Energiestrategie 2030 Gemeente Venray

Geldend van 29-12-2023 t/m heden

Intitulé

Energiestrategie 2030 Gemeente Venray

De raad van Venray,

gelezen het advies van B en W,

gelezen het advies van de commissie,

besluit:

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van 12 december 2023

De voorzitter,

M.C. Uitdehaag

De griffier,

S.A. Boere

Bijlage 1 KODE - Zon

Kader Opwek Duurzame Energie (KODE)

Op 29 oktober 2019 is KODE vastgesteld door de gemeenteraad en in 2021 is het kader geëvalueerd. In het kader van de herijking van de Energiestrategie 2030 is KODE herzien. De voorliggende nieuwe versie van KODE zijn de elementen uit de voorgaande editie en de evaluatie verwerkt en aangevuld met nieuwe kaders voor de opwek van groene waterstof en batterijopslag. Hiermee krijgt KODE een integraal karakter en sluit aan op de verbrede scope van de energiestrategie.

Doel

 

Doel van het kader is om handelingsperspectief te geven aan initiatiefnemers, gemeente, inwoners en overige belanghebbenden. Daarbij ligt de nadruk op landschappelijke en ruimtelijke inpassing.

We willen recht doen aan alle aspecten en betrokkenen inzake de noodzakelijke hernieuwbare opwek. Dit kader biedt mogelijkheden voor ontwikkelaars, grondeigenaars en inwoners (om te participeren en initiatieven te ontwikkelen) en tevens doet het recht aan het karakter en de functies van het landschap. Venray is en blijft mooi om te wonen, werken en leven. Daar zorgen we met elkaar voor.

Zonneprojecten (initiatieven) die vergunningplichtig zijn op grond van het omgevingsplan (van rechtswege) of die vergunningplichtig zijn als buitenplanse omgevingsplanactiviteit kunnen worden vergund als het initiatief invulling geeft aan alle benodigde pijlers (doelen) zoals hieronder uiteengezet. Om initiatieven te kunnen toetsen zijn deze pijlers (doelen) uitgewerkt. Deze vormen het toetsingskader en daarmee het handelingsperspectief.

Pijlers en doelen voor zonprojecten

We onderscheiden vijf pijlers die vertaald zijn naar vijf doelen waaraan initiatieven middels uitgangspunten kunnen worden getoetst. Initiatiefnemers geven inzicht in de door hen gedane onderzoeken en afwegingen van de pijlers, vertaald in doelen, waaraan het initiatief wordt getoetst. De vijf pijlers betreffen de vier pijlers uit de Omgevingsvisie (Ruimte, Omgeving, Locatie, Eigenaarschap) plus een extra vijfde pijler (Integraal):

  • *

    Ruimte: zuinig en zorgvuldig gebruik van de ruimte.

    Onderscheid maken tussen gebieden waar zonneprojecten toegestaan of uitgesloten worden.

  • *

    Integraal: koppeling met andere opgaves.

    Waar mogelijk uitgaan van dubbel ruimtegebruik, waar dit niet kan wordt gekeken of gebiedsontwikkeling door inzet van energieopwekking een impuls kan worden gegeven (denk aan agrarische ontwikkeling of natuurontwikkeling op den duur

  • *

    Omgeving: samenwerken aan een acceptabel plan.

    Een robuuste omgevingsdialoog gedurende de planperiode en daarna.

  • *

    Locatie: esthetica, inpassing, verbetering kwaliteit en ecologie.

    Werken aan projecten die de kwaliteit van de omgeving verbeteren.

  • *

    Eigenaarschap: eerlijk verdelen van lusten en lasten.

    Borgen dat de economische voordelen in aanleg en exploitatie voor een deel in de regio en gemeente blijven.

    Ruimte

    Toets 1

    Zuinig en zorgvuldig ruimtegebrek

    Integraal

    Toets 2

    Koppeling met andere opgaves

    Omgeving

    Toets 3

    Samenwerken aan een acceptabel plan

    Locatie

    Toets 4

    Esthetica, inpassing, verbetering kwaliteit

De pijlers zijn hieronder nader uitgewerkt.

Pijler 1: Ruimte, inzetten op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

We volgen de Limburgse Zonneladder. De Limburgse zonneladder is in lijn met de motie Dik-Faber, die beschreven staat in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De Limburgse zonneladder is als volgt (niet volgtijdelijk):

  • 1.

    Op daken en gevels van gebouwen;

  • 2.

    Onbenutte terreinen in bebouwd gebied;

  • 3.

    Gronden in buitengebied met een andere primaire functie dan landbouw of natuur;

  • 4.

    Gronden in gebruik voor landbouw en gronden gelegen binnen de groenblauwe mantel;

  • 5.

    Uitsluitingsgebieden (Natuurnetwerk Limburg en waterwingebieden en bestaande bos- of natuurgebieden binnen de groenblauwe mantel).

Essentie van deze lijn is om bij de duurzame opwek van zonne-energie landbouwgronden en natuurgebieden zoveel mogelijk te ontzien (deels uitsluitingsgebieden en nee-tenzijprincipe). De gemeente richt haar beleid primair op zon op dak en op gevels én het benutten van andere mogelijkheden in bebouwd en onbebouwd gebied (meervoudig ruimtegebruik treden 1 t/m 3).

afbeelding binnen de regeling

Uitsluitingsgebieden: waar kan het niet?

In de volgende gebieden is de aanleg van zonneparken uitgesloten.

afbeelding binnen de regeling

Natuurgebieden

Verspreid door de gemeente liggen natuurgebieden met een scala aan labels, zoals delen van het Maasdal, gebieden deel uitmakend van NatuurNetwerk Nederland, de via POL Limburg benoemde goud-, zilver- en bronsgroene gebieden. Deze gebieden hebben een natuurdoel en vormen mede ecologische (verbindings)zones. Realisatie van zonneparken past hier niet in.

Beekdalen

Zoals aangegeven in de Handreiking Landschap van de RES-NML zijn beekdalen te kleinschalig voor grootschalige zonneparken. Dit zou alleen kunnen door aanpassing van de landschappelijk structuur van het beekdal en dat vindt de gemeente niet wenselijk.

Essen

De nu nog zichtbare essen zijn van cultuurhistorisch belang en vormen een belangrijk onderdeel van het landbouwsysteem dat vroeger (en deels nog) gemeengoed was. De bolle ligging als gevolg van het opbrengen van mest en plaggen is nog steeds herkenbaar en zichtbaar. Vanwege de beleving, openheid en afleesbaarheid van de historie van deze gebieden, cultuurhistorische en landschappelijke waarde sluiten we esgronden uit om zonneparken op te realiseren.

Nabij dorpen en wijken

Zonneweides groter dan 5 ha liggen op minimaal 500 meter van de rand van een dorp of wijk, tenzij omwonenden akkoord gaan in geval de zonneweide dichterbij ligt. We gaan uit van een zone van 500 meter rond de bebouwde kom. Industrie- of bedrijventerrein behoeven geen zonering.

Waar kan het onder voorwaarden wel?

Venray heeft de Limburgse zonneladder vertaald in een Venrayse zonneladder met ‘meersporenbeleid’, waarbij we gelijktijdig inzetten op zonne-energie op daken, reststroken, bouwvlakken en cultuurgronden. Voor zonneparken hebben we als gemeente gekozen om twee gebieden te onderscheiden: oude en jonge ontginningen. Aanleiding is de ruimtelijke opbouw en schaal. Elk gebied kent zijn eigen kwaliteit en daaraan koppelen we schaalgroottes, totaal omvang en inpassingcriteria.

De vijf sporen van de Venrayse zonneladder zijn:

  • *

    Spoor 1: Daken van panden

  • *

    Spoor 2: Stroken langs snel- en spoorwegen, plassen, oude stortplaatsen e.d.

  • *

    Spoor 3: Bouwvlakgerelateerde zonneparken

  • *

    Spoor 4: Oude ontginningen

  • *

    Spoor 5: Jonge ontginningen

Via deze sporen wordt meer dan ruimte geboden dan benodigd om de opwekambitie 2030 te realiseren. De extra ruimte is nodig omdat in de praktijk niet alle vergunde initiatieven daadwerkelijk worden uitgevoerd en we alvast willen voorsorteren op de 2050-doelstelling.

In het kader voor zonneprojecten maken we in navolging van de RES NML onderscheid tussen:

  • *

    Grootschalige opwek:

  • *

    Zon-op-dak: meer dan 50 zonnepanelen (meer dan 15 kWp);

  • *

    Zon-op-veld: meer dan 10 ha zonnepanelen (meer dan 10 MWp);

  • *

    Middelgrote opwek: Dit zijn zon-op-veld initiatieven van meer dan 2 ha en minder dan 10 ha ruimtebeslag. Ook meerdere aaneengesloten kleinschalige initiatieven die samen meer dan 2 ha omvatten, vallen onder deze definitie.

  • *

    Kleinschalige opwek: Dit zijn initiatieven door bewoners, bedrijven en collectieven met maximaal 2 ha ruimtebeslag of zoveel minder dat er geen bestaande kavelgrenzen worden overschreden en waarin de stroom wordt opgewekt voor eigen gebruik. Zon-op-dak met minder dan 50 zonnepanelen valt ook onder deze categorie.

Dit onderscheid is een onderdeel van de onderbouwing voor de keuze van de pijlers waaraan voldaan moet worden per spoor.

Spoor 1: Daken van panden

Dit betreft het plaatsen van zonnepanelen op bedrijven, kantoren, accommodaties (bijvoorbeeld gemeentelijk vastgoed), woningen en woongebouwen. Dit is in de regel vergunningvrij; uitzonderingen zijn bijvoorbeeld monumentale gebouwen of als het niet past in het omgevingsplan. Om te na te gaan of een vergunning nodig is, kan de initiatiefnemer een vergunningcheck doen op het Omgevingsloket Online (https://www.omgevingsloket.nl/Particulier/particulier/home).

Spoor 2: Stroken langs snel- en spoorwegen, plassen, oude stortplaatsen e.d.

De aanleg van zonneparken is vergunningplichtig. Zonneparken worden bij voorkeur aangelegd op onbenutte terreinen langs weg-, water- of railinfrastructuur (bermen, geluidsschermen of –wallen, oksels van op/afritten), op voormalige stortplaatsen of in dubbelfuncties met parkeren, etc.

Randvoorwaarde is:

  • *

    Er wordt voldaan aan de pijlers ‘Locatie’, en ‘Omgeving’. Aan de pijlers ‘Integraal’ en ‘Eigenaarschap’ hoeft niet te worden voldaan omdat het benutten van reststroken en vml. stortplaatsen en evt. andere brownfields reeds voldoende maatschappelijke waarde oplevert.

Spoor 3: Bouwvlakgerelateerde zonneparken

Dit betreft de vergunningplichtige aanleg van zonneparken op (voormalig) bouwvlakken van (agrarische) bedrijven gelegen in het buitengebied. Randvoorwaarden zijn:

  • *

    het beleggen van in totaal maximaal 40 ha op (voormalige) bouwvlakken die verspreid over de gemeente zijn gelegen.

  • *

    Voor agrarische bedrijven die volledig stoppen en waar het agrarisch bouwvlak is wegbestemd, gelden de volgende aanvullende voorwaarden: De oppervlakte van een zonnepark inclusief landschappelijke inpassing en alle bijbehorende voorzieningen is niet groter dan de grootte van het bouwvlak zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied Venray 2010 of het bestemmingsplan Buitengebied Venray 2010 herziening locaties met een maximum van 6 ha.

  • *

    Voor (bestaande) agrarische bedrijven die alleen stoppen met hun intensieve veehouderij en waar op de locatie een agrarisch bouwvlak blijft gelden de volgende aanvullende voorwaarden: zonnepanelen mogen alleen binnen het bouwvlak worden gebouwd, mits eerst de daken voor zonnepanelen maximaal benut worden voor zover de constructie dit toelaat. Buiten het bouwvlak zijn geen mogelijkheden.

  • *

    Voor stoppende of gestopte bedrijven: panelen mogen binnen het totale voormalige bouwvlak met een maximum (bruto)maat1 van 6 ha onder de voorwaarde dat de sloop van de leegstaande bebouwing is gerealiseerd.

  • *

    Er wordt voldaan aan de pijlers ‘Locatie’ en ‘Omgeving’. Aan de pijlers ‘Integraal’ en ‘Eigenaarschap’ hoeft niet te worden voldaan omdat het om ontwikkelingen binnen de perceelsgrenzen gaat.

Spoor 4: Oude ontginningen

Dit betreft de gebieden die worden gekenmerkt door een kleinschalige en meer organische structuur. Uitgesloten gebieden als beekdalen vormen een belangrijk onderdeel van dit gebiedstype. Buiten de uitgesloten gebieden geven de oude ontginningen alleen ruimte voor zonneparken met een beperkte schaalgrootte want anders wordt de landschappelijke kwaliteit te veel aangetast.

Binnen spoor 4 is ruimte voor in totaal maximaal 50 ha aan initiatieven. Initiatieven worden op volgorde van binnenkomst getoetst en wanneer de 50 ha vergund is, worden geen nieuwe initiatieven meer in behandeling genomen. Mocht een initiatief onverhoopt geen doorgang vinden, dan wordt de volgende aanvraag of aanvragen alsnog in behandeling genomen.

Randvoorwaarden zijn:

  • *

    De maximale (bruto)maat2 voor deze zonneparken is 25 ha aaneengesloten.

  • *

    Bij zonneparken groter dan 5 ha bedraagt de tussenafstand minimaal 1.000 meter.

  • *

    De initiatiefnemer toont aan dat de opgewekte energie kan worden afgezet via het stroomnet dan wel lokaal kan worden afgenomen, omgezet of opgeslagen.

  • *

    Er wordt voldaan aan alle overige pijlers ‘Integraal’, ‘Locatie’, ‘Omgeving’ en ‘Eigenaarschap’.

Spoor 5: Jonge ontginningen

Dit betreft het buitengebied tussen Vredepeel en Ysselsteyn. Dit zijn gebieden met een grootschaliger en orthogonale structuur, landbouwstroken staan haaks op de wegenstructuur. Het gebied biedt daarmee ruimte aan de grotere schaal grondgebonden zonneparken. Door de ontwikkelingen in het landbouw- en natuurbeleid zijn of worden sommige gronden te nat of te droog voor landbouwgebruik. Deze gronden komen als eerste in aanmerking voor grootschalige zonneparken.

In de sporen 1 t/m 4 komen initiatiefnemers met een plan en de gemeente heeft een toetsende rol en verleent de vergunning als aan de voorwaarden van het toetsingskader wordt voldaan. In spoor 5 heeft de gemeente niet alleen een toetsende rol maar is ook regisseur van de gebiedsontwikkeling. Spoor 5 vraagt namelijk om een gebiedsvisie om koppelkansen in het gebied zoveel mogelijk te verzilveren. De initiatieven in spoor 5 komen tot stand na een intensief gebiedsproces met de omgeving en de stakeholders. De ambitie in spoor 5 is om in de jonge ontginningen 100 ha aan zonnepanelen te realiseren. Het te doorlopen gebiedsproces kent een flexibel karakter zodat alle ruimte aanwezig is om een lokale invulling te geven. Globaal ziet het proces er als volgt uit:

  • *

    De gemeente bakent een potentieel kansrijk gebied voor zonneparken af. Er wordt gekeken met een integrale blik waarbij onder andere het principe bodem- en watersturend een rol heeft.

  • *

    De gemeente start een ontwikkelgericht gebiedsproces met de omgeving (bewoners, bedrijven, grondeigenaren) en initiatiefnemers (bewoners, grondeigenaren, ontwikkelaars, coöperaties) en bepaalt met hen de eisen en wensen waaraan de gebiedsontwikkeling moet voldoen en de nadere in- of aanvulling van de pijlers 2 t/m 5. De gemeente legt dit vast in een gebiedsvisie.

  • *

    De gemeenteraad neemt een besluit over de gebiedsvisie.

  • *

    Na de gebiedsvisie volgen de ontwerpfase, de planfase, de voorbereidingsfase en de realisatiefase.

  • *

    Indien blijkt dat de te verwachten ontwikkeling volgens het gebiedsproces niet tot stand kan komen zal het college van B&W een voorstel voor een vervolg in dit gebied doen.

Minimale randvoorwaarden voor de gebiedsontwikkeling zijn:

  • *

    De minimale (bruto)maat3 is 25 ha aaneengesloten en er moet in totaal minimaal 100 ha zonnepanelen worden gerealiseerd zodat ter plekke een onderstation voor aansluiting kan worden aangevraagd. Samen met de plannen in de gemeenten Deurne en Horst aan de Maas ontstaat zo voldoende massa voor een extra onderstation.

  • *

    De initiatiefnemer toont aan dat de opgewekte energie kan worden afgezet via het stroomnet dan wel lokaal kan worden afgenomen, omgezet of opgeslagen.

  • *

    Er wordt voldaan aan alle overige pijlers ‘Integraal’, ‘Locatie’, ‘Omgeving’ en ‘Eigenaarschap’. Een aanvullende eis vanuit de pijlers integraal en locatie voor spoor 5 is dat het park een toegevoegde waarde moet hebben voor het landschap. Zoals door inpassing van een -in afstemming met de Gemeente Venray overeen te komen- aantal te planten bomen, dit gezien de grootschaligheid van de ontwikkeling.

Pijler 2: Integraal, koppeling met andere opgaves

Naast de opwek van duurzame energie wordt ook gekeken naar de andere opgaven in het betreffende gebied (zoals opgaven uit het Limburgs Programma Landelijk Gebied (LPLG), de transitie nationale parken en de gebiedsuitwerking NOVEX-gebied De Peel. Ook zijn er in het gebied diverse agrariërs die (willen) stoppen met hun bedrijf. Hierbij wordt gekeken naar de kansen en mogelijkheden om duurzame energieopwekking met de andere opgaven te integreren zodanig dat ze elkaar versterken en een robuust toekomstbestendig gebied ontstaat. Meervoudig ruimtegebruik speelt hierbij een rol (bijvoorbeeld met natuur of juist door teelt onder of tussen panelen). Mogelijk kan de opwek van duurzame energie hierin een vliegwiel zijn voor de andere ontwikkelingen. Samenwerking tussen inwoners, initiatiefnemers, overige belanghebbenden en de gemeente is daarbij noodzakelijk.

Concrete voorbeelden van integraliteit zijn de combinatie met versterking landschap, biodiversiteit, cultuurhistorische en/of recreatieve waarden. Ook de relatie met natuurbehoud en daarmee samenhangende vernatting/waterbeheer is een mogelijke koppelkans.

Onder pijler 1 is aangegeven in welke ruimtelijke sporen aan pijler 2 moet worden voldaan. Randvoorwaarden voor pijler 2 zijn:

  • *

    Initiatieven voor zonneparken zijn alleen toegestaan als sprake is van meervoudig ruimtegebruik.

  • *

    Van de bovenstaande regel mag worden afgeweken als na voldoende onderzoek blijkt dat meervoudig ruimtegebruik niet kan. In dat geval moet worden onderzocht of gebiedsontwikkeling door inzet van energieopwekking een impuls kan worden gegeven (denk aan agrarische ontwikkeling of natuurontwikkeling op den duur).

  • *

    De vitaliteit van de bodem wordt gedurende de levensduur van het zonnepark zo goed mogelijk in stand gehouden zodat de bodem zijn functie ook in de toekomst kan behouden. Hiertoe worden de panelen op zodanige wijze geplaatst dat de water- en lichthuishouding zo goed mogelijk op peil blijft.

Pijler 3: Omgeving: samenwerken aan een acceptabel plan

De initiatiefnemer verplicht zich tot het doen van aanzienlijke inspanningen om het maximale resultaat te bereiken in het betrekken van de directe omgeving in de fase van planvorming. De initiatiefnemer volgt hiervoor de Handleiding Omgevingsdialoog Venray, zie: Initiatiefnemer | Gemeente Venray

In het startgesprek met de gemeente worden nadere afspraken over de uitvoering van de Omgevingsdialoog en een participatieplan gemaakt. Met het Participatieplan maak je duidelijk waarom je bewoners betrekt bij je project, om welke bewoners(groep) het gaat, wat voor soort participatie-instrument je gebruikt, waar en wanneer de bewonersparticipatie plaats vindt, en hoe de fasen in het participatieproces verlopen.

Het gaat hierbij niet alleen om de inspanning zelf maar ook om het aantonen hiervan. Dat laatste speelt een cruciale rol en maakt onderdeel uit van de onderbouwing bij de vergunningaanvraag. De bijeenkomsten en inspraak van omwonenden gaan vooraf aan de vergunningsprocedure en komen niet in plaats van eventuele zienswijzen of formele inspraakprocedures.

Pijler 4: Locatie: esthetica, inpassing, verbetering kwaliteit en ecologie

Een goede landschappelijke inpassing heeft te maken met de wijze waarop een zonnepark ruimtelijk logisch aansluiting vindt bij de kenmerken van de plek waar deze beoogd wordt. Dit vraagt telkens om andere oplossingen en een voor die plek passend plan. Iedere plek heeft daarbij zijn eigen verhaal en kenmerken zoals bebouwingsstructuren, verkavelingspatronen en landschapselementen. Voor alle grondgebonden zonneparken moet het landschap leidend zijn voor de inrichting en vormgeving. Hiervoor zijn op verschillende schaalniveaus ontwerpprincipes voor een landschappelijke inpassing, te weten: het landschap, de kavel en het object. Nieuwe ingrepen mogen het landschap wel veranderen maar niet overheersen omdat andere belangen zoals toerisme, leefbaarheid, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit een belangrijke rol moeten blijven spelen.

Door de werkgroep Landschap RES NML is een handreiking opgesteld voor grootschalige energie opwek van zon op land (Handreiking Landschap, RES-NML, versie 1, juli 2021), zie: 3.2-RES-Handreiking-Landschap-Zon-op-Land-DEF-versie-3.pdf (resnml.nl). Uitgangpunt hierin zijn zoekgebieden waar mogelijkheden voor grootschalige opwek van energie van zon niet zijn uitgesloten. De handreiking bestaat uit een deel waarin de uitgangspunten en kenmerken worden beschreven van de geschikt bevonden landschapstypen die de basis vormen voor leidende beginselen en ontwerpprincipes. In een tweede deel volgt de methodiek voor een lokale toepassing via een stappenplan.

Oriëntatie zonnepanelen

Om grote stroompieken te voorkomen worden de zonnepanelen bij voorkeur in een oostwest georiënteerde opstelling geplaatst en niet in een zuidgerichte opstelling.

Pijler 5: Eigenaarschap: eerlijk verdelen van lusten en lasten

Een belangrijk onderdeel in het komen tot een acceptabel plan is de mogelijkheid partner te zijn in het plan, om mede-eigenaarschap te voelen voor en van gemeenschap en gemeente. Dit kan door financiële participatie mogelijk te maken. Doel is ervoor te zorgen dat de revenuen van lokale opwekprojecten ook meer lokaal en regionaal blijven. Het Klimaatakkoord streeft ernaar dat voor 2030 de helft van de opwek van hernieuwbare energie, zoals zonne- en windenergie, in eigendom is van burgers en bedrijven uit de lokale omgeving. Per project kunnen de wensen van bedrijven en bewoners uit de omgeving om mee te profiteren verschillen. Dit geldt ook voor de mogelijkheden binnen de grenzen van de business case.

De partij die het initiatief neemt voor het project (bijvoorbeeld een bedrijf of energiecoöperatie) gaat daarom in gesprek met de omgeving om hierover afspraken te maken. Als gemeente sluiten wij ons aan bij dit streven uit het Klimaatakkoord. Energiecoöperaties kunnen de participatiegraad vergroten door gebruik te maken van de Subsidieregeling Coöperatieve Energieopwekking (SCE), de opvolger van de Postcoderoosregeling.

Wij gaan uit van de volgende cijfers rond participatie (zie tabel hieronder). Dit kan lopen via een energiecoöperatie, maar kan ook lopen via een constructie die de initiatiefnemer organiseert.

Aandeel

Zonnepanelen op veld

Coöperatieve participatie

Minimaal 10%

Van de initiatiefnemer

Maximaal 90% indien energiecoöperatie 100%

Uitgangspunt is dat de initiatiefnemer minimaal 10% (en bij voorkeur meer, we streven naar 50% of meer, conform Klimaatakkoord en de RES NML) van het park, in opgesteld vermogen of oppervlak, ter beschikking stelt voor een bepaalde vorm van participatie door inwoners, bedrijven en/of organisaties uit de gemeente. De initiatiefnemer moet een marktconform rendement bieden aan de participanten.

Looproutes bij zonneprojecten

Omgevingsvergunning- en plan

In overleg met de initiatiefnemer wordt gekozen voor een passende procedure. Vergunningen worden in beginsel voor 25 jaar aangevraagd en afgegeven. Dit houdt in dat het zonnepark na ingebruikname gedurende 25 jaar geëxploiteerd mag worden. Het park dient binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van de verleende omgevingsvergunning gerealiseerd te worden. Het verlenen van omgevingsvergunningen onder de omgevingswet is een bevoegdheid van het college.

In geval van wijziging omgevingsplan passen we de bestemming van het terrein waarop de zonnepanelen worden aangebracht niet aan en blijft dit zoals in het omgevingsplan benoemd. Bijvoorbeeld: grond met een agrarische bestemming behoudt deze tijdens de exploitatie van een zonnepark en heeft na de exploitatietermijn nog steeds deze bestemming. Let wel in spoor 3 staat aangegeven wat de regels zijn omtrent (voormalig) bouwvlakken.

Planovereenkomst met initiatiefnemers

Met initiatiefnemers waarvan we het plan willen toestaan en vergunnen gaan we als gemeente een planovereenkomst opmaken. Daarin leggen we verschillende zaken vast, zoals: de landschappelijke inpassing en nakomen ervan, de participatiemogelijkheden en opruimen van de installatie.

Bijlage 2 KODE - Wind

Kader Opwek Duurzame Energie (KODE)

Op 29 oktober 2019 is KODE vastgesteld door de gemeenteraad en in 2021 is het kader geëvalueerd. In het kader van de herijking van de Energiestrategie 2030 is KODE herzien. De voorliggende nieuwe versie van KODE zijn de elementen uit de voorgaande editie en de evaluatie verwerkt en aangevuld met nieuwe kaders voor de opwek van groene waterstof en batterijopslag. Hiermee krijgt KODE een integraal karakter en sluit aan op de verbrede scope van de energiestrategie.

Grote windturbines

Momenteel worden projecten met grote windturbines in Venray beperkt door de radar- en aanvliegzone van de vliegvelden de Peel en Volkel. Voor windprojecten worden nieuwe landelijke normen ontwikkeld. Zodra deze beschikbaar zijn, kijken we wat deze normen betekenen voor de mogelijkheden voor windenergie in Venray in relatie tot de ligging van de vliegvelden en wordt een bijpassend beleidskader ontwikkeld.

Kleine windturbines (tiphoogte max. 15 meter, max. 20 kW)

  • *

    Zijn mogelijk tot beperkte hoogte, afhankelijk van ligging

  • *

    Goede procedure in het kader van de omgevingswet

  • *

    Omgevingsdialoog

  • *

    Vergunning, wijziging omgevingsplan

Bijlage 3 KODE - Waterstof

Kader Opwek Duurzame Energie (KODE)

Op 29 oktober 2019 is KODE vastgesteld door de gemeenteraad en in 2021 is het kader geëvalueerd. In het kader van de herijking van de Energiestrategie 2030 is KODE herzien. De voorliggende nieuwe versie van KODE zijn de elementen uit de voorgaande editie en de evaluatie verwerkt en aangevuld met nieuwe kaders voor de opwek van groene waterstof en batterijopslag. Hiermee krijgt KODE een integraal karakter en sluit aan op de verbrede scope van de energiestrategie.

We willen ruimte geven aan de opwek van waterstof uit hernieuwbaar opgewekte energie en daarvoor gelden de volgende bepalingen.

Planning

Inzicht in en een gesprek over het geplande tijdspad maakt deel uit van de procedure.

Ruimtelijke inpassing

Naast de ruimtelijke bepalingen vanuit veiligheid zijn er een aantal aanvullende voorkeuren:

  • *

    Zoveel mogelijk in samenhang met planfase en ontwerp van nieuw te ontwikkelen zonneparken of in de toekomst mogelijk ook windturbines.

  • *

    In het buitengebied en zoveel mogelijk op bestaande bouwvlakken.

  • *

    Zo dicht mogelijk bij de eindgebruiker.

Veiligheid

De opwek en opslag van groene waterstof en groengas leidt tot veiligheidsrisico’s voor de omgeving vanwege het brand- en explosiegevaar. Het omgevingswetinstrumentarium en dan met name het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) vormt hierbij het regelgevend kader.

Landelijk zijn verschillende omgevingsdiensten bezig om een passend kader te ontwikkelen. De gemeente volgt deze ontwikkelingen op de voet en toetst periodiek met de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Limburg waar het kader voor vergunningverlening moet worden aangepast. Op moment van schrijven van deze strategie bestaat er enkel een generiek richtsnoer waterstofveiligheid van het RVO.

Bij het bepalen van de risico’s en effecten van waterstof is niet de productie, maar het transport en de opslag vooral bepalend voor de risico’s. Hierbij bepaalt de inhoud en druk van het insluitsysteem de omvang van de effecten voor de omgeving.

Voor de kleinschalige productie van waterstof (< 400 kg per dag) door middel van elektrolyse volgen we vooralsnog het Memo Landelijk Platform Veilige Leefomgeving. Dit memo vereenvoudigt het proces en biedt van een handvat voor het behandelen door niet BRZO-omgevingsdiensten van aanvragen voor kleinschalige produceren van waterstof passend bij de schaal en risico’s van deze activiteit (geen emissie van gevaarlijke stoffen, geen fabricage op industriële schaal). Risico’s voor de omgeving worden vastgesteld op basis van QRA (kwantitatieve risico analyse).

Bij grootschalige productie zoals bij zonneweides kan het niet volgens bovenstaande ‘versimpelde’ procedure middels QRA. Er zullen zeker nog nieuwe ontwikkelingen volgen die van invloed zijn op voorliggend toetsingskader, altijd worden de nieuwste wettelijke normen en voorschriften gevolgd.

Bijlage 4 KODE - Batterijopslag

Kader Opwek Duurzame Energie (KODE)

Op 29 oktober 2019 is KODE vastgesteld door de gemeenteraad en in 2021 is het kader geëvalueerd. In het kader van de herijking van de Energiestrategie 2030 is KODE herzien. De voorliggende nieuwe versie van KODE zijn de elementen uit de voorgaande editie en de evaluatie verwerkt en aangevuld met nieuwe kaders voor de opwek van groene waterstof en batterijopslag. Hiermee krijgt KODE een integraal karakter en sluit aan op de verbrede scope van de energiestrategie.

Naast waterstof kunnen batterijen worden gebruikt om overschotten aan geproduceerde hernieuwbare elektriciteit tijdelijk op te slaan. Batterijen krijgen een steeds belangrijkere rol in het energiesysteem. In het concept-Nationaal Programma Energie wordt veel van batterijopslag verwacht4. Ontwikkelingen rondom de opslag in batterijen volgen elkaar in rap tempo op en we vinden het belangrijk om, aansluitend op het beleid van de rijksoverheid, ervaring op te doen met de inzet van batterijen.

Ruimtelijke inpassing

  • *

    Indien gekoppeld aan zonneparken dan zoveel mogelijk in samenhang met planfase en ontwerp van nieuw te ontwikkelen zonnepark.

  • *

    Plaatsing van (grootschalige) batterijen zoveel mogelijk in het buitengebied en op bestaande bouwvlakken.

Veiligheid

Bij de grootschalige opslag van elektriciteit in batterijen, zoals buurtbatterijen of batterijopslag in een energiehub op een bedrijventerrein moeten we wel rekening houden met veiligheidsrisico’s voor de omgeving vanwege het kortsluitings- en brandgevaar. Het Omgevingswetinstrumentarium en dan met name het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) vormt hierbij het regelgevend kader. De gemeente ziet via de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Limburg toe op de toepassing van deze kaders bij de vergunningverlening.


Noot
1

de maat van de panelen inclusief landschappelijke inpassing

Noot
2

de maat van de panelen inclusief landschappelijke inpassing

Noot
3

de maat van de panelen inclusief landschappelijke inpassing

Noot
4

https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2023/07/03/bijlage-1-hoofddocument-concept-npe