Regeling vervallen per 01-01-2020

Verordening Bijzonder Georganiseerd Overleg ROL-KAN

Geldend van 24-02-1995 t/m 31-12-2019 met terugwerkende kracht vanaf 24-02-1995

Intitulé

Verordening Bijzonder Georganiseerd Overleg ROL-KAN

De Raad van de Gemeente Nijmegen, bijeen in zijn openbare vergadering van 18 oktober 1995;

Gelezen het voorstel van Burgemeester en wethouders d.d. 28 augustus 1995;

Gelet op Artikel 147 van de Gemeentewet;

Besluit:

vast te stellen de Verordening Bijzonder Georganiseerd Overleg ROL-KAN.

De Voorzitter, mr. E.M. d'Hondt

De Secretaris, W. Smids

VERORDENING BIJZONDER GEORGANISEERD OVERLEG ROL-KAN

HOOFDSTUK 1 -ALGEMEEN

Artikel 1

  • 1. Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    commissie: de, naar analogie van de in artikel A5, lid 1 van het Algemeen Ambtenarenreglement bedoelde Commissie voor georganiseerd overleg, Commissie voor bijzonder georganiseerd overleg voor personeel- en organisatiezaken bij de voorgenomen totstandkoming van het Regionaal Openbaar Lichaam Knooppunt Arnhem-Nijmegen;

    ambtenaren: de ambtenaren in de zin van het model Algemeen Ambtenarenreglement c.q. CAR/UWO in dienst van de bij de vorming van het ROL-KAN betrokken gemeenten en gemeenschappelijke regelingen, alsmede de werknemers in de zin van de op het personeel in dienst van deze gemeenten en gemeenschappelijke regelingen van toepassing zijnde Arbeidsovereenkomstenverordening en waarvan de functie als gevolg van de inrichting van het ROL wijzigingen ondergaat;

    organisaties: de plaatselijke groeperingen van de landelijke verenigingen van overheidspersoneel, aangesloten bij de centrales van overheidspersoneel die zijn toegelaten tot het centraal overleg met het College van Arbeidszaken, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. De hiervoor bedoelde centrales zijn:

    - de Algemene Centrale van Overheidspersoneel (ACOP);

    - de Christelijke Centrale van Overheids- en Onderwijzend Personeel (CCOOOP);

    - het Ambtenarencentrum;

    werkgevers-delegatie: de vertegenwoordigers, aangewezen door het College van Burgemeester en Wethouders van de aangesloten gemeenten.

Hoofdstuk 2 - SAMENSTELLING

Artikel 2

De commissie is samengesteld uit een vertegenwoordiging van werkgeverszijde en uit een vertegenwoordiging van de organisaties. De werkgeversdelegatie bestaat uit vier leden, waaronder de voorzitter van de commissie. Voor de vertegenwoordiging van de organisaties wordt door elke organisatie, bedoeld in artikel 1, twee leden en twee plaatsvervangers aangewezen.

Artikel 3

  • 1.

    Degene die als lid of plaatsvervanger door een organisatie is aangewezen houdt op dit te zijn zodra hij geen ambtenaar of lid van de organisatie meer is, alsmede wanneer de organisatie schriftelijk aan de werkgeversdelegatie laat weten dat zijn aanwijzing als vertegenwoordiging is ingetrokken.

  • 2.

    Een lid van de werkgeversdelegatie houdt op dit te zijn zodra hij geen lid meer is van het bestuur van de aangesloten gemeenten of gemeenschappelijke regelingen.

  • 3.

    Voorzitter van de commissie is de voorzitter van de werkgeversdelegatie. Bij zijn afwezigheid wijzen de overige leden van de werkgeversdelegatie uit hun midden een plaatsvervanger aan.

Artikel 4

  • 1.

    De ambtelijk secretaris van de commissie en zijn plaatsvervanger, niet zijnde vertegenwoordigers van de organisaties, worden door de werkgeversdelegatie aangewezen.

  • 2.

    De ambtelijk secretaris kan aan de besprekingen van de commissie deelnemen, maar heeft geen stemrecht.

Artikel 5

De vertegenwoordiging van de organisaties en de werkgeversdelegatie kunnen zich beide doen bijstaan door adviseurs. Deze adviseurs zijn geen lid van de commissie. Wel kunnen zij aan de besprekingen van de commissie deelnemen.

HOOFDSTUK 3 - TAAK EN BEVOEGDHEDEN

Artikel 6

De commissie beraadslaagt over alle aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaren, met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd, voor zover verband houdend met de voorbereiding of uitvoering van de inrichting van het ROL. Dit betreft geen aangelegenheden die door het centraal overleg tussen de Minister van Binnenlandse Zaken en de centrales van overheidspersoneel, alsmede die van het College van Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten ten aanzien van de sector gemeenten met de centrales van overheidspersoneel zijn overeengekomen.

Artikel 7

Besluiten over de in artikel 6 bedoelde onderwerpen worden van werkgeverszijde niet genomen, noch voorstellen daaromtrent aan de Raden c.q. Colleges van Burgemeester en Wethouders van de aangesloten gemeenten of aan de Algemene c.q. Dagelijks Besturen van de aangesloten gemeenschappelijke regelingen gedaan, dan nadat in de commissie overeenstemming is bereikt, overeenkomstig artikel 14 van deze verordening.

Artikel 8

  • 1.

    De commissie kan, indien dit voor de behandeling van een bepaald onderwerp nodig wordt geacht, een subcommissie instellen, bestaande uit door haar aan te wijzen voorzitter en leden.

  • 2.

    De ambtelijk secretaris van de commissie is tevens ambtelijk secretaris van de subcommissie.

  • 3.

    Het resultaat van de besprekingen van de subcommissie wordt aan de commissie voorgelegd.

  • 4.

    Op het moment dat het reguliere overleg in de commissie over het betreffende onderwerp is afgerond, wordt de subcommissie opgeheven.

HOOFDSTUK 4 -VERGADERINGEN

Artikel 9

  • 1.

    De commissie vergadert op door haar te bepalen tijdstippen.

  • 2.

    Voorts belegt de voorzitter een vergadering indien ten minste drie leden van de commissie hem dit schriftelijk en met opgave van redenen verzoeken en wel uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van het verzoek.

Artikel 10

  • 1.

    De commissie wordt tijdig, in de regel 14 dagen van tevoren, ter vergadering opgeroepen. De oproepingsbrief vermeldt de te bespreken onderwerpen.

  • 2.

    Een vergadering kan slechts plaatshebben indien ten minste de helft van de vertegenwoordiging van de organisaties en de helft van de werkgeversdelegatie aanwezig is.

  • 3.

    Indien wegens onvolledigheid in de zin van het vorige lid een vergadering niet kan plaatshebben, worden de aan de orde zijnde onderwerpen door de voorzitter geplaatst op de agenda van een binnen veertien dagen te houden nieuwe vergadering, in welke vergadering die onderwerpen in elk geval kunnen worden behandeld.

Artikel 11

Elk lid heeft het recht onderwerpen ter behandeling aanhangig te maken door deze schriftelijk op te geven aan de voorzitter. De voorzitter stelt deze onderwerpen zo veel mogelijk in de eerstvolgende vergadering aan de orde.

Artikel 12

  • 1.

    De vergaderingen van de commissie, alsmede van een subcommissie, zijn niet openbaar.

  • 2.

    De leden van de commissie zijn bevoegd onderwerpen van de agenda binnen de grenzen van een doelmatige en vertrouwelijke behandeling van zaken aan voorbesprekingen in eigen kring te onderwerpen.

  • 3.

    De voorzitter kan over het in de vergadering behandelde en over de inhoud van de commissie overlegde stukken geheimhouding opleggen. Deze geheimhouding geldt niet ten aanzien van de besturen van de organisaties.

Artikel 13

De voorzitter kan zo dikwijls hij dit nodig acht, en op verzoek van ten minste twee leden, de vergadering schorsen voor een door hem te bepalen tijd.

Artikel 14

  • 1.

    Indien in de vergadering moet worden gestemd brengt elke vertegenwoordiging, bedoeld in artikel 2, één stem uit.

  • 2.

    De stem van de werkgeversdelegatie wordt bepaald door hoofdelijke stemming van de aanwezige leden in of buiten de vergadering. Bij staking van stemmen beslist de voorzitter.

  • 3.

    De stem van de vertegenwoordiging van de organisaties wordt bepaald door stemming per ter vergadering aanwezige organisatie, waarbij voor iedere organisatie een (1) stem wordt uitgebracht, met dien verstande dat indien verschillende organisaties deel uitmaken van dezelfde centrale, deze organisaties 1 stem uitbrengen. Deze vertegenwoordiging wordt geacht voor te hebben gestemd indien de meerderheid van de vertegenwoordigende organisaties voor heeft gestemd. Bij staking van stemmen wordt de vertegenwoordiging geacht te hebben tegen gestemd.

Artikel 15

Het in de vergadering behandelde wordt beknopt en zakelijk weergegeven in een verslag dat zo spoedig mogelijk, voor de volgende vergadering, ter kennis van de leden wordt gebracht.

HOOFDSTUK 5 - GESCHILLEN

Artikel 16

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    deelnemers aan het overleg: -de werkgeversdelegatie als eenheid en -de vertegenwoordigers van de organisaties, als bedoeld in artikel 1, waarbij elke organisatiedelegatie deelnemer is aan het overleg;

  • b.

    advies- en arbitragecommissie: de advies- en arbitragecommissie ingesteld door het College voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

Artikel 17

De artikelen 18 tot en met 22 zijn slechts van toepassing op geschillen inzake aangelegenheden als bedoeld in artikel 6, voor zover deze aangelegenheden uitsluitend de rechtstoestand van ambtenaren, met inbegrip van algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd, voor zover verband houdend met de voorbereiding of uitvoering van de inrichting van het ROL.

Artikel 18

Indien een of meer van de deelnemers aan het overleg tot het oordeel komen dat dit overleg niet zal leiden tot een uitkomst die de instemming van alle deelnemers aan het overleg zal hebben, brengen zij dit oordeel binnen zes dagen, nadat zij daarvan in het overleg blijk hebben gegeven, schriftelijk ter kennis van de overige deelnemers aan het overleg.

Artikel 19

  • 1.

    Binnen tien dagen na de kennisgeving uit het vorige artikel schrijft de voorzitter een vergadering van de commissie uit. De vergadering moet worden gehouden binnen zeven dagen nadat deze is uitgeschreven.

  • 2.

    Tenzij door de commissie wordt besloten het overleg voort te zetten dan wel te beëindigen, wordt in de vergadering nagegaan of overeenstemming bestaat over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil is en of een oplossing voor dat geschil zal worden gezocht door het overleg voort te zetten nadat advies is ingewonnen van de advies- en arbitragecommissie, dan wel door onderwerping van het geschil aan een arbitrale uitspraak van die commissie.

  • 3.

    Tot het inwinnen van advies zijn, ieder voor zich, de werkgeversdelegatie en de vertegenwoordiging van de organisaties bevoegd. Voor het bepalen van het standpunt van elk van deze vertegenwoordigingen is het bepaalde in artikel 14 onverkort van toepassing.

  • 4.

    Voor onderwerping van het geschil aan arbitrage is overeenstemming vereist tussen alle deelnemers aan het overleg.

Artikel 20

  • 1.

    Binnen zes dagen nadat in de vergadering, bedoeld in artikel 20, het besluit genomen is om het overleg voort te zetten na inwinning van advies, wordt het verzoek om advies ter kennis gebracht van de voorzitter van de advies- en arbitragecommissie. Het verzoek wordt ondertekend door de deelnemers aan het overleg die zich voor inwinning van het advies hebben uitgesproken en bevat ten minste het onderwerp en de inhoud van het geschil. Indien in de vergadering, bedoeld in artikel 20, geen overeenstemming is bereikt tussen alle deelnemers aan het overleg over de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil is, brengen de overige deelnemers aan het overleg hun visie op het onderwerp en de inhoud van het geschil, eveneens binnen zes dagen na de eerdergenoemde vergadering, ter kennis van de voorzitter van de advies- en arbitragecommissie.

  • 2.

    Binnen zes dagen nadat in de vergadering, bedoeld in artikel 20, besloten is tot arbitrage, wordt het verzoek om arbitrage ter kennis gebracht van de voorzitter van de advies- en arbitragecommissie. Het verzoek daartoe wordt ondertekend door alle deelnemers aan het overleg en dient ten minste te bevatten:

    a. het onderwerp en de inhoud van het geschil;

    b. de standpunten van alle deelnemers aan het overleg omtrent het onderwerp en de inhoud van het geschil.

Artikel 21

Binnen twee weken na ontvangst van het advies van de advies- en arbitragecommissie wordt het overleg over het geschil voortgezet.

Artikel 22

De arbitrale uitspraak van de advies- en arbitragecommissie heeft bindende kracht.

HOOFDSTUK 6 - SLOTBEPALINGEN

Artikel 23

Voor de gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het BGO.

Artikel 24

Deze verordening kan niet worden gewijzigd dan nadat een voorstel daartoe in de commissie is behandeld en daarover in de commissie overeenstemming is bereikt.

Artikel 25

  • 1.

    Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening Bijzonder Georganiseerd Overleg Regionaal Openbaar Lichaam Arnhem/Nijmegen".

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op 24 februari 1995.

Toelichting

Algemeen

Overal waar in deze verordening "man", "hij", "zijn", etc. is vermeld, is vanzelfsprekend ook "vrouw', "zij", "haar", etc. bedoeld.

Artikel 6

Het is mogelijk dat de inrichting van het ROL zal leiden tot zogenaamde ontvlechtingsproblematiek binnen afzonderlijke gemeenten c.q. gemeenschappelijke regelingen.

Deze problematiek zal in het BGO worden gesignaleerd.

Het is echter aan betrokken gemeenten en gemeenschappelijke regelingen op eigen wijze in overleg met de vakorganisaties hiervoor oplossingen te vinden. Het kan niet de bedoeling zijn dat het BGO in deze het lokale GO vervangt.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het algemeen bestuur van het Knooppunt Arnhem-Nijmegen d.d. 24 februari 1995.
De Raad van de gemeente Nijmegen heeft in zijn openbare vergadering van 18 oktober 1995 de in artikel 25 aangehaalde verordening tevens geldend verklaard voor het personeel in dienst van de gemeente Nijmegen.