel 18. Financieringsbeleid

  • 1. Het college neemt bij de uitvoering van het financieringsbeleid de kaders van de wet Fido in acht.

  • 2. Het college stelt een financieringsstatuut vast. Het financieringsstatuut bevat uitvoeringsregels voor:

    • het aantrekken van financieringsmiddelen;

    • het uitzetten van financieringsmiddelen;

    • de risico beheersing van de financieringsfunctie en het betalingsverkeer;

    • de administratieve organisatie van de financieringsfunctie en het betalingsverkeer;

    • de bevoegdheden van de financieringsfunctie en het betalingsverkeer;

    • de verantwoording en rapportages over de financieringsfunctie;

  • 3. Het college informeert de raad via de begroting over de doelstellingen en de verwachte ontwikkelingen van het financieringsbeleid.

  • 4. Het college legt via de jaarstukken verantwoording af over het uitgevoerde financieringsbeleid.

  • 5. Het college rapporteert tussentijds via de 2e financiële rapportage over het uitgevoerde financieringsbeleid

Hoofdstuk 4. Paragrafen

Artikel 19. Paragraaf Lokale heffingen

  • 1. Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf lokale heffingen naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 10 van het Bbv op:

    • de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor belastingen, rioolrechten en afvalstoffenheffing.

    • de kostentoerekening van de leges en heffingen, waarbij sprake is van kostenverhaal.

    • de totale opbrengst van de belastingen, rechten en leges.

    • het volume en het bedrag aan kwijtscheldingen.

Artikel 20. Financieringsparagraaf

  • 1. Bij de begroting neemt het college in de financieringsparagraaf de verplichte onderdelen op grond van de wet Fido en op grond van artikel 13 van het Bbv op. Als onderdeel hiervan wordt een liquiditeitsprognose opgenomen.

  • 2. Bij de jaarstukken neemt het college in de financieringsparagraaf naast de verplichte onderdelen op grond van de wet Fido en op grond van artikel 13 van het Bbv op:

    • een specificatie van de financieringsoverschotten of financieringstekorten per ultimo boekjaar.

    • een verantwoording over het gevoerde financieringsbeleid.

Artikel 21. Paragraaf Weerstandsvermogen & risicobeheersing

  • 1. Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing de verplichte onderdelen op grond van artikel 11 van het Bbv op.

Artikel 22. Paragraaf Onderhoud kapitaalgoederen

  • 1. Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen de verplichte onderdelen op grond van artikel 12 van het Bbv op.

  • 2. Het college biedt de raad een kwaliteitsplan beheer openbare ruimte aan. Het plan houdt daarbij rekening met beeldkwaliteit zoals vastgesteld in de CROW.

Artikel 23. Paragraaf Bedrijfsvoering

  • 1. Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf bedrijfsvoering naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 14 van het Bbv op:

    • a.

      de omvang, opbouw en ontwikkeling van het personeelsbestand en de loonkosten;

    • b.

      de kosten van inhuur derden;

    • c.

      een toelichting op niet-financiële onrechtmatigheden vanwege het niet naleven van de publieke taak (wet Fido).

    • d.

      aanvullende informatie over de individueel geconstateerde afwijkingen uit de rechtmatigheidsverantwoording;

    • e.

      acties die het college neemt om de geconstateerde afwijkingen uit de rechtmatigheidsverantwoording in de toekomst te voorkomen.

Artikel 24. Paragraaf Verbonden partijen

  • 1. Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf verbonden partijen de verplichte onderdelen op grond van artikel 15 van het Bbv op.

Artikel 25. Paragraaf Subsidies

  • 1. Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college een paragraaf subsidies op. In deze paragraaf geeft het college in ieder geval een overzicht van de (te verstrekken of verstrekte) subsidies per onderdeel.

Artikel 26. Paragraaf Vastgoed

  • 1. Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college een paragraaf vastgoed op. In deze paragraaf geeft het college in ieder geval een overzicht van het gemeentelijk vastgoed.

Artikel 27. Paragraaf Grondbeleid

  • 1. In de paragraaf grondbeleid bij de begroting en de jaarstukken neemt het college de verplichte onderdelen op grond van artikel van 16 van het Bbv op.

Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 28. Administratie

  • 1. De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

    • a.

      het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de afdelingen;

    • b.

      het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden en contracten;

    • c.

      het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

    • d.

      het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

    • e.

      het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving;

    • f.

      de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving;

    • g.

      het verstrekken van informatie aan derden (rapporteren op taakvelden).

Artikel 29. Organisatie van de financiële huishouding

  • 1. Het college draagt zorgt voor:

    • a.

      een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de afdelingen;

    • b.

      een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden en verantwoordelijkheden;

    • c.

      de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

    • d.

      de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

    • e.

      verdeelsleutels voor indirecte kosten zodat een integrale kostprijs kan worden bepaald;

    • f.

      het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van leveringen, werken en diensten;

    • g.

      het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen; en

    • h.

      een jaarlijkse frauderisicoanalyse welke tot doel heeft de mogelijkheden van doelbewust frauduleus handelen van in- en externe partijen te voorkomen of te beperken.

Artikel 30. Interne controle

  • 1. Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarstukken, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b van de Gemeentewet, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

  • 2. Het college zorgt voor de systematische controle van de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het vermogen van de gemeente. Bij afwijkingen in de registratie neemt het college maatregelen voor herstel van de tekortkomingen.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 31. Intrekken van de oude verordening en overgangsrecht

De ‘Financiële verordening 2022’ wordt ingetrokken per 1 januari 2024, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarstukken 2023.

Artikel 32. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2024.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: ‘Financiële verordening Best 2023’.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad van Best in zijn vergadering van 11 december 2023

Rian Swinkels

raadsgriffier

Hans Ubachs

voorzitter

Bijlage 1:

Regels voor activering, waardering en afschrijving.

Inleiding

Deze bijlage behandelt de wijze waarop wij administratief omgaan met onze bezittingen (activa).

De landelijke regels hiervoor zijn opgenomen in het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (Bbv). De wetgever heeft de mogelijkheid gegeven om via de financiële verordening de regels voor het waarderen, activeren en afschrijven aan te vullen. Hiermee kan de financiële huishouding voor het waarderen, activeren en afschrijven op lokaal niveau eenduidig worden geregeld.

Met behulp van de regels kan de financiële positie van onze gemeente getrouw worden gepresenteerd. Daarnaast maken de regels een transparante en efficiënte werkwijze mogelijk die eenvoudig kan worden getoetst.

1. Begrippenkader bijlage activering, waardering en afschrijving:

Activa: op de balans opgenomen bezittingen;

Actief: een op de balans opgenomen bezitting;

Activering: opnemen van bezittingen op de balans;

Waardering: oorspronkelijke activering minus afschrijvingen;

Afschrijving: het tot uitdrukking brengen van de waardeverminderingen van een kapitaalgoed;

Immateriële vaste activa: bezittingen die niet tastbaar zijn maar wel waarde vertegenwoordigen (voorbeelden goodwill, licenties en voorbereidingskosten die worden gemaakt in de periode voordat de grondexploitatie wordt vastgesteld door de raad)

Materiele vaste activa: bezittingen die kunnen worden aangeduid als investeringen in economisch en maatschappelijk nut.

Financiële vaste activa: in geld gewaardeerde bezittingen waarover kan worden beschikt (zoals bijvoorbeeld geldleningen of effecten).

Economische levensduur: de periode waarbinnen een actief naar verwachting nuttig is voor het realiseren van beleidsdoelstellingen.

Techische levensduur: de periode waarbinnen een actief technisch meegaat.

1.1. Immateriële vaste activa, regels voor het activeren, waarderen en afschrijven

1.1.1. Bijdragen in activa van derden worden niet geactiveerd.

Het Bbv heeft bijdragen in activa van derden aangemerkt als immateriële activa. Het Bbv biedt de mogelijkheid om deze activa te activeren. Wij kiezen hier niet voor omdat we geen beschikkingsmacht over deze activa hebben en omdat ze geen onderdeel zijn van ons bezit.

1.1.2 Kosten van onderzoek en ontwikkeling die niet rechtstreeks samenhangen met een actief worden niet geactiveerd.

Voor dit soort kosten is een nuttige gebruiksduur van 2 jaar of langer niet objectief vast te stellen. Om deze reden worden deze kosten niet geactiveerd.

1.1.3 Immateriële vaste activa met een historische kostprijs tot € 25.000 worden niet geactiveerd.

De commissie Bbv adviseert om een drempel te stellen bij het activeren van bezittingen. Redenen hiervoor zijn dat het activeren van kleine bezittingen niet bijdraagt aan een getrouwere presentatie van de bezittingen.

1.1.4. Er wordt lineair (jaarlijks met gelijke bedragen) afgeschreven vanaf het jaar volgend op activering

Deze methode doet recht aan de actuele waardeontwikkeling van een actief en is eenvoudig uit te leggen.

Voor het overige wordt aangesloten wordt aangesloten bij de regels in het Bbv. De afschrijving start in het jaar na ingebruikname van een actief.

2.1 Materiele vaste activa, regels voor activeren

2.1.1. Materiele vaste activa met een historische aanschafprijs tot € 25.000 worden niet geactiveerd.

De commissie Bbv adviseert om een drempel te stellen bij het activeren van bezittingen. Redenen hiervoor zijn dat het activeren van kleine bezittingen niet bijdraagt aan een significant getrouwere presentatie van onze bezittingen. Ook speelt beperking van de administratieve lasten een rol.

2.1.2. Software wordt aangemerkt als een materieel vast actief en overeenkomstig verwerkt.

Door dit soort activa te behandelen als een materieel vast actief, wordt een getrouw beeld van de bezittingen gepresenteerd.

2.1.3. Gebruiksrechten van software worden geactiveerd.

Het Bbv biedt de mogelijkheid om gebruiksrechten van software te activeren. Als kosten jaarlijks in rekening gebracht, is activering niet nodig. Als ineens voor een aantal jaren gebruiksrechten worden verkregen, worden gebruiksrechten geactiveerd.

2.1.4. Op grond wordt niet afgeschreven.

De waarde van grond verminderd niet bij normaal gebruik en daarom wordt er niet op afgeschreven.

2.2. Materiele vaste activa, regels voor waarderen

2.2.1. Met uitzondering van courant vastgoed, wordt geen rekening gehouden met een restwaarde.

Vooraf is de restwaarde vaak moeilijk in te schatten. Als de voorspelde restwaarde bij verkoop niet wordt gerealiseerd ontstaat een onvoorziene last in de exploitatie. Door geen restwaarde te hanteren ontstaan geen onvoorziene lasten. Verkoopopbrengsten van materiële vaste activa worden als incidentele bate toegevoegd aan het rekeningresultaat.

2.2.2. Courant gemeentelijk vastgoed wordt afgeschreven tot 75% van de historische aanschafwaarde/vervaardigingsprijs.

Courant gemeentelijk vastgoed kan in normale markomstandigheden eenvoudig worden verkocht. Bovendien wordt gemeentelijk vastgoed doorgaans goed onderhouden, waardoor het waardevast blijft. Uitgangspunt is daarom dat courante gemeentelijk vastgoed wordt afgeschreven tot 75% van de historische aanschafwaarde/ vervaardigingsprijs. Als de waarde van courant gemeentelijk vastgoed per balansdatum lager is dan 75%, dan zal overeenkomstig de regelgeving in het Bbv het courant gemeentelijk vastgoed worden afgewaardeerd tot de actuele marktwaarde.

2.2.3. Kosten die rechtstreeks samenhangen met de waardering van de materiële activa worden meegenomen.

Tot materiele vaste activa worden gerekend: de verwervings-/vervaardigingskosten en kosten die daar rechtstreeks mee samenhangen zoals de kosten voor onderzoek en ontwikkeling en kosten van toezicht tijdens de vervaardiging. Al de genoemde kosten dragen bij aan het meerjarig gebruiksnut van het materieel actief. Deze kosten worden daarom aanvullend geactiveerd.

2.3. Materiele vaste activa, regels voor afschrijven

2.3.1. Er wordt lineair (met jaarlijks gelijke bedragen) afgeschreven vanaf het jaar volgend op ingebruikname

Deze methode is eenvoudig te volgen en biedt een goede indicatie van de actuele waardeontwikkeling van een actief.

2.3.2 De afschrijvingstermijn wordt bepaald op basis van de verwachte (restant) economische levensduur van het actief.

Door de afschrijvingslasten te verdelen over de jaren waarin het actief naar verwachting nuttig is, ontstaat aan het einde van de afschrijvingsperiode ruimte om een vervangende investering te doen. De noodzaak om te investeren kan ook het gevolg zijn van technische veroudering van een actief. Technisch is dan het actief nog in orde (de technische levensduur is nog niet verstreken), maar economisch voegt het actief niets meer toe, omdat het actief niet langer nuttig is voor onze organisatie. Dit komt veel voor bij computers en telefoons. Dit is tevens een belangrijke reden waarom de afschrijvingstermijn zo kort is voor deze apparatuur.

2.3.3. Bij nieuw te realiseren vastgoed en verwerving van vastgoed wordt de componentenmethode toegepast. Uitsplitsing vindt ten minste plaats naar ruwbouw, afbouw /inrichting en installaties. Elk component wordt op basis van de verwachte economische gebruiksduur afgeschreven.

Installaties gaan doorgaans korter mee dan het vastgoed. Voor een realistische bepaling van de vermogenspositie adviseert de commissie Bbv daarom om per onderdeel een afzonderlijke afschrijvingstermijn toe te passen.

2.3.4. De volgende afschrijftermijnen worden gehanteerd voor materiële vaste activa:

Gronden en terreinen:

Gronden

0 jaar

Nieuw gerealiseerd gemeentelijk vastgoed (15 - 50 jaar):

Ruwbouw

50 jaar

Afbouw / inrichting

25 jaar

Installaties

15 jaar

Verworven / bestaand gemeentelijk vastgoed (3 – 50 jaar)

Ruwbouw/gebouw

maximaal 50 jaar

Afbouw / inrichting

maximaal 25 jaar

Installaties

maximaal 15 jaar

Vastgoed, levensduur verlengende aanpassingen (15-50 jaar)

Ruwbouw

maximaal 50 jaar

Afbouw / inrichting

maximaal 25 jaar

Installaties

maximaal 15 jaar

Grond- weg- en waterbouw (5 – 60 jaar):

Straatmeubilair en speeltoestellen

maximaal 25 jaar

Openbare verlichting

maximaal 30 jaar

(Openbaar) groen

maximaal 30 jaar

Riolering (buizen)

maximaal 60 jaar

Revisie rioleringsbuizen

maximaal 60 jaar

Pompgemalen

maximaal 25 jaar

Wegen, fietspaden en terreinverhardingen toplaag asfalt

maximaal 20 jaar

Wegen, fietspaden en terreinverhardingen onderlaag

maximaal 40 jaar

Wegen, fietspaden en terreinverhardingen elementen

maximaal 30 jaar

Kunstvelden sport toplaag

maximaal 15 jaar

Kunstvelden sport onderlaag

maximaal 30 jaar

Verkeersregelinstallaties

maximaal 20 jaar

Vervoermiddelen (8 – 20 jaar):

Personenvoertuigen

maximaal 8 jaar

Overige transportmiddelen

maximaal 25 jaar

Machines, apparaten en installaties (3 – 15 jaar)

Gereedschappen

maximaal 15 jaar

Automatisering

maximaal 10 jaar

Mobiele telefoons

3 jaar

Overige materiële vaste activa (5 – 25 jaar)

Inventaris

maximaal 25 jaar

Voor niet genoemde materiële vaste activa geldt de verwachte economische levensduur als uitgangspunt voor de afschrijftermijn.

3.1. Financiële vaste activa, regels, waardering

3.1.1. Kosten van het sluiten van geldleningen en kosten van (dis)agio worden niet geactiveerd.

Het Bbv heeft deze kosten aangemerkt als immateriële activa. Het Bbv biedt de mogelijkheid om deze activa te activeren. Er wordt voor gekozen om deze kosten niet te activeren en ineens als nadeel in het jaar van afsluiten te verwerken.