Welstandsbeleid van de gemeente Moerdijk

Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Intitulé

Welstandsbeleid van de gemeente Moerdijk

De Raad van de gemeente Moerdijk, in de vergadering van 14 december 2023;

overwegende dat,

het gewenst is om regels vast te stellen omtrent de wijze waarop aan de welstandstoets vorm wordt gegeven:

gelet op de artikel 4.114, lid 1 van de Invoeringswet Omgevingswet, artikel 4.19 van de Omgevingswet en artikel 22.29 van de bruidsschat;

b e s l u i t

vast te stellen het:

Welstandsbeleid van de gemeente Moerdijk

1.1 Het doel van welstandsbeleid

Welstandsbeleid heeft als doel het beschermen van de ruimtelijke kwaliteit van gebouwde zaken en hun omgeving. Dit met in het achterhoofd dat een aantrekkelijkere leefomgeving een hogere economische waarde heeft dan een minder aantrekkelijke leefomgeving. Welstand heeft dus minder betrekking op ‘mooi’ en ‘lelijk’, en meer op de waarde van het eigendom van mensen.

Welstand heeft daarom ook niet het doel om mensen te beperken in hun mogelijkheden tot het bouwen van zaken. Het werkelijk doel van welstand is het beschermen van de waarde van het eigendom van mensen. Ruimtelijke kwaliteit is tenslotte een optelsom van objecten en hun omgeving.

Het welstandsbeleid van de gemeente Moerdijk is gericht op het zo veel mogelijk vrijheid geven aan de bouwmogelijkheden van mensen, zonder daarbij het beschermen van het eigendom van anderen uit het oog te verliezen.

Begin 2002 heeft de rijksoverheid aangegeven dat het welstandsgebeuren duidelijker en objectiever moet worden. Alle gemeenten moesten voor 1 juli 2004 een welstandsbeleid hebben vastgesteld om daarna bouwaanvragen aan welstand te mogen toetsen. Wanneer er dus geen welstandsbeleid is vastgesteld, hoeft een bouwaanvraag niet meer aan redelijke eisen van welstand te voldoen.

Los van de door de rijksoverheid gevraagde duidelijkheid en vergroting van objectiviteit heeft de gemeente Moerdijk, met dit welstandsbeleid, ook de kans aangegrepen om op het gebied van welstand ook meer vrijheid voor mensen te creëren. Er wordt meer verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving bij de mensen zelf gelegd. Hierbij wordt echter nooit de beschermende taak van de overheid op dit gebied uit het oog verloren. Het mag natuurlijk niet zo zijn dat de individuele vrijheid van de ene persoon de economische waarde van het bezit van de andere persoon aantast. Dat is de reden dat in dit welstandsbeleid niet gekozen is voor welstandsvrije gebieden, er is altijd minimaal een excessenregeling van toepassing. Wel is op de meeste gebieden ervoor gekozen om de zaken waarover welstand mag oordelen te beperken. Vooral op detailniveau zijn de aspecten waarop welstand mag oordelen over bouwwerken sterk beperkt.

1.2 Opzet van de nota

In hoofdstuk 1 wordt ingegaan op hoe het welstandsbeleid vorm krijgt en wat de rol van de gemeente daarin is. In hoofdstuk 2 wordt aangegeven hoe het welstandsoordeel procedureel in elkaar steekt. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de vorm en inhoud van het welstandsadvies. In hoofdstuk 4 wordt beschreven hoe de welstandscriteria zijn opgebouwd. In de hoofdstukken 5,6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de opzet van de loket-, gebieds- en algemene criteria. In hoofdstuk 8 zijn de bijlagen vermeld.

1.3 Relatie met andere beleidsterreinen

De welstandnota heeft relatie met bestemmingsplannen. De verhouding tussen het welstandsbeleid en bestemmingsplannen is simpel: Bestemmingsplannen prevaleren boven welstandsbeleid. Dat wat een bestemmingsplan mogelijk maakt mag niet door welstandsbeleid worden tegengehouden.

Jurisprudentie geeft aan dat afhankelijk van de flexibiliteit van een bestemmingsplan, welstand wel de geboden mogelijkheden mag beperken mits de bedoelde functie nog steeds uitvoerbaar is. De gemeente Moerdijk kiest echter voor een optimale vrijheid voor de initiatiefnemer door de mogelijkheden van het bestemmingsplan niet te laten beperken om welstandsredenen.

1.4 Vaststelling van het welstandsbeleid en inwerkingtreding van de Omgevingswet

De gemeenteraad stelt het welstandsbeleid vast. Met de invoering van de nieuwe Woningwet in 2002 werd een gemeentelijke welstandsnota een voorwaarde voor het uitvoeren van welstandstoezicht. Na vaststelling van de welstandsnota in 2004 door de gemeenteraad kon de welstandsbeoordeling alleen nog maar worden gebaseerd op de criteria die in de welstandsnota zijn genoemd.

Voor de welstandsnota en de toetsing aan redelijke eisen van welstand (voorheen artikel 12 en 12a van de Woningwet) geldt overgangsrecht. Dit staat in artikel 4.114, lid 1 van de Invoeringswet Omgevingswet. Nadat de Omgevingswet in werking is getreden, is de welstandsnota een beleidsregel, als bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet. Dit artikel regelt dat als regels over het uiterlijk van bouwwerken uitleg behoeven, de gemeenteraad beleidsregels vaststelt. Dit betekent niet dat bij inwerkingtreding van de Omgevingswet de beleidsregels over de plaats van het bouwwerk in de welstandsnota vervallen. Ook deze onderdelen van de welstandsnota worden meegenomen bij de behandeling van de aanvraag om omgevingsvergunning (artikel 22.29 van de bruidsschat).

1.5 Aanvullingen op de welstandsnota

Na vaststelling van de welstandsnota kunnen tussentijdse aanvullingen op de welstandsnota noodzakelijk zijn. Dit is vooral het geval bij de grotere nieuwe projecten waarvoor aanvullende welstandscriteria in de vorm van nieuwe welstandgebiedscriteria worden opgesteld.

Het vaststellen van aanvullingen in de vorm van welstandsgebiedscriteria wordt gemandateerd aan het college van Burgemeester en wethouders.

Alle overige aanvullingen op het beleid kunnen enkel door de gemeenteraad worden vastgesteld.

1.6 Handhaving welstandstoezicht

De gemeente zal de regels uit het welstandsbeleid handhaven, in het gemeentelijk handhavingsprogramma is aangegeven hoe handhaving is vormgegeven. Daarnaast zal ook handhaving plaats vinden van bestaande bouwwerken of gebouwen die niet voldoen aan redelijke eisen van welstand. Het gaat daarbij om de zogenaamde excessenregeling.

1. Het welstandsoordeel

2.1 Burgemeester en wethouders voeren het welstandstoezicht uit

De bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de afgifte van de omgevingsvergunningen ligt bij burgemeester en wethouders. Zij hebben een eigen verantwoordelijkheid voor het welstandsoordeel dat tot stand komt aan de hand van de in de welstandsnota opgenomen criteria. Over het welstandstoezicht wordt afhankelijk van het type gebied, hetzij ambtelijk, hetzij door een onafhankelijke ‘adviescommissie visuele omgevingskwaliteit Moerdijk’ geadviseerd.

Hierna wordt voor beide gevallen de term ‘toetser’ gehanteerd.

2.2 Waarover wordt geadviseerd

Welstandsadvies wordt gegeven over:

  • alle vergunningplichtige bouwwerken, in gebieden waarin alleen de excessenregeling van toepassing is enkel wanneer er sprake van een exces is.

  • niet vergunningplichtige bouwwerken waarvan het vermoeden bestaat dat deze niet aan redelijke eisen van welstand voldoen.

  • Rijks- en gemeentelijke monumenten en daarnaast over bouwwerken in rijksbeschermde stadsgezichten.

2.3 Afwijking van het advies, afwijken van de criteria

Burgemeester en wethouders volgen in hun oordeel in principe het welstandsadvies van de toetser. Daarop zijn de volgende uitzonderingsmogelijkheden:

  • Afwijken van het advies op inhoudelijke grond:

    Burgemeester en wethouders kunnen op inhoudelijke grond afwijken van het advies van de toetser indien zij tot het oordeel komen dat de toetser de van toepassing zijnde criteria niet juist heeft geïnterpreteerd, of de toetser naar hun oordeel niet de juiste criteria heeft toegepast. Indien burgemeester en wethouders bij een reguliere bouwvergunningaanvraag op inhoudelijke grond tot een ander oordeel komen dan de toetser, dan vragen zij voordat het besluit op de vergunningaanvraag wordt genomen, maar binnen de daarvoor geldige afhandelingtermijn, een second-opinion aan bij een onafhankelijk deskundige. Het advies van deze deskundige speelt een zware rol bij de verdere oordeelsvorming van burgemeester en wethouders. Indien het advies van de toetser en de onafhankelijk deskundige tegengesteld zijn en burgemeester en wethouders op inhoudelijke grond afwijken van het advies van de toetser wordt dit in de beslissing op de aanvraag van de omgevingsvergunning gemotiveerd. De toetser wordt hiervan op de hoogte gesteld.

  • Afwijken van het advies om andere redenen

    Burgemeester en wethouders hebben de mogelijkheid om bij het in strijd zijn van een bouwplan met redelijke eisen van welstand, toch de omgevingsvergunning te verlenen indien zij van oordeel zijn dat daarvoor andere redenen zijn, bijvoorbeeld van economische of maatschappelijke aard. Deze afwijking wordt in de beslissing op de aanvraag van de omgevingsvergunning gemotiveerd. De toetser wordt hiervan op de hoogte gesteld.

2.4 Bezwarenprocedure

Bezwaren tegen een welstandsadvies worden behandeld als elk andersoortig bezwaar in een omgevingsvergunningsprocedure. De bezwarenprocedure in het geval van de aanvraag van een omgevingsvergunning is vastgelegd in de AWB.

2. Het welstandsadvies (vorm en inhoud)

Het advies van de toetser, hetzij ambtelijk, hetzij de ‘adviescommissie visuele omgevingskwaliteit’, aan burgemeester en wethouders wordt altijd schriftelijk uitgebracht. Het geeft aan of 'het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of een standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan niet is strijd is met redelijke eisen van welstand. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de criteria zoals opgenomen in de welstandsnota. Alle adviezen worden schriftelijk gemotiveerd.

Een behandeling van een plan kan de volgende uitkomst hebben:

  • Voldoet

    De toetser adviseert positief aan B & W omdat het plan volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria voldoet aan redelijke eisen van welstand. Eventueel geeft de toetser nog suggesties om het plan te verbeteren. Formeel gezien is het bouwplan dan echter akkoord.

  • Voldoet mits

    Een 'voldoet mits' houdt in dat het plan niet voldoet aan de toetsingscriteria uit de welstandsnota, tenzij wordt voldaan aan de voorwaarden zoals de toetser heeft geformuleerd. De toetser geeft aan welke onderdelen van het plan gewijzigd moeten worden. Hierna zal nog een toetsmoment plaats vinden om vast te stellen of aan de gestelde voorwaarden is voldaan.

  • Voldoet niet

    De toetser is van oordeel dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Een negatief welstandsadvies betekent dat een bouwplan ingrijpend moet worden gewijzigd. Adviseert de toetser negatief, dan wordt een schriftelijke motivering gegeven. Deze bevat een korte omschrijving van het ingediende plan, een verwijzing naar de van toepassing zijnde welstandscriteria en een samenvatting van de beoordeling van het plan op die punten die niet voldoen.

3.1 Openbaarheid

Als toetsing plaats vindt door de adviescommissie visuele omgevingskwaliteit dan vinden beraadslagingen en beoordeling in openbaarheid plaats, tenzij op verzoek van de aanvrager en de gemeente hiervan om redenen die in de Wet Openbaarheid van Bestuur, artikel 10 vermeld staan, van moet worden afgeweken. Indien de openbare behandeling van een plan niet gewenst is, dan wordt dit gelijktijdig met de aanbieding van de overige plangegevens en tekeningen schriftelijk bekend gemaakt aan de adviescommissie visuele omgevingskwaliteit.

3.2 Vooroverleg

Voorafgaand aan een formele adviesaanvraag kan een vooroverleg worden aangevraagd met de toetser. Dit vooroverleg resulteert niet in een formeel welstandsadvies. Er wordt ook geen formeel advies op schrift gesteld. Er wordt wel een gespreksverslag opgesteld.

3.3 Monumenten en welstandscriteria

Voor bouwplannen op, aan of nabij monumenten vormt de redengevende beschrijving van het monument het welstandscriterium. Alle monumenten worden vermeld in de gebiedsbeschrijving. Monumenten vormen niet zelden een uitzondering in hun omgeving. Ze hebben vaak specifieke vorm- en stijlkenmerken, die afwijken van de gebiedskarakteristiek. Beschermde stads- en dorpsgezichten zijn als een apart gebied beschreven en vallen onder het hoogste welstandsniveau.

3. Welstandscriteria

4.1 Een samenhangend stelsel van criteria

Een gemeentelijk welstandsbeleid bevat de welstandsaspecten en de criteria waaraan bouwplannen in die gemeente worden getoetst. De gemeente Moerdijk hanteert de volgende typen criteria:

  • loketcriteria

  • gebiedscriteria

  • algemene criteria

De algemene criteria en de loketcriteria behandelen aspecten die niet gebiedsgebonden zijn, de gebiedscriteria zijn gekoppeld aan specifieke gebieden binnen de gemeente.

Loketcriteria: criteria voor veel voorkomende, kleine plannen. Wanneer hier volledig aan wordt voldaan dan kan gelijk door een gemeentelijk ambtenaar een welstandsgoedkeuring worden afgegeven.

Gebiedsgerichte criteria: met welke gebiedsgebonden aspecten moet bij de ontwikkeling van bouwplannen rekening worden gehouden? Wanneer een plan voldoet aan de betreffende gebiedscriteria, dan voldoet het eveneens aan redelijke eisen van welstand. Excessen daargelaten.

De gebiedsgerichte criteria bestaan uit criteria voor allerlei bouwwerken in een gebied. Wanneer redelijkerwijs kan worden aangenomen dat bepaalde criteria niet van toepassing zijn op een aanvraag, dan spelen deze criteria geen rol bij de toetsing.

Algemene criteria: deze algemene architectonische criteria kunnen worden toegepast in het geval dat een ontwikkeling wel gewenst is maar de gebiedscriteria niet geschreven zijn voor een dergelijke ontwikkeling. Dit is vooral van toepassing voor welstandgebiedscriteria die een groot gebied omvatten waarin voornamelijk 1 functie aanwezig is. Denk bijvoorbeeld aan een aanvraag voor een de verbouwing van een school in een woonwijk.

4.2 Wettelijke basis van het welstandsadvies

Artikel 4.19 van de Omgevingswet luidt: Als in het omgevingsplan regels worden opgenomen over het uiterlijk van bouwwerken en de toepassing daarvan uitleg behoeft, stelt de gemeenteraad beleidsregels vast voor de beoordeling of een bouwwerk aan die regels voldoet. Deze beleidsregels zijn zo veel mogelijk toegesneden op de te onderscheiden bouwwerken.

4.3 Excessenregeling

Deze regeling beschrijft de aanschrijvingsmogelijkheid van B en W indien een bouwwerk in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand.

Burgemeester en wethouders kunnen de eigenaar van een bouwwerk dat ‘in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand’ aanschrijven om die strijdigheid op te heffen. Criteria hiervoor moeten in de welstandsnota zijn opgenomen. De excessenregeling is niet bedoeld om de plaatsing van het bouwwerk tegen te gaan. Voor de gemeente geldt het criterium dat er bij ernstige strijdigheid met redelijke eisen van welstand sprake moet zijn van een exces, dat wil zeggen een buitensporigheid in het uiterlijk die ook voor niet-deskundigen evident is. Het gaat hierbij dus om zaken waaraan een groot deel van de mensen zich ergert. Vaak heeft dit betrekking op het onbruikbaar maken van bouwwerken, ernstig verval van bouwwerken, het ontkennen of vernietigen van architectonische bijzonderheden bij aanpassing van een bouwwerk, armoedig materiaalgebruik, toepassing van felle of contrasterende kleuren, te opdringerige reclames of een te grove inbreuk op wat in de omgeving gebruikelijk is.

4. Loketcriteria en objectieve welstandgebiedscriteria

Bij de loketcriteria en objectieve welstandsgebiedscriteria mandateren burgemeester en wethouders ambtenaren om zelf te toetsen aan redelijke eisen van welstand zonder advies te vragen aan de adviescommissie visuele omgevingskwaliteit.

Loketcriteria zijn criteria voor kleine, veelvoorkomende onderdelen van gebouwen, die met regelmaat ook als wijziging van een bestaand gebouw worden aangevraagd.

Objectieve welstandgebiedscriteria zijn criteria in gebieden die volledig objectief te toetsen zijn en waar geen specifieke inhoudelijke deskundigheid voor nodig is.

Wanneer een bouwplan niet aan de loketcriteria of objectieve welstandsgebiedscriteria voldoet of wanneer er sprake is van een bijzondere situatie, waarbij twijfel bestaat aan de toepasbaarheid van deze criteria, wordt het bouwplan alsnog aan de adviescommissie visuele omgevingskwaliteit voorgelegd. De adviescommissie visuele omgevingskwaliteit zal in deze gevallen met inachtneming van de gestelde criteria en met onder andere de algemene welstandscriteria beoordelen of het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand.

Van een bijzondere situatie is in ieder geval altijd sprake in door het Rijk aangewezen beschermde stads- of dorpsgezichten en bij, op of aan door het Rijk, de provincie of de gemeente aangewezen beschermde monumenten.

De gemeente Moerdijk hanteert loketcriteria voor:

  • aan- en uitbouwen aan de achter- en zijkant

  • bijgebouwen en overkappingen aan de achter- en zijkant

  • kozijn- en gevelwijzigingen

  • dakkapellen

  • Erfafscheidingen

  • Erkers

5. Gebiedscriteria

Voor het hele grondgebied van de gemeente Moerdijk zijn gebiedscriteria opgesteld, tenzij expliciet is aangegeven dat voor een gebied enkel de excessenregeling van toepassing is. Het laatste is bijvoorbeeld het geval voor het overgrote deel van het buitengebied en voor flinke delen van de grotere bedrijventerreinen.

De te toetsen criteria worden doorgaans voorafgegaan door een algemene beschrijving van de ligging en opbouw van het betreffende gebied

De gebiedsbeschrijving en de -criteria zijn opgesteld aan de hand van de aspecten:

  • Hoofdaspecten

    In deze categorie gaat het om stedenbouwkundige beeldaspecten. Daarbij gaat het vooral om de situering van een gebouw ofwel de positie van het gebouw in relatie tot de omringende gebouwen en de publieke ruimte. Tevens worden de massa en vorm van de gevelopbouw, de kapvorm en het aantal bouwlagen en het materiaal en de kleur van de hoofdvlakken belicht.

  • Deelaspecten

    Het gaat hier om de compositie van de massa en de verschillende onderdelen. Met name wordt aandacht besteed aan de gevelindeling en de vormgeving van de verschillende gevelelementen. Daarnaast komen onder dit kopje ook de aan- en bijgebouwen aan de orde. Het gaat met name om de karakteristiek van het gebouw als object.

  • Detailaspecten

    In deze paragraaf gaat het over het materiaalgebruik, de gebruikte kleur en de mate van detaillering, op onderdelen. Er wordt aandacht besteed aan de mate van oorspronkelijkheid / toevoegingen en decoraties.

Monumenten zijn individueel aangegeven.

6.1 Welstandsniveaus

Op basis van de inventarisatie van de ruimtelijk samenhangende gebieden is voor alle gebieden een ruimtelijk ambitieniveau vastgesteld. Hierbij spelen aspecten als ruimtelijke kwaliteit, zichtbaarheid, oorspronkelijkheid, omvang en herkenbaarheid een rol. Het welstandsniveau bepaalt de aard en de intensiteit waarmee de bouwplannen aan de diverse criteria zullen worden getoetst.

Afhankelijk van de waarde en gevoeligheid van het gebied is voor elk gebied een niveau vastgesteld: bijzonder (niveau 1), regulier (niveau 2), soepel (niveau 3). Het welstandsniveau wordt in de context van elke kern afzonderlijk bepaald. Op deze manier worden de gebiedseigen waarden met betrekking tot beeldkwaliteit doeltreffend beschermd.

  • Welstandsniveau 1: is van toepassing op gebieden waar een strikte hantering van criteria noodzakelijk is om de aanwezige cultuurhistorische waarden en beeldbepalende objecten te beschermen. Monumenten vallen altijd onder welstandsniveau 1.

  • Welstandsniveau 2 is van toepassing op gebieden waar reguliere hantering van de criteria de aanwezige cultuurhistorische waarden en beeldbepalende objecten voldoende beschermt.

  • Welstandsniveau 3 is van toepassing op gebieden waar een soepele hantering van de criteria de aanwezige cultuurhistorische waarden en beeldbepalende objecten voldoende beschermt.

In de volgende tabel wordt weergegeven hoe per welstandsniveau aan de gebiedscriteria wordt getoetst.

Aspectgroepen

Beoordelingsaspecten

Niveau 1

bijzonder

Niveau 2

regulier

Niveau 3

soepel

A Hoofdaspecten

Plaatsing

Massa/vorm

Gevelopbouw

Materiaal hoofdvlakken

Kleur hoofdvlakken

Volledig

Volledig

Volledig

B Deelaspecten

Compositie massa-onderdelen

Gevelindeling

Vormgeving gevelelementen

Volledig

Volledig

Meer dan de helft

C Detailaspecten

Materialen (onderdelen)

Kleuren (onderdelen)

Detaillering (onderdelen)

Volledig

Meer dan de helft

Niets

  • In een gebied met welstandsniveau 1 moet aan alle criteria wat betreft hoofd-, deel- en detailaspecten, worden voldaan.

  • In een gebied met welstandsniveau 2 moet aan alle criteria wat betreft hoofd- en deelaspecten worden voldaan. Er moet, wat detailaspecten betreft, aan meer dan de helft van de criteria worden voldaan.

  • In een gebied met welstandsniveau 3 moet aan alle criteria, wat betreft hoofdaspecten, worden voldaan. Er moet wat deel- aspecten betreft, aan meer dan de helft van de criteria worden voldaan. En er wordt niet getoetst op detailaspecten.

De gebiedsgerichte criteria bestaan uit criteria voor allerlei bouwwerken in een gebied. Wanneer redelijkerwijs kan worden aangenomen dat bepaalde criteria niet van toepassing zijn op een aanvraag, dan spelen deze criteria geen rol bij de toetsing.

7. Algemene criteria

De algemene welstandscriteria die in deze paragraaf worden genoemd, richten zich op de zeggingskracht en het vakmanschap van het architectonisch ontwerp en zijn terug te voeren op vrij universele kwaliteitsprincipes. De algemene criteria bestaan uit een uiteenzetting van algemene architectonische begrippen en aspecten waarmee kwaliteit (of het gebrek aan kwaliteit) kan worden omschreven. De algemene architectonische begrippen komen voort uit de notitie die de toenmalige rijksbouwmeester, dhr. Tj. Dijkstra, in 1985 heeft uitgebracht onder de titel “Architectonische kwaliteit, een notitie over architectuurbeleid”. Ze vormen het begrippenkader en zijn als het ware het gereedschap van de toetser bij de argumentatie van het welstandsadvies.

De algemene criteria worden toegepast in de volgende situaties:

  • Als een omgevingsvergunningaanvraag waarop de loketcriteria van toepassing zijn, niet aan de betreffende criteria voldoet. Op basis van de algemene criteria wordt dan bepaald of de aanvraag toch aan redelijke eisen van welstand voldoet.

  • Als toetsing plaats vindt door de adviescommissie visuele omgevingskwaliteit en de adviescommissie van mening is dat een aanvraag toch aan redelijke eisen van welstand voldoet. Dit wordt bepaald aan de hand van de algemene criteria.

  • Als de gebiedscriteria, die van toepassing zijn op de omgevingsvergunningaanvraag, aangeven dat de algemene criteria van toepassing zijn.

  • Zo nodig in het geval van excessen op het gebied van welstand.

7.1 Beoordelingsaspecten en criteria

  • Relatie tussen vorm, gebruik en constructie

    Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat de verschijningsvorm een relatie heeft met het gebruik ervan en de wijze waarop het gemaakt is, terwijl de vormgeving daarnaast ook zijn eigen samenhang en logica heeft. Een bouwwerk wordt primair gemaakt om te worden gebruikt. Hoewel het welstandstoezicht slechts is gericht op de uiterlijke verschijningsvorm, kan de vorm van het bouwwerk niet los worden gedacht van de eisen vanuit het gebruik en de mogelijkheden die materialen en technieken bieden om een doelmatige constructie te maken. Gebruik en constructie staan aan de wieg van iedere vorm. Daarmee is nog niet gezegd dat de vorm altijd ondergeschikt is aan het gebruik of de constructie. Ook wanneer andere aspecten dan gebruik en constructie de vorm tijdens het ontwerpproces gaan domineren, mag worden verwacht dat de uiteindelijke verschijningsvorm een begrijpelijke relatie houdt met zijn oorsprong. Daarmee is tegelijk gezegd dat de verschijningsvorm méér is dan een rechtstreekse optelsom van gebruik en constructie. Er zijn daarnaast andere factoren die hun invloed kunnen hebben zoals de omgeving en de associatieve betekenis van de vorm in de sociaal-culturele context. Maar als de vorm in tegenspraak is met het gebruik en de constructie dan verliest zij daarmee aan begrijpelijkheid en integriteit.

  • Relatie tussen bouwwerk en omgeving

    Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat het een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de openbare (stedelijke of landschappelijke) ruimte. Daarbij worden hogere eisen gesteld naarmate de openbare betekenis van het bouwwerk of van de omgeving groter is. Bij het oprichten van een gebouw is sprake van het afzonderen en in bezit nemen van een deel van de algemene ruimte voor particulier gebruik. Gevels en volumes vormen zowel de externe begrenzing van de gebouwen als ook de wanden van de openbare ruimte die zij gezamenlijk bepalen. Het gebouw is een particulier object in een openbare context, het bestaansrecht van het gebouw ligt niet in het eigen functioneren alleen maar ook in de betekenis die het gebouw heeft in zijn stedelijke of landschappelijke omgeving. Ook van een gebouw dat contrasteert met zijn omgeving mag worden verwacht dat het zorgvuldig is ontworpen en de omgeving niet ontkent. Waar het om gaat is dat het gebouw een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de omgeving en de te verwachten ontwikkeling daarvan.

  • Betekenissen van vormen in de sociaal-culturele context

    Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat verwijzingen en associaties zorgvuldig worden gebruikt en uitgewerkt, zodat er concepten en vormen ontstaan die bruikbaar zijn in de bestaande maatschappelijke realiteit.

    Voor vormgeving gelden in iedere cultuur bepaalde regels, net zoals een taal zijn eigen grammaticale regels heeft om zinnen en teksten te maken. Die regels zijn geen wetten en moeten ter discussie kunnen staan. Maar als ze worden verhaspeld of ongeïnspireerd gebruikt, wordt een tekst verwarrend of saai.

    Precies zo wordt een bouwwerk verwarrend of saai als de regels van de architectonische vormgeving niet bewust worden gehanteerd. Als vormen regelmatig in een bepaald verband zijn waargenomen krijgen zij een zelfstandige betekenis en roepen zij, los van gebruik en constructie, bepaalde associaties op. Pilasters in classicistische gevels verwijzen naar zuilenstructuren van tempels, transparante gevels van glas en metaal roepen associaties op met techniek en vooruitgang. In iedere bouwstijl wordt gebruik gemaakt van verwijzingen en associaties naar wat eerder of elders reeds aanwezig was of naar wat in de toekomst wordt verwacht. De kracht of de kwaliteit van een bouwwerk ligt echter vooral in de wijze waarop die verwijzingen en associaties worden verwerkt en geïnterpreteerd binnen het kader van de actuele culturele ontwikkelingen, zodat concepten en vormen ontstaan die bruikbaar zijn in de bestaande maatschappelijke realiteit. Zorgvuldig gebruik van verwijzingen en associaties betekent onder meer dat er een bouwwerk ontstaat dat integer is naar zijn tijd doordat het op grond van zijn uiterlijk in de tijd kan worden geplaatst waarin het werd gebouwd of verbouwd. Bij restauraties is sprake van herstel van elementen uit het verleden, maar bij nieuw- of verbouw in bestaande (monumentale) omgeving betekent dit dat duidelijk moet zijn wat authentiek is en wat nieuw is toegevoegd. Een ontwerp kan worden geïnspireerd door een bepaalde tijdsperiode, maar dat is iets anders dan het imiteren van stijlen, vormen en detailleringen uit het verleden. Associatieve betekenissen zijn van groot belang om een omgeving te 'begrijpen' als beeld van de tijd waarin zij is ontstaan, als verhaal van de geschiedenis, als representant van een stijl. Daarom is het zo belangrijk om ook bij nieuwe bouwplannen zorgvuldig met stijlvormen om te gaan, zij vormen immers de geschiedenis van de toekomst.

  • Evenwicht tussen helderheid en complexiteit

    Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat er structuur is aangebracht in het beeld, zonder dat de aantrekkingskracht door simpelheid verloren gaat. Een belangrijke eis die aan een ontwerp voor een gebouw mag worden gesteld is dat er structuur wordt aangebracht in het beeld. Een heldere structuur biedt houvast voor de waarneming en is bepalend voor het beeld dat men vasthoudt van een gebouw. Symmetrie, ritme, herkenbare maatreeksen en materialen maken het voor de gemiddelde waarnemer mogelijk de grote hoeveelheid visuele informatie die de gebouwde omgeving geeft, te reduceren tot een bevattelijk beeld. Het streven naar helderheid mag echter niet ontaarden in simpelheid. Een bouwwerk moet de waarnemer blijven prikkelen en intrigeren en zijn geheimen niet direct prijsgeven. Er mag best een beheerst beroep op de creativiteit van de voorbijganger worden gedaan. Van oudsher worden daarom helderheid en complexiteit als complementaire begrippen ingebracht bij het ontwerpen van bouwwerken. Complexiteit in de architectonische compositie ontstaat vanuit de stedenbouwkundige eisen en het programma van eisen voor het bouwwerk. Bij een gebouwde omgeving met een hoge belevingswaarde zijn helderheid en complexiteit tegelijk aanwezig in evenwichtige en spanningsvolle relatie.

  • Schaal en maatverhoudingen

  • Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat het een samenhangend stelsel van maatverhoudingen heeft dat beheerst wordt toegepast in ruimtes, volumes en vlakverdelingen. leder bouwwerk heeft een schaal die voortkomt uit de grootte of de betekenis van de betreffende bouwopgave. Grote bouwwerken kunnen uiteraard binnen hun eigen grenzen geleed zijn maar worden onherkenbaar en ongeloofwaardig als ze er uitzien alsof ze bestaan uit een verzameling losstaande kleine bouwwerken. De maatverhoudingen van een bouwwerk zijn van groot belang voor de belevingswaarde ervan, maar vormen tegelijk één van de meest ongrijpbare aspecten bij het beoordelen van ontwerpen. De waarnemer ervaart bewust of onbewust de maatverhoudingen van een bouwwerk, maar wáárom de maatverhoudingen van een bepaalde ruimte aangenamer, evenwichtiger of spannender zijn dan die van een andere, valt nauwelijks vast te stellen. Duidelijk is dat de kracht van een compositie groter is naarmate de maatverhoudingen een sterkere samenhang en hiërarchie vertonen. Mits bewust toegepast kunnen ook spanning en contrast daarin hun werking hebben. De afmetingen en verhoudingen van gevelelementen vormen tezamen de compositie van het gevelvlak. Hellende daken vormen een belangrijk element in de totale compositie.

    Als toegevoegde elementen (zoals een dakkapel, een aanbouw of een zonnecollector) te dominant zijn ten opzichte van de hoofdmassa en/of de vlakverdeling, verstoren zij het beeld niet alleen van het object zelf maar ook van de omgeving waarin dat is geplaatst.

  • Materiaal, textuur, kleur en licht

    Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat materiaal, textuur, kleur en licht het karakter van het bouwwerk zelf ondersteunen en de ruimtelijke samenhang met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan duidelijk maken. Door middel van materialen, kleuren en lichttoetreding krijgt een bouwwerk uiteindelijk zijn visuele en tactiele kracht: het wordt zichtbaar en voelbaar. De keuze van materialen en kleuren is tegenwoordig niet meer beperkt tot wat lokaal aan materiaal en ambachtelijke kennis voorhanden is. Die keuzevrijheid maakt de keuze moeilijker en het risico van een onsamenhangend beeld groot. Als materialen en kleuren teveel los staan van het ontwerp en daarin geen ondersteunende functie hebben maar slechts worden gekozen op grond van decoratieve werking, wordt de betekenis ervan toevallig en kan de materiaal- en kleurkeuze afbreuk doen aan de zeggingskracht aan het bouwwerk. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer het gebruik van materialen en kleuren geen ondersteuning geeft aan de architectonische vormgeving of wanneer het gebruik van materialen en kleuren een juiste interpretatie van de aard en de ontstaansperiode van het bouwwerk in de weg staat.

8. Intrekking oude Welstandsbeleid

De Welstandsnota 2004 wordt ingetrokken met ingang van de datum waarop deze beleidsregel in werking treedt.

9. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Het welstandsbeleid treedt in werking op 1-1-2024.

  • 2. Deze regeling wordt aangehaald als: Welstandsbeleid van de gemeente Moerdijk.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de gemeenteraad van Moerdijk in de vergadering van 14 december 2023.

De griffier,

H.M. Vonk-Schenkel,

De voorzitter,

A.J. Moerkerke