Beleidsregel 2.11 Toetsingskader voor puntlozingen op overig water (stedelijk water, water in landelijk gebied, kleine waardevolle wateren, HEN- en SED- wateren)

Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Intitulé

Beleidsregel 2.11 Toetsingskader voor puntlozingen op overig water (stedelijk water, water in landelijk gebied, kleine waardevolle wateren, HEN- en SED- wateren)

Het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rijn en IJssel heeft tijdens haar vergadering van 29 augustus 2023 besloten onderstaande beleidsregels vast te stellen.

1. Kader

Onderwerp en toepassingsgebied

Voor de grotere wateren, ook wel bekend als de waterlichamen, zijn voor chemie en ecologie KRW doelen en normen vastgelegd. Het grootste deel van het oppervlaktewater (85%) in het gebied van Waterschap Rijn en IJssel is echter geen KRW waterlichaam. Deze categorie wordt ook wel ‘overig’ water genoemd en bestaat uit de HEN- en SED-wateren (provincie Gelderland), kleine, waardevolle wateren (provincie Overijssel), het stedelijk water en het water in het landelijk gebied.

Het BKMW 2009 en de Regeling monitoring KRW bevatten geen bindende fysisch- chemische normen voor het 'overige' oppervlaktewater ten behoeve van de goede ecologische toestand. Er zijn dus voor de overige wateren wettelijk geen fysisch-chemische normen (dit betreft: concentratie aan stikstof, fosfaat, zuurstof, chloride en doorzicht, zuurgraad) vastgelegd. Het waterschap wil de waterkwaliteit van het overig water verbeteren. Om dat te bereiken, stellen we onder andere normen. Het is aan het waterschap om deze normen voor de waterkwaliteit in de overige wateren te bepalen en vast te leggen. Dit doen we in de vorm van een beleidsregel. Deze beleidsregel is van toepassing op nieuwe aanvragen van puntlozingen op de overige wateren. Voor de RWZI’s van waterschap Rijn en IJssel die lozen op overig water (Wehl, Ruurlo en Lichtenvoorde) gelden deze normen in principe ook. Het waterschap ziet de RWZI’s echter als speciale categorie van directe lozingen gezien de bijzondere maatschappelijke functie. Het waterschap streeft voor de RWZI’s op termijn naar ‘water op maat’ dat aansluit bij de gebruiksfunctie van het ontvangende water. Een eerste stap is om de effluentkwaliteit van de RWZI’s aan te laten sluiten bij de KRW-doelstellingen van het ontvangende water.

Relatie met de keur

Op grond van de waterschapsverordening is het verboden zonder vergunning van het bestuur:

  • neerslag die valt op verhard oppervlak van tenminste 500 m2 direct of indirect te laten afstromen naar een oppervlaktewaterlichaam.

  • Water te lozen in oppervlaktewater als de hoeveelheid water meer dan 250 m3 per uur bedraagt; of

  • de hoeveelheid water meer dan 25% bedraagt van de ontwerpcapaciteit van het ontvangende oppervlaktewaterlichaam, behalve als de hoeveelheid water die wordt geloosd minder bedraagt dan 10 m3 per uur.

  • een uitstroomvoorziening te maken in de kernzone van een oppervlaktewaterlichaam of de kernzone of beschermingszone van een primaire waterkering, regionale waterkering, zomerkade of kade.

  • een uitstroomvoorziening te maken met een uitstroombak.

Begripsbepaling

  • Controlepunt: het controlepunt bevindt zich in het water in het landelijk gebied, vlak voordat het substroomgebied uitkomt in het benedenstrooms gelegen KRW-waterlichaam.

  • Effluentlozingspunt: lozingspunt in de watergang van de puntlozing.

  • HEN-water, waardevolle kleine wateren: watergang met de functie hoogste ecologische niveau. De provincies Gelderland en Overijssel hebben deze status toegekend aan diverse wateren met een ecologische waarde.

  • Kwaliteitsklasse: kwaliteitsklasse voor fysisch-chemische kwaliteitselementen, afkomstig uit de volgende STOWA rapporten:

    • ‘Referenties en maatlatten voor overige wateren (geen KRW-waterlichamen)’ d.d.

    • 2013,

    • ‘Referenties en maatlatten voor natuurlijke watertypen voor de KRW 2015-2021

    • (herziene editie 2016)’ d.d. 2017,

    • ‘Omschrijving MEP en maatlatten voor sloten en kanalen voor de KRW 2015-2021’ d.d.

    • 2012.

De meest actuele STOWA-maatlatdocumenten gelden.

  • Overige wateren: het stedelijk water (dorpen, steden, bedrijventerreinen), het water in het landelijk gebied, de HEN- en SED-wateren in de provincie Gelderland en de waardevolle kleine wateren in de provincie Overijssel.

  • Puntlozing: De oorsprong van een emissie, die gekenmerkt wordt door een specifieke

  • (lozings)locatie. Het betreft zowel directe als indirecte lozingen op de watergang.

  • SED: watergang met de functie 'specifiek ecologische doelstelling'. De provincie Gelderland heeft deze status toegekend aan diverse wateren met een ecologische waarde.

  • Watergang: oppervlaktewaterlichaam met bijbehorende taluds, onderhoudsstroken en bijbehorende kunstwerken zoals kaden, zoals vastgelegd in de legger en de keur.

Raakvlakken met andere wet- en regelgeving

Bij het toetsen van lozingen betrekken we ook overige relevante wet- en regelgeving, onder andere de Omgevingswet en bijbehorende AMVB`s en de verplichte emissie-immissietoets.

2. Doel en motivering van de beleidsregel

Doel

Met deze beleidsregel biedt het waterschap inzicht in de criteria waaraan nieuwe aanvragen voor puntlozingen worden getoetst en de wijze waarop de (vergunning-)eisen voor een nieuwe puntlozing tot stand komen. Voor initiatiefnemers is het vooraf duidelijk welke normen we hanteren voor de fysisch-chemische kwaliteitselementen.

Motivering

Het beleid voor overig water is erop gericht de waterkwaliteit in het beheergebied te handhaven en waar mogelijk en nodig te verbeteren. Specifiek voor deze beleidsregels gaat het om het vaststellen (kiezen) van normen voor de fysisch-chemische kwaliteitselementen temperatuur, zuurgraad, zoutgehalte, zuurstofgehalte, totaal stikstof en totaal fosfaat. Deze normen zijn nodig omdat deze landelijk niet voor de overige wateren zijn vastgesteld. Ook biedt de emissie-immissie toets geen of te weinig houvast, als het geloosde water het benedenstrooms gelegen water niet bereikt of als de waterkwaliteit niet bekend is. Verder zijn de normen voor de fysisch-chemische elementen in ons Waterbeheerplan onvoldoende specifiek beschreven. De in deze beleidsregel opgenomen normen geven houvast voor de onderbouwing van de vergunning, meer duidelijkheid voor de initiatiefnemer en voorkomen willekeur bij het behandelen van de diverse aanvragen.

3. Toetsingscriteria

Voor lozingen op al het overig water geldt:

  • a.

    de lozing mag niet leiden tot een verslechtering in de ontvangende watergang, voor de fysisch-chemische parameters (stand-still principe1). We staan geen klasse- achteruitgang toe (bijv. van matig naar slecht) voor de afzonderlijke fysisch chemische parameters.

Voor lozingen op water in het landelijk gebied geldt aanvullend op a.:

  • b.

    Indien de lozing op het water in het landelijk gebied de benedenstrooms gelegen wateren (kwantitatief) niet bereikt2 dan hanteren wij voor de fysisch-chemische kwaliteitselementen minimaal de normen behorend bij de kwaliteitsklasse ‘matig’ op basis van de bij de begripsbepaling genoemde referenties en maatlatten. Hierbij geldt dat we voor het kwaliteitselement nutriënten toetsen op de benodigde P-totaal concentratie (jaarrond) en dat we voor N-totaal het standstill-principe in het overige water hanteren (zie a.). Deze normen gelden voor het effluent van de directe lozing, op het effluentlozingspunt.3

  • c.

    Indien de lozing op het water in het landelijk gebied de benedenstrooms gelegen wateren (kwantitatief) wel bereikt dan moet de oppervlaktewaterkwaliteit bij het controlepunt (uitstroompunt van het overig water in KRW-waterlichaam) voor de relevante kwaliteitselementen voldoen aan de kwaliteitsklasse ‘goed’ op basis van de bij de begripsbepaling genoemde referenties en maatlatten. Hierbij geldt dat we voor het kwaliteitselement nutriënten toetsen op de benodigde P-totaal concentratie (jaarrond) en dat we voor N-totaal het standstill-principe in het overige water hanteren (zie a.).

Voor lozingen op stedelijk water en de SED-wateren geldt aanvullend op a.:

  • d.

    We hanteren minimaal de normen voor de kwaliteitsklasse ‘goed’, op basis van de onder begripsbepaling genoemde referenties en maatlatten, voor directe lozingen op stedelijk water en SED-wateren. Ook hierbij geldt dat we voor het kwaliteitselement nutriënten toetsen op de benodigde P-totaalconcentratie (jaarrond) en dat we voor N- totaal het standstill-principe in het overige water hanteren. De norm geldt voor het effluent van de directe lozing op het effluentlozingspunt.

Voor lozingen op HEN wateren geldt aanvullend op a.:

  • e.

    e. We verbieden directe lozingen op de meest natuurlijke wateren, te weten de HEN- wateren (Gelderland) en waardevolle kleine wateren (Overijssel).

  • f.

    f. Schone hemelwaterlozingen of schoon bronneringswater staan we, indien nodig onder kwalitatieve en hieraan gerelateerde kwantitatieve voorwaarden4 toe.

1 Stand-still: We gebruiken representatieve, beschikbare data om dit te kunnen toetsen. We streven naar het hanteren van een driejarig zomergemiddelde, in aansluiting op de KRW-toets methode.

2 Aan de hand van het debiet van de lozing, de watervoerendheid van de watergang en de afmetingen van de ontvangende watergang berekenen we of een lozing wel of niet het benedenstrooms gelegen

water bereikt.

3 De normen gelden ook in geval van lozingen op langdurig droogvallende watergangen.

4 De normen voor afstromend hemelwater zijn vastgelegd in de Omgevingswet en bijbehorende AMVB`s. Als de kans op verontreinigingen afkomstig van afstromend hemelwater (van bijvoorbeeld bedrijfsterreinen) of bronneringswater reëel is, neemt het waterschap hiervoor voorschriften op in een maatwerkbesluit.

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling