Instellingsbesluit van de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Eemsdelta, Groningen, Het Hogeland, Midden-Groningen, Oldambt, Pekela, Stadskanaal, Veendam, Westerkwartier en Westerwolde houdende regels omtrent de instelling van de gemeenschappelijke regeling Gemeenschappelijke Regeling voor Veilig Thuis Groningen

Geldend van 03-01-2024 t/m heden

Intitulé

Instellingsbesluit van de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Eemsdelta, Groningen, Het Hogeland, Midden-Groningen, Oldambt, Pekela, Stadskanaal, Veendam, Westerkwartier en Westerwolde houdende regels omtrent de instelling van de gemeenschappelijke regeling Gemeenschappelijke Regeling voor Veilig Thuis Groningen

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Eemsdelta, Groningen, Het Hogeland, Midden-Groningen, Oldambt, Pekela, Stadskanaal, Veendam, Westerkwartier en Westerwolde

gelet op:

  • -

    de artikelen 1 en 8, vierde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

  • -

    de artikelen 2.6.1, eerste lid, en 4.1.1, eerste en vierde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • -

    de artikelen 2.6, eerste lid, aanhef en onder d. en 2.8 van de Jeugdwet en 2.1, onder f, van het Besluit Jeugdwet;

  • -

    de bepalingen van de Gemeentewet en Algemene wet bestuursrecht;

  • -

    de besluiten van de gemeenteraden van de gemeenten Eemsdelta, Groningen, Het Hogeland, Midden-Groningen, Oldambt, Pekela, Stadskanaal, Veendam, Westerkwartier en Westerwolde tot het verlenen van toestemming aan de colleges van burgemeester en wethouders van deze gemeenten tot het aangaan van de samenwerking en het treffen van deze regeling;

overwegende dat:

  • -

    artikel 4.1.1, eerste en vierde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) de colleges van burgemeester en wethouders opdraagt om:

  • -

    zorg te dragen voor een Veilig Thuis-organisatie;

  • -

    een goede samenwerking tussen de Veilig Thuis-organisatie, de hulpverlenende instanties, de politie en de gecertificeerde instellingen en de raad voor de kinderbescherming in de zin van de Jeugdwet te bevorderen;

  • -

    artikel 2.6.1, eerste lid, van de Wmo 2015 en artikel 2.8, eerste lid, van de Jeugdwet de colleges van burgemeester en wethouders opdraagt om met elkaar samen te werken, indien dat voor een doeltreffende en doelmatige uitvoering van deze wetten aangewezen is;

  • -

    de colleges van burgemeester en wethouders op grond van artikel 2.6, eerste lid, onder d van de Jeugdwet verantwoordelijk zijn voor het voorzien in maatregelen om kindermishandeling te bestrijden;

  • -

    artikel 2.1, onder f, van het Besluit Jeugdwet de colleges van burgemeester en wethouders opdraagt om zorg te dragen voor de beschikbaarheid van relevante deskundigheid met betrekking tot kindermishandeling en huiselijk geweld;

  • -

    naast de bovengenoemde wettelijke taken ook andere, facultatieve, taken dan waartoe de Wmo en de Jeugdwet opdracht geeft bij de gemeenschappelijke regeling kunnen worden belegd;

  • -

    het rijk ten behoeve van de hierboven genoemde taken financiële middelen beschikbaar stelt. Deels via de decentralisatie-uitkering ‘vrouwenopvang en huiselijk geweld’ aan de centrumgemeente Groningen en deels via het gemeentefonds aan alle gemeenten. Daarnaast zijn additionele gemeentelijke middelen beschikbaar;

  • -

    de Wet gemeenschappelijke regelingen regels geeft met betrekking tot intergemeentelijke samenwerking;

  • -

    de Wet gemeenschappelijke regeling in artikel 8, vierde lid, gemeenten de mogelijkheid geeft om een centrumregeling te treffen;

  • -

    op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen in een centrumregeling taken slechts in mandaat kunnen worden opgedragen, als gevolg waarvan de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten, anders dan bij delegatie, volledig verantwoordelijk blijven voor namens hen te nemen beslissingen;

  • -

    deze gemeenschappelijke regeling getroffen wordt ter behartiging van het belang om te voldoen aan met name het bepaalde in artikel 2.6.1, eerste lid, van de Wmo 2015 en artikel 2.8, eerste lid, Jeugdwet, waarbij de deelnemers een goede samenwerking en afstemming beogen tussen de domeinen ‘jeugd’, ‘Wmo’ en ‘veiligheid’.

Besluiten de navolgende gemeenschappelijke regeling te treffen, genaamd:

Gemeenschappelijke Regeling voor Veilig Thuis Groningen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze regeling verstaat onder:

  • a.

    Ambtelijk Overleg Zorg & Veiligheid (AOZ&V): ambtelijk overleg, dat het SOO en bOOGO adviseert.

  • b.

    Afstemmingsoverleg: ambtelijk overleg tussen gemeenten en Veilig Thuis

  • c.

    Bestuurlijk Overleg (BO): overleg tussen de daartoe aangewezen portefeuille¬houder(s), de voorzitter van het bOOGO en de directeur van VTG.

  • d.

    bOOGO: het bestuurlijk op overeenstemming gericht overleg tussen de portefeuillehouders Wmo en/of jeugd en/of veiligheid van de gemeenten;

  • e.

    Centrumgemeente: de gemeente Groningen;

  • f.

    College: college van burgemeester en wethouders;

  • g.

    DB PG&Z: het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Publieke Gezondheid & Zorg Groningen

  • h.

    Gemeenten: de gemeenten waarvan de colleges aan deze regeling deelnemen;

  • i.

    Portefeuillehouder: het lid van het college met in zijn/haar portefeuille jeugd en/of Wmo en/of veiligheid;

  • j.

    Regeling: deze gemeenschappelijke regeling;

  • k.

    Uitvoeringsovereenkomst: het in gezamenlijk overleg opgestelde regionaal bestuurlijk kader waarin de afspraken over en weer tussen de Centrumgemeente en Veilig Thuis zijn vastgelegd;

  • l.

    Strategisch Opdrachtgevers Overleg (SOO): ambtelijk overleg dat het bOOGO adviseert;

  • m.

    Veilig Thuis: Veilig Thuis Groningen, de organisatie als bedoeld in artikel 4.1.1 Wmo;

  • n.

    Wgr: Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 2 Doel

De gemeenschappelijke regeling is aangegaan met de volgende doelen:

  • a.

    de samenwerking verankeren tussen de colleges van de gemeenten bij de zorg voor één Veilig Thuis;

  • b.

    de taken en bevoegdheden van de gemeenten vanuit de Wmo 2015, de Jeugdwet en het terrein van veiligheid en openbare orde ten aanzien van Veilig Thuis door mandaat en volmacht op te dragen aan het college van de Centrumgemeente;

  • c.

    de samenwerking tussen de deelnemers bevorderen door actief informeren en communiceren;

  • d.

    afstemming tussen de deelnemers over de opdracht aan Veilig Thuis;

  • e.

    de beheersing van de middelen en eventuele besparingen of aanvullende kosten en de verevening van risico’s tussen de deelnemers.

Artikel 3 Centrumgemeente

De gemeente Groningen wordt aangewezen als Centrumgemeente als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Wgr.

Artikel 4 Taken centrumgemeente

  • 1. De Centrumgemeente is verantwoordelijk voor het verzorgen van de instandhouding van Veilig Thuis door middel van subsidiëring op basis van het uitvoeringsbudget zoals bedoeld in artikel 10.

  • 2. De colleges van de gemeenten dragen aan het college van de Centrumgemeente taken op ter verwezenlijking van de doelen, genoemd in artikel 2.

  • 3. In het bijzonder heeft de Centrumgemeente de volgende taken:

    • a.

      het opstellen van een Programma van Eisen ten behoeve van de subsidieaanvraag;

    • b.

      het beoordelen van aanvragen om subsidie van Veilig Thuis;

    • c.

      het nemen van besluiten tot verlening van subsidie, inclusief de uitvoeringsovereenkomst aan Veilig Thuis; in ieder geval de eerste twee keer na inwerkingtreding van de regeling, besluit de centrumgemeente over de subsidieverleningsbeschikking op voorstel van het bOOGO,

    • d.

      het verzorgen van de complete administratieve procedure van het subsidietraject;

    • e.

      het verzorgen van de voortgangscontrole bij Veilig Thuis;

    • f.

      het verzorgen van de vaststelling van de subsidie aan Veilig Thuis;

    • g.

      het voeren van eventuele bestuursrechtelijke procedures die het gevolg zijn van de subsidiebesluiten.

  • 4. Een college van een deelnemende gemeente kan aan de Centrumgemeente andere taken opdragen (bovenwettelijke taken), dan de wettelijke taken als bedoeld in de considerans van deze regeling.

Artikel 5 Mandaat

  • 1. Aan het college van de Centrumgemeente wordt door de colleges van de Gemeenten mandaat dan wel machtiging of volmacht verleend om namens de colleges van de gemeenten, voor zover nodig en voor zover van toepassing, in mandaat besluiten te nemen en als ge(vol)machtigde andere (rechts)handelingen te verrichten die noodzakelijk zijn ter behartiging van de in artikel 2 gestelde doelen en de daartoe opgedragen taken zoals aangegeven in artikel 4, tenzij een wettelijk voorschrift of de aard van de bevoegdheid zich hiertegen verzet. Onder het mandaat valt in ieder geval het nemen van subsidiebesluiten ten behoeve van Veilig Thuis in de ruimste zin des woords en het nemen van besluiten op eventuele bezwaarschriften en het voeren van (van verweer in) beroepsprocedures.

  • 2. Het college van de Centrumgemeente is bevoegd aan de medewerkers van de Centrumgemeente een of meerdere ondermandaten, en voor zover van toepassing, ondermachtigingen of ondervolmachten, te verlenen voor de volgende bevoegdheden:

    • a.

      subsidieverlening en -vaststelling aan Veilig Thuis;

    • b.

      het beheer van de projectkosten (incidentele restmiddelen);

    • c.

      het besluiten op bezwaar en het voeren van (verweer in) beroepsprocedures.

  • 3. Het college van de Centrumgemeente kan het in het eerste lid bedoelde mandaat in ondermandaat geven aan de portefeuillehouder jeugd van de Centrumgemeente. Van dit ondermandaat kan uitsluitend in spoedeisende gevallen gebruik worden gemaakt.

  • 4. Een college van de deelnemende gemeente kan aan het college van de Centrumgemeente mandaat dan wel machtiging of volmacht verlenen voor het uitvoeren van bovenwettelijke taken als bedoeld in artikel 4, vierde lid.

  • 5. De colleges van de gemeenten kunnen de in deze Regeling verleende mandaten, machtigingen en volmachten alleen intrekken onder de voorwaarde dat zij de activiteiten op het gebied van huiselijk geweld en kindermishandeling gedurende 12 maanden na intrekking, bij Veilig Thuis blijven onderbrengen. Bij intrekking van het mandaat, machtiging of volmacht voor bovenwettelijke taken, geldt een termijn van 6 maanden.

  • 6. In het geval dat het intrekken van het mandaat, machtiging of volmacht bedoeld in de vorige leden, voor de Centrumgemeente frictiekosten met zich meebrengt, komen die kosten voor rekening van de gemeente die het mandaat, de machtiging of de volmacht heeft ingetrokken.

Artikel 6 Bestuurlijk op overeenstemming gericht overleg (bOOGO)

  • 1. In het bOOGO wordt in ieder geval besproken:

    • a.

      het regionale beleid op het gebied van huiselijk geweld en kindermishandeling;

    • b.

      de hoogte van het totaal benodigde budget voor Veilig Thuis en daaraan gekoppeld de hoogte van de bijdrage per gemeente, als aandeel in de totale subsidie aan Veilig Thuis, zoals nader omschreven in artikel 11;

    • c.

      de jaarrekening en het jaarverslag;

    • d.

      de concept-subsidieverleningsbeschikking en/of het conceptprogramma van Eisen wanneer deze tot een substantiële verhoging van de gemeentelijke bijdrage kunnen leiden;

    • e.

      voor zover van toepassing, wijziging van de gemeenschappelijke regeling voor Veilig Thuis;

    • f.

      de gevolgen van uittreding van een gemeente zoals bedoeld in artikel 16, derde lid.

  • 2. Het bOOGO wijst met inachtneming van artikel 7 uit zijn midden de leden van het Bestuurlijk Overleg aan.

  • 3. Tenminste 1 keer per jaar is er een plenair overleg met de verantwoordelijke portefeuillehouders van de colleges van de gemeenten.

Artikel 7 Bestuurlijk Overleg; rol en taken.

  • 1. Het Bestuurlijk Overleg bestaat uit portefeuillehouder Jeugd DB PG&Z, de portefeuillehouder van de Centrumgemeente en de bestuurder/directeur van Veilig Thuis, desgewenst aangevuld met één ander lid uit het bOOGO.

  • 2. De portefeuillehouder van de Centrumgemeente is voorzitter.

  • 3. Tenminste 2 maal per jaar is er een Bestuurlijk Overleg.

  • 4. In het overleg komen in ieder geval de volgende onderwerpen aan de orde:

    • a.

      de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de subsidieverleningsbeschikking en uitvoeringsovereenkomst;

    • b.

      de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van deze regeling;

    • c.

      eventuele andere ontwikkelingen rondom de uitvoering van taken door Veilig Thuis, voor zover die niet onder a. of b. vallen.

Artikel 8 Afstemmingsoverleg Veilig Thuis; rol en taken

  • 1. Er is een afstemmingsoverleg Veilig Thuis, met medewerkers jeugd en/of veiligheid en/of Wmo van de gemeenten en medewerkers van VTG.

  • 2. Het afstemmingsoverleg overlegt tenminste zes maal per jaar.

  • 3. Het afstemmingsoverleg heeft in ieder geval de volgende taken:

    • a.

      het bewaken van de voortgang van de uitvoering van de subsidieverleningsbeschikking en uitvoeringsovereenkomst;

    • b.

      signaleren van ontwikkelingen in het werkterrein;

    • c.

      het informeren en betrekken van collega’s jeugd, Wmo en veiligheid in de deelnemende gemeenten;

    • d.

      het bevorderen van de afstemming en samenwerking tussen gemeenten, Veilig Thuis en ketenpartners;

Artikel 9 AOZ&V en SOO; rol en taken

  • 1. Het AOZ&V, samengesteld uit beleidsmedewerkers van de deelnemende gemeenten, verzorgt de voorbereiding van vergaderingen en voorstellen aan het bOOGO en kan gevraagd en ongevraagd advies uitbrengen aan het SOO en het bOOGO.

  • 2. Het SOO, samengesteld uit managers werkzaam in het Sociaal Domein van de deelnemende gemeenten, bespreekt de adviezen van het AOZ&V en adviseert gevraagd en ongevraagd het bOOGO.

Artikel 10 Uitvoeringsbudget

  • 1. Het uitvoeringsbudget bestaat in ieder geval uit een deel van middelen die de Centrumgemeente rechtstreeks vanuit het Rijk als decentralisatie-uitkering ‘vrouwenopvang en huiselijk geweld’ ontvangt, aangevuld met de jaarlijkse bijdragen van de gemeenten als bedoeld in artikel 11.

  • 2. De kosten die de Centrumgemeente maakt voor uitvoering van de taken genoemd in artikel 4 worden bekostigd uit de decentralisatie-uitkering ‘vrouwenopvang en huiselijk geweld’.

Artikel 11 Jaarlijkse bijdrage Groninger gemeenten

  • 1. De jaarlijkse bijdrage is het totaal benodigde budget voor Veilig Thuis minus de beschikbare rijksbijdrage. De resterende bijdrage wordt door de centrumgemeente bij de deelnemende gemeenten in rekening gebracht op basis van een verdeelsleutel inwoneraantal/gebruik in de verhouding 80 % inwoneraantal/ 20% gebruik. Het percentage gebruik wordt eens per 2 jaar opnieuw berekend op basis van 2 volledige voorgaande jaren.

  • 2. Na vaststelling en inwerkingtreding van deze Regeling stellen de colleges van de deelnemende gemeenten de jaarlijkse bijdrage van de gemeenten vast.

  • 3. Indien de jaarlijkse bijdrage ten opzichte van het voorgaande jaar, gelijk blijft , wordt de jaarlijkse bijdrage van de gemeenten door het college van de Centrumgemeente vastgesteld. Bij afwijkingen wordt de jaarlijkse bijdrage door de colleges van de gemeenten vastgesteld op voorstel van het college van de Centrumgemeente na bespreking in het bOOGO.

  • 4. Wanneer een nieuwe bovenwettelijke taak bij Veilig Thuis wordt belegd worden nadere afspraken gemaakt over de uitvoeringskosten tussen de Centrumgemeente en de gemeenten die die extra taak belegd hebben.

  • 5. De Centrumgemeente kan op basis van deze regeling geen andere kosten aan de gemeenten doorberekenen.

Artikel 12 Betaling

De gemeenten betalen jaarlijks op basis van een factuur vóór 1 september van het betreffende jaar de verschuldigde bijdrage aan de Centrumgemeente.

Artikel 13 Informatieplicht

  • 1. Het college van de Centrumgemeente dient op verzoek van een college van een gemeente, inlichtingen te verschaffen over de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheden.

  • 2. De colleges van de gemeenten geven het college van de Centrumgemeente alle inlichtingen die het college van de Centrumgemeente voor de uitoefening van zijn taken, genoemd in artikel 4, nodig heeft.

Artikel 14 Verantwoording

De Centrumgemeente rapporteert eens per jaar achteraf aan het bOOGO over de werkelijke besteding van het uitvoeringsbudget zoals vermeld in artikel 10 alsook over de toepassing van de juridische bevoegdheden waarover de Centrumgemeente op grond van deze regeling beschikt.

Artikel 15 Toetreding

  • 1. Een college van een niet-deelnemende gemeente kan een verzoek doen om tot deze Regeling toe te treden door toezending van een daartoe strekkend besluit van dat college aan het college van de Centrumgemeente.

  • 2. Toetreding is alleen mogelijk als de colleges van de gemeenten eensluidend instemmen met de toetreding.

  • 3. Tenzij bij het besluit tot toetreding anders is bepaald, gaat de toetreding in met ingang van de dag na bekendmaking overeenkomstig artikel 26 Wgr.

Artikel 16 Uittreding

  • 1. Een college van een gemeente kan uittreden door toezending van een daartoe strekkend besluit van dat college aan het college van de Centrumgemeente.

  • 2. Tenzij de colleges van de gemeenten, inclusief het college van de uittredende gemeente, eensluidend anders hebben besloten, vindt de uittreding plaats op 1 januari van het tweede jaar, volgend op dat waarin het besluit tot uittreding in het Gemeenteblad is bekend gemaakt.

  • 3. De colleges van de gemeenten, exclusief het college van de uittredende gemeente, besluiten eensluidend over de gevolgen van de uittreding.

  • 4. De colleges van de gemeenten verlenen mandaat aan het college van de centrumgemeente om op basis van de uitkomsten van het derde lid, de hoogte van de uittredingskosten vast te stellen en bekend te maken aan het college van de uittredende gemeente.

  • 5. Het college van de Centrumgemeente doet redelijkerwijs al het mogelijke om de kosten voor het uittredende college zo laag mogelijk te houden.

Artikel 17 Weghalen van bovenwettelijke taken; frictiekosten

  • 1. Deelnemende gemeenten kunnen de in art. 4 lid 4 genoemde bovenwettelijke taken weghalen bij Veilig Thuis indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      taken kunnen uitsluitend per 1 januari worden weggehaald,

    • b.

      er een opzegtermijn van 12 maanden wordt aangehouden en

    • c.

      de mededeling dient schriftelijk en gemotiveerd ingediend te worden bij het college van de Centrumgemeente.

  • 2. Deelnemers die bovenwettelijke taken weghalen bij Veilig Thuis dragen alle frictiekosten die daarvan het gevolg zijn.

  • 3. Het college van de Centrumgemeente besluit, na raadpleging van het bOOGO over het in rekening brengen van de frictiekosten en de datum waarop de beëindiging van de taak ingaat.

Artikel 18 Wijziging

  • 1. De Regeling kan op voorstel van het bOOGO worden gewijzigd bij eensluidende besluiten van de colleges van de gemeenten en na verkregen toestemming van hun raden.

  • 2. Tenzij bij het besluit tot wijziging anders is bepaald, treedt de wijziging van de Regeling in werking met ingang van de dag na bekendmaking overeenkomstig artikel 26 Wgr.

Artikel 19 Opheffing

  • 1. De Regeling kan worden opgeheven bij eensluidende besluiten van de colleges van de gemeenten na verkregen toestemming van hun raden.

  • 2. Eventuele baten komen ten goede aan de gemeenten, naar rato van hun jaarlijkse bijdrage.

  • 3. Tenzij bij het besluit tot opheffing anders is bepaald, treedt de opheffing van de Regeling in werking met ingang van de dag na bekendmaking overeenkomstig artikel 26 Wgr.

Artikel 20 Evaluatie

  • 1. Het bOOGO kan besluiten tot een evaluatie van de uitvoering van deze regeling.

  • 2. Onderwerp van de evaluatie zijn de vorm, de inhoud en de uitvoering van de samenwerking.

  • 3. De evaluatie wordt ter kennis gebracht van de colleges van de gemeenten.

Artikel 21 Bekendmaking

Het college van de Centrumgemeente wordt aangewezen als gemeentebestuur zoals bedoeld in artikel 26, eerste en tweede lid, van de Wgr.

Artikel 22 Gegevensbescherming

De Centrumgemeente legt aan Veilig Thuis de verplichting op om alle passende technische en organisatorische maatregelen te nemen om de persoonsgegevens die worden verwerkt ten dienste van de gemeenten (zijnde, de verantwoordelijken) te beveiligen en beveiligd te houden tegen verlies of tegen enige vorm van onzorgvuldig, ondeskundig of ongeoorloofd gebruik.

Artikel 23 Archivering

De archivering met betrekking tot de door de Centrumgemeente uitgevoerde taken, geschiedt op basis van de bepalingen die de Centrumgemeente ook voor haar eigen processen hanteert.

Artikel 24 Inwerkingtreding

Deze Regeling treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking overeenkomstig artikel 26 Wgr en wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

Artikel 25 Citeertitel

Deze Regeling kan worden aangehaald als: Gemeenschappelijke Regeling voor Veilig Thuis Groningen.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door:

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eemsdelta op 13 december 2023,

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen op 20 december 2023,

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Het Hogeland op 4 oktober 2023,

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Midden-Groningen op 30 november 2023,

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldambt op 15 november 2023,

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Pekela op 28 november 2023,

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stadskanaal op 18 december 2023,

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veendam op 18 december 2023,

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerkwartier op 17 mei 2023,

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerwolde op 6 december 2023,

Toelichting bij de centrumregeling Veilig Thuis Groningen

Algemene toelichting

1.Aanleiding en doel

Een passende juridische grondslag ontwerpen voor de besluitvorming over de opdracht aan Veilig Thuis Groningen (VTG) was één van de onderdelen van de bestuurlijke opdracht1 om de governance te verbeteren.

Gelet op de positieve ervaring met centrumregeling-constructies in andere regio’s voor de taken van Veilig Thuis-organisaties, is voor de regio Groningen ook voor een centrumregeling gekozen als juridische grondslag, maar ook omdat:

  • -

    voor de verspreiding van DUVO-middelen het een wettelijke plicht is om samen te werken; deze rechtsvorm sluit goed aan op de financiële stromen,

  • -

    de centrumregeling (hierna: CR) zorgt voor bestuurlijke legitimatie en minder bestuurlijke drukte (besluitvorming door centrumgemeente i.p.v. 10 colleges),

  • -

    het aansluit op bestaande structuren zoals bijv. de CR voor Beschermd Wonen,

  • -

    een ‘reguliere’ gr-constructie een te zware vorm is en een convenant daarentegen een onvoldoende solide juridische basis vormt voor samenwerking en besluitvorming voor dit beleidsterrein.

Voorstellen over VTG werden tot de inwerkingtreding van deze centrumregeling2, besproken in de gecombineerde vergadering van het dagelijks bestuur PG&Z3 en het bestuurlijke OOGO4 en in sommige situaties, daarna ter besluitvorming aan de colleges van B&W voorgelegd. Het bOOGO is geen besluitvormend orgaan.

Naast de besluitvorming is in deze CR ook verankerd:

  • a.

    De subsidierelatie

    Vanaf de start in 2016 is door de RIGG5 namens de Groninger gemeenten een bijdrage verstrekt voor de uitvoering van taken op basis van een overeenkomst met inkoopvoorwaarden en een Programma van Eisen. Met de inwerkingtreding van deze regeling is er sprake van een ‘zuivere’ subsidierelatie tussen de centrumgemeente en VTG.

  • b.

    Het contractmanagement

    Een van de taken die bij de centrumgemeente is ondergebracht is het contractmanagement; de RIGG heeft in deze CR geen rol meer.

2.Scope van de regeling

De taken die nu uitgevoerd worden door VTG vormen het onderwerp van deze regeling.

Het betreft de wettelijke en bovenwettelijke taken die gemeenten moeten uitvoeren op het terrein van huiselijk geweld en kindermishandeling. die een basis vinden in de Wmo.

De wettelijke taken zijn (art. 4.1.1.lid 2 en 3 Wmo):

  • het geven van advies en zo nodig het bieden van ondersteuning aan ieder die in verband met een vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling om dit advies vraagt;

  • het fungeren als meldpunt voor gevallen of vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling;

  • het naar aanleiding van een melding onderzoeken of daadwerkelijk sprake is van huiselijk geweld of kindermishandeling;

  • het beoordelen van de vraag of - en zo ja tot welke stappen de melding aanleiding geeft;

  • het in kennis stellen van een instantie die passende professionele hulp kan verlenen, van de melding, indien het belang van de betrokkene of de ernst van de situatie daartoe aanleiding geeft;

  • het in kennis stellen van de politie of de raad voor de kinderbescherming van een melding van (een vermoeden van) huiselijk geweld of kindermishandeling indien het belang van de betrokkene of de ernst van het feit daar aanleiding toe geeft;

  • indien Veilig Thuis een verzoek tot onderzoek doet bij de raad voor de kinderbescherming, het in kennis stellen van het college van B&W;

  • monitoring;

  • het op de hoogte stellen van de melder van de stappen die naar aanleiding van zijn melding zijn ondernomen.

Een Veilig Thuis dient minimaal deze in de wet genoemde taken uit te voeren. Daarnaast kan een college van B&W Veilig Thuis de opdracht geven om andere niet wettelijke taken in de sfeer van huiselijk geweld en kindermishandeling uit te voeren. Deze worden de bovenwettelijke taken genoemd in deze CR. Dat zijn er, bij de inwerkingtreding van deze centrumregeling drie, te weten:

  • a.

    Kenniscentrum Huiselijk Geweld (incl. voorlichting en deskundigheidsbevordering)

  • b.

    Intensief casemanagement en kindhulpverlening bij huisverboden

  • c.

    Beschermingstafel Jeugd (BTJ)6

Wettelijke taken zijn dus ‘imperatief’ (die moeten) en boven-wettelijke taken zijn ‘facultatief’ (aanvullend; keuzevrijheid gemeenten).

3.Taken en bevoegdheden centrumgemeente

De centrumgemeente Groningen voert op grond van deze CR de taken uit namens de andere deelnemende gemeenten, op basis van een mandaat, verleend door het college van B&W. Er worden geen bevoegdheden overgedragen. Iedere deelnemende gemeente blijft zelf eindverantwoordelijk.

De mandaatgever (= college) kan het mandaat intrekken. Maar dat is niet eenvoudig en gaat ook met kosten gepaard (zie hierna onder uittreding en frictiekosten).

De taken die aan de centrumgemeente gemandateerd zijn, zijn (art. 4 lid 3) :

  • 5.

    het opstellen van een Programma van Eisen ten behoeve van de subsidieaanvraag;

  • 6.

    het beoordelen van aanvragen om subsidie van Veilig Thuis;

  • 7.

    het nemen van besluiten tot verlening van subsidie, inclusief de uitvoeringsovereenkomst aan Veilig Thuis;

  • 8.

    het verzorgen van de complete administratieve procedure van het subsidietraject;

  • 9.

    het verzorgen van de voortgangscontrole bij Veilig Thuis;

  • 10.

    het verzorgen van de vaststelling van de subsidie aan Veilig Thuis;

  • 11.

    het voeren van eventuele bestuursrechtelijke procedures die het gevolg zijn van de subsidiebesluiten.

De gemandateerde (= het college van de centrumgemeente) kan op grond van deze regeling ondermandaten en ondervolmachten verlenen binnen de eigen organisatie, voor de in lid 2 van artikel 5 genoemde besluiten. Dit moet vastgelegd worden in het mandaatregister van de centrumgemeente.

Voor spoedeisende gevallen kan het college van de centrumgemeente mandaat verlenen aan de portefeuillehouder jeugd (art. 5 lid 3). Het gaat om calamiteiten die de financiën raken, niet de inhoud, en waarvoor het reguliere mandaat in art. 5 lid 1 niet voldoet. Het gaat bijvoorbeeld om de situatie dat er een grote piek aan aanmeldingen in de zomervakantie voordoet en de verantwoordelijke personen bij de CG niet aanwezig zijn. De genoemde bestuurder kan dan, vooruitlopend op het Bestuurlijk Overleg bijv. een externe aanstellen en voor de extra kosten een garantie afgeven.

De aanleiding voor het opnemen van dit artikellid is dat er zich eerder deze situatie heeft voorgedaan en zich vaker zou kunnen voordoen en dat het treffen van maatregelen in een dergelijke situatie juridisch gefundeerd moeten zijn.

Naast het mandaat verlenen de colleges ook volmacht voor het verrichten van rechtshandelingen, nodig voor het behartigen van de doelen en uitvoeren van de taken genoemd in deze regeling.

4.Proces besluitvorming

Onderdeel van de bestuurlijke opdracht (zie 1.) was het versterken van zowel de bestuurlijke als de ambtelijke overlegstructuur, met nadrukkelijk aandacht voor de verbinding tussen de regiogemeenten en de centrumgemeente en de verbinding tussen de ambtelijke voorbereiding en de bestuurlijke vertegenwoordigers.

Voorstellen over huiselijk geweld en kindermishandeling die besproken moeten worden in het bOOGO, worden voorbereid door de centrumgemeente in samenspraak met het afstemmingsoverleg en vervolgens ter advisering voorgelegd aan het voorbereidingsoverleg HG&KM, het AOZ&V en het SOO.

Het inhoudelijk overleg met VTG vindt plaats op ambtelijk (afstemmingsoverleg en managementoverleg) en op bestuurlijk niveau (BO). In een bijlage is de nieuwe overlegstructuur opgenomen.

Er zijn nog 2 andere wijzigingen t.o.v. de huidige situatie:

  • -

    voorstellen worden besproken in het bOOGO en dus niet meer (tevens) voorgelegd aan het DB PG&Z. Wel is er een verbinding met het DB PG&Z: de portefeuillehouder jeugdhulp is lid van het BO.

  • -

    de CR biedt ruimte om het BO uit te breiden met een 3e lid, een wethouder niet afkomstig uit de centrumgemeente. Het BO bepaalt, na raadpleging van het bOOGO, of er een derde lid wordt toegevoegd en wie het 3e lid wordt. Regionale spreiding zal een belangrijk argument zijn voor het vervullen van deze positie. In deze situatie zal er 1 lid afkomstig zijn van de Centrumgemeente.

Uitgangspunt is (bestuurlijke) solidariteit: alle deelnemende gemeenten staan er voor in dat VTG haar taken zo goed mogelijk kan uitvoeren. Het bOOGO is geen besluitvormend orgaan; neemt dus geen formele besluiten. Dat is voorbehouden aan de colleges van de deelnemende gemeenten en, binnen het in de regeling beschreven mandaat, de centrumgemeente.

5.Subsidie

Zoals onder 1. is aangegeven wordt op basis van deze regeling aan VTG een subsidie verstrekt met een uitvoeringsovereenkomst.

VTG werd tot de inwerkingtreding van deze regeling steeds gefinancierd met een (jaarlijkse) subsidie. Die keuze is gemaakt om gemakkelijker gebruik te kunnen maken van bestuursrechtelijke sturingsinstrumenten, zoals het achteraf vaststellen van de noodzakelijke kosten.

Een zuivere subsidieverhouding zou niet hoeven te worden aanbesteed, omdat deze om die reden niet kwalificeert als een overheidsopdracht in de zin van de aanbestedingsregelgeving.

Een “zuivere” subsidieverhouding, dus zonder uitvoeringsverplichting, is voor het onderhavige doel echter ongeschikt. De gemeenten willen immers, in het belang van de cliënten, verzekerd zijn dat de meldingen ook daadwerkelijk en tijdig worden afgehandeld.

De wet biedt echter (in artikel 4:36 Awb) de mogelijkheid om, met een zogeheten “uitvoeringsovereenkomst”, een uitvoeringsverplichting te incorporeren in een subsidieverhouding. In het geval van een uitvoeringsovereenkomst kan nakoming geëist worden in een civiele procedure.

Het enige verschil is dat in elk geval de hoofdelementen van de subsidie, het bedrag, de te subsidiëren (hoofd)prestatie en de aan de subsidie verbonden verplichtingen – in de subsidie beschikking moeten staan.

Via de combinatie van een subsidie met uitvoeringsovereenkomst kunnen dezelfde afspraken gemaakt worden als met een ‘gewone’ overeenkomst. Het verschil in vormgeving heeft echter wel consequenties.

Een subsidie is een bestuursrechtelijke verhouding waar de overheid dus aanzienlijk méér aan het stuur zit dan in een meer horizontale contractverhouding.

De Algemene wet bestuursrecht geeft de overheid onder omstandigheden de mogelijkheid de subsidie op eigen gezag en eenzijdig op te schorten, te wijzigen of (soms zelfs: met terugwerkende kracht) in te trekken.

Er geldt bovendien een standaard en beproefd regime van bevoorschotting en controle achteraf, waarbinnen het aan de subsidieontvanger is aan te tonen dat hij de gesubsidieerde activiteiten heeft uitgevoerd. Invordering van teveel betaalde subsidie kan door middel van door de gemeente uit te vaardigen dwangbevelen. De besluitvorming van de gemeente over de subsidie wordt door de bestuursrechter op rechtmatigheid getoetst, met inachtneming van beleidsvrijheid van het college.

Een en ander is aanmerkelijk gunstiger dan in de context van een overeenkomst zonder subsidie sprake zou zijn. In vrijwel al deze gevallen zou voor het zelfde resultaat eerst een (lange) civiele procedure moeten worden gevoerd, waarin het bovendien primair aan de gemeente is om aan te tonen dat de prestatie niet of onvoldoende is geleverd.

De civiele rechter wordt in het geval van een subsidieverhouding alleen ingeschakeld als nakoming van de uitvoeringsovereenkomst wordt gevorderd. In de praktijk blijkt dat echter zelden nodig, omdat de bestuursrechtelijke mogelijkheden meestal volstaan voor het te bereiken resultaat. Het voorgaande betekent dus dat vanuit juridisch opzicht een voorkeur bestaat voor een subsidieverhouding met uitvoeringsovereenkomst boven een overeenkomst van opdracht.

De Algemene subsidieverordening (ASV) van de centrumgemeente is van toepassing op de subsidie aan VTG. De ASV regelt o.m. de bevoorschotting en het toezicht. Daarnaast zijn voor deze subsidierelatie ‘Nadere regels’ vastgesteld. Dit juridische instrument is noodzakelijk om de centrumgemeente de positie te verschaffen om handhavend op te treden.

De subsidie wordt verleend met een uitvoeringsovereenkomst. Deze overeenkomst bevat de juridische verplichting voor de subsidieontvanger om de overeengekomen prestaties uit te voeren. Die prestaties (kwantitatief en kwalitatief) staan vermeld in de subsidieverleningsbeschikking en bevat tevens de afspraken over o.m. de overlegstructuur, verantwoording en ontwikkelopgaven, zowel bij gemeenten als VTG voor het subsidietijdvak. Ook de samenwerkingsafspraken die tussen VTG en het Lokale Veld7 gemaakt zijn maken onderdeel uit van de beschikking.

Overigens is het de bedoeling om toe te werken naar een meerjarige subsidieovereenkomst. Het geeft VTG meer zekerheid om langdurige afspraken te maken voor de uitvoering van taken. En het vermindert bij de gemeenten de ambtelijke en bestuurlijke inzet.

6.Budget

VTG vraagt subsidie aan conform de ASV van de centrumgemeente. Subsidie wordt toegekend voor de noodzakelijke kosten voor het uitvoeren van de aan haar opgedragen taken.

Het beschikbare budget voor het verlenen van de subsidie bestaat uit:

  • -

    middelen uit de decentralisatie-uitkering vrouwenopvang (DUVO) die door het rijk uitgekeerd worden aan de centrumgemeente; althans dat deel dat bestemd is voor de taken die VTG moet uitvoeren8,

  • -

    bijdragen die de deelnemende gemeenten toekennen.

In artikel 11 wordt de methodiek voor de vaststelling van de jaarlijkse gemeentelijke bijdragen beschreven. In het tweede lid is bepaald dat bij de inwerkingtreding de hoogte van de bijdragen per gemeente worden vastgelegd. Wanneer de bijdragen onverhoopt toch verhoogd moeten worden dan doet het bOOGO, op voordracht van de centrumgemeente, een voorstel aan de deelnemende colleges van B&W (lid 3). Pas nadat alle colleges ingestemd hebben met de verhoging is er een besluit en wordt de jaarlijkse bijdrage verhoogd.

De uitvoeringskosten die de CG maakt worden gedekt uit de DUVO-middelen (art. 10 lid 2)

7.Verantwoording

De uitvoering van de taken van de deelnemende gemeenten worden met deze regeling belegd bij de centrumgemeente. In de regeling is opgenomen dat het college van de centrumgemeente verantwoording aflegt aan het bOOGO; dus niet aan de colleges.

Jaarlijks moet verantwoording worden afgelegd over de financiën én over het gebruik van de juridische bevoegdheden (art.14).

8.Onderbrengen en weghalen van taken en bevoegdheden; frictiekosten

Art. 16 regelt de procedure wanneer een college van een deelnemende gemeente wil uittreden uit deze regeling.

Daarnaast is het mogelijk om a. nieuwe taken onder te brengen en taken weg te halen bij VTG (resp. art. 4 lid 4 en art. 17) en b. bevoegdheden die toegekend zijn aan de centrumgemeente, in te trekken (art. 5 lid 5).

Ad a: onderbrengen en weghalen van taken

Wanneer taken worden weggehaald bij VTG, dus door een college bij een andere organisatie dan VTG worden belegd, dan heeft dat gevolgen voor VTG en de centrumgemeente. Er zullen frictiekosten worden gemaakt m.n. vanwege boventallige FTE’s. Een ander effect van het weghalen van taken is dat het totaal van de gemeentelijke bijdragen afneemt; dat er dus minder budget beschikbaar is en de kosten over minder gemeenten verdeeld worden.

Daarbij is van belang onderscheid te maken tussen het weghalen van wettelijke taken en bovenwettelijke taken.

Beëindigen van een wettelijke taak betekent feitelijk uittreden uit de centrumregeling. De procedure zoals beschreven in artikel 16 moet dan gevolgd worden.

Anders is dat bij het beëindigen van een bovenwettelijke taak (art.17). VTG moet een redelijke termijn, van in ieder geval 12 maanden, gegeven worden om te anticiperen op de nieuwe situatie. Het bepalen van het moment waarop de taak eindigt alsook het bepalen van de hoogte van de frictiekosten die betaald moeten worden door het college dat de taak beëindigd, is maatwerk. Het is vooral afhankelijk van welke taak wordt opgezegd, of er meer gemeenten zijn die de taak opzeggen (of in het verleden hebben opgezegd) en of VTG nog met het resterende taakopdracht de kwaliteit van de uitvoering kan borgen.

Van de 3, bij het aangaan van deze regeling, bovenwettelijke taken (zie onder 2.), zal het opzeggen van de taak ‘intensief casemanagement bij tijdelijke huisverboden’ in ieder geval een hoog bedrag aan frictiekosten te zien geven. Voor het uitvoeren van deze taak is de minimaal benodigde personele capaciteit, groot. Als beëindiging betekent dat de kwaliteit niet meer geborgd kan worden en er door beëindiging van de taak een aantal FTE’s boventallig worden, zullen de frictiekosten aanzienlijk zijn.

Ook kan de centrumgemeente frictiekosten hebben als taken worden beëindigd. De omvang van de kosten is afhankelijk van de hiervoor genoemde factoren; het bepalen van de hoogte van die frictiekosten is dus ook maatwerk.

Ook VTG kan een bovenwettelijke taak of deel van de opdracht beëindigen. In dat geval moet aan de gemeenten een redelijke termijn gegund worden om de uitvoering van die taak elders onder te brengen. Bij de bespreking over het Programma van Eisen en daarna bij de indiening van de subsidieaanvraag zal de wens om de taak te beëindigen in ieder geval ter sprake komen. De effecten van het (deels) beëindigen van taken worden vervolgens verwerkt in de subsidieverlenings-beschikking.

Ad b. : beëindigen van bevoegdheden

Het intrekken van een mandaat of een volmacht aan de centrumgemeente voor het uitvoeren van een wettelijke taak komt feitelijk neer op het uittreden uit de regeling. Het is theoretisch wel mogelijk; in de regeling is een termijn van 12 maanden opgenomen.

In geval van een bovenwettelijke taak moet de beëindiging tijdig, ook tenminste 12 maanden vooraf (art. 5 lid 5) en schriftelijk gemotiveerd meegedeeld worden aan de centrumgemeente. Naar het zich laat aanzien zullen de frictiekosten in deze situatie nihil zijn.

Artikelsgewijze toelichting

  • Artikel 1 sub b:

    Het afstemmingsoverleg is de verbinding tussen VTG en gemeenten zowel ambtelijk als bestuurlijk en bestaat uit tenminste 1 (team-)manager van VTG en 2 of 3 beleidsmedewerkers van de Groninger gemeenten, waaronder in ieder geval de beleidsmedewerker van de Centrumgemeente. Het afstemmingsoverleg bereidt de vergaderingen van het managementoverleg en het bestuurlijk overleg voor. Het afstemmingsoverleg houdt de vinger aan de pols m.b.t. de uitvoering van de uitvoeringsovereenkomst, stuurt in dat kader op geld en inhoud en geeft, indien nodig, signalen af aan de brede beleidsgroep HG&KM en/of het managementoverleg en bestuurlijk overleg.

  • artikel 4 lid 3:

    Deze opsomming is niet limitatief. Wanneer de centrumgemeente een taak uitvoert die hier niet is genoemd dient de centrumgemeente dit te melden in het bOOGO (informatieplicht) en op te nemen in het verslag van de verantwoording van de toepassing van bevoegdheden (art. 14).

    Artikel 4 lid 3 onder b:

    Om het proces van de subsidieaanvraag- en beoordeling goed te laten aansluiten op het gemeentelijke begrotingsproces zal VTG na inwerkingtreding van deze regeling haar subsidieaanvraag eerder indienen, te weten vóór 1 juli, in plaats van 1 oktober.

    Artikel 4 lid 3 onder c:

    In een Centrumregeling worden zoveel mogelijk, vooral uitvoerende en voorbereidende, taken bij de centrumgemeente belegd; zie de opsomming in art. 4 lid 3. In deze regeling zijn twee uitzonderingen opgenomen.

    • 1.

      de vaststelling van de subsidiebeschikking en de uitvoeringsovereenkomst worden de eerste twee jaar na inwerkingtreding van deze regeling (dat zullen waarschijnlijk de subsidiebeschikkingen voor de jaren 2024 en 2025 zijn) eerst besproken in het bOOGO; de tekst biedt de ruimte om na die twee jaar indien gewenst en nodig, de beschikking aan het bestuur voor te leggen;

    • 2.

      wanneer het concept-Programma van Eisen en/of de concept-subsidiebeschikking zullen leiden tot een substantiële verhoging van de gemeentelijke bijdrage zullen deze documenten eerst voorgelegd worden aan het bOOGO (art. 6 lid 1 sub d).

  • art. 4 lid 4:

    In de considerans is expliciet verwezen naar de wettelijke taken die opgedragen moeten worden aan een Veilig Thuis-organisatie. Dit artikellid verwijst naar de bovenwettelijke taken. Het gaat, ten tijde van het inwerkingtreden van deze regeling om de volgende drie:

    • a.

      Kenniscentrum Huiselijk Geweld (incl. voorlichting en deskundigheidsbevordering)

    • b.

      Intensief casemanagement en kindhulpverlening bij huisverboden

    • c.

      Beschermtafel Jeugd (BJT)

  • Deelnemers kunnen op grond van dit artikellid andere bovenwettelijke taken ter uitvoering bij VTG onderbrengen. Voorwaarde is wel dat de nieuwe taak niet mag leiden tot zodanige (capaciteits-) problemen dat een goede uitvoering van de hierboven genoemde, reeds bij VTG belegde bovenwettelijke taken, niet geborgd kan worden. De centrumgemeente vraagt daartoe advies bij VTG en informeert het bOOGO.

  • art. 5 lid 1:

    Onder ‘ruimste zin des woord’ wordt verstaan alle besluiten die nodig zijn in het kader van subsidieverlening, -vaststelling, invordering.

  • art. 5 lid 2:

    De verwachting is dat (onder-)mandaten en (onder-)volmachten vooral gebruikt worden bij een piek van aanmeldingen, of in vakantieperiodes. Door het afstemmingsoverleg kan een signaal afgeven worden aan het BO met het oog op het mogelijk moeten toepassen van het (onder-)mandaat.

  • Art. 5 lid 2 onder b:

    Met ‘incidentele restmiddelen’ wordt bedoeld, middelen die beschikt zijn aan VTG maar die ze om verschillende reden niet volledig hebben uitgegeven. Deze vallen dan terug aan centrumgemeente.

    Deze middelen kunnen dan worden besteed in het jaar daarop, aan nieuwe incidentele activiteiten. In overleg met de brede beleidsgroep kan de inzet ervan ambtelijk worden afgehandeld. Zo is het onderzoek door het Verweij-Jonker is destijds uit de incidentele restmiddelen betaald. Het gaat doorgaans om een beperkt budget.

    Als het gaat om structurele restmiddelen moet het voorgelegd worden aan het bOOGO.

  • art. 6 lid 1 onder c:

    De jaarrekening en het jaarverslag worden door de centrumgemeente ter kennisname naar de colleges gestuurd.

  • Art. 6 lid 1 onder d:

    Dit artikellid is aanvullend op art. 4 lid 3 onder c. De eerste twee jaar na inwerkingtreding van de centrumregeling wordt de subsidieverleningsbeschikking in ieder geval voorgelegd aan het bOOGO voordat de centrumgemeente kan beschikken. Daarna wordt de concept-verleningsbeschikking en/of het Programma van Eisen alleen aan het bOOGO voorgelegd wanneer deze documenten kunnen leiden tot een substantiële verhoging van de gemeentelijke bijdrage. Of een substantiële verhoging wordt verwacht wordt in ieder geval besproken in het regionale beleidsgroep HGKM.

  • art. 6 lid 3:

    Dit artikellid is opgenomen om de inhoudelijk verantwoordelijke portefeuillehouders tenminste 1 keer per jaar bijeen te laten komen om bijvoorbeeld thema’s of ontwikkelingen met elkaar te bespreken; de brede aanpak op huiselijk geweld en kindermishandeling. Niet alle leden van het bOOGO zijn portefeuillehouder huiselijk geweld en kindermishandeling. Deze met ‘plenair overleg’ aangeduide bijeenkomsten zijn dus geen vergaderingen van het bOOGO.

  • art. 7 lid 1:

    De centrumgemeente levert zowel de voorzitter van het bOOGO als de voorzitter van het DB PG&Z; de functie van portefeuillehouder jeugd voor PG&Z wordt niet vervuld door de centrumgemeente omdat de functie van voorzitter PG&Z niet samengaat met de functie van portefeuillehouder jeugd in het bestuur van de gr PG&Z.

  • art. 10 lid 4:

    In het financieel verslag (zie art. 14 verantwoording) worden de kosten vermeld die gemaakt zijn voor de uitvoering, inclusief de kosten voor de uitvoeren van bovenwettelijke taken.

  • art. 16 lid 2:

    Betekent dus dat de uittreding uit de centrumregeling pas een feit is twee jaar na het besluit (t+2).


Noot
1

DB PG&Z/bOOGO d.d. 9 april 2021

Noot
2

Een centrumregeling is een vorm van een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regeling (Wgr).

Noot
3

Aan de gemeenschappelijke regeling Publieke Gezondheid en Zorg zijn taken en bevoegdheden toegekend op het terrein van de publieke gezondheid (delegatie) en de inkoop van jeugdhulp (mandaat).

Noot
4

bOOGO = bestuurlijk op overeenstemming gericht overleg. Voorstellen over beschermd wonen, huiselijk geweld en kindermishandeling, vrouwen opvang en maatschappelijke opvang, Wmo en de WLZ worden aan het bOOGO voorgelegd.

Noot
5

RIGG = regionaal inkooporganisatie Groninger gemeenten. De RIGG ondersteunt deze gemeenten bij de inkoop van jeugdhulp.

Noot
6

In casuïstiek waar gedwongen kader dreigt neemt Veilig Thuis het initiatief tot een Beschermingstafel Jeugd. Daarvoor wordt een verzoek ingediend bij de gemeente. Andersom kan de Raad voor de Kinderbescherming Veilig Thuis uitnodigen als zij betrokken zijn bij een casus die wordt besproken in een BTJ of als zij wellicht nog betrokken zullen worden.

Noot
7

Met het ‘Lokale Veld’ worden de sociale teams in de deelnemende gemeenten bedoeld.

Noot
8

Met de DUVO-middelen worden ook andere taken bekostigd zoals vrouwenopvang.