Regeling vervallen per 10-04-2024

Verordening fysieke leefomgeving 2024

Geldend van 05-01-2024 t/m 09-04-2024

Intitulé

Verordening fysieke leefomgeving 2024

De raad van de gemeente Gulpen-Wittem;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van datum (7 november 2023) met kenmerk G.23.02529:

  • 1.

    De Verordening fysieke leefomgeving 2024 vast te stellen;

  • 2.

    De Erfgoedverordening Gulpen-Wittem 2010 in te trekken;

  • 3.

    De Algemene verordening ondergrondse infrastructuur 2019 in te trekken.

INHOUD VERORDENING FYSIEKE LEEFOMGEVING 2024 VAN DE GEMEENTE GULPEN-WITTEM

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN

 
 

Artikel 1:1

Begripsomschrijvingen

Artikel 1:2

Beslistermijn

Artikel 1:3

Voorschriften en beperkingen

Artikel 1:4

Persoonlijk karakter van vergunning en ontheffing

Artikel 1:5

Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

Artikel 1:6

Termijnen

Artikel 1:7

Weigeringsgronden

Artikel 1:8

Samenloop

HOOFDSTUK 2

WEGEN EN OMGEVING

 
 

Afdeling 1

Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:1

Voorwerpen op of aan de weg

Artikel 2:2

Maken, veranderen van een uitweg

 
 

Afdeling 2

Veiligheid op de weg

Artikel 2:3

Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Artikel 2:4

Openen straatkolken e.d.

Artikel 2:5

Rookverbod in bossen en natuurterreinen

Artikel 2:6

Voorzieningen voor verkeer en verlichting

Artikel 2:6a

(slaap)verblijf op de weg, in voertuigen en in kampeermiddelen

HOOFDSTUK 3

BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON

 
 

Afdeling 1

Geluidhinder en verlichting

Artikel 3:1

Definities

Artikel 3:2

Aanwijzing collectieve festiviteiten

Artikel 3:3

Kennisgeving incidentele festiviteiten

Artikel 3:4

Verboden incidentele activiteiten

Artikel 3:5

Voorschriften collectieve en incidentele festiviteiten in inrichtingen

Artikel 3:6

Buitenterreinen

Artikel 3:7

Geluidhinder in de openlucht

Artikel 3:8

(Geluid)hinder door dieren

Artikel 3:9

(Geluid)hinder door motorvoertuigen en bromfietsen

Artikel 3:10

Geluid)hinder door vrachtwagens

 
 

Afdeling 2

Het bewaren van houtopstanden

Artikel 3:11

Definities

Artikel 3:12

Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

Artikel 3:12a

Lijst van monumentale bomen

Artikel 3:13

Aanvraag vergunning

Artikel 3:14

Weigeringsgronden

Artikel 3:15

Bijzondere vergunningvoorschriften

Artikel 3:16

Herplant-/instandhoudingsplicht

Artikel 3:17

Afstand van de erfgrenslijn

Artikel 3:18

Bestrijding van boomziekten

Artikel 3:19

Bescherming publieke houtopstand

 
 

Afdeling 3

Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 3:20

Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

 
 

Afdeling 4

Kamperen buiten kampeerterrein

Artikel 3:21

Definities

Artikel 3:22

Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

Artikel 3:23

Aanwijzing kampeerplaatsen

HOOFDSTUK 4

ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

 
 

Afdeling 1

Parkeerexcessen

Artikel 4:1

Definities

Artikel 4:2

Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

Artikel 4:3

Te koop aanbieden van voertuigen

Artikel 4:4

Defecte voertuigen

Artikel 4:5

Voertuigwrakken

Artikel 4:6

Kampeermiddelen, aanhangwagens, keetwagens e.a.

Artikel 4:7

Parkeren van reclamevoertuigen

Artikel 4:8

Parkeren van grote voertuigen

Artikel 4:9

Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

Artikel 4:10

Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

Artikel 4:11

Overlast van fiets of bromfiets

 
 

Afdeling 2

Standplaatsen

Artikel 4:12

Definities

Artikel 4:13

Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

Artikel 4:14

Toestemming rechthebbende

Artikel 4:14

Weigeringsgronden

Artikel 4:15

Afbakeningsbepalingen

 
 

Afdeling 3

Openbaar water

Artikel 4:16

Voorwerpen op, in of boven openbaar water

Artikel 4:17

Beschadigen van waterstaatswerken

Artikel 4:18

Reddingsmiddelen

 
 

Afdeling 4

Crossterreinen en gemotoriseerd ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 4:19

Definities

Artikel 4:20

Crossterreinen

Artikel 4:21

Beperking verkeer in natuurgebieden

 
 

Afdeling 5

Verbod vuur te stoken

Artikel 4:22

Verbod afvalstoffen te verbanden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

 
 

Afdeling 6

Verstrooiing van as

Artikel 4:23

Definities

Artikel 4:24

Verboden plaatsen

Artikel 4:25

Hinder of overlast

Artikel 4:26

Verbod vuur te stoken

HOOFDSTUK 5

INZAMELING AFVALSTOFFEN

 
 

Afdeling 1

Algemeen

Artikel 5:1

Begrippen

Artikel 5:2

Doelstelling

 
 

Afdeling 2

Huishoudelijke afvalstoffen

Artikel 5:3

Aanwijzing van de inzameldienst

Artikel 5:4

Regulering van andere inzamelaars

Artikel 5:5

Aanwijzing van inzamelplaats

Artikel 5:6

Algemene verboden

Artikel 5:7

Afvalscheiding

Artikel 5:8

Gescheiden aanbieding

Artikel 5:9

Tijdstip van aanbieding

Artikel 5:10

Wijze en plaats van aanbieding

 
 

Afdeling 3

Bedrijfsafvalstoffen

Artikel 5:11

Inzameling bedrijfsafvalstoffen door afvalstoffendienst

Artikel 5:12

Aanbieden ter inzameling van bedrijfsafvalstoffen

Artikel 5:13

Regeling van inzameling van bedrijfsafvalstoffen

 
 

Afdeling 4

Zwerfafval en overige

Artikel 5:14

Dumpingsverbod

Artikel 5:15

Zwerfafval in de openbare ruimte

Artikel 5:15a

Ongeadresseerd reclamedrukwerk

Artikel 5:16

Zwerfafval rondom inrichtingen

Artikel 5:17

Afval en verontreiniging op de weg

Artikel 5:18

Geen opslag van afval in de openlucht

Artikel 5:19

Ontdoen van autowrakken

 
 

Afdeling 4

Crossterreinen en gemotoriseerd ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:19

Definities

Artikel 5:20

Crossterreinen

Artikel 5:21

Beperking verkeer in natuurgebieden

 
 

Afdeling 4a

Kadavers van gezelschapsdieren

Artikel 5:19a

Kadavers van gezelschapsdieren

HOOFDSTUK 6

CULTUREEL ERFGOED

 
 

Afdeling 1

Algemeen

Artikel 6:1

Definities

Artikel 6:2

Gemeentelijk erfgoedregister

 
 

Afdeling 2

Aanwijzing gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

Artikel 6:3

Aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

Artikel 6:4

Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

 
 

Afdeling 3

Aanwijzing gemeentelijk monument

Artikel 6:5

Aanwijzing als gemeentelijk monument

Artikel 6:6

Voornemen tot aanwijzing

Artikel 6:7

Voorbescherming

Artikel 6:8

Advies gemeentelijke adviescommissie

Artikel 6:9

Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

Artikel 6:10

Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

Artikel 6:11

Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

Artikel 6:12

Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

 
 

Afdeling 4

Bescherming gemeentelijk monument

Artikel 6:13

Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Artikel 6:14

Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

Artikel 6:15

Weigeringsgronden

 
 

Afdeling 5

Aanwijzing gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

Artikel 6:16

Aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

Artikel 6:17

Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk stads- of dorpsgezicht

Artikel 6:18

Verbodsbepaling en aanvraag omgevingsvergunning

 
 

Afdeling 6

Handhaving en toezicht

Artikel 6:19

Strafbepaling

Artikel 6:20

Toezichthouders

 
 

Afdeling 7

Vangnet archeologie

Artikel 6:21

Vangnet archeologie

HOOFDSTUK 7

ONDERGRONDSE INFRASTRUCTUUR

 
 

Afdeling 1

Inleidende bepalingen

Artikel 7:1

Begripsbepalingen

Artikel 7:2

Toepasselijkheid

Artikel 7:3

Nadere regels

 
 

Afdeling 2

Aanvragen en melden van graafwerkzaamheden

Artikel 7:4

Instemmingsvereiste

Artikel 7:5

Aanvragen en melden

Artikel 7:6

Gegevensverstrekking

Artikel 7:7

Termijnen

Artikel 7:8

Voorschriften en beperkingen

Artikel 7:9

(Mede)gebruik van voorzieningen en vooroverleg

 
 

Afdeling 3

Overige bepalingen

Artikel 7:10

Verleggingen

Artikel 7:11

Breekverbod

Artikel 7:12

Eigendom

Artikel 7:13

Niet-openbare kabels en leidingen

Artikel 7:14

Digitale gegevens

Artikel 7:15

Overleg

 
 

Afdeling 4

Handhavings- en toezichtbepalingen

Artikel 7:16

Toezicht en handhaving door ambtenaren

Artikel 7:17

Naleving voorschriften

Artikel 7:18

Handhaving en sancties

HOOFDSTUK 8

STRAF- OVERGANGS EN SLOTBEPALINGEN

 
 

Artikel 8:1

Intrekken oude verordening

Artikel 8:2

Strafbepaling

Artikel 8:3

Overgangsbepaling

Artikel 8:4

Inwerkingtreding

Artikel 8:5

Citeertitel

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

  • b.

    Weg: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet daaronder wordt verstaan;

  • c.

    Openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • d.

    Bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet;

  • e.

    Beperkingengebiedactiviteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage onder A, bij de Omgevingswet;

  • f.

    Rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • g.

    Bouwwerk: hetgeen in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet daaronder wordt verstaan;

  • h.

    Bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de omgevingswet.

  • i.

    College: het college van burgemeester en wethouders;

  • j.

    Gebouw: hetgeen in bijlage 1 bij het Besluit bouwwerken leefomgeving daaronder wordt verstaan;

  • k.

    Makelaarsbord: ieder bord, particulier dan wel commercieel, dat tot doel heeft de verkoop/verhuur van een pand kenbaar te maken dan wel te bevorderen.

  • l.

    Handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • m.

    Vfl: Verordening fysieke leefomgeving Gulpen-Wittem 2024.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag;

  • 2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

Artikel 1:3 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1:4 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

  • 1. De vergunning is zaaksgebonden, een ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1:5 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

  • 1. De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

    • a.

      indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

    • c.

      indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

    • e.

      indien de houder dit verzoekt.

    • f.

      Indien de activiteit waarvoor de vergunning of ontheffing is verstrekt, is komen te vervallen/is beëindigd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1:6 Termijnen

  • 1. De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2. De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd indien het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 1:7 Weigeringsgronden

  • 1. Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

    • a)

      de openbare orde;

    • b)

      de openbare veiligheid;

    • c)

      de volksgezondheid;

    • d)

      de bescherming van het milieu.

  • 2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan 3 weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

Artikel 1:8 Samenloop

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan kan een aanvraag voor een vergunning of ontheffing op grond van deze verordening weigeren of een melding niet accepteren indien:

    • a)

      voor dezelfde plaats reeds een vergunning of ontheffing is verleend of melding is geaccepteerd of daarvoor reeds een volledige aanvraag of melding was ingediend en

    • b)

      de verschillende activiteiten of handelingen waarvoor een vergunning of ontheffing is gevraagd of verleend of melding is geaccepteerd redelijkerwijs niet gelijktijdig op dezelfde plaats kunnen worden gehouden of uitgevoerd.

  • 2. de burgemeester kan een vergunning voor een evenement weigeren indien reeds een vergunning is verleend of aangevraagd voor een vergelijkbaar evenement binnen dezelfde kern dat gelijktijdig wordt gehouden of binnen een periode van drie weken voor of na het andere evenement.

HOOFDSTUK 2. WEGEN EN OMGEVING

Afdeling 1 BRUIKBAARHEID EN AANZIEN VAN DE WEG

Artikel 2:1 Voorwerpen op of aan de weg

  • 1. Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als dat gebruik:

    • a.

      schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg; of

    • b.

      niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 2. Van een belemmering voor de bruikbaarheid van de weg is in ieder geval sprake wanneer niet ten minste een vrije doorgang van 1,50 m strekkende meter wordt gelaten op voetpaden en van 3,50 m strekkende meter op de rijbaan voor fietsers of gemotoriseerd verkeer, dan wel zo breed mogelijk indien van oudsher een smallere doorgang bestaat.

  • 3. Het college kan in aanvulling op lid 1 in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen voor het afwijkend gebruik van de weg.

  • 4. Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 5. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24 APV;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 4:12;

    • c.

      overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.

  • 6. Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:2 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1. Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg als:

    • a.

      daarvan niet van tevoren melding is gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie; of

    • b.

      het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.

  • 2. Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg:

    • a.

      in het belang van de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      in het belang van het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      in het belang van de bescherming van groenvoorzieningen van de gemeente;

    • e.

      in het belang van de bruikbaarheid van een openbare parkeergelegenheid;

    • f.

      als er sprake is van strijdigheid met andere wet- en regelgeving.

  • 3. De uitweg kan worden aangelegd als het college niet binnen vier weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.

  • 4. Het college kan beleidsregels opstellen ter uitleg van de verbodsgronden genoemd in het tweede lid.

  • 5. Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening.

Afdeling 2 VEILIGHEID OP DE WEG

Artikel 2:3 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2:4 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:5 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

  • 1. Het is verboden in bossen, of heide of binnen een afstand van dertig meter daarvan:

    • a.

      te roken gedurende een door het college aangewezen periode en in ieder geval in de maanden mei tot en met november;

    • b.

      voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 2. De verboden in het eerste lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3. De verboden zijn voorts niet van toepassing voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

  • 4. Het is verboden hooi of stro of andere brandgevaarlijke stoffen op te slaan in bossen of heide of binnen een afstand van dertig meter daarvan.

Artikel 2:6 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door hoofdstuk 10 van de Omgevingswet.

Artikel 2:6a (slaap)verblijf op de weg, in voertuigen en in kampeermiddelen

  • 1. Het is verboden op de weg, al dan niet in een motorvoertuig, te slapen, dan wel op of aan de weg een voertuig, woonwagen, tent, caravan of een soortgelijk of ander onderkomen te plaatsen met het kennelijk doel dit als slaapplaats te gebruiken of daarin te overnachten dan wel gelegenheid daartoe te bieden.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de afdeling 4 van hoofdstuk 3.

HOOFDSTUK 3. BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON

Afdeling 1. GELUIDHINDER EN VERLICHTING

Artikel 3:1 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Activiteitenbesluit milieubeheer: Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

  • b.

    inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, met dien verstande dat de artikelen 3:2 tot en met 3:6 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • g.

    geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

  • h.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

  • i.

    Horeca-inrichting: een inrichting waarbij sprake is van:

    • 1.

      Hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek of een daaraan verwante inrichting waar tegen vergoeding logies wordt verstrekt, dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereik of verstrekt.

    • 2.

      Dansscholen en andere inrichtingen waar één of meer voorzieningen aanwezig zijn voor het dansen;

    • 3.

      Muziekscholen, muziekoefenlokalen en andere inrichtingen waar één of meer voorzieningen aanwezig zijn voor het beoefenen van muziek.

Artikel 3:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1. De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer gedeelten van de gemeente.

  • 3. Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 4. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

Artikel 3:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1. Het is toegestaan in een horeca -inrichting om maximaal 12 dagen of dagdelen per kalenderjaar incidentele festiviteiten te houden waarbij de geluidsnormen, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voorafgaand aan de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

  • 2. Het is toegestaan in een inrichting, niet zijnde horeca-inrichting, toegestaan om maximaal 2 dagen per kalenderjaar incidentele festiviteiten te houden waarbij de geluidsnormen, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 3.7, niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voorafgaand aan de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

  • 3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving. Dit formulier wordt ook digitaal ter beschikking gesteld en kan digitaal worden ingediend via de gemeentelijke website.

  • 4. De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ontvangen op de plaats op dat formulier vermeld of op de wijze waarop de gemeentelijke website aangeeft hoe een (digitale) kennisgeving ingediend moet worden.

  • 5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6. Minimaal acht dagen voorafgaand aan een incidentele festiviteit dienen omwonenden in de directe omgeving van de inrichting schriftelijk in kennis gesteld te worden van aard, datum, contactpersoon, aanvangstijd en de duur van die festiviteit.

Artikel 3:4 Verboden incidentele festiviteiten

  • 1. Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten dan wel feitelijk te leiden indien:

    • a.

      de kennisgeving daarvan niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:3 is gedaan;

    • b.

      gehandeld wordt in afwijking van de gegevens die bij de kennisgeving als bedoeld in artikel 3.3 zijn verstrekt;

    • c.

      de houder van de inrichting verzuimt te doen of na te laten hetgeen redelijkerwijs gevergd kan worden om overmatige (onduldbare) hinder te voorkomen;

    • d.

      het maximaal toegestane aantal festiviteiten als vervat in artikel 3:3, lid 1 dan wel lid 2 van deze verordening is overschreden;

    • e.

      er sprake is van overmatige (onduldbare) hinder naar de omgeving toe.

  • 2. Van overmatige hinder als bedoeld in het eerste lid, sub c is sprake indien ten tijde van een incidentele festiviteit het algemeen geldende maximaal toelaatbare geluidsniveau met meer dan 15 dB(A) LAr,LT wordt overschreden.

  • 3. In aanvulling op het gestelde in het tweede lid is eveneens sprake van overmatige (onduldbare) hinder, als bedoeld in het eerste lid, sub c, indien:

    • a.

      in de lokaliteit het gemeten geluidniveauverschil tussen het LCeq en het LAeq het geluidniveau van 15 dB overschrijdt;

    • b.

      het gemeten geluidniveau ter plaatse van een gevel of inpandig bij een gevoelig object het verschil tussen het LCeq-niveau en het LAeq-niveau van 15 dB overschrijdt.

Artikel 3:5 Voorschriften collectieve en incidentele festiviteiten in inrichtingen

Het is verboden een incidentele of collectieve festiviteit binnen een inrichting te organiseren, toe te laten dan wel feitelijk te leiden indien de houder van de inrichting verzuimt de hiernavolgende voorschriften na te leven:

  • 1.

    Ten tijde van een incidentele of collectieve festiviteit dient het ten gehore brengen van extra muziekgeluid/geluid – hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer - uiterlijk om 23:00 uur en op vrij-, zaterdagen en erkende feestdagen om 01:00 uur te zijn beëindigd.

  • 2.

    Bij horeca-inrichtingen mag maximaal eenmaal per kalenderjaar twee dagen, die elk afzonderlijk als een incidentele activiteit gelden, achter elkaar worden opgenomen als incidentele festiviteit, mits dit toelaatbaar is ten aanzien van de omgevingsdruk.

  • 3.

    Ten tijde van een incidentele dan wel collectieve festiviteit mag geen sprake zijn van overmatige (onduldbare) hinder en mag het geluidniveau in een inrichting nooit meer dan 102 dB(A) LAeq bedragen waar ook gemeten in de lokaliteit;

  • 4.

    Geluidmetingen vinden plaats conform de Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999 (kortweg HMRI’99), De geluidsniveaus worden bepaald zonder toeslagen en correcties zoals deze zijn genoemd in de kortweg HMRI’99, uitgezonderd de correctie van de gevelcorrectie voor zover een meting met enkel invallend geluid noodzakelijkerwijs uit praktische overwegingen niet mogelijk is bij de uitvoering van de meting.

  • 5.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen; de toegangsdeuren mogen niet in geopende stand worden vastgezet, moeten zelfsluitend zijn uitgevoerd en dienen zacht te sluiten.

  • 6.

    De glasbezetting mag ten tijde van een incidentele dan wel collectieve festiviteit en tijdens het ten gehore brengen van muziek en/of spraak via een geluidsinstallatie niet geheel of gedeeltelijk gebroken of beschadigd zijn.

  • 7.

    Zowel ten tijde van een incidentele als van een collectieve festiviteit is het gebruik van geluidsboxen op het terras, aan de gevels en/of in raam- c.q deuropeningen van inrichtingen, niet toegestaan.

Artikel 3:6 Buitenterreinen (Voorheen artikel 4:4a APV)

De aanwijzing van een collectieve festiviteit als bedoeld in artikel 3:2, dan wel de kennisgeving van een incidentele festiviteit, als bedoeld in artikel 3:3 is niet van toepassing op een buitenterrein of terras, behorende bij een inrichting.

Artikel 3:7 Geluidhinder in de openlucht (Voorheen artikel 4:6 APV)

  • 1. Het is verboden (buiten een inrichting) in de openlucht een geluidsapparaat, toestel of machine in werking te hebben op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3. Het college kan terreinen aanwijzen waar het verbod niet van toepassing is op het in werking hebben van bepaalde in de aanwijzing aangewezen categorieën van geluidsapparaten, toestellen of machines, voor zover wordt voldaan aan de door het college vast te stellen voorschriften ter voorkoming of beperking van geluidhinder.

  • 4. De in het derde lid bedoelde voorschriften kunnen onder meer betrekking hebben op:

    • a.

      het maximale geluidsniveau;

    • b.

      de situering van geluidsbronnen;

    • c.

      de frequentie en tijden van gebruik.

  • 5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de provinciale omgevingsverordening.

  • 6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3:8 (Geluid)hinder door dieren (Voorheen artikel 4:6a APV)

Degene die buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer de zorg heeft voor een dier moet voorkomen dat dit voor omwonenden of overigens voor de omgeving (geluid)hinder veroorzaakt.

Artikel 3:9 (Geluid)hinder door motorvoertuigen en bromfietsen (Voorheen artikel 4:6b APV)

Het is verboden zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder ontstaat.

Artikel 3:10 (Geluid)hinder door vrachtwagens (Voorheen artikel 4:6c APV)

  • 1. Het is verboden een vrachtauto als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1994 op zodanige wijze te laden of te lossen dat hierdoor voor omwonende of overigens (geluid)hinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

Afdeling 2. HET BEWAREN VAN HOUTOPSTANDEN

Artikel 3:11 Definities (Voorheen artikel 4:10 APV)

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      boom: een houtachtig, opgaand gewas met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 20 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam.

    • b.

      houtopstand: één of meer bomen of boomvormers, of andere houtachtige gewassen, mogelijk onderdeel uitmakend van hakhout, een houtwal, een grotere (lint)begroeiing van heesters en struiken, een beplanting van bosplantsoen, een struweel of een heg, met een lengte van minimaal 25 meter.

    • c.

      hakhout: een of meer bomen, die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.

    • d.

      monumentale boom: bijzondere beschermwaardige houtopstand met een relatief hoge leeftijd en met een bijzondere schoonheid- of zeldzaamheidswaarde, of een bijzondere functie voor de omgeving.

    • e.

      kandelaberen: (een boom) snoeien tot op de hoofdtakken.

    • f.

      boomwaarde: de monetaire waarde van een boom zoals getaxeerd volgens de meest recente richtlijnen van Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen.

    • g.

      bomen effect analyse: een standaard beoordeling van de gevolgen van voorgenomen bouw of aanleg voor houtopstand, op basis van landelijke richtlijnen van de Bomenstichting.

  • 2. In deze afdeling wordt onder vellen verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 3:12 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden (Voorheen artikel 4:11 APV)

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor houtopstand in privaat eigendom op percelen van minder dan 120m2, tenzij het een monumentale boom betreft.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt verder niet voor:

    • a.

      het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud.

    • b.

      het periodiek knotten of kandelaberen als noodzakelijke beheermaatregel bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen ter uitvoering van het reguliere onderhoud.

    • c.

      het vellen van naaldbomen en coniferen.

    • d.

      bomen met een stamdiameter kleiner dan 25 centimeter, gemeten op 1,30 meter boven het maaiveld.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing als de burgemeester toestemming verleent voor het vellen van een houtopstand in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde of een direct gevaar voor personen of goederen.

  • 5. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 3:12a Lijst van monumentale bomen

Het college stelt een lijst op van monumentale bomen en beschermingswaardige bomen en houtopstanden binnen het grondgebied van de gemeente.

Artikel 3:13 Aanvraag vergunning

De vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene, die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

Artikel 3:14 Weigeringsgronden

  • 1. Een vergunning wordt geweigerd indien de belangen van verlening niet opwegen tegen de belangen van behoud van de houtopstand op basis van één of meer van de volgende waarden:

    • a.

      natuur en milieuwaarden;

    • b.

      landschappelijke waarden;

    • c.

      cultuurhistorische waarden;

    • d.

      waarden van stads en dorpsschoon;

    • e.

      waarden voor recreatie en leefbaarheid;

    • f.

      beeldbepalende waarde van de houtopstand.

  • 2. Een vergunning voor het vellen van een monumentale en beschermingswaardige boom of houtopstand wordt slechts bij uitzondering verleend, indien:

    • a.

      een zwaarwegend maatschappelijk belang opweegt tegen duurzaam behoud van de monumentale of beschermingswaardige boom of houtopstand;

    • b.

      geen alternatieven aanwezig zijn;

    • c.

      naar boomdeskundige maatstaven instandhouding niet langer verantwoord is ter voorkoming van letsel of schade.

Artikel 3:15 Bijzondere vergunningsvoorschriften

  • 1. Aan een vergunning kunnen tevens de navolgende voorwaarden worden verbonden:

    • a.

      een herplantverplichting;

    • b.

      indien herplant niet mogelijk is de verplichting tot storting van een geldelijke bijdrage in het gemeentelijk herplantfonds;

  • 2. Degene aan wie een voorschrift of een verplichting als bedoeld in dit artikel is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 3:16 Herplant-/instandhoudingsplicht

  • 1. Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is, zonder vergunning van het college is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het college aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

  • 2. Indien niet ter plaatse kan worden herplant wordt een financiële bijdrage gestort in het gemeentelijk herplantfonds.

  • 3. De verplichtingen en voorschriften van dit artikel kunnen gelden voor bomen kleiner dan de in artikel 3:11 van deze verordening genoemde minimummaat.

  • 4. Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na herplant en op welke wijze niet aangeslagen herplant moet worden vervangen.

  • 5. Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het college aan de zakelijk gerechtigde tot de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om:

    • a.

      overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

    • b.

      een bomen effect analyse op te stellen en aan te bieden aan het college.

    • c.

      degene aan wie een voorschrift of een verplichting als bedoeld in dit artikel is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 3:17 Afstand van de erfgrenslijn

De afstand als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,5 meter voor bomen en op nihil voor heesters en heggen.

Artikel 3:18 Bestrijding van boomziekten

  • 1. Indien zich op een terrein één of meer bomen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren van verspreiding van een boomziekte of voor vermeerdering van de ziekteverspreiders zoals insecten, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      de houtopstand te vellen.

    • b.

      conform richtlijnen van de gemeente de gevelde houtopstand direct zodanig te behandelen dat verspreiding van de boomziekte wordt voorkomen.

  • 2. Het is verboden gevelde bomen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren, indien het een boomsoort betreft die de desbetreffende boomziekte kan verspreiden.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het onder het tweede lid van dit artikel gestelde verbod.

Artikel 3:19 Bescherming publieke houtopstand

  • 1. Het is verboden om houtopstanden en groenvoorzieningen, die publiek eigendom zijn:

    • a.

      te beschadigen, te bekladden of te beplakken.

    • b.

      daaraan snoeiwerk te verrichten, behoudens door de gemeente opgedragen boomverzorgende taken.

  • 2. Het is verboden om één of meer voorwerpen in of aan een publieke houtopstand aan te brengen of anderszins te bevestigen, behoudens vergunning van het college.

Afdeling 3. MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING EN STANKOVERLAST

Artikel 3:20 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen, enz.

Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of beëindiging van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

  • a.

    onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

  • b.

    bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

  • c.

    kampeermiddelen als bedoeld in artikel 3:21 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

  • d.

    mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2.

    Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

Afdeling 4. KAMPEREN BUITEN KAMPEERTERREIN

Artikel 3:21 Definities

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 3:22 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het omgevingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein, tenzij dat gebruik in strijd is met het omgevingsplan.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Naast de weigeringsgronden in artikel 1:7 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap; of

    • b.

      de bescherming van een stadsgezicht.

  • 5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3:23 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1. Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 3:22, eerste lid niet van toepassing is.

  • 2. Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd artikel 3:22, vierde lid, onder a en b.

HOOFDSTUK 4. ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE HUISHOUDING DER GEMEENTE

Afdeling 1. PARKEEREXCESSEN

Artikel 4:1 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • b.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 4:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 5. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 3. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4.4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 4.5 Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 4.6 Kampeermiddelen, aanhangwagens, keetwagens e.a.

  • 1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben binnen de bebouwde kom van de gemeente Gulpen-Wittem of op andere door het college aangewezen plaatsen, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening.

  • 4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 4:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 4:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op of aan de openbare weg, met uitzondering van plaatsen door het college aangewezen.

  • 2. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 3. Het college kan van het in eerste lid genoemde verbod een ontheffing verlenen.

  • 4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 4:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 4:10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1. Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid; en

    • c.

      op voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:11 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1. Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of beëindiging van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2. Het is verboden op door het college aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen langer dan een door het college vastgestelde periode onafgebroken te laten staan.

Afdeling 2. STANDPLAATSEN

Artikel 4:12 Definities

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24 van de APV.

Artikel 4:13 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2. Een standplaats mag worden ingenomen iedere dag van 10.00 uur tot en met 22.00 uur en overeenkomstig het bepaalde in de Winkeltijdenverordening 2.

  • 3. Naast de weigeringsgronden in artikel 1:7 weigert het college de vergunning wegens strijd met het omgevingsplan.

  • 4. Naast de weigeringsgronden in artikel 1:7 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

  • 5. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:14 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 4:15 Afbakeningsbepalingen

  • 1. Artikel 4.13, eerste lid, is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

  • 2. De weigeringsgrond van artikel 4.13, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

Afdeling 3. OPENBAAR WATER

Artikel 4:16 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1. Het is verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2. Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

  • 3. De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4. Van de melding wordt kennis gegeven op de in de gemeente gebruikelijke wijze van bekendmaking.

  • 5. Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 4:17 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement of de provinciale omgevingsverordening.

Artikel 4.18 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Afdeling 4. CROSSTERREINEN EN GEMOTORISEERD RUITERVERKEER IN NATUURGEBIEDEN

Artikel 4:19 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • motorvoertuig; hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onder z, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid onder e, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 4:20 Crossterreinen

  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets te crossen buiten wedstrijdverband, een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets te crossen buiten wedstrijdverband, met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarop het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingswet, afdeling 3.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving, de Zondagswet of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 4:21 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, quad, bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarop het verbod in het eerste lid niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod is voorts niet van toepassing:

    • a.

      op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als toestel.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 5. VERBOD VUUR TE STOKEN

Artikel 4:22 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder onder 1˚ of 3˚, van het Wetboek van Strafrecht of de provinciale omgevingsverordening.

  • 6. Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 6. VERSTROOIING VAN AS

Artikel 4:23 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 4:24 Verboden plaatsen

  • 1. Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 2. Het college kan voor een bepaalde termijn verbieden dat op andere plaatsen dan die genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

  • 5. De mogelijkheden van asverstrooiing op gemeentelijke begraafplaatsen en crematoria is geregeld in de beheersverordening Algemene Begraafplaatsen Gulpen-Wittem 2010. Het college kan begraafplaatsen en crematoria aanwijzingen als een permanent voor asverstrooiing bestemd terrein. Een dergelijk terrein dient te voldoen aan Inspectierichtlijn Lijkbezorging (o.a milieuhygiënische aspecten).

Artikel 4:25 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Artikel 4:26 Verbod vuur te stoken

  • 1. Het is verboden in de openlucht vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover:

    • a.

      op de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, gebaseerde voorschriften van toepassing zijn;

    • b.

      de provinciale omgevingsverordening van toepassing is;

    • c.

      artikel 429, aanhef en onder 1 of 3 van het Wetboek van strafrecht van toepassing is;

    • d.

      het betreft verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke, sfeervuren zoals terrashaarden, vuurkorven en dergelijke of vuur voor koken, bakken en braden, indien dit een gevaar, overlast of hinder oplevert voor de omgeving.

HOOFDSTUK 5 INZAMELING AFVALSTOFFEN

Afdeling 1. Algemeen

Artikel 5:1 Begrippen

  • inzamelmiddel: voor de inzameling van afvalstoffen bestemd hulp- of bewaarmiddel, ten behoeve van een huishouden;

  • inzamelplaats: daartoe op grond van artikel 5 aangewezen plaats;

  • inzamelvoorziening: voor de inzameling van afvalstoffen bestemd(e) bewaarmiddel of -plaats ten behoeve van meerdere huishoudens;

  • perceel: perceel waar geregeld huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan.

Artikel 5:2 Doelstelling

De toepassing van dit hoofdstuk is gericht op de bescherming van het milieu, met inbegrip van een doelmatig beheer van afvalstoffen.

Afdeling 2. Huishoudelijke afvalstoffen

Artikel 5:3 Aanwijzing van de inzameldienst

  • 1. De Gemeenschappelijke Regeling Reinigingsdienst Rd4 gevestigd te Heerlen is als inzameldienst belast met de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen.

  • 2. Aan de aanwijzing kunnen voorschriften worden verbonden en beperkingen worden gesteld. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen over het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen.

Artikel 5:4 Regulering van andere inzamelaars

  • 1. Het is voor anderen dan de inzameldienst verboden huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen, tenzij de inzamelaar:

    • a.

      daartoe is aangewezen door burgemeester en wethouders;

    • b.

      bij nadere regels van burgemeester en wethouders van het verbod is vrijgesteld; of

    • c.

      verplicht is tot inname, bedoeld in artikel 9.5.2, derde lid, aanhef en onderdeel b, of vierde lid, van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen aan een aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, onder a, voorschriften verbinden en beperkingen stellen.

  • 3. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissing) is niet van toepassing.

Artikel 5:5 Aanwijzing van inzamelplaats

Burgemeester en wethouders dragen zorg voor ten minste één daartoe ter beschikking gestelde plaats binnen de gemeenten waarmee wordt samengewerkt, waar in voldoende mate gelegenheid wordt geboden om huishoudelijke afvalstoffen, met inbegrip van grof huishoudelijk afval, achter te laten.

Artikel 5.6 Algemene verboden

Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen:

  • a.

    ter inzameling aan te bieden aan een ander dan de inzameldienst of een inzamelaar als bedoeld in artikel 5.3, eerste lid;

  • b.

    over te dragen aan een ander dan een inzamelaar als bedoeld in artikel 5.3, eerste lid; of

  • c.

    achter te laten op een andere plaats dan de inzamelplaats, bedoeld in artikel 5.4.

  • d.

    achter te laten in een afvalbak bedoeld voor het inzamelen van afval dat ontstaat in de openbare ruimte.

Artikel 5:7 Afvalscheiding

  • 1. Burgemeester en wethouders stellen regels over de bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen die afzonderlijk door de inzameldienst worden ingezameld, over de frequentie van de inzameling van elk van deze bestanddelen, en over de locaties van deze inzameling bij of nabij elk perceel.

  • 2. In ieder geval de volgende bestanddelen huishoudelijke afvalstoffen worden afzonderlijk ingezameld:

    • i.

      groente-, fruit- en tuinafval;

    • ii.

      kunststof verpakkingsmateriaal,

    • iii.

      drankkartons en metalen;

    • iv.

      papier en karton;

    • v.

      glas;

    • vi.

      textiel;

    • vii.

      klein chemisch afval;

    • viii.

      gevaarlijke afvalstoffen;

    • ix.

      afgedankte elektrische en elektronische apparatuur.

  • 3. In het belang van een doelmatig afvalstoffenbeheer kunnen burgemeester en wethouders de aanwijzing van afzonderlijk in te zamelen bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen, bedoeld in het tweede lid, of fracties daarvan, achterwege laten.

Artikel 5:8 Gescheiden aanbieding

  • 1. Het is verboden de bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen, bedoeld in artikel 5:7, anders dan afzonderlijk:

    • a.

      ter inzameling aan te bieden;

    • b.

      achter te laten op een inzamelplaats, bedoeld in artikel 5:5.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen. Deze regels kunnen voor categorieën van gevallen of personen een vrijstelling inhouden van het verbod, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 5:9 Tijdstip van aanbieding

Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden anders dan op de door burgemeester en wethouders daartoe bepaalde dag en tijden. Deze kunnen voor verschillende bestanddelen verschillend worden vastgesteld.

Artikel 5:10 Wijze en plaats van aanbieding

  • 1. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden anders dan in overeenstemming met de door burgemeester en wethouder te stellen regels over het gebruik van:

    • a.

      inzamelmiddelen voor het aanbieden ter inzameling bij een perceel;

    • b.

      inzamelvoorzieningen voor het aanbieden ter inzameling nabij een perceel.

  • 2. Het is verboden om een inzamelmiddel na afloop van de tijden, bedoeld in artikel 5.9, buiten een perceel te laten staan.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen voor categorieën van percelen. Deze regels kunnen een vrijstelling van het verbod inhouden.

Afdeling 3. Bedrijfsafvalstoffen

Artikel 5:11 Inzameling bedrijfsafvalstoffen door afvalstoffendienst

Burgemeester en wethouders kunnen bestanddelen van bedrijfsafvalstoffen aanwijzen die worden ingezameld door de inzameldienst die is aangewezen krachtens artikel 5:3, in gevallen waarin de voor deze inzameling verschuldigde reinigingsheffing is voldaan.

Artikel 5:12 Aanbieden ter inzameling van bedrijfsafvalstoffen

Het is verboden anders dan in overeenstemming met artikel 5:11 bedrijfsafvalstoffen ter inzameling door de inzameldienst aan te bieden, aan de inzameldienst over te dragen of bij de inzamelplaats, bedoeld in artikel 5.5, achter te laten.

Artikel 5:13 Regeling van inzameling van bedrijfsafvalstoffen

  • 1. Het is verboden bedrijfsafvalstoffen ter inzameling aan te bieden anders dan in overeenstemming met de door burgemeester en wethouders te stellen regels over de dagen, tijden, wijzen en plaatsen van inzameling van de krachtens artikel 5:11 aangewezen bedrijfsafvalstoffen.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen voor het aanbieden of overdragen van bedrijfsafvalstoffen. Deze regels kunnen mede worden vastgesteld voor anderen dan de inzameldienst. Deze regels kunnen een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het tweede lid, inhouden.

Afdeling 4. Zwerfafval en overige

Artikel 5:14 Dumpingsverbod

  • 1. Het is verboden zonder ontheffing van burgemeester en wethouders, buiten een inrichting, hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu te veroorzaken, door een afvalstof, een stof of een voorwerp op of in de bodem te brengen, te storten, te houden, achter te laten of anderszins daar te plaatsen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      het aanbieden, overdragen of achterlaten van huishoudelijke afvalstoffen of bedrijfsafvalstoffen in overeenstemming met deze verordening;

    • b.

      het composteren van huishoudelijk groente-, fruit- of tuinafval op het perceel waar dit is ontstaan;

    • c.

      het laden, lossen of vervoeren van afvalstoffen, met inbegrip van daarbij niet te vermijden plaatsing van afvalstoffen, stoffen of voorwerpen op de weg, bedoeld in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994;

    • d.

      handelingen die zijn verboden bij of krachtens de Waterschapsverordening, het Besluit kwaliteit leefomgeving, Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit bouwwerken leefomgeving.

  • 3. Indien de overtreder van dit artikel onbekend is, wordt de persoon tot wie de aangetroffen afvalstof, stof of voorwerp kan worden herleid, geacht te hebben gehandeld in strijd met dit artikel.

Artikel 5:15 Zwerfafval in de openbare ruimte

  • 1. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen van beperkte omvang en gewicht die zijn ontstaan buiten een perceel, achter te laten in de openbare ruimte, anders dan in daartoe bestemde afvalbakken of andere middelen ter inzameling van deze afvalstoffen.

  • 2. Reclamedrukwerk, ander promotiemateriaal en de verpakking daarvan, die in weerwil van het eerste lid in de openbare ruimte wordt weggeworpen of achtergelaten, wordt terstond opgeruimd door degene die het in de betreffende omgeving onder het publiek verspreidde.

  • 3. Het is verboden ter inzameling gereedstaande afvalstoffen of inzamelmiddelen te doorzoeken of te verspreiden.

  • 4. Het is verboden ter inzameling gereedstaande afvalstoffen of inzamelmiddelen te doorzoeken of te verspreiden, te stoten, te schoppen, omver te werpen of door deze anderszins te behandelen.

Artikel 5:15a Ongeadresseerd drukwerk

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

    • huis-aan-huisblad: ongeadresseerd blad dat met een vaste frequentie gratis huis aan huis wordt verspreid in een geografisch beperkt gebied, waarvan tenminste 10% van de inhoud bestaat uit informatie over en nieuws uit het eigen verspreidingsgebied, niet zijnde reclame;

    • ongeadresseerd reclamedrukwerk: reclamedrukwerk of proefmonsters van producten die gratis huis aan huis worden verspreid zonder vermelding van naam, adres of postbus en woonplaats van de ontvanger, niet zijnde:

      • a.

        een huis-aan-huisblad of andere informatie over werkzaamheden of activiteiten in de buurt die voor de bewoners of gebruikers van een woning, bedrijf of woonschip in die buurt van belang zijn om te weten;

      • b.

        drukwerk van vrijwilligers of niet-commerciële organisaties.

  • 2. Een huis-aan-huisblad en ongeadresseerd drukwerk mag worden bezorgd bij een perceel, tenzij de bewoner of gebruiker expliciet kenbaar heeft gemaakt geen prijs te stellen op het ontvangen ervan.

Artikel 5:16 Zwerfafval rondom inrichtingen

  • 1. Degene die een inrichting drijft waar eet- of drinkwaren worden verkocht die ter plaatse kunnen worden genuttigd draagt zorg voor de aanwezigheid in of nabij de inrichting, van een steeds voor gebruik door het publiek beschikbare en tijdig geleegde afvalbak of soortgelijk middel voor het houden van afval.

  • 2. Degene die de inrichting drijft verwijdert zo vaak als nodig etenswaren, verpakkingen, afval of andere materialen die kennelijk uit de inrichting afkomstig zijn of voor de inrichting zijn bestemd binnen een straal van ten minste 25 meter van de inrichting.

  • 3. De vorige leden gelden niet voor situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer of de Omgevingswet.

Artikel 5:17 Afval en verontreiniging op de weg

  • 1. Het is verboden een weg, bedoeld in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994, te verontreinigen of het milieu nadelig te beïnvloeden door afvalstoffen, stoffen of voorwerpen te laden, te lossen of te vervoeren of andere werkzaamheden te verrichten.

  • 2. Degene die in strijd met het eerste lid de weg verontreinigt of het milieu nadelig beïnvloedt of diens opdrachtgever zorgt terstond na de beëindiging van de werkzaamheden van die dag voor het reinigen van de weg, of zoveel eerder als nodig is om de veiligheid van het verkeer of de bescherming van het wegdek te verzekeren.

Artikel 5:18 Geen opslag van afval in de openlucht

Het is verboden afvalstoffen op een voor het publiek waarneembare plaats in de open lucht en buiten een inrichting als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, op te slaan of opgeslagen te hebben, anders dan door het in overeenstemming met paragraaf 2 van deze verordening aanbieden of overdragen van huishoudelijke afvalstoffen.

Artikel 5:19 Ontdoen van autowrakken

Het is verboden zich te ontdoen van een autowrak dat afkomstig is van een perceel, anders dan door afgifte aan een inrichting als bedoeld in artikel 6 van het Besluit beheer autowrakken, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Afdeling 4a. Kadavers van gezelschapsdieren

Artikel 5:19a Kadavers van gezelschapsdieren

  • 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder gezelschapsdier verstaan: een dier dat de mens in of rond het huis houdt en verzorgt, niet zijnde een hobby- of landbouwhuisdier.

  • 2. Burgemeester en wethouders wijzen een of meer verzamelplaatsen aan waar kadavers van gezelschapsdieren worden ingezameld.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen een ondernemer aanwijzen die tevens belast is met de inzameling van kadavers van gezelschapsdieren.

  • 4. Van ingezamelde kadavers wordt aangifte gedaan bij Rendac Son B.V. De kadavers worden bewaard en overgedragen aan Rendac Son B.V. in overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens artikel 3.1 van de Wet dieren.

  • 5. Uiterlijk op de eerste werkdag die volgt op de dag waarop het gezelschapsdier dood is aangetroffen, geeft de houder van het kadaver dit af op een aangewezen verzamelplaats of ondernemer als bedoeld in het tweede, respectievelijk derde lid.

  • 6. Tot het tijdstip van afgifte bewaart de houder het kadaver zodanig dat er geen vermenging is met ander materiaal.

  • 7. Het vijfde lid is niet van toepassing op het kadaver dat wordt begraven op een terrein dat ter beschikking staat van de houder van het kadaver of dat uiterlijk de eerste werkdag na overlijden wordt afgegeven aan een ondernemer die is erkend op grond van artikel 24, eerste lid, onder b, c of d, van de Verordening 1069/2009/EG.

HOOFDSTUK 6 CULTUREEL ERFGOED

Afdeling 1. Algemeen

Artikel 6:1 Definities

In deze verordening en de daarop berustende voorschriften wordt, tenzij anders is bepaald, verstaan onder:

  • gemeentelijk beschermd cultuurgoed: cultuurgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3, eerste lid;

  • gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht: stads- of dorpsgezicht als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 18;

  • gemeentelijk beschermde verzameling: verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet die als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3, tweede lid;

  • gemeentelijk monument: monument of archeologisch monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • minister: minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • omgevingsvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet voor een activiteit met betrekking tot een gemeentelijk monument of een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht.

Artikel 6:2 Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1. Burgemeester en wethouders houden een door eenieder te raadplegen gemeentelijk erfgoedregister bij van krachtens deze verordening aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed inclusief de locaties waaraan krachtens artikel 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet in het omgevingsplan de functie cultureel erfgoed is toebedeeld.

  • 2. Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

    • a.

      gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed;

    • b.

      gegevens over door burgemeester en wethouders van de minister ontvangen afschriften van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet en instructies als bedoeld in artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet betreffende een locatie met de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht;

    • c.

      gegevens over door burgemeester en wethouders van gedeputeerde staten ontvangen instructies als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, van de Omgevingswet betreffende een locatie met de functie-aanduiding provinciaal monument, provinciaal archeologisch monument of provinciaal beschermd stads- en dorpsgezicht.

Afdeling 2. Aanwijzing gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

Artikel 6:3 Aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten een cultuurgoed dat van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of uitzonderlijke schoonheid is en dat als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en dat in eigendom is van de gemeente of dat aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als gemeentelijk beschermd cultuurgoed.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten een verzameling van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis, die als geheel of door een of meer van de cultuurgoederen die een wezenlijk onderdeel van de verzameling zijn, als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en die in eigendom van de gemeente is of die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als gemeentelijk beschermde verzameling.

  • 3. Voor de aanwijzing van een cultuurgoed dat of een verzameling die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd is toestemming van de eigenaar vereist.

  • 4. Over het voornemen van een aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid, alsmede over de vervreemding van een gemeentelijk beschermd cultuurgoed of een gemeentelijk beschermde verzameling of over het afstand doen van de zorg daarvoor vragen burgemeester en wethouders advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet.

  • 5. Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      door de minister beschermde cultuurgoederen en beschermde verzamelingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, en

    • b.

      cultureel erfgoed dat is aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

  • 6. Burgemeester en wethouders verwerken de aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 6:4 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 6:3, eerste of tweede lid, wijzigen of intrekken. Artikel 6:3, vierde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het gemeentelijk beschermd cultuurgoed of de gemeentelijk beschermde verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het gemeentelijk beschermd cultuurgoed of de gemeentelijk beschermde verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als

    • a.

      door de minister beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, of

    • b.

      beschermd cultureel erfgoed op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

  • 3. Burgemeester en wethouders verwerken de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

Afdeling 3. Aanwijzing gemeentelijk monument

Artikel 6:5 Aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten een monument of archeologisch monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk monument.

  • 2. Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten, en

    • b.

      monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet.

Artikel 6:6 Voornemen tot aanwijzing

  • 1. Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 6:5, eerste lid, wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2. Voordat een kerkelijk monument wordt aangewezen, voeren burgemeester en wethouders overleg over het voornemen met de eigenaar.

Artikel 6:7 Voorbescherming

  • 1. De bescherming van afdeling 4 is van overeenkomstige toepassing op het monument of archeologisch monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 6:6, eerste lid, is bekendgemaakt.

  • 2. De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 6:8 Advies gemeentelijke adviescommissie

  • 1. Burgemeester en wethouders vragen over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 6:5, eerste lid, advies aan een gemeentelijke adviescommissie zoals bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet en de Verordening gemeentelijke adviescommissie Mergelland.

  • 2. De gemeentelijke adviescommissie betrekt in ieder geval de leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg bij het advies.

Artikel 6:9 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1. Op een aanvraag om aanwijzing dient te worden besloten binnen 26 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 6:10 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

  • 1. De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2. Burgemeester en wethouders verwerken de aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 6:11 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

  • 1. In een spoedeisend geval kunnen burgemeester en wethouders een monument of archeologisch monument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument. In afwijking van artikel 8 wordt in dat geval aan de gemeentelijke adviescommissie advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 2. Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument vervalt na 26 weken of zoveel eerder als burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 6:5, eerste lid.

  • 3. Afdeling 4 is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat zakelijk gerechtigden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van burgemeester en wethouders tot aanwijzing van het monument of archeologisch monument als voorlopig gemeentelijk monument. Artikel 6:10 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

Artikel 6:12 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van gemeentelijke monumenten en voorlopige gemeentelijke monumenten wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2. Als de wijziging ziet op het schrappen uit het register is afdeling 3 van overeenkomstige toepassing, tenzij het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 3. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Afdeling 4. Bescherming gemeentelijk monument

Artikel 6:13 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

Artikel 6:14 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een gemeentelijk monument:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt;

    • b.

      alleen inpandige veranderingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft;

    • c.

      het binnen een monument dat als begraafplaats in gebruik is met inachtneming van de monumentale waarden:

      • 1˚.

        plaatsen van grafmonumenten, met inbegrip van het tijdelijk verwijderen daarvan en het bijwerken van het opschrift;

      • 2˚.

        doen van begravingen of asbijzettingen, of

      • 3˚.

        ruimen van graven waarvan het grafmonument niet is beschermd als gemeentelijk monument.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, of een plicht tot het melden van handelingen bedoeld in het tweede lid.

Artikel 6:15 Weigeringsgronden

  • 1. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

  • 2. Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

Afdeling 5. Aanwijzing gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

Artikel 6:16 Aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

  • 1. De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, stads- of dorpsgezichten aanwijzen als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht.

  • 2. Burgemeester en wethouders zenden het voorstel voor advies aan de adviescommissie, bedoeld in artikel 6:8, eerste lid. Artikel 6:8, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De gemeenteraad beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel, bedoeld in het tweede lid.

  • 4. Een aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 5. De gemeenteraad stelt ter bescherming van een op grond van het eerste lid aangewezen gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht een omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet vast. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

  • 6. Bij het besluit tot aanwijzing van een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre het tijdelijk omgevingsplan als beschermend in de zin van het vorige lid kan worden aangemerkt.

  • 7. Dit artikel is niet van toepassing op een beschermd stads- of dorpsgezicht dat via instructies de functie-aanduiding rijksbeschermd of provinciaal beschermd stads- of dorpsgezicht heeft, of dat is aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een provinciale verordening als bedoeld bij of krachtens de Omgevingswet.

Artikel 6:17 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

  • 1. De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 6:16, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 6:16, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- of dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht op grond van een instructie als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, of artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet.

  • 3. Burgemeester en wethouders verwerken de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 6:18 Verbodsbepaling en aanvraag omgevingsvergunning

  • 1. Het is in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te slopen.

  • 2. De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 3. Artikel 6:15 is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet of ingevolge een verplichting zoals gesteld in een maatwerkvoorschrift op grond van artikel 3.5 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

Afdeling 6. Handhaving en toezicht

Artikel 6:19 Strafbepaling

Degene die handelt in strijd met artikel 6:13 of met het bepaalde krachtens artikel 6:14, derde lid, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 6:20 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de inspecteurs bouw- en woningtoezicht.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

Afdeling 7 Vangnet archeologie

Artikel 6:21 Vangnet archeologie

  • 1. Het is verboden de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten of waarden worden verwacht als in het daar vigerende omgevingsplan niet is voldaan aan artikel 5.130 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, tenzij:

    • a.

      voor de activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet is verleend;

    • b.

      het de verstoring betreft van een archeologisch monument, waarde of verwachting die is aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleids-, waarden- of verwachtingskaart, de provinciale archeologische monumentenkaart of de landelijke indicatieve kaart van archeologische waarden en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met door burgemeester en wethouders vastgestelde regels over de toegestane mate van verstoring;

    • c.

      de activiteit plaatsvindt op basis van een deugdelijke beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden en onevenredige schade voor archeologische waarden wordt voorkomen, of

    • d.

      met een vooronderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen over het verrichten van archeologisch onderzoek.

HOOFDSTUK 7 ONDERGRONDSE INFRASTRUCTUUR

Afdeling 1. Inleidende bepalingen

Artikel 7:1 – Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Breekverbod: verbod voor het uitvoeren van breek- en graafwerkzaamheden in de grond, geldend bij extreme weersomstandigheden;

  • b.

    College: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gulpen-Wittem;

  • c.

    Degeneratiekosten: de vergoeding voor de versnelde degeneratie van het verhardingsoppervlak als gevolg van graafwerkzaamheden;

  • d.

    Gedoogplichtige: degene op wie een gedoogplicht rust als bedoeld in artikel 1, van de Belemmeringenwet Privaatrecht of in artikel 5.2, eerste lid, van de Telecommunicatiewet;

  • e.

    Grondroerder: degene, waaronder de netbeheerder, onder wiens verantwoordelijkheid of leiding, graafwerkzaamheden worden verricht;

  • f.

    (huis)aansluiting: het gedeelte van de kabel of leiding door openbare grond dat een netwerk verbindt met een netwerkaansluitpunt ten behoeve van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onderdelen a tot en met d, van de Wet Waardering Onroerende Zaken, of met een ander netwerk;

  • g.

    instemming, vergunning: deze woorden worden tekstueel aan elkaar gelijk gesteld. Onder de Telecommunicatiewet is het altijd een instemming vallende onder de gedoogplicht;

  • h.

    instemmingbesluit: schriftelijk besluit van het college op een aanvraag van voorgenomen werkzaamheden voor de aanleg, het houden, het onderhoud, vervangen, verwijderen van één of meer kabels en leidingen, waaronder begrepen een netwerk van kabels en/of leidingen.

  • i.

    Instemminghouder: de natuurlijke of rechtspersoon, in de regel een netbeheerder, aan wie de gemeente vergunning of instemming heeft verleend voor het leggen, hebben, houden, onderhouden etc. van kabels en leidingen in gemeentegrond. Een derde partij kan optreden namens de netbeheerder in het instemmingaanvraag proces, mits rechtsgeldig en voldoende door deze gemandateerd;

  • j.

    kabels en leidingen: kabels en/of leidingen als onderdeel van een net(werk), daaronder mede begrepen de daarmee verbonden transformator-, schakel-, verdeel- en onderstations en andere hulpmiddelen, behoudens voor zover deze verbindingen en hulpmiddelen liggen binnen de installatie van een producent of van een afnemer, en tevens omvattende lege buizen, ondergrondse ondersteuningswerken en beschermingswerken; voorbeelden van deze kabels en leidingen zijn kabels als bedoelt in de Telecommunicatiewet, elektriciteitskabels (koppel-, transport- en distributiekabels), gasleidingen (transport-, distributie- en dienstleidingen), waterleidingen, rioleringen (buizen) en kabels en leidingen ten behoeve van industriële netwerken;

  • k.

    marktconforme kosten: kosten zoals deze onder normale omstandigheden in een markteconomie op de desbetreffende markt worden gemaakt;

  • l.

    Moor: betekenis is: Meldingen Opbrekingen Openbare Ruimte. Dit is een digitaal platform welke door de gemeente Gulpen-Wittem wordt gehanteerd en waarmee de communicatie over kabels en leidingen met de gemeente Gulpen-Wittem dient te worden gevoerd;

  • m.

    net of netwerk: samenstel van ondergrondse kabel(s) en/of leiding(en), bestemd voor het transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie via een, al dan niet openbaar, elektronisch communicatienetwerk als bedoeld in artikel 1.1. van de Telecommunicatiewet;

  • n.

    netbeheerder: de rechtspersoon die is aangewezen als beheerder van een net of netwerk voor levering van elektriciteit, gas of water, dan wel aanbieder is van een, al dan niet openbaar, elektronisch communicatienetwerk;

  • o.

    niet openbare kabels en/of leidingen: kabels en leidingen (dan wel het netwerk waartoe deze behoren) die, direct of indirect, niet gebruikt worden om openbare diensten aan te bieden;

  • p.

    openbare gronden: openbare ruimte van de gemeente Gulpen-Wittem, waaronder openbare wegen met inbegrip van de daartoe behorende stoepen, glooiingen, bermen, sloten, bruggen, viaducten, tunnels, duikers, beschoeiingen en andere werken. Ook wateren met de daartoe behorende bruggen, plantsoenen, pleinen en andere plaatsen die voor iedereen toegankelijk zijn, horen hierbij;

  • q.

    werken: een constructie, of werkzaamheden, niet zijnde een gebouw, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

  • r.

    werkzaamheden: handmatige en mechanische (graaf)werkzaamheden in de openbare grond in verband met de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels en leidingen, en daarnaast alle werkzaamheden die de gemeente Gulpen-Wittem uit hoofde van haar functie als beheerder van openbare grond in het kader van kabels en leidingen dient uit te voeren.

Artikel 7:2 Toepasselijkheid

  • 1. Deze verordening is van toepassing op de procedures en voorschriften voor het aanleggen, instandhouden en opruimen van kabels en leidingen in of op openbare gronden, voor zover de gemeente Gulpen-Wittem deze gronden beheert, in bezit heeft dan wel daarover coördinatieverplichtingen heeft conform de Telecommunicatiewet en de Belemmeringenwet Privaatrecht.

  • 2. Voor Enexis en WML staat de inhoud van de van toepassing zijnde OGN2011 in rangorde boven de inhoud van deze verordening. Deze verordening heeft bijgevolg een aanvullende werking op de OGN2011 voor Enexis en WML.

Artikel 7:3 Nadere regels

  • 1. Het college kan ter uitvoering van deze verordening nadere regels vaststellen.

  • 2. Deze zijn onder meer vastgelegd in het Handboek Kabels en Leidingen 2019 gemeente Gulpen-Wittem en daarbij behorende Grondslagen van de tarieven voor herstel van schade aan verhardingen en groen voor de telecombedrijven in de gemeente Gulpen-Wittem , waarnaar deze verordening in diverse bepalingen verwijst; deze verwijzingen worden ook geacht betrekking te hebben op eventuele door het college in de toekomst vast te stellen nieuwe versies van het Handboek Kabels en Leidingen.

Afdeling 2. Aanvragen en melden van graafwerkzaamheden

Artikel 7:4 – Instemmingvereiste

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een door het college genomen instemmingbesluit omtrent plaats, tijdstip en wijze van uitvoering van werkzaamheden, medegebruik van voorzieningen en de afstemming van voorgenomen werkzaamheden met overige netbeheerders, kabels en/of leidingen in of op openbare gronden aan te leggen, in stand te houden of op te ruimen.

  • 2. Voor het verrichten van werkzaamheden van minder ingrijpende aard en voor spoedeisende werkzaamheden (voor definities hiervan, zie Handboek kabels en leidingen 2019 gemeente Gulpen-Wittem, onderdeel begripsbepalingen) is geen instemming of vergunning, als bedoeld in het eerste lid, noodzakelijk maar kan worden volstaan met een melding aan het college.

  • 3. Het instemmingbesluit vervalt indien daarvan geen gebruik wordt gemaakt binnen 6 maanden na de datum waarop het besluit onherroepelijk is geworden.

Artikel 7:5 Aanvragen en melden

  • 1. Een netbeheerder, of haar gemachtigde hoofdaannemer, die werkzaamheden wil verrichten, vraagt daarvoor een instemmingbesluit aan of doet een melding, als bedoeld in artikel 7:4, bij het college.

  • 2. Een netbeheerder, of haar gemachtigde hoofdaannemer, die werkzaamheden wil verrichten kan hierover vooroverleg voeren met het college ten einde de instemmingaanvraag, als bedoeld in het eerste lid, voor te bereiden.

  • 3. Behoudens voor zover artikel 5.5 van de Telecommunicatiewet van toepassing is, wordt, wanneer de werkzaamheden mede betrekking hebben op gronden van een andere gedoogplichtige dan de gemeente Gulpen-Wittem, uiterlijk vier werkweken na ontvangst van de instemmingaanvraag, als genoemd in het eerste lid, het college schriftelijk in kennis gesteld van de uitkomsten van het (voor)overleg tussen de grondroerder en de overige gedoogplichtige(n).

  • 4. De melding voor het verrichten van werkzaamheden van minder ingrijpende aard dient 3 werkdagen voor aanvang te worden gedaan.

  • 5. De melding voor spoedeisende werkzaamheden dient, indien mogelijk, voorafgaand aan de start van de werkzaamheden te worden gedaan. Indien niet mogelijk dan dient dit op de eerst mogelijke werkdag na optreden te geschieden.

Artikel 7:6 Gegevensverstrekking

  • 1. Voor het aanvragen van een instemmingbesluit, als bedoeld in artikel 7:4, dient gebruik te worden gemaakt van daartoe door het college vastgestelde digitale platform Moor.

  • 2. Bij een aanvraag voor een instemmingbesluit, als bedoeld in artikel 7:4, eerste lid, dienen de volgende gegevens te worden verstrekt:

    • a.

      eenmalig het vigerende uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van de netbeheerder;

    • b.

      een machtiging indien het een instemmingaanvraag betreft voor de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels of leidingen voor of namens een netbeheerder;

    • c.

      naam, adres en woonplaatsgegevens van de eigenaar, beheerder en exploitant van de kabels en/of leidingen en van de (onder)aannemer, evenals de naam en telefoonnummer van de uitvoerder, zijnde een Nederlands sprekende contactpersoon voor de werkzaamheden;|

    • d.

      een opgave van het aantal, de soort en het beoogde gebruik van de kabels en/of leidingen;

    • e.

      welke belanghebbenden en instanties vooraf in kennis worden gesteld van de voorgenomen datum van aanvang, beëindiging en aard van de werkzaamheden;

    • f.

      een uitvoeringsplan met daarin opgenomen:

      • een opgave van het gewenste tracé;

      • een opgave van de objecten die ten tijde van de werkzaamheden worden geplaatst, van permanente als tijdelijke aard, evenals van de situering daarvan;

      • een opgave of er een riool, niet zijnde een huisaansluiting, wordt gekruist middels een persing of (gestuurde) boring;

      • de, ten behoeve van het werk, te nemen verkeersmaatregelen;

      • de te nemen maatregelen in verband met bereikbaarheid van panden en bedrijven;

      • de informatievoorziening naar en afstemming met betrokken partijen zoals bewoners, bedrijven, hulpdiensten en openbaar vervoerbedrijven;

      • faseringen van de werkzaamheden;

      • het voorgenomen tijdstip van aanvang en beëindiging van de werkzaamheden.

  • 3. Indien de werkzaamheden betrekking hebben op kabels en leidingen van elektronische communicatienetwerken dient, aanvullend op het tweede lid, bij de instemmingaanvraag tevens (eenmalig) een kopie van de door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) afgegeven registratie te worden verstrekt.

  • 4. Bij een melding, als bedoeld in artikel 7:4, tweede lid, dienen de volgende gegevens te worden verstrekt:

    • a.

      een machtiging indien het een melding betreft voor de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels of leidingen voor of namens een netbeheerder;

    • b.

      naam, adres en woonplaatsgegevens van de eigenaar, beheerder en exploitant van de kabels en/of leidingen, naam en adres van de aannemer(s) en onderaannemer(s) die belast zijn met de werkzaamheden, evenals de naam en telefoonnummer van de uitvoerder, zijnde een Nederlands sprekende contactpersoon voor de werkzaamheden;

    • c.

      de dagtekening van de melding;

    • d.

      de lengte van de sleuf die wordt opengebroken;

    • e.

      het oppervlak van het lasgat dat wordt opengebroken.

    • f.

      Het college kan nadere regels stellen betreffende de te verstrekken gegevens evenals over de wijze waarop die dienen te worden verstrekt.

Artikel 7:7 Termijnen

  • 1. Een beslissing op een aanvraag voor een instemmingbesluit wordt genomen uiterlijk 2 werkweken na de dag van ontvangst van de volledige instemmingaanvraag. Betreft het een instemmingaanvraag waarbij meerdere gedoogplichtigen zijn betrokken dan beslist het college binnen acht werkweken na de dag van ontvangst van een volledig ingevulde instemmingaanvraag.

  • 2. Een beoordeling, of een aanvraag voor een instemmingbesluit volledig is, wordt genomen uiterlijk 5 werkdagen na de dag van ontvangst van de instemmingaanvraag.

  • 3. Een beslissing, op een melding van een definitieve aanvangsdatum werkzaamheden en voor werkzaamheden van minder ingrijpende aard, wordt genomen uiterlijk 1 werkdag na de dag van ontvangst van de melding.

  • 4. De termijnen, zoals bedoeld in het eerste lid, kunnen ten hoogste tot acht werkweken worden verdaagd.

  • 5. Indien van de bevoegdheid tot verdaging gebruik wordt gemaakt, doet het college daarvan vóór afloop van de termijnen zoals genoemd in het eerste lid, een schriftelijke bevestiging met motivering toekomen aan de grondroerder.

  • 6. Na het besluit voor instemming dienen de werkzaamheden, waarvoor het instemmingbesluit is genomen, binnen 6 maanden in uitvoering te worden genomen. Als deze termijn is verstreken en de werkzaamheden zijn niet opgestart, is het instemmingbesluit op dat moment vervallen.

Artikel 7:8 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Het college kan aan het instemmingbesluit nadere voorschriften of beperkingen verbinden in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      veiligheid, waaronder mede verstaan wordt de verkeersveiligheid en/of een goede doorstroming van het verkeer;

    • c.

      het voorkomen of beperken van schade of overlast; waaronder mede verstaan wordt de bescherming van eventuele archeologische vondsten, van groenvoorzieningen, bomen en beplantingen en van het uiterlijke aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bereikbaarheid van gronden of gebouwen; waaronder mede verstaan wordt het veilig en doelmatig gebruik van openbare gronden en gebouwen en het doelmatig beheer en onderhoud ervan en het belang van nader aan te geven grote lokale evenementen als weekmarkten en kermissen;

    • e.

      de ondergrondse ordening, waaronder mede verstaan wordt het zo min mogelijk hinder veroorzaken voor reeds in de grond aanwezige werken en het niet in gevaar brengen of zonder noodzaak bemoeilijken van deze werken, waaronder mede verstaan worden werken ten behoeve van de riolering en de levering of het transport van elektronische informatie, gas, water en elektriciteit.

  • 2. De voorschriften of beperkingen, zoals genoemd in het eerste lid, kunnen slechts betrekking hebben op:

    • a.

      het tijdstip, de plaats en wijze van uitvoering bij aanleg, onderhoud, verplaatsing en opruiming van kabels en leidingen;

    • b.

      het medegebruik van voorzieningen, zoals kabelgoten en geleidingen, die door derden of de gemeente Gulpen-Wittem tegen marktconforme prijzen ter beschikking worden gesteld;

    • c.

      afstemming met betrekking tot overige in de grond aanwezige werken;

    • d.

      kasten en andere toebehoren behorende bij het netwerk.

  • 3. De grondroerder dient omwonenden ter plaatse van de uit te voeren werkzaamheden voor de start van de werkzaamheden schriftelijk te informeren over aanvang, duur, aard en plaats van de werkzaamheden:

    • a.

      voor werkzaamheden waarvoor een instemmingsbesluit is vereist: minimaal drie (3) werkdagen én,

    • b.

      voor werkzaamheden waarvoor een melding is vereist: minimaal één (1) werkdag.

  • 4. De grondroerder vergoedt aan de gemeente Gulpen-Wittem de schade voortvloeiend uit de werkzaamheden, waarbij de omvang beperkt is tot vergoeding van de marktconforme kosten van de voorzieningen en van de marktconforme kosten van onderhoud.

  • 5. Conform het bepaalde in de Telecommunicatiewet, worden voor de uitgifte van instemmingbesluiten marktconforme tarieven in rekening gebracht aan die verzoekers die vallen onder het regiem van de Telecommunicatiewet. Deze marktconforme kosten, ten behoeve van de uitgifte van een instemmingsbesluit, zijn aangegeven in het Handboek Kabels en Leidingen 2019 gemeente Gulpen-Wittem.

  • 6. De gemeente beslist omtrent het herstraten. De grondroerder vergoedt aan de gemeente de schade voortvloeiend uit de werkzaamheden, zijnde de marktconforme kosten van de voorzieningen en van extra onderhoud. Voor de hoogte van de schadevergoeding aan bestrating hanteert de gemeente de OGN VNG Tarieven (graaf)werkzaamheden, waarbij herstel wordt uitgevoerd door de grondroerder conform de bepalingen in het Handboek, en waarbij de grondroerder gedurende 12 maanden het onderhoud verzorgt, en waarvoor als vergoedingen degeneratiekosten, beheerkosten en legeskosten in rekening worden gebracht. Na het eerste jaar neemt, middels een opleveringsopname, de gemeente het onderhoud over. Aan herstel van bijzondere bestrating kan het college nadere voorwaarden stellen. De tarieven zijn aangegeven in het Handboek Kabels en Leidingen 2019 gemeente Gulpen-Wittem.

  • 7. Indien binnen één jaar na groot onderhoud of herinrichting van openbare gronden een grondroerder werkzaamheden moet uitvoeren, verlangt het college specifiek schadeherstel ten einde de situatie terug te brengen in de “oude staat”. De hiermee gepaard gaande marktconforme kosten zijn voor rekening van de grondroerder.

  • 8. Voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het nemen van een instemmingbesluit door een aanvrager, die opereert onder het regiem van de Telecommunicatiewet, zijn leges verschuldigd conform de Legesverordening van de gemeente Gulpen-Wittem.

Artikel 7:9 – (Mede)gebruik van voorzieningen en vooroverleg

  • 1. Een grondroerder dient op verzoek van het college bij de aanleg van kabels en leidingen in openbare gronden zoveel mogelijk (mede)gebruik te maken van bestaande, hetzij door overige netbeheerders dan wel door of in opdracht van het college aangelegde, voorzieningen. Indien dit technisch haalbaar is en medegebruik geen belemmering vormt voor de veiligheid, toegankelijkheid en leveringszekerheid.

  • 2. Het vooroverleg als bedoeld in artikel 7:5, tweede lid, dan wel een door het college geïnitieerd overleg naar aanleiding van een instemmingaanvraag als bedoeld in artikel 5, eerste lid, is er mede op gericht te bepalen of en zo ja langs welke delen van het tracé gebruik kan worden gemaakt van bestaande voorzieningen als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Indien een grondroerder een redelijk aanbod wordt gedaan om gebruik te maken van vooraangelegde voorzieningen, zoals mantelbuizen, kabelgoten, of kabel- en leidingentunnels, is de grondroerder verplicht om voor de aanleg of uitbreiding van zijn netwerk van deze voorzieningen gebruik te maken.

  • 4. Indien de openbare gronden geen ruimte bieden voor de aanleg van nieuwe kabels en leidingen, dient de grondroerder, in overleg met de gemeente Gulpen-Wittem, een alternatief tracé te kiezen.

Afdeling 3 overige bepalingen

Artikel 7:10 – Verleggingen

  • 1. Op het nemen van maatregelen ten aanzien van kabels ten dienste van een openbaar elektronisch communicatienetwerk, waaronder het verplaatsen, op verzoek van de gemeente zijn de wettelijke regels van de Telecommunicatiewet van toepassing.

  • 2. Op het nemen van maatregelen ten aanzien van kabels en/of leidingen die ten dienste staan van een netwerk ten behoeve van nutsvoorzieningen, niet zijnde de kabels volgens artikel 7:10 sub 1, in of op openbare gronden, waaronder het verplaatsen, gelden de volgende bepalingen, tenzij en voor zover daarover andersluidende afspraken zijn overeengekomen tussen partijen:

    • a.

      de netbeheerder is verplicht op aanwijzing van de gemeente over te gaan tot het nemen van maatregelen ten aanzien van kabels en leidingen ten dienste van zijn netwerk, waaronder het verplaatsen, voor zover deze noodzakelijk zijn voor de oprichting van gebouwen of de uitvoering van werken door of vanwege de gemeente;

    • b.

      compensatie kan worden verleend:

      • op basis van afzonderlijke schriftelijke overeenkomsten tussen netbeheerders en het college van B&W van de gemeente Gulpen-Wittem. Als deze niet zijn gemaakt dan:

      • conform de door het college eventueel nog vast te stellen van de verlegregeling.

    • c.

      Na een aanwijzing tot het nemen van maatregelen ten aanzien van kabels en leidingen gaat de netbeheerder zo snel mogelijk over tot de uitvoering, doch niet later dan vijftien (15) werkweken na de datum van ontvangst van de aanwijzing.

Artikel 7:11 Breekverbod

  • 1. Als er sprake is van extreme weersomstandigheden is het college bevoegd een breekverbod in te stellen. De vaststelling dat er sprake is van extreme weersomstandigheden is een bevoegdheid van het college.

  • 2. Tijdig of in ieder geval één dag voor beëindiging van het breekverbod, zal het college de betrokken grondroerders hierover informeren.

  • 3. Indien er sprake is van een breekverbod is het verboden breek- en graafwerkzaamheden uit te voeren in de openbare grond en/of bestrating.

  • 4. Het breekverbod is niet van toepassing in geval van spoedeisende werkzaamheden ten gevolge van een ernstige belemmering of storing en waarvan uitstel niet mogelijk is.

Artikel 7:12 Eigendom

  • 1. Indien de eigendom, exploitatie of beheer van de kabel of leiding wordt overgedragen aan een andere netbeheerder, draagt de oude netbeheerder zorg voor het overdragen van de rechten en plichten die betrekking hebben op de kabel of leiding op de nieuwe netbeheerder.

  • 2. De netbeheerder stelt het college onverwijld in kennis van het feit dat het eigendom, de exploitatie of het beheer van de kabel of leiding verandert.

  • 3. Op het eigendom van de kabels en leidingen zijn de desbetreffende wettelijke bepalingen van toepassing.

Artikel 7:13 Niet-openbare kabels en leidingen

  • 1. Bij werkzaamheden in verband met de aanleg, instandhouding en opruiming van niet-openbare kabels en leidingen in openbare wegen en wateren is het bepaalde in deze verordening van overeenkomstige toepassing

  • 2. Het opnemen van het eerste lid in deze verordening houdt geen gedoogplicht in voor de gemeente Gulpen-Wittem met betrekking tot niet-openbare kabels en leidingen.

  • 3. Met betrekking tot verzoeken voor het verleggen van niet-openbare kabels geldt dat deze op verzoek van de gemeente, op kosten van de eigenaar van de kabels, uitgevoerd dienen te worden mits de noodzaak wordt aangetoond.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders op een aanvraag een instemmingbesluit verlenen voor de aanleg van een ander netwerk dan een openbaar telecommunicatiewerk of een omroepnetwerk, indien krachtens een door de aanvrager bij de aanvraag over te leggen overeenkomst tussen de aanvrager en aanbieder:

    • a.

      het netwerk wordt aangelegd en onderhouden door een aanbieder;

    • b.

      de leidingen op de beheertekeningen van deze aanbieder worden/zijn geregistreerd.

  • 5. Indien de overeenkomst/instemming/vergunning waarin de ligging van het netwerk is vastgelegd wordt beëindigd, kan het netwerk door of van wegen de gemeente worden verwijderd. Met het oog hierop betaalt de aanvrager bij de instemmingaanvraag een verwijderingsbijdrage aan de gemeente overeenkomstig een marktconform tarief.

  • 6. Het overige in deze verordening bepaalde is van overeenkomstige toepassing op netwerken die met toepassing van het derde lid worden aangelegd.

Artikel 7:14 Digitale gegevens

Het college verlangt dat het aanvragen van een instemmingbesluit en het verstrekken van gegevens in digitale vorm geschiedt in het digitale platform Moor.

Artikel 7:15 Overleg

  • 1. Het college organiseert periodiek een overleg, waarvoor in elk geval de bij de gemeente Gulpen-Wittem bekende netbeheerders en andere betrokken of belanghebbende partijen worden uitgenodigd.

  • 2. In dit overleg worden de plannen van de gemeente Gulpen-Wittem en van de diverse netbeheerders en andere betrokken of belanghebbende partijen besproken en eventueel afgestemd in het kader van de bepalingen van deze verordening.

Afdeling 4 Handhavings- en toezichtbepalingen

Artikel 7:16 Toezicht en handhaving door ambtenaren

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college aangewezen ambtenaren.

Artikel 7:17 – Naleving voorschriften

  • 1. Indien een grondroerder zich niet houdt aan de voorschriften en beperkingen uit het instemmingbesluit, kan het college het instemmingbesluit intrekken.

  • 2. Wanneer het college een besluit neemt op grond van het eerste lid, kan het college verlangen dat de oorspronkelijke situatie wordt hersteld op grond van een besluit inhoudende een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang.

Artikel 7:18 – Handhaving en sancties

  • 1. Het college is bevoegd de werkzaamheden stil te leggen, indien er wordt gewerkt:

    • a.

      zonder voorafgaand instemmingbesluit of melding, als bedoeld in artikel 7:5 van deze verordening;

    • b.

      in afwijking van de voorschriften uit het instemmingbesluit;

    • c.

      in strijd met het geldende breekverbod.

  • 2. Het college is bevoegd sancties op te leggen indien werkzaamheden worden verricht zonder instemmingbesluit:

    • a.

      bij de eerste overtreding volgt een waarschuwing aan het desbetreffende netwerkbedrijf en de uitvoerend grondroerder;

    • b.

      bij de tweede overtreding wordt de desbetreffende uitvoerende grondroerder voor een periode van 1 maand na constatering niet geaccepteerd om als gemachtigde namens de netbeheerder werkzaamheden in de openbare ruimte van de gemeente Gulpen-Wittem uit te voeren;

    • c.

      bij de derde overtreding is de periode , zoals bedoeld onder sub b., 3 maanden en bij de vierde overtreding en alle overtredingen daarna: 6 maanden.

HOOFDSTUK 8 STRAF- OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 8:1 Intrekking oude verordening

De Algemene plaatselijke verordening gemeente Gulpen-Wittem 2019, tweede wijziging, wordt ingetrokken.

Artikel 8:2 Strafbepaling

  • 1. Overtreding van enige bepaling van deze verordening en de op grond van artikel 1:3 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover enig ander wettelijk voorschrift van toepassing is.

  • 3. Overtreding van artikel 5:4, artikel 5:6 of van artikel 5:8 tot en met artikel 5:10 en artikel 5:12 tot en met artikel 5:19, is een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, onderdeel 3, van de Wet op de economische delicten.

Artikel 8:3 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 8:1, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 8:4 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2024.

Artikel 8:5 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening fysieke leefomgeving Gulpen-Wittem 2024.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de gemeenteraad van Gulpen-Wittem in zijn vergadering van 21 december 2023.

de raadsgriffier,

mr. R. Reichrath

de voorzitter,

ing. N.H.C. Ramaekers-Rutjens