VTH-beleidsplan (2024-2027) gemeente Cranendonck

Geldend van 30-12-2023 t/m heden

Intitulé

VTH-beleidsplan (2024-2027) gemeente Cranendonck

Inleiding

Voor u ligt het Vergunning-, Toezicht- en Handhavingsbeleid 2024-2027 (lees verder: VTH- beleidsplan) van de gemeente Cranendonck. In dit beleidsplan geven wij duidelijkheid over de

wijze van vergunningverlening, toezicht op het naleven van de vergunning en de handhaving van regels over het bouwen, het gebruik van gebouwen en de openbare ruimte. Dit zijn de wettelijke Vergunnings-, Toezichts-, en Handhavingstaken (verder: VTH-taken). Op 1 januari 2024 treedt de Omgevingswet (lees verder: Ow) in werking. Hierdoor verandert de wettelijke grondslag voor de VTH-taken. Dit beleidsplan geeft weer hoe wij op een eenduidige werkwijze tot een optimale inzet van onze beschikbare middelen willen komen om zo de doelen te bereiken die in dit beleid worden genoemd. Het biedt verder een belangrijke basis voor het jaarlijks opstellen van het Uitvoeringsprogramma voor Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (verder: Uitvoeringsprogramma VTH). In het Uitvoeringsprogramma VTH worden de prioriteiten, doelen, activiteiten en methoden uit dit beleid op operationeel niveau beschreven. Het Uitvoeringsprogramma is dan ook een concreet actieplan voor het betreffende jaar.

Vergunningverlening, toezicht en handhaving zijn voor de overheid in relatie tot inwoners en bedrijven belangrijke instrumenten. Initiatiefnemers willen graag hun initiatieven en ideeën kunnen realiseren, terwijl omwonenden en andere belanghebbenden willen dat hun belangen worden beschermd. Door middel van voorliggend VTH-beleidsplan kan de gemeente Cranendonck transparant zijn over wat we doen, waarom we het doen, welke keuzes we maken bij het uitvoeren van onze VTH-taken en hoe we dit hebben georganiseerd.

Vanwege de ontwikkelingen op het gebied van het Omgevingsrecht, zoals de inwerkingtreding van de Ow en de Wet kwaliteitsborging (verder: Wkb), verandert er de komende jaren veel in de werkwijze van de VTH-taken. Om deze redenen is dit VTH-beleidsplan een dynamisch document dat tussentijds kan worden aangepast indien de veranderende wet- en regelgeving hierom vraagt. Daarnaast is het VTH-beleidsplan afgestemd met verschillende interne- en externe partijen als politie, Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost (VRBZO) en Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant

(Odzob). Het VTH-beleidsplan is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Cranendonck (college van B&W) en ter kennisname naar de gemeenteraad van de gemeente Cranendonck (gemeenteraad) en de Provincie Noord-Brabant gestuurd.

De “BIG 8

In dit beleid volgen wij de systematiek van de BIG 8-cyclus uit de Wet VTH. Met de komst van de Ow zal de Wet VTH worden opgenomen in afdeling 18.3 van de Ow. Deze nieuwe afdeling biedt de grondslag voor de kwaliteitsbevordering van de uitvoering en de handhaving.

De verschillende stappen in de cyclus van de “BIG 8” vormen samen het VTH-beleid en het Uitvoeringsprogramma. Ook geven de stappen richting aan de systematiek van doorwerking en evaluatie. In dit beleidsplan wordt de BIG 8-cyclus aan de hand van hoofdstukken weergegeven. Ieder hoofdstuk staat voor een bepaalde stap uit de cyclus. In figuur 1 zijn de hoofdstukken van dit beleid geïllustreerd. De stappen van de BIG 8-cyclus worden op een schematische wijze weergegeven in de leeswijzer. De stappen van de systematiek van de “BIG 8” zullen hieronder nader worden toegelicht.

  • 1.

    Prioriteiten & doelen: dit zijn de te behalen doelen en gestelde prioriteiten binnen de gemeente Cranendonck. De relevante ontwikkelingen en evaluaties voor dit VTH- beleidsplan worden bekeken.

  • 2.

    Strategie, programma en organisatie: dit kader bevat een vertaling van de eerder gevormde doelstellingen naar een manier waarop deze worden ingezet bij de uitvoering van de VTH-taken. Dit wordt nader vormgegeven in het Uitvoeringsprogramma.

  • 3.

    Werkwijze: hierin wordt beschreven op welke wijze de VTH-taken worden geprioriteerd. Dit wordt gedaan aan de hand van een risicoanalyse, zodat kan worden vastgelegd op welke manier de gemeente toetst, toezicht houdt en handhaaft.

  • 4.

    Uitvoering: dit bevat de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de werkzaamheden in praktijk. Er wordt gekeken naar de wijze waarop de strategie wordt uitgevoerd om aan de gestelde doelstellingen te kunnen voldoen. Dit wordt nader vormgegeven in het Uitvoeringsprogramma.

  • 5.

    Programmaevaluatie: hier wordt inzicht gegeven in welke middelen er beschikbaar zijn voor het uitvoeren van de VTH-taken. Verder is opgenomen op welke wijze wordt gemonitord en, of de geformuleerde doelen worden behaald.

  • 6.

    Beleidsevaluatie: het daadwerkelijk evalueren van het beleid gebeurt bij de laatste stap van de cyclus. Hierbij wordt de voortgang van de uitvoering gemonitord. Er wordt beoordeeld of, en in welke mate de doelstellingen worden gehaald. Aan de hand hiervan wordt, indien nodig, bijgestuurd.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 1 BIG 8-cyclus

Leeswijzer

Deze leeswijzer heeft als doel het duidelijk maken welk onderdeel van de BIG 8-cyclus in welk hoofdstuk van dit VTH-beleidsplan wordt beschreven. De onderstreepte, dikgedrukte woorden zijn onderdeel van de BIG 8-cyclus. De iconen komen bij elk hoofdstuk terug in dit beleid en in de overige documenten van de BIG 8-cyclus.

1. Omgevingsanalyse

  • Ten behoeve van de prioriteiten en doelen voor de komende beleidsperiode beschrijven we in dit hoofdstuk:

    • o

      de verbeterpunten uit de evaluaties van afgelopen beleidsperiode;

    • o

      de relevante ontwikkelingen voor deze beleidsperiode.

  • In het Uitvoeringsprogramma geven we de stand van zaken van deze ontwikkelingen.

2. Missie, visie, doelstellingen en activiteiten

  • De missie in hoofdstuk 2 vloeit voort uit de visiedocumenten van de gemeente.

  • Aan de hand van onze visie bepalen we de strategie op het gebied van VTH voor deze beleidsperiode.

  • Met de uiteengezette doelstellingen/uitgangspunten in hoofdstuk 2 geven we richting aan het programma voor de komende beleidsperiode.

  • Dit programma krijgt vorm in het Uitvoeringsprogramma. Daar wijzen we specifieke acties toe voor dat jaar om de doelstellingen te behalen.

  • We hebben een monitoringstool voor doelstellingen waarin we deze acties opnemen en waarin we de voortgang bijhouden.

3. Risicoanalyse en prioritering

  • In hoofdstuk 3 beschrijven we hoe de risicoanalyse is opgesteld en hoe de prioritering is aangebracht.

  • Door middel van deze risicoanalyse en prioritering wordt onze werkwijze voor de VTH-taken vormgegeven.

  • Daarbij laten we zien wat de top 5 activiteiten voor de komende beleidsperiode op het gebied van de Ow zijn.

  • In het Uitvoeringsprogramma maken we de koppeling tussen de risicoanalyse, de prioritering en de beschikbare en benodigde middelen.

4. Borging uitvoering

  • De beschikbare middelen voor de komende beleidsperiode worden inzichtelijk in hoofdstuk 4.

  • Aan de hand van dit inzicht kan worden gemonitord of de gestelde doelen haalbaar zijn en, of deze moeten worden bijgesteld.

  • In de Uitvoeringsprogramma’s wordt hier voor dat specifieke jaar verder op in gegaan.

5. Evaluatie

  • Met de beleidsevaluatie maken we de beleidscyclus rond.

  • In hoofdstuk 5 van het VTH-beleidsplan wordt de methode voor de evaluatie van het VTH-beleidsplan en het Uitvoeringsprogramma beschreven.

  • Jaarlijks wordt het Uitvoeringsprogramma geëvalueerd, zodat eventueel bij kan worden gestuurd en elke beleidsperiode een evaluatie kan worden uitgevoerd van het VTH- beleidsplan.

6. Strategieën en werkwijzen

  • In hoofdstuk 6 gaan we in op de wijze waarop ons werk wordt uitgevoerd.

  • Dit wordt aangevuld met mogelijke veranderingen onder de Ow en de Wkb.

  • Daarbij wordt aangegeven hoe de risicoanalyse en prioritering doorwerken in de praktijk.

Hoofdstuk 1 – Omgevingsanalyse

In dit hoofdstuk evalueren we de vorige beleidsperiode en zullen we ingaan op de verbeterpunten uit de evaluaties. Ook geven we een beschrijving van de juridische, maatschappelijke en organisatorische ontwikkelingen die van invloed zijn op de VTH-werkzaamheden voor deze beleidsperiode.

1.1. Omgevingsanalyse

De Omgevingsanalyse richt de blik naar buiten, op de omgeving waarbinnen VTH werkzaam is en beschrijft relevante trends, gebeurtenissen en transities die een invloed hebben op de VTH- werkzaamheden in de komende beleidsperiode. Allereerst in paragraaf 1.1. Omgevingsanalyse met een korte toelichting van de strategie en ambities van de gemeente Cranendonck voor het fysieke domein.

In paragraaf 1.2 Ontwikkelingen wordt teruggeblikt en vooruitgekeken naar de relevante ontwikkelingen binnen de teams die de VTH-taken uitvoeren (binnen de gemeente Cranendonck is dit het team Omgeving & Veiligheid, bestaande uit meerdere disciplines). Dat werken we verder uit in de consequenties voor de VTH-werkzaamheden in de Analyse van inzichten in paragraaf 1.3.

De gemeente Cranendonck in het kort

De gemeente Cranendonck is een gemeente met zes dorpskernen (Budel, Budel-Schoot, Budel- Dorplein, Maarheeze, Soerendonk en Gastel) in een landelijk gebied en maakt deel uit van de Gemeenschappelijke Regeling Samenwerking A2-Samenwerking (verder: GRS). Binnen de GRS werken de gemeente Heeze-Leende, Cranendonck en Valkenswaard sinds 2004 op verschillende onderdelen samen. Deze gemeenschappelijke regeling zorgt voor de uitvoering van taken op het terrein van: Werk en Inkomen (W&I), Administratie en Belasting, Ondersteuning Bestuur en Organisatie, Techniek en Gegevens, Advies en Beleid (Financiën, Control, P&O, Communicatie, Juridische Zaken, Informatiemanagement en Inkoop). De samenwerking is genoemd naar de A2, de weg die de drie gemeenten met elkaar verbindt. De gemeente Cranendonck heeft meerdere faciliteiten te bieden die de gemeente uniek maken zoals het vliegveld Kempen Airport, de Keyport regio, Brainport Eindhoven, het asielzoekerscentrum (AZC), de BRZO Nyrstar, unieke woonmilieus zoals Kamersven, het beschermd dorpsgezicht Budel-Dorplein, een grote verscheidenheid aan natuurgebieden en de samenwerking met België door onder andere de verbinding Budel-Schoot met Hamont.

Onze Omgevingsvisie

We werken op dit moment aan onze eerste omgevingsvisie. Deze wordt naar verwachting begin 2025 vastgesteld door de gemeenteraad.

Een omgevingsvisie beschrijft de maatschappelijke opgaven en de te beschermen kernkwaliteiten van de gemeente. Het beschrijft wat de gemeente, haar inwoners en ondernemers belangrijk vinden voor het gebied waarin zij wonen, werken en recreëren.

1.2. Ontwikkelingen

Allereerst wordt teruggeblikt op de verbeterpunten van de afgelopen beleidsperiode. Vervolgens wordt vooruitgekeken en beschreven welke juridische, maatschappelijke en organisatorische ontwikkelingen van invloed zijn op de VTH-werkzaamheden.

De evaluatie van ons vorige VTH-beleidsplan

Ons vorige beleidsplan voor de fysieke leefomgeving had een looptijd van 2020 tot en met 2023. Het beleid omvatte het kader voor de invullingen van de gemeentelijke taken op het gebied van Vergunningen, Toezicht en Handhaving in brede zin. Net als in dit nieuwe VTH-beleidsplan werd ook in het Uitvoeringsbeleid VTH 2020-2023 gebruik gemaakt van de “BIG 8”. Verder richtte ook dit beleid zich op de keuzes die het college van B&W maakt over de uitvoering van de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving van de regels voor de fysieke (leef)omgeving. Het betrof hier de VTH-taken op basis van de Wabo en de aangehaakte omgevingsvergunningen in lokale verordeningen en op basis van de regels die de gemeente zelf stelt. In dit plan golden verschillende uitgangspunten van het zorgen voor een veilige, leefbare en duurzame gemeente waar het prettig is om te wonen, tot het hebben van een voorbeeldfunctie en vangnetfunctie. Deze uitgangspunten zijn onder de Ow niet anders dan onder de Wabo.

In het kader van het Interbestuurlijk Toezicht door de provincie en het feit dat het beleid afloopt aan het einde van 2023 zijn we verplicht om nieuw beleid op te stellen. We hebben hierbij de evaluatie uit het Jaarverslag VTH 2022 betrokken en de verbeterpunten opgenomen. Sowieso wordt ons beleid jaarlijks via het Jaarverslag geëvalueerd en eventueel door middel van het Uitvoeringsprogramma bijgestuurd.

Zoals hierboven aangegeven vindt de evaluatie middels het Jaarverslag plaats. Hierin wordt geëvalueerd of de, in het Uitvoeringsprogramma VTH opgenomen, taken van het betreffende jaar zijn uitgevoerd en in hoeverre deze activiteiten hebben bijgedragen aan het bereiken van de gestelde doelen zoals deze zijn vastgesteld in het onderliggende VTH-beleid.

Naar aanleiding van de voorgaande evaluaties en de uitkomsten hiervan zijn de volgende verbeterpunten geformuleerd:

  • De taken op het gebied van brandveiligheid worden verricht door de VRBZO. Daarmee gepaarde taken zijn uitbesteed aan de constructeur, de bodemadviseur en de brandweeradviseur. De werkvoorraad op dit gebied is voor de gemeente Cranendonck immers te klein om specialisten in vaste dienst te nemen;

  • de gemeenten die deel uitmaken van de GRS zijn voornemens om de samenwerking verder te intensiveren;

  • de deskundigheidsgebieden van de fysische aspecten van de gebouwde ruimte, van gebouwconstructies en installaties. Maar ook constructieve veiligheid, stedenbouw, inrichting openbare ruimte, exploitatie en planeconomie zijn belegd bij een dergelijke marktpartij;

  • de volgende deskundigheidsgebieden zijn belegd bij de Odzob:

    vergunningverlening, toezicht en handhaving

    • o

      milieu;

    • o

      sloop en asbest;

    • o

      (afval)water;

  • advisering, toezicht en handhaving

    • o

      bodem;

    • o

      groene wetten;

    • o

      bouwakoestiek;

    • o

      geluid;

  • advisering

    • o

      externe veiligheid;

    • o

      luchtkwaliteit;

    • o

      welzijn;

    • o

      infrastructuur;

  • toezicht en handhaving

    • o

      ketentoezicht;

    • o

      buitengewone opsporing milieu;

    • o

      bouwstof.

  • het deskundigheidgebied brandveiligheid is belegd bij de VRBZO;

  • bij de afwezigheid van collega’s of bij een toename van het aantal aanvragen (vergunningen of verzoeken om handhaving) kan waar nodig extra capaciteit worden ingehuurd.

Deze verbeterpunten zijn meegenomen in de ontwikkeling van dit beleid.

Juridische ontwikkelingen

De inwerkingtreding van de Ow en de Wkb vragen de meeste aandacht. Deze twee wetten stellen ons tot uitdagingen op het gebied van werkprocessen, een andere manier van werken en financiën. Te denken valt aan het wegvallen van de bouwkundige toetsing, verschuiving van werkzaamheden naar het voortraject en participatie. Daarnaast speelt ook de Wet Bibob een belangrijke rol in onze werkwijzen. Door een toetsing aan de Wet Bibob kan bij zowel aanvragen omgevingsvergunningen, als bij aanvragen van vergunningen op grond van de “Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Cranendonck” (verder: APV) en bijzondere wetten worden gecontroleerd of de aanvragers niet betrokken zijn bij criminele activiteiten. Verder is het ook belangrijk dat er aandacht is voor de stikstofproblematiek. Cranendonck is omringd door Natura 2000-gebieden. De meeste jurisprudentie op dit onderwerp heeft rechtstreeks gevolgen voor Cranendonck.

Maatschappelijke/ruimtelijke ontwikkelingen

Als gemeente krijgen wij te maken met een reeks ingrijpende maatschappelijke ontwikkelingen, zoals klimaatverandering en klimaatadaptatie, de stikstofproblematiek en de woningbouwopgave.

In de onze gemeente hebben we 6 kernen met daarnaast het AZC en de opvanglocaties. Ook aan het AZC en de opvanglocaties wordt aandacht besteed. De VTH-werkzaamheden worden daardoor complexer en daarmee wellicht ook belangrijker. Door deze ontwikkelingen staat de gemeente voor allerlei organisatorische en financiële vraagstukken. Dit heeft invloed op de manier van (samen)werken op het gebied van VTH. De gemeente is zich hiervan bewust en probeert door middel van dit VTH-beleid hierop in te spelen.

Organisatorische ontwikkelingen

Binnen de onze gemeente hebben zich verschillende organisatorische ontwikkelingen voorgedaan. Te beginnen met ontwikkelingen rondom digitalisering. Er is geleerd hybride te werken, mede gezien coronamaatregelen. In het kader van hybride werken wordt er veel gebruik gemaakt van Microsoft Teams, zowel intern als extern.

Daarnaast is er het een en ander gewijzigd in de afdelingen. De eerdere afdelingen, te weten Leefomgeving en Burgers & Bedrijven, zijn gewijzigd. Team Omgeving & Veiligheid ziet nu toe op VTH. Hierbinnen vallen vergunningen (zowel onder de Ow als onder de APV en bijzondere wetten), toezicht en handhaving, veiligheid en ruimtelijke ordening. Binnen dit team wordt in zijn algemeenheid nauw met elkaar samengewerkt. Daar waar de situatie vraagt om met een andere discipline samen te werken is dit mogelijk. Wat betreft het contact tussen vergunningen, toezicht en handhaving is dit vooral erg nauw in het kader van bouwcontroles en controles in strijd met de ruimtelijke ordening, gelet op eventuele legalisatietrajecten. Ook op het moment dat er overtredingen zijn inzake bouwactiviteiten en strijdigheden met de ruimtelijke ordening is het contact tussen vergunning, toezicht en handhaving.

Het contact tussen APV/bijzondere wetten en toezicht en handhaving is vooral erg nauw met betrekking tot evenementen.

Ook is dit een integraal VTH-beleidsplan, waar de VTH-taken vanuit de Ow in meegenomen worden. Dit vraagt om een integrale blik op de fysieke leefomgeving. Al deze ontwikkelingen zijn van invloed op de doelstellingen die voor de komende periode worden gesteld. In hoofdstuk 2 wordt hier nader op ingegaan.

1.3. Analyse van inzichten

De ontwikkelingen, zoals opgenomen in de vorige paragraaf, zijn alle van invloed op de organisatie. In deze paragraaf richten we ons specifiek op de te verwachten ontwikkelingen die direct invloed hebben op de VTH-werkzaamheden.

De impact van de juridische ontwikkelingen

De inwerkingtreding van de Ow en de Wkb, beide juridische ontwikkelingen, heeft een impact op de VTH-werkzaamheden. Deze impact wordt hieronder nader toegelicht.

Ow

De impact van de Ow voor de VTH-werkzaamheden is o.a.:

  • de vergunning van rechtswege vervalt;

  • de behandeltermijn van de meeste vergunningen is nog maar 8 weken. Zelfs bij een bindend advies van de gemeenteraad geldt, in de meeste gevallen, een termijn van 8 weken;

  • het uiteindelijke omgevingsplan (hierna: Op) (vast te stellen voor eind 2031) vraagt waarschijnlijk participatie en afweging bij de planvorming;

  • door participatie bij OPA’s en BOPA’s wordt er nog meer maatwerk gevraagd bij vergunningverlening. Hierdoor wordt de afweging en motivering nog belangrijker dan in het verleden;

  • gedrag- en cultuurverandering, dit mede ingegeven door de uitgebreidere participatie bij de besluitvorming bij zowel het Op als in de vergunningsprocedure. Dit vraagt een andere manier van denken en werken van de ambtelijke organisatie. Deze is in het verleden al binnen onze gemeente ingezet, maar wordt nu actief gevraagd van de onze organisatie.

    Het denken van “nee, tenzij”, naar “ja, mits”, zal in de toekomst worden voortgezet;

  • transparantie van informatievoorziening, omdat alle digitale informatie op één plek te vinden is.

Het huidige juridische instrumentarium voor toezicht en handhaving blijft hetzelfde onder de Ow. Door de komst van de Wkb verandert er voor toezicht en handhaving wel het een en ander qua inhoud van het werk. Verderop in dit hoofdstuk en in hoofdstuk 6 wordt nader ingegaan op de Wkb.

Doordat de vergunning van rechtswege vervalt onder de Ow is het mogelijk dat wij in gebreke

wordt gesteld en hierdoor te maken krijgt met de Wet dwangsom en beroep. Bij niet tijdig beslissen kan immers op grond van artikel 4:17 in samenhang met artikel 6:2 Algemene wet bestuursrecht (lees verder: Awb) beroep worden ingesteld bij de rechtbank. Bij deze ingebrekestelling kan

worden aangegeven dat een dwangsom wordt verbeurd als binnen 14 dagen nog geen besluit is genomen. Gelijktijdig met het oplopen van de dwangsom kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank om daar het nemen van een besluit af te dwingen.

Daarnaast introduceert de Ow een aantal kerninstrumenten (in de tabel hieronder zijn de kerninstrumenten en de toepassing voor gemeenten weergeven1). De exacte invulling en consequenties van deze kerninstrumenten worden de komende jaren duidelijk en dan krijgt VTH een nadrukkelijke rol in de monitoring en evaluatie hiervan. Ook nadat de kerninstrumenten zijn ontwikkeld, blijven het dus dynamische documenten, waarin uitvoering en visie- en planvorming constant met elkaar in gesprek zijn om de kerninstrumenten op een passende manier in te zetten.

Kerninstrument

Gemeente

Omgevingsvisie

 

Gemeentelijke omgevingsvisie

Programma

 

Actieplannen en overige programma's

(vrijwillige en verplichte programma's

Decentrale regels

 

Omgevingsplan

Algemene rijksregels

 

Niet van toepassing

Omgevingsvergunning

 

Omgevingsvergunning

Projectbesluit

 

Niet van toepassing

Figuur 2 kerninstrumenten Ow (bron: Iplo)

Wkb

Het doel van de Wkb is het verbeteren van de kwaliteitsborging voor het bouwen en het versterken van de positie van de bouwconsument. De wet gaat in per 1 januari 2024 voor bouwwerken in gevolgklasse 1 en geldt in eerste instantie voor grondgebonden woningen, kleine bedrijfspanden en kleine infrastructurele werken. Voor verbouwingen zal deze wet gelden vanaf 1 januari 2025. De aanvragen die worden ingediend voor gevolgklasse 1 zal door ons alleen juridisch worden getoetst. De technische toets zal worden uitgevoerd door een externe kwaliteitsborger. In de praktijk zal dit betekenen dat het technisch toetsen van bouwplannen en het toezicht houden tijdens bouwprojecten in veel gevallen door een marktpartij wordt uitgevoerd. De Wkb heeft dus gevolgen voor de werkvoorraad van vergunningverlening en toezicht voor activiteiten waar een bouwtechnische toets nodig is.

Uiteraard betekent de Wkb niet alleen het verdwijnen van taken, maar er komen ook nieuwe (administratieve) taken bij.

Gedurende deze beleidsperiode zal extra aandacht worden besteed aan het monitoren van deze veranderingen. Indien uit de monitoring blijkt dat het beleid, de werkwijzen en/of werkafspraken niet meer aansluit(en) bij de praktijk zal dit tussentijds worden aangepast. Op dit moment is de impact van de Wkb nog erg onduidelijk. Wat duidelijk is, is dat de technische toets van de externe partijen gemonitord dienen te worden. Ook als tijdens de bouw door de marktpartij afwijkingen worden geconstateerd zullen wij als gemeente daarop moeten acteren. Hoeveel werk dat zal gaan opleveren en, of onze processen aangepast moeten worden, zal het komend jaar duidelijk worden.

Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (verder: Wet Bibob)

De Wet Bibob is een (preventief) bestuursrechtelijk instrument dat kan worden ingezet als er ernstig gevaar dreigt dat bijvoorbeeld een vergunning wordt misbruikt. De bevoegde overheidsinstantie kan de aanvraag weigeren of de afgegeven vergunning intrekken. Zo wordt voorkomen dat de overheid criminele activiteiten faciliteert. Bovendien wordt de concurrentiepositie van betrouwbare ondernemers beschermd. De overheidsinstantie kan, om de mate van gevaar te bepalen, advies aanvragen bij het Landelijk Bureau Bibob (hierna: LBB).

Op 1 oktober 2022 is de gewijzigde Wet Bibob (tweede tranche) (verder: de gewijzigde Wet Bibob) in werking getreden. De wetswijziging van de Wet Bibob tweede tranche (verder: de wetswijziging) is een vervolg op de wetswijziging Wet Bibob. Het wetsvoorstel leidt onder andere tot een verruiming van de bevoegdheden tot informatiedeling tussen het LBB en tussen overheden onderling. Zo wordt er een tipfunctie tussen overheden onderling geregeld en kunnen overheden via het nieuwe Bibob-register bij het LBB navragen of eerder een gevaar is gesignaleerd over personen die betrokken zijn bij een vergunning, subsidie, overheidsopdracht of vastgoedtransactie. Overheden krijgen zelf ook toegang tot dit register om hun eigen gevaarsconclusie te registeren.

Verder leidt de gewijzigde Wet Bibob tot een uitbreiding van het toepassingsbereik van de Wet Bibob, bijvoorbeeld op het gebied van vastgoedtransacties en aanbestedingen.

De “Beleidsregel Wet Bibob gemeente Cranendonck” wordt volgend jaar herzien na invoering van de Ow en Wkb. De herziening vindt plaats in Dommelstroom-verband om gelijk op te trekken en Bibob in de regio gelijk toe te passen.

Stikstof

Stikstof is een kleur- en reukloos gas dat op zichzelf niet gevaarlijk is. Echter, door verbindingen met andere gassen ontstaan stikstofemissies die schadelijk kunnen zijn voor mens en natuur. De stikstofuitstoot is met name een probleem in de Natura 2000-gebieden, omdat we deze gebieden willen beschermen en stikstof in veel gevallen niet goed voor de natuur is. Dit zijn gebieden die moeten voldoen aan Europese richtlijnen om zo de biodiversiteit te waarborgen. Rondom Cranendonck liggen 3 Natura 2000-gebieden.

De regelgeving met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming, vanaf 2024 wordt ook deze wet opgenomen in de Ow. De provincie is het bevoegd gezag op het gebied van de Wet natuurbescherming. Dit wil zeggen dat zij vergunningsaanvragen voor natuurvergunningen behandelt en toeziet op naleving van deze wet. Desondanks heeft de stikstofproblematiek ook gevolgen voor de vergunningverlening bij de gemeente.

Stikstofemissie door concrete projecten onder de Ow zal zijn invloed doen gelden via het vergunningenstelsel van artikel 5.1 lid 1 Ow. Als een bouwproject afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, is daarvoor, naast een omgevingsvergunning voor de OPA bouwen (artikel 5.1 lid 1 sub a Ow) en een omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit zelf, een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit nodig.

Degene die bouw- en sloopwerkzaamheden verricht, moet altijd adequate maatregelen treffen (zoals werktuigen minder stationair laten draaien) om de stikstofemissie te beperken (artikel 7.19a, Besluit bouwwerken leefomgeving (verder: Bbl). Dat geldt alleen voor een van de volgende gevallen:

  • voor het bouwen is een omgevingsvergunning voor een technische bouwactiviteit nodig;

  • voor het bouwen is een bouwmelding nodig;

  • voor het slopen is een melding nodig omdat er meer dan 10 m3 aan afval vrijkomt.

Informatie over maatregelen die de stikstofemissie beperken, moet naar het bevoegd gezag worden toegestuurd.

In dit verband is nadrukkelijk niet vereist om voor de gemeente inzichtelijk te maken hoe een individueel bouwproject voor depositie zorgt op een specifiek Natura 2000-gebied. Er hoeft in dit verband dus geen locatiespecifieke stikstofberekening te worden toegezonden. De gemeente beoordeelt na de ontvangst van een melding of een vergunningaanvraag of er adequate maatregelen worden getroffen om de stikstofemissie te beperken. Als dat niet het geval is, kan handhavend worden opgetreden of kunnen in twijfelsituaties maatwerkvoorschriften of vergunningvoorschriften worden gesteld.

De technische vergunning voor de bouwactiviteit (artikel 5.1 lid 2 Ow) ziet op het waarborgen van de veiligheid, het beschermen van de gezondheid en de duurzaamheid en bruikbaarheid van het bouwwerk (artikel 5.20 Ow). Het ligt niet voor de hand dat stikstof op deze aspecten een (grote) rol zal spelen.

Tot slot

De Ow brengt veel veranderingen met zich, maar dat geldt niet voor de invloed van stikstof op het verlenen van vergunningen voor bouwprojecten. Het beschermingsniveau van Natura 2000- gebieden onder de Ow wijzigt niet. Dat betekent dat het verkrijgen van de benodigde vergunningen voor een bouwproject onder de Ow niet moeilijker of makkelijker wordt. Het proces wordt alleen anders. In ieder geval blijft bouwen en stikstof ook onder de Ow een ongemakkelijke combinatie.

Daarnaast zorgt de stikstofproblematiek voor langere trajecten bij met name agrarische vergunningverlening. Jurisprudentie volgt elkaar snel op waardoor ondernemers hun aanvragen tussentijds aanpassen. Om de stikstofproblematiek aan te pakken heeft het Rijk verschillende beëindigingsregelingen voor veehouderijen opengesteld. Indien veehouderijen uit Cranendonck zich aanmelden voor deze regelingen zorgt dit voor een toename van het aantal intrekkingsverzoeken, controles, sloopmeldingen en mogelijk nieuwe vergunningen.

1.4. Algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Bij besluitvorming zijn wettelijke regels en ongeschreven recht van toepassing. Een deel van die regels staat in de Awb, maar er is ook 'ongeschreven recht'. Het ongeschreven recht is de Algemene beginselen van behoorlijk bestuur (hierna: Abbb). Bij elk besluit dat wij nemen, moeten wij ons houden aan de Abbb’s.

Beginselen voor verschillende fases van het proces

Een bestuursorgaan moet zich tegenover burgers en bedrijven houden aan een aantal gedragsregels. Deze staan los van de gewone procedurevoorschriften bij het nemen van een besluit.

Bij de Abbb’s onderscheidt men beginselen voor:

  • zorgvuldige voorbereiding;

  • fair play-beginsel;

  • verbod van détournement de procedure;

  • draagkrachtige en kenbare motivering;

  • rechtszekerheid;

  • rechtszekerheid- en vertrouwensbeginsel;

  • gelijkheidsbeginsel;

  • verbod van détournement de pouvoir;

  • materiële zorgvuldigheid;

  • evenredigheidsbeginsel (willekeurverbod).

Toelichting op de beginselen

  • 1.

    Proces van voorbereiding en besluitvorming

  • 1a.

    Zorgvuldige voorbereiding

Bij de voorbereiding van een besluit moet het bevoegd gezag alle relevante factoren en omstandigheden opsporen. Deze moeten allemaal meespelen bij het nemen van de beslissing. Het bevoegd gezag moet de feiten en de belangen weten. Dit staat in artikel 3:2 van de Awb. Bij een aanvraag gaat het bevoegd gezag na of ze al het nodige weet. Als dat niet zo is, moet de aanvrager ontbrekende informatie alsnog aanleveren.

Nadat het bevoegd gezag alle feiten en belangen kent, weegt ze de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af. Dat staat in artikel 3.4, eerste lid van de Awb. De rechter kan bij tekortkoming opdragen alsnog de feiten en belangen verder te onderzoeken. Daarna moet het bevoegd gezag een nieuw besluit nemen.

  • 1b.

    Fair play beginsel (verbod op vooringenomenheid)

Het bevoegd gezag besluit zonder vooringenomenheid of partijdigheid. Dit staat in artikel 2.4 van de Awb. Het bevoegd gezag mag de burger geen mogelijkheden om voor zijn belang op te komen ontnemen. Dit mag ook niet door een overigens volgens de letter van de wet toegestane handelswijze. Het bevoegd gezag moet elke schijn van partijdigheid vermijden.

  • 1c.

    Verbod op détournement de procedure

Het bevoegd gezag mag geen besluit nemen met een procedure die niet voor dit besluit bestemd is. Het mag ook geen besluit nemen met gebruik van een procedure, die niet past bij het besluit. De gebruikte procedure moet kloppen met de wet.

  • 2.

    Motivering en inrichting van besluiten

  • 2a.

    Motiveringsbeginsel

Een besluit rust op een draagkrachtige motivering. De motivering moet het besluit dragen en moet

het besluit kunnen verklaren. De feiten moeten kloppen en de motivering moet logisch en begrijpelijk zijn. Dat staat in artikel 3.47 van de Awb.

Mogelijke motivering bij een beschikking:

  • a.

    Het wettelijk voorschrift of voorschriften waarop de beschikkingsbevoegdheid rust.

    De toegepaste wettelijke regeling mag niet in strijd zijn met hoger recht. De interpretatie van de voorschriften moet correct zijn.

  • b.

    Beleidsregels. Daarvoor geldt hetzelfde als voor de voorschriften.

  • 2b.

    Rechtszekerheidsbeginsel

De procedures moeten zo zijn opgeschreven dat ze duidelijk zijn voor de burger. Procedures mogen dus niet zo zijn dat je ze op verschillende manieren kunt uitleggen. Ook mag de overheid niet achteraf een procedure aanpassen.

  • 3.

    Inhoud van besluiten

  • 3a.

    Rechtszekerheid- en vertrouwensbeginsel

Dit beschermt de burger tegen onzekerheid en tegen willekeur van de kant van de overheid. Iemands rechtspositie moet voldoende veilig zijn. Op onverwachte, onberekenbare, wijze aantasten van iemands rechtspositie mag niet. Dit betekent vooral dat het bevoegd gezag het geldende recht toepast. Een bestuursorgaan mag besluiten niet met terugwerkende kracht wijzigen ten nadele van de betrokken burger. De wetgever mag geen wetten met terugwerkende kracht vaststellen.

Het vertrouwensbeginsel verlangt dat bestuursorganen gewekt vertrouwen niet mag beschamen. Ambtenaren kunnen door wat ze zeggen of doen verwachtingen wekken. Die verwachtingen moet de overheid daarna waarmaken. Het vertrouwen moet wel gerechtvaardigd zijn.

  • 3b.

    Gelijkheidsbeginsel

Gelijke gevallen worden gelijk behandeld en ongelijke gevallen ongelijk naar de mate waarin zij verschillen. Dit volgt uit artikel 1 van de Grondwet.

  • 3c.

    Verbod van détournement de pouvoir

Een bestuursorgaan mag een bevoegdheid alleen gebruiken voor het doel waarvoor ze de bevoegdheid kreeg van de wetgever. Dit verbod bevat:

  • a.

    overheid gebruikt haar bevoegdheden alleen voor het algemeen belang (dus niet vanwege persoonlijke motieven); en

  • b.

    binnen het algemeen belang alleen voor die specifieke doeleinden die de wetgever voor ogen heeft gehad. Dit staat in artikel 3:3 van de Awb.

  • 3d.

    Materiële zorgvuldigheid

Overheidsmaatregelen mogen zo min mogelijk schade veroorzaken. Het is soms onvermijdelijk dat belangen van individuen schade ondervinden door maatregelen voor het algemeen belang. Het bestuursorgaan moet alle relevante factoren in de besluitvorming betrekken.

  • 3e.

    Evenredigheidsbeginsel

Dit beginsel kijkt naar de gevolgen van een besluit. Uit een besluit kunnen lasten voortvloeien.

Deze mogen niet onevenredig zwaar zijn in vergelijking met het belang dat het besluit dient. De verhouding tussen het effect en het middel moet in balans zijn. Dit staat in artikel 3:4 lid 2 van de Awb. Als een besluit van de overheid voor iemand onevenredig nadelig is dan moet de overheid dit nadeel goed maken. Dit kan door iets in ruil voor het nadeel terug te geven. De overheid kan hier ook een vergoeding voor geven.

Gevolgen van niet voldoen aan de regels

Als de overheid niet aan de regels voldoet kunnen burgers en bedrijven daar bezwaar tegen maken. Ze moeten wel aantonen dat de overheid zich niet aan de beginselen houdt. De rechter gebruikt de Abbb om te toetsen of de overheid het goed heeft gedaan. De rechter kan besluiten dat het anders moet.

1.5. Hardheidsclausule

Het college van B&W is bevoegd om af te wijken van de beleidsregels uit dit VTH-beleidsplan, in ieder geval wanneer de beleidsregels voor één of meerdere belanghebbende(n) gevolgen zouden hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen of als sprake is van urgentie en/of zwaarwegende planologische of maatschappelijke belangen. Het gaat dus om uitzonderingsgevallen, waarbij na afweging van de betrokken belangen gemotiveerd kan worden afgeweken van de beleidsregels.

Hoofdstuk 2 – Missie, visie, doelstellingen en activiteiten

In dit hoofdstuk zal nader worden ingegaan op onze missie, visie en doelstellingen voor de komende beleidsperiode (2024-2027). Aan de hand van deze missie, de evaluaties van het vorige beleid en de eerder benoemde ontwikkelingen wordt in onze visie aangegeven hoe hier met VTH invulling aan wordt gegeven. De visie wordt in paragraaf 2.2 verder uitgewerkt in doelstellingen. Deze visie en doelstellingen geven richting aan de komende beleidsperiode. De activiteiten die worden uitgevoerd om onze doelen te bereiken, worden per thema uiteengezet in paragraaf 2.2. Het monitoren van deze activiteiten wordt nader uiteengezet in het Uitvoeringsprogramma VTH en wordt geëvalueerd in het Jaarverslag.

2.1. Missie en visie

De doelen die wij bij de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving stellen, zijn enerzijds gebaseerd op de taakveld specifieke analyse van inzichten en probleemanalyses met de daarin opgenomen risicoanalyses (zie de bijlagen). Anderzijds zijn de doelen afgeleid uit de uitgangspunten van onze visie op VTH.

De uitgangspunten van de onze gemeente zijn als volgt uiteengezet:

  • VTH-taken

    VTH zijn geen doelen op zich, maar leveren een bijdrage aan de met de wet- en regelgeving beoogde doelen. Het zijn instrumenten die bijdragen aan een veilige, leefbare en duurzame omgeving waar het prettig is om te wonen, te werken en te verblijven.

  • Eigen verantwoordelijkheid van burgers en bedrijven

    De primaire verantwoordelijkheid voor de naleving van regels en vergunningsvoorwaarden ligt bij burgers en bedrijven dan wel de partijen die namens hen optreden. Zij moeten hierin nadrukkelijk hun eigen verantwoordelijkheid nemen.

  • Voorbeeldfunctie van de gemeente

    Als vanzelfsprekend hebben wij een voorbeeldfunctie. Dit uit zich bijvoorbeeld in het toezicht en het handhavend optreden bij overtredingen. Het toezicht op gemeentelijke eigendommen en locaties, die niet aan de eisen van de wet- en regelgeving voldoen, voeren wij op dezelfde wijze uit als in reguliere gevallen. Hiermee wordt gezorgd dat de geloofwaardigheid van het beleid niet in het geding komt. Bij handhavend optreden tegen de eigen gemeente of andere overheden wordt de “Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingswet” (verder: LHSO) niet toegepast, met oog op het voorkomen van onnodige wederzijdse publieke kosten als naleving ook op een andere wijze bereikt kan worden. Bij handhaven tegen de eigen gemeente of andere overheden wordt de portefeuillehouder betrokken.

  • Vangnetfunctie van de gemeente

    De gemeente heeft een (publiekrechtelijke) vangnetfunctie voor de naleving van de wet- en regelgeving op het gebied van de fysieke leefomgeving.

  • Doelmatige invulling van de gemeentelijke VTH-taken

    De gemeente ziet er, ten aanzien van haar vangnetfunctie, op een doelmatige wijze, op toe dat de verantwoordelijkheid wat betreft de VTH-taken voldoende wordt genomen. Hierbij is een proactieve en oplossingsgerichte houding met een gerichte aanpak bestaande uit een doordachte mix van instrumenten van belang. Preventieve instrumenten hebben een duidelijke voorkeur boven repressieve instrumenten, met als insteek om repressieve handhaving te voorkomen en (spontane) naleving van de regels te bevorderen. Repressief handhaven zal echter in bepaalde gevallen noodzakelijk blijven. Uiteindelijk zal dit leiden tot een betrouwbare gemeente en een beter naleefgedrag van de wet- en regelgeving.

Prioriteiten

De gemeente Cranendonck wil en kan (alleen al om capacitaire redenen) niet altijd en overal op de naleving van alle regels toezien. De gemeentelijke inspanning concentreert zich daarom op prioriteiten. Dit uit zich in verschillende niveaus van toetsing bij vergunningverlening en een daarop afgestemd niveau van toezicht. Ook betekent dit dat de meldingen en klachten inzake onderwerpen met de hoogste prioriteit met voorrang worden opgepakt en sommige problemen niet of niet direct worden aangepakt.2 Voor onze prioriteiten verwijzen wij naar de prioriteitenlijst in bijlage 1 en 2.

Onze missie

Samen werken aan een gemeente Cranendonck die continue in ontwikkeling is. Ambitieus, op zoek naar kansen en toekomstgerichtheid. Wij zetten in op het samen maken van plannen, het opstellen van beleid en het steeds meer samenwerken met onze inwoners. Kenmerkend voor zijn onze vitale gemeenschappen: de mensen kennen elkaar, voelen zich betrokken en hechten waarde aan de kwaliteit van hun leefomgeving.

Onze visie

Het Team Omgeving & Veiligheid zet zich in voor het behouden en versterken van de fijne, rustieke leef- en woonomgeving. Het ‘eigene’ van elke kern moet zoveel mogelijk blijven bestaan. De markt doet zijn werk en de gemeente intervenieert vooral functioneel door scherp te anticiperen op kansen en ontwikkelingen, door te faciliteren, door partijen bij elkaar te brengen en door de sociale cohesie te versterken. Voor wat betreft ‘wonen’ focust de gemeente zich op beter tegemoetkomen aan de wensen van met name jongeren en ouderen. De financiële basis om deze zaken te kunnen realiseren ligt hoofdzakelijk bij het duurzaam door ontwikkelen van onze economie en het beter benutten van de recreatieve mogelijkheden in de verschillende kernen. Bij dat laatste is het van belang dat het rustieke en groene karakter van Cranendonck behouden blijft.

Kernwaarden

Binnen de onze gemeente gelden verschillende kernwaarden. Deze kernwaarden dragen bij aan de uitvoering van de doelstelling en de realisatie hiervan. Daarnaast hebben deze kernwaarden ook impact op de manier waarop wij (samen)werken binnen de fysieke leefomgeving. De kernwaarden hebben betrekking op de volgende onderdelen:

  • vitaliteit: in het kader van flexibiliteit en wendbaarheid, maar juist ook in het kader van de gezondheid en fitheid van de werknemers;

  • duurzaamheid: dit is gericht op de langere termijn (duurzame oplossingen, resultaten en het leren & ontwikkelen). We hebben de ruimte om flexibel in te spelen op vragen uit de omgeving.

  • samenwerken: samen met anderen de activiteiten richten op een gemeenschappelijk doel. Hierbij stellen wij het gezamenlijke resultaat op de eerste plaats en hier zetten wij ons volledig voor in.

  • vertrouwen: in het kader van betrouwbaar en integer zijn (naar jezelf, maar ook naar anderen). Hierbij gaan wij uit van de goede bedoelingen van anderen en rekenen wij erop dat mensen doen wat ze zeggen.

2.2. Doelstellingen en activiteiten

De hoofddoelstelling op het terrein van de Ow is het waarborgen van een veilige fysieke humane leefomgeving.3 De accenten voor VTH liggen primair op het waarborgen en waar mogelijk het verbeteren van enerzijds een (fysiek) veilige leefomgeving en anderzijds een leefbare leefomgeving.

2.2.1. Kwaliteitseisen

Om deze doelstelling te realiseren zijn er in de relevante wet- en regelgeving diverse voorschriften opgenomen en hebben o.a. gemeenten diverse VTH-taken toegewezen gekregen. Het is belangrijk dat de kwaliteit van deze taak goed is geregeld. Om dit te bereiken heeft de wetgever zogenaamde kwaliteitscriteria in het leven geroepen. De kwaliteitscriteria zijn bedoeld om de uitvoering van de VTH-taken te professionaliseren, eenduidiger te maken en de gewenste kwaliteit en continuïteit in de organisatie te borgen. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de kwaliteitseisen ten aanzien van personele middelen en de “Verordening uitvoering en handhaving omgevingsrecht 2023” die van kracht is voor de gemeente Cranendonck. Deze verordening vervangt de verouderde “Verordening kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving omgevingsrecht 2018”.

2.2.2. Doelstellingen VTH-beleidsplan

Doelstellingen – Wat willen we bereiken?

Hoofdactiviteiten – Wat gaan wij daarvoor

doen?

1. Het VTH-beleidsplan en hierbij relevante wet- en regelgeving dienen een basis te vormen voor besluitvorming.

De diepgang van toetsing van aanvragen sluit aan bij prioriteit.

2. Het VTH-beleidsplan vormt de basis voorprofessionele VTH.

  • VTH-medewerkers passen VTH-strategieën correct toe;

  • er wordt voldaan aan de VTH-kwaliteitscriteria.

3. Het verkleinen van de kloof tussen beleiden uitvoering.

Vergunningverleners, toezichthouders en juristen:

  • Betrekken bij het opstellen van beleid;

  • dragen het beleid zowel intern als extern uit.

4. Informeren over de werkwijze inzake hetoppakken van klachten en meldingen door toezicht en handhaving.

  • De behandeling van klachten en meldingen (over VTH-overtredingen o.a. geluidsoverlast, illegale bebouwing zonder formeel verzoek om handhaving) vindt plaats conform de vastgestelde prioriteitenlijst. Het gaat hierbij niet over de meldingen in het kader van meldingsplichtige activiteiten;

  • de prioriteiten zijn per onderwerp vastgelegd;

  • capaciteit en middelen inzichtelijk maken.

5. Innovatie, maatwerk en dienstverleningvormen de kern van VTH.

  • In gesprek gaan met overtreder, informele aanpak gaat voor procedurele aanpak. Bij het handhavingsverzoek wordt de behandeling echter wel vormgegeven doorde formele procedure;

  • aanpak gericht op vermindering overlastmeldingen;

 
  • meedenken in oplossingen; 

  • inwoner staat centraal.

6. Er is sprake van een goede afstemming tussen vergunningverlening, toezicht en handhaving waarbij de scheiding tussen vergunningverlening, toezicht en handhaving gewaarborgd is.

  • Gebiedsgericht werken met afstemming V, T en H.

7. Versterken integrale samenwerking.

  • Tijdig betrekken van interne en externe partners;

  • integrale controles uitvoeren.

8. Borgen van afspraken en processen, zowel intern als extern.

  • Opstellen procesbeschrijvingen;

  • volledigheid dossiers;

  • TH-applicatie.

2.2.3. Doelstellingen VTH-beleidsplan 2024-2027

In het voorgaande Uitvoeringsbeleid VTH stonden de volgende thema’s centraal:

veiligheid & (handhaving) openbare orde, leefbaarheid/woon-, leef-, werkklimaat, dienstverlening, uitvoeringskwaliteit, financiën.

In de onderstaande tabellen zijn voor de komende 4 jaar voor VTH en veiligheid per thema de doelstellingen (zie kolom: doelen) opgenomen. Per doelstelling zijn de activiteiten aangegeven om deze doelen te realiseren (zie kolom: uitvoering). De activiteiten worden verder uitgewerkt in de jaarlijkse Uitvoeringsprogramma’s. Uiteraard is het de ambitie om gedurende deze beleidsperiode alle doelen te realiseren.

2.2.3.1. Thema veiligheid & (handhaving) openbare orde

Het thema veiligheid heeft betrekking op het (brand)veilig gebruik en de veiligheid van bouwwerken, open erven en terreinen en de openbare ruimte in de onze gemeente om zodoende een veilige leefomgeving te waarborgen en bevorderen.

1. Thema veiligheid & (handhaving) openbare orde

Doelen

Uitvoering

1.1 Waarborgen brand- en constructieve veiligheid van bouwwerken met een hoge prioriteit.

Bij vergunningaanvragen (maatgevende onderdelen m.b.t.) constructieve- en brandveiligheid van bouwwerken met hoge prioriteit, (laten) controleren dan wel na (laten) rekenen. Bij toezicht op deze vergunningen aandacht op dezelfde accenten leggen.

1.2 Integraal risicogericht toezicht door debrandweer in samenwerking met de bouwtoezichthouder.

De VRBZO adviseert over vooraf afgesproken (categorieën) bouwwerken en houdt tijdens de realisatiefase van deze bouwwerken minimaal 2 keer (op vooraf afgesproken momenten) integraal toezicht met de bouwtoezichthouder.

1.3 Waarborgen brandveilig gebruikgebouwen.

Alle categorie B & C bedrijven/instellingen worden opgenomen in het controlebestand van de VRBZO, zijn in het bezit van een gebruiksvergunning of hebben een gebruiksmelding ingediend en worden periodiek door de VRBZO (risicogericht) gecontroleerd volgens de afgesproken toezichtfrequentie.

1.4 Waarborgen van de veiligheid op bedrijventerreinen en de veiligheid van en nabij bedrijfsgebouwen.

Inventariseren en stapsgewijs (bij voorkeur projectgewijs) vanuit het Op aanpakken/waarborgen van de veiligheid bij bedrijventerreinen en de veiligheid van en nabij bedrijfsgebouwen. Het gaat dan voornamelijk om het aanpakken en voorkomen van risicovolle situaties.

1.5 Waarborgen dat geen bewoning plaatsvindt in panden die niet bestemd/ geschikt zijn voor bewoning.

Inventariseren op basis van Landelijke Aanpak Adreskwaliteit en stapsgewijs aanpakken van (onveilige) illegale bewoning en kamerverhuur.

1.6 Bevorderen van (het gevoel van) veiligheid bij de inwoners.

  • Intensieve samenwerking met de politie.

  • Het uitvoeren van toezichts- en handhavingsacties samen met andere partners.

1.7 Tegengaan van brandgevaar (zowel in de woonomgeving als in de natuur).

Strikte handhaving van de naleving van het verbod afvalstoffen te verbranden en vuur te stoken.

Om te zorgen dat gebruikers van het buitengebied het milieu niet te zwaar belasten, wordt er samengewerkt met het team van Samen sterk in Brabant (SSiB).

Regionale thema’s

Naast de doelen rondom het thema veiligheid zijn er rondom dit thema ook doelen opgenomen in het Integraal Veiligheidsplan (IVP) 2023-2026. In het IVP zijn de doelstellingen afgestemd met het Regionaal Veiligheidsplan (RVP) 2023-2026 en de samenwerking van District Dommelstroom4. De belangrijkste prioriteiten uit het IVP zijn COA Budel, aanpak ondermijning, rampenbestrijding en crisisbeheersing, Bibob, digitale veiligheid, zorg en veiligheid en mensenhandel. Een aantal van deze doelstellingen komen ook terug in het RVP omdat de aanpak van deze thema’s het meest succesvol is als deze regionaal worden aangepakt. Binnen het RVP worden thema’s die regio overstijgend zijn geprioriteerd. De thema’s die regionaal zijn vastgesteld, maar ook direct betrekking hebben op onze gemeente:

Regionale prioriteiten

Thema’s

Doelen

Uitvoering/actie

1 Zorg en veiligheid (waaronder ook huiselijk geweld, kindermishandeling, personen met onbegrepen gedrag en jeugd)

Het investeren in een sterkere verbinding tussen de domeinen zorg en veiligheid.“Jeugd” blijft hierbij een specifieke doelgroep.

  • Een bundeling van kracht en door secuur te kijken naar overleggen en waar mogelijk samen te voegen;

  • Gezamenlijke afsprakenmaken over de toepassingvan de Wet Tijdelijk Huisverbod.

2 Digitale veiligheid

  • Een weerbare samenleving met minder cyberslachtoffers;

  • Aandacht voor het verschuiven van criminaliteit naar het digitaal domein;

  • Schade van een cyberaanval beperken.

  • Het organiseren van betere cybergevolgbestrijding;

  • Gezamenlijke acties uitvoeren m.b.t. weerbaarheid van de doelgroepen jeugd, senioren en MKB (bijvoorbeeld voorlichtingscampagnes).

3 Maatschappelijke onrust (incl. polarisatie en radicalisering)

  • Het ondersteunen van de sociale cohesie;

  • Het bewaren van een goede openbare orde.

  • Nauwere samenwerkingtussen partners (zoals samenwerking tussen verschillende politiedistricten) binnen de regio;

  • Stevigere lokale netwerken,zoals de samenwerking tussen politie, gemeent eetc.;

  • Investeren in kennis en awareness;

  • Zerotolerance voor geweld tegen ambtsdragers, hulpverleners, journalisten etc.;

  • Het opstarten van bondgenootschappen voor hetzelfde doel: inclusie en veiligheid;

  • Met aandachtsfunctionarissen afspraken maken om acties die voortvloeien uit het regionale beleid samen op te pakken;

  • De openbare orde wordt gehandhaafd indien deze wordt verstoord, bijvoorbeeld middels het inzetten van noodbevoegdheden.

4 Ondermijnende criminaliteit

Conformeren aan de Brabantse Norm Weerbare Overheid, voor een weerbare overheid.

  • Het vergroten vanactiegerichtheid;

  • Zichtbare interventies en uitbouwen van samenwerking;

  • Het versterken van de informatiepositie.

5 Mensenhandel

Het voorkomen van jonge slachtoffers (vooral bij seksuele en criminele uitbuiting) in het kader van mensenhandel.

  • Het vergroten van inzicht op arbeidsuitbuiting en meer aandacht voor inwoners in een kwetsbare positie etc.;

  • Met aandachtsfunctionarissen mensenhandel afspraken maken om acties die voortvloeien uit het regionale en lokale beleid mensenhandel samen op te pakken.

Naast de in de tabel uiteengezette acties, geldt als overkoepelende actie dat voor de aanpak van alle prioriteiten preventie van groot belang is. Hiervoor is het van belang om gezamenlijke afspraken te maken over mediastrategie op het gebied van veiligheid onder andere door middel van het maken van een communicatiekalender. De nadere uitwerking van deze doelstellingen zal in het Uitvoeringsprogramma vorm worden gegeven.

2.2.3.2. Thema leefbaarheid/woon-, leef-, werkklimaat

Het thema leefbaarheid/woon-, leef-, werkklimaat heeft betrekking op het waarborgen en bevorderen van de kwaliteit van de leefomgeving alsmede het behoud van natuur- en cultuurhistorische waarden.

2. Thema leefbaarheid/w

oon-, leef-, werkklimaat

Doelen

Uitvoering

2.1 In stand houden van (archeologische) monumenten en objecten/gebieden met cultuurhistorische waarde.

Tijdig ingrijpen bij overtredingen om schade te beperken aangezien beschadiging van deze monumenten en objecten/gebieden vaak onomkeerbaar is. Daarnaast willen we verstoring en ontsiering van deze bouwwerken voorkomen door adequaat op eventuele klachten te reageren.

2.2 Behoud waardevolle houtopstanden envoorkomen van onnodige aantasting van beschermde gebieden. Door middel van bescherming in het omgevingsplan of met inachtneming van hetgeen dat is opgenomen in de APV.

Tijdig ingrijpen bij overtredingen om schade te beperken aangezien werkzaamheden zoals het rooien van houtopstanden onomkeerbaar is. Daarnaast is

beschadiging aan beschermde gebieden vaak onomkeerbaar.

2.3 Voorkomen van bedrijfsmatige activiteiten/gebruik, waar dit (op basis vanhet Op) niet is toegestaan.

Voorkomen en bestrijden van handelen instrijd met de regels in het Op.

2.5 Bevorderen van een schoneleefomgeving voor de inwoners. 

Alert reageren op meldingen, observeren, inventariseren en waar mogelijk ingrijpen. 

2.6 Tegengaan van overlast en hinder in dewoonomgeving als bedoeld in de daarop van toepassing zijnde regels in de APV.

Alert reageren op meldingen, observeren, inventariseren en waar mogelijk ingrijpen bij overlast en hinder

2.2.3.3. Thema dienstverlening

Het thema dienstverlening heeft betrekking op het waarborgen en bevorderen van de manier waarop (in communicatie, snelheid en service) de gemeentelijke organisatie met belanghebbenden en derden omgaat.

3. Thema dienstverlening

Doelen

Uitvoering

3.1 Besluitvorming op vergunningaanvragen binnen de wettelijke termijnen.

Er wordt een beperkt aantal ingebrekestellingen ontvangen wegens het te laat beslissen op een ontvangen aanvraag.

3.2 Het proces van (omgevings-) vergunningen constant evalueren en indien noodzakelijk aanpassen.

Aanvragers binnen 14 werkdagen schriftelijk informeren over de te volgen procedure en termijnen.

3.3 Besluitvorming op handhavingsverzoeken binnen wettelijketermijnen.

Verzoeken om handhaving binnen de redelijke termijn van 8 weken afhandelen dan wel binnen de verdaagde beslistermijn. 

3.4 Behoorlijke afhandeling klachten van inwoners over overtredingen. Dit naar maatstaven van de Nationale Ombudsman.

De spelregels van de Ombudsman zijn vastgelegd in een protocol (Helder handhaven), dat gehanteerd wordt bij handhavingsverzoeken en klachten.

3.5 Vergemakkelijken van de monitoring.

Verbeteren van interne processen middels Powerbrowser.

3.6 Burgerparticipatie.

Wij betrekken de inwoners zoveel als mogelijk bij thema’s die zich hiervoor lenen.

2.2.3.4. Thema uitvoeringskwaliteit diensten & producten

Het thema uitvoeringskwaliteit van diensten & producten heeft betrekking op het waarborgen en bevorderen van de kwaliteit van producten, opdat zij voldoen aan juridische doelen (zoals geformuleerd in de relevante wet- en regelgeving en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur) en bijdragen aan de omgevingsdoelen. Dit wordt ook wel aangeduid als de inhoudelijke kwaliteit.

4. Thema uitvoeringskwaliteit diensten & producten

Doelen

Uitvoering

4.1 Borging uitvoeringskwaliteit van afgehandelde vergunning- en handhavingszaken.

Ieder kalenderjaar interne kwaliteitscontroles houden waarbij steekproefsgewijs minimaal vijf in het betreffende kalenderjaar afgehandelde vergunningen en handhavingszaken worden beoordeeld middels een audit door een medewerker (die niet betrokken is geweest bij de afhandeling van de zaak).

4.2 Uniforme afhandeling van VTH-zaken.

Actualiseren van werkprocessen en protocollen, door ze jaarlijks te screenen op actualiteit.

4.3 90% van de bezwaar- en beroepschriften m.b.t. vergunningverlening is ongegrond.

Zorgdragen voor een gedegen juridische kwaliteit van vergunningenbesluiten (o.a. door actueel houden en borgen van kennis/opleiding, hanteren van checklists).

4.4 90% van de bezwaar- en beroepschriften m.b.t. toezicht enhandhaving is ongegrond.

Zorgdragen voor een gedegen juridische kwaliteit van handhavingsbesluiten (o.a. door actueel houden en borgen van kennis/ opleiding, hanteren van checklists).

4.5 Waarborgen continuïteit van diensten enproducten.

De kwaliteitscriteria m.b.t. kritieke massa geactualiseerd houden en waar nodig verder uitwerken. Waar nodig acties ondernemen om te (blijven) voldoen aan deze criteria.

4.6 Zichtbaarheid en creëren van bewustwording van handhavend optreden. 

Toezichthouders controleren naar aanleiding van meldingen/klachten en handhavingsverzoeken, alsook als zij zelfsituaties constateren. Indien een overtreding wordt geconstateerd kan de overtreder worden aangeschreven.

4.7 Borging inhoudelijke kwaliteit: producten en diensten voldoen aan relevante wet- en regelgeving en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Door het toepassen van een 4-ogen principe wordt de kwaliteit van de producten en diensten gewaarborgd. Daarnaast wordt er gewerkt met gestandaardiseerde brieven en formats. Deze zijn kwalitatief, juridisch en communicatief getoetst.

2.2.3.5. Thema financiën

Het thema Financiën heeft betrekking op de inzet van middelen in relatie tot de kwaliteit van de geleverde diensten en/of producten.

5. Thema financiën

Doelen

Uitvoering

5.1 Inzicht in de kosten van (de op basis van de gestelde doelen uit te voeren activiteiten m.b.t.) VTH. Wij willen hierbij kostendekkend zijn.

De benodigde en beschikbare financiële en personele middelen voor de op basis van

de gestelde doelen uit te voeren activiteiten inzichtelijk maken. Doelen en activiteiten voor VTH op een overzichtelijke wijze opnemen in de (programma)begroting en waar nodig budget aanvragen/bijstellen.

2.3. Prioritering

Onze gemeente – zoals alle Nederlandse gemeenten – niet over voldoende personeel en financiële middelen om het beoordelen van aanvragen voor vergunningen, het afhandelen van meldingen en alle handhavingstaken volledig zelf uit te voeren of uit te laten voeren. Daarom is het noodzakelijk om een verantwoorde prioritering aan te brengen in de Vergunning-, Toezicht- en Handhavingstaken en -doelen: welke taken krijgen voorrang op anderen.

Voor iedere bestuursperiode van vier jaar bepalen wij de prioriteiten aan de hand van een prioriteringssystematiek voor VTH. Via dit systeem worden de negatieve effecten van en kans op overtreding van de regelgeving in beeld gebracht. Vervolgens prioriteren wij op grond van de beschermde belangen in combinatie met de overtredingskans. In deze prioritering zijn nadrukkelijk ook de onderwerpen opgenomen, waarmee de Cranendonckse inwoner in de dagelijkse praktijk te maken krijgt. Het betreft zaken die spelen in het fysieke domein en waarop dikwijls de regels van de APV van toepassing zijn.

Jaarlijks wordt de prioritering vertaald in het Uitvoeringsprogramma. Daarin wordt ook bepaald hoe de aanwezige capaciteit binnen de gemeente ingezet moet worden. Bij de jaarlijkse evaluatie van het VTH-Beleidsplan en het Uitvoeringsprogramma VTH controleren wij of de prioritering bijgesteld moet worden. Bijvoorbeeld omdat overtredingen vaker voorkomen en/of een groter effect hebben dan verwacht. Uiteraard spelen ook de politieke context en maatschappelijke ontwikkelingen hierbij een rol.

Vergunningverlening

Voor vergunningverlening is aan de hand van de risicoanalyse in bijlage 1 in kaart gebracht welke vormen van vergunningverlening prioriteit hebben.

De zaken aangemerkt met prioriteit 1 krijgen bij de vergunningverlening de meeste aandacht en worden op het hoogste niveau getoetst. Bij de vergunningenstrategie (hoofdstuk 4) wordt hier nader op ingegaan. Door de inwerkingtreding van de Wkb5 verandert de rol voor het gemeentelijk bouwtoezicht op het gebied van het Bbl. Deze wet bewerkstelligt namelijk een gedeeltelijke privatisering van het bouwtoezicht. Daarnaast worden de aansprakelijkheid en waarschuwingsplicht van de aannemer verhoogd. Wel blijft er voor de gemeente een rol op het gebied van de planologische toets en de toetsen rondom de onderwerpen stikstof, flora- en fauna, welstand, monumenten, kap, uitvoeren van werken of werkzaamheden, milieu etc. en blijft de gemeente aan zet voor gevolgklasse 2 en 3 en verbouw van gevolgklasse 1.

Toezicht & handhaving

Voor toezicht en handhaving zijn de prioriteiten aan de hand van de systematiek (beschreven in bijlage 2) in kaart gebracht. Ook zijn de hieruit naar voren gekomen prioriteitenlijsten in de bijlagen uiteengezet. De toezichts- en handhavingstaken op het gebied van de openbare orde spelen een grote rol.

De meldingen en klachten met onderwerpen met een hoge prioriteit pakken wij met voorrang op. Bij het stellen van doelen is ook zoveel mogelijk ingehaakt op deze prioriteiten. Deze prioritering betekent ook dat andere (lager geprioriteerde) zaken minder aandacht krijgen of niet (direct) worden opgepakt. Bij de toezichts- en handhavingsstrategie (hoofdstuk 4) wordt hier verder op ingegaan.

2.4. Uitvoeringsorganisatie

2.4.1. Inleiding

Volgens artikel 13.9 van het Ob moet de gemeente haar uitvoeringsorganisatie zo inrichten dat ze aan bepaalde eisen voldoet. Kortgezegd komt dit neer op het regelen van een scheiding van functies, de bereikbaarheid en beschikbaarheid van de organisatie ook buiten kantooruren en de beschrijving van werkprocessen, procedures en bijbehorende informatievoorziening. Omdat er waarde wordt gehecht aan het feit dat onze werknemers beschikken over de meest actuele kennis wordt ook aandacht besteed aan opleidingen. In deze bijlage worden al deze zaken toegelicht.

2.4.2. Scheiding van functies

Het verlenen van omgevingsvergunningen en het toezicht op het naleven hiervan wordt gescheiden uitgevoerd. Hierdoor zijn vergunningverleners niet betrokken bij het toezicht op vergunningen waarvan zij de voorschriften hebben opgesteld.

2.4.3. Bereikbaarheid en beschikbaarheid van de organisatie

De gemeentelijke organisatie en de uitvoeringsdiensten moeten ook buiten de gebruikelijke kantooruren bereikbaar en beschikbaar zijn voor toezicht en handhaving. Bereikbaar voor het melden van acute klachten en beschikbaar voor het behandelen van incidenten. Om dit te waarborgen zijn er verschillende (piket)regelingen.

2.4.4. Milieu, evenementen en bedrijven

De Odzob is 24 uur per dag bereikbaar via het telefoonnummer van de MilieuKlachtenCentrale. Tijdens kantoortijd zet de MilieuKlachtenCentrale de klacht direct door naar de klachtenmedewerker van de Odzob. Buiten kantoortijd wordt het klachtenteam opgeroepen:

  • Wanneer een bedrijf een vermelding heeft dat een klachtenmedewerker buiten kantoortijd moet worden opgeroepen. Bijvoorbeeld bij een horecabedrijf waar eerder klachten over zijn geweest;

  • bij een melding over een ongewoon voorval;

  • bij 3 milieuklachten binnen 1 uur of bij 5 milieuklachten gedurende 24 uur met vermoedelijk dezelfde oorzaak.

De MilieuKlachtenCentrale verzorgt ook de intake van de meldingen over geluidsoverlast van evenementen. Medewerkers van het Team Omgeving & Veiligheid, die tijdens een evenement aan het werk zijn, kunnen deze klachten online inzien en de klachten direct afhandelen. Bij een evenement waar geen toezicht plaatsvindt, neemt het Team Omgeving & Veiligheid de melding de volgende werkdag in behandeling.

2.4.5. Klachten en meldingen

Klachten over onveilige of kapotte zaken in de openbare ruimte kunnen gemeld via de app. De melding komt dan direct bij de juiste werknemer terecht. Hierbij kan gedacht worden aan gaten in de weg, omgewaaide bomen, kapotte lantaarnpalen, kapotte speeltoestellen, etc. Ook meldingen van woonoverlast of eenvoudige verkeersproblemen kunnen gemeld worden. Bij woonoverlast kan gedacht worden aan: burenlawaai, overbevolking en bouwvallige, onveilige en/of sterk vervuilde percelen/woningen.

2.4.6. Grote incidenten en rampen

Voor rampen, crises en grote incidenten heeft de gemeente een crisisplan (regionaal crisisplan vanuit de VRBZO). Vanuit de meldkamer dan wel de plaats incident kan ervoor gekozen worden om op te schalen naar de GRIP structuur. Er zijn collega’s (Officier van Dienst/ Adviseur Openbare Orde) op hard piket (Piket Veiligheid) die 24 uur per dag en 7 dagen per week opgeroepen kunnen worden. Samen met andere operationele diensten kan de collega beslissen dat er wordt opgeschaald en op dat moment kunnen lokale en/of districtelijke collega’s uit de crisisorganisatie worden opgeroepen. Dit zijn interne collega’s dan wel collega’s van omliggende gemeenten die getraind zijn om hun functie tijdens een crisis uit te oefenen. Ook vanuit de VRBZO en crisiscommunicatie is er een piketgroep, ook zij staan op hard piket.

2.4.7. Beschrijving werkprocessen, procedures en informatievoorziening

Processen en procedures zijn vastgelegd en geïntegreerd in de VTH-applicatie (Powerbrowser). Voor de invoering van nieuwe wetten en regelgeving worden deze aangepast. Ook de informatievoorziening op de website wordt hierop aangepast.

2.4.8. Opleidingen

In de kwaliteitscriteria is vastgelegd welke kennis en vaardigheden VTH-medewerkers moeten bezitten om de gewenste kwaliteit van uitvoering te leveren. Er is blijvende aandacht om medewerkers te laten voldoen aan de kwaliteitscriteria. Hiervoor is opleidingsbudget beschikbaar. Voor de Ow is een separaat opleidingsplan gemaakt om de medewerkers van voldoende kennis en vaardigheden te voorzien.

2.5. Methodiek evalueren en monitoring

Door monitoring van de resultaten en voortgang van de uitvoering van het VTH-beleidsplan houden we zicht op de mate van doelrealisatie (effectiviteit). De monitoringsresultaten worden weergegeven in het Jaarverslag en gebruiken wij voor bijsturing van de operationele cyclus en voor input op de beleidsevaluatie. Naar aanleiding van de uitkomst van monitoring en evaluatie kan het VTH-beleidsplan, indien noodzakelijk, worden bijgesteld. Ook veranderingen in de publieke opinie kunnen een rol spelen bij het aanpassen van dit beleid. Dit is dus van belang voor eventuele bijsturing en de verantwoording aan onze raad en inwoners. Daarnaast wordt in het Jaarverslag ook het Uitvoeringsprogramma VTH geëvalueerd.

2.5.1 Indicatoren

In bijlage 3 is per doelstelling aangegeven welke indicator wij hanteren en de daarvoor benodigde gegevens om de voortgang van de doelrealisatie te meten.

Richtlijnen voor monitoring

Als richtlijnen bij de monitoring wordt aangehouden:

  • Niet voor elke indicator hoeft een 100%-controle plaats te vinden, maar kan volstaan worden met een steekproef van minimaal 5 cases;

  • alle indicatoren worden gescoord in hetzelfde kalenderjaar (gelijklopend met het jaarlijkse Uitvoeringsprogramma);

  • aantallen worden niet door middel van een steekproef vastgesteld, maar volledig in kaart gebracht;

  • wellicht ten overvloede: de monitoring heeft alleen betrekking op de taken die binnen de reikwijdte van dit beleid vallen.

2.5.2 Verantwoording en verslaglegging

Monitoring van bovenstaande indicatoren vindt ieder jaar plaats. Dit gebeurt tijdens overleggen tussen verschillende betrokken partijen, zoals de Odzob en de VRBZO en wordt in het Jaarverslag vastgelegd. In de gesprekken met de betrokken partijen en uit de diverse systemen wordt gekeken of de indicatoren en/of doelstelling zijn gehaald. Er wordt gekeken of en in welke mate de in het beleidskader opgenomen doelstellingen worden gehaald. De (eind)resultaten van de monitoring worden in het Jaarverslag opgenomen. Dit Jaarverslag wordt door college van B&W vastgesteld en ter kennisgeving aan de raad gezonden.

In het voorgaande Jaarverslag is aangegeven dat voor de monitoring een splitsing wordt gemaakt in twee kolommen. Hierin worden de mogelijke capaciteit en de gerealiseerde taken met elkaar vergeleken.

Indien uit de monitoring van de indicator(en) blijkt dat de voortgang van de doelstelling onvoldoende of niet gerealiseerd wordt, wordt hiervoor een verklaring opgenomen in het Jaarverslag. Indien nodig worden verbetermaatregelen voorgesteld. In het Jaarverslag over deze komende periode wordt ingegaan op het effect van de verbetermaatregelen.

Hoofdstuk 3 – Risicoanalyse en prioritering

Dit hoofdstuk staat in het teken van keuzes maken en prioriteiten stellen. Dit gebeurt aan de hand van een prioriteitstelling waar een risicoanalyse (kans x effect = risico)6 aan ten grondslag ligt. Hiermee maken we keuzes ten aanzien van de inzet van capaciteit en middelen. Er zal namelijk nooit voldoende capaciteit zijn om alle VTH-taken uitputtend uit te voeren.

Om de medewerkers zo effectief mogelijk in te zetten, is bepaald welke activiteiten binnen de gemeente worden uitgevoerd, welke een hoge prioriteit hebben en welke een lagere prioriteit. Deze afweging vindt plaats door toepassing van een risicomodel. Het model biedt de mogelijkheid om op basis van een risicoschatting en prioritering de inzet te bepalen.

De inzet op activiteiten met een lage prioriteit is minder dan op activiteiten met een hoge prioriteit. Hierbij kan gedacht worden aan de diepgang van toetsing van een vergunningaanvraag of een toezichtmoment, de bezoekfrequentie van toezicht. Handhavingsverzoeken worden altijd in behandeling genomen, ongeacht de onderwerpen in de prioriteit. Er dient binnen 8 weken of binnen de verdaagde termijn een besluit te volgen.

Uit jurisprudentie blijkt dat handhavingsbeleid er niet toe mag leiden dat tegen overtredingen met een lage prioriteit nimmer wordt opgetreden. Prioriteitstelling is echter wel toegestaan om in het kader van doelmatige handhaving onderscheid te maken in de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de handhavingstaak. Het afzien van handhaving kan echter niet uitsluitend onder verwijzing naar de prioriteitstelling, alleen onder bijzondere omstandigheden mag van handhaving worden afgezien. Het bestuursorgaan dient een afweging te maken om te kijken of het ondanks de prioritering toch moet optreden. Het resultaat van die afweging kan zijn dat van handhaving wordt afgezien, gelet op het karakter van het overtreden voorschrift, het daarbij betrokken algemene belang en de belangen van de verzoeker. Met betrekking tot het gelijkheidsbeginsel het volgende: Stel dat er een verzoek om handhaving is gedaan en naar aanleiding hiervan moet handhavend worden opgetreden door middel van een sanctiebesluit, dan levert dat op zichzelf geen strijd op met het gelijkheidsbeginsel ten opzichte van de gevallen waar niet om handhaving is verzocht.7

3.1. Uitleg risicoanalyse en prioritering

Voor alle relevante activiteiten die in het kader van de Ow worden uitgevoerd, is een risicoschatting gemaakt. Dit risico is bepaald volgens een vaste methodiek, waarbij verschillende beoordelingscriteria in acht zijn genomen, te weten:

  • Fysieke en sociale veiligheid;

  • leefomgeving;

  • financiën;

  • natuur/stadsschoon;

  • volksgezondheid;

  • bestuurlijk imago.

De score wordt bepaald door voor elke activiteit een inschatting te maken van het effect op ieder criterium als gevolg van overtreding van deze activiteit. Geprobeerd is om het stellen van prioriteiten zoveel mogelijk te objectiveren. Dat gebeurt door het afzetten van effect tegen kans en door het kiezen van (effect)criteria die aansluiten op de gemeentelijke praktijk. Dat er altijd een subjectief element zal zijn in de uiteindelijk vast te stellen prioriteiten, wordt veroorzaakt door politieke keuzes en hoort als zodanig bij het democratisch proces. Zowel voor effect als voor kans wordt een score toegekend. Het product van de scores voor kans en effect (kans x effect) levert wederom een score op. Hoe hoger dat getal is, des te meer prioriteit.

De omvang van het risico in cijfers is niet alleen bepalend voor de prioriteit. Het kan namelijk zijn dat het belang/negatieve effect van bepaalde activiteiten groot is terwijl de overtredingskans klein is. Deze activiteiten scoren in de uitkomst van de risicoanalyse daardoor gemiddeld of zelfs laag, maar kunnen voor degene die de VTH-taken uitvoeren of zelfs voor het college of bestuur toch een hoge prioriteit krijgen door bijvoorbeeld de maatschappelijke impact van het belang/negatieve effect van de hierboven genoemde activiteiten. Om die reden zijn de activiteiten geprioriteerd op grond van de beschermde belangen en de overtredingskans De prioritering is sturend voor onze inzet. In hoofdstuk 6 is de werkwijze voor het prioritair werken nader uiteengezet.

Ook voor deze paragraaf wordt verwezen naar de prioriteitenlijst zoals deze is opgenomen in de bijlagen.

3.2. Milieutaken

De VTH-taken op milieugebied en sloopactiviteiten (inclusief asbest) worden door de Odzob uitgevoerd en zijn niet meegenomen in deze risicoanalyse.

Jaarlijks wordt voor de uitvoering van de milieutaken een apart werkprogramma voor de Odzob opgesteld, dat als bijlage onderdeel uitmaakt van het Uitvoeringsprogramma. De evaluatie van deze milieutaken staat in de laatste termijnrapportage van de Odzob, welke als bijlage onderdeel uitmaakt van het Jaarverslag. De evaluatie van de kwaliteitscriteria VTH voert de Odzob zelfstandig uit.

3.3. VRBZO

De VRBZO voert voor onze gemeente diverse VTH-taken uit. Hierbij gaat het om wettelijk verplichte taken en gemeentelijke taken die collectief aan de VRBZO zijn opgedragen, omdat het voor de VRBZO efficiënter is om deze regionaal op te pakken in plaats van afzonderlijk per gemeente.

Wij kunnen de afdeling Handhaving en Naleving van de VRBZO vragen om tot onder andere een brandveiligheidsinspectie of VRBZO-inspectie over te gaan. Bij de brandveiligheidsinspecties wordt alleen gekeken naar o.a. brandoverslag, vluchtwegen. Een VRZBO-inspectie richt zich op externe veiligheid in de breedste zin van het woord. Wat als er brand uitbreekt? Wat kunnen dan de gevolgen zijn voor de leefomgeving (breder dan alleen brandoverslag)? Zijn er tanks of silo’s in de buurt die kunnen ontploffen? Etc.

Ook heeft de VRBZO een adviserende rol bij omgevingsvergunningen en evenementenvergunningen.

Hoofdstuk 4 – Borging en uitvoering

4.1. Financiële en personele middelen

Om de VTH-taken die zijn voortgevloeid uit de Ow te kunnen uitvoeren en de beleidsdoelen te realiseren, zijn financiële en personele middelen nodig. De uitvoering van dit beleid en specifiek de activiteiten voor het behalen van de doelstelling en de nieuwe prioriteiten vragen ook om financiële en personele middelen. De inzet van middelen wordt jaarlijks toegelicht in het Uitvoeringsprogramma.

4.2. Uitvoeringsprogramma

Voor VTH werkt de gemeente het VTH-beleidsplan ieder jaar uit in een Uitvoeringsprogramma. In het Uitvoeringsprogramma worden de prioriteiten, doelen, activiteiten en methoden uit dit beleid op operationeel niveau beschreven. Het Uitvoeringsprogramma is dan ook een concreet actieplan voor het betreffende jaar. Daarbij wordt in het Uitvoeringsprogramma aangegeven hoe de (financiële en personele) middelen in het betreffende jaar worden ingezet en waar eventueel tekorten zijn. Het Uitvoeringsprogramma wordt ter kennisgeving naar onze gemeenteraad gestuurd en wordt aangeboden aan de provincie Noord-Brabant.

4.3. Uitvoering proces

De werkwijzen van vergunningverlening, afhandeling van meldingen, toezicht en handhaving zijn vertaald naar specifieke procesbeschrijvingen. Deze werkwijzen worden nader uiteengezet in hoofdstuk 6 en de hierbij behorende bijlagen. De werkwijzen van vergunningverlening, afhandeling van meldingen en toezicht en handhaving zijn geborgd in het werksysteem (Powerbrowser). Deze werkwijzen zijn bekendgemaakt bij alle betrokken medewerkers. Nieuwe medewerkers worden ingewerkt aan de hand van de handleiding en processen in het werksysteem (Powerbrowser). De werkprocessen zijn veranderd ten opzichte van het vorige beleid door de komst van de Ow en Wkb. Deze zullen in de komende beleidsperiode worden gemonitord en worden, waar nodig, aangepast na evaluatiemomenten.

4.4. Afstemming ketenpartners

Een goede samenwerking tussen de gemeente en haar partners is van belang. Samenwerking levert kwalitatief sterkere adviezen op die gebaseerd zijn op gedeelde informatie en uitgangspunten. De onderdelen van dit VTH-beleidsplan die gaan over de strafrechtelijke handhaving zijn afgestemd met de politie en het Openbaar Ministerie (OM). Daarnaast werkt de gemeente samen met andere ketenpartners, zoals de Odzob en de VRBZO

4.5. Kwaliteitsverordening

De gemeente Cranendonck heeft in de “Verordening uitvoering en handhaving omgevingsrecht 2023” bepaald dat het waarborgen van de gemeentelijke dienstverlening, de uitvoeringskwaliteit van diensten & producten en de financiën ook centraal staat. In deze kwaliteitsverordening is opgenomen welke eisen er worden gesteld aan de uitvoeringsorganisaties en of wij daarvan afwijken.

De Ow stelt eisen ten aanzien van de kwaliteit van de uitvoering van de VTH-taken. Namelijk de kwaliteitscriteria 2.2. Deze kwaliteitscriteria bestaan uit twee elementen: de procescriteria en eisen ten aanzien van de kritieke massa. De kwaliteitscriteria beschrijven de minimale kwaliteitseisen op verschillende indicatoren. Deze indicatoren zijn opleiding, kennis, ervaring, frequentie van uitvoeren en menskracht. Hierbij wordt er onderscheid gemaakt tussen 26 verschillende deskundigheidsgebieden. Aan deze deskundigheidsgebieden zijn vervolgens specifieke activiteiten gekoppeld. De wijze waarop deze deskundigheidsgebieden worden ingevuld zal inzichtelijk worden gemaakt in het Jaarverslag. Vanaf 2024 dient ook de kwaliteitscriteria 2.3 te worden toegepast. In het Jaarverslag wordt geëvalueerd in welke mate er aan de kwaliteitscriteria (2.2 en 2.3) wordt voldaan.

Hoofdstuk 5 – Evaluatie

In dit hoofdstuk wordt de methode voor de evaluatie van het VTH-beleidsplan en het Uitvoeringsprogramma beschreven, dit is tevens de laatste stap van de BIG 8-cyclus. Met de beleidsevaluatie wordt de beleidscyclus rond gemaakt. Jaarlijks zal het Uitvoeringsprogramma worden geëvalueerd, zodat er eventueel kan worden bijgestuurd. Het VTH-beleid zal jaarlijks worden geëvalueerd en waar nodig worden aangevuld of aangepast middels een addendum.

5.1. Evaluatie Uitvoeringsprogramma’s

Jaarlijks wordt gerapporteerd over de uitvoering van het vastgestelde Uitvoeringsprogramma en geëvalueerd in hoeverre de gestelde doelen zijn bereikt en activiteiten zijn uitgevoerd. Hierbij wordt minimaal beoordeeld of:

  • De voorgenomen activiteiten uit het Uitvoeringsprogramma zijn uitgevoerd;

  • de uitvoering van deze activiteiten uit het Uitvoeringsprogramma hebben bijgedragen aan de voortgang van de beleidsdoelen uit het VTH-beleid;

  • het VTH-beleid (mede op basis van bovenstaande) eventueel dient te worden aangepast.

De rapportage en evaluatie worden in een Jaarverslag gedocumenteerd. De resultaten van de evaluatie worden gebruikt voor het Uitvoeringsprogramma van het volgende jaar.

5.2. Evaluatie VTH-beleidsplan

Jaarlijks, maar in ieder geval nadat een beleidsperiode verstreken is, wordt het VTH-beleidsplan geëvalueerd. Er wordt dan beoordeeld:

  • Of vastgestelde doelstellingen uit het VTH-beleidsplan zijn bereikt;

  • of het VTH-beleidsplan aangepast moet worden.

Ook deze evaluatie wordt gedocumenteerd in het Jaarverslag. De resultaten worden gebruikt voor het eventueel aanpassen van het huidige VTH-beleid voor de volgende beleidsperiode en het Uitvoeringsprogramma van het volgende jaar.

Hoofdstuk 6 – Strategieën en werkwijzen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze, ook wel strategieën, waarop de werkzaamheden omtrent VTH worden uitgevoerd. Dit wordt aangevuld met de mogelijke veranderingen onder de Ow en de Wkb. Daarbij wordt ook aangegeven hoe de eerdergenoemde risicoanalyse en prioritering zullen doorwerken in de praktijk.

Binnen de VTH-taken zijn toezicht en handhaving twee losstaande taken, maar vloeit handhaving vaak voort uit de toezichthoudende taken. Voor de uitvoering van onze handhavende taak zijn er verschillende strategieën die hierop toegepast kunnen worden. Handhaven wordt omschreven als “het doen naleven van rechtsregels”. Dat kan goedschiks of kwaadschiks, met respectievelijk preventieve of repressieve maatregelen. Wij maken geen gebruik van preventieve maatregelen. Repressieve maatregelen bestaan uit bestuursrechtelijke of strafrechtelijke sancties.

Onder toezicht wordt verstaan het controleren of geldende wet- en regelgeving wordt nageleefd. Ook gaat toezicht vooraf aan het opleggen van sancties en wordt omschreven als:

  • Het verzamelen van informatie bij vermoedens van een overtreding van regels, na bijvoorbeeld een melding of een verzoek om handhaving, of bij uitvoering van structureel, regulier toezicht;

  • het vervolgens beoordelen of er daadwerkelijk sprake is van een overtreding;

Om handhaving te effectueren beschikt het bevoegd gezag over verschillende juridische instrumenten. Bekende instrumenten zijn:

  • waarschuwingsbrief;

  • wrakingsbrief;

  • de bestuurlijke strafbeschikking;

  • de last onder dwangsom;

  • de last onder bestuursdwang;

  • het intrekken van de vergunning, of

  • het stilleggen van bouw- en/of sloopwerkzaamheden.

De instrumenten zelf, de procedures en de mogelijkheden voor bezwaar en beroep zijn in wetten en verordeningen verankerd. In hoofdstuk 4 is hier nader op ingegaan.

De werkwijze waarop wij de doelen en prioritair werken willen bereiken is vastgelegd in de uitvoeringsstrategieën. De strategieën zijn gebaseerd op landelijke strategieën (gedogen en sanctioneren) en zijn aangevuld met gemeentelijke strategieën. In figuur 3 hieronder is de samenhang tussen de strategieën weergegeven. Ten opzichte van de vorige beleidsplannen zijn de strategieën herzien, mede door de inwerkingtreding van de Ow en Wkb. De komende beleidsperiode gaan we de uitvoering van deze nieuwe strategieën monitoren en evalueren. Indien hiertoe aanleiding is, worden de strategieën herzien. Hieronder zullen de strategieën nader worden uitgewerkt.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 3 uitvoeringsstrategieën (bron: VTH-beleid Zoeterwoude)

Het proces en de structuur van de uitvoeringsstrategieën zijn weergegeven in figuur 4 op de volgende pagina (Figuur 4 Totaaloverzicht VTH strategieën (bron: VTH-beleid Zoeterwoude)). Aan de hand van dit figuur worden de strategieën in de bijlagen toegelicht.

afbeelding binnen de regeling

6.1. Nalevingsstrategie: Vergunningenstrategie Ow

afbeelding binnen de regeling

Figuur 5 Schematische weergave vergunningenstrategie (bron: VTH-beleid Zoeterwoude)

Uitgangspunt bij vergunningverlening is dat burgers en bedrijven verantwoordelijk zijn voor het indienen van goede en volledige aanvragen. De aanvraag vormt immers de basis voor de te verlenen vergunning. De gemeente houdt zich bij de taakuitvoering aan de algemene beginselen van behoorlijke bestuur.

De gemeente heeft de taak om de verschillende belangen vanuit de verschillende disciplines te coördineren. Deze taak is in overstemming met het gedachtegoed dat volgt uit de Ow. Namelijk het kijken naar wat wél kan. Een van “nee, tenzij”, naar “ja, mits” omslag.

6.1.1. Preventiestrategie in het kader van vergunningen

Wij willen de kennis en de bewustwording van potentiële initiatiefnemers vergroten. De gemeente wil de aanvrager zoveel mogelijk informeren over de voor hen relevante wet- en regelgeving, betrokken kaders en belangen, en voor welke activiteiten een melding of vergunning nodig is. De potentiële aanvrager moet voldoende inzicht krijgen of een melding of vergunning nodig is of dat er een informatieplicht geldt. Mocht er een meldingsplicht of vergunningplicht zijn, dan dient de aanvrager voldoende informatie te hebben om een volledige melding of aanvraag in te dienen. (Voor de aanvrager is de vergunningencheck van het Omgevingsloket in het Digitaal Stelsel Omgevingswet (verder: DSO) ook een optie). De wijze waarop wij hier vorm aan zullen geven, wordt opgenomen in het Uitvoeringsprogramma.

Daarnaast richt de preventiestrategie zich op het stimuleren van betrokkenen om te voldoen aan de geldende regels. Met het bovenstaande willen wij zoveel mogelijk voorkomen dat achteraf tot actie moet worden overgegaan.

6.1.2. Ow

De vergunningplichten komen voort uit hoofdstuk 5 van de Ow. In totaal zijn er 14 verschillende type activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning verplicht is. In principe is binnen de Ow het college van B&W voor de volgende activiteiten het bevoegde gezag voor de behandeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning: een bouwactiviteit, een omgevingsplanactiviteit die niet van provinciaal of nationaal belang is, een monumentenactiviteit (voor zover het geen enkelvoudige aanvraag met betrekking tot een archeologisch monument betreft) en een milieubelastende activiteit.

6.2. Werkwijze Ow vergunningen

6.2.1.Binnenkomst

Vanuit het DSO worden de vergunningaanvragen en meldingen met betrekking tot de Ow ontvangen. Het VTH-systeem is gekoppeld aan het DSO. Via de samenwerkingsmodule kunnen wij bij aanvragen (waarvoor bijvoorbeeld advies of advies met instemming nodig is) samenwerken met ketenpartners.

Voor de Ow zijn de volgende soorten verzoeken vastgesteld:

  • Aanvraag vergunning;

  • aanvraag omgevingsoverleg;

  • melding;

  • informatie;

  • informatie ongewoon voorval;

  • aanvraag maatwerkvoorschrift;

  • aanvraag gelijkwaardige maatregel; en

  • aanvraag toestemming gelijkwaardige maatregel. Voor zover het niet wettelijk voorgeschreven is, kan de gemeente zelf vragen en aanvraagvereisten bepalen/aanpassen middels toepasbare regels in het DSO. Dit geeft ook de mogelijkheid om de suggestie tot een conceptaanvraag eerder in het proces onder de aandacht te brengen zodat initiatiefnemers vaker voor deze optie kiezen.

6.2.2. Registratie

Alle werkzaamheden worden geregistreerd in Powerbrowser waarbij een directe link is met het zaaksysteem Exxellence waar zaken worden opgeslagen en gearchiveerd.

6.2.3. Verkennen Initiatief

Voor de initiatiefnemer bestaat de mogelijkheid om het verkennen van een initiatief in te dienen. Hiermee wordt, voordat er een vergunning wordt aangevraagd, nagegaan of de plannen wenselijk en/of haalbaar zijn. De wenselijkheid en/of haalbaarheid wordt getoetst tijdens “verkennen initiatief”.

6.2.4. Conceptaanvraag

Binnen onze gemeente kennen we ook nog een conceptaanvraag. Dit wordt zelfs gestimuleerd om zo in het kader van preventie, te zorgen voor een volledige en passende aanvraag voor een omgevingsvergunning. Bij een conceptaanvraag wordt de volledigheid van de aanvraag getoetst.

Op het moment dat een conceptaanvraag past binnen het beleid, kan de initiatiefnemer een definitieve aanvraag voor een omgevingsvergunning indienen. Grootschalige plannen die niet passen binnen het Op worden voorgelegd aan de intaketafel. De nog complexere plannen zullen worden voorgelegd aan een “regionale omgevingstafel”. Wanneer er een positief advies van de intaketafel komt, is in gevallen die niet passen binnen het Op een wijziging van het Op nodig of er kan een omgevingsvergunning voor een omgevingsplan (zowel OPA als BOPA) worden aangevraagd.

6.2.5. Procedure/termijnen

Nadat een initiatiefnemer de volledige aanvraag heeft ingediend, geldt een termijn van 8 weken voor de inhoudelijke behandeling van de aanvraag. Dit betreft geen fatale termijn, maar een termijn van orde. Voor de gemeente bestaat de mogelijkheid om de procedure te verlengen met 6 tot 14 weken. Dit geldt ook wanneer de initiatiefnemer meerder activiteiten in één keer indient, oftewel een meervoudige aanvraag. In principe geldt ook dan de standaardprocedure van 8 weken (tenzij er kan worden gesproken van een uitzondering zoals hieronder uiteengezet). De activiteit met de zwaarste procedure bepaalt bij een meervoudige aanvraag welke procedure de gemeente dient toe te passen.

Op het moment dat een aanvraag niet compleet is, kunnen wij een verzoek om aanvulling doen. Hierbij wordt de termijn van de behandeling op grond van de Awb stilgelegd, totdat de aanvullingen volledig zijn ingediend. Hieronder is beschreven wanneer de gemeenteraad een advies van instemming moet verlenen. Dit is een uitgebreide lijst, dus voor de meeste afwijkingen is een advies van instemming nodig.

Na het doorlopen van de procedure of het verlopen van de termijn wordt er een besluit genomen op de ingediende aanvraag. Tegen een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb staan rechtsmiddelen open.

De uitgebreide procedure

In sommige gevallen kan in een uitgebreide procedure een termijn van 6 maanden van toepassing zijn, in plaats van de hiervoor gestelde 8 weken. Hier is sprake van in een van de drie hieronder aangegeven gevallen:

  • 1.

    De gevallen uit artikel 10.24 van het Omgevingsbesluit (verder: Ob) waarvoor altijd een uitgebreide procedure van toepassing is;

  • 2.

    het college van B&W kan een uitgebreide procedure van toepassing verklaren op het moment dat daar gegronde redenen voor zijn (artikel 16.65 lid 4 van de Ow). In dit artikel wordt toegelicht dat het bevoegd gezag dit kan bepalen als:

    • a.

      Het een activiteit betreft die aanzienlijke gevolgen heeft of kan hebben voor de fysieke leefomgeving; en

    • b.

      waartegen naar verwachting verschillende belanghebbenden bedenkingen zullen hebben. In dat geval stelt het college, voorafgaand aan het nemen van het besluit, de aanvrager in de gelegenheid om zienswijze daarover naar voren te brengen. Het college kan beleid opstellen waarin zij activiteiten benoemd waarvoor zij de uitgebreide procedure willen toepassen.

  • 3.

    De aanvrager kan zelf verzoeken om of instemmen met de uitgebreide procedure.

Verplichte participatie

In de Omgevingsregeling (verder: Or) is opgenomen dat participatie een motiveringsverplichting is bij een aanvraag van een omgevingsvergunning. Bij een aanvraag omgevingsvergunning moet aangegeven zijn of, en zo ja op welke wijze, invulling is gegeven aan participatie. Middels participatie kan inzicht in de belangen van omwonenden en belanghebbenden worden gegeven. Daarnaast moet goed beargumenteerd worden waarom er meer dan de aanvraagvereisten uit de Or nodig zijn, bijvoorbeeld wanneer ambtshalve de uitgebreide procedure van toepassing is verklaard omdat de belangen niet goed in beeld zijn.

In de meeste gevallen is participatie niet verplicht. De gemeenteraad kan echter, op grond van artikel 16.55 lid 7 Ow, gevallen aanwijzen waarin participatie van en overleg met derden wel verplicht is, voordat een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een BOPA kan worden ingediend. De gemeenteraad heeft het “Participatiebeleid Omgevingswet, gemeente Cranendonck 2023” (verder: participatiebeleid) vastgesteld waarin wordt ingegaan op de wijze waarop binnen de gemeente als overheid zijnde omgaat met participatie.

Advies van de gemeenteraad aan het college van B&W

De gemeenteraad heeft de mogelijkheid om zichzelf middels een raadsbesluit als adviseur aan te wijzen voor omgevingsvergunningen voor bepaalde gevallen van BOPA’s, waarvoor het college bevoegd gezag is. Zie artikel 16.15a, aanhef en onder b van de Ow. Er zijn veel verschillende varianten mogelijk van het aanwijzen van gevallen waarin advies verplicht is. De gemeenteraad heeft een lijst met dergelijke BOPA’s vastgesteld waarvoor het college het bevoegd gezag is. Dit is momenteel een zeer uitgebreide lijst waardoor voor veel BOPA’s een advies van de gemeenteraad nodig is. Deze lijst is vastgesteld tijdens de raadsvergadering van 25 april 2023 (collegevoorstel d.d. 14 maart 2023).

De gemeenteraad dient om advies te worden gevraagd voor de onderstaande lijst met activiteiten voor een BOPA:

  • 1.

    het binnen stedelijk gebied toevoegen van meer dan 3 woningen en/of onzelfstandige wooneenheden;

  • 2.

    het toevoegen van meer dan 2 woningen en/of onzelfstandige wooneenheden buiten stedelijk gebied;

  • 3.

    plannen die afzonderlijk het aantal woningen of wooneenheden onder 1 en 2 niet overstijgen, doch die, gelet op de aard en/of bestemming en/of afstand tot elkaar, in zodanige samenhang c.q. verbondenheid met elkaar gezien moeten worden dat, zouden zij gezamenlijk zijn ingediend, de onder 1 of 2 genoemde norm zouden overstijgen.

  • 4.

    de realisatie van een permanente huisvestingslocatie (geclusterde huisvesting) voor meer dan 30 personen op één locatie;

  • 5.

    het huisvesten van arbeidsmigranten en kwetsbare groepen in recreatieve voorzieningen met meer dan 20% van de standplaatsen;

  • 6.

    de vestiging, uitbreiding van of het omzetten naar een intensieve veehouderij;

  • 7.

    het realiseren van ontwikkelingen buiten stedelijk gebied, die gelegen zijn buiten bestaande bouw- en bestemmingsvlakken;

  • 8.

    het uitbreiden van bestaande en het realiseren van nieuwe, grootschalige (dag- en verblijfs-) recreatiebedrijven en -terreinen in het buitengebied groter dan 0,5 hectare, zoals het oprichten van campings, hotels, golfbanen, vakantie- en recreatieparken;

  • 9.

    het uitbreiden van bestaande en het realiseren van nieuwe bedrijventerreinen;

  • 10.

    het uitbreiden of wijzigen van bestaande en het realiseren van nieuwe grootschalige maatschappelijke voorzieningen met een oppervlakte groter dan 1.000m2; zoals scholen, religieuze voorzieningen, multifunctionele accommodaties (waaronder gemeenschapshuizen) en gezondheidscentra;

  • 11.

    het uitbreiden van bestaande en het realiseren van nieuwe sportvoorzieningen met een oppervlakte van meer dan 1.000m2, zoals sportparken, sporthallen en zwembaden;

  • 12.

    het realiseren van een antenne installatie met een hoogte van meer dan 10m;

  • 13.

    het aanleggen van zonneweides met een oppervlakte van meer dan 1.000m2;

  • 14.

    het realiseren van één of meerdere windturbine(s);

  • 15.

    het wijzigen/uitbreiden van bestaande en het realiseren van nieuwe opvangvoorzieningen voor asielzoekers en/of vluchtelingen en/of statushouders;

  • 16.

    overige onvoorziene ontwikkelingen die naar verwachting van het college politie of maatschappelijk gevoelig zijn.

In afwijking van hetgeen bepaald in voorgaand lijst hoeft de gemeenteraad niet om advies te worden gevraagd als:

  • 1.

    op voorhand duidelijk is dat de aanvraag om omgevingsvergunning op andere gronden dan strijd met het omgevingsplan geweigerd moet worden;

  • 2.

    de aanvraag om omgevingsvergunning past binnen een door de gemeenteraad vastgestelde gebiedsvisie, projectonderbouwing, kavelpaspoort of daarmee gelijk te stellen document;

  • 3.

    de aanvraag om omgevingsvergunning past binnen een, in het tijdelijk deel van het omgevingsplan opgenomen, wijzigingsbevoegdheid.

Bij enkelvoudige aanvragen geldt het voorgaande niet, het bevoegd gezag (de gemeente) beslist dan zelf op de enkelvoudige aanvraag. Dat betekent niet dat afstemming en samenwerking met andere bestuursorganen wordt uitgesloten.

6.2.6. Advies en instemming

De gevallen waarvoor advies en/of instemming benodigd zijn, zijn uiteengezet in afdeling 4.2 van het Ob.

Advies

De Ow en het Ob schrijven voor dat het bevoegd gezag in bepaalde gevallen om advies moet vragen voor het beslist op een aanvraag om een omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschrift. Daarnaast kunnen overheden de verplichting om advies te vragen opnemen in het omgevingsplan, de waterschapsverordening of de omgevingsverordening. Het ontvangen advies dient meegenomen te worden in het uiteindelijke besluit. Er kan van dit advies worden afgeweken, mits dit zorgvuldig wordt gemotiveerd.

Instemming

Soms is er voor het nemen van een besluit instemming nodig van het adviesorgaan. Het gegeven advies moet worden beschreven in het conceptbesluit. Het adviesorgaan moet vervolgens instemmen met het concept besluit. Pas daarna kan de omgevingsvergunning in het definitieve besluit worden verleend. De instemming kan alleen worden gegeven of geweigerd op dezelfde gronden als op basis waarvan een vergunningverlener dit mag doen.

Advies van een ander bevoegd gezag

Bij meervoudige aanvragen kan sprake zijn van magneetactiviteiten. Deze activiteiten hebben als het ware een magnetische werking en zijn bepalend voor welke bestuursorgaan bevoegd gezag is. Het gaat om de situatie waarbij één van die activiteiten niet bij de gemeente kan worden neergelegd. De andere activiteiten in de vergunningaanvraag gaan dan mee naar het andere bevoegde gezag (de provincie of het Rijk). Bij activiteiten waarvoor de provincie of het rijk bevoegd gezag is, wordt het college van B&W om advies gevraagd. Bij meervoudige aanvragen kan het college van burgemeester en wethouders dus om advies met instemming (art. 4.10 Ob) worden gevraagd. Het college krijgt hiervoor een voorgenomen beslissing toegestuurd (ontwerpbesluit) en moet daarover binnen 4 weken een advies geven.

Een voorbeeld is de IPPC- installatie, een milieubelastende activiteit. Vanwege de complexiteit en de gemeentegrensoverschrijdende milieueffecten zijn Gedeputeerde Staten (GS) bevoegd gezag. Wanneer bijvoorbeeld een aanvraag wordt ingediend voor een IPPC-installatie, waarvoor GS bevoegd gezag zijn, in combinatie met een bouwactiviteit, waarvoor het college bevoegd gezag zijn, trekt de IPPC-installatie als een magneet de bouwactiviteit naar zich toe en zijn GS bevoegd gezag voor de gehele aanvraag.8

6.3. Beoordelingskader Ow

6.3.1.Algemene Maatregel(en) van Bestuur (AMvB)

De belangrijkste beoordelingskaders van de Ow voor het verlenen van vergunningen en het afhandelen van meldingen zijn de volgende AMvB’s: Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl), Besluit activiteiten leefomgeving (Bal), Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).

Toepassingsbereik

Het Bbl bevat samen met het Bal, de algemene regels waaraan burgers en bedrijven zich moeten houden als ze bepaalde activiteiten uitvoeren in de fysieke leefomgeving. Het Bkl is daarentegen meer gericht op de regels waar de overheid zich aan dient te houden om een veilige en gezonde leefomgeving te kunnen garanderen. Het Ob bevat regels voor alle partijen die actief zijn in de fysieke leefomgeving (burgers, bedrijven en overheid). Het gaat om regels over het bevoegd gezag voor vergunningen, over procedures, handhaving en uitvoering. Het Ob bevat dus geen beoordelingscriteria voor vergunningverlening.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 6 de 4 AMvB’s van de Ow (bron: Staatsblad 2018, 290)

Bbl

Het Bouwbesluit wordt door de inwerkingtreding van de Ow vervangen door het Bbl.

In het Bbl zijn technische bouwvoorschriften opgenomen. Het Bbl bevat regels over veiligheid, gezondheid, duurzaamheid en bruikbaarheid bij het (ver)bouwen van een bouwwerk, de staat van het bouwwerk, het gebruik van het bouwwerk en het uitvoeren van bouw- en sloopwerkzaamheden. Daarnaast bevat het Bbl ook regels over asbestverwijdering en mobiel puinbreken.

Bovendien staat in het Bbl aangegeven of voor de bouwactiviteit een vergunningplicht of meldingsplicht noodzakelijk is of dat deze vergunningvrij zijn. De Wkb wijst kwaliteitsborgers aan die de bouwtechnische beoordeling van een bouwwerk toetsen aan het Bbl. Hiermee wordt het deel van de bouwtechnische beoordeling (in de eerste fase van de Wkb gedeeltelijk) ondergebracht bij private kwaliteitsborgers. De hoofdstukken van het Bbl zijn gegroepeerd rondom een bepaalde activiteit. Verder geven deze hoofdstukken eisen betreffende algemene bepalingen, bestaande bouw, nieuwbouw, verbouw, verplaatsing en functiewijziging, gebruik, en bouw- en sloopwerkzaamheden. De onderwerpen veiligheid, gezondheid, duurzaamheid, bruikbaarheid, toegankelijkheid en bouwwerkinstallaties, zijn voor zover van toepassing, als afdelingen terug te vinden.

Verder neemt het Bbl ook nieuwe maatwerkregels met zich mee, zoals BENG9, milieuprestatie (MPG10) en bruikbaarheid. Binnen onze gemeenten werken we nu ook al met maatwerkvoorschriften om een goede kwaliteit van de leefomgeving na te streven. Gemeenten mogen straks in het Op voor aan te wijzen gebieden hogere eisen stellen aan energie- en milieuprestatie dan het Bbl voorschrijft. Verder worden bestaande instrumenten omgezet in maatwerkvoorschriften, zoals bij de melding brandveilig gebruik, aanschrijving bestaande bouw en bouw- en sloopveiligheid. Bovendien komen er specifieke zorgplichten in het Bbl.

Bal

Het Activiteitenbesluit komt met de invoering van de Ow te vervallen en de milieuvoorschriften worden voortaan opgenomen in het Bal. Dit besluit bevat algemene Rijksregels voor (milieubelastende) activiteiten in de leefomgeving. Naast de inhoudelijke algemene regels voor milieubelastende activiteiten, lozingsactiviteiten, wateronttrekkingsactiviteiten, mijnbouwactiviteiten, beperkingengebied activiteiten, het bieden van gelegenheid tot zwemmen en baden, en activiteiten die cultureel erfgoed betreffen, zijn bijzondere aandachtspunten: de reikwijdte van de rijksregels, de specifieke zorgplichten, de inzet op maat van doel- en middelvoorschriften en de inzet van maatwerken en gelijkwaardigheid als instrumenten voor flexibiliteit.

Uit het Bal vloeien vergunningplichten voort waarvoor de gemeente bevoegd gezag is, deze plichten hebben betrekking op de milieubelastende activiteiten. In totaal zijn er rond de 100 gevallen die onderverdeeld zijn in de volgende activiteiten:

  • activiteiten die bedrijfstakken overstijgen;

  • complexe bedrijven;

  • dienstverlening, onderwijs en zorg;

  • transport, logistiek en ondersteuning daarvan;

  • nutssector en industrie;

  • agrarische sector;

  • sport en recreatie; en

  • defensie en mijnbouw.

Zowel de vergunningverlening als het toezicht op deze activiteiten worden voor ons uitgevoerd door de Odzob. Bij binnenkomst gaan aanvragen, meldingen en dergelijke direct naar de Odzob.

Na afronding van de besluitvorming komt de zaak terug bij de gemeente ter archivering. Uitsluitend waar hulp van de gemeente nodig is, is contact. Anders niet. Onder de Ow hebben wij de zogenaamde “behandeldiensten” ingesteld.

Bkl

In het Bkl staan regels voor het Rijk en voor decentrale overheden. De regels gaan over omgevingswaarden, instructieregels, beoordelingsregels en monitoring. De omgevingswaarden, die moeten zorgen voor een veilige en gezonde fysieke leefomgeving, staan in het Bkl en volgen vooral uit Europese of andere internationale verplichtingen. Bijvoorbeeld over luchtkwaliteit.

De instructieregels hebben betrekking op het uitvoeren van taken en het gebruik van instrumenten. De decentrale overheden moeten deze instructieregels van het Rijk volgen. Per instrument is er een hoofdstuk met instructieregels, bijvoorbeeld het instrument Omgevingswaarden, diverse programma’s (o.a. waterbeheerprogramma, stroomgebiedbeheerplan, beheerplan Natura 2000), Op, Waterschapsverordeningen, Omgevingsverordeningen, Omgevingsvergunningen, projectbesluiten, etc. Die instructieregels gaan onder meer over normen en regels voor externe veiligheid, geluid en geur van activiteiten en erfgoed.

Wat betreft omgevingsvergunningen, is ook een hoofdstuk met beoordelingsregels opgenomen in het Bkl. Het gaat om activiteiten waarvoor het Rijk een vergunningplicht heeft geregeld, zoals voor omgevingsplanactiviteiten, bouwactiviteiten, milieubelastende activiteiten en rijksmonumentenactiviteiten. De beoordelingsregels geven aan wanneer het bevoegd gezag de vergunning kan verlenen of weigeren. Het bevoegd gezag dient deze beoordelingsregels bij het beoordelen van een aanvraag dan ook te volgen. De beoordelingsregels staan per activiteit geordend.

6.3.2. Invoeringsbesluit/Bruidsschat

Het Invoeringsbesluit zorgt voor het overgangsrecht en voor het intrekken of wijzigen van andere besluiten. Het overgangsrecht regelt de overgang van de oude regelgeving naar het nieuwe stelsel van de Ow. Denk hier bijvoorbeeld aan wat de status is van besluiten onder het oude recht. Procedures die onder het oude recht zijn gestart, worden verder afgehandeld onder de Ow. De wijze waarop wordt bepaald in het overgangsrecht.

De bruidsschat is een bijzonder onderdeel van het overgangsrecht. Dit is een set met regels die het Rijk over heeft gedragen aan decentrale overheden bij de inwerkingtreding van de Ow. Deze regels zijn onderdeel van het tijdelijke deel van het Op (Op van rechtswege). Deze regels kunnen door de gemeente op elk moment worden aangepast of geschrapt. Op het moment dat het Op (nieuwe stijl) door de gemeente formeel wordt vastgesteld, komt de bruidsschat te vervallen. In principe heeft de gemeente na de inwerkingtreding van de Ow acht jaar de tijd (tot 2031) om alle keuzes met betrekking tot de bruidsschat te maken.

Specifiek voor vergunningen en ontheffingen uit de oude regelgeving is er overgangsrecht:

  • Als een vergunning voor een activiteit onder het nieuwe systeem verplicht blijft, is dit een OPA op grond van de Ow;

  • als er geen vergunningplicht meer is, zijn de oude vergunningvoorschriften maatwerkvoorschriften.

Het overgangsrecht is van toepassing op zowel vergunningplichten uit de rijksregelgeving als uit decentrale regelgeving. Voor vergunningen is het overgangsrecht geregeld in artikel 4.13 en 4.14 van de Invoeringswet Ow.

6.3.3. Op

Met de inwerkingtreding van de Ow worden de verschillende bestemmingsplannen van iedere gemeente vervangen door het tijdelijk deel van het Op voor het gehele grondgebied. Het Op heeft een bredere reikwijdte en een andere opzet: van conservatief naar gericht op ontwikkelmogelijkheden. Het Op voorziet in een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Daarnaast kan het ook andere regels bevatten over activiteiten. Het gaat dan om activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving.

In het tijdelijke deel van het Op zijn onder andere de bestaande bestemmingsplannen, beheers- verordeningen en wijzigings- en uitwerkingsplannen opgenomen (een volledig overzicht is opgenomen in artikel 4.6, eerste lid, van de Invoeringswet Ow). Na de inwerkingtreding van de Ow hebben gemeenten 8 jaar de tijd om één gebiedsdekkend Op vast te stellen. De gemeente bepaalt (deels) zelf welke algemene regels, informatie- meldings- of vergunningplichten ze opneemt in het Op. Het Invoeringsbesluit regelt welke regels er van het rijk aan gemeenten worden overgedragen. Verder zullen gemeenten hun regels over de fysieke leefomgeving uit andere (gemeentelijke) verordeningen opnemen in het Op, zoals regels uit de APV die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Ook de bruidsschatregels zijn overgegaan in het tijdelijk deel van het Op. Het college heeft tot 1 januari 2032 de tijd gekregen voor het opstellen van een nieuw Op. Tot die tijd zijn alle bestemmingsplannen en beheerverordeningen opgenomen in het tijdelijke Op. Bij de ontwikkeling van het nieuwe Op worden keuzes gemaakt over de invulling/voortzetting van de bruidsschatregels. De Odzob is als ketenpartner aangesloten.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 7 opbouw Op (bron: VNG)

Welstand

De gemeente Cranendonck kent een welstandstoets aan de hand van de gemeentelijke welstandsnota. In deze nota staan de welstandscriteria. De welstandskaarten geven weer voor welke gedeelten van de onze gemeente eisen van welstand gelden. Een groot gedeelte van de gemeente is welstandsvrij. De plannen die binnen het welstandsgebied liggen worden voorgelegd bij de A2-adviescommissie (voorheen de erfgoedcommissie en de welstandcommissie). Het advies van deze commissie wordt in de hoofdregel overgenomen, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of de volledigheid hiervan. In het geval dat een bouwplan binnen de grenzen van een beeldkwaliteitsplan (bkp) valt, wordt de aanvraag aan dit plan getoetst.

Met de komst van de Ow worden de regels voor een welstandstoets opgenomen in artikel 22.7 en 22.29 van de bruidsschat. De regels gaan daarmee deel uitmaken van het tijdelijk deel van het Op. Op grond van artikel 4.19 Ow, kan de gemeenteraad beleidsregels opstellen als regels over het uiterlijk van bouwwerken uitleg behoeven. Dit betreft dan de Welstandsnota van de gemeente Cranendonck.

6.3.4. Omgevingsregeling (Or)

In de Or staat welke informatie een aanvrager van een omgevingsvergunning moet aanleveren bij zijn aanvraag. Dit zijn de aanvraagvereisten. Het hoofdstuk met aanvraagvereisten bestaat naast een algemeen deel dat van toepassing is op elke aanvraag, ook uit een deel met specifieke regels per activiteit. Voorbeelden van deze aanvraagvereisten zijn:

  • een beschrijving van de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd;

  • het telefoonnummer van de aanvrager;

  • het adres, de kadastrale aanduiding of coördinaten van de locatie waarop de activiteit wordt verricht.

Verder bevat de Or een praktische uitwerking van een aantal regels uit het Bal en het Bbl, bijvoorbeeld voor emissies van dierenverblijven of duurzaamheid van gebouwen. Ook bevat de Or meet- en rekenmethoden. Voor gemeenten betreft het de methoden die moeten worden gebruikt om besluiten te motiveren met betrekking tot het Op, vergunningaanvragen en projectbesluiten. Bijvoorbeeld of een aanvraag voldoet aan de luchtkwaliteitsnorm.

6.4. Omgevingsvergunningen

De activiteit bouwen wordt met de invoering van de Ow, middels artikel 5.1, gescheiden in een technisch en ruimtelijk deel. Dat resulteert in twee soorten activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning aangevraagd moet worden, namelijk de OPA en de bouwactiviteit. De verschillende omgevingsvergunningen worden hieronder toegelicht.

6.4.1. Omgevingsvergunning voor de (technische) bouwactiviteit

Als de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit zoals bedoeld in paragraaf 2.3.2 van het Bbl en/of het bouwwerk niet valt onder de Wkb, dan wordt de bouwtechniek van het bouwwerk, op basis van het Bbl, beoordeeld door de gemeente. Paragraaf 2.3.2 van het Bbl regelt de vergunningplichtige bouwactiviteiten. Onder de reikwijdte van de term bouwwerken met een dak en dus van dit artikel vallen bijvoorbeeld bijhorende bouwwerken, overkappingen voor auto’s, transistorhuisjes, een duiventil of een hondenhok.11 Dit betreft bouwwerken met en zonder dak. Artikel 2.25 Bbl luidt bijvoorbeeld als volgt:

“Artikel 2.25 (aanwijzing vergunningplichtige gevallen bouwactiviteit: bouwwerken met een dak)

Het verbod, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van de wet, om zonder omgevingsvergunning een bouwactiviteit te verrichten geldt voor een bouwactiviteit, voor zover die betrekking heeft op een gebouw of ander bouwwerk met een dak en dat gebouw of andere bouwwerk:

  • a.

    niet op de grond staat;

  • b.

    hoger is dan 5 m;

  • c.

    bij meer dan een bouwlaag, is voorzien van een verblijfsgebied op de tweede bouwlaag of hoger;

  • d.

    is voorzien van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte; of

  • e.

    als gevolg van de bouwactiviteit een hoofdgebouw wordt.”

6.4.2. Omgevingsvergunning voor de OPA

Een OPA is een activiteit die voldoet aan de regels in het Op, maar waar toch een vergunningplicht voor geldt. Het ruimtelijk bouwen, het in stand houden en het gebruiken van een bouwwerk is in het Op geregeld. De gemeente regelt in het Op voor welke OPA een omgevingsvergunning nodig is. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de locatie van het bouwwerk, de bebouwingsoppervlakte of het uiterlijk. Er zijn diverse OPA’s die hieronder uiteengezet zullen worden gezet.

Binnenplanse en buitenplanse OPA’s

Onder OPA worden de activiteiten verstaan die passen binnen de beoordelingsregels van het Op en waarvoor in het Op een vergunningplicht is opgenomen.

BOPA’s daarentegen, wijken (op onderdelen) af van het Op. Voor dit type aanvragen is het dan nodig om een vergunning voor een omgevingsplanactiviteit aan te vragen. Ook voor deze aanvragen geldt in principe de standaardprocedure van 8 weken. In sommige gevallen kan de uitgebreide procedure van toepassing worden verklaard. Verleende vergunningen moeten binnen 5 jaar nadat deze onherroepelijk is geworden, zijn verwerkt in het Op. Uitzondering hierop is een BOPA die bestaat uit het in stand houden van een bouwwerk, niet overeenstemt met een functie van een locatie en een tijdelijke vergunning, zo bepaalt artikel 4.17 Ow.12

Het wijzigen van het Op is een bevoegdheid van de gemeenteraad. De gemeenteraad heeft hierbij de bevoegdheid om het college van B&W te delegeren in hiervoor aangewezen gevallen. Ook voor dit onderdeel heeft de gemeenteraad een lijst vastgesteld met hierheen de gevallen waarvoor het college gedelegeerd is.

OPA voor het bouwen van een bouwwerk

Een beoordeling van een aanvraag OPA die bestaat uit bouwen, ziet onder andere toe op de juridische aspecten van een bouwwerk. Voorheen was dit de bestemmingsplantoets, nu is dit de beoordeling aan het Op. De vergunningvrije OPA’s met betrekking tot het bouwen van een bouwwerk zijn omschreven in artikel 22.26 van de bruidsschat. De gemeente bepaalt (deels) zelf in welke mate ze ook de OPA’s die bestaan uit bouwen vergunningvrij, meldingsplichtig of vergunningplichtig maakt. Dit gaan wij in de aankomende jaren bepalen.

OPA voor het slopen van een bouwwerk

De sloopactiviteit heeft vaak een relatie tot andere activiteiten zoals eronder uiteengezet, denk hierbij aan het volgende:

  • Een sloopactiviteit gaat in veel gevallen samen met een bouwactiviteit;

  • is het bouwwerk dat wordt gesloopt een rijksmonument? Dan gelden voor het slopen de regels voor de rijksmonumentenactiviteit;

  • de gemeente kan in het Op extra regels stellen. Bijvoorbeeld ter bescherming van een stads- en dorpsgezicht. Of om te voorkomen dat open ruimten in bebouwing ontstaan.

OPA voor monumenten, beschermd stads- of dorpsgezichten, overig cultureel erfgoed en werelderfgoed.

Bij aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het wijzigen van monumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten, wordt beoordeeld of er geen onomkeerbare schade wordt toegebracht aan gemeentelijk cultuurhistorisch erfgoed.

De gemeente Cranendonck kent wat betreft het beoordelingskader verschillende regelingen. Voorheen werden de stads- en dorpsgezichten in de bestemmingsplannen gewaarborgd. Ook kent de gemeente een welstandsnota met bijbehorende kaart, een beschermd dorpsgezicht kaart en als laatste maakt de gemeente ook gebruik van een erfgoedkaart of een beschermd dorpsgezicht kaart. Dit is nu allemaal geregeld in het Op.

Ook de bruidsschat bevat daarnaast aanvraagvereisten met betrekking tot het ontsieren, slopen of veranderen van monumenten. Het betreft monumenten of beschermde stads- en dorpsgezichten.

Overige omgevingsplanactiviteiten (bruidsschat)

De bruidsschat bevat aanvraagvereisten en beoordelingsregels voor onder andere de volgende vergunningplichtige activiteiten. Deze activiteiten kunnen gekoppeld zijn aan lokale verordeningen en regelingen:

  • omgevingsplanactiviteit: Plaatsen van voorwerpen op (of aan) de weg;

  • omgevingsplanactiviteit: Aanleggen of veranderen weg; en

  • omgevingsplanactiviteit: Kappen van bomen of vellen van houtopstanden.

6.4.3. Omgevingsplanactiviteit voor een handelingen met betrekking tot een rijksmonument

Een rijksmonumentactiviteit kan worden gezien als een aanvulling op de omgevingsplanactiviteit voor monumenten en betreft een activiteit “inhoudende het slopen, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een rijksmonument of een voorbeschermd rijksmonument of het herstellen of gebruiken daarvan waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht”.

Onder rijksmonumenten worden monumenten en archeologische monumenten verstaan die volgens de Erfgoedwet in het rijksmonumentenregister zijn ingeschreven. De regels over de rijksmonumentenactiviteit en over cultureel erfgoed staan in de Ow, het Bkl, het Bal, het Bbl, de Or, het overgangsrecht van de Invoeringswet Ow en het Op van rechtswege (via de bruidsschat). Onder beschermde rijksmonumenten worden monumenten of archeologische monumenten verstaan die in het rijksmonumentenregister staan ingeschreven, maar waarvoor de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) het ontwerp besluit tot aanwijzing als rijksmonument al naar de eigenaar heeft gestuurd.

Artikel 13.7 Bal bevat een specifieke zorgplicht om beschadiging en vernieling aan een rijksmonument te voorkomen. Een bouwactiviteit die van invloed is op, of een rijksmonument betreft, is dan ook een rijksmonumentactiviteit.

De A2-adviescommissie (voorheen de erfgoedcommissie en de welstandcommissie) adviseert onder andere de gemeente Cranendonck wanneer er wijzigingen (gaan) plaatsvinden in of aan monumenten. Verder hebben wij een eigen adviseur erfgoed. Daarnaast moet ook de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) om advies worden gevraagd bij een ingrijpende activiteit.

Bij desbetreffende activiteiten dient de “Erfgoedverordening Cranendonck 2017” in acht te worden genomen.

6.4.4. Milieubelastende activiteiten

Een milieubelastende activiteit wordt gezien als een activiteit die nadelige gevolgen voor het milieu kan veroorzaken. Denk hierbij aan:

  • een opslag van mest, grond, baggerspecie of koolstofdioxide in de bodem;

  • lozing van afvalwater op oppervlaktewater;

  • geluid;

  • de opslag van gevaarlijke stoffen; of

  • het uitbaten van een SEVESCO of IPPC-installatie.

In hoofdstuk 3 van het Bal zijn de milieubelastende activiteiten waarvoor algemene regels aangewezen en is bepaald in welke gevallen er daarnaast een vergunningplicht geldt. Het gaat in totaal om circa 100 gevallen.

In de bruidsschat zijn tevens een aantal vergunningplichtige milieubelastende activiteiten opgenomen die zijn geland in het tijdelijk Op. Dit betreft activiteiten zoals:

  • verwerken polyesterhars;

  • installeren gesloten bodemenergiesysteem;

  • het kweken van maden van vliegende insecten;

  • opslaan propaan of propeen;

  • tanken met LPG;

  • antihagelkanonnen;

  • biologische agens;

  • genetisch gemodificeerde organismen;

  • opslaan dierlijke meststoffen;

  • lozen in de bodem (Vangnetvergunning); en

  • lozen in schoonwaterriool (Vangnetvergunning).

6.4.5. Maatwerkvoorschriften

De mogelijkheid tot maatwerkvoorschriften wordt geboden middels het Bal en het Bbl. Er kan worden gesproken van twee typen maatwerkvoorschriften:

  • gekoppeld aan vergunning, dan is een maatwerkvoorschrift een vergunningvoorschrift;

  • een separaat maatwerkbesluit (los van een vergunning).

Met een maatwerkvoorschrift kan de gemeente afwijken van algemene regels. De gemeente kan met maatwerkvoorschriften bijvoorbeeld:

  • algemene regels nader invullen of aanvullen;

  • eisen opstellen die strenger of minder streng zijn dan de algemene regels; en

  • afwijken van een verbod in algemene regels.

Het bevoegd gezag kan een maatwerkvoorschrift gebruiken voor bijvoorbeeld onvoorziene situaties, bijzondere gevallen, lokale omstandigheden of het bereiken van ambities voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Het maatwerkvoorschrift kan ambtshalve worden opgesteld of op verzoek.

In paragraaf 4.3.2 van de Ow zijn algemene uitgangspunten die zaken als veiligheid en het beschermen van de gezondheid in het kader van maatwerkvoorschriften waarborgen. Daarnaast zijn er ook specifieke uitgangspunten, zoals toegankelijkheid van bouwwerken voor mensen met een functiebeperking en het toepassen van de best beschikbare technieken. Maatwerkvoorschriften zijn niet onbeperkt mogelijk. Beoordelingsregels voor vergunningen en de eisen aan vergunningvoorschriften gelden vaak ook voor maatwerkvoorschriften. De mogelijkheden zijn aangeduid in het Bal en Bbl.

6.4.6. Gelijkwaardige maatregel

Uit artikel 4.7, eerste lid, van de Ow blijkt dat middels een voorgeschreven maatregel (zoals een technische bouw eis in het Bbl) toestemming kan worden verleend om in plaats daarvan een gelijkwaardige maatregel te treffen. Hiermee worden de regels waaruit een vergunningplicht voortvloeit bedoeld. Wat belangrijk is, is dat de gelijkwaardige maatregel ten minste hetzelfde resultaat bereikt als met de voorgeschreven maatregel is beoogd. Wat betreft maatregelen op het gebied van omgevingsveiligheid dient het doel te zijn, het beschermen van mensen in gebouwen tegen de effecten van een van buiten komende brand of explosie. Bijvoorbeeld een opvanggeul voor uitstromende brandbare vloeistoffen die soms gelijkwaardig of beter beschermd dan een brandwerende gevel (wat eigenlijk de technische eis is).

De gelijkwaardige regel wordt opgenomen als extra voorschrift in de vergunning. De ketenpartners zoals de VRBZO en de Odzob kunnen hierover adviseren.

6.4.7. Overige activiteiten in het kader van vergunningverlening

De volgende activiteiten zijn aangemerkt als overige activiteiten die mogelijk zijn in het kader van vergunningverlening. Deze kunnen van invloed zijn op de capaciteit, indien zij in grote mate voorkomen.

  • Verlengen tijdelijke omgevingsvergunning bouwactiviteit;

  • wijzigen omgevingsvergunning;

  • wijzigen voorschriften omgevingsvergunning;

  • intrekken omgevingsvergunning;

  • beoordeling onderzoeksrapporten (zonder omgevingsvergunning); en

  • niet genoemd besluit op aanvraag.

6.5. Overige werkzaamheden in het kader van vergunningverlening

De volgende werkzaamheden zijn overige werkzaamheden die mogelijk zijn in het kader van vergunningverlening: verlengen tijdelijke omgevingsvergunning bouwactiviteit (tijdelijk bouwwerk), wijzigen (voorschriften) omgevingsvergunning, intrekken omgevingsvergunning, maatwerkbesluit en zienswijzen, bezwaar en beroep. Indien zij in grote mate voorkomen dan kunnen zij van invloed zijn op de capaciteit. Het intrekken van vergunningen gaat een grote rol spelen onder Ow. Wij moeten actief oude rechten intrekken zodra er gedurende er 3 jaar geen gebruik meer van wordt gemaakt of zoals bij de activiteit na 26 weken geen gebruik is gemaakt van de vergunning voor de omgevingsplanactiviteit bouwen. Door hier actief van deze wettelijke bevoegdheid gebruik te maken, houden wij ons vergunningenbestand schoon en weten wij voor welke omgevingsplanactiviteit daadwerkelijk activiteiten worden uitgevoerd. Het is de bedoeling dat binnen 6 maanden na het verstrijken van de wettelijke termijn voor het niet gebruiken van de rechten deze rechten actief ingetrokken gaan worden. Hiermee voorkom je slapende vergunningen en ontwikkelingen die door voortschrijdend inzicht niet meer gewenst zijn.

6.6. Vergunningenstrategie APV en bijzondere wetten

Het proces en de toetsingsniveaus voor onder andere de APV wordt hier beschreven. De meest voorkomende vergunningen zijn voor evenementen en vergunningen op basis van de Alcoholwet. Hieronder worden de wetten en (gemeentelijke) regelingen uiteengezet die van toepassing zijn op de beoordeling van de vergunningen in het kader van de APV en bijzondere wetten.

6.6.1. APV

De APV bevat bepalingen die dienen ter bescherming van zaken als de openbare orde, de veiligheid en het milieu. De APV biedt de mogelijkheid tot het verlenen van vergunningen en ontheffingen van verboden. In het algemeen wordt de keuze tussen vergunning en ontheffing bepaald door de aard van de activiteiten. Zijn die onder bepaalde voorwaarden aanvaardbaar (of zelfs gewenst), dan ligt een vergunningenstelsel voor de hand. Gaat het in de regel om ongewenst gedrag, dat onder bepaalde omstandigheden bij de wijze van uitzondering aanvaardbaar is, dan valt te denken aan een systeem van ontheffingen. Het zal daarbij vaak gaan om het inperken van de gevolgen van de activiteit.

6.6.2. Evenementen

In de APV is een vergunningplicht opgenomen voor evenementen. Daarin staat dat het verboden is om zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

Voor een klein evenement is geen vergunning nodig, mits 6 weken voorafgaand aan dit evenement melding wordt gedaan aan de burgemeester. Een dergelijke melding is voldoende indien het evenement voldoet aan alle hieronder gestelde eisen, in andere gevallen dient een vergunning te worden aangevraagd.

  • De organisator geeft tenminste 6 weken voorafgaand aan het evenement daarvan een digitale melding door;

  • het evenement wordt buiten in de open lucht georganiseerd;

  • het aantal aanwezigen bedraagt niet meer dan 150 personen;

  • het evenement vindt plaats tussen 08.00 uur en 23.59 uur;

  • geen muziek wordt ten gehore gebracht voor 08.00 uur of na 23.59 uur, dan wel in dit tijdsbestek het maximaal toelaatbare geluidsniveau van 70 dB(A) en 85 dB(C) op de gevels van omringende woningen niet wordt overschreden;

  • het evenement vindt niet plaats op een rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats of vormt anderszins een belemmering voor het verkeer en de hulpdiensten;

  • slechts kleine objecten worden geplaatst, met een oppervlakte van maximaal 25 vierkante meter in totaal.

De burgemeester kan een klein evenement verbieden als er aanleiding bestaat om te vermoeden dat de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu door het evenement in gevaar komt.

Zoals eerder gesteld is voor een evenement dat niet aan alle hierboven gestelde vereisten voldoet, een vergunning nodig. De evenementenvergunningen worden getoetst aan de kaders zoals opgenomen in het evenementenbeleid “Beleidsregel evenementen gemeente Cranendonck 2023”. Een evenementenvergunning dient minimaal 12 weken voor het evenement te worden aangevraagd. Een vergunningaanvraag kan door de burgemeester worden geweigerd als de aanvraag minder dan 12 weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

6.6.3. Exploitatie

In de APV is een vergunningplicht opgenomen voor het exploiteren van openbare inrichting. In artikel 2:28 en verder van de APV staan de toetsingskaders en de aanvullende weigeringsgronden genoemd. Verder is in de APV bepaald dat er voor het hebben van terrassen ook een exploitatievergunning nodig kan zijn. In de exploitatievergunning wordt aangegeven wat de openingstijden zijn van de openbare inrichting en wie de leidinggevende zijn. Deze dienen ten alle tijden aanwezig te zijn. De APV bevat verder nog wat bepalingen omtrent activiteiten die binnen een openbare inrichting niet mogen plaatsvinden. Worden deze bij een controle wel aangetoond dan kan de exploitatievergunning worden ingetrokken.

6.6.4. Alcoholwet

In de Alcoholwet zijn (vergunning)regels opgenomen voor bedrijven en paracommerciële rechtspersonen waar alcoholhoudende dranken worden verstrekt. Ook bevat de wet regels over het uitvoeren van werkzaamheden bij dergelijke bedrijven en rechtspersonen.

Horeca- en slijtersbedrijven, maar ook paracommerciële rechtspersonen (zoals sportkantines en buurt- en dorpshuizen) hebben, op basis van de Alcoholwet, een vergunning van de burgemeester nodig voor het verstrekken van alcoholhoudende drank.

In de Alcoholwet is bepaald welke stukken bij de vergunningaanvraag moeten worden ingediend en geeft hierbij het wettelijke toetsingskader aan. Elke aanvraag wordt volledig getoetst en zo nodig worden er voorschriften verbonden aan de vergunning. Vanuit het wettelijke toetsingskader is er een beoordeling van het levensgedrag. Bij relevante antecedenten van (toekomstige) leidinggevenden van het horecabedrijf of het slijtersbedrijf vindt altijd afstemming met de politie plaats.

Bij verordening kunnen regels worden gesteld over paracommerciële rechtspersonen. In de vijfde afdeling uit hoofdstuk 2 van de APV zijn hierover regels opgenomen. Deze regels hebben betrekking op regulering van deze rechtspersonen.

6.6.5. Wet op de Kansspelen

In de Wet op de Kansspelen staan regels omtrent vergunningen voor kansspelen, zoals loterijen, gokken en casino’s. In de APV zijn in afdeling 7 nadere regels gesteld voor wat betreft kansspelen en speelgelegenheden.

6.6.6. Winkeltijdenwet

Wanneer winkels open mogen zijn of juist gesloten moeten zijn, is opgenomen in de Winkeltijdenwet. Het uitgangspunt van deze wet is dat de winkel op zon- en feestdagen en voor 06.00 uur en na 22.00 uur gesloten zijn. Gemeenten kunnen echter zelf bepalen of (en in hoeverre) zij vrijstelling of ontheffing verlenen van deze verboden. Voor de gemeente Cranendonck zijn hier nadere regels voor gesteld in de “Verordening winkeltijden gemeente Cranendonck 2010”. Deze regels bepalen onder andere dat winkels op ten hoogste twaalf zon en feestdagen per kalenderjaar, ondanks de verboden uit de wet, alsnog open mogen zijn. Ook biedt de verordening de mogelijk voor andere ontheffingen.

6.6.7. Huisvestingswet

Binnen de Huisvestingswet worden mogelijkheden geboden om in een huisvestingsverordening regels vast te leggen over de toewijzing van huurwoningen en over het bepalen van de urgentievolgorde voor woningzoekenden.

6.6.8. Wet Bibob

Op basis van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) wordt beoordeeld of er redenen aanwezig zijn om de aanvraag te weigeren of daaraan voorschriften dan wel een advies aan te vragen, zoals wordt bedoeld in artikel 9 Wet Bibob bij het Landelijk Bureau Bibob.

De gemeente Cranendonck kent de beleidsregel “Beleidsregel Wet Bibob gemeente Cranendonck 2021”. In deze beleidsregel staat aangegeven in welke gevallen de Wet Bibob wordt toegepast. De Wet Bibob wordt bijvoorbeeld toegepast bij vergunning op basis van de Alcoholwet, de exploitatievergunningen, maar ook bij subsidies.

6.7. Nalevingsstrategie: toezichtstrategie

De gemeente is op grond van het Ob (afdeling 13.2) verplicht om een toezicht- en handhavingsstrategie (sanctiestrategie) te hebben. Daarnaast verplicht de Ow ook om te beschrijven wat de gedoogstrategie van de gemeente is en hoe zij omgaat met overtredingen door de eigen organisatie of door andere overheden. Deze strategieën vormen tezamen de nalevingsstrategie. Deze kunnen niet los van elkaar worden gezien en overlappen elkaar in de praktijk vaak.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 8 Schematische weergave toezichtstrategie (bron: VTH-beleid Zoeterwoude)

De toezichtstrategie wordt toegelicht aan de hand van het bovenstaande schema. Als eerste wordt ingegaan op toezicht op de Ow en vervolgens op toezicht op de APV en bijzondere wetten. Er wordt voorafgaand een algemene beschrijving van toezicht, de verschillende vormen van toezicht en de algemene werkwijze gegeven.

6.7.1. Toezicht

Onder toezicht wordt verstaan het controleren of de wet- en regelgeving worden nageleefd. Toezicht is grofweg op te delen in twee soorten: (1) het toezicht op de naleving en (2) opsporing. Toezicht op de naleving begint al bij de melding start bouw.

6.7.1.1. Toezicht op de naleving

Toezicht op de naleving zijn de werkzaamheden die verricht worden om na te gaan of voorschriften worden nageleefd. Dit is onder meer het toezicht op vergunningen en het beoordelen van meldingen, het projectmatig toezicht op de bestaande voorraad en surveillance. Toezicht dat wordt uitgevoerd na klachten en incidentmeldingen binnen de Ow behoren tot toezicht op de naleving.

6.7.1.2. Opsporing

Opsporing bestaat enerzijds uit werkzaamheden ter vaststelling of een strafbaar feit is gepleegd op basis van een redelijk vermoeden dat dit het geval is. Anderzijds bestaat opsporing uit het nagaan of een overtreding is begaan.

6.7.1.3. Klachten, incidentmeldingen en niet-routinematig toezicht

Toezicht aan de hand van klachten en incidentmeldingen, en niet-routinematig toezicht kan onder toezicht op de naleving en onder opsporing worden begrepen. Dit is afhankelijk van de aard en de inhoud van de klacht of incidentmelding.

6.7.2. Functie toezichthouder

Een toezichthouder heeft naast de functie toezichthouden op zijn of haar eigen beleidsterrein ook een signalerende functie. Zo kunnen toezichthouders ook toezichthouden voor andere specialismen en kunnen zij indien dat noodzakelijk is een signaal afgeven als zij een overtreding constateren dat buiten hun eigen specialisme valt.

6.7.3. Algemene werkwijze van toezicht

In deze paragraaf wordt de algemene werkwijze voor toezicht op het gebied van Ow taken weergegeven. De paragrafen volgend hierop beschrijven de verschillende toezichtsvormen en de werkwijze die daarbij wordt gehanteerd.

6.7.3.1. Voorbereiden van toezicht

De gemeente draagt zorg voor de kwaliteit van de uitvoering van toezicht en zorgt ervoor dat toezichthouders de controles op een uniforme wijze uitvoeren. Dit is onder andere mogelijk door een goede voorbereiding. Voordat de controles worden uitgevoerd, verzamelt en beoordeelt de toezichthouder altijd eerst de relevante documenten bij een casus.

Mocht toezicht plaatsvinden naar aanleiding van een omgevingsvergunning dan zijn deze documenten samengevoegd in een dossier en terug te vinden in Powerbrowser. De volledigheidstoets op de stukken is in elk geval al gedaan door vergunningverlening. Uitgezonderd hierop zijn natuurlijk de documenten die worden ingediend na de vergunningenprocedure.

De toezichthouder beoordeelt, eventueel in overleg met de vergunningverlener, de achteraf aangeleverde stukken op volledigheid en inhoud. De vergunningsvoorwaarden worden doorgenomen door de toezichthouder. Indien gewenst wordt intern eerst een overleg gehouden tussen verschillende teams alvorens een toezichtcontrole wordt uitgevoerd.

6.7.3.2. Werkwijze prioritair werken

De prioriteit van een activiteit bepaalt de wijze waarop aan beide vormen van toezicht uitvoering wordt gegeven. Zo wordt intensiever gecontroleerd bij toezichtstaken met een hoge prioriteit en dus een hoger risico, dan bij taken met een lage prioriteit. Hierbij willen wij benadrukken dat klachten zich niet laten plannen. Echter, wel kan de gemeente op basis van de prioritering bepalen op welke klacht er wordt gereageerd. Daarnaast ruimen we tijd in de jaarplanning in voor de afhandeling van klachten.

6.7.3.3. Rapportage

Zaakrapportage

Alle zaken dienen geregistreerd te worden om de uitvoering te kunnen monitoren. De stappen worden in het systeem doorlopen, de genomen beslissingen en verdere relevante documenten op in de daarvoor bedoelde applicatie Powerbrowser. De volgende gegevens worden geregistreerd:

  • Uitgevoerde (her)controles;

  • geconstateerde overtredingen;

  • de opgestelde rapportages;

  • eventueel opgelegde bestuurlijke sancties;

  • verzoeken tot handhaving worden automatisch geregistreerd door DIV.

Communicatie rapportage

Het controlerapport wordt niet actief gedeeld met betrokken en wordt alleen openbaar gemaakt op verzoek van belanghebbenden of in het kader van juridische procedures. Persoonlijke gegevens van derden en/of toezichthouders worden daarbij geanonimiseerd.

Beleidscyclus

De gegevens in de zaakrapportage leveren informatie over het effect van de handelingen die we uitvoeren op het naleefgedrag van wet- en regelgeving. Als een activiteit niet het gewenste effect oplevert vormt dit input om de handhavingsstrategie aan te passen. De zaakrapportage draagt zo op langere termijn bij aan de strategievorming. Daarnaast kan de analyse van de zaakrapportage worden gebruikt om onderwerpen voor toekomstige projectmatig(e) toezicht en handhaving te bepalen. Hiermee wordt bedoeld dat handhaving en/of toezicht wordt ingezet als ware een project, om op deze manier één bepaald onderwerp te tackelen.

6.8. Werkwijze meldingen

De grondslag voor meldingen van voormalige vergunningplichten vindt zich in het Bal en in het Bbl. Bij een melding vindt, anders dan bij vergunningaanvragen, alleen een beoordeling op volledigheid plaats. Op het moment dat de melding niet volledig is, wordt deze niet beschouwd als melding. In dat geval wordt de melder hierover geïnformeerd. Hieronder worden een aantal belangrijke meldingsplichten toegelicht. Als een vergunningplicht is vastgesteld voor een specifiek geval, dan komt de meldingsplicht te vervallen.

6.8.1. Melding milieu

Per milieubelastende activiteit is er in hoofdstuk 4 Bal aangegeven of er een meldingsplicht geldt. Iedere melding bestaat in ieder geval uit een aantal algemene gegevens, zo blijkt uit artikel 2.17 van het Bal.

De melder moet in ieder geval altijd de volgende gegevens aanleveren:

  • -

    De aanduiding van de activiteit, bedoeld in hoofdstuk 4;

  • -

    de naam en het adres van degene die de activiteit, bedoeld in hoofdstuk 3, verricht;

  • -

    het adres waarop de activiteit, bedoeld in hoofdstuk 3, wordt verricht; en

  • -

    de dagtekening.

De meldingen van milieubelastende activiteiten worden door de Odzob afgehandeld. Dit geldt voor zowel de binnenkomst als de inhoudelijke behandeling. Bij binnenkomst gaan aanvragen, meldingen en dergelijke direct naar de Odzob. Na afronding van de besluitvorming komt de zaak terug bij de gemeente ter archivering. Uitsluitend waar nodig is, is contact met de gemeente.

6.8.2. Melding sloop

Wat betreft meldingsplichtige sloopwerkzaamheden uit het Bbl is het verplicht om minimaal 4 weken (bij uitzondering 1 week) voor het begin van de sloopwerkzaamheden de sloopactiviteit, op grond van artikel 7.10 Bbl, te melden bij het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag moet vervolgens uiterlijk 2 werkdagen voor aanvang en 1 dag na de afronding van de feitelijke sloopwerkzaamheden geïnformeerd worden (artikel 7.12 van het Bbl). Van een melding is pas sprake als de vereiste gegevens en documenten, zoals opgenomen in artikel 7.11 Bbl, daadwerkelijk zijn aangeleverd. Dit betekent derhalve dat een onvolledige melding dus geen melding is. De gemeente moet dit wel tijdig kenbaar maken.

Tijdens de sloopwerkzaamheden dient volgens artikel 7.13 van het Bbl de volgende informatie aanwezig te zijn:

  • De sloopmelding en bijbehorende informatie;

  • gegevens over hoe de veiligheid en gezondheid in de directe omgeving wordt geborgd;

  • indien van toepassing maatwerkvoorschriften, het besluit tot oplegging van een last onder bestuursdwang of last onder dwangsom en het asbestinventarisatierapport of de eindbeoordeling asbestverwijdering; en

  • andere voor het slopen van belang zijnde informatie zoals bijvoorbeeld de inzet van een mobiele puinbreker (op grond van afdeling 7.2 van het Bbl staat hier ook een meldingsplicht Op).

De sloopmeldingen worden door de Odzob afgehandeld. Dit geldt voor zowel de binnenkomst als de inhoudelijke behandeling. Bij binnenkomst gaan aanvragen, meldingen en dergelijke direct naar de Odzob. Na afronding van de besluitvorming komt de zaak terug bij de gemeente ter archivering. Uitsluitend waar nodig is, is contact met de gemeente.

6.8.3. Melding brandveilig gebruik

De gebruiksvergunning is onder de Ow komen te vervallen. Voor bepaalde gebouwen geldt echter nog wel een meldingsplicht. In het Bbl is onder artikel 6.6 een tabel opgenomen waarin per gebruiksfunctie is aangegeven vanaf welk aantal mogelijk aanwezige personen sprake is van een meldingsplicht voor brandveilig gebruik van het bouwwerk. De gebruiksmelding moet 4 weken voor het begin van het gebruik worden gedaan (artikel 6.7 Bbl). Verder staan in artikel 6.8 Bbl de gegevens en bescheiden die moeten worden ingediend. Ook bij deze melding geldt dat een onvolledige melding, geen melding is.

Bij een melding brandveilig gebruik wordt inhoudelijk advies gevraagd aan de VRBZO. Het advies van de VRBZO wordt overgenomen, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid of de volledigheid van de advisering.

6.9. Toezicht en handhaving onder de Ow

De Ow zorgt voor een aantal veranderingen in het kader van toezicht en handhaving. Deze veranderingen worden hieronder uiteengezet om meer inzicht te krijgen in die veranderingen.

6.9.1. Van vergunningverlening naar toezicht en handhaving onder de Ow

Bij een meervoudige vergunningaanvraag wijzigt in een aantal gevallen het bevoegd gezag van rijkspartijen naar een advies- en instemmingsorgaan. De dubbele handhavings- en toezichtbevoegdheid met het bevoegd gezag die ontstaat in aangewezen gevallen vraagt om goede samenwerkingsafspraken.

6.9.1.1. Bevoegd gezag

Het uitgangspunt onder de Ow is “decentraal, tenzij”, waardoor de gemeente doorgaans het bevoegde gezag is voor activiteiten, of voor wateractiviteiten het waterschap. In uitzonderingsgevallen is de provincie of het Rijk bevoegd gezag. De uitzonderingen staan opgenomen in hoofdstuk 4 van het Ob. Het bevoegd gezag voor vergunningverlening is dan automatisch ook het bevoegd gezag om toezicht te houden op de naleving van de vergunning en indien nodig te handhaven.

6.9.1.2. Advies en advies met instemming

Het bestuursorgaan heeft geen specifieke toezicht- en handhavingsbevoegdheden wanneer het advies geeft op onderdelen van een vergunning. Een adviesorgaan dat instemming heeft verleend kan een medehandhavingsbevoegdheid hebben. Dan is zowel het bevoegd gezag als het bestuursorgaan dat de instemming heeft gegeven bevoegd tot handhaven (mede- handhavingstaak). Deze gevallen zijn opgenomen in artikel 13.3 van het Ob.

Ook is het een mogelijkheid voor de gemeente om de bevoegdheid voor VTH over te dragen aan het ‘nieuwe’ bevoegde gezag ook ten aanzien van magneetactiviteiten. Dit is de flexibiliteitsregeling en sluit aan bij het beginsel “eens bevoegd gezag, altijd bevoegd gezag”.

6.9.2. Vergunningentoezicht onder de Ow

Binnen de Ow wordt onderscheid gemaakt tussen toezicht op de activiteit omgevingsvergunning voor omgevingsplanactiviteit en de omgevingsvergunning voor Bouwactiviteit.

6.9.2.1. Toezicht op de omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit

Wij houden toezicht op de uitvoering van werkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit noodzakelijk is. Dit gebeurt door controles tijdens de uitvoeringsfase van werken. Op die manier wordt gewaarborgd dat onder andere een ruimtelijke en cultuurhistorische basiskwaliteit van de bebouwde en onbebouwde omgeving wordt bereikt.

Structureel

  • omgevingsvergunningen voor een monument worden gecontroleerd op het voldoen aan de voorschriften;

  • locaties waar vergunningen voor omgevingsplanactiviteiten geweigerd/buiten behandeling zijn gelaten worden gecontroleerd indien nodig op eventuele illegale bouw; en

  • tijdelijke vergunningen worden ook gecontroleerd na afloop van de instandhoudingtermijn.

Relatief

  • Toezicht en handhaving op basis van klachten en meldingen gerelateerd aan (het ontbreken van) een omgevingsvergunning.

6.9.3. Meldingentoezicht onder de Ow

6.9.3.1. Melding bouwactiviteit (gevolgklasse 113)

Op het moment dat wij een melding ontvangen voor de bouwactiviteit wordt deze gecontroleerd op volledigheid. Hierbij hanteert de gemeente voor toezicht de procesbenadering en staat de verantwoordelijkheid van de private partijen voorop. De gemeente zal strak handhaven op de correctheid van de meldingen. Een melding die onvolledig is zal binnen de geldende termijn actief worden verworpen. De wet verbiedt de start van de bouw of de ingebruikname van het bouwwerk, als er geen juridisch correcte melding is gedaan. Door deze werkwijze willen wij, in het kader van participatie, de private partijen dwingen om zelf met oplossingen te komen, verantwoordelijkheid te dragen en te voldoen aan de regels.

Het is niet de bedoeling dat het toezicht van de gemeente en dat van de kwaliteitsborger elkaar overlappen, ze moeten juist complementair zijn aan elkaar. Om die reden wordt de inhoudelijke benadering dus niet gehanteerd. Dit betekent bijvoorbeeld dat wij niet uit eigen beweging toezicht houden naar aanleiding van de melding voor een bouwactiviteit.

6.9.3.2. Gereedmelding

Na het afronden van de bouwfase dient de uitvoerder een gereedmelding in te dienen. Deze verplichting geldt voor alle omgevingsplanactiviteiten. Voor bouwwerken die vallen onder gevolgklasse 1 bevat deze melding ook een dossier bevoegd gezag en een verklaring van de kwaliteitsborger. Ook hierbij wordt de verantwoordelijkheid van de private partijen voorop geplaatst.

Voor zowel de melding bouwactiviteit als de gereedmelding geldt dat er handhavend zal worden opgetreden op het moment dat er geen correcte melding wordt ingediend. Handhaving is en blijft namelijk een bevoegdheid van de gemeente. De werkwijze bij handhaving zal in lijn met de prioritering, zoals opgenomen in dit beleid, gebeuren.

6.9.3.3. Sloopmelding

Toezicht op slopen (met of zonder asbest) is een (milieu)taak die de Odzob uitvoert in opdracht van de gemeente. In het geval van asbestverwijdering wordt afhankelijk van de risicoklasse (1, 2 of 3) een percentage van de locaties gecontroleerd aan de hand van een landelijk vastgestelde checklist. Daarnaast wordt de administratieve afhandeling beoordeeld in het kader van ketentoezicht. Toezicht op reguliere verwerking van gegevens in de systemen. Indien een sloopveiligheidsplan noodzakelijk is, wordt er ook gecontroleerd of conform dit plan wordt gewerkt.

Daarnaast hebben de controles in de sloopfase als doel om te zorgen dat gebouwen op een veilige en milieuverantwoorde wijze worden gesloopt, met inachtneming van geldende wet- en regelgeving.

Toezicht op basis van de sloopmelding zonder asbest vindt enkel plaats bij volledige sloop in het kader van de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG).

6.9.3.4. Melding brandveilig gebruik

Meldingen wat betreft brandveilig gebruik worden door de gemeente zelf afgehandeld. Hiervoor wordt inhoudelijk advies gevraagd bij de VRBZO.

6.9.4. Toezicht tijdens de gebruiksfase

6.9.4.1. Toezicht op brandveiligheid

Op het gebied van brandveiligheid richt de inzet zich met name op het verbeteren van het brandveilig gebruik van bestaande gebouwen. Dit betekent dat er periodiek aandacht wordt besteed aan de brandveiligheid van gebouwen met een hoog risico. Het toezicht wordt uitgevoerd door de VRBZO. Bij een integrale controle zijn wij ook aanwezig om toezicht te houden. Eventuele handhaving voeren wij zelf uit.

6.9.4.2. Toezicht op milieubelastende activiteiten

De Odzob houdt voor ons toezicht op alle milieubelastende activiteiten. In opdracht van de gemeente houdt de Odzob toezicht op de naleving van milieuregels bij bedrijven door het uitvoeren van controleren en het zo nodig opleggen van sancties bij overtredingen.

6.9.5. Projectmatig toezicht onder de Ow

Op het moment dat er vanuit bestuurlijke wensen of calamiteiten bepaalde thema’s, objecten en/of gebieden een hoge prioriteit krijgen en projectmatig opgepakt worden, wordt dit uitgewerkt in het Jaarverslag en zo nodig in het Uitvoeringsprogramma. In het Jaarverslag zal worden opgenomen met welke (onvoorziene) ontwikkelingen de wij te maken hebben gekregen en in het Uitvoeringsprogramma zal de werkwijze en zullen de beschikbare middelen voor het projectmatige toezicht worden opgenomen.

6.10. Toezicht en handhaving onder de Wkb

De Wkb brengt een aantal veranderingen met zich mee in het toezicht en de handhaving bij bouwactiviteiten. De gemeente blijft het bevoegd gezag voor het toezicht op de bestaande bouw en bouw- en sloopveiligheid. Ook zal de gemeente zelf toezichthouden op de onderdelen uit gevolgklasse 2 en 3.

De preventieve toets van het bouwplan aan de bouwregelgeving vooraf, is nu vervangen door een toetsing en toezicht door de kwaliteitsborger op het bouwwerk. De gemeente blijft echter in alle situaties het bevoegd gezag voor de handhaving. Ook als er door de kwaliteitsborger een afwijking in de bouw wordt geconstateerd, dan is het aan ons om handhavend op te treden. Dit gebeurt meestal door middel van bestuurlijke sancties, zoals een last onder dwangsom, als de afwijkingen niet gelegaliseerd kan worden.

Verder dient de gemeente zorg te dragen voor het beoordelen van meldingen en informatiemomenten rondom de bouwactiviteit.

6.10.1. Gevolgklasse 1

Gevolgklasse 1 geldt wanneer de persoonlijke gevolgen beperkt zijn als niet aan de bouwtechnische voorschriften wordt voldaan. Bij deze gevolgklasse valt te denken aan woningen en eenvoudige bedrijfsgebouwen.

Bouwtoezicht voor gevolgklasse 1 bouwwerken zijn primair belegd bij private kwaliteitsborgers. Het betreft hier voorlopig alleen nieuwbouw, verbouw volgt op zijn vroegst pas op 1 januari 2025.

6.10.2. Gevolgklasse 2 en 3

Gevolgklasse 2 geldt wanneer er een reële kans op persoonlijke gevolgen bestaat als niet aan de bouwtechnische voorschriften wordt voldaan. Hierbij valt te denken aan bibliotheken, gemeentehuizen, onderwijsgebouwen en woongebouwen tot 70 meter hoogte.

Er wordt gesproken van gevolgklasse 3 wanneer er kans op aanzienlijke persoonlijke gevolgen is als niet aan de bouwtechnische voorschriften wordt voldaan. Hieronder kunnen vallen bouwwerken zoals metrostations, voetbalstadions, ziekenhuizen en gebouwen hoger dan 70 meter.

Deze twee gevolgklassen zullen vooralsnog niet in werking treden. Uiterlijk drie jaar na de inwerkingtreding van de Wkb zal een evaluatie plaatsvinden over gevolgklasse 1. Afhankelijk van de uitkomsten van deze evaluatie zullen de hogere gevolgklassen in werking treden.

6.10.3. Melding bouwactiviteit in het kader van de Wkb

Publiek toezicht is nog steeds van belang, dit wordt echter op een andere wijze ingevuld. De melder moet verantwoording afleggen aan de gemeente over het voldoen aan de bouwtechnische voorschriften. In het nieuwe bouwproces zijn er verschillende momenten waarop hij of zij in contact treedt met de gemeente. Deze melding is opgenomen in afdeling 2.2a van het Bbl.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 9 Tijdlijn project onder Wkb (bron: VNG)

Vier weken voor de start van de bouw

Uiterlijk 4 weken vóór de start van de bouwwerkzaamheden, dient bij de gemeente te worden aangegeven voor welke kwaliteitsborger is gekozen en welk instrument de kwaliteitsborger toepast. Alle benodigde gegevens en bescheiden worden via het DSO bij de ‘melding bouwactiviteit’ aangeleverd, hierna start de termijn van 4 weken. Vervolgens controleren wij of de kwaliteitsborger een toegelaten instrument voor kwaliteitsborging gebruikt dat geschikt is voor de risicoklasse van het bouwwerk. Ook dienen wij te controleren of de kwaliteitsborger gerechtigd/gecertificeerd is om het instrument te gebruiken. Het betreft hier enkel bouwtechnische eisen van bouwwerken. Voor de eisen vanuit het Op, de omgevingsveiligheid en de controle van de melding blijft de gemeente het bevoegd gezag.

Op het moment dat er een onvolledige melding wordt ingediend, krijgt de indiener hier bericht van. Van een melding onder het Bbl is pas sprake als de vereiste gegevens en documenten daadwerkelijk zijn aangeleverd. Een onvolledige melding is dus geen melding. De indiener dient een nieuwe melding in te dienen. De bouw mag pas beginnen op het moment dat de melding is geaccepteerd en aan de overige wet- en regelgeving is voldaan, bijvoorbeeld dat er een informatiemoment is ingediend voor de start van de bouw, zie hieronder.

Twee dagen voor de start van de bouw

De initiatiefnemer dient 2 dagen vóór de daadwerkelijke start van de bouw een informatiemoment in te dienen via het DSO bij de gemeente.

Tijdens de bouw

De kwaliteitsborger voert tijdens de bouw zijn taak uit. Hij heeft hierbij de plicht om technische onvolkomenheden, waarbij de afgifte van de verklaring door de kwaliteitsborger in gevaar komt, direct te melden via het DSO bij de gemeente als zijnde een ‘melding non-conformiteit’. In dit geval kan de gemeente hierop handhavend optreden. Voor de werkwijze in deze situatie wordt vastgehouden aan de toezichtstrategie.

Na het einde van de bouw (gereedmelding)

De initiatiefnemer dient na het einde van de bouwwerkzaamheden, maar uiterlijk 2 weken vóór de ingebruikname, verantwoording af te leggen bij de gemeente. Hij dient bij de gereedmelding een dossier bevoegd gezag aan te leveren. In het dossier wordt informatie over het bouwwerk opgenomen. Er worden bescheiden en gegevens opgenomen die minimaal nodig zijn om adequaat invulling te kunnen geven aan de taken en verantwoordelijkheden van de gemeente. Het betreft hier de informatie over de wijze waarop bij het bouwen rekening is gehouden met het borgingsplan en informatie die het inzichtelijk maakt dat het bouwwerk voldoet aan de bouwtechnische voorschriften. Tevens dient een verklaring van de kwaliteitsborger te worden aangeleverd, waaruit blijkt dat de kwaliteitsborger het gerechtvaardigd vertrouwen heeft dat het bouwwerk voldoet aan de technische eisen van het Bbl. Beide dienen middels het DSO te worden ingediend.

Wat betreft de bouwtechnische zaken die volgen uit het Bbl wordt gekeken of de gereedmelding en het dossier bevoegd gezag volledig zijn. Vervolgens worden deze gearchiveerd. Wanneer blijkt dat de gereedmelding incompleet is, dient een nieuwe melding te worden ingediend. Er geldt immers het principe van incomplete melding is geen melding. De private partijen dienen dit zelf op te lossen, hierbij vertrouwt de gemeente erop dat het Wkb-stelsel zijn werk gaat doen. Echter, waar nodig heeft de gemeente de mogelijkheid om een nadere controle uit te voeren. Mocht er sprake zijn van (maatwerk)voorschriften dan wordt er gecontroleerd of ook daadwerkelijk aan deze voorschriften is voldaan. In de gevallen dat geen (volledige) melding wordt ingediend, wordt vastgehouden aan de werkwijze uit de toezichtstrategie.

Op het moment dat alle informatie behorende bij de gereedmelding op orde is en de gereedmelding door de gemeente akkoord is bevonden, mag het bouwwerk in gebruik worden genomen mits aan de overige wet- en regelgeving is voldaan, bijvoorbeeld dat er een informatiemoment is ingediend voor het gereed melden van de bouw. Bij de gereedmelding moet informatie zitten die ingaat op de getroffen maatregelen in het borgingsplan om bouwtechnische risico’s te voorkomen of te beperken, er moeten aanduidingen van de gebruiksfuncties, verblijfsgebieden, verblijfsruimtes e.d. worden overlegd. Daarnaast moet uit de informatie bij de gereedmelding blijken dat het bouwwerk voldoet aan de regels over onder andere bouwconstructie en milieuprestatie. Verder dient bij de gereedmelding informatie te zitten over brandveiligheid en informatie over toegepaste gelijkwaardige maatregelen. Zonder deze informatie is de gereedmelding niet volledig.

6.10.4. Prioriteiten

Wat betreft het stellen van prioriteiten rondom de Wkb heeft de VNG een handreiking opgesteld. In deze handreiking is aangegeven dat gemeenten meer toezicht kunnen houden op bouwwerken onder de Wkb, hiervoor dienen vooraf beleidsmatige keuzes te worden gemaakt. Naar aanleiding van de keuzevoorbeelden uit de handreiking van de VNG hebben we voor de volgende prioriteiten gekozen:

  • 1.

    Onze gemeente zit in een bijzondere positie met aan de ene kant Kempen Airport, de A2 en het spoor en aan de grenzen van de bebouwing diverse industrieterreinen. Deze lokale omstandigheden zijn van invloed op de kernen Maarheeze (spoor, A2 en industrieterrein Rondven-Den Engelsman), Budel (vliegveld, A2, industrieterrein De Meemortel, industrieterrein Airpark en Kempen airport), Soerendonk (spoor en industrieterrein Molenheide), Budel-Schoot (spoor) en Budel-Dorplein (industrieterrein Nyrstar-Metalot, spoor en haven) en Gastel. Artikel 2.19, lid 2 van het Bbl biedt ons de mogelijkheid om aanvullende informatie in de risicobeoordeling voor deze gebieden extra te laten opnemen. Wij willen dat de kwaliteitsborgers voor deze gebieden extra risicobeoordeling in het borgingsplan opnemen voor zover de bouwtechnische regels (hoofdstuk 4 en 5 Bbl) geraakt worden door de hierboven genoemde lokale omstandigheden.

  • 2.

    Afhankelijk van de kwaliteit van het borgingsplan en de risicobeoordeling in dit plan kunnen wij binnen de hierboven genoemde gebieden extra controles (artikel 2.20 Bbl) uitvoeren tijdens het bouwen. Gezien onze ervaringen uit het verleden gaan we ook zeker gebruik maken van deze mogelijkheid om zeker te zijn dat de bouwtechnische regels op de juiste manier tijdens de bouw worden toegepast. Tot slot moeten de vooraf meegegeven risico’s achteraf worden verantwoord in het dossier bevoegd gezag.

  • 3.

    In het verleden is gebleken dat er binnen onze gemeente vaak afwijkend van de vergunning is gebouwd. Wij verwachten dat dat de kwaliteitsborger vaak melding zal maken van afwijkingen van de vergunning tijdens de bouw. Na de melding zijn wij bevoegd om zelf meerdere controles uit te voeren om zo de bouw in goede banen te leiden.

  • 4.

    Bij de gereedmelding wordt een zogenoemd dossier bevoegd gezag verstrekt. Wij hebben als taak om te toetsen of dat dossier volledig is met andere woorden of alle stukken aanwezig zijn. Wij kiezen ervoor om gedurende de looptijd van dit VTH-beleidsplan het dossier inhoudelijk te beoordelen en zelf een controle uit te voeren.

6.11. Toezicht op basis van klachten, incidentmeldingen en handhavingsverzoeken

6.11.1. Klachten en meldingen

De behandeling van klachten en meldingen komen in meerdere taakvelden naar voren. De Odzob is belast met alle klachten over de milieubelastende activiteiten, waaronder sloopmeldingen. Klachten die gaan over onder andere bouwen en openbare ruimte worden behandeld door de toezichthouders van onze gemeente.

Klachten en meldingen worden als volgt opgepakt:

  • 1.

    Melding wordt inhoudelijk beoordeeld, is sprake van:

    • a.

      acuut gevaar voor veiligheid en/of gezondheidsrisico, dan wordt toezicht direct opgepakt en is er contact met de melder;

    • b.

      geen acuut gevaar, maar wel prioriteit, dan wordt de controle binnen een week ingepland. De planning wordt aan de melder aangegeven; of

    • c.

      geen acuut gevaar en geen prioriteit dan wordt de melding enkel opgepakt als hier (eventueel door een opstapeling van soortgelijke meldingen) aanleiding toe is.

  • 2.

    Uit toezicht/controles kan het volgende naar voren komen:

    • a.

      er is sprake van een overtreding; handhavend optreden volgt als dat nodig is; of

    • b.

      er is geen overtreding geconstateerd.

In beide gevallen wordt de melder door ons in kennis gesteld.

6.11.2. Verzoeken om handhaving

Ons doel is om behoorlijk (zorgvuldig en redelijk) om te gaan met toezicht en handhaving.

Bij een schriftelijk verzoek om handhaving wordt zo snel mogelijk (mondeling of schriftelijk) contact met de verzoeker om handhaving of diens gemachtigde opgenomen voor de ontvangstbevestiging. Vervolgens beoordeelt de toezichthouder de situatie op locatie en worden alle belanghebbenden (dus ook de mogelijke overtreder) over de afhandeling en de verdere procedure geïnformeerd. Dit kan zowel mondeling als schriftelijk. Waar mogelijk, wordt in samenspraak met de verzoeker naar een snelle en informele oplossing van het probleem (zo nodig met behulp van buurtbemiddeling of mediationtechnieken) gezocht. Wordt hiermee geen oplossing bereikt, dan zal bij een geconstateerde overtreding verder worden afgewogen hoe hiermee wordt omgegaan. Zie hiervoor de handhavings- en de gedoogstrategie. Bij een verzoek om handhaving geldt een beslistermijn van 8 weken. Binnen deze termijn dient het college een besluit te nemen. De beslistermijn van 8 weken kan, indien nodig, worden verlengd. Tegen een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb staan rechtsmiddelen open.

6.11.3. Anonieme verzoeken om handhaving

Een handhavingsverzoek kan niet anoniem worden ingediend. Op grond van de Awb mag “eenieder” verzoeken om handhaving. Volgens artikel 1:3 Awb moet het verzoek worden aangemerkt als een aanvraag: “een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen”. Artikel 4:2 Awb regelt de vereisten van een aanvraag onder andere de naam en het adres van aanvrager. Nu niet is voldaan aan dit vereiste, kan het verzoek op grond van artikel 4:5 Awb niet in behandeling worden genomen. Een anoniem verzoek tot handhaving wordt door ons behandeld als een klacht en levert geen besluit in de zin van artikel 1:3 Awb op, er staan dus ook geen rechtsmiddelen open.

6.11.4. Beleid wat betreft anonieme klachten en meldingen

A: Anonimiteit voor de gemeente

Anonieme klachten of meldingen behandelen worden behandeld. Een klacht of melding is anoniem wanneer de indiener zijn naam en adres niet noemt.

Uitzondering: alleen indien de gemeente een bijzonder geval zonder uitgebreid onderzoek ‘buiten’ inschat dat er een direct en meer algemeen veiligheidsrisico is, begint de gemeente met een eigen onderzoek. Het beoordelen of klager of melder direct wordt geraakt is niet mogelijk nu niet bekend is wie dat is. Een beoordeling van de meer algemene veiligheidsrisico’s is wel mogelijk, net zoals dat gebeurt bij een controle op eigen initiatief.

B: Anonimiteit voor anderen bij klachten enmeldingen

De gemeente kan niet voorkomen dat de identiteit van een klager of melder direct of later bekend wordt bij degene over wie de klacht of melding gaat.

We willen graag dat het toezicht en de handhaving voor alle partijen zoopen en controleerbaar mogelijk zijn. De partijen dienen in elk geval te weten welke klacht of melding we moeten oplossen.

Er wordt per geval bekeken of het noodzakelijk is om de identiteit van de klager of melder bekend te maken. We kunnen niet altijd garanderen dat de identiteit gedurende het gehele proces van toezicht (en handhaving) geheim blijft. Wie de klager of melder is, is soms af te leiden uit de genoemde omstandigheid of gebeurtenis. Vanwege de openheid en controleerbaarheid van toezicht en handhaving kunnen omstandigheden en gebeurtenissen niet helemaal worden weggehaald uit de klacht of melding.

Een klager of melder kan vragen anoniem te blijven.

Deze vraag dient duidelijk in de klacht of melding te staan, of deze vraag dient als eerste gesteld te worden bij het eerste contact met de toezichthouder. Per situatie wordt bekeken of het bekend wordt gemaakt dat iemand geklaagd of gemeld heeft. Het is dan vanzelfsprekend dat het niet gaat om een eigen constatering door een toezichthouder. Hierbij doen wij uiterste best om anonimiteit te garanderen. Meldingen die via Meld Misdaad Anoniem (MMA- meldingen) binnenkomen zijn altijd anoniem en worden zo ook afgehandeld.

C: anonimiteit voor anderen bij verzoeken om handhaving

Een verzoeker moet er rekening mee houden dat zijn identiteit bekend wordt.

Als uit een verzoek om handhaving voldoende duidelijk blijkt dat de verzoeker gevaar loopt op het moment als er geen sprake is van anonimiteit, dan doen wij ons best de identiteit (zo lang mogelijk) geheim te houden. Verzoeker moet er wel degelijk rekening mee houden dat we niet in elke situatie kunnen voorkomen dat de identiteit geheim blijft gedurende het proces. Denk hierbij aan bijvoorbeeld de volgende redenen:

  • een handhavingsverzoek is een aanvraag volgens de Awb. De gemeente neemt geen (ontwerp)besluit op deze aanvraag zonder de aanvrager daarin te noemen. Andere betrokkenen moeten namelijk ook kunnen vaststellen of de verzoeker wel een belanghebbende is (rechtstreeks geraakt wordt).

  • In het verzoek staan specifieke gebeurtenissen, zodat anderen kunnen weten bij wie het verzoek vandaan komt.

  • Na een besluit op een verzoek om handhaving kan iemand bezwaar en beroep instellen. De identiteit van de verzoeker wordt dan bekend vanwege het uitwisselen van documenten en omdat alle partijen bij zittingen zijn.

  • Iemand kan een verzoek indienen om openbaarmaking volgens de Wet open overheid. Het is dan mogelijk dat dit leidt tot het bekend worden van de identiteit van de verzoeker om handhaving, al dan niet door de omstandigheden die in het verzoek staan.

Een verzoeker om handhaving die anoniem wil blijven voor anderen heeft de mogelijkheid om het verzoek om te zetten in een klacht of door het verzoek om handhaving in te trekken.

Als de verzoeker voor omzetting kiest, geldt dat wat hiervóór bij B staat. Als de verzoeker het handhavingsverzoek intrekt, kunnen we in bijzondere gevallen een eigen onderzoek beginnen. Dat doen we bijvoorbeeld als we denken dat de (mogelijke) overtreding zo ernstig is dat er een direct een veiligheidsrisico is.

6.12. Toezichtstrategie op de APV en de bijzondere wetten

6.12.1. Vergunningen- en meldingentoezicht onder de APV en de bijzondere wetten

6.12.1.1. Evenementen

Aan de hand van de aard en omvang van het evenement wordt de wijze en intensiteit van het toezicht bepaald. Bij grootschalige evenementen vinden afhankelijk van risico’s en de duur van het evenement een of meerdere fysieke controles plaats voorafgaand en/of tijdens het evenement. Bij kleine en reguliere evenement vindt toezicht vooral plaats aan de hand van klachten en meldingen.

6.12.2. Toezicht tijdens de gebruiksfase

Het toezicht op de APV en bijzondere wetten in de gebruiksfase wordt door ons vrijwel altijd projectmatig en op basis van klachten en meldingen uitgevoerd. Een aantal thema’s van het toezicht in de gebruiksfase worden hieronder nader toegelicht.

6.12.2.1. Alcoholwet

Door zogenaamde hotspots14 te onderscheiden wordt regelmatig, bij voorkeur jaarlijks, een controlelijst opgesteld met te bezoeken alcoholverkooppunten. In het jaarlijkse Uitvoeringsprogramma wordt het aantal controles en de soort controle opgenomen. De prioriteit ligt hierbij voornamelijk bij het toezicht op de naleving van de leeftijdsgrens voor alcohol. Bij overtredingen maakt de toezichthouder een boeterapport op.

Wij houden tijdens toezichtmomenten integrale controles waarbij alle aspecten van de Alcoholwet worden meegenomen. Denk hierbij aan de exploitatievergunning, sluitingstijd, indien mogelijk geluid en aanwezigheid van portiers, inrichtingseisen en de vermelding van de leidinggevende in de vergunning.

Het toezicht op de Alcoholwet is van belang tijdens grootschalige evenementen. Het gaat dan bijvoorbeeld om verkoop van alcoholhoudende drank aan jongeren, personeel met een leeftijd onder de 18 jaar, het verbod op prijsacties, en het vermoeden van de verstoring van de openbare orde, veiligheid en zedelijkheid.

6.12.2.2. Projectmatig toezicht

Op het moment dat er vanuit bestuurlijke wensen of calamiteiten bepaalde thema’s, objecten en/of gebieden een hoge prioriteit krijgen en projectmatig opgepakt gaan worden, dan werken wij dit uit in het Uitvoeringsprogramma en/of het Jaarverslag. In het Jaarverslag wordt opgenomen met welke (onvoorziene) ontwikkelingen het VTH-domein te maken heeft gekregen en in het Uitvoeringsprogramma worden de werkwijze en de beschikbare middelen voor het projectmatige toezicht opgenomen.

6.12.3. Toezicht en surveillance door de boa

Handhaving van het openbaar gebied vraagt om een toeziend oog en waar nodig handhavende of corrigerende acties. De boa15 houdt toezicht op de openbare ruimte. Dit varieert van surveillance in alle wijken, gebieden en parken. Hierbij controleert de boa of voorgeschreven regels in lokale verordeningen en landelijke wetgeving worden nageleefd. Daarbij levert de boa zo een belangrijke bijdrage aan de veiligheid en leefbaarheid van Cranendonck.

Boa’s dragen doorgaans een uniform met herkenbaar insigne en doet het werk per auto, fiets of lopend. Dit bevordert de zichtbaarheid op straat. Voor het efficiënt en effectief uitoefenen van taken van de boa, is het van belang dat hij samenwerkt met zowel interne als externe relaties (bijv. de politie, de Odzob, toezichthouder etc.).

Om handhavingstaken adequaat uit te voeren, is de boa bevoegd om onder meer boetes uit te schrijven, ID-bewijzen te vragen en voertuigen/voorwerpen weg te laten slepen. Meldingen voor de boa komen telefonisch, per e-mail, via Melddesk, via persoonlijke contacten en via de politie

binnen.

Een boa heeft de volgende rollen:

  • Het achterhalen van de overtreder;

  • het aanspreken van de overtreder op de overtreding;

  • handhavend optreden tegen een overtreding;

  • het coördineren van een oplossing (eventueel in samenwerking met de politie, GGZ, beheer openbare ruimte etc.).

De taken van de boa zijn onder te verdelen in twee categorieën:

  • 1.

    Preventie: preventie is gericht op het voorkomen van overlast. Dit kan gebeuren door voorlichting en actieve surveillance. Hierbij vervult de boa tevens een signaalfunctie voor de algemene dienst op zowel het gebied van beheer openbare ruimte, groenvoorziening en reiniging.

  • 2.

    Repressie: repressie richt zich op het toezicht en de handhaving. De boa controleert op de naleving van regels. Daarnaast reageert de boa op binnengekomen meldingen van burgers, bedrijven en samenwerkingspartners.

Het werkterrein van de boa is zeer divers. De afhandeling van meldingen neemt een groot gedeelte van de tijd in beslag en de resterende tijd wordt gebruikt voor preventie door surveillance.

6.13. Nalevingsstrategie: Handhavingsstrategie

afbeelding binnen de regeling

Figuur 10 schema Landelijke Handhavingsstrategie (bron: Landelijke Handhavingsstrategie)

6.13.1. Inleiding

6.13.1.1. Beginselplicht tot handhaven

De beleidsruimte waarover bestuursorganen bij handhaving beschikken is ingekleurd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) die in haar jurisprudentie de volgende standaardoverweging, waaruit de “beginselplicht tot handhaving” volgt. Deze plicht geldt onverkort. Nadat een overtreding is geconstateerd, dient een belangenafweging te worden gemaakt, waarbij het algemeen belang dat gediend is met de handhaving, de belangen van derden en de belangen die tegen handhaving pleiten worden afgewogen. Afzien van handhaving kan op grond van vaste jurisprudentie ook alleen onder bijzondere omstandigheden.

“Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien”16.

Uitgangspunt bij handhavend optreden is om een overtreding weg te nemen en/of herhaling daarvan in de toekomst te voorkomen. Handhaven is maatwerk en per overtreding maken wij een gedegen afweging. Door het Interprovinciaal Overleg (IPO) en het OM is de landelijke handhavingsstrategie (LHS) ontwikkeld om deze afweging te structureren. Voor de Ow is er een nieuwe handreiking LHSO. Deze strategie heeft als doel om een uniforme toepassing van sancties te borgen door passend in te grijpen bij iedere bevinding. Naast de corrigerende en straffende rol, kent de sanctiestrategie juist ook een preventieve rol. Het opleggen en uitvoeren van sancties kunnen resulteren in een betere naleving van de regels. Wij werken volgens het LHS en onder de Ow gaat er gewerkt worden met de LHSO.

6.13.1.2. Afwegingsruimte

Zoals eerder aangegeven is, dienen er verschillende aspecten (feiten, omstandigheden en belangen) te worden meegewogen in het kader van handhaving. Het gaat onder andere om de volgende aspecten:

Duur van de overtreding

Op basis van vaste jurisprudentie is enkel tijdsverloop geen reden om van handhavend optreden af te zien. Er kan wel rekening mee worden gehouden bij de uiteindelijke besluitvorming, de bepaling van aanpak of de begunstigingstermijn.

Persoonlijke omstandigheden

Persoonlijke omstandigheden moeten worden meegewogen in de belangenafweging. Hierbij moet worden gekeken naar de omstandigheden zelf en in welke mate deze op de situatie doorwerken. Onwetendheid van overtreder is in principe een niet doorslaggevend aspect.

Waardevermindering, kapitaalvernietiging en schade

In principe is de overtreder zelf verantwoordelijk voor deze schade. De overtreder heeft immer zelf het risico aanvaard om de overtreding te begaan en/of in stand te laten. Dat doet niet af aan het feit dat dit aspect wel wordt meegewogen in de belangenafweging. Handhaving moet niet tot een onevenredigheid leiden.

Ruimtelijke werking

De gemeente dient het algemeen belang en bepaalt de ruimtelijke kaders in het Op. In onze afweging wordt bekeken welke ruimtelijke aspecten in het geding zijn en hoe zwaar deze op de kwestie drukken.

Gevolgen van derden

Ondervinden derden negatieve gevolgen door de overtreding of is er sprake van overlast?

Overtredingen die overlast veroorzaken aan derden moeten doorgaans worden beëindigd. Dit aspect is van belang in de belangenafweging.

Precedentwerking

Wij willen voorkomen dat precedentwerking ontstaat. Precedentwerking houdt in dat derden een geslaagd beroep kunnen doen op een situatie of gebeurtenis die het gemeentebestuur eerder heeft toegestaan.

Eerdere overtreding (recidive)

In de afweging wordt bekeken of er sprake is van recidive (herhaalde overtreding). Dit is een belangrijk aspect om in de afweging te betrekken.

6.13.2. Bestuursrecht en strafrecht

In het Ob staat de wettelijke eis voor een handhavingsstrategie opgenomen. De strategie dient op grond van artikel 13.6 lid 2 onder d Ob inzicht te bieden in de wijze waarop bestuurlijke sancties en termijnen die bij het opleggen en tenuitvoerlegging daarvan worden gehanteerd en de strafrechtelijke handhaving onderling wordt afgestemd.

In de interventiematrix (te vinden in bijlage 4) staat aangegeven met welk sanctie-instrumentarium gehandhaafd dient te worden indien er sprake is van een te handhaven overtreding:

  • Alleen bestuursrechtelijk;

  • alleen strafrechtelijk; en

  • een combinatie van bestuurs- en strafrechtelijk handhaven.

De keuze van inzet van het sanctie-instrumentarium hangt af van factoren die samenhangen met de overtreding en de overtreder. Centraal uitgangspunt is dat het bestuursrecht, in tegenstelling tot het strafrecht, vooral gericht is op het herstel en niet op straffen. Het inzetten van bestuursrechtelijke sancties is niet effectief indien de gevolgen van de overtreding niet meer ongedaan te maken zijn. Mocht die mogelijkheid wel bestaan, dan hangt het van een aantal aspecten af of het strafrecht ook een rol zou moeten spelen. Deze aspecten luiden als volgt:

  • Acuut gevaar;

  • ernstige milieuschade;

  • economisch voordeel van ten minste €50.000,-; en

  • een malafide, calculerende, recidiverende of belemmerende dader.

6.13.3. Instrumenten

Als sprake is van een overtreding, kunnen onderstaande bestuursrechtelijke instrumenten worden ingezet.

6.13.3.1. Bestuursrechtelijke instrumenten

1. Waarschuwing

Wij kunnen een waarschuwing opleggen. De overtreder wordt middels een brief op de hoogte gesteld van de overtreding. In de brief wordt een termijn opgenomen waarin wij de overtreder verzoeken de overtreding te beëindigen en beëindigd te houden. Is de overtreding na afloop van de genoemde termijn niet beëindigd of heeft de overtreding zich herhaald, dan kan een last onder dwangsom worden opgelegd.

2. Last onder dwangsom

Middels een last onder dwangsom wordt aan een overtreder opgedragen om binnen een gestelde termijn (de begunstigingstermijn) de overtreding ongedaan te maken. Wanneer de overtreder dit niet doet, verbeurt de overtreder van rechtswege (automatisch) de in het besluit opgenomen dwangsom.

Voorafgaand aan het opleggen van het definitieve besluit, wordt een voornemen toegezonden aan de overtreder. Hierin wordt aangegeven dat het college voornemens is om een last onder dwangsom op te leggen. De overtreder wordt in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren middels een zienswijze. De ingediende zienswijze wordt vervolgens betrokken bij de besluitvorming.

Na afloop van de in het definitieve besluit opgenomen begunstigingstermijn, wordt een hercontrole uitgevoerd. Als blijkt dat de overtreding niet is beëindigd of zich heeft herhaald, verbeurt de overtreder van rechtswege (automatisch) de in het besluit opgenomen dwangsom. De overtreder ontvangt dan een brief dwangsom verbeurd, waartegen een zienswijze kan worden ingediend. Als het college besluit om de verbeurde dwangsom in te vorderen, dan ontvangt de overtreder een invorderingsbeschikking. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan worden besloten om van invordering af te zien.

Hoogte van de last onder dwangsom

Een bestuursorgaan heeft bij het bepalen van de hoogte van de last onder dwangsom en het maximum van het te verbeuren bedrag een ruime mate van beleidsvrijheid. De hoogte van de last onder dwangsom kan en moet op de ernst van de overtreding worden afgestemd (evenredigheid) en tot doel hebben de overtreding tegen te gaan of te voorkomen (effectiviteit).

Duur van de begunstigingstermijn

De begunstigingstermijn moet voldoende lang zijn om als overtreder de opgelegde verplichtingen uit te kunnen voeren en de termijn moet gelet op de omstandigheden van het geval redelijk zijn. De begunstigingstermijn mag daarentegen niet langer zijn dan noodzakelijk. Hiermee wordt een open einde van het handhavingstraject voorkomen.

Voor het vaststellen van de begunstigingstermijnen en de hoogte van de dwangsommen worden onder andere de “LHSO” en de “Leidraad handhavingsacties en begunstigingstermijnen” gevolgd. Verder kan ook worden verwezen naar jurisprudentie van de ABRvS.

Het vaststellen van de hoogte en de maximaal te verbeuren dwangsom is altijd afhankelijk van de overtredingssituatie. In voorkomende gevallen kan het noodzakelijk zijn om, gezien de omstandigheden van een geval, een hoogte vast te stellen in afwijking van de in de leidraad genoemde bedragen.

Verlengen begunstigingstermijn

In beginsel verlengen wij de begunstigingstermijn niet. Echter, er kunnen gegronde redenen zijn waarom de begunstigingstermijn toch verlengd of opgeschort dient te worden. Bijvoorbeeld als de overtreder aannemelijk maakt om meer tijd nodig te hebben om de overtreding op te heffen. De overtreder dient dan een concrete en redelijke termijn voor te stellen.

Bij het verlengen van de begunstigingstermijn moet rekening worden gehouden met het feit dat dit een nieuw besluit is en dat bezwaar en beroep dus openstaat voor belanghebbenden. Bezwaar en beroep schorten de werking van het besluit echter niet op. Voor bezwaarmaker bestaat ook de mogelijkheid om een voorlopige voorziening in te dienen. Het enkele feit dat er een voorlopige voorziening is ingediend, is in beginsel geen reden tot opschorting van de begunstigstermijn. De rechtbank verzoekt het college normaliter wel om de begunstigingstermijn op te schorten op het moment dat er een voorlopige voorziening is ingediend.

3. Last onder bestuursdwang

De last onder bestuursdwang is het meest ingrijpende instrument dat bestuursrechtelijk ter beschikking staat. Dit instrument wordt om die reden alleen ingezet in spoedeisende situaties en bij ernstige overtredingen die directe dreiging vormen voor veiligheid, openbare orde of de volksgezondheid. Bij de toepassing van een last onder bestuursdwang wordt hetzelfde proces doorlopen als bij de last onder dwangsom. De overtreder zal eerst een voornemen tot het opleggen van een last onder bestuursdwang ontvangen waartegen een zienswijze kan worden ingediend, tenzij er sprake is van spoedeisendheid en de overtreding direct door de gemeente wordt beëindigd.

In het besluit tot het opleggen van een last onder bestuursdwang wordt ook een termijn (begunstigingstermijn) opgenomen. Indien de overtreder de overtreding niet binnen de genoemde termijn beëindigd, dan draagt de gemeente hier zelf zorg voor. De kosten die hierbij worden gemaakt, worden op de overtreder verhaald.

Kosten bestuursdwang

De kosten die de gemeente heeft gemaakt om de overtreding te beëindigen, worden ingevolge artikel 5:25 lid 1 Awb, via een kostenverhaalsbeschikking op de overtreder verhaald. Tegen een kostenverhaalsbeschikking kan bezwaar worden ingediend.

Acute bestuursdwang

Om bijvoorbeeld onveilige situaties te voorkomen of weer veilig te maken, heeft het college de mogelijkheid om onmiddellijk herstelmaatregelen treffen. De overtreder wordt achteraf in kennis gesteld over de maatregelen die genomen zijn, en ontvangt achteraf een kostenverhaalsbeschikking voor de kosten die de gemeente heeft gemaakt bij het beëindigen of voorkomen van een overtreding.

4. Stilleggen activiteiten (bouw- of sloopstop)

De (bouw-)toezichthouder heeft de bevoegdheid om bouw- en sloopwerkzaamheden stil te leggen.

Dit kan indien sprake is van een gevaarlijke situatie, indien er geen vergunning is verleend en de kans bestaat dat de gemaakte schade achteraf niet meer te herstellen is. Een bouw- en/of sloopstop heeft als doel om te voorkomen dat verder wordt gegaan met bouwen of slopen, en daarmee de overtreding wordt vergroot.

De stillegging zal eerst mondeling aan de overtreder worden medegedeeld. Het stilleggen van de activiteit wordt zo snel mogelijk schriftelijk bevestigd. Met de stillegging wordt gelijktijdig een last onder dwangsom opgelegd. Als de werkzaamheden na de stillegging worden voortgezet, verbeurt de overtreder van rechtswege (automatisch) de dwangsom. Het stilleggen van activiteiten betreft een besluit waartegen bezwaar kan worden ingediend.

Indien mogelijk wordt de mogelijkheid van het verlenen van een vergunning met overtreder besproken. Denk hierbij aan bouwen of slopen zonder of in afwijking van de daartoe vereiste vergunning, bij bouwmeldingen, starten met de bouw zonder kwaliteitsborger of bij gevaarzetting.

5. Intrekken omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit kan door het bevoegd gezag geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken als degene die de activiteit verricht in strijd met de voor de activiteit geldende regels handelt of de aanvrager de omgevingsvergunning heeft gekregen op basis van een onjuiste of onvolledige opgave van gegevens. Daarnaast kan de omgevingsvergunning worden ingetrokken als de vergunninghouder een jaar lang geen activiteit uitvoert waarvoor die omgevingsvergunning nodig is. Het intrekken van de vergunning maakt geen einde aan de overtreding.

6.13.3.2. Strafrechtelijke instrumenten

Een boa of de politie kan een proces-verbaal opmaken van het geconstateerde strafbare feit c.q. de overtreding. Het OM kan strafvervolging instellen. Daarnaast zijn er ook bestuurlijke strafsancties, te weten de bestuurlijke boete en de bestuurlijke strafbeschikking.

1. Bestuurlijke boete

De bestuurlijke boete is een bestuurlijk handhavingsinstrument met een bestraffend karakter. Op dit instrument zijn bepalingen uit de Awb, het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering van toepassing. Het college heeft de bevoegdheid om middels dit instrument, zonder de tussenkomst van een rechter, boetes op te leggen voor overtredingen. Dit kan het college doen aan de hand van een controlerapport van de boa’s.

Het toepassen van de bestuurlijke boete wordt in de Ow vergroot. Hoofdstuk 18 van de Ow geeft situaties weer waarin het bevoegd gezag een bestuurlijke boete kan opleggen. Het gaat om de volgende bepalingen:

  • Milieuregels Seveso-richtlijn (artikel 18.11 Ow), nieuw;

  • regels over bouwen, slopen gebruik en in stand houden van bouwwerken (artikel 18.12 Ow);

  • erfgoedregels (artikel 18.13 Ow), nieuw;

  • beperkingengebied luchthaven (artikel 18.14 Ow);

  • beperkingengebied spoor (artikel 18.15 Ow);

  • regels over handel in dieren, planten, hout of producten daarvan (artikel 18.15a Ow).

2. Bestuurlijke strafbeschikking

Een bestuurlijke strafbeschikking is minder arbeidsintensief dan de bestuurlijke boete. De gegevens en feitcode worden, door de boa die de bestuurlijke strafbeschikking uitvaardigt, ingevoerd in het gemeentelijke systeem. Dit wordt vervolgens naar het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) gestuurd, dat voor de inning van de boete zorgt. Als de overtreding niet betaald wordt, dan wordt de zaak door het CJIB, na aanmaning, in handen van een deurwaarder gegeven die vervolgens zorgt voor de uitvoering van de strafbeschikking. De persoon aan wie de boete wordt opgelegd kan bezwaar of beroep instellen bij het OM.

3. Strafbaarstelling op grond van de Wet op de economische delicten (Wed)

In de Wed wordt het overtreden van voorschriften strafbaar gesteld die vanuit sectorale wetten zijn overgeheveld naar de Ow. Overtreders worden vervolgd door het OM en krijgen hun straf opgelegd door de strafrechter. Dit geldt vooral bij overtredingen van de milieuregelgeving. Het strafrecht biedt de overheid ook de mogelijkheid om eigen dwangmiddelen en opsporingsbevoegdheden in te zetten. Deze opsporingsbevoegdheden liggen bij de Milieupolitie en de Odzob.

6.13.3.3. Bestuurlijk- en strafrechtelijk traject

Er kan ook een combinatie plaatsvinden van bestuurlijke en strafrechtelijke sancties in de gevallen dat er zowel bestuursrechtelijke overtredingen zijn gepleegd als strafbare feiten, denk hierbij bijvoorbeeld aan het hebben van een handelshoeveelheid drugs in een woning/pand. In deze gevallen vindt er overleg plaats met de politie over de wenselijke sanctiestrategie. Dit wordt per geval afgewogen.

6.13.4. Werkwijze repressie

Om passend, repressief te kunnen optreden bij iedere overtreding, wordt het landelijke stappenplan met interventiematrix uit de LHSO gehanteerd. Het startpunt van het stappenplan is een tijdens het toezicht gedane bevinding.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 15 Interventiematrix LHSO (bron: LHSO)

6.13.4.1. Processtappen

1. Plaatsing overtreding in de interventiematrix

De toezichthouder bepaalt ten eerste in welk vak van de interventiematrix de overtreding geplaatst dient te worden. Dit wordt bepaald op basis van de ernst van de gevolgen van de overtreding in combinatie met de houding van de overtreder.

De gevolgen van de overtreding beoordeelt de toezichthouder als volgt17:

  • A.

    Vrijwel nihil;

  • B.

    beperkt;

  • C.

    van belang – er is sprake van een aannemelijk risico dat de overtreding maatschappelijke onrust geeft en/of milieuschade, natuurschade, waterverontreiniging en/of doden, zieken of gewonden (mens, plant en dier) tot gevolg heeft; of

  • D.

    aanzienlijk, dreigend en/of onomkeerbaar –het geval als de overtreding maatschappelijke onrust of ernstige milieuschade, ernstige natuurschade of ernstige waterverontreiniging tot gevolg heeft.

De toezichthouder typeert de houding van overtreder als18:

  • A.

    Goedwillend, proactief en geneigd om de regels te volgen, de overtreding is het gevolg van onbedoeld handelen;

  • B.

    onverschillig/reactief, neemt het niet zo nauw met het algemeen belang, heeft een onverschillige houding, de overtreding en de gevolgen van zijn handelen maken hem niks uit;

  • C.

    opportunistisch en calculerend, er is sprake van het bewust belemmeren van controleurs, bewust van de gevolgen van zijn gedrag en aanmerkelijke kans dat deze gevolgen ook werkelijk worden; of

  • D.

    bewust en structureel de regels overtredend en/of crimineel of deel uitmakend van een criminele organisatie, houdt zich bezig met fraude, oplichting of witwassen.

2. Bepalen verzwarende aspecten

Vervolgens bepaalt de toezichthouder of er verzachtende (zoals een legalisatiemogelijkheid) dan wel verzwarende factoren (zoals recidive) zijn, waardoor de overtreding een trede lager of hoger in de matrix terecht kan komen. Als er meer verzachtende of verzwarende argumenten zijn blijft het echter bij deze verplaatsing, er kunnen niet meerdere verplaatsingen gebeuren.

Hoe meer verzwarende aspecten, des te groter de reden om naast bestuursrechtelijk ook strafrechtelijk te handhaven. De volgende verzwarende aspecten worden afgewogen19:

  • Financieel voordeel;

  • status verdachte/ voorbeeldfunctie;

  • financiële sanctie geeft vermoedelijk geen effect;

  • combinatie met andere relevante delicten;

  • medewerking van deskundige derden;

  • normbevestiging;

  • waarheidsvinding.

3. Onderzoek bestuur, politie en OM

Indien de toezichthouder de overtreding in het midden- of zware segment positioneert, vindt conform de LHSO overleg met de strafrechtpartner plaats om te bepalen of bestuursrechtelijk, dan wel strafrechtrechtelijk of middels een combinatie van bestuurs- en strafrechtelijke handhaving wordt opgetreden. De bevoegdheid om strafrechtelijk op te treden ligt bij het OM. Daarnaast kan een ambtenaar die benoemd is tot boa strafrechtelijk optreden20.

4. Optreden met toepassing van de interventiematrix: bestuursrechtelijk of strafrechtelijke handhaving

De overtreding wordt op basis van stap 3 definitief in de matrix geplaatst. De gemeente Cranendonck zet de betreffende (combinatie van) interventie(s) in totdat er sprake is van naleving van de regel waartegen handhavend wordt opgetreden. Als naleving binnen de door de gemeente gestelde termijn uitblijft, wordt direct het proces gevolgd met het inzetten van een zwaardere (combinatie van) interventie(s). Dit sluit aan bij het principe van de LHSO. De mogelijke interventies zijn in de figuur in bijlage 4 uiteengezet.

5. Vastlegging

De doorlopen stappen en genomen beslissingen worden vastgelegd in het VTH-systeem (Powerbrowser), dit gebeurt op zodanige wijze dat kan worden afgeleid dat is voldaan aan het motiveringsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel, het verbod van willekeur en het verbod van misbruik van bevoegdheid.

6.14. Nalevingsstrategie: Gedoogstrategie

6.14.1. Inleiding

Gedogen is het bewust, dan wel actief (schriftelijk en onder voorwaarden), niet handhavend optreden door het bevoegde bestuursorgaan tegen overtredingen van wetten en/of regels. In principe is het gedogen van een overtreding ongewenst. Alleen in zeer uitzonderlijke situaties is het gedogen van een overtreding een alternatief voor handhavend optreden; alleen in situaties van overmacht of indien van een overgangsperiode gesproken kan worden waarbij concreet (uit)zicht op legalisatie is. Gedogen is vaak maatwerk en de specifieke omstandigheden van het geval zijn daarom van belang. Overigens is lang gedogen volgens jurisprudentie geen reden om af te zien van handhaving21.

6.14.2. Concreet zicht op legalisatie

Een uitzondering op de beginselplicht tot handhaving is als de activiteit binnenkort legaal zal worden. Er gelden per soort andere eisen om te kunnen spreken van concreet zicht op legalisatie. Wanneer het een overtreding van het Op betreft, moet er een ontwerp Op ter inzage zijn gelegd, of er moet een ontvankelijke omgevingsvergunningaanvraag zijn die het college voornemens is te vergunnen. In de situatie dat er gebouwd wordt zonder vergunning, terwijl er een vergunningplicht is voor de betreffende activiteit, moet worden beoordeeld of het bouwwerk vergund kan worden (legalisatieonderzoek). Voorgaande is ook van toepassing bij meldingsplichtige activiteiten. Als een vergunningplichtige milieubelastende activiteit wordt uitgevoerd zonder vergunning, dan moet er een aanvraag ingediend zijn en deze moet ontvankelijk zijn verklaard.

6.14.3. Geen verjaring van overtreding

Het bestuursrecht kent geen expliciete verjaringstermijn. Ook als geruime tijd is verstreken na het begaan van de overtreding, kan in de meeste gevallen nog tegen de overtredingen worden opgetreden. Veel is afhankelijk van de concrete situatie. Naarmate de overtreding moeilijker te constateren valt, zal minder snel sprake zijn van rechtsverwerking22.

6.14.4. Bijzondere omstandigheden

Mochten in uitzonderingsgevallen toch worden overgaan tot gedogen dan worden in ieder geval de volgende voorwaarden gehanteerd:

  • Wij gedogen uitsluitend actief (dus schriftelijk en onder voorwaarden);

  • in de voorwaarden worden de omvang en periode van gedogen bepaald;

  • de gemeente gedoogt uitsluitend zolang de gedoogvoorwaarden niet overtreden worden.

Dit betekent dat het overtreden van de gedoogvoorwaarden leidt tot intrekken van de gedoogbeschikking en het handhaven van de oorspronkelijke norm.

6.14.5. Besluit

Wij nemen een gedoogbesluit expliciet en na een zorgvuldige (in het besluit) kenbare belangenafweging. Alleen dan weten alle betrokkenen de specifieke omstandigheden van het geval en kunnen belanghebbenden in staat worden gesteld om rechtsmiddelen aan te wenden. Een gedoogbeschikking is een besluit waartegen bezwaar en beroep openstaat.

Ondertekening

Bijlage 1 – Risicoanalyse en prioriteitenlijst vergunningverlening

1.1. Toelichting risicoanalyse

Om tot onderstaande prioritering te komen is een risico-inschatting gemaakt voor elke categorie. Het risico is bepaald volgens een vaste methodiek, waarbij verschillende beoordelingscriteria in acht zijn genomen, te weten:

  • veiligheid: dit effect leidt tot situaties waarin de veiligheid van mens en dier fysiek wordt bedreigd;

  • gezondheid: dit effect leidt tot situaties waarin het lichamelijk welzijn van mens en dier wordt bedreigd. Denk aan het kunnen ontstaan van tijdelijke/chronische gezondheidsklachten of ernstige ziekten met dodelijke afloop;

  • omgeving: dit effect leidt tot onherstelbare of moeilijk herstelbare wijzigingen in de fysieke omgeving. Een mooi voorbeeld hiervoor is het kappen van een monumentale boom of het bouwen zonder/in strijd met de vergunning.

  • leefbaarheid: dit effect heeft een negatieve invloed op de kwaliteit van de (sociale) leefomgeving. Denk aan het ontstaan van beperkte/enige/ernstige verloedering van de leefomgeving en/of een beperkte/enige/ernstige groei van het gevoel van onveiligheid;

  • financieel: dit effect leidt mogelijk tot financiële schade/aansprakelijkheid van de gemeente of gemeenschap. Denk hierbij aan het kunnen ontstaan van geringe/middelmatige/hoge schade en/of kosten;

  • legitimiteit: dit effect leidt tot aantasting van het beeld van de gemeente bij burgers en bedrijven. Denk aan het ontstaan van situaties waarop het bestuur niet/nauwelijks/regelmatig/veelvuldig wordt aangesproken en ook wordt afgerekend.

De score is bepaald door per onderdeel aan de hierboven genoemde criteria punten toe te kennen. De vraag is daarbij steeds “hoe groot is het effect van regelovertreding op de criteria?”. Mogelijk zijn scores tussen de 1 en de 10:1 is geen enkel effect, 10 is maximaal effect. De som van de scores per criterium wordt gedeeld door het aantal criteria (6). De uitkomst van deze exercitie levert een totaaleffectscore op. Onder kans wordt een inschatting van de mate van waarschijnlijkheid dat een dergelijke overtreding zich voordoet weergegeven. Kans en effect worden tegen elkaar afgezet en dit leidt tot een score die de prioriteitenstelling helpt te bepalen.

1.2. Risicoanalyse en prioritering Wabo-vergunningen

afbeelding binnen de regeling

Figuur 11 prioriteitenlijst vergunningen

Bijlage 2 – Risicoanalyse en prioriteitenlijst toezicht en handhaving

2.1. Risicoanalyse en toezichts- en handhavingsprioriteiten

Een ambtelijke projectgroep heeft in enkele sessies de toezichts- en handhavingsprioritering al voorbereid. Zo zijn zowel de toezichthouders, boa’s alsook de juridisch medewerkers meegenomen in deze totstandkoming. Input voor deze lijst bestaat gedeeltelijk uit signalen die zij in de praktijk opvangen, alsmede de input vanuit de verkennende raadsinformatiebijeenkomst op 19 juli 2022. In 2023 is vervolgens de definitieve prioriteitenlijst in de raadsinformatiebijeenkomst besproken. De prioriteitenlijst richt zich op zowel de toezicht en handhaving van bouwactiviteiten en vergunningen, alsook overige activiteiten. De prioriteitenlijst wordt onderstaand weergegeven.

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Figuur 12 prioriteitenlijst toezicht en handhaving

2.2. Toezichtniveaus

Elk niveau van toezicht kent zijn eigen intensiteit en inhoud. Aan de hand van de prioriteit die de activiteit heeft, wordt het toezichtniveau bepaald. Dit betekent dat een bouwwerk van prioriteit 1 wordt gecontroleerd aan de hand van niveau 1 etc.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 13 Toezichtniveaus

Bijlage 3 – Indicatoren

In deze bijlage is per gesteld doel aangegeven welke indicator wordt gehanteerd om te bepalen of het doel wordt bereikt. Dit wordt toegelicht aan de hand van de thema’s die eerder in hoofdstuk 2 naar voren zijn gekomen.

3.1. Thema veiligheid & (handhaving) openbare orde

1. Thema veiligheid & (handhaving) openbare orde 

Wat willen we

 
 

bereiken?

 
 

1.1 Waarborgen brand- en constructieve veiligheid van bouwwerken met een hoge prioriteit. 

Percentage aanvragen om omgevingsvergunningen en bouwtoezichtzaken bouwwerken met (hoge) prioriteiten. Het gaat enkel om de aanvragen waar tijdens de eerste toetsing of toezicht is geconstateerd dat deze in strijd zijn met de brand- en/of constructieve veiligheidsvoorschriften van het Bbl.

  • Aantal in Powerbrowser geregistreerde aanvragen om omgevingsvergunning waarop deze toetsing van toepassing is. 

  • Aantal in Powerbrowser geregistreerde aanvragen waarbij een aanpassing is opgevraagd m.b.t. brand- en constructieve veiligheidsvoorschriften Bouwbesluit.

  • Aantal in Powerbrowser geregistreerde bouwtoezichtzaken bouwwerken met hoge prioriteit waarop toezicht is gehouden.

  • Aantal in Powerbrowser geregistreerde bouwtoezichtzaken die m.b.t. brand- en constructieve veiligheidsvoorschriften van het Bbl afweken van de vergunning danwel het Bbl.

1.2 Integraal risicogericht toezicht door de VRBZO in samenwerking met de bouw- toezichthouder.

Percentage toezichtzaken waarbij integraal toezicht met de VRBZO aan de orde is en heeft plaatsgevonden.

  • Aantal in Powerbrowser geregistreerde aanvragen om omgevingsvergunning voor activiteit “bouwen van een bouwwerk” waarbij de VRBZO heeft geadviseerd.

  • Aantal in Powerbrowser geregistreerde bouwtoezichtzaken waarop integraal toezicht is gehouden door de VRBZO in samenwerking met de bouwtoezichthouder.

1.3 Waarborgen brandveilig gebruikgebouwen.

Percentage door toezichthouder verrichtecontroles op brandveiliggebruik waarbij een overtreding m.b.t. brandveilig gebruik geconstateerd is.

  • Aantal verrichte controles m.b.t. brandveilig gebruik.

  • Aantal controles waarbij een overtreding m.b.t. brandveilig gebruik is geconstateerd.

1.4 Waarborgen veiligheid op bedrijventerreinen/ van en nabij bedrijfsgebouwen.

Percentage door toezichthouder verrichte controles op bedrijventerreinen/ van ennabij bedrijfsgebouwen waarbij een overtreding m.b.t. voorschriften in het Op gericht op veiligheid geconstateerd is.

  • Aantal in Powerbrowser geregistreerde controles op veiligheid op bedrijventerreinen/ van en nabij bedrijfsgebouwen (vanuit het Op).

  • Aantal in Powerbrowser geregistreerde controles waarbij een overtreding m.b.t. voorschriften in het Op gericht op veiligheid geconstateerd is.

1.5 Waarborgen dat geen bewoning plaatsvindt in panden die niet bestemd/ geschikt zijn voor die bewoning.

Percentage door toezichthouder verrichte controles op wooneenheden zonder omgevingsvergunning/ in strijd met het Op waarbij een overtreding geconstateerd is.

  • Aantal in Powerbrowser geregistreerde controles op wooneenheden zonder omgevingsvergunning/ in strijd met het Op.

  • Aantal in Powerbrowser geregistreerde controles waarbij een overtreding geconstateerd is.

1.6 Bevorderen van (het gevoel van) veiligheid bij de inwoners.

Percentage van het aantal verrichte controles naar ondermijnende criminaliteit of drugsgerelateerde situaties waarbij een overtreding is geconstateerd.

  • Aantal in Powerbrowser geregistreerde controles van situaties waarin ondermijnende criminaliteit of overtreding van regels op het gebied van drugs wordt vermoed.

  • Aantal in Powerbrowser geregistreerde controles waarbij een overtreding is geconstateerd.

1.7 Tegengaan van brandgevaar (zowel in de woonomgeving als in de natuur).

Percentage van het aantal controles naar overtreding van de het verbod afvalstoffen te verbranden en/of vuur te stoken, waarbij een overtreding is geconstateerd.

  • Aantal in Powerbrowser geregistreerde controles naar overtreding van de het verbod afvalstoffen te verbranden en/of vuur te stoken.

  • Aantal in Powerbrowser geregistreerde controles naar overtreding van de het verbod afvalstoffen te verbranden en/of vuur te stoken, waarbij een overtreding is geconstateerd.

3.2. Thema leefbaarheid

 

2. Thema leefbaarheid 

 

Wat willen we

Indicator

Gegevens

bereiken?

 
 

2.1 In standhouden van (archeologische) monumenten en objecten/ gebieden met cultuurhistorische waarde.

Aantal geconstateerde overtredingen inzake “beschermde monumenten” waarbij de overtreding ongedaan is gemaakt dan wel schade zoveel mogelijk is beperkt.

  • Aantal in Powerbrowser geregistreerde overtredingeninzake “beschermde monumenten”.

  • Aantal in Powerbrowser geregistreerde zaken waarbijovertredingen inzake “beschermde monumenten” zijn opgeheven/ schade beperkt is.

2.2 Behoud waardevolle houtopstanden en voorkomen van onnodige aantastingvan (in een Op met een aanlegvergunningen stelsel) beschermde gebieden.

Aantal geconstateerde overtredingen inzake “(Doen) vellenvan een houtopstand” waarbij de overtreding ongedaan is gemaakt dan wel schade zoveel mogelijk is beperkt.

  • Aantal in Powerbrowser geregistreerde overtredingen inzake “(Doen) vellen van eenhoutopstand”.

  • Aantal in Powerbrowser geregistreerde zaken waarbij overtredingen inzake “(Doen) vellen van een houtopstand” zijn opgeheven/ schade beperkt is.

Percentage door toezichthouder verrichte controles bij activiteiten “Uitvoeren van een werk of werkzaamheden” waarbij strijdigheid met het Op is geconstateerd.

  • Aantal in Powerbrowser geregistreerde controles bij activiteiten “Uitvoeren van een werk of werkzaamheden”

  • Aantal in Powerbrowser geregistreerde controles waarbij overtredingen bij activiteiten “Uitvoeren van een werk of werkzaamheden” zijn geconstateerd

2.3 Voorkomen van bedrijfsmatige activiteiten/ gebruik, waar dit (op basis van het Op) niet is toegestaan

Percentage door toezichthouder verrichte controles op illegale bedrijfsmatige (deel)activiteiten/ gebruik waarbij strijdigheid met het Op is geconstateerd.

  • Aantal in Powerbrowser geregistreerde controles op illegale bedrijfsmatige (deel)activiteiten/(feitelijk) gebruik.

  • Aantal in Powerbrowser geregistreerde controles waarbij overtredingen met betrekking tot illegale bedrijfsmatige (deel)activiteiten/(feitelijk) gebruik (Op) zijn geconstateerd.

2.4 Waarborgen van de woonfunctie in het Op. Eigenaren en gebruikers moeten kunnen uitgaan van wat in een Op is bepaald.

Percentage door toezichthouder verrichte controles op strijdigheid met of bij de woonfunctie waarbij strijdigheid met het Op is geconstateerd.

  • Aantal in Powerbrowser geregistreerde controles op strijdigheid met of nabij een woonfunctie.

  • Aantal in Powerbrowser geregistreerde controles waarbij overtredingen met of nabij een woonfunctie (Op) zijn geconstateerd.

2.5 Bevorderen van een schone leef- omgeving voor de inwoners.

  • Aantal controles naar aanleiding van signalen/ meldingen klachten over zwerfaval/ afvaldumpingen en loslopende honden/ hondenuitwerpselen als percentage van het aantal signalen/meldingen/klachten.

  • Aantal in Powerbrowser geregistreerde controles waarbij overtredingen met betrekking tot zwerfaval/afvaldumpingen en loslopende honden/ hondenuitwerpselen zijn geconstateerd als percentage van het aantal controles.

  • Aantal geregistreerde signalen/meldingen klachten over zwerfaval/ afvaldumpingen en loslopende honden/hondenuitwerpselen.

  • Aantal in Powerbrowser geregistreerde controles naar aanleiding van signalen/ meldingen/klachten over zwerfaval/afvaldumpingen en loslopende honden/ hondenuitwerpselen.

  • Aantal in Powerbrowser geregistreerde controles waarbij overtredingen met betrekking tot zwerfaval/ afvaldumpingen en loslopende honden/hondenuitwerpselen zijn geconstateerd.

2.6 Tegengaan van overlast en hinder in de woonomgeving als bedoeld in de daarop van toepassing zijnde regels in de APV.

  • Aantal controles naar aanleiding van signalen/meldingen klachten over overlast en hinder in de woonomgeving als percentage van het aantal signalen/meldingen/klachten.

  • Aantal in Powerbrowser geregistreerde controles waarbij overtredingen met betrekking tot overlast en hinder in de woonomgeving zijn geconstateerd als percentage van het aantal controles.

  • Aantal geregistreerde signalen/meldingen klachten over overlast en hinder in de woonomgeving.

  • Aantal in Powerbrowser geregistreerde controles naar aanleiding van signalen/meldingen/klachten over overlast en hinder in de woonomgeving.

  • Aantal in Powerbrowser geregistreerde controles waarbij overtredingen met betrekking tot overlast en hinder in de woonomgeving zijn geconstateerd.

3.3. Thema dienstverlening

 

3. Thema dienstverlening

Wat willen we bereiken?

Indicator

Gegevens 

3.1 Besluitvorming op vergunningaanvragen binnen wettelijke termijnen.

 
 

3.2 Het proces van omgevingsvergunningen verbeteren.

Percentage aanvragen om (omgevingsvergunning) waarbijbinnen 5 werkdagen na ontvangst van de aanvraag permail/ schriftelijk de te volgen procedure en termijnen zijn aangegeven.

  • Aantal in Powerbrowser geregistreerde aanvragen om (omgevings)vergunning.

  • Aantal in Powerbrowser geregistreerde aanvragen om (omgevings)vergunning waarbij binnen 5 werkdagen na ontvangst van de aanvrager permail/schriftelijk de te volgen procedure en termijnen zijn aangegeven.

Gemiddelde doorlooptijd van (omgevings)vergunning zonderdat aanvulling is opgevraagd.

  • Aantal in Powerbrowser geregistreerde besluiten op aanvragen om (omgevings)vergunning.

  • Gemiddelde beslistermijn van besluiten op een aanvraag (omgevings)vergunning waarbij geen aanvulling is opgevraagd.

Percentage besluiten op aanvragen om (omgevings)vergunning zonder verlenging van de beslistermijn

  • Aantal in Powerbrowser geregistreerde besluiten op aanvragen om (omgevings)vergunning.

  • Aantal in Powerbrowser geregistreerde besluiten genomen binnen de reguliere (niet verlengde) beslistermijn.

3.3 Besluitvorming op verzoeken om handhaving binnen wettelijke termijnen.

Percentage besluiten op verzoeken om handhaving die buiten de wettelijke termijn (evt. met verlenging van de beslistermijn) zijn genomen.

  • Aantal in Powerbrowser geregistreerde besluiten op verzoeken om handhaving.

  • Aantal in Powerbrowser geregistreerde besluiten op verzoeken om handhaving die buiten de wettelijke termijn zijn genomen.

3.4 Behoorlijke afhandeling klachten van inwoners over overtredingen. Dit naar maatstaven van de Nationale Ombudsman.

Percentage klachten en handhavingsverzoeken dat wordt afgehandeld volgens het klachtenprotocol.

  • Aantal in Powerbrowser geregistreerde afgehandelde klachten, meldingen en handhavingsverzoeken.

  • Aantal afgehandelde klachten, meldingen en handhavings- verzoeken dat bij de auditing volledig en juist is afgehandeld volgens het gemeentelijke klachtenprotocol.

3.5 Vergemakkelijken van de monitoring

Uniformering werkwijze Powerbrowser binnen de A2- samenwerking

Steekproefsgewijs 5 zaken uit Powerbrowser vergelijken.

3.6 Burgerparticipatie

Inwoners betrekken bij VTH- taken

Actief publiceren van aanvragen en verleende vergunningen.

3.4. Thema uitvoeringskwaliteit

4. Thema uitvoeringskwaliteit diensten & producten 

Wat willen we bereiken?

Indicator

Gegevens

4. Borging uitvoeringskwaliteit van afgehandelde vergunning- en handhavingszaken.

Systeem interne kwaliteitscontroles is opgezet en ingevoerd.

Na invoering: Percentage afgehandelde meldingen dat bij de auditing voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen.

Traject opzetten en invoeren) systeem interne kwaliteitscontroles

Na invoering:

  • Aantal afgehandelde meldingen dat bij de auditing beoordeeld is;

  • Aantal afgehandelde meldingen dat bij de auditing voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen volgens het protocol interne kwaliteitscontroles.

Percentage afgehandelde besluiten m.b.t. vergunningverlening dat bij de auditing voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen.

  • Aantal afgehandelde besluiten m.b.t. vergunningverlening dat bij de auditing beoordeeld is.

  • Aantal afgehandelde besluiten m.b.t. vergunningverlening dat bij de auditing voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen volgens het protocol interne kwaliteitscontroles.

Percentage afgehandelde klachten, meldingen en handhavingsverzoeken dat bij de auditing voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen.

  • Aantal afgehandelde klachten, meldingen en handhavings- verzoeken dat bij de auditing beoordeeld is.

  • Aantal afgehandelde klachten, meldingen en handhavings- verzoeken dat bij de auditing voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen volgens het protocol interne kwaliteitscontroles.

Percentage afgehandelde besluiten m.b.t. toezicht en handhaving dat bij de auditing voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen (waaronder de sanctiestrategie).

  • Aantal afgehandelde besluiten m.b.t. toezicht en handhaving dat bij de auditing beoordeeld is.

  • Aantal afgehandelde besluiten m.b.t. toezicht en handhaving dat bij de auditing voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen volgens het protocol interne kwaliteitscontroles.

4.2 Uniforme afhandeling van VTH-taken.

Percentage van de afgehandelde zaken dat conform de lokale werkprocessen en protocollen is afgehandeld.

Zie gegevens bij doelstelling 4.1 

4.3 90% van de bezwaar- en (hoger)beroeps- schriften m.b.t. vergunningverlening is ongegrond.

Percentage van de bezwaar- en (hoger) beroepschriften m.b.t. vergunningverlening dat ongegrond is.

  • Aantal in Powerbrowser geregistreerde ontvangen bezwaar- en (hoger) beroepschriften m.b.t. vergunningverlening

  • Aantal in Powerbrowser geregistreerde bezwaar- en (hoger) beroepschriften m.b.t. vergunningverlening dat nog lopende, niet- ontvankelijk of ingetrokken is.

  • Aantal in Powerbrowser geregistreerde bezwaar- en (hoger) beroepschriften m.b.t. vergunningverlening dat ongegrond is.

4.4 90% van de bezwaar- en (hoger) beroepsschriften m.b.t. toezicht en handhaving is ongegrond.

• Percentage van de bezwaar- en (hoger) beroepschriften m.b.t. toezicht en handhaving dat ongegrond is.

  • Aantal in Powerbrowser geregistreerde ontvangen bezwaar- en (hoger) beroepschriften m.b.t. toezicht en handhaving.

  • Aantal in Powerbrowser geregistreerde bezwaar- en (hoger) beroepschriften m.b.t. toezicht en handhaving dat nog lopende, niet- ontvankelijk of ingetrokken is.

  • Aantal in Powerbrowser geregistreerde bezwaar- en (hoger) beroepschriften m.b.t. toezicht en handhaving dat ongegrond is.

4.5 Waarborgen continuïteit van diensten en producten .

Jaarlijkse evaluatie kritieke massa kwaliteitscriteria.

Evaluatie kritieke massa kwaliteitscriteria.

3.5. Thema financiën

 

5. Thema financiën

Wat willen we bereiken?

Indicator

Gegevens 

5.1 Inzicht in de kosten van (de op basis van de gestelde

doelen uit te voeren activiteiten m.b.t.) VTH. Wij willen hierbij kostendekkend zijn.

Overzicht kosten is opgenomen in het Uitvoeringsprogramma.

Overzicht kosten van (de gestelde doelen en daarvoor uit te voeren activiteiten m.b.t.) VTH in het Uitvoeringsprogramma.

Bijlage 4 – Interventiematrix

afbeelding binnen de regeling

Figuur 14 mogelijke interventies aan de hand van de interventiematrix (bron: LHSO)


Noot
1

Iplo – ‘De 6 kerninstrumenten van de Omgevingswet’.

Noot
2

Conform de Algemene wet bestuursrecht (Awb) behandelt de gemeente Cranendonck handhavingsverzoeken altijd. Bij signalen, meldingen en klachten zal worden beoordeeld of acuut ingrijpen noodzakelijk is. Mocht dat niet het geval zijn, dan zullen betrokkenen daarover worden geïnformeerd. De signalen, meldingen en klachten kunnen wel worden gebruikt om de informatiepositie over de problematiek op te bouwen. Deze informatie kan (op termijn) alsnog aanleiding zijn om handhavend op te treden.

Noot
3

Afdeling 1.3 Ow (Stb 2016, nr. 156, p. 2-3).

Noot
4

Onder district Dommelstroom wordt verstaan: zes gemeenten (Cranendonck, Geldrop-Mierlo, Heeze-Leende, Nuenen, Son en Breugel en Valkenswaard), het OM en de politie.

Noot
5

Per 1 januari 2024 treedt de Wkb inwerking voor categorie 1 en naar alle waarschijnlijkheid per 1 januari 2025 voor de overige categorieën.

Noot
6

Kans wordt uitgedrukt in waarschijnlijkheid, effect is vaak de impact. De hoogste prioriteit wordt gegeven aan de gevallen waar de kans zeer waarschijnlijk is dat het effect een grote impact heeft.

Noot
7

ABRvS, 4 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1982.

Noot
8

Omgevingswet VTH 55, ‘Wat is een magneetactiviteit’, Mr. dr. J.H.G. van den Broek.

Noot
9

De BENG-eisen gelden voor de thermische isolatie, de luchtdichtheid en de technische bouwsystemen. BENG staat hierbij voor “Bijna Energieneutrale Gebouwen”.

Noot
10

Er wenst te worden opgemerkt dat de gemeente Cranendonck dit al heeft geïmplementeerd in de huidige werkwijze.

Noot
11

Nota van toelichting Bbl (Stb. 2022,145).

Noot
12

Deze verplichting zal op 1 januari 2032 opgelegd worden.

Noot
13

Het begrip ‘gevolgklasse’ geeft aan hoe groot de gevolgen zijn als er iets misgaat met bouwwerk. Hierbij geldt hoe groter de gevolgen, hoe groter de gevolgklasse.

Noot
14

Plaatsen waarvan het bekend is dat er veel jongeren komen, of waar het naleefgedrag slecht is.

Noot
15

Een buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) is een ambtenaar met opsporingsbevoegdheid. Dat houdt in dat een boa bepaalde strafbare feiten mag opsporen

Noot
16

ABRvS 2 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3307

Noot
17

De opsomming komt uit het LHSO (Bron: LHSO).

Noot
18

Type houdingen uit het LHSO (Bron: LHSO).

Noot
19

Komt uit stap 2 van de interventiematrix (Bron: LHSO).

Noot
20

Bestuursrechtelijke handhaving is primair gericht op het doen opheffen dan wel voorkomen van de overtreding. Het strafrecht richt zich vooral op het straffen van de overtreder en op het wegnemen van diens wederrechtelijk genoten voordeel.

Noot
21

Bijvoorbeeld: Rb. Limburg 12 november 2014, ECLI:NL:RBLIM:2014:9721 + hoger beroep ABRvS 15 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2222.

Noot
22

Rechtsverwerking’ wil zeggen dat iemands recht op een gegeven moment is ‘verwerkt’. Wanneer iemands recht is verwerkt, kan hij geen beroep meer doen op dat recht, ondanks dat het nog niet is verjaard.