Verordening op de gemeentelijke commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK)

Geldend van 10-01-2024 t/m heden

Intitulé

Verordening op de gemeentelijke commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK)

De Raad van Gooise Meren

Gelezen het voorstel “Vaststellen verordening Commissie ruimtelijke kwaliteit Gooise Meren 2023 en beleidslijn welstandsvrij bouwen” met zaaknummer 499069 van het college van burgemeester en wethouders,

Besluit

  • 1.

    De verordening Commissie Ruimtelijke Kwaliteit Gooise Meren 2023 vast te stellen. De verordening Commissie Ruimtelijke Kwaliteit Gooise Meren 2023

  • 2.

    De beleidslijn Welstandsvrij bouwen vast te stellen. treedt in werking de dag nadat het Paraplubestemmingsplan 'Kleine Bouwwerken Gooise Meren' in werking is getreden

  • 3.

    Met inachtneming van de aangenomen amendementen:

    A23-62A Een betrokken CRKE

    A23-63 Echt welstandsvrij

    A23-74 Welstandsvrij is Welstandscommissievrij

De raad van de gemeente Gooise Meren

  • -

    gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 20 september 2023;

  • -

    gelet op artikel 84 van de Gemeentewet, artikel 12, 12a, 12b en 12c van de Woningwet en de Monumentenwet 1988;

  • -

    gezien het advies van de commissie Ruimtelijke Kwaliteit

besluit vast te stellen de volgende verordening:

Verordening op de gemeentelijke commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK)

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    commissie : gemeentelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 17.9 van de wet, genaamd Commissie Ruimtelijke Kwaliteit

  • -

    goede omgevingskwaliteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.3 van de wet;

  • -

    ondergeschikte bouwwerken: Bij bouwdelen van ondergeschikte aard kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het een schuurtje, bijgebouw, schutting, pergola, dakkapel.

  • -

    buitenplanse omgevingsplanactiviteit: een activiteit die niet voldoet aan de regels van het omgevingsplan en niet vergunningvrij voor het bouwen is.

  • -

    Conceptaanvraag: de fase voorafgaand aan de formele procedure omgevingsvergunning.

  • -

    het college: College van burgemeester en wethouders

  • -

    wet: de Omgevingswet.

Paragraaf 2. Aanwijzing van besluiten waarover verplicht advies moet worden gevraagd

Artikel 2. Verplichte advisering

Ter uitvoering van haar taak adviseert de commissie op verzoek van het college over:

  • a.

    een aanvraag om of een ontwerpbesluit voor een omgevingsvergunning voor:

    • 1°.

      een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een rijksmonument;

    • 2°.

      een monumentenactiviteit met betrekking tot een monument.

    • 3°.

      een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een voor beschermd gemeentelijk of provinciaal monument of een gemeentelijk of provinciaal monument;

  • b.

    het door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aanwijzen van een onroerende zaak als (rijks)monument ingevolge artikel 3.1, eerste lid, van de Erfgoedwet, of over het aan een locatie geven, wijzigen of intrekken van de functie-aanduiding gemeentelijk monument of een functie-aanduiding anders dan gemeentelijk monument die betrekking heeft op cultureel erfgoed op grond van artikel 4.2, eerste lid, van de wet;

Paragraaf 3. Overige taken commissie

Artikel 3. Het geven van voorlichting

  • 1. De commissie heeft als taak het college te adviseren bij de uitoefening van hun taken en bevoegdheden op grond van de wet met het oog op het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit en al hetgeen daarmee verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn. Daaronder wordt begrepen het geven van voorlichting over de doelstelling van een goede omgevingskwaliteit en over de werkzaamheden van de commissie.

Artikel 4. Niet-verplichte advisering

Ter uitvoering van haar taak en op verzoek van het college:

  • a.

    adviseert de kleine commissie op ondergeschikte bouwwerken (mate van impact niveau 1), zolang die ondergeschikte bouwwerken niet binnen het omgevingsplan passen met uitzondering van plannen binnen de door de raad aangewezen welstandsvrije gebieden, zie overzicht.

  • b.

    adviseert de commissie over binnenplanse en buitenplanse omgevingsplanactiviteiten (mate van impact niveau 2 en 3) wanneer de activiteit in een gebied ligt met een bijzonder welstandsniveau.

  • c.

    adviseert de commissie in de fase van de concept aanvraag bij binnenplanse omgevingsplanactiviteiten (mate van impact niveau 2).

  • d.

    adviseert de commissie in de fase van de concept aanvraag bij buitenplanse omgevingsplanactiviteiten (mate impact niveau 2 en 3) als onderdeel van een integraal adviesteam, planindieners en ontwerpers gedurende het ontwerpproces bij buitenplanse omgevingsplanactiviteiten, maatwerkvoorschriften en andere zaken die de omgevingskwaliteit betreffen.

  • e.

    adviseert de commissie, als onderdeel van een integraal adviesteam, over het ontwikkelen van beleid zoals omgevingsvisie, omgevingsplan, beeldkwaliteitsplannen, stedenbouwkundige verkenningen en dergelijke.

Paragraaf 4. Samenstelling en inrichting

Artikel 5. Samenstelling

  • 1. De commissie bestaat uit de grote commissie met 3 vaste leden, de voorzitter daaronder begrepen, plus enkele vervangers. Tenminste 2 leden zijn woonachtig in de regio Gooi- en Vechtstreek. Bij incidentele afwezigheid van een lid wordt hij/zij vervangen door een deskundige met gelijkwaardig profiel uit het ‘Register van plaatsvervangers’ van de Stichting Mooi Noord-Holland. De kleine commissie bestaat uit minimaal 1 lid en de secretaris.

  • 2. De leden worden benoemd op persoonlijke titel op grond van de professionele deskundigheid die nodig is voor de advisering, alsmede op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.

  • 3. De commissie telt gelet op artikel 17.9, eerste lid, van de wet enkele leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg.

  • 4. De disciplines die de leden in gezamenlijkheid vertegenwoordigen zijn cultuurhistorie, bouw- en architectuurhistorie, restauratiearchitectuur, landschap, stedenbouw en architectuur.

  • 5. Leden en plaatsvervangers van de commissie werken onafhankelijk.

  • 6. De raad mandateert het college om de leden en plaatsvervangers van de commissie te benoemen.

Artikel 6. Benoeming

  • 1. De leden kunnen voor een termijn van ten hoogste vier jaar worden benoemd.

  • 2. Herbenoeming van leden kan eenmaal voor ten hoogste vier jaar plaatsvinden.

  • 3. Afgetreden leden zijn twee jaar na hun aftreden weer benoembaar.

  • 4. De leden worden op eigen aanvraag ontslagen. Zij kunnen voorts door burgemeester en wethouders worden geschorst en door de raad worden ontslagen wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden.

  • 5. De gemeenteraad kan de benoeming en het ontslag op eigen aanvraag van leden en plaatsvervangers mandateren aan het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 7. Ondersteuning van de commissie

Ingevolge het eerste lid wordt de commissie bijgestaan door een secretariaat dat berust bij de gemeente.

Paragraaf 5. Advisering en standpuntbepaling

Artikel 8. Adviestermijn

  • 1. Het college kan aangeven binnen welke termijn een advies wordt verwacht.

  • 2. In geval burgemeester en wethouders geen termijn hebben gesteld brengt de commissie advies uit binnen een termijn van vier weken.

  • 3. In geval de commissie niet tijdig binnen de termijn, als bedoeld in het eerste en tweede lid, een advies uitbrengt en de aanvraag heeft betrekking op het cultureel erfgoed, dan moet in beginsel niet uitgegaan worden van een positief advies van de commissie.

Artikel 9. Beraadslaging en standpuntbepaling

  • 1. De vergaderingen waarin een of meer adviezen over aanvragen om omgevingsvergunning door of namens de commissie worden vastgesteld zijn openbaar. De agenda voor de vergadering van de commissie en de adviezen worden tijdig door de gemeente digitaal bekendgemaakt. Indien burgemeester en wethouders – al dan niet op verzoek van de aanvrager – een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 5.1 van de Wet open overheid ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.

  • 2. De aanvrager van de omgevingsvergunning of zijn gemachtigde heeft de mogelijkheid tot toelichting van de aanvraag ten overstaan van de commissie. Tijdens de beraadslagingen is er geen spreekrecht.

  • 3. Over de uit te brengen adviezen wordt niet besloten dan in aanwezigheid van ten minste 3 leden. Over een advies over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument of een activiteit voor een provinciaal of gemeentelijk monument wordt niet besloten dan in aanwezigheid van ten minste 1 lid met deskundigheid op het gebied van de monumentenzorg.

  • 4. Leden die als opdrachtgever, ontwerper of anderszins betrokken zijn bij de uitvoering van een activiteit waarvoor een aanvraag is gedaan waarover de commissie adviseert, onthouden zich van medewerking aan het desbetreffende advies en zijn tijdens de behandeling van en de besluitvorming over het advies niet in de vergadering aanwezig.

  • 5. De geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 2:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de commissie en de daarvoor werkzame personen.

Artikel 10. Afdoening onder verantwoordelijkheid van de commissie

  • 1. De commissie kan onverminderd het bepaalde in artikel 17.9, eerste lid, van de wet, de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning of over de voorbereiding van een andere beschikking onder verantwoordelijkheid van de commissie overlaten aan één of meer daartoe aangewezen lid/leden of de secretaris van de commissie.

  • 2. De commissie kan zich door een of meer daartoe aangewezen leden, de secretaris of andere daartoe aangewezen personen laten vertegenwoordigen in kwaliteitsteams, omgevingsoverleg & -tafels, regionaal bouwplanoverleg of enig ander overleg waarin een mandaat voor het nemen van besluiten benodigd is.

  • 3. De aangewezen personen in geval van het eerste en tweede lid adviseren of nemen besluiten over zaken waarvan volgens hen het oordeel van de commissie als bekend mag worden verondersteld of waarbij de aangewezen personen beschikken over de juiste deskundigheid benodigd in de specifieke situatie. In geval van twijfel wordt de advisering alsnog overgelaten aan de commissie.

  • 4. De voor de inwerkingtreding van deze verordening door de gemeenteraad genomen besluiten waarmee een kwaliteitsteam is ingesteld met betrekking tot specifieke taken op het gebied van de advisering over ruimtelijke kwaliteit worden bij inwerkingtreding van deze verordening bestendigd.

Artikel 11. Adviseurs

  • 1. De commissie kan zich voor het inwinnen van inlichtingen wenden tot daartoe door het college aangewezen ambtenaren.

  • 2. De commissie kan zich doen bijstaan door andere personen, voor zover dat voor de vervulling van haar taak nodig is.

  • 3. De in het eerste en tweede lid bedoelde personen kunnen op uitnodiging van de commissie als adviseur deelnemen aan de beraadslagingen.

Artikel 12. Verwerking van het advies

  • 1. Het college kan een beschikking geven in afwijking van het door de commissie uitgebrachte advies.

  • 2. In geval het college een beschikking geeft in afwijking van het door de commissie uitgebrachte advies verzenden zij een afschrift van die beschikking aan de commissie.

Paragraaf 6. Werkwijze

Artikel 13. Reglement van orde

  • 1. De commissie stelt de werkwijze binnen de kaders van deze verordening nader vast in een reglement van orde.

  • 2. In het reglement van orde komt ten minste aan de orde:

    • a.

      de werkwijze bij de advisering zoals genoemd in artikel 2, onder a;

    • b.

      de inrichting van het vooroverleg zoals genoemd in artikel 4;

    • c.

      de wijze waarop de agenda openbaar wordt gemaakt en belanghebbenden worden uitgenodigd;

    • d.

      het vereiste quorum voor een besluitvormende vergadering, de vergaderorde en orde van de beraadslaging, waarbij er een onderscheid wordt aangebracht tussen de toelichtende fase waarin het spreekrecht wordt uitgeoefend en de beraadslagingen;

    • e.

      de notulering en dossiervorming;

    • f.

      de wijze waarop de adviezen openbaar worden gemaakt;

    • g.

      de instelling van subcommissies;

    • h.

      het aanwijzen van de voorzitter en zijn/haar taken;

    • i.

      de werkwijze en registratie bij afdoening onder verantwoordelijkheid van de commissie als bedoeld in artikel 9; (mandaatregeling)

    • j.

      de selectie en voordracht van kandidaat-leden en plaatsvervangers.

  • 3. Het college draagt zorg voor de bekendmaking van het door de commissie vastgestelde reglement van orde op de website.

Artikel 14. Relatie met andere adviseurs

Bij het aanstellen van een supervisor, een kwaliteitsteam of een andere adviseur op het gebied van de omgevingskwaliteit, niet zijnde een lid of een adviseur van de commissie draagt het college zorg voor een goede afstemming tussen de werkzaamheden van deze adviseur en de commissie.

Artikel 15. Vergoeding

  • 1. De leden en de adviseurs als bedoeld in artikel 10, tweede lid, en artikel 11, tweede lid, ontvangen van de Stichting MOOI Noord-Holland een vergoeding op basis van de contractuele verbintenis die zij hebben met de stichting of ontvangen rechtstreeks op declaratiebasis van de gemeente hun vergoeding. MOOI Noord-Holland brengt vervolgens kosten in rekening op grond van de dienstverleningsovereenkomst en de tariefregeling zoals door de gemeente overeengekomen met de Stichting MOOI Noord-Holland.

  • 2. Jaarlijks worden de tarieven kenbaar gemaakt aan het college.

Paragraaf 7. Jaarverslag

Artikel 16. Jaarverslag

  • 1. De commissie brengt onder verantwoordelijkheid van de secretaris jaarlijks verslag als bedoeld in artikel 17.9, zesde lid, van de wet uit van haar werkzaamheden in het voorafgaande kalenderjaar. Het conceptverslag is vóór 1 mei gereed. Na evaluatieoverleg met de wethouder wordt het definitieve verslag door het college ter kennisname aangeboden aan de gemeenteraad.

  • 2. In het jaarverslag komt ten minste aan de orde:

    • a.

      de wijze waarop toepassing is gegeven aan de kaders als bedoeld in artikel 17.9, derde lid, van de wet;

    • b.

      de wijze waarop uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen.

Paragraaf 8. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 17. Overgangsrecht

De op grond van de Verordening Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en Erfgoed Gooise Meren 2016 benoemde leden worden geacht te zijn benoemd op grond van dit besluit. De termijn van ten hoogste vier jaar als bedoeld in artikel 5, eerste lid, loopt vanaf de datum van de benoeming.

Artikel 18. Intrekking oude regeling

De oude Verordening Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en Erfgoed Gooise Meren 2016 wordt ingetrokken.

Artikel 19. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt direct na vaststelling door de gemeenteraad in werking.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening op de gemeentelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit Gooise Meren 2023

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 20 september 2023.

Toelichting

Algemeen

Met de Omgevingswet (hierna: de wet) die naar verwachting op 1 januari 2023 in werking treedt, wordt het stelsel van ruimtelijke regels volledig herzien. De wet bundelt de wetgeving en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. Belangrijk verbeterdoel van de nieuwe wet is een kader te bieden dat overheden meer afwegingsruimte biedt om doelen voor de leefomgeving te bereiken. “Decentraal, tenzij” is een belangrijk principe van de wet. Dit betekent dat taken en bevoegdheden in principe bij het lokale bestuur, zoals de gemeente liggen. Alleen indien het gaat om een nationaal of internationaal belang of als dat doelmatiger of doeltreffender is, stelt het Rijk regels.

Eén van de doelen van de wet is het bereiken van een goede omgevingskwaliteit (artikel 1.3 van de wet). Daarbij gaat het om het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Gemeenten hebben een grote vrijheid in de wijze waarop zij het doel van een goede omgevingskwaliteit willen bereiken. Dat geldt ook voor de rol van de gemeentelijke adviescommissie (hierna: commissie) daarbij. Deze commissie is de opvolger van de welstands- en monumentencommissie. Een adequate invulling van de taak en de werkwijze van deze commissie draagt bij aan het doel van een goede omgevingskwaliteit.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Definities

Commissie

Dit is de gemeentelijke adviescommissie op grond van artikel 17.9 van de wet.

Goede omgevingskwaliteit

"Een goede omgevingskwaliteit" is naast veiligheid en gezondheid opgenomen in de maatschappelijke doelstelling van de wet (artikel 1.3 van de wet). Dit geeft aan dat aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap belangrijk zijn. Het gaat daarbij zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden (Kamerstukken II 2013-2014, 33962, nr. 3).

De gemeente heeft de plicht de zorg voor de omgevingskwaliteit zelf in te vullen, inclusief het adviesstelsel op het gebied van de omgevingskwaliteit. Burgers kunnen, wanneer geen concrete gedragsbepalingen voorhanden zijn of deze niet toereikend blijken, ten aanzien van de het doel van een goede omgevingskwaliteit een beroep doen op de algemene zorgplicht.

Ondergeschikte bouwwerken

Dit zijn de bouwdelen van ondergeschikte aard, zoals o.a. benoemd in de Welstandsnota – kleine bouwplannen. buitenplanse omgevingsplanactiviteit: een activiteit die niet voldoet aan de regels van het omgevingsplan en niet vergunningvrij voor het bouwen is.

Conceptaanvraag:

We willen initiatiefnemers verleiden om hun initiatieven al met de gemeente te bespreken voordat er een aanvraag omgevingsvergunning is ingediend. Bij de conceptaanvraag kunnen we al eerder met de initiatiefnemer in overleg over wenselijkheid en geschiktheid. Ook kunnen we in een dergelijk voortraject de raad en de belanghebbenden eerder bij de initiatieven betrekken.

wet: de Omgevingswet:

De Omgevingswet bundelt en moderniseert de wetten voor de leefomgeving. Hierbij gaat het onder meer om wet- en regelgeving over bouwen, milieu, water, ruimtelijke ordening en natuur. De Omgevingswet staat voor een goed evenwicht tussen het benutten en beschermen van de leefomgeving.

Artikel 2. Verplichte advisering

Dit artikel sluit aan op de verplichte adviezen op grond van artikel 17.9 van de wet en het op grond van de Erfgoedverordening Gooise Meren 2016 verplichte advies bij gemeentelijke monumenten. De Minister van OCW vraagt ingevolge de Erfgoedwet altijd advies aan het college van de gemeente waar een monument of archeologisch monument zich bevindt, alvorens te besluiten het aan te wijzen als rijksmonument. In dat geval is de commissie adviseur van het college. De commissie is ook adviseur in geval het college het voornemen heeft een monument of archeologisch monument aan te wijzen als gemeentelijk monument (door de locatie de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven), of bij wijziging of intrekking van een bestaande aanwijzing tot gemeentelijk monument. Dit geldt ook voor het aanwijzen, wijzigen of intrekken van andere functie-aanduidingen die betrekking hebben op cultureel erfgoed, zoals het aanwijzen van beeldbepalende of karakteristieke panden.

Dit betreft de advisering over aanvragen om een omgevingsvergunning of de advisering over een ontwerpbesluit als het college geen bevoegd gezag is. De commissie adviseert op verzoek van het college over een aanvraag voor:

1 ̊. een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument

De wet definieert een rijksmonumentenactiviteit als volgt:

“een activiteit inhoudende het slopen, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een rijksmonument of een voorbeschermd rijksmonument of het herstellen of gebruiken daarvan waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht”.

De commissie adviseert niet over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot archeologische rijksmonumenten.

De commissie brengt advies uit met het oog op het behoud van cultureel erfgoed. Uitgangspunten daarbij zijn:

  • -

    het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten en archeologische monumenten;

  • -

    het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend is vereist is voor het behoud van die monumenten;

  • -

    het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en

  • -

    het conserveren en in stand houden van archeologische monumenten, bij voorkeur in situ.

Dit volgt uit artikel 8.80 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (hierna: Bkl) dat de beoordelingsregels voor de rijksmonumentenactiviteit bevat.

Voor rijksmonumentenactiviteiten met betrekking tot archeologische rijksmonumenten is de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister van OCW) aangewezen als advies- en instemmingsorgaan in de gevallen dat het college het bevoegd gezag is. Dit in verband met zijn verantwoordelijkheid voor de archeologische rijksmonumenten en met het landelijk overzicht en de vereiste specialistische kennis en ervaring die aanwezig zijn bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Ook is de Minister van OCW (mede) bevoegd tot toezicht en handhaving waar het gaat om archeologische rijksmonumenten. Behoud in situ (in de bodem) is hierbij het uitgangspunt.

De gemeenten spelen desalniettemin in de archeologie een cruciale rol. De afweging om archeologische monumenten in situ (in de bodem) dan wel ex situ (door ze op te graven) te behouden, wordt meestal door de gemeente gemaakt in het kader van het opstellen van het omgevingsplan en de belangenafweging bij de specifieke omgevingsplanactiviteiten waaraan een archeologische onderzoeksplicht is gekoppeld. De gemeente is op grond van artikel 5.130 van het Bkl verplicht om bij het opstellen van het omgevingsplan rekening te houden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, waaronder (aantoonbaar te verwachten) archeologische monumenten. Daarbij kan de (aantoonbaar te verwachten) aanwezigheid van archeologische monumenten van invloed zijn op onder meer de toedeling van functies aan locaties – bijvoorbeeld de keuze om geen parkeergarage toe te staan op een locatie met hoge archeologische waarde – of op de inhoud van in het omgevingsplan op te nemen beschermende regels of beoordelingsregels. De commissie kan hierover op grond van de andere onderdelen van dit artikel adviseren.

Voor als gemeentelijk monument beschermde archeologische monumenten is de commissie wel het aangewezen adviesorgaan.

2 ̊. een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een voorbeschermd gemeentelijk of provinciaal monument of een gemeentelijk of provinciaal monument

In dit artikel is geregeld dat de commissie adviseert over omgevingsplanactiviteiten met betrekking tot andere beschermde monumenten.

De bescherming van provinciale monumenten gebeurt middels de provinciale verordening en instructieregels. Voor provinciale monumenten geldt instandhoudingsplicht, de gemeente ziet hierop toe en handhaaft hierop. De vergunningverlening voor provinciale monumenten valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente. Advisering door de gemeentelijke adviescommissie wordt vanuit de provincie ten zeerste aanbevolen.

De bescherming van monumenten of archeologische monumenten als gemeentelijk monument gebeurt door aan het monument of archeologisch monument in het omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven. Met een voorbereidingsbesluit kan voorbescherming worden geboden aan een locatie waarvoor wordt overwogen deze de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven.

Overgangsrecht gemeentelijke monumenten

Het overgangsrecht in de wet en het Invoeringsbesluit Omgevingswet regelt dat er bij het inwerkingtreden van de wet een vergunningplicht geldt voor activiteiten met betrekking tot gemeentelijke monumenten en voorbeschermde gemeentelijke monumenten die nog op grond van de Erfgoedverordening Gooise Meren?? zijn aangewezen. De regels uit die verordening blijven gelden tot het moment dat dit onderwerp in het nieuwe deel van het omgevingsplan is geregeld. Dit volgt uit de artikelen 22.4 en 22.8 van de wet en artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet in samenhang met artikel 22.2 van het omgevingsplan (bruidsschat). De in de Erfgoedverordening Gooise Meren ?? opgenomen vergunningplicht geldt als een verbod op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de wet om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten.

Artikel 3 Het geven van voorlichting

De commissie geeft ook voorlichting over de doelstelling van een goede omgevingskwaliteit en over de werkzaamheden van de commissie zelf. De commissie baseert de voorlichting (net als haar concrete adviezen) op de vastgestelde beleidskaders (zoals de omgevingsvisie, het omgevingsplan en de beleidsregels over het uiterlijk van bouwwerken, bedoeld in artikel 4.19 van de wet).

Artikel 4 Niet-verplichte advisering

Dit lid beschrijft de adviestaak in algemene zin: het adviseren van de raad en het college van burgemeester en wethouders (hierna: college) op het gebied van de omgevingskwaliteit als bedoeld in artikel 1.3 van de wet. De commissie adviseert dus niet over andere aspecten van de fysieke leefomgeving, zoals een veilige en gezonde fysieke leefomgeving.

Onderdeel a: een omgevingsplanactiviteit in geval de commissie in het omgevingsplan als adviseur is aangewezen

De raad kan op grond van artikel 16.15, tweede lid, van de wet in het nieuwe deel van het omgevingsplan bepalen in welke gevallen een advies verplicht is. Dit kan per gebied of per type activiteit of bouwwerk verschillen. Op deze manier kan bijvoorbeeld de advisering over beeldbepalende en karakteristieke panden worden geregeld. Zolang nog geen gevallen zijn aangewezen, zet het college het bestaande beleid met betrekking tot het vragen van commissieadvies voort.

Omdat het omgevingsplan ook bij een projectbesluit of een voorbereidingsbesluit kan worden gewijzigd, brengt dit mee dat ook Gedeputeerde Staten, het dagelijks bestuur van het Waterschap en de Minister van OCW de commissie als adviseur in het omgevingsplan kunnen aanwijzen. Regels over de aanwijzing van de commissie als adviseur kunnen ook onderdeel zijn van de voorbeschermingsregels waarmee een voorbereidingsbesluit het omgevingsplan wijzigt. Overigens betekent dit niet dat de commissie daarmee ook formeel adviesorgaan van die andere bestuursorganen wordt. Als het college geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college in plaats van het bevoegd gezag (artikel 4.22 van het Omgevingsbesluit).

Bij het beoordelen van een bouwplan volgt de commissie de beoordelingsregels die in het omgevingsplan (Welstandsnota) staan. De beoordelingsregels geven aan onder welke voorwaarden de vergunning kan worden verleend of geweigerd. Het gaat hierbij om regels over het bouwwerk zelf als wel zijn relatie tot de omgeving en de te verwachten ontwikkeling daarvan. Bijvoorbeeld de bouwhoogte, de bouwmassa, het maximale bebouwingsoppervlak, de aanwijzing van bouwvlakken, de situering op de bouwvlakken, de karakteristiek van de bebouwing, en het uiterlijk van bouwwerken zoals vastgelegd in de beleidsnota.

De wet biedt de gemeente een kans om te zorgen voor een betere inbedding en aansluiting van welstandsaspecten binnen het ruimtelijke kwaliteitsbeleid. Het streven naar een goede omgevingskwaliteit als bedoeld in artikel 1.3 van de wet is daarbij het overkoepelende doel. Daarom is de advisering niet beperkt tot ingrepen aan beschermde monumenten en het uiterlijk van bouwwerken. De commissie adviseert zowel over de toepassing van de regels in het omgevingsplan zelf (zoals de mogelijkheid tot “binnenplanse” afwijkingen), als over de toepassing van de beleidsregels over het uiterlijk van bouwwerken. Dit gebeurt vanuit het doel van een goede omgevingskwaliteit.

Onderdeel b de commissie als onderdeel van een integraal adviesteam over het ontwikkelen van beleid

Dit onderdeel geeft invulling aan de mogelijkheid als bedoeld in artikel 17.9, tweede lid, van de wet om de commissie in te schakelen bij het ontwikkelen van beleid voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Zoals hierboven vermeld gaat het uitsluitend om beleid op het gebied van de omgevingskwaliteit.

Onderdeel c de commissie als onderdeel van een integraal adviesteam over initiatieven als concept aanvraag

Dit onderdeel betreft de ontwerpgerichte advisering. Deze taak heeft geen betrekking op het adviseren over door het college op aanvraag te nemen besluiten, maar op het informeren en begeleiden van planindieners en ontwerpers gedurende het ontwerpproces, met het doel een hoogstaande landschappelijke, stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit te bereiken. Dit onderdeel biedt de mogelijkheid om in een specifiek geval de commissie of een lid van de commissie te belasten met of te betrekken bij deze taak.

Vooroverleg bij een vergunningaanvraag wordt in de wet niet gereguleerd. De bestaande praktijk kan op grond van dit onderdeel worden voortgezet. Het belang van een goed vooroverleg neemt toe, aangezien het vereiste van onlosmakelijke samenhang vanuit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) niet is overgenomen in de wet. De initiatiefnemer is er zelf verantwoordelijk voor dat zij of hij voor alle activiteiten beschikt over de vereiste vergunningen. Het is aan de initiatiefnemer om de verschillende eisen op elkaar af te stemmen. Vooral bij complexe projecten is vooroverleg van groot belang.

Onderdeel d: de kleine commissie wordt betrokken bij ondergeschikte bouwwerken.

De kleine commissie bestaande uit minimaal 1 lid en de secretaris beoordelen de zogenaamde kleine bouwaanvragen. Hiervan bestaat geen uitputtende lijst. Het betreft meestal verbouwingen van en bij bestaande grondgebonden woningen en winkels/kleine bedrijven.

In dit onderdeel is bepaald dat de commissie ook adviseur kan zijn bij het stellen van maatwerkvoorschriften in verband met het uiterlijk van bouwwerken, de zorg voor cultureel erfgoed en [werelderfgoed en] andere zaken die de omgevingskwaliteit betreffen.

De aanschrijvingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 13a van de Woningwet in geval van een bouwwerk dat in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand, is opgenomen in de bruidsschat als bedoeld in artikel 7.1 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet. Dit in de vorm van een bevoegdheid tot stellen van maatwerkvoorschriften (zie artikel 22.7 in samenhang met artikel 22.4 van het tijdelijke deel van het omgevingsplan).

De specifieke zorgplicht voor rijksmonumenten verplicht initiatiefnemers om maatregelen te nemen om het beschadigen of vernielen van (voorbeschermde) rijksmonumenten te voorkomen. Een activiteit hoeft daarbij niet gericht te zijn op een rijksmonument. Het is voldoende dat een activiteit in de fysieke leefomgeving effect heeft op dat rijksmonument. Een voorbeeld hiervan is het bouwen van een tunnel, waardoor een rijksmonument kan verzakken. De regels voor de specifieke zorgplicht staan in hoofdstuk 13 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). De gemeente kan op grond daarvan maatwerkvoorschriften opleggen.

Artikel 5. Samenstelling

Eerste lid

Dit lid geeft invulling aan artikel 17.7, eerste lid, van de wet, waarin is bepaald dat de raad het aantal leden vaststelt. Voor incidentele afwezigheid, zoals door korte ziekte of vakantie, wordt geput uit het ‘Register van plaatsvervangers’ van de Stichting Mooi Noord-Holland, zodat de commissie ook kan functioneren wanneer één of meer leden zijn verhinderd. Als een lid structureel afwezig is, moet de raad een vaste plaatsvervanger benoemen. Indien mogelijk is 1 lid woonachtig in Gooise Meren.

Tweede lid

Dit lid geeft aan dat de leden als deskundigen en dus op persoonlijke titel en op grond van hun persoonlijke kwalificaties worden benoemd. Hun lidmaatschap is niet afhankelijk van het bekleden van een bepaalde functie of het hebben van een bepaalde hoedanigheid. De leden vertegenwoordigen geen bijzondere belangen. Dat betekent bijvoorbeeld dat belangenorganisaties op het gebied van de omgevingskwaliteit geen vertegenwoordigers in de commissie hebben. De leden zullen hun functie onafhankelijk dienen uit te oefenen. Daartegenover staat dat benoeming niet achterwege zal blijven enkel vanwege het lidmaatschap van een bepaalde groepering of het bekleden van een bepaalde bestuurlijke of maatschappelijke functie. Daarnaast beschikken de leden over inzicht in maatschappelijke verhoudingen op grond van maatschappelijke kennis en ervaring.

Derde en vierde lid

Deze leden zien toe op de deskundigheidsgebieden die in de commissie vertegenwoordigd moeten zijn. De wet schrijft voor dat binnen de commissie enkele leden deskundig dienen te zijn op het gebied van de monumentenzorg, en dat die in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit met betrekking tot een monument. Volgens de Memorie van toelichting dient de commissie ten minste over deskundigheid op het gebied van cultuurhistorie, bouw- en architectuurhistorie, restauratiearchitectuur, landschap en stedenbouw te beschikken (Kamerstukken II 2014-2015, 33962 nr. 3, p. 581). In aanvulling hierop is de deskundigheid aangevuld met architectuur. Het is mogelijk dat één persoon meerdere disciplines in zich verenigt.

Vijfde lid

Dit lid zorgt voor een aanscherping van de wettelijke eis van onafhankelijkheid ten opzichte van het gemeentebestuur. Artikel 17.8 van de wet stelt slechts als eis, dat de leden van het gemeentebestuur geen lid zijn van een gemeentelijk adviesorgaan.

Zesde lid

Dit lid zorgt ervoor dat het college, in het kader van efficiency, de leden en plaatsvervangers van de commissie mag benoemen.

Artikel 6. Benoeming

Eerste tot en met derde lid

Deze leden hebben betrekking op de benoemingstermijn als bedoeld in artikel 17.7, eerste lid, van de wet. Het eerste lid regelt de benoeming voor de eerste termijn. Het tweede lid ziet toe op de herbenoeming. In het derde lid is de mogelijkheid opgenomen om leden 4 jaar na hun aftreden opnieuw te benoemen.

Vierde lid

Dit lid regelt schorsing en ontslag. De wet bepaalt dat de raad de leden benoemt en ontslaat (artikel 17.7, tweede lid, van de wet). Het is vanzelfsprekend dat leden op eigen aanvraag worden ontslagen. Zij kunnen verder worden geschorst en ontslagen wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden.

Vijfde lid

Dit lid voorziet in de mogelijkheid om benoeming en ontslag op eigen aanvraag te mandateren aan het college van burgemeester en wethouders. De gemeenteraad kan op grond van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht besluiten om het benoemen en ontslaan van de leden van de gemeentelijke adviescommissie aan het college van burgemeester en wethouders over te laten. De gemeenteraad kan daarbij besluiten om aan het college een bepaald profiel mee te geven voor de te benoemen leden. Gelet op het verschil tussen delegatie en mandaat, wordt het advies van de VNG gevolgd om te kiezen voor mandatering. Mandatering doet het meeste recht aan de centrale rol die de gemeenteraad vervult bij de onafhankelijk advisering over ruimtelijke kwaliteit in de gemeente. De raad kan het mandaat te allen tijde intrekken (artikel 10:8 Awb). Voor het ontslaan van leden valt alleen het ontslag op verzoek van de leden zelf (bijvoorbeeld vanwege verhuizing) onder het mandaat. Deze verdeling doet recht aan de onafhankelijkheid van advisering over ruimtelijke kwaliteit. De commissie houdt een rechtstreekse verantwoordingsplicht aan de raad, namelijk de jaarverslagplicht. Dit is een indicatie dat een sterke democratische legitimatie gewenst wordt geacht. Daarom wordt gekozen voor mandatering, maar geen delegatie.]

Artikel 7. Ondersteuning van de commissie

Ingevolge het eerste lid wordt de commissie bijgestaan door een secretariaat dat berust bij de gemeente.

Artikel 8. Adviestermijn

In de wet is geen termijn gesteld waar binnen de commissie moet adviseren. Daarom kan het college op grond van het eerste lid aangeven binnen welke termijn een advies wordt verwacht. Deze termijn mag volgens artikel 3:6 van de Awb niet zodanig kort zijn, dat de commissie zijn taak niet meer kan vervullen. In het tweede lid is bepaald dat het college ook kan afzien van het stellen van een termijn. In dat geval geldt een termijn van vier weken.

Indien geen advies wordt uitgebracht binnen de genoemde adviestermijn, staat dit de besluitvorming door het college niet in de weg (artikel 3:6, tweede lid, van de Awb).

Artikel 9. Beraadslaging en standpuntbepaling

Eerste lid

Dit lid is een nadere regeling van uitwerking van de wettelijke eis van openbaarheid als bedoeld in artikel 17.9, vijfde lid, van de wet.

Tweede lid

[Uit artikel 4:7 van de Awb volgt de beperkte verplichting dat de mogelijkheid tot toelichting van een plan ten overstaan van de commissie dient te worden geboden aan de aanvrager van de omgevingsvergunning. Anderen hebben geen spreekrecht.

Het spreekrecht is van invloed op het tijdstip waarop de vergadering van de commissie wordt aangekondigd. Dat tijdstip moet dan zodanig worden gekozen dat eventuele sprekers voldoende tijd hebben om zich op de vergadering voor te bereiden. De regeling van dit spreekrecht wordt opgenomen in het reglement van orde (zie artikel 12).

De verplichting tot openbaar vergaderen heeft betrekking op de vergaderingen waarin het advies op de aanvraag voor een omgevingsvergunning of op een voorgenomen beschikking formeel wordt vastgesteld. Het is niet verplicht voor informeel vooroverleg of bij de beleidsgerichte, opgavegerichte of ontwerpgerichte advisering. De potentiële initiatiefnemer kan in het stadium van vooroverleg gebaat zijn met beslotenheid. Openbaarheid zou dan remmend op het vooroverleg kunnen werken, terwijl uit oogpunt van de korte planprocedure vooroverleg stimulering verdient.

Derde lid

Dit lid ziet erop toe dat in de vergadering voldoende leden aanwezig zijn, zodat een deskundig oordeel kan worden gevormd. Het borgt ook de wettelijke eis dat enkele leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit (artikel 17.9, eerste lid, van de wet) en voor een provinciaal of gemeentelijk monument.

Vierde lid

Met deze bepaling wordt verstrengeling van belangen tegengegaan.

Vijfde lid

Dit lid verwijst naar de Awb die uitvoerders van wetten een geheimhoudingsplicht oplegt ten aanzien van gegevens waarvan zij het vertrouwelijke karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden. Op grond van artikel 2:5, tweede lid, van de Awb is de plicht tot geheimhouding ook van toepassing op instellingen die een wettelijke taak uitvoeren. Daaronder vallen ook adviesorganen. Dit lid plaatst buiten twijfel dat de geheimhoudingsplicht ook op de commissie en de daarvoor werkzame personen van toepassing is.

Artikel 10. Afdoening onder verantwoordelijkheid van de commissie

Eerste, tweede en derde lid

Dit artikel geeft de mogelijkheid om de advisering namens de commissie over te laten aan één lid of de secretaris, (bijvoorbeeld de snelservice) al dan niet in een vaste samenstelling als subcommissie. Dit omvat ook het mandaat om de commissie te vertegenwoordigen in bijvoorbeeld een kwaliteitsteam of een omgevingsoverleg of omgevingstafel. De commissie blijft verantwoordelijk voor het advies. Een goede omschrijving van de volmacht is nodig om aan het advies een doorslaggevende betekenis toe te kennen. Dit wordt opgenomen in het reglement van orde (artikel 12). Daarbij moet wel rekening worden gehouden met de wettelijke eis dat enkele leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit (artikel 17.9, eerste lid, van de wet).

De gemeente kan ervoor kiezen de volmacht te beperken tot de plannen met relatief geringe ruimtelijke betekenis, of plannen waar gelet op meer dan één vergelijkbare vallen de mening van de commissie als bekend mag worden verondersteld. Een ruimere volmacht is mogelijk indien de betrokken leden of de subcommissies volledig beschikken over de professionele deskundigheid die in een specifiek geval nodig is voor de advisering (bijvoorbeeld deskundig op het gebied van cultuurhistorie, bouw- en architectuurhistorie, restauratiearchitectuur, landschap, stedenbouw, architectuur en archeologische monumentenzorg). Ook hier blijft gelden de wettelijke eis dat enkele leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg in ieder geval worden betrokken bij de advisering over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit (artikel 17.9, eerste lid, van de wet).

Vierde lid

Onderdeel van dit artikel is een artikellid waarmee door de gemeenteraad genomen besluiten waarmee een kwaliteitsteam is ingesteld met betrekking tot specifieke taken op het gebied van de advisering over de ruimtelijke kwaliteit bij de inwerkingtreding van deze verordening worden bestendigd. Het gaat daarbij in ieder geval om het besluit van 19 juni 2014 van de gemeenteraad (van destijds Muiden) tot het instellen van het ‘kwaliteitsteam De Krijgsman’ ter bewaking van de kwaliteit van het beeldkwaliteitsplan De Krijgsman en de advisering rond de welstand van de in te dienen aanvragen om omgevingsvergunning voor bouwwerken.

Artikel 11. Adviseurs

Dit artikel geeft de commissie de bevoegdheid zich ten behoeve van de advisering te laten voorlichten door ambtenaren (eerste lid) of door externe deskundigen (tweede lid). Een ambtenaar of een andere deskundige kan ingevolge het derde lid op uitnodiging van de commissie aanwezig zijn bij de vergaderingen of als adviseur deelnemen aan de beraadslagingen.

Deze regeling sluit aan op de gegroeide praktijk, waarbij de commissie afhankelijk van de behoefte, specifieke adviseurs inschakelt, bijvoorbeeld uit de centrale erfgoedcommissie van MOOI Noord-Holland, of een specialist op het gebied van duurzaam bouwen.

Artikel 12. Verwerking van het advies

Eerste lid

Dit lid ziet toe op het vragen van een second opinion aan een gemeentelijke adviescommissie van een andere gemeente in geval het college zich niet kan verenigen met het heroverwogen advies van de commissie. Om oneindig ‘shoppen’ te voorkomen is dit slechts één keer per activiteit toegestaan.

Een advies van de commissie dat voldoet aan de wettelijke eisen van zorgvuldigheid en motivering als bedoeld in artikel 17.9, derde lid, van de wet, behoeft in beginsel geen nadere motivering. Een nadere motivering is wel vereist in geval een aanvrager of een derde-belanghebbende een contra-advies heeft overgelegd, dan wel gemotiveerd aanvoert dat het advies in strijd is met de geldende beoordelingscriteria (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 mei 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI2952).]

Tweede lid

Dit lid is opgenomen met het oog op een goede vervulling van de adviestaak. Daarvoor is nodig dat de commissie inzicht heeft in hoe het college omgaat met de uitgebrachte adviezen.

Artikel 13. Reglement van orde

Eerste lid

het college stelt een reglement van orde vast.

Tweede lid

Dit lid geeft aan welke onderwerpen in ieder geval in het reglement van orde worden opgenomen.

Derde lid

Dit lid regelt de bekendmaking van het reglement van orde. Dat kan tegelijk met deze verordening, of als aparte bekendmaking met een goede verwijzing naar deze verordening. Juridisch gezien behoeft het reglement van orde niet in de verordening zelf te worden opgenomen.

Artikel 14. Relatie met andere adviseurs

Met dit artikel worden bijvoorbeeld de kwaliteitsteams van De Krijgsman, Crailo of andere grotere projecten bedoeld. Het college is opdrachtgever van een dergelijk kwaliteitsteam en zorgt voor de afstemming met de commissie.

Artikel 15. Vergoeding

Dit artikel regelt de vergoeding die de leden en de adviseurs, als bedoeld in artikel 10, tweede lid, ontvangen. Deze vergoedingen zijn o.a. geregeld in de overeenkomst met MOOI Noord-Holland.

Artikel 16. Jaarverslag

Het jaarverslag als bedoeld in artikel 17.9, zesde lid, van de wet kan voor de raad aanleiding zijn voor bijstelling van het gemeentelijk beleid. De commissie kan naar aanleiding van de verrichte werkzaamheden beleidsaanbevelingen doen. Bijvoorbeeld over de in het omgevingsplan op te nemen beoordelingscriteria met betrekking tot de omgevingskwaliteit. Om die reden verschijnt het jaarverslag tijdig vóór de jaarlijkse beleids- en begrotingscyclus in de gemeente. De gegroeide praktijk dat het jaarverslag ter kennisname wordt aangeboden aan de gemeenteraad is overgenomen in de verordening.

De specifieke bepalingen over het jaarverslag van het college zijn onder de wet vervallen. In verband met de politieke verantwoordelijkheid voor de omgevingskwaliteit heeft het college het voornemen om de bestaande praktijk van verantwoording en terugkoppeling voort te zetten en deze mee te nemen in de verplichte evaluatierapportage over de uitvoering van het omgevingsrecht aan de raad. In deze evaluatierapportage kan bijvoorbeeld aandacht worden besteed aan hoe is omgegaan met de adviezen van de commissie en aan het (tijdig) inwinnen en ontvangen van advies binnen de afdoeningstermijn.

Artikel 17. Overgangsrecht

Op grond van dit lid gaan de bestaande leden van de CRK&E zonder aparte benoemingsbesluiten over naar de commissie.

Artikel 18. Vervallen [en intrekking] oude regeling

Eerste lid

Alleen de regels met betrekking tot de commissie in de Bouwverordening 2012 en de Erfgoedverordening Gooise Meren 2016 vervallen op grond van dit lid.

Tweede lid

Dit lid ziet toe op de intrekking van de verordening Ruimtelijke Kwaliteit en Erfgoed 2016

Artikel 19. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel bepaalt het tijdstip van inwerkingtreding en de citeertitel van de verordening.

Bijlage 1 Nota Impact

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Met de invoering van de Omgevingswet komen er veel veranderingen op de gemeente af. Naast het opstellen van nieuwe instrumenten (omgevingsvisie, omgevingsplan en programma’s), worden er nog meer keuzes aan de raad voorgelegd. Deze keuzes gaan over het verzwaard advies van de raad, zie hoofdstuk 4, en de participatie voor gemeente en initiatiefnemers. Daarnaast moet de raad kiezen wat de reikwijdte en inzet van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit wordt.

De raad moet over deze vraagstukken een besluit nemen. Bij deze keuzes speelt de mate van impact van een initiatief op de directe woon- en leefomgeving een belangrijke rol. Met deze nota willen we overzicht en inzicht creëren, met als doel dat er uiteindelijk weloverwogen besluiten kunnen worden genomen door de raad.

1.2 Leeswijzer nota

In hoofdstuk 2 wordt aangegeven hoe initiatieven impact hebben op de woon-en leefomgeving en welke niveaus we onderscheiden. In de hierop volgende hoofdstukken lichten we toe op welke manier de impact van invloed is op de omvang van participatie (hoofdstuk 3), het adviesrecht van de raad (hoofdstuk 4) of de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (hoofdstuk 5).

2 Impact van initiatieven

2.1 Impact

De mate van de impact van een ruimtelijk initiatief op de directe woon- en leefomgeving is bepalend voor de mate van sturing en participatie. Ook heeft de mate van impact invloed op de inzet van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. Voor een kleine verbouwing van een huis is een andere aanpak nodig dan voor het ontwikkelen van een nieuw appartementencomplex of een woonwijk van honderd woningen.

2.2 Bepalen van de impact

Het bepalen van de impact van een initiatief is geen absolute wetenschap. Er spelen verschillende zaken een rol, zoals: wat is het effect van het initiatief? Wie hebben er straks profijt van? Hoe groot is het plan en wat is de invloed ervan op groen? Het gaat hierbij ook over de overlast (uitstraling, geur, uitzicht, praktisch zoals toegang en parkeren en ideëel zoals jeugd, gezondheid, natuur etc.) tijdens de bouw en/of na realisatie.

Daarom maken we een inschatting van de mate van impact met een bandbreedte. Aan de hand van het beantwoorden van een aantal vragen bepalen we zo globaal de impact en daarmee de vervolgstappen. Het gaat bij het bepalen van de impact om de volgende onderwerpen:

afbeelding binnen de regeling

  • Omvang bouwplan: de omvang van een initiatief heeft invloed op de omgeving. Gaat het bijvoorbeeld om een dakkapel, een aanbouw aan een woning, of om de bouw van 8 of 100 woningen?

  • Aansluiting bij de leefomgeving: bouw je één of meerdere woningen in een woonwijk of in het buitengebied? Wanneer het initiatief aansluit bij functies in de directe omgeving is er vaak sprake van minder impact.

  • Gevolgen voor groen: een groene omgeving is belangrijk voor de gezondheid van onze inwoners en er wordt veel waarde aan gehecht. Is er, als gevolg van het initiatief, een afname van het groen (waardevol) in de omgeving? Dan heeft dat impact.

  • Hinder: geeft het initiatief hinder op de directe omgeving? Wordt er gewerkt aan huis? Zijn er veel verkeersbewegingen of neemt de geluidsproductie door het initiatief toe? Hoe meer hinder, hoe groter de impact.

  • Gevoeligheid: Is het initiatief in het verleden al een keer gestart, hoe ging dat toen? Of spelen er nog andere zaken in de directe omgeving van het initiatief die gevoelig zijn?

Burgemeester en wethouders kunnen van bovenstaande indeling afwijken door een plan te behandelen in een hogere categorie, als redelijkerwijs verwacht kan worden dat de impact op de omgeving bij een individueel plan groter is dan volgens de categorie indeling.

2.3 Mate van impact

Op basis van bovenstaande vragen kan de mate van impact van een initiatief op de directe omgeving globaal bepaald worden. We gaan hierbij uit van drie categorieën. Hieronder leggen we kort uit welk type initiatieven binnen de verschillende categorieën vallen.

afbeelding binnen de regeling

Initiatieven met weinig impact op de omgeving

Het betreft hier o.a. initiatieven in- en rond de bestaande bebouwing: dakkappellen, opbouwen, aanbouwen etc. Of bijvoorbeeld een enkele woning in een woonomgeving met weinig andere functies. Dit wordt ook mede bepaald door de omgeving van het initiatief. Onder de huidige wetgeving noemen we dat een kruimelgeval. De lijst met kruimelgevallen is te vinden in het Bor1, bijlage II, artikel 4. Op basis van deze lijst wordt de lijst met categorieën voor verzwaard adviesrecht van de raad opgesteld.

Voorbeelden zijn:

Dakkapel, aanbouw, opbouw, erfafscheiding, wijziging gebruik binnen het bestaande volume.

Initiatieven met impact op de omgeving

Het betreft hier kleinschalige tot middelgrote initiatieven (bijvoorbeeld maximaal 4 woningen binnen de bebouwde kom) die aansluiten op de omgeving. Er is geen tot weinig verkeersaantrekkende werking en bijvoorbeeld het parkeren kan op eigen terrein worden opgelost.

Voorbeelden zijn:

Kleine nieuwbouwplannen in de bebouwde kom tot 4 woningen.

Initiatieven met een grote impact op de omgeving

Deze hebben over het algemeen een grote impact op de woon- en leefomgeving. Denk hierbij aan invloed op verkeersbewegingen, parkeren of de openbare ruimte. Het kan ook een initiatief zijn om een groter aantal woningen of bedrijven te bouwen of voor een bouwactiviteit in het buitengebied.

Voorbeelden zijn:

Middelgrote tot grote nieuwbouwplannen in de bebouwde kom vanaf 4 woningen, nieuwbouwplannen buiten de bebouwde kom.

In bijlage 1 is een overzicht toegevoegd van de verschillende niveaus en de bijbehorende initiatieven.

3. Participatie

3.1 Verplichte participatie

De raad kan alleen categorieën voor verplichte participatie aanwijzen voor omgevingsplanactiviteiten. Het aanwijzen van categorieën voor verplichte participatie geldt alleen voor buitenplanse omgevingsplan activiteiten, ofwel voor initiatieven die niet voldoen aan de regels van het omgevingsplan. Participatie verplichte stellen is vanuit de Omgevingswet dus niet mogelijk voor binnenplanse omgevingsplanactiviteiten. Bij dit type activiteiten kan de gemeente slechts stimuleren dat een initiatiefnemer zijn omgeving hierover informeert.

Om een buitenplans initiatief in goede banen te leiden en ervoor te zorgen dat de initiatiefnemer de juiste stappen doorloopt, kan de gemeente participatie hierbij verplicht stellen. Op die manier zorgen we ervoor dat initiatieven, die niet rechtstreeks binnen de voorwaarden van het omgevingsplan passen, weloverwogen en in overleg met belanghebbenden, tot stand komen.

Ons voorstel:

Participatie is verplicht bij alle activiteiten die niet voldoen aan de regels van het omgevingsplan. Het participatieniveau is afhankelijk van de mate van impact van het initiatief.

3.2 Niveau van de participatie in relatie tot de impact

Hoe er geparticipeerd wordt, hangt af van de mate van impact van een initiatief op de directe omgeving. In onderstaande tabel geven we hier inzicht in.

Mate van impact

Participatie

Niveau van participatie2

afbeelding binnen de regeling

Weinig impact

  • betrokkenen informeren

  • inventariseren eventuele zorgen, onderzoeken of deze weggenomen kunnen worden

Informeren

Bijvoorbeeld via een gesprek, mail, groepsapp of inloopmoment, burenakkoord

afbeelding binnen de regeling

Impact

  • betrokkenen laten meepraten

  • belangen van betrokkenen meewegen

Raadplegen

Bijvoorbeeld via informatieavond, (online) enquête, website

afbeelding binnen de regeling

Grote impact

  • betrokkenen laten meedenken

  • belangen van betrokkenen meewegen

  • mogelijk ideeën van betrokkenen meenemen in het ontwerp

Raadplegen, adviseren, co-creëren of meebeslissen

Bijvoorbeeld via een Omgevingstafel, brainstorm, webinar, werksessie, digipanel

3.3 Betrokkenen bij een initiatief

Betrokkenen bij een initiatief zijn die mensen, groepen, bedrijven of organisaties die direct geraakt worden door het initiatief. Bij een klein initiatief gaat het vaak om de directe buren. Hoe groter het initiatief hoe groter de impact is op de woon- en leefomgeving van de omgeving. Denk aan toenemend verkeer of meer druk op de voorzieningen. Daarom is het ook van belang om per impactniveau het gebied van omwonenden en belanghebbenden te benoemen dat betrokken wordt bij de participatie.

3.4 Vormgeven van de participatie

De Omgevingswet geeft aan dat een initiatiefnemer verantwoordelijk is voor de participatie bij de buitenplanse omgevingsplanactiviteiten. De participatie is vormvrij, maar we kunnen wel handvatten voor participatie opstellen. Deze handvatten worden vastgelegd in de nog op te stellen handreiking participatie (2024).

Wanneer een initiatief wordt ingediend, wordt eerst gekeken of het een binnenplanse of buitenplanse omgevingsplanactivititeit betreft en welke mate van impact het initiatief heeft. Wanneer het een buitenplanse omgevingsplanactiviteit betreft (en participatie in onze gemeente verplicht is) treedt de gemeente in overleg met de initiatiefnemer en wordt gezamenlijk bepaald, door het opstellen van een participatie-communicatieplan, hoe de participatie wordt vormgegeven en waarop het doorlopen proces wordt beoordeeld. Ook wordt dan bepaald of dit traject samen, door initiatiefnemer en gemeente, opgepakt gaat worden.

Indien initiatiefnemer er voor kiest direct een aanvraag omgevingsvergunning in te dienen, is het in dat geval een indieningsvereiste voor de aanvraag omgevingsvergunning, dus dient o.g.v. art .4.5 Awb de initiatiefnemer in de gelegenheid te worden gesteld om de aanvraag aan te vullen.

3.5 Rol initiatiefnemer en gemeente

Bij de verschillende impactniveaus zijn de rollen van initiatiefnemer en de gemeente ook anders. Hoe groter de mate van impact, hoe meer sturing door de gemeente.

Mate van impact

Rol initiatiefnemer

Rol gemeente

afbeelding binnen de regeling

Weing impact

Initiatiefnemer heeft de leiding in de participatie naar omwonenden.

Gemeente toetst alleen de aanvraag omgevingsvergunning op de participatie.

afbeelding binnen de regeling

Impact

Initiatiefnemer heeft de leiding in de participatie naar omwonenden.

Gemeente toetst alleen de aanvraag omgevingsvergunning op de participatie.

afbeelding binnen de regeling

Grote impact

Initiatiefnemer volgt de gemeente in de participatie.

Gemeente heeft de leiding in de participatie.

3.6 Overnemen van de participatie door het college

De participatie vindt vroegtijdig in het proces plaats, in ieder geval vóór het indienen van de aanvraag omgevingsvergunning. Bij het indienen van de aanvraag geldt als indieningsvereiste dat de initiatiefnemer moet aangeven of er geparticipeerd is en hoe. Op basis van deze gegevens kan de gemeente toetsen of er voldoende is geparticipeerd. Wanneer het college vindt dat er onvoldoende geparticipeerd is, kan de participatie door het college opnieuw gedaan worden. Er wordt dan een besluit genomen om de reguliere procedure te wijzigen in een uitgebreide procedure (26 weken). Binnen deze procedure is ruimte voor inspraak en het indienen van zienswijzen. Het omzetten van een reguliere naar een uitgebreide procedure is alleen mogelijk wanneer een initiatief aanzienlijke gevolgen heeft voor de fysieke leefomgeving en er veel belangen spelen.

4 Verzwaard adviesrecht

4.1 Rolverdeling gemeenteraad en college

In essentie blijft de rolverdeling tussen de gemeenteraad en het college na de inwerkingtreding van de Omgevingswet onveranderd. De gemeenteraad houdt gedurende het beleids- en besluitvormingsproces de vinger aan de pols en stuurt op de gewenste doelen. De gemeenteraad stelt daartoe een omgevingsvisie en omgevingsplan vast. Ook in de nieuwe situatie is het college het bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning.

4.2 De raad als adviseur

Onder de Omgevingswet heeft de gemeenteraad de mogelijkheid en bevoegdheid om gevallen voor verzwaard advies aan te wijzen. Dat wil zeggen dat de raad als adviseur betrokken moet worden en dat het door de raad gegeven advies door het bevoegd gezag in acht moet worden genomen bij de beslissing op het initiatief. De gemeenteraad mag deze gevallen aanwijzen voor buitenplanse initiatieven. Voor binnenplanse initiatieven (initiatieven die voldoen aan de regels uit het omgevingsplan) bestaat die mogelijkheid niet. De gemeenteraad heeft deze al goedgekeurd bij het vaststellen van het omgevingsplan. Door het verzwaard adviesrecht heeft de raad de mogelijkheid om tijdens processen advies te geven. Het verzwaard adviesrecht van de raad vervangt de huidige Verklaring van Geen Bedenkingen.

4.3 Verzwaard advies in relatie tot de impact van projecten

Het verzwaard advies van de raad hangt af van de mate van impact van een initiatief op de directe omgeving. In onderstaande tabel geven we hier inzicht in.

Mate van Impact

Verzwaard adviesrecht

afbeelding binnen de regeling

Weinig impact

Geen verzwaard adviesrecht, valt onder binnenplanse omgevingsplanactiviteiten

afbeelding binnen de regeling

Impact

Geen verzwaard adviesrecht, college kan bij twijfel advies van de raad vragen.

afbeelding binnen de regeling

Grote impact

Verzwaard advies door de raad.

Ons voorstel:

Bij buitenplanse initiatieven met veel impact geldt altijd het verzwaard adviesrecht van de raad.

4.4 Besluit na verzwaard advies van de raad

Het verzwaard advies van de raad moet worden afgegeven binnen de reguliere besluitvormingsprocedure van de omgevingsvergunning (8 weken, optioneel met 6 weken verlenging). Een meerderheid van de raad moet daarbij het besluit nemen. Dit kan niet door een afvaardiging worden gedaan. Het is daarom wenselijk om een werkwijze en lijst met elkaar af te spreken die zowel voor de raad als voor het ambtelijk apparaat werkbaar is. De raad moet zo vroeg mogelijk betrokken worden (bij voorkeur vóór aanvraag omgevingsvergunning).

5 Reikwijdte Commissie Ruimtelijke Kwaliteit

5.1 Verplichte advisering Commissie Ruimtelijke Kwaliteit

De Omgevingswet vergroot de keuzes voor gemeenten om het adviesstelsel met betrekking tot de ruimtelijke kwaliteit anders in te richten. Alle gemeenten met rijksmonumenten zijn wel verplicht om een adviescommissie in te stellen die minimaal over de rijksmonumenten adviseert, met uitzondering van archeologische monumenten.

5.2 Vrij in te vullen advisering door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit

Gemeentes zijn vrij in hun keuzes om voor overige vraagstukken m.b.t. ruimtelijke kwaliteit een onafhankelijke adviescommissie in te stellen. Het gaat dan om de volgende vraagstukken:

  • Beleid (Omgevingsvisie);

  • Omgevingsplan;

  • Ambitiedocumenten / visiedocumenten voor gebieden;

  • Grotere bouwplannen met invloed op de woonomgeving van derden;

  • Kleine bouwplannen in- en om het huis met een geringe invloed op de woonomgeving van derden;

  • Provinciale en gemeentelijke monumenten;

  • Beeldbepalende panden.

5.3 Reikwijdte advisering

Het is wenselijk om de advisering van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit op verschillende wijze in te zetten:

Beoordelingsgericht

Advies over vergunningaanvraag of over handhaving van de bepalingen in het omgevingsplan. Hierbij geldt dat de CRK een toets doet op ‘redelijke eisen van welstand’ bij initiatieven die passen binnen het omgevingsplan of initiatieven die weinig effect hebben op de directe woon- en of leefomgeving.

Ontwerpgericht en in samenhang

Het bevorderen van de ontwerpkwaliteit van projecten die een effect hebben op de kwaliteit van de leefomgeving. De CRK maakt in deze gevallen voortaan deel uit van het gemeentelijke adviesteam dat een initiatief beoordeelt (in plaats van een losstaand advies te geven). Het advies van de CRK wordt daarmee onderdeel van de integrale advisering.

Ons voorstel:

  • CRK altijd inzetten bij activiteiten aan en om monumenten en beeldbepalende panden.

  • Kleine bouwplannen ambtelijk of via de kleine commissie te toetsen.

  • CRK integraal onderdeel maken van het adviesteam (in het voortraject) bij activiteiten met impact niveau 2 en 3 die niet in het omgevingsplan passen.

5.4 Advisering CRK in relatie tot de mate van impact

Mate van impact

Hoe

afbeelding binnen de regeling

Weinig impact

Binnen Omgevingsplan dan ambtelijke toets* of welstandsvrij.

Buiten Omgevingsplan dan ambtelijke toets* of kleine commissie**

afbeelding binnen de regeling

Impact

Binnen Omgevingsplan dan toets CRK

Buiten Omgevingsplan dan CRK integraal onderdeel van adviesteam

afbeelding binnen de regeling

Grote impact

CRK integraal onderdeel van adviesteam.

*klein bouwplan voldoet aan de toetscriteria uit de Welstandsnota

**klein bouwplan voldoet niet aan de toetscriteria uit de Welstandsnota

5.5 Beperkte inzet CRK

Bij het opstellen van het gebiedsdekkende omgevingsplan willen we bekijken of de rol van de CRK op termijn kan worden beperkt bij een aantal initiatieven. Dit kan op twee manieren:

  • 1.

    Meer vergunningsvrije bouwwerken: bepalen dat meer initiatieven zonder omgevingsvergunning kunnen worden gerealiseerd. Dit betreft vooral de kleine, ondergeschikte, bouwplannen.

  • 2.

    Meer objectieve toetsingscriteria opstellen: het beoordelen van initiatievene delegeren aan een medewerker van de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving. Een dergelijke ambtelijke toets kan ervoor zorgen dat de reguliere procedure sneller kan worden afgehandeld.

Bijlage 2 Lijst met niveaus 

Deze bijlage wordt apart bijgevoegd. In deze bijlage worden per niveaus de activiteiten benoemd: weinig impact, impact, grote impact. En de gevolgen voor de participatie, de commissie RK en het verzwaard adviesrecht.

Niveaus van impact, mate van impact en type activiteiten

Niveaus van impact

Mate van impact

Type activiteiten

afbeelding binnen de regeling

Weinig effect op de omgeving

(Kruimelgevallen)

(circa 500 aanvragen per jaar)

  • 1.

    Bijbehorend bouwwerk/uitbreiding hoofdgebouw;

  • 2.

    Gebouw t.b.v. infrastructurele of openbare voorzieningen;

  • 3.

    Bouwwerk, geen gebouw zijnde (< 50 m2);

  • 4.

    Dakopbouw,dakkapel, balkon, schoorstenen, ventilatiekanalen andere installaties;

  • 5.

    Antenne-installatie max. 40 m;

  • 6.

    Installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling;

  • 7.

    Installatie bij een agrarisch bedrijf productie duurzame energie door bewerken uitwerpselen van dieren;

  • 8.

    Gebruiken van gronden voor niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied;

  • 9.

    Strijdig gebruik bestaand bouwwerk;

  • 10.

    Het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning;

  • 11

    Ander gebruik van gronden of bouwwerken.

afbeelding binnen de regeling

Effect op de omgeving

(circa 40 aanvragen per jaar)

  • 1.

    Het nieuw bouwen tot en met 4 woningen met daaraan gekoppelde voorzieningen (bijvoorbeeld parkeervoorzieningen) binnen de bebouwde kom;

  • 2.

    Bouwwerk, geen gebouw zijnde (> 50 m) aanlegsteigers, solar carport, speeltoestellen openbaar gebruik

afbeelding binnen de regeling

Groot effect op de omgeving

(circa 10 vergunningen per jaar)

  • 1.

    Het bouwen van meer dan 4 woningen met daaraan gekoppelde voorzieningen (bijvoorbeeld parkeervoorzieningen) binnen de bebouwde kom;

  • 2.

    Het bouwen van woningen buiten de bebouwde kom;

  • 3.

    Het oprichten van voorzieningen (o.a. windmolens, zonneweides, biomassacentrales, accuparken) voor grootschalige energieopwekking. Het gaat hier over voorzieningen op land (dus geen zonnepanelen op daken) en t.b.v. bedrijfsmatige exploitatie die niet passen binnen het omgevingsplan;

  • 4.

    Het bouwen of realiseren van categorie 3 (milieu impact) bedrijven binnen de bebouwde kom (anders dan op een bedrijventerrein) of categorie 4 bedrijven met daaraan inherente voorzieningen. Dit zijn bedrijven met een grotere milieu-impact op de omgeving qua geluid, geur, stof etc. zoals autospuiterijen, meubelfabrieken, houtzagerij, industriële activiteiten;

  • 5.

    De functieverandering / herbestemming van een reguliere camping, bungalow- of huisjespark;

  • 6.

    Het realiseren van nieuwe kampeerlocaties (campings, kamperen bij de boer);

  • 7.

    De herbestemming van een agrarisch bedrijf voor andere doeleinden dan wonen;

  • 8.

    De nieuwvestiging of bedrijfsverplaatsing van een agrarisch bedrijf naar een locatie alwaar geen agrarische bouwkavel aanwezig is;

  • 9.

    Het oprichten van kantoren, winkels en/of bedrijven op locaties die niet voldoen aan de regionale koers;

  • 10.

    Antenne-installatie vanaf 40 m.

Nieuwe situatie met lijst niveaus van impact met effect op Commissie Ruimtelijke Kwaliteit, de verplichte participatie en het verzwaard adviesrecht van de raad (vanaf inwerkingtreding Omgevingswet 1-1-2024)

Niveaus van impact

Commissie Ruimtelijke kwaliteit

Participatie door initiatiefnemer

Verzwaard adviesrecht raad

afbeelding binnen de regeling

Binnen omgevingsplan

ambtelijke toets

Gebieden met normaal welstandsniveau (m.u.v. gebied 5, 6 en 13)

Binnen omgevingsplan.

Niet van toepassing.

Communicatie en participatie worden wel gestimuleerd

Binnen omgevingsplan

Niet van toepassing

Bevoegd gezag is het college

Buiten omgevingsplan

ambtelijke toets of kleine commissie

Buiten omgevingsplan.

Communicatie en participatie door initiatiefnemer verplicht. Denk aan het niveau van informeren en/of raadplegen.

Buiten omgevingsplan

Niet van toepassing

Bevoegd gezag is het college

afbeelding binnen de regeling

Binnen omgevingsplan

Toets CRK

Binnen omgevingsplan.

Niet van toepassing.

Communicatie en participatie worden wel gestimuleerd

Binnen omgevingsplan

Niet van toepassing

Bevoegd gezag is het college

Buiten omgevingsplan

CRK onderdeel integrale adviescommissie

Buiten omgevingsplan.

Communicatie en participatie door initiatiefnemer verplicht. Denk aan het niveau van informeren, raadplegen en/of adviseren.

Buiten omgevingsplan

Niet van toepassing

Bevoegd gezag is het college

afbeelding binnen de regeling

Binnen omgevingsplan

CRK onderdeel integrale adviescommissie 

Binnen omgevingsplan

Niet van toepassing.

Communicatie en participatie worden wel gestimuleerd.

Binnen omgevingsplan

Niet van toepassing

Bevoegd gezag is het college

Buiten omgevingsplan

CRK onderdeel integrale adviescommissie

Buiten omgevingsplan.

Communicatie en participatie door initiatiefnemer en gemeente verplicht. Denk aan op het niveau van informeren, raadplegen, raadplegen of co-creëren.

Buiten omgevingsplan

Van toepassing

Bevoegd gezag is de raad

Bestaande situatie met niveaus van impact met effect op Commissie Ruimtelijke Kwaliteit, de verplichte participatie en het verzwaard adviesrecht van de raad (huidige werkwijze).

Niveaus van impact

Commissie Ruimtelijke kwaliteit

Participatie door initiatiefnemer

Verzwaard adviesrecht raad

afbeelding binnen de regeling

Binnen bestemmingsplan

Ambtelijke toets of toets CRK

Binnen bestemmingsplan

Niet van toepassing.

Binnen bestemmingsplan

Niet van toepassing

Bevoegd gezag is het college

Buiten bestemmingsplan

Toets CRK

Buiten bestemmingsplan

Niet van toepassing

Buiten bestemmingsplan

Niet van toepassing

Bevoegd gezag is het college

afbeelding binnen de regeling

Binnen bestemmingsplan

Toets CRK

Binnen bestemmingsplan

Niet van toepassing.

Binnen bestemmingsplan

Niet van toepassing

Bevoegd gezag is het college

Buiten bestemmingsplan

Toets CRK

Buiten bestemmingsplan

Niet van toepassing

Buiten bestemmingsplan

Verklaring van geen bedenkingen

Bevoegd gezag is de raad

afbeelding binnen de regeling

Binnen bestemmingsplan

Toets CRK

Binnen bestemmingsplan

Niet van toepassing

Binnen bestemmingsplan

Niet van toepassing

Bevoegd gezag is het college

Buiten bestemmingsplan

Toets CRK

Buiten bestemmingsplan

Niet van toepassing

Buiten bestemmingsplan

Verklaring van geen bedenkingen


Noot
1

Besluit Omgevingsrecht

Noot
2

Niveaus conform de participatieladder