Beleidsregels inzake het toekennen van ambtshalve verminderingen Sabewa Zeeland 2024

Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels inzake het toekennen van ambtshalve verminderingen Sabewa Zeeland 2024

Het dagelijks bestuur van Sabewa Zeeland (hierna: “Sabewa Zeeland”);

gelet op artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de artikelen 231 en 244 van de Gemeentewet juncto artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, de artikelen 123, 124 en 134 van de Waterschapswet, artikel 7.2 van de Waterwet en artikel 4 van de Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland (hierna: Gemeenschappelijke Regeling);

BESLUIT:

De navolgende beleidsregels voor het toekennen van ambtshalve verminderingen van gemeentelijke- en waterschapsbelastingen vast te stellen.

Artikel 1 Reikwijdte en Definities

1. Deze beleidsregels gelden bij de heffing van waterschapsbelastingen in de zin van artikel 113 van de Waterschapswet en gemeentelijke belastingen in de zin van artikel 219 van de Gemeentewet.

2. Van deze beleidsregels zijn uitgezonderd belastingaanslagen, waaraan ingevolge een wettelijk voorschrift een op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken gegeven beschikking tot vaststelling van de waarde ten grondslag heeft gelegen, voor zover op deze aanslagen artikel 18a, eerste lid, onder b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van (overeenkomstige) toepassing is.

3. Voor de toepassing van deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    de ambtshalve vermindering: de vermindering, ontheffing, teruggaaf of vrijstelling van belastingen bedoeld in artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, artikel 134 van de Waterschapswet en artikel 244 van de Gemeentewet;

  • b.

    de belanghebbende: de belastingplichtige of degene die de belasting als hoofdelijk medeaansprakelijke heeft betaald;

  • c.

    de driejaarstermijn: een termijn van drie kalenderjaren, door welk verloop de bevoegdheid tot het vaststellen van een aanslag op de voet van artikel 11, derde lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) vervalt;

  • d.

    d.de belastingaanslag: de aanslag bedoeld in artikel 2, derde lid, onder e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, met dien verstande dat voor de toepassing van deze beleidsregels mede wordt verstaan onder:

  • 1.

    de aanslag, de voorlopige aanslag, de navorderingsaanslag en de naheffingsaanslag: het voorlopig gevorderde, het gevorderde en het nagevorderde bedrag;

  • 2.

    het aanslagbiljet: de kennisgeving van het in onderdeel 1 bedoelde bedrag;

e. het bedrag van de vermindering: de vermindering van het belastingbedrag vermeerderd met (het daaraan toe te rekenen gedeelte van) de bestuurlijke boete of de kostenopslag, indien een bestuurlijke boete of een kostenopslag is toegepast. Het bedrag van de vermindering wordt berekend per belastingaanslag;

f. de ambtenaar belast met de heffing: de ambtenaar van Sabewa Zeeland als bedoeld in artikel 124, lid 5, onder a van de Waterschapswet en artikel 232, lid 4, onder a van de Gemeentewet;

g. de belastingwet: algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels op het gebied van waterschapsbelastingen en gemeentelijke belastingen;

h. een verzoekschrift: een verzoekschrift als bedoeld in artikel 134 van de Waterschapswet of artikel 242 van de Gemeentewet.

Artikel 2 Gevallen waarin ambtshalve vermindering van belasting wordt verleend

Ingeval het bedrag van de belasting had behoren te zijn vastgesteld op een bedrag dat ten minste € 10,-- per aanslag lager is dan het te hoog vastgestelde bedrag van die belasting, verleent de heffingsambtenaar ambtshalve de vermindering waarvoor de belanghebbende redelijkerwijs in aanmerking komt, indien: a. een bezwaarschrift niet ontvankelijk wordt verklaard of een verzoekschrift wordt afgewezen wegens het te laat indienen van het bezwaarschrift of het verzoekschrift dan wel om andere redenen van formele aard,

of

b. uit enig feit blijkt dat een belastingaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld en deze aanslag bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid niet gehandhaafd kan worden.

Artikel 3 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 2 vindt geen toepassing indien:

  • a.

    ten tijde van het ontvangen van het bezwaarschrift of het verzoekschrift, dan wel op het tijdstip waarop het in artikel 2, onder b, bedoelde feit ter kennis van de heffingsambtenaar komt, de driejaarstermijn is verstreken;

  • b.

    aannemelijk is dat de belanghebbende door opzet of grove schuld de wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift dan wel een verzoekschrift ongebruikt heeft laten verstrijken;

  • c.

    de belastingaanslag onjuist is opgelegd louter vanwege een formele omissie of wanneer anderszins rekening houdend met alle betrokken belangen niet in redelijkheid van de heffingsambtenaar mag worden verwacht dat hij de belastingaanslag ambtshalve vermindert.

Artikel 4 Jurisprudentie

1. Een uitspraak van de Hoge Raad waarin een toepassing van de belastingwet ligt besloten die voor de belanghebbende gunstiger is dan de bij de heffing van de belasting gevolgde toepassing, leidt niet tot het ambtshalve verlenen van vermindering ontheffing of teruggaaf van belasting indien de belastingaanslag onherroepelijk is komen vast te staan voor de dag, waarop het arrest door de Hoge Raad is gewezen.

2. Hetgeen in het eerste lid is bepaald met betrekking tot een uitspraak van de Hoge Raad, is in daartoe leidende gevallen van overeenkomstige toepassing op prejudiciele beslissingen van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen alsmede op rechterlijke uitspraken van het Hof en andere supranationale colleges.

3. Een uitspraak van een rechtbank of gerechtshof is in beginsel geen aanleiding voor het ambtshalve verlenen van vermindering van belasting. Dit lijdt evenwel uitzondering indien de heffingsambtenaar kenbaar heeft gemaakt dat de uitspraak tot richtsnoer moet worden genomen. Het eerste lid is in dat geval van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Mededeling van afwijzing

Zowel in het geval dat ambtshalve vermindering wordt toegekend als in het geval waarin daartoe geen redenen aanwezig zijn, wordt belanghebbende daarvan gemotiveerd mededeling gedaan. De mededeling wordt gedaan in de uitspraak op het bezwaar- of verzoekschrift dan wel in de beschikking waarbij op de aanvraag wordt beslist.

Artikel 6 Inwerkingtreding en citeertitel

1.Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van bekendmaking.

2. Het besluit beleidsregels inzake het toekennen van ambtshalve verminderingen Sabewa Zeeland 2014, zoals vastgesteld door het dagelijks bestuur van Sabewa Zeeland op 1 januari 2014 wordt ingetrokken. Dit met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit besluit, met dien verstande dat dit besluit van kracht blijft voor de bezwaren en verzoekschriften die voor de in lid 1 genoemde datum zijn ingediend.

3.Dit besluit is van toepassing op bezwaren en verzoekschriften die zijn ontvangen op of na de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

4.Dit besluit kan worden aangehaald als “Beleidsregels inzake het toekennen van ambtshalve verminderingen Sabewa Zeeland 2024”.

Toelichting op de beleidsregels

Deze beleidsregels geven het kader voor het verlenen van ambtshalve vermindering van waterschapsbelastingen en gemeentelijke belastingen. Het modelbeleid van de VNG en de Unie van Waterschappen is hierbij als uitgangspunt genomen.

Het modelbeleid ten aanzien van de termijn waarover ambtshalve vermindering wordt verleend biedt een keuze. In artikel 3, lid 1, is gekozen voor een driejaarstermijn in afwijking van het rijksbeleid van de rijksbelastingdienst die uitgaat van een vijfjaarstermijn.

De waterschappen en gemeenten zijn vrij om voor een andere termijn te kiezen. Dit is een afweging die deel uitmaakt van de autonomie in eigen belastinggebied voor waterschappen en gemeenten.

Een alternatief voor de vijfjaarstermijn dat in de praktijk wel gebruikt wordt, is een termijn van drie jaar. Dit in verband met artikel 11, derde lid, van de AWR, dat bepaalt dat de bevoegdheid tot het vaststellen van aanslagen vervalt door verloop van drie jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. De overweging die daaraan ten grondslag ligt, is de volgende. Indien degene die meent onjuist of onterecht aangeslagen te zijn, de termijnen voor bezwaar en beroep ongebruikt heeft laten verlopen, staat de aanslag in principe vast. Het herstel van een onjuist of onterecht opgelegde aanslag betekent een alsnog verminderde belastingopbrengst. De vraag is wie deze kostenpost dient te dragen. In principe bestaan hiervoor drie mogelijkheden:

• a. degene die ten onrechte niet is aangeslagen maar wel belastingplichtig was;

• b. de overheid die de aanslag onterecht heeft opgelegd (en daarmee de gemeenschap);

• c. degene die ten onrechte is aangeslagen maar daartegen geen bezwaar heeft aangetekend.

Zolang mogelijkheid a bestaat gaat de voorkeur ernaar uit de (juiste) belastingplichtige alsnog aan te slaan. Zodra echter die mogelijkheid is uitgesloten wegens het verloop van drie jaren na het ontstaan van de belastingplicht, is de keus moeilijker. In geval b draait de gemeenschap van belastingbetalende burgers op voor een fout van de overheid, in geval c een ten onrechte aangeslagen belanghebbende. Deze laatste heeft echter de mogelijkheid gehad bezwaar te maken tegen de aanslag en heeft hiervan geen gebruik gemaakt. In dat geval is er meer reden deze belanghebbende te laten opdraaien voor een fout die hij niet heeft aangevochten dan de gehele gemeenschap, die hierin geen enkele rol heeft gehad.

Aanvullend ten opzichte van het modelbeleid van de VNG is de uitzonderingsgrond van artikel 3, lid 2. Deze uitzondering beoogt met name verstrekkende financiële gevolgen voor de waterschappen en gemeenten te voorkomen, bijvoorbeeld als gevolg van massaal onjuiste aanslagen. Dat zou bijvoorbeeld aan de orde kunnen zijn bij een onverbindende verordening, bijvoorbeeld als gevolg van een onjuiste bekendmaking, of bij meer inhoudelijke gebreken daarin. Het financiële of rechtszekerheidsbelang van het waterschap of de gemeente bij de belastingopbrengst kan dan zwaarder wegen dan het belang van de verzoeker bij terugbetaling van de aanslagbedragen. Op grond van artikel 3, lid 2, kunnen dan de verzoeken worden afgewezen.

Gevallen waarin ambtshalve vermindering wordt verleend

Om te voorkomen dat ambtshalve verminderingen van slechts kleine bedragen moeten worden toegekend, is een drempelbedrag opgenomen voor ambtshalve vermindering. Dit betekent dat het bedrag van de aanslag minimaal € 10,-- te hoog moet zijn vastgesteld. Dit sluit aan op het gemeentelijk beleid want in sommige gemeentelijke belastingverordeningen is een drempelbedrag van € 10,-- opgenomen. Ook sluit dit aan bij de Wet WOZ welke voor ambtshalve verminderingen ook uitgaat van een drempelbedrag in die zin dat de waarde van het object meer dan 20% (met een minimum van € 5.000,--) te hoog is vastgesteld.

Een eventuele rentevergoeding op grond van artikel 28 van de lnvorderingswet maakt geen deel uit van het bedrag van de belasting en is dus niet relevant voor de bepaling van het drempelbedrag. Er is geen regeling van rentevergoeding opgenomen. Dit is niet nodig omdat artikel 28 van de lnvorderingswet van toepassing is.

Ondertekening

Terneuzen, 15 december 2023

Het dagelijks bestuur

van SaBeWa Zeeland,

J.H. Herselman, voorzitter, E.H.J. van den Dobbelsteen MSc, directeur