Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs

Geldend van 01-01-1997 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-1997

Intitulé

VERORDENING VOORZIENINGEN HUISVESTING ONDERWIJS

De raad van de gemeente Boekel, gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 9 september 1999;

gezien het advies van de commissie voor Onderwijs c.a. d.d. 24 augustus 1999;

gezien het gevoerde op overeenstemming gerichte overleg met de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen;

gelet op artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 100 van de Wet op de expertisecentra en artikel 76m van de Wet op het voortgezet onderwijs;

overwegende dat het noodzakelijk is de toekenning van voorzieningen in de huisvesting voor het basisonderwijs bij verordening te regelen;

besluit vast te stellen de volgende: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs.

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Begripsbepalingen

Artikel 1

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    minister: de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

  • b.

    bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente;

  • c.

    school: school voor basisonderwijs;

  • d.

    –school voor basisonderwijs: een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

  • e.

    nevenvestiging: deel van een school voor basisonderwijs dat door de minister ingevolge artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht;

  • f.

    voorziening: één van de voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2 van deze verordening;

  • g.

    programma: het programma als bedoeld in artikel 12 van deze verordening;

  • h.

    overzicht: het overzicht van de niet in het kader van de vaststelling van het programma ingewilligde aanvragen als bedoeld in artikel 13 van deze verordening;

  • i.

    aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag voor vergoeding van een voorziening of voor vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding van een voorziening als bedoeld in artikel 25 van deze verordening heeft ingediend;

  • j.

    aanvraag: verzoek om vergoeding van een voorziening of om vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding;

  • k.

    voor blijvend gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, 15 jaren of langer noodzakelijk is;

  • l.

    voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, niet langer dan 15 jaren noodzakelijk is;

  • m.

    permanent gebouw: schoolgebouw dat door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen tenminste 60 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren; 12.4 Verordening onderwijshuisvesting 2

  • n.

    noodlokaal: verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen tenminste 15 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

  • o.

    gymnastiekruimte: ruimte die geschikt is voor het onderwijs in lichamelijke oefening;

  • p.

    advies Onderwijsraad: een advies van de Onderwijsraad over de vaststelling van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en inrichting, als bedoeld in artikel 95, van de Wet op primair onderwijs;

  • q.

    verhuur: het gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden;

  • r.

    gezamenlijke akte: de akte als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs;

  • s.

    beslissing gedeputeerde staten: de beslissing van gedeputeerde staten in een geschil als bedoeld in artikel 110, tweede lid van de Wet op het primair onderwijs;

  • t.

    eigendomsoverdracht: de eigendomsoverdracht als bedoeld in artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs.

Artikel 2 Omschrijving voorzieningen in de huisvesting

Voor de toepassing van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:

  • a.

    de voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen bestaande uit:

    1° nieuwbouw voor een school die voor het eerst voor rijksbekostiging in aanmerking is gebracht, dan wel nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw waarin een school is gehuisvest, al dan niet op dezelfde locatie;

    2° uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;

    3° gehele of gedeeltelijke ingebruikneming van een bestaand gebouw ten behoeve van de huisvesting van een school;

    4° verplaatsing van één of meer bestaande noodlokalen ten behoeve van de huisvesting van een school;

    5° terrein voor zover benodigd voor de realisering van een onder a sub 1° tot en met 4° omschreven voorziening;

    6° inrichting met onderwijsleerpakket voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking zijn gebracht;

    7° inrichting met meubilair voorzover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of

    gemeentewege in aanmerking is gebracht;

    8° medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is, en medegebruik van een gymnastiekruimte;

  • b.

    aanpassingen aan gebouwen bestaande uit één of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I;

  • c.

    onderhoud aan gebouwen van een school voor basisonderwijs bestaande uit één of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I;

  • d.

    herstel van een constructiefout bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, alsmede uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet manifest geworden materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie;

  • e.

    herstel en vervanging van schade aan een gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair als gevolg van bijzondere omstandigheden;

Artikel 3 Bouwvoorbereiding voorzieningen

Ten aanzien van voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder 1, kan een aanvraag worden ingediend voor een vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding. Hierbij is het bepaalde in hoofdstuk 4 van toepassing.

Artikel 4 Vaststelling vergoeding voorzieningen

  • 1. Bij toekenning van één van de in artikel 2 genoemde voorzieningen, dan wel bij toekenning van vergoeding voor de kosten van bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 3, wordt bij de wijze van vaststelling van de hoogte van de vergoeding een onderscheid gemaakt tussen vooraf genormeerde bedragen en bedragen gebaseerd op de feitelijk voorziene kosten per geval.

  • 2. De genormeerde vergoedingsbedragen worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV, deel A. De vergoedingsbedragen die zijn gebaseerd op de feitelijke kosten worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV, deel B.

  • 3. Deel A van bijlage IV is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a , onderdelen 1,2,6 en 7 als bedoeld in artikel 3. Deel B van bijlage IV is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a, onderdelen 3,4,5,8,b,c,d,e.

Artikel 5 Informatieverstrekking

  • 1.

    Het bevoegd gezag verstrekt aan burgemeester en wethouders gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde gegevens worden onderscheiden in:

    • a.

      basisgegevens, zijnde gegevens die eenmalig in hun geheel worden verstrekt en vervolgens alleen in geval van wijziging worden gemeld bij burgemeester en wethouders;

    • b.

      periodieke gegevens, zijnde gegevens die met een vaste regelmaat door het bevoegd gezag dienen te worden verstrekt.

  • 3.

    De in het tweede lid onder a genoemde basisgegevens omvatten:

    • gegevens over het bevoegd gezag, bestaande uit naam, adres, denominatie en vestigingsplaats, alsmede een opgave van een contactpersoon inzake aangelegenheden aangaande de huisvesting;

    • gegevens over de onder het beheer van het bevoegd gezag staande school of scholen die geheel of gedeeltelijk gehuisvest zijn in een gebouw gelegen in de gemeente, bestaande uit Brin-nummer, naam, adres, onderwijssoort en eventuele onderwijsafdelingen en, voor zover van toepassing, de aanduiding of de school bestaat uit een hoofdvestiging met één of meer nevenvestigingen;

    • gegevens over de bij de school of school in gebruik zijnde gebouwen gespecificeerd per gebouw, bestaande uit:

      • -

        het adres;

      • -

        de status van het gebouw zijnde hoofdgebouw of dislocatie;

      • -

        de bouwaard zijnde permanent of noodlokaal;

      • -

        het bouwjaar zijnde het oorspronkelijk bouwjaar of, in geval het gebouw bestaat uit in verschillende jaren gebouwde delen, de bouwjaren onderscheiden naar gebouwdeel met de daarbij behorende bruto-vloeroppervlakte;

      • -

        bruto-vloeroppervlakte van het gebouw uitgedrukt in m²;

      • -

        de genormeerde en feitelijke capaciteit van het gebouw voorzover bestemd voor een school voor basisonderwijs, te bepalen aan de hand van het gestelde in bijlage III, deel A en B;

    • gegevens over de omvang van het medegebruik uitgedrukt in het aantal groepen, voor zover het primair onderwijs betreft en het aantal in medegebruik genomen m² voorzover het voortgezet onderwijs betreft, te verstrekken door de hoofdgebruiker van het gebouw waarin medegebruik plaatsvindt;

    • gegevens over het adres, het stichtingsjaar en de oppervlakte van de oefenzaal indien het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school voor basisonderwijs, eigenaar is van een gymnastiekruimte.

  • 4.

    De in het tweede lid onder b genoemde periodieke gegevens omvatten:

    • een afschrift van de jaarlijkse opgave aan de minister van het aantal leerlingen dat op de wettelijke teldatum staat ingeschreven op de school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw gelegen op het grondgebied van de gemeente;

    • een afschrift van een tussentijdse opgave aan de minister van het aantal leerlingen dat staat ingeschreven op de school in verband met een groei van het aantal leerlingen;

    • indien de school gedeeltelijk is gehuisvest in één of meer locaties op het grondgebied van de gemeente, een opgave van het aantal leerlingen op de wettelijke teldatum per locatie.

      De onder 1°en 2° vermelde gegevens worden door het bevoegd gezag tegelijkertijd met de opgave aan de minister verstrekt aan burgemeester en wethouders.

      De in het derde lid vermelde gegevens worden door het bevoegd gezag gevoegd bij de jaarlijkse opgave als bedoeld onder 1°.

  • 5.

    Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs verstrekt jaarlijks voor 1 april voorafgaande aan het volgende schooljaar een opgave van de voor dat schooljaar voor de school gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte. Deze opgave bevat de volgende gegevens:

    • de gewenste omvang van het onderwijsgebruik uitgedrukt in een aantal klokuren;

    • de aanduiding van de gymnastiekruimte of -ruimten waarin het gebruik wordt gewenst;

    • de tijden waarop het onderwijsgebruik gedurende een schoolweek wordt gewenst.

  • 6.

    In aanvulling op de in het eerste tot en met het vijfde lid bedoelde gegevens verstrekken de bevoegde gezagsorganen op verzoek van burgemeester en wethouders alle inlichtingen die nodig zijn voor de uitvoering van deze verordening. Hieronder kunnen in alle gevallen zijn begrepen:

    • een oordeel over de juistheid en volledigheid van door burgemeester en wethouders voorgelegde gegevens die betrekking hebben op het bevoegd gezag;

    • inlichtingen die noodzakelijk zijn voor het opmaken van de staat van het onderhoud als bedoeld in artikel 37.

HOOFDSTUK 2 PROGRAMMA EN OVERZICHT

Paragraaf 2.1 Aanvragen programma

Artikel 6 Indiening aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor opneming van een voorziening op het programma wordt voor 1 februari van het jaar van vaststelling van het betreffende programma door het bevoegd gezag ingediend bij burgemeester en wethouders.

  • 2. Indien de aanvraag niet voor 1 februari is ingediend, besluiten burgemeester en wethouders de aanvraag niet te behandelen. Het besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken na ontvangst van de ingediende aanvraag.

Artikel 7 Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag

  • 1.

    De aanvraag vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de naam en het adres van de aanvrager;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      de naam van de school, en voorzover van toepassing, het gebouw ten behoeve waarvan de voorziening is bestemd;

    • d.

      welke voorziening wordt aangevraagd;

    • e.

      de onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de gewenste voorziening;

    • f.

      de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de voorziening.

  • 2.

    In aanvulling op de in het eerste lid vermelde gegevens gaat de aanvraag vergezeld van:

    • a.

      een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder a onderdelen 6° tot en met 8° en artikel 2, onder d, e ;

    • b.

      de aanduiding van de gewenste plaats waar de voorziening moet worden gerealiseerd, indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder a, onderdelen 1° tot en met 4°;

    • c.

      een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak blijkt indien het een voorziening betreft bestaande uit nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw, uit onderhoud aan een gebouw van een school voor basisonderwijs of uit herstel van een constructiefout;

    • d.

      een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering van de voorziening, indien de aanvraag betrekking heeft op een voorziening waarop het gestelde in artikel 4, derde lid, laatste volzin van toepassing is;

    • e.

      een voor aanbesteding gereed bouwplan en bouwbegroting, indien de aanvraag volgt op een toekenning van een vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 27.

  • 3.

    Bij het ontbreken van een of meer gegevens als bedoeld in het eerste of tweede lid delen burgemeester en wethouders dit voor 15 februari schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld om voor 15 maart de ontbrekende gegevens in te vullen.

Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet heeft verstrekt voor 15 maart, besluiten burgemeester en wethouders de aanvraag niet te behandelen.

  • 4.

    Indien een door burgemeester en wethouders in behandeling genomen aanvraag betrekking heeft op een voorziening voor een school waarvan de beoordeling van de noodzaak mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op de wettelijke teldatum van 1 oktober van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 6 valt, dan zendt de aanvrager onverwijld aan burgemeester en wethouders een afschrift van de opgave als bedoeld in artikel 5, vierde lid onder 1°. Indien het afschrift niet binnen een week na het tijdstip van de wettelijke teldatum is ontvangen, delen burgemeester en wethouders dit schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld alsnog binnen drie dagen na de datum van ontvangst van de mededeling in te dienen. Indien het afschrift van de opgave niet binnen de termijn bedoeld in de vorige volzin is verstrekt, besluit de raad de aanvraag niet te behandelen.

  • 5.

    Een besluit om ingevolge het derde lid de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken na het verstrijken van de daarin genoemde termijn. Een besluit om ingevolge het vierde lid de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken na het nemen van de daarin genoemde beslissing.

Artikel 8 Opgave ingediende en in behandeling genomen aanvragen

Burgemeester en wethouders verstrekken ter informatie aan de bevoegde gezagsorganen een opgave van de ingevolge artikel 6 en artikel 25 ingediende aanvragen. Voor zover van toepassing geven burgemeester en wethouders daarbij aan welke aanvraag of aanvragen niet in behandeling worden genomen.

Paragraaf 2.2 Overleg voorafgaand aan vaststelling programma en overzicht

Artikel 9 Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting

  • 1. Na het in behandeling nemen van een aanvraag door burgemeester en wethouder kan deze voor 1 mei volgend op de datum als genoemd in artikel 6, door de aanvrager nader worden toegelicht. De toelichting kan plaatsvinden op verzoek van de aanvrager of op verzoek van burgemeester en wethouders.

  • 2. Indien de aanvraag een voorziening betreft waarop het gestelde in artikel 4, derde lid, laatste volzin van toepassing is, treden burgemeester en wethouders voor de in het eerste lid genoemde datum in overleg met de aanvrager indien zij van oordeel zijn dat de door de aanvrager overgelegde begroting van de kosten dient te worden aangepast. Wanneer in het overleg geen overeenstemming wordt bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag dan geven burgemeester en wethouders dat, onder vermelding van de redenen, aan in het voorstel tot vaststelling van het bedrag, het programma en het overzicht als bedoeld in paragraaf 2.3. Burgemeester en wethouders geven in dit voorstel tevens de hoogte van het geraamde bedrag aan waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan bij de toepassing van het gestelde in paragraaf 2.3.

Artikel 10 Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad

  • 1. Alvorens burgemeester en wethouders een voorstel aan de raad doen met betrekking tot het programma en het overzicht, worden de bevoegde gezagsorganen in een overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de voorgenomen inhoud van dat voorstel naar voren te brengen.

  • 2. Het overleg als bedoeld in het eerste lid vindt plaats voor 15 september. De bevoegde gezagsorganen worden ten minste twee weken voor de door burgemeester en wethouders vastgestelde datum schriftelijk daarvan in kennis gesteld. Zij worden hierbij tevens in kennis gesteld van de voorgenomen inhoud van het voorstel.

  • 3. De bevoegde gezagsorganen die niet deelnemen aan het overleg als bedoeld in het eerste lid, kunnen vóór de in het tweede lid bedoelde datum hun zienswijze schriftelijk kenbaar maken aan burgemeester en wethouders. Burgemeester en wethouders stellen de deelnemers aan het overleg hiervan in kennis.

  • 4. Van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen, van de tijdig ingediende, schriftelijk kenbaar gemaakte zienswijzen, alsmede van de reactie van burgemeester en wethouders op deze zienswijzen, wordt door burgemeester en wethouders een verslag gemaakt. Het verslag wordt toegezonden aan alle bevoegde gezagsorganen en wordt gevoegd bij het voorstel aan de raad.

  • 5. Indien een bevoegd gezag of burgemeester en wethouders een advies wensen van de Onderwijsraad over het voorstel met betrekking tot de voorgenomen inhoud van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, dan wordt dit door het bevoegd gezag of burgemeester en wethouders tijdens het overleg als bedoeld in het eerste lid kenbaar gemaakt. Dit gebeurt aan de hand van een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover het advies van de Onderwijsraad wordt verwacht. Hierbij wordt tevens het verband aangegeven tussen deze onderwerpen en de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting.

  • 6. De bevoegde gezagsorganen en burgemeester en wethouders worden in het overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen over een verzoek om advies van de Onderwijsraad. Het schriftelijke verzoek om advies en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen maken deel uit van het verslag van het overleg als bedoeld in het vierde lid.

  • 7. Burgemeester en wethouders zijn belast met de indiening van een verzoek om advies bij de Onderwijsraad. Daarbij zorgen zij ervoor dat de Onderwijsraad alle stukken, waaronder het schriftelijk verslag van het overleg met de daarin opgenomen zienswijzen, ontvangt die nodig zijn voor de beoordeling van het verzoek.

  • 8. Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door burgemeester en wethouders toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen. Indien het geheel of gedeeltelijk opvolgen van het advies van de Onderwijsraad zou leiden tot een of meer inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma, dan worden de bevoegde gezagsorganen door burgemeester en wethouders bij de toezending van het afschrift van het advies uitgenodigd voor een nader overleg. In alle andere gevallen beoordelen burgemeester en wethouders of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Burgemeester en wethouders geven dit aan bij de toezending van het afschrift van het advies van de Onderwijsraad.

  • 9. Het nader overleg als bedoeld in het vorige lid vindt binnen twee weken plaats na toezending van het advies van de Onderwijsraad aan de bevoegde gezagsorganen. Burgemeester en wethouders informeren de raad over dit overleg in de vorm van een aanvulling op het verslag als bedoeld in het vierde lid.

Paragraaf 2.3 Vaststelling bedrag, programma en overzicht

Artikel 11 Tijdstip vaststelling

  • 1.

    De raad stelt als onderdeel van de gemeentebegroting het bedrag vast dat beschikbaar is voor de vergoeding van de aangevraagde voorzieningen. Dit bedrag kan worden gesplitst in afzonderlijke bedragen per onderwijssoort en/of per voorziening. Het programma en het overzicht worden door de raad tegelijkertijd met de gemeentebegroting vastgesteld.

  • 2.

    Indien de gemeentebegroting niet uiterlijk op 31 december wordt vastgesteld van het jaar waarin de datum als bedoeld in artikel 6 valt, dan worden het bedrag, het programma en het overzicht, afzonderlijk van de gemeentebegroting, uiterlijk op 31 december vastgesteld.

  • 3.

    Indien ten tijde van de vaststelling van de gemeentebegroting het bedrag, het programma en het overzicht nog niet kunnen worden vastgesteld, dan vindt de vaststelling van het bedrag, het programma en het overzicht plaats op uiterlijk 31 december van het jaar waarin de datum als bedoeld in artikel 6 valt.

  • 4.

    Indien uiterste datum als genoemd in het tweede en derde lid voor de vaststelling van het bedrag, het programma en het overzicht wordt overschreden, worden de aangevraagde en in behandeling genomen voorzieningen geacht voor vergoeding in aanmerking te zijn gebracht. Voor de hoogte van de vergoeding is dan het gestelde in artikel 4 in samenhang met bijlage IV bepalend. De uitvoering van de voorziening geschiedt dan volgens het bepaalde in paragraaf 2.4.

Artikel 12 Inhoud programma

  • 1.

    De aangevraagde voorzieningen waarmee in het jaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma een aanvang kan worden gemaakt, komen, voor zover de raad heeft vastgesteld dat geen van de in de wet opgenomen weigeringsgronden van toepassing is, in aanmerking voor plaatsing op het programma. Bij deze vaststelling past de raad de regels toe met betrekking tot:

    • a.

      de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;

    • b.

      de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;

    • c.

      de oppervlakte en indeling van schoolgebouwen als bedoeld in bijlage III.

    Van de voor plaatsing op het programma in aanmerking komende voorzieningen neemt de raad, aan de hand van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V, uitsluitend voorzieningen op in het programma voor zover het bedrag of de deelbedragen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, toereikend zijn.

  • 2.

    Ten aanzien van de in het programma opgenomen voorzieningen wordt, voor zover van toepassing, door de raad aangegeven:

    • a.

      het genormeerde bedrag dat ingevolge bijlage IV, deel A voor de betreffende voorziening beschikbaar wordt gesteld;

    • b.

      het geraamde bedrag gemoeid met de uitvoering van de voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin;

    • c.

      de voorwaarden betreffende ingebruikneming of buitengebruikstelling van gebouwen of lokalen.

Artikel 13 Inhoud overzicht

  • 1.

    Het overzicht bevat de aangevraagdevoorzieningen die, gelet op het bepaalde in artikel 12, eerste lid, niet in het programma zijn opgenomen.

  • 2.

    Ten aanzien van elk van de in het overzicht opgenomen voorzieningen wordt aangegeven waarom deze niet in het programma zijn opgenomen.

Artikel 14 Bekendmaking besluit vaststelling bedrag, programma en overzicht

  • 1.

    De bekendmaking van de besluiten tot vaststelling van het bedrag, het programma en het overzicht geschiedt binnen twee weken na de datum van vaststelling door toezending door burgemeester en wethouders van de besluiten aan de aanvragers. Tegelijkertijd met de bekendmaking wordt van de besluiten door burgemeester en wethouders schriftelijk mededeling gedaan aan de overige bevoegde gezagsorganen.

  • 2.

    De besluiten als bedoeld in het eerste lid worden tegelijkertijd met de bekendmaking ter inzage gelegd.

Paragraaf 2.4 Uitvoering programma

Artikel 15 Overleg wijze van uitvoering

  • 1.

    Binnen vier weken na de vaststelling van het programma treden burgemeester en wethouders in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering van de op het programma geplaatste voorziening. In dit overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor de uitvoering van de voorziening. Daarbij worden, voorzover van toepassing, afspraken gemaakt over:

    • a.

      het bouwheerschap als bedoeld in de wet;

    • b.

      het tijdstip van indiening van het bouwplan en de begroting door de aanvrager;

    • c.

      een andere wijze van uitvoering van het besluit met inachtneming van het beschikbaar te stellen bedrag;

    • d.

      de wijze waarop door burgemeester en wethouders toepassing wordt gegeven aan de toetsing van het bouwplan en de begroting, alsmede aan de toetsing in verband met wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 16;

    • e.

      de controle op en het afleggen van verantwoording over de besteding van de beschikbaar te stellen middelen.

  • 2.

    Indien het overleg betrekking heeft op de uitvoering van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin, dan geeft de aanvrager aan op welke wijze de aanbesteding van de uitvoering zal plaatsvinden. Daarbij worden, voor zover van toepassing gezien de aard van de voorziening, de gestelde richtlijnen als bedoeld in bijlage IV, deel B in acht genomen.

  • 3

    De inhoud van de afspraken of de constatering dat het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk vastgelegd in een verslag van het overleg en binnen vier weken na afloop van het overleg ter kennis gebracht van de aanvrager. Indien de aanvrager schriftelijk instemt met het verslag of binnen twee weken na ontvangst nog niet schriftelijk heeft gereageerd, wordt, afhankelijk van de inhoud van het vastgestelde verslag, geacht dat er overeenstemming of geen overeenstemming is bereikt.

  • 4.

    Indien toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 16, vierde lid, nemen burgemeester en wethouders binnen vier weken nadat de overeenstemming als bedoeld in het derde lid is bereikt, een beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. Het bepaalde in artikel 17 is daarbij van overeenkomstige toepassing.

  • 5.

    Indien in het overleg geen overeenstemming als bedoeld in het derde lid is bereikt, delen burgemeester en wethouders binnen vier weken nadat het verslag is vastgesteld, dit schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt aangegeven dat de bekostiging van de uitvoering van de voorziening geen aanvang zal nemen.

Artikel 16 Goedkeuring bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsing wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overlegging offertes

  • 1. Nadat de overeenstemming als bedoeld in artikel 15, derde lid is bereikt en voorafgaand aan het verlenen van een bouwopdracht, dient de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken, de bouwplannen, de desbetreffende begroting en een aanduiding van het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang dient te nemen, ter goedkeuring in bij burgemeester en wethouders.

  • 2. Binnen zes weken na ontvangst beslissen burgemeester en wethouders over de goedkeuring van de bouwplannen en de desbetreffende begroting en over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. Burgemeester en wethouders kunnen, onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met drie weken. Indien niet binnen deze termijn is besloten, worden de bouwplannen en de begroting geacht te zijn goedgekeurd en vangt de bekostiging aan op het door de aanvrager aangegeven tijdstip. Binnen twee weken na de datum van de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang neemt, delen burgemeester en wethouders de beslissing schriftelijk mee aan de aanvrager.

  • 3. Bij de beslissing als bedoeld in het tweede lid stellen burgemeester en wethouders eveneens vast of de feiten en omstandigheden waarin de school verkeert ten opzichte van de feiten en omstandigheden ten tijde van de vaststelling van het programma, al dan niet ingrijpend zijn gewijzigd. Bij een naar oordeel van burgemeester en wethouders ingrijpende wijziging van de feiten en omstandigheden komt de voorziening alsnog niet voor bekostiging in aanmerking.

  • 4. De goedkeuring van de bouwplannen, de goedkeuring van de begroting, de toetsing of voldaan wordt aan de bij of krachtens de wet gestelde voorschriften en de toetsing of er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden kunnen achterwege blijven, als naar het oordeel van burgemeester en wethouders, dat niet noodzakelijk is gezien de inhoud van de in het programma opgenomen voorziening. Burgemeester en wethouders doen hiervan mededeling aan de aanvrager in het overleg als bedoeld in artikel 15.

  • 5. De indiening van de in het eerste en het tweede lid bedoelde begroting blijft achterwege indien het de uitvoering betreft van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin. De beslissing van burgemeester en wethouders als bedoeld in het tweede lid betreft dan uitsluitend de beoordeling van het bouwplan. Daarbij zijn de genoemde termijnen in het tweede lid van overeenkomstige toepassing.

  • 6. Nadat burgemeester en wethouders het bouwplan van een voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin hebben goedgekeurd, overlegt de aanvrager met inachtneming van de hierover gemaakte afspraken als bedoeld in artikel 15, tweede lid, aan burgemeester en wethouders de aan de aanvrager uitgebrachte offertes voor de uitvoering van de voorziening. Burgemeester en wethouders beslissen binnen vier weken na ontvangst van de offertes over het bedrag dat definitief beschikbaar wordt gesteld voor de uitvoering van de voorziening en over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen. De aanvrager wordt binnen twee weken na de datum van deze beslissing hiervan schriftelijk in kennis gesteld. Voor de vaststelling van het definitieve bedrag is de offerte met de laagste prijsstelling bepalend.

Artikel 17 Aanvang bekostiging

Burgemeester en wethouders kunnen bij de beslissing als bedoeld in artikel 16, tweede lid of artikel 16, zesde lid, over het tijdstip waarop de bekostiging een aanvang kan nemen, bepalen dat de beschikbaarstelling van de gelden in termijnen plaatsvindt. De beschikbaarstelling van de gelden geschiedt dan telkens op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen voortkomend uit de realisering van de op het programma geplaatste voorziening.

Artikel 18 Vervallen aanspraak op vergoeding

  • 1. De aanspraak op vergoeding van een voorziening vervalt, indien niet door de aanvrager vóór 1 oktober van het jaar volgend op de vaststelling van het programma een bouwopdracht is verleend dan wel een koop , huur of erfpachtovereenkomst is gesloten en een afschrift hiervan niet voor 15 oktober daaropvolgend aan burgemeester en wethouders is gezonden. De in de eerste volzin bedoelde bouwopdracht is onherroepelijk en vermeldt de aanvangsdatum van het werk en de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, binnen welke het werk wordt opgeleverd. De in de eerste volzin bedoelde overeenkomsten zijn onherroepelijk. In geval van een huur of erfpachtovereenkomst wordt daarin de datum van inwerkingtreding vermeld, alsmede de duur van de overeenkomst. In geval van een koopovereenkomst wordt daarin de datum van aankoop vermeld.

  • 2. De aanspraak op vergoeding vervalt niet, indien de overschrijding van de termijn als bedoeld in het eerste lid veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen en de aanvrager voor 1 september een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij burgemeester en wethouders tot verlenging van de termijn als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Burgemeester en wethouders beslissen voor 15 september over het verzoek tot verlenging van de termijn. Indien het verzoek wordt ingewilligd, wordt in het besluit aangegeven tot welke datum de termijn als bedoeld in het eerste lid wordt verlengd.

HOOFDSTUK 3 Aanvragen met spoedeisend karakter

Paragraaf 3.1 Aanvraag

Artikel 19 Indiening aanvraag

Een aanvraag om vergoeding van een voorziening in de huisvesting die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, kan worden ingediend bij burgemeester en wethouders.

Artikel 20 Inhoud aanvraag

  • 1.

    De aanvraag bevat in ieder geval de gegevens zoals vermeld in artikel 7, eerste lid. In aanvulling daarop dient de aanvrager de volgende gegevens te verstrekken:

    • a.

      een nadere aanduiding van de omstandigheden die de voorziening in de huisvesting spoedeisend maken;

    • b.

      de reden waarom de voorziening in de huisvesting niet kon worden aangevraagd in het kader van een nog vast te stellen programma;

    • c.

      een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2 onder a, onderdelen 6°tot en met 8° en artikel 2 onder d, e;

    • d.

      een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.

  • 2.

    Indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders een of meer gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken, wordt dit binnen twee weken na datum van indiening van de aanvraag schriftelijk medegedeeld aan de aanvrager. De aanvrager heeft de gelegenheid de ontbrekende gegevens binnen twee weken na ontvangst van de mededeling in te dienen bij burgemeester en wethouders. Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet binnen de in de vorige volzin bedoelde termijn heeft verstrekt, besluiten burgemeester en wethouders de aanvraag niet te behandelen.

Paragraaf 3.2 Beoordeling aanvraag; uitvoering besluit

Artikel 21 Tijdstip beslissing

1.Burgemeester en wethouders beslissen binnen zes weken na ontvangst van de aanvraag of binnen zes weken nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn

verstrekt. Binnen twee weken na de datum van de beslissing wordt de aanvrager hiervan

schriftelijk in kennis gesteld door burgemeester en wethouders.

2.De aanvraag wordt geacht voor vergoeding in aanmerking te zijn gebracht indien

burgemeester en wethouders niet binnen de in het eerste lid genoemde termijnen een

beslissing hebben genomen. Voor de hoogte van de vergoeding is dan het gestelde in bijlage IV bepalend. De uitvoering van de voorziening geschiedt dan volgens het bepaalde in artikel 23.

Artikel 22 Inhoud beslissing

  • 1. De aangevraagde voorziening wordt toegewezen, indien burgemeester en wethouders hebben vastgesteld dat het treffen van de voorziening, gelet op de voortgang van het onderwijs, geen uitstel kan lijden en geen van de in de wet opgenomen weigeringsgronden van toepassing is. Bij deze vaststelling passen burgemeester en wethouders de regels toe met betrekking tot:

  • a. de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;

  • b. de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;

  • c. de oppervlakte en indeling van gebouwen als bedoeld in bijlage III.

  • 2. De beslissing van burgemeester en wethouders kan een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere dan de gevraagde voorziening omvatten.

  • 3. Indien de aanvraag wordt toegewezen, vermelden burgemeester en wethouders welk genormeerd bedrag ingevolge het bepaalde in bijlage IV, deel A voor de toegewezen voorziening beschikbaar wordt gesteld, dan wel wat het geraamde bedrag is indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.

Artikel 23 Uitvoering beslissing

  • 1. Na bekendmaking van de beslissing als bedoeld in artikel 21, eerste lid, waarbij een vergoeding is toegewezen, treden burgemeester en wethouders zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering. Het bepaalde in de artikelen 15, 16 en 17 is daarbij overeenkomstig van toepassing, met uitzondering van de in tweede lid van artikel 16 genoemde termijn van zes weken. Hiervoor moet worden gelezen drie weken.

  • 2. In het overleg wordt vastgesteld voor welke datum een bouwopdracht moet zijn verleend, dan wel een koop, huur of erfpachtovereenkomst moet zijn gesloten, en voor welke datum een afschrift daarvan aan burgemeester en wethouders moet zijn gezonden.

Artikel 24 Vervallen aanspraak vergoeding

  • 1. Indien niet voor de in artikel 23, tweede lid bedoelde tijdstippen een bouwopdracht is verleend, dan wel een koop , huur of erfpachtovereenkomst is gesloten en een afschrift daarvan is gezonden aan burgemeester en wethouders, vervalt de aanspraak op vergoeding. Ten aanzien van de inhoud van een bouwopdracht, dan wel koop, huur of erfpachtovereenkomst is het gestelde in artikel 18, eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De aanspraak op vergoeding vervalt niet, indien de overschrijding van de datum veroorzaakt wordt door bijzondere omstandigheden, die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en de aanvrager uiterlijk vier weken voor het verstrijken van deze datum een schriftelijk gemotiveerd verzoek heeft ingediend bij burgemeester en wethouders tot verlenging van de termijn.

  • 3. Burgemeester en wethouders beslissen binnen drie weken na ontvangst van het verzoek. Indien het verzoek wordt ingewilligd, wordt aangegeven tot welke datum de termijn wordt verlengd.

HOOFDSTUK 4 VERGOEDING KOSTEN BOUWVOORBEREIDING

Artikel 25 Aanvraag

  • 1.

    Het bevoegd gezag dat voornemens is een aanvraag in te dienen voor plaatsing op het programma van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening als bedoeld in artikel 3, kan daaraan voorafgaand een aanvraag indienen bij burgemeester en wethouders voor een vergoeding van de kosten van de bouwvoorbereiding. Het betreft de voorbereiding voorafgaand aan het moment van aanbesteding van die voorziening.

  • 2.

    De aanvraag wordt gedaan voor 1 februari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de vergoeding gewenst wordt. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door burgemeester en wethouders vastgesteld aanvraagformulier.

  • 3.

    De aanvraag gaat vergezeld van de volgende gegevens:

    • a.

      de naam en het adres van de aanvrager;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      de naam van de school ten behoeve waarvan de vergoeding wordt gewenst;

    • d.

      de reden, de gewenste omvang en de aanduiding van de gewenste locatie van de voorziening;

    • e.

      het gewenste tijdstip van realisering van de voorziening;

    • f.

      een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten;

    • g.

      indien het nieuwbouw betreft ter vervanging van een bestaand gebouw: een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak van de vervanging blijkt;

    • h.

      een begroting van de kosten als bedoeld in het eerste lid, indien de vergoeding kostenbouwvoorbereiding is aangemerkt als een voorziening bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.

    Bij de rapportage als bedoeld onder g wordt gebruik gemaakt van het door burgemeester en wethouders vastgestelde formulier Bouwkundige opname.

  • 4.

    Bij het ontbreken van een of meer gegevens als bedoeld in het derde lid, delen burgemeester en wethouders dit voor 15 februari schriftelijk mee aan de aanvrager en stellen hem in de gelegenheid om voor 15 maart de gegevens aan te vullen. Het gestelde in artikel 7, derde en vijfde lid is daarbij van overeenkomstige toepassing.

Artikel 26 Toelichting en overleg aanvraag

  • 1.

    Ten aanzien van het geven van een toelichting op de aanvraag of het overleg over de begroting is het gestelde in artikel 9 van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Alvorens burgemeester en wethouders een voorstel aan de raad doen met betrekking tot het besluit over de aanvraag om een vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding, treden zij in overleg met de aanvrager. Dit overleg over de aanvraag vindt plaats tezamen met het overleg als bedoeld in artikel 10, eerste lid. De leden twee, drie en vier van artikel 10 zijn daarbij van overeenkomstige toepassing.

Beschikking op aanvraag

Artikel 27

  • 1. De raad neemt op het tijdstip als bedoeld in artikel 11 een beslissing over de aanvraag.

  • 2. De aanvraag wordt toegewezen indien en voorzover:

  • a. er voldoende middelen voor de vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding beschikbaar zijn;

  • b. de noodzaak van de gewenste voorziening voldoende vaststaat;

  • c. er een reële mogelijkheid is dat de voorziening in het gewenste jaar van uitvoering voorbekostiging in aanmerking kan worden gebracht.

  • 3. Indien de aanvraag wordt toegewezen, wordt in de beschikking vermeld tot welk bedrag de kosten van bouwvoorbereiding worden vergoed. Het bedrag kan in termijnen aan de aanvrager beschikbaar worden gesteld, echter steeds op een zodanig tijdstip dat de aanvrager aan zijn financiële verplichtingen jegens derden die hij heeft ingeschakeld bij de bouwvoorbereiding, kan voldoen. Over de daadwerkelijke beschikbaarstelling van het bedrag worden afspraken gemaakt tussen aanvrager en burgemeester en wethouders.

  • 4. Aan een toewijzing als bedoeld in het tweede lid kunnen door de aanvrager geen rechten worden ontleend ten aanzien van de plaatsing van de voorziening op enig toekomstig programma.

Artikel 28 Vervallen aanspraak vergoeding

De aanspraak die voortvloeit uit de beschikking tot toekenning van een vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding vervalt, indien door de aanvrager niet voor 15 september van het jaar dat volgt op het jaar waarin de beschikking is genomen, daadwerkelijk gestart is met de bouwvoorbereiding en niet voor 1 oktober daaropvolgend informatie is verstrekt aan burgemeester en wethouders waaruit dit blijkt.

HOOFDSTUK 5 MEDEGEBRUIK EN VERHUUR

Paragraaf 5.1 Medegebruik ten behoeve van onderwijs of educatie

Artikel 29 Aanduiding omstandigheden

Burgemeester en wethouders kunnen overgaan tot vordering van een gedeelte van een gebouw of terrein, bestemd voor het basisonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs, indien:

  • a.

    er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een school berekend volgens het gestelde in bijlage III, delen A en B en het bevoegd gezag van die school een aanvraag als bedoeld in artikel 6 of 19 voor medegebruik of uitbreiding heeft ingediend;

  • b.

    het bevoegd gezag van een school een aanvraag voor een andere huisvestingsvoorziening heeft ingediend en door medegebruik aan de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien;

  • c.

    er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een andere school of een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, vastgesteld aan de hand van de voor die school of instelling gangbare berekeningswijze en

  • d.

    er sprake is van leegstand in een lesgebouw van een school;

  • e.

    er sprake is van leegstand in gymnastiekruimte van een school.

Artikel 30 Omschrijving leegstand

1.Er is sprake van leegstand in een lesgebouw:

wanneer het betreft een gebouw van een school voor basisonderwijs, indien uit de vergelijking van het aantal groepen zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A blijkt dat er ten minste één leslokaal niet nodig is voor de daar gevestigde school of scholen;

2.Er is sprake van leegstand in een gymnastiekruimte:

wanneer het betreft een gebouw dat gebruikt wordt voor basisonderwijs, indien de som van het aantal klokuren gebruik dat wordt vergoed op grond van artikel 38 minder is dan 40 klokuren;

Artikel 31 Nalaten vordering; volgorde van vorderen

  • 1.

    Burgemeester en wethouders gaan niet over tot vordering ten behoeve van medegebruik indien het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik dient plaats te vinden in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen ten behoeve van het onderwijs aan die school of scholen.

  • 2.

    Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing indien het gebruik van die andere school of scholen kan plaatsvinden in de aan die scholen reeds ter beschikking staande huisvestingscapaciteit.

  • 3.

    Indien er zich in meerdere gebouwen leegstand voordoet wordt:

    • a.

      als eerste de leegstand gevorderd in het gebouw dat in gebruik is bij een school van hetzelfde bevoegd gezag, tenzij uit oogpunt van doelmatigheid het vorderen van leegstand in een ander gebouw een betere oplossing biedt;

    • b.

      vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw waarin een school van dezelfde richting is gehuisvest en

    • c.

      vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw dat het dichtst gelegen is bij het hoofdgebouw van de school ten behoeve waarvan de vordering plaatsvindt.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen, indien de bij de vordering betrokken bevoegde gezagsorganen daarmee instemmen, in een individueel geval van de in het derde lid opgenomen volgorde afwijken.

Artikel 32 Overleg en mededeling

  • 1.

    Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om over te gaan tot vordering van leegstand in een lesgebouw of gymnastiekruimte, voeren zij daarover overleg met het bevoegd gezag waarvan de leegstand gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd. Dit overleg maakt deel uit van het overleg als bedoeld in artikel 10.

  • 2.

    Binnen vier weken na de vaststelling van het programma als bedoeld in artikel 11, doen burgemeester en wethouders schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen de vordering te hebben.

  • 3.

    Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om over te gaan tot vordering in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 19, voeren zij daarover zo spoedig mogelijk overleg met het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt en met het bevoegd gezag waarvoor de huisvesting is bestemd.

  • 4.

    Binnen een week na afloop van het overleg als bedoeld in het vorige lid, doen burgemeester en wethouders schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt. Van deze mededeling kan worden afgezien als dat bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar tegen de vordering te hebben.

  • 5.

    De schriftelijke mededeling van burgemeester en wethouders als bedoeld in de tweede en vierde lid, bevat in ieder geval:

    • a.

      de naam van de school en het bevoegd gezag ten behoeve waarvan wordt gevorderd;

    • b.

      een aanduiding van het aantal groepen of aantal leerlingen ten behoeve waarvan gevorderd wordt of, indien het betreft het onderwijs in lichamelijke oefening, het aantalklokuren dat gevorderd wordt;

    • c.

      een aanduiding van het gebouw waarop de vordering betrekking heeft;

    • d.

      een aanduiding van het aantal en het type ruimten dat gevorderd wordt;

    • e.

      de periode waarvoor gevorderd wordt en de ingangsdatum van het medegebruik.

Artikel 33 Vergoeding

De bevoegde gezagsorganen die het betreft stellen in onderling overleg, met inachtneming van de wettelijke bepalingen, een vergoeding voor het medegebruik vast. Indien dit overleg niet tot overeenstemming leidt, geldt het bepaalde in bijlage IV, deel C.

Paragraaf 5.2 Medegebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden

Artikel 34 Aanduiding omstandigheden

Burgemeester en wethouders kunnen overgaan tot vordering indien er sprake is van leegstand van een lesgebouw of een gymnastiekruimte zoals bepaald in artikel 30.

Artikel 35 Overleg en mededeling

  • 1.

    Alvorens over te gaan tot vordering voeren burgemeester en wethouders overleg met het bevoegd gezag.

  • 2.

    In dat overleg komt in ieder geval aan de orde:

    • a.

      voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt;

    • b.

      of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school;

    • c.

      welke maatregelen eventueel noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs an de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt;

    • d.

      wat naar de mening van burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag een redelijke vergoeding voor het medegebruik is;

    • e.

      de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs een aanvang kan nemen.

  • 3.

    Binnen vier weken na afloop van het overleg doen burgemeester en wethouders schriftelijk mededeling van de vordering aan het bevoegd gezag. Indien het overleg zoals bedoeld in het eerste lid heeft geleid tot afspraken, bevat de mededeling in ieder geval die afspraken. Voorzover het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, bevat de mededeling de beslissing van burgemeester en wethouders over de punten waarover geen overeenstemming bestond. Indien het bevoegd gezag in het overleg te kennen heeft gegeven geen bezwaar te hebben tegen de vordering, kan van de schriftelijke mededeling als hier bedoeld worden afgezien.

Paragraaf 5.3 Verhuur

Artikel 36 Toestemming burgemeester en wethouders

  • 1.

    Alvorens een huurovereenkomst te sluiten, vraagt het bevoegd gezag toestemming voor de verhuur aan burgemeester en wethouders.

  • 2.

    Het verzoek om toestemming wordt schriftelijk gedaan en bevat een aanduiding van de huurder, alsmede van de bestemming van de te verhuren ruimte.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders verlenen de toestemming niet indien:

    • a.

      de bestemming van de te verhuren ruimte in strijd is met bepalingen daaromtrent uit de wet of regelgeving;

    • b.

      de te verhuren ruimte onmiddellijk nodig is voor een school.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders nemen binnen vier weken na ontvangst van het verzoek een besluit en zenden dat aan het bevoegd gezag.

HOOFDSTUK 6 EINDE GEBRUIK GEBOUWEN EN TERREINEN

Artikel 37 Tijdstip beëindiging gebruik; staat van onderhoud

  • 1.

    Nadat een gebouw of terrein niet meer door het bevoegd gezag nodig is voor de huisvesting van een school wordt het gebruik van het gebouw of terrein zo spoedig mogelijk beëindigd, doch uiterlijk op de datum genoemd in de door burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag ondertekende gezamenlijke akte of de datum zoals vastgesteld door gedeputeerde staten bij de beslissing inzake een geschil over de totstandkoming van een gezamenlijke akte.

  • 2.

    Indien er, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein bedoeld in het eerste lid, dat tot de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag behoort, wordt, voordat de eigendomsoverdracht heeft plaatsgevonden, een staat van onderhoud opgemaakt.

  • 3.

    De staat van onderhoud wordt opgemaakt in opdracht van burgemeester en wethouders na overleg met het bevoegd gezag.

  • 4.

    Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag. In dat overleg wordt, indien van toepassing, vastgesteld welk deel van het onderhoud alsnog door het bevoegd gezag wordt uitgevoerd of welk bedrag in plaats daarvan aan burgemeester en wethouders betaald wordt. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, stellen partijen vast welke handelwijze gevolgd wordt.

  • 5.

    Het opmaken van een staat van onderhoud blijft achterwege indien dit naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet nodig is.

HOOFDSTUK 7 GEBRUIK EN VERGOEDING GYMNASTIEKRUIMTE VOOR BASISONDERWIJS EN (VOORTGEZET) SPECIAAL ONDERWIJS

Artikel 38 Omvang en vergoeding gebruik

  • 1.

    De omvang van het door de gemeente bekostigde gebruik van een gymnastiekruimte door een school voor basisonderwijs is gebaseerd op het aantal klokuren per week waarin volgens het activiteitenplan door de school de gymnastiekruimte wordt gebruikt.

    Voor een school voor basisonderwijs wordt het maximaal aantal klokuren dat voor vergoeding in aanmerking komt vastgesteld volgens het bepaalde in bijlage III, deel B en bedraagt ten hoogste 1,5 klokuur per week per groep leerlingen van 6 jaar en ouder.

  • 2.

    Het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school voor basisonderwijs dat eigenaar is van een gymnastiekruimte ontvangt jaarlijks een vergoeding. De hoogte van de vergoeding wordt vastgesteld volgens het bepaalde in bijlage IV, deel A, op basis van de door het betreffende bevoegd gezag ingevolge artikel 5, derde lid, onder 5°, verstrekte gegevens. Het maximaal aantal voor vergoeding in aanmerking komende klokuren wordt op grond van het eerste lid vastgesteld. Wanneer er sprake is van medegebruik van de gymnastiekruimte door een of meer andere scholen voor basisonderwijs wordt voor de bepaling van de hoogte van de vergoeding het aantal klokuren getotaliseerd.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders keren de ingevolge het tweede lid vastgestelde jaarlijkse vergoeding in driemaandelijkse termijnen uit aan het bevoegd gezag als bedoeld in het tweede lid, waarbij de eerste termijn aanvangt aan het begin van het schooljaar.

Artikel 39 Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit; inroostering gebruik

  • 1.

    De jaarlijkse opgave van het gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte als bedoeld in artikel 5, vijfde lid wordt beschouwd als een aanvraag in de zin van artikel 19, met dien verstande dat op de afhandeling van een dergelijke aanvraag het bepaalde in dit artikel van toepassing is.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders stellen jaarlijks voor 1 mei voorafgaande aan het daaropvolgende schooljaar op basis van de ingediende opgaven een voorstel tot inroostering vast van het onderwijsgebruik door scholen voor basisonderwijs van de op het grondgebied van de gemeente gelegen gymnastiekruimten. Hiertoe wordt het gewenste onderwijsgebruik afgezet tegen de beschikbare capaciteit van de gymnastiekruimten, waarbij wordt uitgegaan van een capaciteit van 26 klokuren per week per gymnastiekruimte.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders nemen bij de vaststelling van het voorstel tot inroostering het volgende in acht:

    • a.

      de afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte, zoals opgenomen in bijlage I, deel B;

    • b.

      het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat eigenaar is van een gymnastiekruimte wordt voor de betreffende school het eerste ingeroosterd voor die gymnastiekruimte;

    • c.

      het gymnastiekonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk ingeroosterd in één gymnastiekruimte.

  • 4.

    Het voorstel tot inroostering vermeldt per school voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs de volgende gegevens:

    • a.

      het aantal klokuren waarvoor de school wordt ingeroosterd in een gymnastiekruimte;

    • b.

      de aanduiding van de gymnastiekruimte waarin en de tijden gedurende welke het onderwijsgebruik plaatsvindt;

    • c.

      een nadere onderverdeling van het aantal klokuren per gymnastiekruimte wanneer het gebruik in meer dan één gymnastiekruimte plaatsvindt;

    • d.

      voorzover het gewenste aantal klokuren hoger is dan het aantal klokuren dat ingevolge artikel 38, eerste lid voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt, wordt vermeld hoeveel klokuren voor rekening komen van het bevoegd gezag van de school.

    Burgemeester en wethouders nemen het aantal klokuren als bedoeld in dit lid onder d slechts op in het voorstel tot inroostering voorzover daarvoor nog capaciteit beschikbaar is, nadat rekening is gehouden met het totale klokuurgebruik dat voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt.

  • 5.

    Het voorstel tot inroostering wordt door burgemeester en wethouders binnen twee weken na vaststelling toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen voor basisonderwijs. De bevoegde gezagsorganen worden daarbij uitgenodigd voor een overleg over het voorstel. Dit overleg vindt plaats binnen twee weken na toezending van het voorstel. In het overleg worden de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen in de gelegenheid gesteld te reageren op het voorstel tot inroostering.

  • 6.

    Met inachtneming van de reacties van de bevoegde gezagsorganen stellen burgemeester en wethouders voor 15 juni volgend op de genoemde datum in het eerste lid, de definitieve inroostering vast van het gebruik van de gymnastiekruimte voor het volgende schooljaar. Indien burgemeester en wethouders daarbij afwijken van een of meer in het overleg als bedoeld in het vijfde lid naar voren gebrachte reacties, dan wordt dit gemotiveerd.

  • 7.

    Binnen twee weken na vaststelling van de inroostering ontvangen de betreffende bevoegde gezagsorganen een schriftelijke mededeling van burgemeester en wethouder over de inroostering in de beschikbare gymnastiekruimten van de onder hun bevoegd gezag staande school of scholen voor het volgende schooljaar. Deze mededeling is te beschouwen als een beslissing in de zin van artikel 22 en, indien van toepassing, een beslissing in de zin van artikel 32, vierde lid.

HOOFDSTUK 8 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 40 Beslissing burgemeester en wethouders in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders.

Artikel 47 Indexering

Burgemeester en wethouders stellen jaarlijks de in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor de vergoeding van voorzieningen bij op basis van de in bijlage IV, deel A opgenomen prijsindexen en systematiek van prijsbijstelling.

Artikel 48 Citeertitel; inwerkingtreding

1. De verordening kan worden aangehaald als: Verordening voorzieningen huisvesting

onderwijs gemeente Boekel.

2. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 1997.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 16 september 1999.
De voorzitter, De secretaris,

Bijlage I Criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen

Per onderwijssector en per voorziening worden hieronder opgesomd de nadere voorwaarden waaronder -behoudens de financiële toets- de voorziening voor bekostiging in aanmerking komt. De criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen vallen uiteen in twee delen:

  • -

    deel A: lesgebouwen;

  • -

    deel B: voorzieningen voor lichamelijke oefening.

DEEL A Lesgebouwen

1. School voor basisonderwijs

De voorzieningen genoemd onder 1.2, 1.3.1, 1.3.2a en 1.10 d worden niet noodzakelijk

geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden is dat wel het geval, zulks na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van burgemeester en wethouders.

1.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

a het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

b1 het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

b2 het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

c het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

1.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

a het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende

gebouwelementen volgens de bouwkundige opname als bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, zodat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging);

b1 het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn (of zullen zijn) en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

b2 het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

c het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school te realiseren.

Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:

a vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van

burgemeester en wethouders;

b vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herbeschikkingsoperatie;

c vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is.

Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.

1.3 Uitbreiding

1.3.1 Uitbreiding met een of meer leslokalen

De noodzaak voor uitbreiding met een of meer leslokalen blijkt uit:

a het feit dat er ten minste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig is;

b1 het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of

b2 het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of

b3 het feit dat de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont, dat er een of meer groepen leerlingen aanwezig zijn die niet voor maximaal vier jaren binnen het gebouw kunnen worden gehuisvest en

c het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik binnen 2000 meter hemelsbreed een passende extra huisvesting voor de school te realiseren, terwijl

d evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil in oppervlakte tussen de feitelijk aanwezige bruto oppervlakte en de genormeerde bruto-oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, geheel of gedeeltelijk inpandig een of meer benodigde leslokalen te maken.

1.3.2 a Uitbreiding basisschool met een tweede speellokaal

De noodzaak voor uitbreiding met een tweede speellokaal blijkt uit:

a het feit dat de basisschool ten minste vijf groepen jongste leerlingen (van vier en vijf jaar oud) van ten minste 20 leerlingen telt en dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening en voor ten minste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht terwijl

b voor het spelen van (een deel van) de vier en vijfjarigen geen gebruik kan worden gemaakt van een gymnastiekruimte of van een speellokaal van een andere basisschool of school voor speciaal onderwijs binnen 300 meter hemelsbreed.

1.3.2b Uitbreiding speciale school voor basisonderwijs met een speellokaal

De noodzaak voor uitbreiding met een speellokaal blijkt uit”

a het feit dat tot de school minimaal 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten;

b het feit dat de school volgens de prognose die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat de school ten minste vijftien jaren zal blijven bestaan en

c het feit dat in het gebouw geen speellokaal aanwezig is, terwijl

d medegebruik van een speellokaal of gymnastiekruimte binnen 300 meter hemelsbreed niet mogelijk is en

e evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feitelijk aanwezige broto-oppervlakte en de genormeerde bruto-oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, inpandig een speellokaal te maken.

1.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

a1 het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

a2 het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl

b1 de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

b2 de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende tenminste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

c er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren;

d er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en

e de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.

1.5 Verplaatsing bestaande noodlokalen

De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:

a er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen opeen afstand van meer dan 2000 meter hemelsbreed kunnen voorzien, terwijl

b er binnen 2000 meter hemelsbreed geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en

c de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten van een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal groepen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders.

1.6 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.

1.7 Eerste inrichting onderwijsleerpakket

De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket blijkt uit het feit dat de school, op grond van de laatste teldatum voorafgaand aan de indiening van de aanvraag, uitgebreid wordt met ten minste één groep leerlingen, en voor zo'n uitbreiding in de periode vanaf 1 augustus 1985 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.

Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra onderwijsleerpakket, indien het aantal groepen gewogen leerlingen van de school na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen.

1.8 Eerste inrichting meubilair

De noodzaak voor eerste aanschaf van meubilair blijkt uit het feit dat de school, op grond van de laatste teldatum voorafgaand aan de indiening van de aanvraag, uitgebreid wordt met ten minste één groep leerlingen, en voor zo'n uitbreiding in de periode vanaf 1 augustus 1985 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.

Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra meubilair, indien het aantal groepen ongewogen leerlingen na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen.

De noodzaak voor een toeslag meubilair als gevolg van de groepsgrootteverkleining blijkt uit het feit dat de basisschool als gevolg van de daadwerkelijke inzet van de formatie voor speciale doeleinden tot het verkleinen van de groepsgrootte, tenminste 1 groep extra creëert, en een toeslag meubilair voor deze groep in de periode vanaf 1 augustus 1997 nog niet eerder is toegekend.

1.9 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er ten minste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig is.

1.10 Aanpassing

De voorziening aanpassing bestaat, met uitzondering van het aanbrengen van een invalidentoilet en het toegankelijk maken van het gebouw voor gehandicapten, uit:

a wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voorhet basisonderwijs, gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;

b een integratieverbouwing om een ander gebouw te kunnen afstoten;

c creëren (extra) leslokaal binnen het gebouw;

d creëren speellokaal binnen het gebouw;

e voorzieningen in verband met eisen voortkomend uit de wet en regelgeving

f vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties.

g het terrein toegankelijk maken vor rolstoelgebruikers en/of het aanbrengen van een traplift bij meerlaagse schoolgebouwen

Ad a

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 1.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de huisvestingseisen voor het basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, te verwezenlijken zijn.

Ad b

De noodzaak voor een integratieverbouwing teneinde een schoolgebouw te kunnen afstoten blijkt uit het feit dat door terugloop van het aantal groepen leerlingen het gebruik van een gebouw kan of moet worden beëindigd omdat binnen een of meer andere gebouwen in gebruik bij de school voldoende ruimte aanwezig is, terwijl deze niet zijn ingericht voor het onderwijs aan vier- en vijfjarigen of zes- tot twaalfjarigen.

Ad c

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat er meer groepen leerlingen aanwezig zijn dan waar het gebouw, als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, ruimte voor biedt, terwijl er tevens sprake is van een bruikbaar verschil tussen de feitelijke bruto-oppervlakte en de genormeerde bruto-oppervlakte dat het mogelijk maakt inpandig een of meer noodzakelijke extra leslokalen te creëren. Bovendien dienen er geen medegebruiksmogelijkheden aanwezig te zijn binnen een afstand van 2000 meter

hemelsbreed.

Indien het inpandig creëren van een leslokaal meer kost dan uitbreiding, op grond van bijlage IV, deel A, wordt beslist alsof uitbreiding de gevraagde voorziening is.

Ad d

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de school niet beschikt over een speellokaal en er geen ruimte groter dan 56 m² aanwezig is en er bovendien geen medegebruik van een speellokaal van een school binnen 300 meter mogelijk is.

Indien het inpandig creëren van een speellokaal meer kost dan een uitbreiding, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, op grond van bijlage IV, deel A, wordt beslist alsof uitbreiding de gevraagde voorziening is.

Ad e

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende weten regelgeving, terwijl dat verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

Ad f

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.

Ad g

De noodzaak voor deze activiteiten blijkt uit de aanwezigheid van een gehandicapte leerling of leraar waarvoor vanwege de handicap de betreffende voorziening noodzakelijk is. Voorzover het betreft het aanbrengen van een traplift, dienst het tevens niet mogelijk te zijn om zodanige organisatorische maatregelen te treffen dat het volledige onderwijsproces op de begane grond kan worden gevolgd, respectievelijk kan worden gegeven.

Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

1.11 Onderhoud

De voorziening onderhoud bestaat uit:

a onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw voor zover omschreven in het bijgevoegdeoverzicht onderhoud primair onderwijs;

b (algehele) vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang- en sluitwerk);

c algehele vervanging van radiatoren, convectoren en leidingen voor de centrale verwarming.

Ad a

De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.

Ad b

De noodzaak van vervanging blijkt uit het feit dat ten minste 75 % van de binnenkozijnen en

binnendeuren, volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, zo slecht is dat niet door adequaat onderhoud een redelijke verlenging van de levensduur kan worden verkregen.

Ad c

De noodzaak van vervanging blijkt uit het feit dat de conditie van ten minste 75 % van de radiatoren, convectoren en leidingen voor de centrale verwarming, volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, zo slecht is dat niet door adequaat onderhoud een redelijke verlenging van de levensduur kan worden verkregen.

Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

Noodzakelijk onderhoud aan permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaren voor de school noodzakelijk is.

Noodzakelijk onderhoud aan een noodlokaal komt voor bekostiging in aanmerking

indien:

a het noodlokaal op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gesteld in bijlage II, nog ten minste vier jaren noodzakelijk is en

b voor de aanwezige groepen leerlingen geen gebruik kan worden gemaakt van medegebruik binnen een straal van 2000 meter hemelsbreed.

1.12 Herstel van constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

1.13 Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en

meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere

omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

DEEL B Voorzieningen voor lichamelijke oefening

1 School voor basisonderwijs

1.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

a het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt en

b het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen

  • -

    1km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren,

  • -

    3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of

  • -

    7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren,

gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten, dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

1.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

a het in zo'n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende

gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en

b het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen

  • -

    1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren,

  • -

    3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of

  • -

    7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

1.3 Uitbreiding

De noodzaak van uitbreiding van de oefenruimte blijkt uit:

a het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m² en het effectief gebruik van de gymnastiekruimte daardoor belemmerd wordt en

b het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen

  • -

    1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren,

  • -

    3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of

  • -

    7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren

gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten, dan wel van binnen redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

1.4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

a1 het feit dat de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

a2 het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde bij 1.2 onder a, in aanmerking komt en

b het afwezig zijn van mogelijkheden om binnen

  • -

    1 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 20 klokuren,

  • -

    3,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 15 klokuren of

  • -

    7,5 km hemelsbreed bij noodzakelijk gebruik van ten minste 5 klokuren

gebruik te maken van een of meer gymnastiekruimten, dan wel van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende gymnastiekruimten en

c het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren aanwezig (zullen) zijn en d de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

d de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

1.5 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.

1.6 Eerste inrichting onderwijsleerpakket

De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket blijkt uit:

a het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

b het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting onderwijsleerpakket voor bewegingsonderwijs is verstrekt.

1.7 Eerste inrichting meubilair

De noodzaak van eerste inrichting meubilair blijkt uit:

a het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

b het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting meubilair voor bewegingsonderwijs is verstrekt.

De noodzaak van aanvullende eerste inrichting meubilair blijkt uit:

a het feit dat uitbreiding of ingebruikneming van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

b het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder (een deel van) het noodzakelijke meubilair is verstrekt.

1.8 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren gymnastiek noodzakelijk is en waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde gymnastiekruimte(n) geen plaats is.

1.9 Aanpassing

De aanpassingen bestaan uit:

1 het maken van voldoende wasgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;

2 het maken van voldoende kleedgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;

3 wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het primair onderwijs gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;

4 voorzieningen voor eisen voortkomend uit wet en regelgeving;

5 vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties.

Ad 1

De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee wasgelegenheden zijn.

Ad 2

De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee kleedruimten zijn.

Ad 3

De noodzaak blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 1.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de inrichtingseisen voor gymnastiekruimten voor het basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders, te verwezenlijken zijn.

Ad 4

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet en regelgeving, terwijl onontkoombaar is dat dit verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

Ad 5

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.

Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd, als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

1.10 Onderhoud

De voorziening onderhoud bestaat uit:

a onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw voor zover omschreven in het overzicht onderhoud primair onderwijs;

b (algehele) vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang- en sluitwerk);

c algehele vervanging van radiatoren, convectoren en leidingen voor centrale verwarming.

Ad a

De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.

Ad b

De noodzaak blijkt uit het feit dat de conditie van ten minste 75 % van de binnenkozijnen en

binnendeuren volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, zo slecht is dat niet door adequaat onderhoud een redelijke verlenging van de levensduur kan worden verkregen.

Ad c

De noodzaak blijkt uit het feit dat de conditie van ten minste 75 % van de radiatoren, convectoren en leidingen voor de centrale verwarming, volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, zo slecht is dat niet door adequaat onderhoud een redelijke verlenging van de levensduur kan worden verkregen.

Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

Noodzakelijk onderhoud aan permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten gestel in Bijlage II, het gebouw nog ten minste vier jaren voor de school nodig is.

1.11 Herstel constructiefouten

De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

1.12 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en

meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere

omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

I 1 Overzicht Onderhoud PO

Activiteiten die behoren tot het onderhoud:

  • -

    Vervangen dakbedekking, hemelwaterafvoer, dakrand.

  • -

    Vervangen buitenberging c.q. dak buitenberging.

  • -

    Vervangen rijwielstalling c.q. rijwielstaanders.

  • -

    Vervangen brandtrap.

  • -

    Vervangen erfscheiding.

  • -

    Vervangen/herstellen riolering/bestrating schoolplein.

  • -

    Vervangen binnenkozijnen inclusief hang en sluitwerk (renovatie activiteit).

  • -

    Vervangen buitenkozijnen inclusief hang en sluitwerk (renovatie activiteit).

  • -

    Vervangen radiatoren, convectoren, leidingen (renovatie activiteit).

  • -

    Vervangen dakpannen inclusief houtwerk en goten.

Bijlage II Criteria voor opstelling en toetsing van leerlingprognoses

De prognose van het aantal te verwachten leerlingen van de school als bedoeld in artikel 7, tweede lid onder a, artikel 20, eerste lid onder c, en artikel 25, derde lid onder f, wordt gemaakt voor een periode van ten minste vijftien jaar te starten met het gewenste jaar van bekostiging.

In bijlage I is voor de voorzieningen aanpassing en onderhoud aangegeven van welke prognosetermijn moet worden uitgegaan. Leidraad hierbij is geweest dat voor (meer) ingrijpende voorzieningen een lange-termijnprognose vereist is, terwijl voor voorzieningen met minder financieel gevolg, die noodzakelijk zijn om het gebouw te kunnen blijven gebruiken, volstaan kan worden met een kortetermijnprognose.

De prognose geeft per jaar inzicht in het aantal te verwachten leerlingen in het voedingsgebied van de school of nevenvestiging door in elk geval rekening

te houden met:

  • a.

    de aanwezige bevolking, verdeeld in relevante leeftijdsgroepen;

  • b.

    de woningvoorraad en wijzigingen daarin, inclusief een eventuele uitbreiding van het

voedingsgebied;

  • c.

    de veranderingen in de onderscheiden leeftijdsgroepen van de bevolking als gevolg van migratie, sterfte en geboorte;

  • d.

    de veranderingen in de bevolking als gevolg van wijzigingen in de woningvoorraad;

  • e.

    de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de school en

  • f.

    het onderwijs dat wordt gegeven.

De prognose omvat in elk geval de bovenstaande gegevens a t/m f voor een periode van 6 jaar (de analyseperiode) met als laatste jaar het jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag.

Het voedingsgebied van de school omvat het gebied waaruit het overgrote deel van de leerlingen afkomstig is (of bij nieuwbouwwijken: zal zijn). Voor een basisschool wordt bij de prognose in ieder geval een beschrijving geleverd van het voedingsgebied op wijkniveau.

Bij deze levering worden in elk geval de aannames/assumpties, waarop de prognose is gebaseerd, aangegeven en onderbouwd.

1. Basisschool

De relevante leeftijdsgroepen zijn:

  • -

    kinderen in de leeftijd van 4 tot en met 30% van de 12-jarigen en

  • -

    vrouwen van 0 tot 49 jaar, minimaal in 5 jaars leeftijdsgroepen.

Voor het opstellen en indienen van een prognose voor een huisvestings- voorziening, bestemd voor het basisonderwijs, wordt het prognosemodel PROBO II, versie 2.1. voorgeschreven, zoals vastgelegd bij ministeriële regeling Modelprognose basisonderwijs 1994 (Uitleg O en W-regelingen, nr. 10, 13 april 1994). Aanlevering van prognoses kan plaatsvinden door de relevante gegevens en berekeningen op

papier af te drukken.

Bijlage III Criteria voor oppervlakte en indeling

De criteria voor oppervlakte en indeling vallen uiteen in vier delen:

  • -

    deel A: de bepaling van de capaciteit;

  • -

    deel B: wijze van bepalen van de ruimtebehoefte;

  • -

    deel C: de bepaling van de omvang van de toekenning;

  • -

    deel D: minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen.

DEEL A De bepaling van de capaciteit

1 School voor basisonderwijs

De capaciteit van de gebouwen voor het basisonderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld.

1.1 Gebouwen van hoofd en nevenvestigingen (inclusief de dislocaties met een permanenteof tijdelijke bouwaard

De bruto vloeroppervlakte (verder aan te duiden als BVO) van een gebouw is de BVO zoals bepaald aan de hand van het gestelde in III-1, de “Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs.

De capaciteit van een gebouw voor een basisschool wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Het aantal groepen is gelijk aan het aantal lokalen in het desbetreffende gebouw. Het aantal lokalen in een gebouw betreft het aantal lesruimten, inclusief het handvaardigheidslokaal, groter dan of gelijk aan 42 m². De speellokalen worden niet meegeteld.

De cpapciteit van een gebouw voor een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor een gebouw geschikt is. Dit aantal groepen is het aantal lokalen verminderd met 1. Het aantal lokalen wordt verminderd met 2 indien het gebouw bestaat uit meer dan 13 lokalen en het aantal lokalen wordt verminderd met 3 indien het gebouw bestaat uit meer dan 26 lokalen om het aantal groepen te bepalen waarvoor het gebouw geschikt is. Het aantal lokalen in een gebouw betreft het aantal lesruimte, inclusief de vaklokalen, groter dan of gelijk aan 42 m2. De speellokalen worden niet meegeteld.

Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

Om te kunnen bepalen of een gebouw is overgedimensioneerd dient een relatie te worden gelegd tussen de capaciteitsbepaling van een gebouw op basis van het aantal groepen en normatieve capaciteitsvaststelling.

Het aantal groepen waarvoor een gebouw normatief geschikt is, wordt, op basis van de BVO, vastgesteld met behulp van de onderstaande tabellen 1, 2 en 3 voor respectievelijk huisvesting met een permanente bouwaard en huisvesting met een tijdelijke bouwaard.

Tabel 1 Gebouwen met een permanente bouwaard

Permanente gebouwen waarin meer dan 30 leerlingen worden gehuisvest

Minimale bruto vloeroppervlakte Aantal groepen leerlingen

315 2

420 3

525 4

720 5

825 6

930 7

1035 8

1140 9

1245 10

1350 11

1455 12

1560 13

1665 14

En vervolgens telkens te verhogen met 105 m² ten behoeve van 1 groep leerlingen.

Indien het gebouw beschikt over een tweede speellokaal wordt de minimale brutovloeroppervlakte zoals weergegeven in tabel 1, opgehoogd met 90m2.

Permanente gebouwen waarin minder dan 31 leerlingen worden gehuisvest

Minimale bruto vloeroppervlakte Aantal groepen leerlingen

300 2

Tabel 2 Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, zelfstandige huisvesting

Minimale bruto vloeroppervlakte Aantal groepen leerlingen

305 2

410 3

515 4

710 5

815 6

920 7

1025 8

En vervolgens telkens te verhogen met 105 m² ten behoeve van 1 groep leerlingen

Tabel 3 Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting

Minimale bruto vloeroppervlakte Aantal groepen leerlingen

100 1

180 2

260 3

340 4

420 5

En vervolgens telkens te verhogen met 80 m² ten behoeve van 1 groep leerlingen.

Indien het werkelijke aantal lokalen in een gebouw afwijkt van het aantal groepen zoals vastgesteld op basis van de tabellen 1, 2 of 3, is het aantal lokalen de capaciteit van het gebouw. In het geval dat het aantal lokalen kleiner is dan het aantal groepen zoals is vastgesteld op basis van de tabellen 1, 2 of 3, wordt de zogenaamde verschiloppervlakte bepaald tussen de werkelijke BVO en de normatieve BVO behorend bij het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Deze verschiloppervlakte is het aantal m² waarmee de BVO van het gebouw is overgedimensioneerd. De registratie vindt plaats

vanwege het mogelijk verwerken van deze overdimensionering van de BVO op het moment dat het gebouw ten behoeve van de vergroting van de capaciteit moet worden uitgebreid.

1.2 Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard

Voor het bepalen van de capaciteit van dislocaties voor basisscholen geldt het gestelde onder 1.1 met uitzondering van de verwijzing naar de tabellen 1, 2 en 3. Voor de bepaling van het aantal te huisvesten groepen leerlingen wordt uitgegaan van 105 m² BVO per groep leerlingen indien sprake is van een gebouw met een permanente bouwaard en van 80 m² per groep leerlingen indien sprake is van een gebouw met een tijdelijke bouwaard.

1.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer.

Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (van een school, een

hoofdvestiging of een nevenvestiging) en een of meer dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals deze is vastgelegd in de gegevensadministratie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, doordat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld. Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw. Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit. Bij een fusie van twee of meer scholen wordt het gebouw van de overblijvende school het hoofdgebouw. Indien de overige gebouwen van de bij de fusie betrokken scholen noodzakelijk zijn voor de huisvesting van de gefuseerde scholen, gelet op de capaciteit van het hoofdgebouw, dan krijgen zij als dislocatie een plaats in de rangorde zoals hiervoor omschreven. De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en burgemeester en wethouders, burgemeester en wethouders anders beslissen.

1.4 Terrein

Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster.

Indien het kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.

1.5 Inventaris

Met de inventarisgegevens worden de gegevens bedoeld, waarmee het aantal groepen van de desbetreffende school wordt vastgesteld, waarvoor het onderwijsleerpakket en meubilair aanwezig is. Het aantal groepen waarvoor inventaris aanwezig is, is gelijk aan het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is bij aanvang van het schooljaar 1996/1997.

Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de WBO voor meer groepen inventaris is verstrekt, tonen burgemeester en wethouders dit aan doormiddel van de door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen afgegeven beschikkingen, da wel doormiddel van de correspondentie tussen burgemeester en wethouders en het desbetreffende schoolbestuur. Van het laatste is sprake indien burgemeester en wethouders, zonder tussenkomst van het ministerie, zelf hebben voorzien in de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de WBO, voor minder groepen inventaris is verstrekt, toont het bevoegd gezag van de school dit aan.

De aanwezigheid van het onderwijsleerpakket en de aanwezigheid van het meubilair worden afzonderlijk vastgelegd.

1.6 Gymnastiekruimten

1.6.1Gymnastiekruimte

De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het basisonderwijs bedraagt

40 klokuren.

1.6.2 Terrein

De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

1.6.3 Inventaris

De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.

DEEL B Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte

1 School voor Basisonderwijs

1.1 Lesgebouwen

In het basisonderwijs is het aantal groepen bepalend voor de huisvestingsbehoefte. Het aantal groepen wordt bepaald aan de hand van het aantal formatieplaatsen. Het bepalen van de huisvestingsbehoefte als gevolg van een aanvraag voor opneming op het programma, is afhankelijk van de vraag of een voor blijvend gebruik bestemde voorziening dan wel een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening wordt toegekend. Het aantal formatieplaatsen wordt als volgt bepaald.

Ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening wordt voor de bepaling van het aantal formatieplaatsen niet gerekend met het aantal gewogen leerlingen maar met het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, verhoogd met 3 %. Het verkregen getal wordt naar beneden afgerond. In tabel 5, Schema formatieplaatsen, is de formatie weergegeven voor de verschillende aantallen leerlingen. Het aantal formatieplaatsen wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

Ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening wordt voor de bepaling van het aantal formatieplaatsen uitgegaan van de volgende formule:

F = A + D

waarbij:

F = het aantal formatieplaatsen;

A = de basisformatie: het aantal formatieplaatsen dat wordt berekend aan de hand van aan de hand van tabel 5, met dien verstande dat niet wordt gerekend met het ongewogen aantal leerlingen dat naar verwachting op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, verhoogd met 3%, waarbij het verkregen getal op een geheel getal naar beneden wordt afgerond;

D = de formatie voor speciale doeleinden van een basisschool, voorzover bestemd voor de formatie die wordt ingezet ten behoeve van de verkleining van de groepsgrootte en kwaliteitsverbetering voor de eerste vier schooljaren van de leerlingen zoals bedoeld in het Formatiebesluit WPO en die door een schoolbestuur daadwerkelijk wordt ingezet om de groepsgrootte te verkleinen. De factor D wordt berekend door het ongewogen aantal leerlingen dat naar verwachting op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, verhoogd met 3% (waarbij het verkregen getal op een geheel getal wordt afgerond naar beneden) te vermenigvuldigen met 0,305. Dit getal wordt vervolgens gedeeld door 179. De uitkomst van deze berekening wordt volgens de normale rekenkundige regels afgerond op één cijfer achter de komma.

Het verkregen getal F wordt, voor het bepalen van de ruimtebehoefte, alleen op een geheel getal naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal op een geheel getal naar beneden afgerond.

Ten behoeve van de bepaling van de omvang voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening voor een basisschool wordt voor de bepaling van het aantal formatieplaatsen uitgegaan van de volgende formule:

F=A + ½(B-A) + C + D

Waarbij:

F = het aantal formatieplaatsen;

A = de basisformatie:

a het aantal formatieplaatsen dat wordt berekend aan de hand van tabel 5, met dien verstande dat wordt gerekend met het ongewogen aantal leerlingen op de meest recente teldatum 1 oktober, verhoogd met 3% waarbij het verkregen getal op een geheel getal naar beneden wordt afgerond, of,

b (indien de formatie opnieuw berekend wordt bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Formatiebesluit WPO) het aantal formatieplaatsen dat wordt berekend aan de hand van tabel 5, met dien verstande dat wordt gerekend met het ongewogen aantal leerlingen dat staat ingeschreven op de datum dat de berekening is uitgevoerd;

B = de basisformatie + de formatie onderwijsachterstandenbestrijding:

a het aantal formatieplaatsen dat wordt berekend aan de hand van tabel 5, met dien verstande dat wordt gerekend et het gewogen aantal leerlingen, vermeerderd met het aantal formatieplaatsen onderwijsachterstandenbestrijding dat door de gemeente wordt bekostigd vanuit de specifieke uitkering onderwijs in allochtone levende talen. Het gewogen aantal leerlingen wordt berekend door de som van de gewichten, bedoeld in het Formatiebesluit WPO, toegekend aan de leerlingen op de meest recente teldatum 1 oktober, te verminderen met 9 % van het ongewogen aantal leerlingen. Het verkregen getal wordt op een geheel getal naar beneden afgerond. Artikel 121, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs is van toepassing. Indien deze berekening leidt tot een gewogen aantal leerlingen dat lager is dan het ongewogen aantal leerlingen op de meest recente teldatum 1 oktober, dan wordt het gewogen aantal leerlingen gelijkgesteld aan dat aantal leerlingen. Vervolgens wordt dat aantal leerlingen verhoogd met 3% waarbij het verkregen getal op een geheel getal naar beneden wordt afgerond, of,

b (indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Formatiebesluit WPO) het aantal formatieplaatsen dat wordt berekends aan de hand van tabel 5, met dien verstande dat wordt gerekend met het gewogen aantal leerlingen. Het gewogen aantal leerlingen wordt in dit geval berekend door de som van de gewichten, bedoeld in het Formatiebesluit WPO, van het aantal leerlingen op de datum dat de berekening is uitgevoerd, te verminderen met 9% van het ongewogen aantal leerlingen op die datum, waarbij het verkregen getal op een geheel getal aar beneden wordt afgerond. Indien deze berekening leidt tot een gewogen aantal leerlingen dat lager is dan het ongewogen aantal leerlingen op die datum, dan wordt het gewogen aantal leerlingen gelijkgesteld aan dat aantal leerlingen;

C = aanvullende formatie op grond van bijzondere omstandigheden: het aantal formatieplaatsen, toegekend op basis van artikel 120, derde lid van de Wet op het primair onderwijs;

D = overeenkomstig de factor D bij de formule voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen, met dien verstande dat wordt gerekend met het ongewogen aantal leerlingen op de meest recente teldatum 1 oktober.

Het verkregen getal F wordt, voor het bepalen van de ruimtebehoefte alleen op een geheel getal naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal op een geheel getal naar beneden afgerond.

In tabel 5 (Schema formatieplaatsen) is de formatie weergegeven voor de verschillende (on)gewogen aantallen leerlingen.

Tabel 5 Schema formatieplaatsen

De formatie wordt berekend aan de hand van onderstaand schema:

(on)gewogen aantal formatie (on)gewogen aantal formatie-

leerlingen plaatsen leerlingen plaatsen

1 tot en met 30 2,0 252 tot en met 260 8,9

31 tot en met 36 2,2 261 tot en met 268 9,2

37 tot en met 42 2,4 269 tot en met 277 9,5

43 tot en met 49 2,6 278 tot en met 285 9,8

50 tot en met 56 2,8 286 tot en met 293 10,1

57 tot en met 63 3,0 294 tot en met 302 10,4

64 tot en met 70 3,2 303 tot en met 310 10,7

71 tot en met 77 3,4 311 tot en met 319 11,0

78 tot en met 84 3,6 320 tot en met 327 11,3

85 tot en met 91 3,8 328 tot en met 335 11,6

92 tot en met 98 4,0 336 tot en met 344 11,9

99 tot en met 105 4,2 345 tot en met 352 12,2

106 tot en met 116 4,4 353 tot en met 361 12,5

117 tot en met 126 4,7 362 tot en met 369 12,8

127 tot en met 137 5,0 370 tot en met 377 13,1

138 tot en met 147 5,3 378 tot en met 386 13,4

148 tot en met 158 5,6 387 tot en met 394 13,7

159 tot en met 168 5,9 395 tot en met 403 14,0

169 tot en met 179 6,2 404 tot en met 411 14,3

180 tot en met 189 6,5 412 tot en met 419 14,6

190 tot en met 199 6,8 420 tot en met 428 14,9

200 tot en met 209 7,1 429 tot en met 436 15,2

210 tot en met 218 7,4 437 tot en met 445 15,5

219 tot en met 226 7,7 446 tot en met 453 15,8

227 tot en met 235 8,0 454 tot en met 461 16,1

236 tot en met 243 8,3 462 tot en met 470 16,4

244 tot en met 251 8,6 471 tot en met 478 16,7

en vervolgens boven het aantal van 478 (on)gewogen leerlingen telkens voor achtereenvolgens 9, 8, 8, 9 en 8 (on)gewogen leerlingen verhoogd met 0,3 formatieplaats.

1.2 Gymnastiekruimten

Voor een basisschool is het aantal groepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep leerlingen 6 tot 12 jarigen wordt maximaal 1,5 klokuur gymnastiek vergoed (cf. artikel 38 en 39 van de verordening). Het aantal groepen is afhankelijk van het aantal formatieplaatsen. Ten behoeve van de bepaling van het aantal formatieplaatsen wordt uitgegaan van de formule

F = A + ½(B-A)

De componenten F,A, en B zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B, onder 1.1.

De relatie tussen het aantal leerlingen en het aantal formatieplaatsen is weergegeven in tabel 5 (Schema formatieplaatsen).

Voor het bepalen van het aantal groepen 6-12jarigen wordt aangesloten bij het normatieve overzicht “splitsing aantal groepen leerlingen”zoals laatstelijk gepubliceerd in het bekostigingsstelsel basisonderwijs, programma’s van eisen voor het jaar 1997.

Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie voor een basisschool, wordt het aantal groepen bepaald door het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaand aan elk jaar waarop de prognose, als bedoeld in bijlage II, betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, verhoogd met 3%. Het verkregen getal wordt naar beneden afgerond. De relatie tussen het aantal leerlingen en het aantal formatieplaatsen (het aantal groepen) is weergegeven in tabel 5, “Schema formatieplaatsen”.

DEEL C De bepaling van de omvang van de toekenning

De bepaling van de omvang van een inhoudelijk goedgekeurde voorziening is noodzakelijk om op basis van bijlage IV, de financiële normering, de financiële consequenties vast te stellen.

1 School voor basisonderwijs

1.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting tenminste vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: Wijze van bepalen van de ruimtehoefte.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: Wijze van bepalen van de ruimtehoefte.

Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m² en het aantal m² behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing of door aanpassing in combinatie met uitbreiding van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage: De bepaling van de capaciteit.

Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw, dan wel aanpassing en uitbreiding van het gebouw, hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.

Een toeslag voor een afzonderlijk speellokaal wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, de vijfde groep omvat. Indien de voorziening in de huisvesting een uitbreiding van wel een uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw betreft, geldt tevens als voorwaarde dat het bestaande gebouw geen speellokaal bevat.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: Wijze van bepalen van de ruimtehoefte.

De omvang van de goedgekeurde voor permanent gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.

1.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is tenminste vier jaar en korter dan vijftien jaar. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: Wijze van bepalen van de ruimtehoefte.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep.

Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: Wijze van bepalen van de ruimtehoefte.

Een tijdelijk voorziening voor één groep extra ten behoeve van een speellokaal wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, de vijfde groep omvat, Indien de voorziening in de huisvesting een uitbreiding dan wel een uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw betreft, geldt tevens als voorwaarde dat het bestaande gebouw geen speellokaal bevat.

Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m² en het aantal m² behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage: De bepaling van de capaciteit.

Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw, hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: Wijze van bepalen van de ruimtehoefte.

De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting, tenminste vier jaar en korter dan vijftien jaar, noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.

De omvang van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening verplaatsing van noodlokalen wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is tenminste vier jaar en korter dan vijftien jaar. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: Wijze van bepalen van de ruimtehoefte.

1.3 Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en het gestelde in bijlage III, deel D.

Voor een basisschool wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor reeds eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket voor het aantal groepen, op basis van het aantal gewogen leerlingen, zoals normatief kan worden gevormd op de, voor het indienen van de aanvraag, laatst bekende teldatum.

Het aantal groepen op basis van het aantal gewogen leerlingen wordt bepaald met behulp van de formule: F = A + ½(B-A) + C. De componenten F,A, B en C zijn identiek aan de componenten zoals weergegeven in de formule voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B onder 1.1.

Voor een basisschool wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het meubilair, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor eerste aanschaf van het meubilair is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor het aantal groepen, op basis van het aantal ongewogen leerlingen, zoals normatief kan worden gevormd op de, voor het indienen van de aanvraag, laatst bekende teldatum.

Het aantal groepen op basis van het aantal ongewogen leerlingen wordt bepaald met behulp van de formule F = A. De componenten F en A zijn identiek aan de componenten zoals weergegeven in de formule voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B onder 1.1.

Voor een basisschool wordt de omvang van de toeslag meubilair als gevolg van de groepsgrootteverkleining bepaald door het verschil in het op een geheel getal afgeronde aantal groepen, op basis van basisformatie verhoogd met de formatie voor speciale doeleinden – voorzover bestemd voor de verkleining van de groepsgrootte en kwaliteitsverbetering voor de eerste vier schooljaren van de leerlingen en die door het schoolbestuur daadwerkelijk wordt ingezet om de groepsgrootte te verkleinen – en het op een geheel getal afgeronde aantal groepen op basis van de basisformatie. Het aantal groepen wordt alleen op een geheel getal naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan vijf.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, danwel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening onderhoud wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

1.4 Gymnastiekruimten

De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door de minimumnormen bij de realisering zoals aangegeven in onderdeel D van deze bijlage.

De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding (bijlage I).

De omvang van de goedgekeurde aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.

De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.

De omvang van het goedgekeurde onderhoud aan de gymnastiekruimte wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

DEEL D Minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen

1 School voor basisonderwijs

  • -

    minimum terreinoppervlakte betrekking hebbende op het verharde gedeelte: 3 m²/ll met eenminimum van 300 m² netto, vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m² netto;

  • -

    1 speellokaal per school met een minimum netto oppervlakte van 84 m²;

  • -

    minimumoppervlakte leslokaal: 42 m² netto.

4 Gymnastiekruimten

  • -

    De oefenruimte is minimaal 252 m² netto.

  • -

    De hoogte van de oefenruimte is minimaal 5 m.

  • -

    Het gymnastiekgebouw bevat ten minste 2 kleedruimten en een was- / douchegelegenheid.

III- 1 Overzicht Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs

De vaststelling van de bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw:

De bruto vloeroppervlakte van een gebouw is de som van de bruto vloeroppervlakten

van alle onderwijsruimten en andere ruimten op alle vloerniveaus.

De bruto vloeroppervlakte van ieder vloerniveau wordt begrensd door de buitenomtrek c.q. het buitenvlak van de begrenzing van het gebouw op vloerhoogte.

De oppervlakte van trappen en liften dient op ieder vloerniveau tot de bruto vloeroppervlakte te worden gerekend.

De oppervlakte van verbindende ruimten tussen in of aanpandige gymnastieklokalen wordt

toegerekend aan het lesgebouw.

Bij scheidingswanden tussen het lesgebouw en in of aanpandig gelegen gymnastieklokalen wordt de bruto vloeroppervlakte gerekend tot het hart van de scheidingsconstructie.

Tot de bruto vloeroppervlakte wordt niet gerekend een schalmgat of een vide, voor zover de oppervlakte daarvan groter is dan 4 m².

Uitzonderingen:

In en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf bereikbaar zijn, worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend.

Indien de bruto vloeroppervlakte niet of moeilijk te bepalen is, mogen de netto oppervlakten van alle ruimten worden opgeteld. De bruto vloeroppervlakte wordt dan verkregen door de gevonden nettovloeroppervlakte te vermenigvuldigen met de factor 1,1.

Bij zolderruimten, kelders of souterrains in gebruik als onderwijsruimte of andere ruimte, wordt de bruto vloeroppervlakte bepaald door de nettovloeroppervlakte van dat deel van de ruimte met een vrije hoogte > 2,60 m te vermenigvuldigen met de factor 1,1.

Voor zover een zolderruimte, kelder of souterrain wordt gebruikt als berging, keuken, stencilruimte of werkkast telt deze niet mee voor de berekening van de bruto vloeroppervlakte.

Bijlage IV Financiële normering

De financiële normering valt uiteen in vier delen:

  • -

    deel A: vergoeding op basis van normbedragen;

  • -

    deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten;

  • -

    deel C: bepaling medegebruikstarief;

  • -

    deel D: vergoeding van door de minister voor 1997 goedgekeurdevoorzieningen.

DEEL A Vergoeding op basis van normbedragen

In onderstaande normbedragen voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding (paragrafen 1.1, 1.2, 2.1, 2.2 en 3.1) is tevens een vergoeding voor bouwvoorbereiding opgenomen. Deze vergoeding omvat 8 % (bij projecten tot een bruto-vloeroppervlakte van 2.500 m²) respectievelijk 5 % (bij grotere projecten) van het aangegeven normbedrag. Bij de uiteindelijke genormeerde vergoeding van een op het programma geplaatste voorziening voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding wordt de toegekende genormeerde vergoeding voor de kosten van de bouwvoorbereiding in mindering gebracht.

1. School voor basisonderwijs

In dit hoofdstuk zijn genormeerde bedragen opgenomen voor:

  • -

    nieuwbouw (paragraaf 1.1);

  • -

    uitbreiding (paragraaf 1.2);

  • -

    tijdelijke voorziening (paragraaf 1.3);

  • -

    eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair (paragraaf 1.4);

  • -

    onderhoud (paragraaf 1.5);

  • -

    gymnastiek (paragraaf 1.6).

De in dit hoofdstuk opgenomen normbedragen zijn bijgesteld ten behoeve van de vergoedingen voor 1998. De bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil van 1 juli 1997 en voorzien van het MEV-indexcijfer voor 1998 (2,75 % voor de huisvestingsvoorzieningen nieuwbouw en uitbreiding en 2,25% voor onderhoud, eerste inrichting en klokuurvergoeding gymnastiek). De systematiek van prijsbijstelling en indexering is opgenomen in hoofdstuk 4.

1.1 Nieuwbouw (permanente bouwaard)

De financiële normering voor nieuwbouw valt uiteen in een vijftal kostencomponenten, te weten:

  • -

    kosten voor terrein;

  • -

    bouwkosten;

  • -

    toeslag voor paalfundering;

  • -

    toeslag voor het realiseren van een afzonderlijk speellokaal;

  • -

    toeslag voor sloopkosten, herstel van terreinen/bouwrijp maken en verhuiskosten bij vervangende bouw.

Kosten voor terreinen

Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Indien een terrein dient te worden aangekocht, zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma. Ook bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Voor de minimaal benodigde oppervlakte van het terrein wordt verwezen naar bijlage III, deel D.

Bouwkosten

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering

op staal, alsmede aanleg en inrichting van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd.

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

  • -

    Vaste voet (inclusief twee groepen): fl. 930.226,--

  • -

    Elke volgende groep: fl. 186.727,--

Toeslag voor paalfundering.

Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van het gebouw op staal. In een aantal gevallen zal fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categoriën , te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag (inclusief twee groepen) en een bedrag per groep.

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

1>15m 15<20m >20m

  • -

    Vaste voet (incl. twee groepen) fl. 13.104,-- fl. 19.113,- fl 30.585,-

  • -

    Elke volgende groep: fl. 2.722,-- fl 4.603,= fl. 8.238,=

Toeslag voor een afzonderlijk speellokaal

In de hiervoor genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De toeslag bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee 90 m² ruimte gerealiseerd kan worden.

De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

  • -

    Geen paalfundering nodig: fl. 160.053,--

  • -

    Lengte paalfundering 1 < 15 meter: fl. 162.385,--

  • -

    Lengte paalfundering 15 < 20 meter: fl. 163.997,--

  • -

    Lengte paalfundering > 20 meter: fl. 167.113,--

Toeslag voor sloopkosten etc.

Indien vervangende nieuwbouw plaatsvindt bestaat de mogelijkheid dat het oude schoolgebouw gesloopt dient te worden. Het desbetreffende terrein moet daarna worden hersteld en, indien de vervangende nieuwbouw op dezelfde plaats wordt gerealiseerd, dienen de leerlingen te verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie.

De genormeerde vergoeding voor sloopkosten (inclusief eventuele verhuiskosten) zoals hieronder opgenomen, is gebaseerd op een vast bedrag per groep, afhankelijk van het type huisvesting dat gesloopt dient te worden.

De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

  • -

    Permanente bouw: fl. 8.122,-- per groep

  • -

    Tijdelijke bouw: fl. 4.063,-- per groep

1.2 Uitbreiding (permanente bouwaard)

Voor uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard tot 1.000 m² brutovloeroppervlakte (maximaal 9 groepen) is onderstaand de financiële normering weergegeven. Bij grotere uitbreidingen dient te worden uitgegaan van de financiële normering voor nieuwbouw (permanente bouwaard).

Kosten voor terrein

Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen. Indien uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de kosten voor het terrein dezelfde systematiek gevolgd als bij nieuwbouw. (paragraaf 1.1)

Bouwkosten

De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het lokaal, inclusief fundering op staal, alsmede extra aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto vloeroppervlakte worden gerealiseerd.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

  • -

    Vaste voet: fl. 134.762,--

  • -

    Bedrag per groep: fl. 216.023,--

Toeslag voor paalfundering

Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van de uitbreiding van het gebouw op staal. In een aantal gevallen zal echter fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrage en een bedrag per groep.

De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

1<15m 15<20m >20m

  • -

    Vaste voet: fl. 6.033,-- fl 7.868,-- fl. 12.622,--

  • -

    Per groep: fl. 954,-- fl. 2.474,-- fl. 5.002,--

Toeslag voor een afzonderlijk speellokaal

In de hiervoor genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De toeslag bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee 90 m² ruimte gerealiseerd kan worden. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat een afzonderlijk speellokaal steeds in combinatie met een uitbreiding van ten minste één groep (lokaal) plaatsvindt.

De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

  • -

    Geen paalfundering nodig: fl. 185.163,--,--

  • -

    Lengte paalfundering 1 < 15 meter: fl. 185.980,--

  • -

    Lengte paalfundering 15<20 meter: fl. 187.284,--

  • -

    Lengte paalfundering > 20 meter: fl. 189.451,--

In geval van uitbreiding met alleen een speellokaal zonder gelijktijdige toekenning van een ander lokaal, wordt voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs de vergoeding op basis van de volgende bedragen bepaald:

  • -

    Geen paalfundering nodig: fl. 323.335,--,--

  • -

    Lengte paalfundering 1 < 15 meter: fl. 332.603,--

  • -

    Lengte paalfundering 15<20 meter: fl. 334.628,--

  • -

    Lengte paalfundering > 20 meter: fl. 336.271,--

Toeslag voor sloopkosten etc.

Hiervoor gelden dezelfde bedragen als bij nieuwbouw (permanente bouwaard).

1.3 Tijdelijke voorziening

De hierna genoemde bedragen zijn afgestemd op de investeringslasten ten behoeve van, voor tijdelijk gebruik bestemde, voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen nieuwbouw van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw als hoofdlocatie, uitbreiding van een (permanente) hoofdlocatie met een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw en uitbreiding van bestaande voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen. Daarnaast wordt ingegaan op realisering van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw. Wat betreft grondkosten wordt ervan uitgegaan dat een tijdelijke voorziening in principe op het aanwezige terrein kan worden gerealiseerd. Is dit niet het geval dan geldt voor de beschikbaarstelling van terrein dezelfde procedure als bij nieuwbouw (paragraaf 1.1).

Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie

Bij de berekening van de hieronder genoemde bedragen voor nieuwbouw van noodlokalen is uitgegaan van de volgende bruto vloeroppervlakte:

  • -

    Per groep: 80 m²

  • -

    Toeslag voor eerste groep: 20 m²

  • -

    Toeslag voor nieuwbouw als hoofdlocatie: 160 m².

Elk voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw heeft een aantal standaard- voorzieningen nodig (entree en dergelijke). In verband hiermee wordt voor het eerste lokaal een toeslag gegeven. Hiernaast dienen voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, die als hoofdgebouw gaan fungeren, ook te beschikken over een aantal ruimten, die normaliter ook in een permanent hoofdgebouw aanwezig zijn (lerarenkamer, administratieruimte en dergelijke). Hiervoor wordt eveneens een toeslag gegeven.

De vergoeding bestaat uit een vast bedrag, een bedrag per groep alsmede bedragen voor de beide toeslagen. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering, de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen alsmede eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen. Tussen haakjes staan de bedragen indien paalfundering niet noodzakelijk is.

De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

  • -

    Vast bedrag: fl. 60.749,-- (fl. 60.187,--)

  • -

    Bedrag per groep: fl. 119.430,-- (fl. 112.591,--)

Toeslag eerste groep: fl. 29.858,-- (fl. 28.148,--)

Toeslag hoofdlocatie: fl. 238.861,-- (fl. 225.181,--)

Uitbreiding van bestaande tijdelijke voorzieningen

Ook bij uitbreiding van tijdelijke voorzieningen wordt wat betreft de bruto vloeroppervlakte uitgegaan van 80 m² per groep. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering en de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen (tussen haakjes staan de bedragen indien paalfundering niet noodzakelijk is).

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Vast bedrag: fl. 34.147,-- (fl. 27.420,--)

Bedrag per groep: fl. 125.143,-- (fl. 122.005,--)

Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen

Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. In principe zijn ertwee typen huur mogelijk, te weten huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw. In ditdeel van de bijlage is een genormeerde huurvergoeding opgenomen voor een noodlokaal. Huur van een bestaand gebouw wordt vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten)

De hoogte van de huurvergoeding voor een noodlokaal is gebaseerd op de hieronder genoemde genormeerde investeringswaarde van een noodlokaal, exclusief de toeslagen voor herstel/inrichting van terrein, eenmalige aansluitkosten en de toeslag voor paalfundering. Indien deze toeslagen als gevolg van de lokale omstandigheden noodzakelijk zijn, worden zij bij plaatsing van het noodlokaal vergoed.

Bij het bepalen van de investeringswaarde wordt er vanuit gegaan dat bij een huurperiode korter dan 15 jaar een restwaarde voor het noodlokaal blijft bestaan. Deze restwaarde wordt van de investeringswaarde afgetrokken, zodat een netto-investeringswaarde overblijft.

Bij de berekening van de netto-investeringswaarde wordt de volgende verdeelsleutel gehanteerd, uitgedrukt als cumulatief percentage van de nieuwbouwwaarde van een noodlokaal:

huurperiode huurperiode huurperiode

in jaren cum. % in jaren cum. % in jaren cum. %

1 26 % 6 75 % 11 91 %

2 45 % 7 79 % 12 94 %

3 56 % 8 83 % 13 96 %

4 64 % 9 86 % 14 98 %

5 70 % 10 89 % 15 100 %

De netto-investeringswaarde wordt bepaald door het hiervoor genoemde percentage te nemen van de hieronder aangegeven bouwkosten.

bouwkosten fundering herst.terrein aansluitkosten

nieuwbouw

  • -

    vaste voet 54.255,-- 562,-- 924,-- 6.856,--

  • -

    per groep 106.261,-- 6.840,-- 6.330,--

  • -

    toeslag1e groep 26.565,-- 1.710,-- 1.582,--

  • -

    toeslag hoofdlokatie 212.522,-- 13.678,-- 12.660,--

uitbreiding

  • -

    vaste voet 26.763,-- 6.727,-- 658,--

  • -

    per groep 115.676,-- 3.139,-- 6.330,--

Aan de hand van de periode waarvoor de tijdelijke voorziening wordt toegekend (gebaseerd op de prognose), wordt de netto-investeringswaarde bepaald.

De hoogte van de huurvergoeding wordt vervolgens gebaseerd op de gemiddelde jaarlijkse lasten aan rente en aflossing van deze netto-investeringswaarde op basis van lineaire afschrijving. Het geldende rentepercentage is het rentepercentage, dat wordt gehanteerd voor de gemeentebegroting.

1.4 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

De bedragen voor eerste inrichting vallen uiteen in bedragen voor onderwijsleerpakket (OLP) en bedragen voor meubilair. De hierna opgenomen bedragen zijn investeringsbedragen per school met een gegeven aantal groepen. Bij uitbreiding wordt het uit te keren bedrag bepaald aan de hand van het verschil tussen de investeringsbedragen

van de school met en zonder uitbreiding.

Voor nieuwe instituten geldt dat op de hierna genoemde bedragen, bij eerste aanschaf van het totale onderwijsleerpakket en meubilair, een korting wordt toegepast van 10 %.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

Aanwezig aantal Totaal Meubilair OLP

groepen

2 128.420,-- 50.274,-- 78.146,--

3 156.264,-- 67.021,-- 89.243,--

4 191.035,-- 85.682,-- 105.353,--

5 222.736,-- 100.514,-- 122.222,--

6 256.289,-- 120.610,-- 135.678,--

7 280.356,-- 134.486,-- 145.870,--

8 301.011,-- 146.447,-- 154.564,--

9 334.627,-- 162.715,-- 171.912,--

10 357.194,-- 174.677,-- 182.517,--

11 379.438,-- 186.639,-- 192.798,--

12 408.719,-- 202.907,-- 205.812,--

13 439.042,-- 214.869,-- 224.173,--

14 461.286,-- 226.830,-- 234.455,--

15 490.568,-- 243.100,-- 247.468,--

16 512.811,-- 255.061,-- 257.750,--

17 539.712,-- 267.023,-- 272.690,--

18 568.994,-- 283.291,-- 285.703,--

19 591.239,-- 295.253,-- 295.986,--

20 613.483,-- 307.215,-- 306.269,--

21 647.422,-- 323.483,-- 323.939,--

22 669.666,-- 335.444,-- 334.222,--

23 691.910,-- 347.407,-- 344.503,--

24 721.189,-- 363.674,-- 357.516,--

25 756.627,-- 380.421,-- 376.206,--

26 770.336,-- 387.598,-- 382.739,--

27 799.617,-- 403.866,-- 395.751,--

28 821.860,-- 415.827,-- 406.033,--

29 848.764,-- 427.790,-- 420.974,--

30 878.046,-- 444.059,-- 433.988,--

Voor een basisschool wordt per groep voor de toeslag meubilair als gevolg van de groepsgrootteverkleining een bedrag van f 5163,- beschikbaar gesteld.

1.5 Onderhoud

Voor de in bijlage 1 onderscheiden onderhoudsactiviteiten kan een aanvraag voor vergoeding worden ingediend bij de gemeente. Indien niet gekozen wordt voor vergoeding op basis van feitelijke kosten, maar op basis van normbedragen, worden onderhoudsactiviteiten op basis van onderstaande normering vergoed.

De hierna volgende normbedragen zijn investeringsbedragen voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs.

De normbedragen omvatten per activiteit een bedrag voor een vaste voet en een bedrag per m² brutovloeroppervlakte.

Activiteit Bedrag voor Bedrag per

vaste voet m² BVO

1a Hellend dak

  • -

    vervangen pannen, goten,houtwerk C* fl. 35.410,-- C* fl. 29,10

  • -

    vervangen dakgoot van pvc fl. 5.442,-- fl. 6,50

  • -

    vervangen dakranden fl. 15.889,-- fl. 18,93

1b Plat dak **

  • -

    vervangen bitumendakbedekking fl. 31.539,-- fl. 44,14

  • -

    vervangen dakranden en hemelwaterafvoeren fl. 18.444,-- fl. 22,29

  • -

    vervangen daklichten fl. 896,-- fl. 4,52

2 Buitenberging

  • -

    vervangen dak berging fl. 626,-- fl. 0,69

  • -

    vervangen rijwielberging fl. 6.923,-- fl. 16,51

  • -

    vervangen rijwielstaanders fl. 104,-- fl. 4,38

3 Terrein

  • -

    vervangen erfscheiding fl.31.555,-- fl.14,78

  • -

    vervangen riolering fl. 1.865,-- fl.10,52

  • -

    vervangen bestrating fl. 1.508,-- fl.38,31

4 Buitenzijde gebouw

-algehele vervanging van kozijnen en

deuren, alsmede van hang- en sluitwerk - fl. 9.301,-- fl.222,06

  • -

    algehele vervanging van boeiboorden fl. 2.086,-- fl. 2,44

  • -

    vervanging brandtrap fl. 355,--

5 Binnenzijde gebouw

-algehele vervanging van kozijnen en deuren, alsmede

van hang- en sluitwerk fl. 4.331,-- fl. 30,31

-algehele vervanging van radiatoren, CV-leidingen

en convectoren fl. 5.298,-- fl. 82,63

* C= de oppervlakte van het dak bedekt met pannen gedeeld door de bruto-oppervlakte.

** Indien een schoolgebouw bestaat uit meerdere verdiepingen, wordt niet het aantal

m² BVO maar het aantal m² dakoppervlakte als maatstaf voor de hoogte van de vergoeding genomen.

1.6 Gymnastiek

Bouwkosten nieuwbouw/uitbreiding

Nieuwbouw

De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs met een brutovloeroppervlakte van 455 m² bedraagt fl. 1.079.990,-- (op het schoolterrein) respectievelijk fl. 1.121.411,-- (op het schoolterrein). Deze vergoeding omvat tevens de kosten van fundering op staal, alsmede de inrichting van het terrein. De grondkosten zijn hierin niet begrepen.

Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

  • -

    paallengte 1 < 15 meter: f 22.556,--

  • -

    paallengte 15 < 20 meter: f 31.095,--

  • -

    paallengte > 20 meter: f 43.671,--

Uitbreiding

Bij uitbreiding van gymnastiekruimte wordt in eerste instantie aangesloten bij de vergoeding voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m².

Bij kleine gymnastiekzalen, waarvan de oefenvloer een oppervlakte heeft van 140 m² of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 m².

Afhankelijk van de benodigde uitbreiding zien de bedragen voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs er als volgt uit:

Uitbreiding met 112 t/m 120 m²: fl. 260.546,--

Uitbreiding met 121 t/m 150 m²: fl. 316.729,--.

Indien bij de uitbreiding van de oefenvloer paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte.

De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

112-120 m2 121-150 m2

  • -

    paallengte 1 < 15 meter fl. 10.098,-- fl 12.626,--

  • -

    paallengte 15 < 20 meter fl. 17.490,-- fl. 21.857,--

  • -

    paallengte > 20 meter fl. 28.594,-- fl. 35.743,--

Vergoeding per klokuur

Ingevolge artikel 117 van de Wet op het primair onderwijs worden de volgende vergoedingsbedragen voor het gebruik van een gymnastiekzaal vastgesteld. De bedragen bevatten een vergoeding voor onderhoud aan de binnenzijde van het gebouw, de materiële instandhouding alsmede een vergoeding voor vervanging en aanpassing van onderwijsleerpakket en meubilair. De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van het stichtingsjaar van de gymnastiekaccommodatie en de oppervlakte van de oefenzaal.

De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een variabel bedrag per vastgesteld klokuur.

Stichtingsjaar en omvang oefenzaal Vast bedrag Variabel bedrag

Tot 1987:

  • -

    < 90 m² fl. 4.538,-- fl. 551,--

  • -

    90 - 130 m² fl. 5.823,-- fl. 697,--

  • -

    130 - 170 m² fl. 6.367,-- fl. 753,--

  • -

    170 - 190 m² fl. 6.076,-- fl. 824,--

  • -

    190 - 230 m² fl. 5.819,-- fl. 907,--

  • -

    > 230 m² fl. 6.586,-- fl. 1.015,--

Vanaf 1987:

-> 252 m² fl. 5.229,-- fl. 923,--

Medegebruik/huur van een niet-eigen voorziening

Naast gymnastiek in een eigen lokaal van de school is er tevens gymnastiek mogelijk in een bestaande gymnastiekaccommodatie door middel van medegebruik of huur (van een andere school/de gemeente/een commerciële exploitant). Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie bestaat recht op de volgende vergoeding:

  • -

    Indien de gymnastiekzaal van een andere school voor primair onderwijs wordt gebruikt, wordt het variabele deel van het klokuurbedrag aan de eigenaar vergoed.

  • -

    Indien de gymnastiekzaal van een school voor voortgezet onderwijs wordt gebruikt, wordt het vaste en het variabele deel van het klokuurbedrag vergoed.

  • -

    Indien een gymnastiekaccommodatie van de gemeente wordt gebruikt, volstaat ingebruikgeving van de accommodatie voor het vastgesteld aantal klokuren.

  • -

    Indien een gymnastiekaccommodatie van een commerciële exploitant wordt gebruikt, zal de huurprijs (stichtingskosten + materiële instandhouding) worden vergoed. De huurprijs wordt door de gemeente aan de exploitant voldaan.

OLP/meubilair

De vergoeding voor de eerste inrichting met OLP/meubilair voor een gymnastiekzaal voor zowel een basisschool als een school voor speciaal basisonderwijs bedraagt f. 80.670,--.

Onderhoud

De klokuurvergoeding voorziet niet in een genormeerde vergoeding voor onderhoudsactiviteiten aan de buitenzijde van het gebouw. Een schoolbestuur met een eigen gymnastieklokaal kan derhalve aanspraak maken op onderhoud voor de buitenzijde conform de activiteitenlijst in bijlage 1 van de verordening. De hieronder genoemde bedragen gaan uit van een gymnastiekaccommodatie van 455 m². Bij kleinere gebouwen kunnen de bedragen naar rato worden bepaald.

De bedragen zien er voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs als volgt uit:

Activiteit Investering

Vervanging dakbedekking (Bit.) fl. 20.018,--

Vervanging dakranden/hwa fl. 18.746,--

Vervanging daklichten fl. 2.710,--

Vervanging staanders rijwielstalling fl. 2.997,--

Vervanging erfscheiding fl. 13.387,--

Herstel riolering fl. 8.007,--

Herstel bestrating fl. 5.150,--

Alg. vervanging buitenkozijnen fl. 83.368,--

Alg. vervanging hang- en sluitwerk fl. 1.532,--

Alg. vervanging boeiboorden fl. 4.755,--

Alg. vervanging binnenkozijnen fl. 63.475,--

Alg. vervanging hang- en sluitwerk fl. 14.107,--

Alg. vervanging radiatoren etc. fl. 14.764,--

4 INDEXERING

De in deze bijlage genoemde normbedragen zijn herleid naar het prijspeil van 1 juli 1996. Jaarlijks worden door het college van burgemeester en wethouders de werkelijke prijsontwikkeling in het afgelopen jaar en de verwachte prijsontwikkeling ten behoeve van het vaststellen van de hoogte van de vergoeding in het jaar van uitvoering van het programma bekendgemaakt.

Werkelijke prijsontwikkeling

Jaarlijks worden de normbedragen aangepast aan de werkelijke prijsontwikkeling tot 1 juli van het lopende jaar. Om te voorkomen dat elk jaar alle tabellen aangepast zouden moeten worden, wordt jaarlijks na 1 juli het prijsbijstellingscijfer bekendgemaakt.

Voor de voorzieningen nieuwbouw, uitbreiding en onderhoud wordt als prijsbijstellingscijfer

aangehouden het CBS-indexcijfer Nieuwbouwprijzen van woningen, gepubliceerd in de Maandstatistiek bouwnijverheid van het CBS (eventueel zou voor onderhoud kunnen worden aangesloten bij het prijsindexcijfer van de materialen in de woningbouw).

Voor de voorzieningen onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair en de

klokuurvergoedingen gymnastiek wordt als prijsbijstellingscijfer aangehouden het CBS-indexcijfer prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie voor alle huishoudens (NR-reeks), gepubliceerd in de Maandstatistiek van de prijzen van het CBS.

Verwachte prijsontwikkeling ten behoeve van het programma

Naast de bijstelling van de prijzen tot 1 juli van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld is het noodzakelijk om een inschatting te maken van het werkelijk prijsniveau in het jaar van uitvoering van het programma. Dit is noodzakelijk om de hoogte van de vergoeding bij vaststelling van het programma en het moment van vergoeding vast te stellen.

Voor de voorzieningen nieuwbouw, uitbreiding, aanpassing en onderhoud geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer (Macro-economische verkenningen) bruto investeringen voor woningen, zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september.

Voor de voorzieningen onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair en de

klokuurvergoedingen gymnastiek geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer prijsmutatie van de nettomateriële overheidsconsumptie, zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september.

DEEL B Vergoeding op basis van feitelijke kosten

In artikel 4 van deze verordening is aangegeven welke voorzieningen worden vergoed op basis van normbedragen en welke voorzieningen worden vergoed op basis van feitelijke kosten. Indien goedgekeurde huisvestingsvoorzieningen, ingevolge artikel 4, 3e lid laatste volzin, worden vergoed op basis van feitelijke kosten, dient aan de in dit deel van de bijlage opgenomen aanbestedingsregels te worden voldaan.

Europese aanbesteding

Indien de omvang van een opdracht of contract boven een bepaald bedrag uitkomt, worden ingevolge het Besluit overheidsaanbestedingen 1993 de richtlijnen van de Europese Unie (89/440/EG) toegepast. Deze richtlijnen gelden vanaf de volgende bedragen:

-200.000 ECU (exclusief BTW) voor leveringen en diensten;

- 5.000.000 ECU (exclusief BTW) voor werken.

Bouwactiviteiten, zoals nieuwbouw, uitbreiding en dergelijke, vallen onder de definitie werken. Aankoop van bijvoorbeeld meubilair of onderwijsleerpakket valt onder leveringen. Bij aankoop van gebouwen en terreinen is de richtlijn uiteraard niet van toepassing.

De richtlijnen voor aanbesteding van deze opdrachten zijn nader uitgewerkt in het Uniform

aanbestedingsreglement-EG 1991 (UAR-EG 91), hetgeen van toepassing is op opdrachten in het kader van deze verordening.

Opdrachten onder het Europees drempelbedrag

Op opdrachten onder het Europees drempelbedrag zijn de richtlijnen, zoals vastgelegd in het Besluit overheidsaanbestedingen 1993, van toepassing. Deze richtlijnen en de hierbij behorende procedures zijn uitgewerkt in het Uniform aanbestedingsreglement 1986 (UAR 86), hetgeen van toepassing is op opdrachten in het kader van deze verordening.

Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de verordening worden afspraken gemaakt over de wijze van aanbesteding. Als uitgangspunt hierbij geldt dat, tenzij burgemeester en wethouders na overleg anders beslissen, ten minste twee offertes gevraagd dienen te worden.

DEEL C Bepaling medegebruikstarieven

Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs, voor (voortgezet) speciaal onderwijs, voor voortgezet onderwijs alsmede een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs betaalt voor het onderwijsgebruik van een lokaal, niet zijnde een gymnastiekruimte, een vergoeding. Deze vergoeding is gelijk aan het bedrag dat voor elke groep bij meer dan zes groepen ter beschikking wordt gesteld binnen de groepsafhankelijke programma’s van eisen voor het basisonderwijs, zoals jaarlijks wordt bekendgemaakt door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Bijlage V Criteria voor de urgentie van aangevraagde voorzieningen

1 Volgorde van hoofdprioriteiten

Huisvestingsvoorzieningen, aangevraagd voor hetzelfde jaar die voldoen aan de criteria als bedoeld in artikel 12 eerste lid, onderdelen a, b en c, worden ter samenstelling van het programma en het overzicht gerangschikt in volgorde van prioriteit.

Ten eerste vindt de rangschikking plaats naar hoofdprioriteit:

  • 1.

    voorzieningen om capaciteitstekorten als bepaald op basis van bijlage III op te heffen,

  • 2.

    voorzieningen noodzakelijk om een adequaat onderhoudsniveau te handhaven i.c. onderhoud van gebouwen voor primair onderwijs en aanpassingen aan de buitenzijde van gebouwen voor voortgezet onderwijs;

  • 3.

    voorzieningen noodzakelijk om te voldoen aan bij of krachtens de wet gestelde verplichtingen bestaande uit aanpassingen voor zover deze geen capaciteitsuitbreiding inhouden;

  • 4.

    voorzieningen die wenselijk zijn als gevolg van nieuwe onderwijskundige inzichten en/of gewenste bouwkundige aanpassingen om gebouwen aan te passen aan de eigentijdse eisen van het onderwijs.

Ad 1

Hieronder vallen nieuwbouw, uitbreiding, eerste inrichting (los van andere voorzieningen aangevraagd), verplaatsing noodlokalen, medegebruik en het inpandig of deels inpandig creëren van lesruimten, inclusief (voorzover van toepassing) het daarbij horende terrein, en de eerste inrichting. Ook vergroting van de capaciteit voor onderwijs in de lichamelijke oefening behoort tot deze hoofdprioriteit. Vervangende bouw en ingebruikneming van een gebouw inclusief de noodzakelijke aanpassingen vallen slechts in deze hoofdprioriteit, indien zij dienen om een tekort aan capaciteit op te heffen.

Ad 2

Vervangende bouw, ingebruikneming van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw inclusief de noodzakelijke aanpassingen, onderhoud in het primair onderwijs, aanpassingen aan de buitenzijde in het voortgezet onderwijs, herstel van constructiefouten, herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden en de aanpassing “vervanging van een oliegestookte verwarmingsinstallatie”in het primair onderwijs vormen de tweede hoofdprioriteit.

Ad 3

Aanpassingen aan de binnenzijde van gebouwen voor voortgezet onderwijs en de aanpassingen van gebouwen voor primair onderwijs met uitzondering van het (deels) inpandig creëren van lesruimten en vervanging van een oliegestookte verwarming vallen onder hoofdprioriteit 3.

Ad 4

Invulling van hoofdprioriteit 4 zal afhangen van de gevolgen van nieuwe onderwijskundige inzichten voor gebouwen. Daarnaast vallen hieronder de activiteiten van aanpassingen van meer algemene aard en herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden voor zover dit niet spoedeisend is.

2 Nadere volgorde binnen de hoofdprioriteiten (sub-prioriteiten)

Vervolgens wordt binnen elke hoofdprioriteit, op basis van de subprioriteit, de nadere volgorde bepaald. Daarbij wordt voor enige hoofdprioriteiten 2,3 en 4,de subprioriteit bepaald afhankelijk van de functie die een ruimte heeft.

Indien meerdere voorzieningen voor plaatsing op het programma in aanmerking komen, worden de subprioriteiten steeds per voorziening opnieuw toegepast.

Onder lesruimten vallen: theorie-/leslokalen, vak-/speellokalen en gymnastiekaccommodaties.

Onder niet-lesruimten vallen: kabinetten, personeelsruimten en overige nevenruimten binnen het gebouw.

Onder het begrip overige ruimte vallen: bergingen, fietsenstallingen en voorzieningen aan het terrein.

2.1 Binnen de hoofdprioriteit voor 'voorzieningen om tekorten aan capaciteit als bepaald met bijlage III op te heffen' komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

  • a.

    als eerste die voorziening die relatief een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie met herschikking van schoolgebouwen;

  • b.

    vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie zonder herschikking van schoolgebouwen en

  • c.

    vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort aan gymnastiekruimten opheft.

2.2 Binnen de hoofdprioriteit voor 'voorzieningen noodzakelijk om een adequaat

onderhoudsniveau te handhaven' komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

  • a.

    als eerste die voorziening aan een gebouw waarbij volgens het bouwkundige rapport (als aangegeven in artikel 7 lid 2 onder c) de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

  • b.

    vervolgens die voorziening aan een theorielokaal/leslokaal waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

  • c.

    vervolgens die voorziening aan een niet-lesruimte waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c,de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

  • d.

    vervolgens die voorziening aan een niet lesruimte waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend.

  • e.

    vervolgens die voorziening aan een overige ruimte waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend.

  • 2.

    3 Binnen de hoofdprioriteit “voorzieningen noodzakelijk om te voldoen aan bij of krachtens de wet gestelde verplichtingen waaronder aanpassingen voor zover deze geen capaciteitsuitbreiding betreffen”komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

a als eerste de voorziening aan een gebouw dat niet voldoet aan de wet en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is;

b vervolgens de voorziening aan een theorielokaal/leslokaal dat niet voldoet aan de wet en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is;

c vervolgens de voorziening aan een vaklokaal/speellokaal/gymnastiekruimte dat niet voldoet aan de wet en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onderc, de minste is;

d vervolgens de voorziening aan een niet lesruimte die niet voldoet aan de wet en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is; en

e vervolgens de voorziening aan een overige ruimte die niet voldoet aan de wet en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is.

2.4 Binnen de hoofdprioriteit : voorzieningen die wenselijk zijn als gevolg van nieuwe onderwijskundige inzichten en /of gewenste bouwkundige aanpassingen om gebouwen aan te passen aan de eigentijdse eisen van het onderwijs”komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

a als eerste de voorziening voor theorielokalen/leslokalen waarbij het percentage leerlingen waarvoor het nieuwe onderwijskundige beleid geldt het hoogst is;

b vervolgens de voorziening voor vaklokalen/speellokalen/gymnastiekruimten waarbij het percentage leerlingen waarvoor het nieuwe onderwijskundige beleid geldt het hoogst is;

c vervolgens de voorziening aan niet lesruimte die als lesruimte in gebruik wordt genomen waarbij het percentage leerlingen waarvoor nieuw onderwijskundig beleid geldt het hoogst is;

d vervolgens herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden, waarbij de ernst van de schade het hoogst is; en

e vervolgens de activiteit ten behoeve van aanpassingen van meer algemene aard, waarbij de ouderdom van het niet aangepaste gebouw het hoogste is.