Erfgoedverordening gemeente Apeldoorn 2023

Geldend van 29-12-2023 t/m heden

Intitulé

Erfgoedverordening gemeente Apeldoorn 2023

De raad van de gemeente Apeldoorn;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van gemeente Apeldoorn;

gelet op artikelen 3.16 en 9.1, lid 1, onder a, van de Erfgoedwet en artikel 38 van de Monumentenwet 1988;

BESLUIT: vast te stellen de Erfgoedverordening gemeente Apeldoorn 2023

Erfgoedverordening gemeente Apeldoorn 2023

§ 1. Algemeen

Artikel 1. Definities

In deze verordening en de daarop berustende voorschriften wordt, tenzij anders is bepaald, verstaan onder:

  • -

    beschermd rijksmonument: beschermd monument als bedoeld in artikel 1 onderdeel d van de Monumentenwet 1988;

  • -

    college: het college van burgmeester en wethouders van gemeente Apeldoorn;

  • -

    commissie: de op basis van de in de Bouwverordening 1996 en bijbehorende Bijlage 9 Reglement Commissie Omgevingskwaliteit, adviescommissie voor welstand en monumenten, ingestelde commissie die in het bepaalde van deze verordening adviseert over aanvragen om vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f en h van de Wabo en, artikel 11 van de Monumentenwet 1988, in Apeldoorn de Commissie Omgevingskwaliteit;

  • -

    eigenaren en zakelijk gerechtigden: degenen die in de openbare registers als eigenaren en zakelijk gerechtigden zijn ingeschreven;

  • -

    gemeentelijk beschermd beeldbepalend pand: pand of object, geen beschermd gemeentelijk monument zijnde, dat van algemeen belang is voor de gemeente als beeldondersteunend of beeldbepalend in zijn omgeving;

  • -

    gemeentelijk beschermd cultuurgoed: cultuurgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3, eerste lid;

  • -

    gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht: groep(en) van onroerende zaken, van algemeen belang vanwege hun schoonheid, onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang, wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groep(en) zich één of meer monumenten kan of kunnen bevinden en als groep(en) geplaatst is/zijn op de gemeentelijke lijst van beschermde stads- en dorpsgezichten;

  • -

    gemeentelijk beschermde verzameling: verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, die als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3, tweede lid;

  • -

    gemeentelijk monument: monument of archeologisch monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • -

    gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening aangewezen gemeentelijk beschermde monumenten. Deze lijst wordt opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • -

    lijst van gemeentelijk beschermde beeldbepalende panden: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening aangewezen gemeentelijk beschermde beeldbepalende panden. Deze lijst wordt opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • -

    lijst van gemeentelijk beschermde stads- en dorpsgezichten: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening aangewezen gemeentelijk beschermde stads- en dorpsgezichten. Deze lijst wordt opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • -

    minister: minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • -

    omgevingsvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (vanaf 1 januari 2024 artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet);

  • -

    selectiecriteria: criteria zoals opgenomen in de bijlagen van deze verordening, op basis waarvan objecten of terreinen kunnen worden geselecteerd die in aanmerking komen om overeenkomstig de bepalingen van deze verordening aangewezen of ingetrokken te worden als gemeentelijk (archeologisch) monument of beeldbepalend pand;

  • -

    stads- en dorpsgezichten: groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten kunnen bevinden.

Artikel 2. Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1. Het college houdt een door eenieder te raadplegen gemeentelijk erfgoedregister bij van krachtens deze verordening aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed inclusief de locaties waaraan krachtens artikel 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet in het omgevingsplan de functie cultureel erfgoed is toebedeeld.

  • 2. Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

    • a.

      gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed;

    • b.

      gegevens over door het college van de minister ontvangen afschriften van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet en instructies als bedoeld in artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet betreffende een locatie met de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht.

§ 2. Aanwijzing gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

Artikel 3. Aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

  • 1. Het college kan besluiten een cultuurgoed dat van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of uitzonderlijke schoonheid is en dat als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en dat in eigendom is van de gemeente of dat aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als gemeentelijk beschermd cultuurgoed.

  • 2. Het college kan besluiten een verzameling van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis, die als geheel of door een of meer van de cultuurgoederen die een wezenlijk onderdeel van de verzameling zijn, als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en die in eigendom van de gemeente is of die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als gemeentelijk beschermde verzameling.

  • 3. Voor de aanwijzing van een cultuurgoed of een verzameling die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd is toestemming van de eigenaar vereist.

  • 4. Over het voornemen van een aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid, kan het college advies vragen aan de commissie als bedoeld in artikel 4.18 Erfgoedwet.

  • 5. Over de vervreemding van een gemeentelijk beschermd cultuurgoed of een gemeentelijk beschermde verzameling of over het afstand doen van de zorg daarvoor kan het college advies vragen aan de commissie als bedoeld in artikel 4.18 Erfgoedwet.

  • 6. Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      door de minister beschermde cultuurgoederen en beschermde verzamelingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet; en

    • b.

      cultureel erfgoed dat is aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

  • 7. Het college verwerkt direct de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 4. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

  • 1. Het college kan een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste of tweede lid, wijzigen of intrekken. Artikel 3, vierde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing als de commissie ook bij de aanwijzing betrokken is geweest, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het gemeentelijk beschermd cultuurgoed of de gemeentelijk beschermde verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het gemeentelijk beschermd cultuurgoed of de gemeentelijk beschermde verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      door de minister beschermde cultuurgoederen en beschermde verzamelingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, of

    • b.

      beschermd cultureel erfgoed op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

  • 3. Het college verwerkt direct de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister.

§ 3. Aanwijzing als gemeentelijk monument

Artikel 5. Aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1. Het college kan, al dan niet op verzoek van een eigenaar, besluiten een niet eerder voor aanwijzing in aanmerking gekomen monument of archeologisch monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk monument.

  • 2. Alvorens het college besluit over het al dan niet aanwijzen van een gemeentelijk monument vindt er binnen zes weken een ambtelijke toetsing plaats, waarbij ook de eigenaren en andere zakelijk gerechtigden worden gehoord, op basis waarvan het college besluit de verdere procedure voor aanwijzing al dan niet te vervolgen.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten; en

    • b.

      monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet.

Artikel 6. Voornemen tot aanwijzing

Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 5, eerste lid, wordt door het college schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

Artikel 7. Voorbescherming

  • 1. Het college kan besluiten om de bescherming van paragraaf 4 van overeenkomstige toepassing te verklaren op het monument of archeologisch monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 5, eerste lid, is bekendgemaakt.

  • 2. De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister, dan wel dat vaststaat dat het monument niet wordt aangewezen.

Artikel 8. Advies Commissie Omgevingskwaliteit

Het college kan over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 5, eerste lid en artikel 7, eerste lid, advies vragen aan de commissie, die in ieder geval de leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg daarbij betrekt.

Artikel 9. Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1. Op een aanvraag om aanwijzing dient te worden besloten binnen 26 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 10. Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

  • 1. De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2. Het college verwerkt direct de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 11. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

  • 1. Het college kan ten aanzien van gemeentelijke monumenten en voorbeschermde gemeentelijke monumenten wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2. Als de wijziging ziet op het schrappen uit het register is het proces zoals beschreven in paragraaf 3 van overeenkomstige toepassing, tenzij het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 3. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet. Het vervallen van de aanwijzing wordt direct bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

§ 4. Bescherming gemeentelijk monument

Artikel 12. Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

Artikel 13. Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het college een gemeentelijk monument:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt;

    • b.

      alleen inpandige veranderingen van een onderdeel van een monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft;

    • c.

      het binnen een monument dat als begraafplaats in gebruik is met inachtneming van de monumentale waarden:

      • 1e,

        plaatsen van grafmonumenten, met inbegrip van het tijdelijk verwijderen daarvan en het bijwerken van het opschrift;

      • 2e,

        doen van begravingen of asbijzettingen; of

      • 3e,

        ruimen van graven waarvan het grafmonument niet beschermd is als gemeentelijk monument.

  • 3. Het tweede lid, onder a en c, geldt niet voor gemeentelijke archeologische monumenten.

  • 4. Het college kan in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument.

  • 5. Het college kan ten behoeve van beoordeling van de aanvraag omgevingsvergunning vereisen dat er nader bouwhistorisch, cultuurhistorisch of archeologisch onderzoek wordt verricht.

Artikel 14. Weigeringsgronden

  • 1. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien naar het oordeel van het bevoegd gezag het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

  • 2. Indien wezenlijke belangen voor het belijden van de godsdienst of levensovertuiging in dat monument in het geding zijn, wordt een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

Artikel 15. Vergunningplicht en advies

Als het college een advies aan de commissie vraagt, zendt het een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om een omgevingsvergunning voor een gemeentelijk monument aan de commissie.

Artikel 16. Intrekking omgevingsvergunning

Het college kan de omgevingsvergunning intrekken, als:

  • a.

    blijkt dat de omgevingsvergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

  • b.

    de omstandigheden zoals die bekend waren ten tijde van de vergunningverlening zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder moet wegen dan het belang bij de gebruikmaking van de omgevingsvergunning;

  • c.

    niet binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning met de werkzaamheden waarop de omgevingsvergunning betrekking heeft, een aanvang is gemaakt;

  • d.

    tussen het begin en het einde van de werkzaamheden waarop de omgevingsvergunning betrekking heeft, deze werkzaamheden langer dan een aaneengesloten periode van 26 weken stilliggen.

§ 5. Rijksmonumenten

Artikel 17. Advies omgevingsvergunning rijksmonument

Het college zendt een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om een omgevingsvergunning voor een rijksmonument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor advies aan de commissie, bedoeld in artikel 8.

§ 6. Gemeentelijk beschermde stads- of dorpsgezichten

Artikel 18. Aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

  • 1. De gemeenteraad kan, op voorstel van het college, stads- of dorpsgezichten aanwijzen als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht.

  • 2. Het college kan het voorstel voor advies aan de commissie, bedoeld in artikel 8 toezenden.

  • 3. De gemeenteraad beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel, bedoeld in het tweede lid.

  • 4. Een aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt direct opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 5. De gemeenteraad stelt ter bescherming van een op grond van het eerste lid aangewezen gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht een omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet vast. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

  • 6. Bij het besluit tot aanwijzing van een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre het tijdelijk omgevingsplan als beschermend in de zin van het vorige lid kan worden aangemerkt.

  • 7. Dit artikel is niet van toepassing op een beschermd stads- of dorpsgezicht dat via instructies de functie-aanduiding rijksbeschermd of provinciaal beschermd stads- of dorpsgezicht heeft, of dat is aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 8. Voorzover in een gebied dat is aangewezen als een beschermd stads- of dorpsgezicht nog geen omgevingsplan als bedoeld in dit artikel van kracht is, is het verboden bouwwerken en andere werken te plaatsen, op te richten of te verplaatsen zonder vergunning van het bevoegd gezag.

Artikel 19. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

  • 1. De gemeenteraad kan, op voorstel van het college, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 18, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 18, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing als de commissie ook bij de aanwijzing betrokken is geweest, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- of dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht op grond van een instructie als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, of artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet.

  • 3. Het college verwerkt direct de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 20. Verbodsbepaling en aanvraag omgevingsvergunning

  • 1. Het is in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht verboden om zonder Omgevingsvergunning een bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen.

  • 2. Als het college een advies aan de commissie vraagt, zendt het een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om een omgevingsvergunning voor een gemeentelijk beschermd stads- en dorpsgezicht aan de commissie.

  • 3. De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van het college niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd dan wel het achterwege blijven van bebouwing tot meerwaarde leidt voor het cultuurhistorische karakter van het beschermde stads- of dorpsgezicht.

  • 4. De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd wanneer de totstandkoming van nieuwbouw binnen de karakteristiek van het beschermde gebied onvoldoende is verzekerd.

  • 5. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

  • 6. Artikel 16 over het intrekken van een omgevingsvergunning is van overeenkomstige toepassing.

  • 7. Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet of ingevolge een verplichting zoals gesteld in een maatwerkvoorschrift op grond van artikel 3.5 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

§ 7. Gemeentelijk beschermde beeldbepalende panden

Artikel 21. Aanwijzing van gemeentelijk beschermde beeldbepalende panden

  • 1. Het college kan, al dan niet op verzoek van de eigenaar, besluiten een niet eerder voor aanwijzing in aanmerking gekomen pand aan te wijzen als gemeentelijk beschermd beeldbepalend pand.

  • 2. Alvorens het college besluit over het al dan niet aanwijzen van een pand als gemeentelijk beschermd beeldbepalend pand vindt er binnen zes weken een ambtelijke toetsing plaats, waarbij ook de eigenaren en andere zakelijk gerechtigden worden gehoord, op basis waarvan het college besluit de verdere procedure voor aanwijzing al dan niet te vervolgen.

  • 3. Het college kan over het voornemen om toepassing te geven aan het eerste lid, advies vragen aan de commissie.

  • 4. De aanwijzing kan geen beschermd rijksmonument betreffen of een monument, als bedoeld in artikel 1.1. van de Erfgoedwet, dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 22. Kennisgeving en voorbescherming

  • 1. Het college geeft van het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk beschermd beeldbepalend pand kennis aan de eigenaren en andere zakelijk gerechtigden en voorts aan degene die om aanwijzing heeft verzocht. De kennisgeving geschiedt schriftelijk. In spoedeisende gevallen kan hiervan worden afgeweken.

  • 2. Om aantasting van een pand dat nog niet is aangewezen als gemeentelijk beschermd beeldbepalend pand te voorkomen, kan het college artikelen 25, 26, 27 en 28 van overeenkomstige toepassing verklaren. Dit besluit treedt in werking op de datum waarop hiervan kennis wordt gegeven aan de eigenaren en andere zakelijk gerechtigden. De werking van het besluit eindigt op het moment dat de aanwijzing als bedoeld in artikel 21 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het pand niet wordt aangewezen.

  • 3. Het college beslist binnen 26 weken na ontvangst van het verzoek tot aanwijzing.

  • 4. Het college maakt het besluit tot aanwijzing als gemeentelijk beschermd beeldbepalend pand openbaar bekend.

  • 5. De aanwijzing van een gemeentelijk beschermd beeldbepalend pand, gelegen buiten een gebied dat is aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 1 van deze verordening of artikel 35 van de Monumentenwet 1988, vervalt op het moment dat het omgevingsplan in werking is getreden waarin voor het gemeentelijk beschermd beeldbepalend pand een vergunningvereiste is opgenomen voor het geheel of gedeeltelijk afbreken van het pand.

Artikel 23. Registratie gemeentelijk beschermd beeldbepalend pand

Het college registreert direct het gemeentelijk beschermde beeldbepalende pand in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 24. Intrekking aanwijzing gemeentelijk beschermd beeldbepalend pand

  • 1. Het college kan, al dan niet op verzoek van een eigenaar, indien de feiten en omstandigheden gewijzigd zijn, de aanwijzing als gemeentelijk beschermd beeldbepalend pand intrekken.

  • 2. Artikel 21, tweede lid, en artikel 22, eerste en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op het aanwijzingsbesluit.

  • 3. Indien een gemeentelijk beschermd beeldbepalend pand geheel of nagenoeg geheel teniet is gegaan of indien het monument respectievelijk het pand wordt ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 6, eerste lid, of artikel 7 van de Monumentenwet 1988 respectievelijk het register als bedoeld in artikel 2 van deze verordening, dan is de aanwijzing als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van rechtswege vervallen.

  • 4. Het college registreert direct de intrekking van de aanwijzing en zich op basis van het derde lid voordoende omstandigheden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 25. Omgevingsvergunning gemeentelijk beschermd beeldbepalend pand

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het college om een gemeentelijk beschermd beeldbepalend pand geheel of gedeeltelijk af te breken.

  • 2. Als het college een advies aan de commissie vraagt, zendt het een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om een omgevingsvergunning voor een gemeentelijk beschermd beeldbepalend pand aan de commissie.

  • 3. Het college kan aan de omgevingsvergunning slechts voorschriften verbinden die strekken tot de bescherming van het belang met het oog waarop de omgevingsvergunning wordt geëist.

  • 4. Artikel 6.1, tweede en derde lid, van de Wabo (vanaf 1 januari 2024 artikel 16.79, leden 2, 3 en 4 van de Omgevingswet) is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 26. Weigeringsgronden

  • 1. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

  • 2. Een omgevingsvergunning voor een gemeentelijk beschermd beeldbepalend pand met een religieuze bestemming wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

Artikel 27. Te verstrekken informatie door de aanvrager

In of bij de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 25 verstrekt de aanvrager:

  • a.

    overzichts- en detailfoto’s die een duidelijke indruk geven van het pand in relatie tot de voorgenomen sloop;

  • b.

    opnametekeningen van de bestaande toestand en slooptekeningen;

  • c.

    een deskundigenrapport dat ingaat op de bouwkundige en gebruikstechnische staat van het pand in relatie tot de cultuurhistorische en economische waarde;

  • d.

    een motivatie waarom de aanvrager het pand geheel of gedeeltelijk wil slopen.

Artikel 28. Intrekken vergunning

Het college kan de omgevingsvergunning intrekken als:

  • a.

    blijkt dat de omgevingsvergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

  • b.

    de omstandigheden zoals die bekend waren ten tijde van de vergunningverlening zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het gemeentelijk beschermd beeldbepalend pand zwaarder moet wegen dan het belang bij de gebruikmaking van de omgevingsvergunning;

  • c.

    niet binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning met de werkzaamheden waarop de vergunning betrekking heeft, een aanvang is gemaakt;

  • d.

    tussen het begin en het einde van de werkzaamheden waarop de omgevingsvergunning betrekking heeft, deze werkzaamheden langer dan een aaneengesloten periode van 26 weken stilliggen;

  • e.

    de vergunninghouder daarom heeft verzocht.

§ 8. Handhaving en toezicht

Artikel 29. Bestuursdwang en last onder dwangsom

  • 1. Het is verboden een gemeentelijk beschermd monument of gemeentelijk beschermd beeldbepalend pand te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

  • 2. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het college een gemeentelijk beschermd monument of gemeentelijk beschermd beeldbepalend pand te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen dan wel te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 3. Bij overtreding van het eerste of tweede lid kan het college overgaan tot bestuursdwang en daarbij vorderen dat de belastende activiteiten dienen te worden stopgezet en eventueel opgetreden schade moet worden hersteld.

  • 4. Gelijktijdig met dan wel in navolging van de bestuursdwang in het derde lid kan er een last onder dwangsom worden opgelegd gelijk de geldboete van de tweede categorie in artikel 30.

Artikel 30. Strafbepaling

  • 1. Het college kan ten aanzien van degene die dreigt te handelen in strijd met artikel 12 of met het bepaalde krachtens artikel 13, vierde lid, overgaan tot bestuursdwang en daarbij vorderen dat de belastende activiteiten dienen te worden stopgezet en eventueel opgetreden schade moet worden hersteld.

  • 2. Gelijktijdig met dan wel in navolging van de bestuursdwang in het eerste lid kan er een last onder dwangsom worden opgelegd gelijk de geldboete van de tweede categorie in het derde lid.

  • 3. Degene die handelt in strijd met artikel 12 of met het bepaalde krachtens artikel 13, vierde lid, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 31. Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college aan te wijzen personen.

  • 2. Het college kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

§ 9. Vangnet archeologie

Artikel 32. Vangnet archeologie

  • 1. Het is verboden de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten of waarden worden verwacht als in het daar vigerende omgevingsplan niet is voldaan aan artikel 5.130 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, of als de archeologische regels in het daar vigerende bestemmingsplan niet zijn gebaseerd op de door de raad vastgestelde versie van de archeologische beleidskaart, tenzij:

    • a.

      voor de activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste of tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet is verleend;

    • b.

      het de verstoring betreft van een archeologisch monument, waarde of verwachting die is aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleids-, waarden- of verwachtingskaart, de provinciale archeologische monumentenkaart of de landelijke indicatieve kaart van archeologische waarden en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met door het college vastgestelde regels over de toegestane mate van verstoring;

    • c.

      de activiteit plaatsvindt op basis van een deugdelijke beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden en onevenredige schade voor archeologische waarden wordt voorkomen; of

    • d.

      met een vooronderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over het verrichten van archeologisch onderzoek.

§ 10. Slotbepalingen

Artikel 33. Intrekken oude verordening

De Monumentenverordening 2012 (versie 2) wordt ingetrokken.

Artikel 34. Overgangsrecht

  • 1. Een krachtens de Monumentenverordening 2012 (versie 2) aangewezen en geregistreerd gemeentelijk monument, gemeentelijk beeldbepalend pand en gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2. Aanvragen en bezwaren die zijn ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de Monumentenverordening 2012 (versie 2).

Artikel 35. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na publicatie.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Erfgoedverordening gemeente Apeldoorn 2023.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering 21 december 2023.

De griffier,

S.M. Stam

De voorzitter,

A.J.M. Heerts

BIJLAGE 1

Selectiecriteria voor aanwijzing dan wel intrekking van gemeentelijke monumenten

1. Architectuurhistorische waarde

Een object heeft architectuurhistorische waarde wanneer:

  • 1.

    het een ontwerpkwaliteit heeft, bijvoorbeeld:

    • -

      er is sprake van authenticiteit van het ontwerpconcept

    • -

      er is sprake van een doordacht concept en kwaliteit in de uitwerking van interieur, exterieur, tuinelementen, e.a.

    • -

      er is sprake van hoogwaardige of representatieve bouwkundige detaillering

  • 2.

    het architectuurhistorische betekenis heeft, bijvoorbeeld als voorbeeldige, interessante of opmerkelijke representant van een bepaalde stroming, een oeuvre van een belangrijk architect of een bepaald gebouwtype.

2. Stedenbouwkundige waarde

Een object heeft stedenbouwkundige waarde wanneer:

  • 1.

    het aantoonbaar meedoet in een stedenbouwkundige / landschappelijke context, op grote (wijkniveau) of kleine schaal (zoals in een ensemble)

  • 2.

    de bouwmassa en gevels expressie geven aan een stedenbouwkundig / landschappelijk concept

  • 3.

    het een beeldbepalend karakter heeft voor de directe omgeving

  • 4.

    het op een bijzondere c.q. betekenisvolle manier op zijn kavel / terrein staat

  • 5.

    zijn silhouet een bijzondere betekenis heeft voor het gezicht van een streek, dorp of stadsdeel

3. Cultuurhistorische waarde

Een object heeft cultuurhistorische waarde wanneer:

  • 1.

    er sprake is van exemplarische verwijzing naar belangrijke (maatschappelijke, technische, kunsthistorische, geografische, e.a.) ontwikkelingen

  • 2.

    er sprake is van een object / bouwwerk als relict representatief voor historische ontwikkelingen die van algemeen belang zijn geweest

  • 3.

    er sprake is van een bepaalde leesbaarheid van die ontwikkelingen in het object

  • 4.

    de mate waarin het object, voor een ieder als zodanig herkenbare verwijzingen bevat naar belangwekkende historische gebeurtenissen, persoonlijkheden en dergelijke, eventueel ook op nationaal niveau

De weging van de criteria kan verschillen, afhankelijk van de architectuurstroming. Als nadere explicaties van de bovenstaande criteria kunnen gaafheid en zeldzaamheid meegewogen worden

BIJLAGE 2

Selectiecriteria voor aanwijzing dan wel intrekking van beeldbepalende panden

Een beeldbepalend pand is een kenmerkend deel van zijn omgeving doordat het:

  • 1.

    aantoonbaar meedoet in een stedenbouwkundige / landschappelijke context, op grote (wijkniveau) of kleine schaal (zoals in een ensemble).

  • 2.

    de bouwmassa en gevels expressie geven aan een stedenbouwkundig / landschappelijk concept

  • 3.

    het op een bijzondere c.q. betekenisvolle manier op zijn kavel / terrein staat.

  • 4.

    zijn silhouet c.q. hoofdvorm een bijzondere betekenis heeft voor het gezicht van een streek, dorp of stadsdeel.

  • 5.

    het een ontwerpkwaliteit heeft en eventueel bijzondere elementen bevat.

  • 6.

    het een beeldbepalend karakter heeft voor de directe omgeving en daardoor onvervangbaar is in relatie tot zijn context.

De weging van de criteria kan verschillen, afhankelijk van de architectuurstroming. Als nadere explicaties van de bovenstaande criteria kunnen gaafheid en zeldzaamheid meegewogen worden.

BIJLAGE 3

Selectiecriteria voor aanwijzing dan wel intrekking van gemeentelijke archeologische monumenten

In het onderstaande wordt op korte en schematische wijze het proces weergegeven dat tot een aanwijzing van een gemeentelijk archeologisch monument leidt.

§ 1. Het proces van waarderen

In de eerste plaats wordt nagegaan of monumenten vanwege hun belevingswaarde, op basis van hun schoonheid of herinneringswaarde, als beschermenswaardig getypeerd kunnen worden.

De monumenten worden vervolgens op hun fysieke kwaliteit beoordeeld. Een monument wordt op basis van fysieke kwaliteit als in principe beschermenswaardig aangemerkt, indien de criteria gaafheid en conservering samen bovengemiddeld (vijf of zes punten) scoren.

De beoordeling van de fysieke kwaliteit is gerelateerd aan de gemeentegrens van Apeldoorn en de vindplaatsen die zich daarbinnen bevinden, op deze wijze wordt de conserveringstoestand in relatie tot de andere relevante sites bekeken.

Bij een middelmatige tot lage score (vier punten of minder), wordt naar de inhoudelijke kwaliteitscriteria gekeken om te bepalen of het terrein toch beschermenswaardig is. Indien te verwachten is dat op een van de inhoudelijke criteria ‘hoog’ wordt gescoord, wordt het monument ook in principe beschermenswaardig geacht.

Dit ‘vangnet’ heeft tot doel te voorkomen dat terreinen die van beperkte fysieke kwaliteit zijn, maar desondanks inhoudelijk van groot belang, uit de beoordeling vallen.

Monumenten die op grond van hun fysieke kwaliteit als in principe beschermenswaardig zijn aangemerkt, worden vervolgens gewaardeerd op hun inhoudelijke kwaliteit.

  • 1.

    Eerst vindt een afweging plaats op de eerste drie inhoudelijke kwaliteitscriteria; zeldzaamheid, informatiewaarde en ensemblewaarde. Bij een boven gemiddelde score van zeven punten of meer wordt het monument als beschermenswaardig aangemerkt.

  • 2.

    Na deze weging wordt bij monumenten met een lagere inhoudelijke waardering (minder dan zeven punten) nagegaan of het criterium representativiteit van toepassing is. Zo ja, dan wordt een voorstel gedaan voor een als beschermenswaardig aan te merken steekproef per categorie.

  • 3.

    De overige monumenten zijn niet beschermenswaardig.

Tabel 1. Scoretabel waardestelling

Waarden

Criteria

Scores

Hoog

Midden

Laag

Beleving

Schoonheid

Wordt niet gescoord

Herinneringswaarde

Wordt niet gescoord

Fysieke kwaliteit

Gaafheid

     3

     2

     1

Conservering

     3

     2

     1

Inhoudelijke kwaliteit

Zeldzaamheid

     3

     2

     1

Informatiewaarde

     3

     2

     1

Ensemblewaarde

     3

     2

     1

Representativiteit

                        N.v.t.

Hoewel voor sommige monumenten (b.v. op grond van beleving) al in een vroeg stadium van het waarderingsproces de beschermenswaardigheid wordt vastgesteld, is het noodzakelijk ook de andere variabelen te scoren. Dit om eventueel de ensemblewaarde van andere sites en/of de representativiteit vast te kunnen stellen.

§ 2. Operationalisering van de selectiecriteria

In deze paragraaf wordt de operationalisering van de hiervoor schematisch weergegeven aanpak toegelicht. Alle criteria worden nader gedefinieerd en besproken. Vervolgens wordt aandacht besteed aan de waardestelling, die bereikt wordt door middel van een systeem tot waardering. Daartoe wordt aan de meeste criteria een meetwaarde toegekend. Om tot een afweging te kunnen komen, wordt daarbij een intervalschaal gehanteerd, waarbij meetwaarden (scores 1, 2 of 3) worden toegekend aan de scores ‘laag’, ‘midden’ en ‘hoog’.

A. Waardering op belevingsaspecten

De belevingswaarde van een archeologisch monument valt uiteen in twee criteria: ‘schoonheid’ en ‘herinneringswaarde’. Bij beide gaat het vooral om zichtbare monumenten.

1. Schoonheid

Schoonheid: De esthetisch-landschappelijk waarde van een archeologisch monument, die in de zichtbaarheid van het monument tot uiting komt.

Parameters

  • 1.

    Zichtbaarheid vanaf het maaiveld als landschapselement

  • 2.

    Vorm en structuur

  • 3.

    Relatie met omgeving

Operationalisering

Bij dit criterium staat de uiterlijke verschijningsvorm centraal, het gaat om aspecten als zichtbaarheid als landschapselement, samenhang met andere (zichtbare) monumenten of landschapselementen en de landschappelijke entourage.

Met name in de historische stads- en dorpskernen kan men hier denken aan zaken die bovengronds een afspiegeling vormen van de structuur van het bodemarchief en in feite als bovengrondse archeologie (bouwhistorie) gezien kunnen worden. Hier valt te denken aan historische percelering, stratenpatronen, e.d.

Wat dit waarderingscriterium een extra belang geeft, is dat het in feite ook om de visuele representatie van het verder onzichtbare archeologische bodemarchief gaat.

Visueel waarneembare monumenten vormen een zichtbare herinnering aan het verleden en dienen daarom zoveel mogelijk behouden te blijven, zelfs al is de wetenschappelijke betekenis in bepaalde gevallen gering.

2. Herinneringswaarde

Herinneringswaarde: De ‘herinnering’ die het archeologisch monument oproept over het verleden.

Parameters

  • 1.

    Verbondenheid met feitelijke historische gebeurtenis

  • 2.

    Associatie met toegeschreven kwaliteit of betekenis

Operationalisering

Er zijn monumenten die zijn verbonden met een levende herinnering aan het verleden. Het feit dat deze bestaat, duidt er veelal op dat het om een zichtbaar monument gaat, maar dat is niet per definitie noodzakelijk. Ook een plaats zonder zichtbare overblijfselen kan als ’lieu de memoire’ voortleven. Daarbij zijn verschillende vormen te onderscheiden:

  • 1.

    Er is een categorie die direct verbonden is met historische gebeurtenissen. Meestal zijn het monumenten van relatief geringe ouderdom waaraan de herinnering altijd is blijven voortleven. In enkele gevallen gaat het om monumenten waarvan de relatie met historische gebeurtenissen van ouder datum door opgravingen en/of ander wetenschappelijk onderzoek is vastgesteld.

  • 2.

    Een tweede categorie betreft monumenten die niet zozeer met feitelijke historische gebeurtenissen zijn verbonden, maar die in de overlevering worden geassocieerd met sagen en legenden, waaraan een religieuze betekenis wordt toegekend, of die om andere redenen een rol spelen in de beleving van het landschap.

In beide gevallen gaat het om monumenten waarvan de herinneringswaarde expliciet kan worden vastgesteld. Dit kan een argument zijn voor beschermenswaardigheid. Deze monumenten doorlopen eveneens de waarderingsstappen waarbij de fysieke en inhoudelijke kwaliteit worden beoordeeld.

B. Waardering op fysieke criteria

Fysieke kwaliteit: De mate waarin archeologische overblijfselen nog intact en in hun oorspronkelijke positie aanwezig zijn. Binnen deze waarde wordt onderscheid gemaakt tussen de criteria gaafheid en conservering. Bij het criterium gaafheid moet ook de stabiliteit van de fysische omgeving in beeld worden gebracht; met name onder water kan de gaafheid van een vindplaats door natuurlijke processen (met name stromingen) snel veranderen.

1. Gaafheid

Gaafheid: De mate van niet verstoord zijn en de stabiliteit van de fysieke omgeving.

Parameters

  • 1.

    Aanwezigheid sporen

  • 2.

    Gaafheid sporen

  • 3.

    Ruimtelijke gaafheid

  • 4.

    Stratigrafie intact

  • 5.

    Mobilia in situ

  • 6.

    Ruimtelijke relatie tussen mobilia onderling

  • 7.

    Ruimtelijke relatie tussen mobilia en sporen

  • 8.

    Aanwezigheid antropogeen biochemisch residu

  • 9.

    Stabiliteit van de natuurlijke omgeving

2. Conservering

Conservering: De mate waarin archeologisch vondstmateriaal bewaard is gebleven

Parameters

  • 1.

    Conservering artefacten (metaal/overig)

  • 2.

    Conservering organisch materiaal

Operationalisering

Door middel van inventariserend veldonderzoek zijn gegevens verzameld over de fysieke toestand van monumenten. Daarbij wordt enerzijds inzicht verkregen in de kwaliteitsbepalende randvoorwaarden (bijvoorbeeld bodemopbouw, grondwaterpeil etc.), anderzijds wordt concrete informatie over de aanwezigheid, de kwantiteit en de kwaliteit van archeologische informatiebronnen evenals over de omvang van de betreffende monumenten verworven.

C. Selectie op inhoudelijke criteria

Als de bovenstaande stappen in het proces van selectie zijn doorlopen, staat vast welke archeologische monumenten beschermenswaardig zijn op basis van hun zichtbaarheid of, in principe, op basis van hun fysieke toestand. Vervolgens komt de waardering op basis van inhoudelijke kwaliteit.

Het gaat om de volgende criteria:

  • a.

    Zeldzaamheidswaarde

  • b.

    Informatiewaarde

  • c.

    Ensemblewaarde

  • d.

    Representativiteit

1. Zeldzaamheidswaarde

Zeldzaamheid: De mate waarin een bepaald type monument schaars is (of is geworden) voor een periode of in een (deel-)gebied.

Parameters

  • 1.

    Het aantal vergelijkbare monumenten van goede fysieke kwaliteit uit dezelfde periode, binnen Apeldoorn waarvan de aanwezigheid is vastgesteld

  • 2.

    Idem, op basis van een recente en specifieke verwachtingskaart

Operationalisering

Zeldzaamheid is een relatief begrip. De beoordeling van zeldzaamheid berust op het huidige inzicht in de inhoud en samenstelling van het bodemarchief. Zeldzaamheid wordt beoordeeld als ‘laag’ (score 1), indien in Apeldoorn nog een groot aantal vergelijkbare monumenten uit dezelfde periode bewaard zijn gebleven die in een vergelijkbare of betere conditie verkeren. Dit kan worden vastgesteld op basis van feiten (een beschikbare inventarisatie), maar ook op een verwachting, mits deze is gebaseerd op een recente en specifieke verwachtingskaart.

Zeldzaamheid wordt beoordeeld als ‘hoog’ (score 3), indien het om een uniek monument gaat of als er in Apeldoorn niet of nauwelijks vergelijkbare monumenten bekend zijn. In de overige gevallen volgt een score als ‘midden’.

2. Informatiewaarde

Informatiewaarde: De betekenis van een monument als bron van kennis over het verleden.

Parameters

  • 1.

    Opgraving/onderzoek van vergelijkbare monumenten binnen Apeldoorn (minder/meer dan 5 jaar geleden; volledig/partieel)

  • 2.

    Recent en systematisch onderzoek van Apeldoorn

  • 3.

    Recent en systematisch onderzoek van de betreffende archeologische periode

  • 4.

    Passend binnen een eventueel op te stellen gemeentelijk onderzoeksprogramma

Operationalisering

Informatiewaarde wordt bepaald door de mate waarin (een opgraving van) het monument een bijdrage kan leveren aan nieuwe kennisvorming over het verleden.

De informatiewaarde wordt mede bepaald door de ensemblewaarde.

De informatiewaarde van een monument wordt bepaald door middel van een score, die is gebaseerd op een analyse van kennislacunes en actuele vraagstellingen.

In eerste instantie is bepalend de huidige stand van kennis over vergelijkbare monumenten uit dezelfde periode in Apeldoorn. Er zijn verschillende soorten kennislacunes te onderscheiden, die al dan niet gecombineerd kunnen voorkomen:

  • 1.

    geografische kennislacunes: witte vlekken op de archeologische kaart, d.w.z. gebieden waarvan relatief weinig gegevens bekend zijn;

  • 2.

    chronologische kennislacunes: tijdvakken en/of perioden waarover we nog relatief slecht geïnformeerd zijn;

  • 3.

    inhoudelijke of thematische kennislacunes: deze hebben betrekking op uiteenlopende aspecten van de geschiedenis van Nederland.

Als de zeldzaamheid ‘hoog’ is beoordeeld, is de informatiewaarde veelal ook ‘hoog’. De andere scores kunnen verschillen: ook bij veel voorkomende typen van monumenten kunnen kennislacunes bestaan terwijl anderzijds een monument dat op zeldzaamheid gemiddeld scoort, kan behoren tot een categorie waarover veel informatie voorhanden is.

3. Ensemblewaarde (archeologische en landschappelijke context)

Ensemblewaarde (of contextwaarde): De meerwaarde die aan een monument wordt toegekend, op grond van de mate waarin sprake is van een archeologische context en van een landschappelijke context.

Parameters

  • 1.

    Synchrone context (voorkomen van monumenten uit dezelfde periode binnen de microregio)

  • 2.

    Diachrone context (voorkomen van monumenten uit op een volgende perioden binnen de microregio)

  • 3.

    Landschappelijke context (fysisch- en historisch-geografische gaafheid van het contemporaine landschap)

  • 4.

    Aanwezigheid van contemporaine organische sedimenten in de directe omgeving

Operationalisering

Archeologische context: heeft betrekking op de aanwezigheid en de informatiewaarde van andere in de nabije omgeving aanwezige bronnen van archeologische informatie.

Het gaat daarbij om de vraag:

  • 1.

    of zich in de nabije omgeving meer monumenten uit dezelfde archeologische periode bevinden, waardoor inter-site analyse mogelijk is,

  • 2.

    of er monumenten voorkomen uit meerdere perioden, waardoor het mogelijk is om de ontwikkeling te bestuderen.

In stedelijk gebied is de archeologische context binnen de historische kernen vrijwel altijd zeer sterk aanwezig. In het voormalig buitengebied, dat nu ingebouwd is, kan dit variëren.

Landschappelijke context: is de mate waarin het oorspronkelijke landschap nog aanwezig en/of herkenbaar is, daarbij is ook de aanwezigheid van organische sedimenten in de omgeving van een monument van belang. Deze elementen dragen in hoge mate bij aan de mogelijkheden tot onderzoek van toenmalige landschappen en landgebruik.

In stedelijk gebied is de landschappelijke context, uitzonderingen daargelaten, of niet van toepassing of grotendeels verloren gegaan en dus laag. Als dit begrip als stedelijk landschap wordt geïnterpreteerd, dan vallen de waardevolle gebieden onder de historische binnensteden.

De ensemblewaarde wordt bepaald op basis van de ‘nabije omgeving’. Relevant is dus niet de gemeente als geheel, maar het archeologisch-landschappelijk samenstel. Een punt van aandacht is hier de archeologische neerslag van de interactie tussen platteland en stad (historische binnensteden). Door de nadere taakverdeling binnen het archeologisch bestel worden de archeologische monumenten in het stedelijk gebied veelal binnen de gemeente gewaardeerd, terwijl het omringende platteland veelal door provincie of rijk wordt gewaardeerd. Er moet voor worden gewaakt dat hierdoor de eerder genoemde interactie wordt ondergewaardeerd.

De ensemblewaarde wordt vastgesteld op basis van beide contexten. In principe wordt daarbij uitgegaan van de resultaten van het inventariserende veldonderzoek (incidenteel zal ook een bureauonderzoek al voldoende informatie opleveren). Deze informatie wordt bekeken in combinatie met aanvullende gegevens over de omgeving dan wel de verwachting daarover, gebaseerd op de gemeentelijke archeologische beleidskaart. Deze vergelijking levert de basis voor de beoordeling van de landschappelijke context en kan aanvullende overwegingen leveren bij de beoordeling van de archeologische context.

Indien beide contexten niet meer in voldoende mate aanwezig zijn, wordt de ensemblewaarde als ‘laag’ beoordeeld, indien één van beide niet (meer) aanwezig is of beduidend is aangetast, is de beoordeling ‘midden’, en als beide nog in hoge mate voorhanden zijn, volgt waardering als ‘hoog’.

4. Representativiteit

Representativiteit: De mate waarin een bepaald type monument karakteristiek is voor een periode, dan wel voor Apeldoorn.

Parameters

  • 1.

    Kenmerkendheid voor Apeldoorn en/of een bepaalde periode

  • 2.

    Het aantal vergelijkbare monumenten van goede fysieke kwaliteit uit dezelfde periode binnen Apeldoorn waarvan de aanwezigheid is vastgesteld en waarvan behoud is gegarandeerd

  • 3.

    Idem, op basis van een recente en specifieke verwachtingskaart

Operationalisering

Voor het inhoudelijke waardeoordeel is ook het criterium representativiteit van belang, wat alleen relevant is indien bij het uitvoeren van de waardering het vermoeden bestaat dat duurzaam behoud van het monument gerealiseerd kan worden.

De waarde van het oordeel over de representativiteit neemt toe, naarmate meer informatie beschikbaar is over vergelijkbare monumenten uit dezelfde periode en hetzelfde gebied. Er zijn er veel van en er is relatief veel van bekend.

Dat betekent dat dergelijke monumenten meestal niet op de eerste drie inhoudelijke criteria (zeldzaamheid, informatie en ensemble) voor selectie in aanmerking zullen komen.

Om wel tot een evenwichtige steekproef te komen, dient in principe - op basis van een inventarisatie - een waardering op basis van representativiteit plaats te vinden.

§ 3. Waardering in stedelijk gebied

In stedelijk gebied gelden omstandigheden die het beoordelen volgens het te behandelen stramien compliceren.

  • 1.

    Er is vaak geen mogelijkheid tot het doorlopen van de in de vorige paragrafen beschreven stappen. De ruimte voor inventariserend veldonderzoek is er vaak niet en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) of andere verwachtingskaarten zijn voor het stedelijk gebied niet aanwezig.

  • 2.

    De economische druk op de grond in stedelijk gebied is vaak hoog.

  • 3.

    De waarde van archeologische terreinen in het stedelijk gebied hangt samen met de historische ontwikkeling van Apeldoorn en de andere dorpskernen. Uit deze, archeologisch bezien, relatief recente periode zijn veelal nog gebouwde monumenten (huizen, kerken, muren e.d.) en structuren (pleinen, grachten, straten e.d.) bewaard gebleven en zichtbaar. De waardering van de archeologische terreinen kan dus niet los worden gezien van deze gelijktijdige of in de tijd opvolgende fenomenen in casu de gehele (historische) stedelijke context.

Dit laatste punt maakt duidelijk dat in stedelijk gebied onderscheid moet worden gemaakt tussen enerzijds de historische binnensteden en anderzijds het landelijk gebied dat na circa 1850 is overbouwd. Voor de waardering van de sites in dit laatste gebied gelden, ondanks de extra complicaties, de criteria zoals die in de paragrafen hiervoor zijn behandeld.

Waar het gaat om historische stads- of dorpskernen kan er vanuit worden gegaan dat deze gebieden een samenhangend conglomeraat van archeologische waarden herbergen. In dat opzicht zijn de historische stads- of dorpskernen in principe beschermenswaardig.

Op microniveau kunnen ook binnen de stad Apeldoorn waardestellingen worden verricht. Deels zullen de criteria hiervoor - met name de fysieke kwaliteit - niet principieel afwijken van de algemeen geldende. Wanneer het gaat om de inhoudelijke criteria kunnen in de stad echter extra nuances worden aangebracht. Het spreekt vanzelf dat dit alleen kan, wanneer men over een goed inzicht in het bodemarchief - inclusief verstoringen- op microniveau beschikt en tevens zicht heeft op de historische ontwikkeling, de ligging van bijzondere gebouwen e.d. Op deze wijze kan voor een historische binnenstad een kaart van beschermenswaardige archeologische monumenten worden verkregen.

Bijlage 4

Selectiecriteria voor aanwijzing dan wel intrekking van gemeentelijk beschermde stads- en dorpsgezichten

I Cultuurhistorische waarde

  • 1.

    Belang van het gebied als bijzondere uitdrukking van een culturele, sociaaleconomische of geestelijke ontwikkeling.

  • 2.

    Belang van het gebied als bijzondere uitdrukking van een geografische, landschappelijke of bestuurlijke ontwikkeling.

  • 3.

    Belang van het gebied als bijzondere uitdrukking van een technische, structurele of functionele ontwikkeling.

  • 4.

    Belang van het gebied wegens innovatieve waarde of pionierskarakter.

II Historisch-ruimtelijke of stedenbouwkundige waarde

  • 5.

    Belang van het gebied voor de geschiedenis van de ruimtelijke ordening of stedenbouw.

  • 6.

    Belang van het gebied wegens de bijzondere samenhang tussen functies, schaal en verschijningsvorm van bebouwing, wegen, wateren, groenvoorziening en open ruimten in relatie tot de regionale of lokale ontwikkelingsgeschiedenis.

  • 7.

    Belang van het gebied wegens hoogwaardige ruimtelijke, esthetische of functionele kwaliteiten, op basis van een herkenbaar stedenbouwkundig concept.

  • 8.

    Belang van het gebied wegens bijzondere verkaveling, inrichting van de openbare ruimte of specifieke functies.

III Situationele waarde

  • 1.

    Belang van het gebied wegens de bijzondere samenhang van historisch-ruimtelijke, structurele, esthetische of functionele kwaliteiten van bebouwde en onbebouwde ruimten in relatie tot hun stedelijke of landschappelijke omgeving.

  • 2.

    Belang van het gebied wegens de hoogwaardige kwaliteiten van de bebouwing en hun groepering in relatie met groenvoorziening, wegen, wateren of terreingesteldheid.

IV Gaafheid of herkenbaarheid

  • 1.

    Belang van het gebied wegens de herkenbaarheid of gaafheid van de oorspronkelijke historisch-ruimtelijke structuur, bebouwing en functionele opzet als geheel.

  • 2.

    Belang van het gebied wegens de architectonische gaafheid van de oorspronkelijke bebouwing.

  • 3.

    Belang van het gebied wegens de structurele of visuele gaafheid van de stedelijke of landschappelijke omgeving.

V Zeldzaamheid

  • 1.

    Belang van het gebied wegens de unieke verschijningsvorm vanuit historisch-ruimtelijk, stedenbouwkundig, functioneel of landschappelijk oogpunt.

  • 2.

    Uitzonderlijk belang van het gebied wegens een of meer onder I t/m IV genoemde kwaliteiten.

De weging van de criteria kan verschillen, afhankelijk van de verschijningsvorm, de aard of de functie van het gezicht.

Toelichting Erfgoedverordening Apeldoorn 2023

Algemeen deel

Inleiding

Het gemeentelijk erfgoedbeleid verandert. Vooral de bundelingen van wetgeving in één Erfgoedwet en de invoering van de Omgevingswet (hierna: Ow) stimuleren zowel een meer integraal gemeentelijk erfgoedbeleid als de erkenning dat erfgoed een integraal onderdeel is van (de kwaliteit van) de fysieke leefomgeving. Door de invoering van deze twee wetten is het bereik van de gemeentelijke Erfgoedverordening in vergelijking met de verordening vóór 1 juli 2016 zowel breder – het betreft nu monumenten én cultuurgoederen – als smaller: belangrijke fysieke onderwerpen zoals de aanwijzing of bescherming van stads- of dorpsgezichten of archeologische waarden en verwachtingen worden steeds minder geregeld via een verordening en meer via het bestemmingsplan en straks, onder de Ow, het omgevingsplan. Per saldo leidt een en ander tot een vereenvoudigde Erfgoedverordening.

De Erfgoedverordening is vernieuwd vanwege de invoering van de nieuwe Erfgoedwet, per 1 juli 2016. De Erfgoedwet vervangt en integreert verschillende wettelijke regelingen op het gebied van het cultureel erfgoed. Naast de Erfgoedwet wordt besluitvorming over cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving op termijn geregeld via de Ow. De Erfgoedwet anticipeert op de invoering van de Ow door overgangsrecht als gevolg waarvan delen van de Monumentenwet 1988 van kracht blijven, tot de inwerkingtreding van de Ow. Daarom is deze verordening zowel gebaseerd op de Erfgoedwet als op de Monumentenwet 1988.

In de Ow wordt materieel gezien het bestaande stelsel van monumenten- en sloopvergunningen nagenoeg één-op-één overgenomen. Wel vindt op een aantal wetstechnische, procedurele en inhoudelijke punten stroomlijning plaats, die samenhangt met de samenvoeging met andere stelsels en de achterliggende vereenvoudigingsgedachte. Ook bepalingen over taken en bevoegdheden van de gemeentelijke monumentencommissies, de aanwijzing van gemeentelijke beschermde stads- of dorpsgezichten en in dat kader het opstellen van beschermende bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen) en de bepalingen over de archeologische monumentenzorg in bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen gaan over naar de Ow.

In Apeldoorn vervangt de Erfgoedverordening de Monumentenverordening uit 2012. De Erfgoedverordening is gebaseerd op de model-erfgoedverordening van de VNG en op de oude Monumentenverordening. Het artikel dat daarin was opgenomen over de aanwijzing en bescherming van gemeentelijke beeldbepalende panden keert in de Erfgoedverordening weer terug.

Voor de Erfgoedverordening is ook een vertaling van actiepunten uit het Coalitieakkoord 2022-2026 gemaakt. Het Coalitieakkoord is gericht op het versterken van de kwaliteit van Apeldoorn. Daarbij wordt de Brede Welvaart als kapstok gebruikt. Brede Welvaart betekent dat we de groei van welvaart niet beperken tot economische groei, maar dat we ook kijken naar de gevolgen van onze acties voor onze leefomgeving en onze maatschappij.

Als het gaat om de bescherming van ons erfgoed betekent dit dat de gemeente de eigenaar meer wil betrekken en de doorlooptijd van processen wil versnellen. In de Erfgoedverordening is daartoe opgenomen dat het college op verzoek van eigenaren een aanvraag voor het aanwijzen van gemeentelijke monumenten of gemeentelijke beeldbepalende panden in behandeling kan nemen. Daarbij vindt eerst een ambtelijke toets plaats aan de culturele erfgoedwaarden en ambities (het Grote verhaal van Apeldoorn en Nota Cultuur en Erfgoed). Daarnaast wordt beoordeeld of een aanwijzing geen belemmering inhoudt ten opzichte van gewenste sociale en economische ontwikkelingen (zogeheten Brede Welvaart) dan wel ruimtelijke ontwikkelingen (Omgevingsvisie). Ook worden de eigenaar en andere zakelijk gerechtigden gehoord. Nadat de ambtelijke toets is afgerond, beslist het college of het aanwijzingsproces zal worden vervolgd.

Het uitgangspunt bij aanvragen voor een omgevingsvergunning inzake een gemeentelijk beschermd monument, gemeentelijk beschermd beeldbepalend pand en gemeentelijk beschermd gezicht zal zijn dat ambtelijk advies wordt ingewonnen. Indien een ambtelijke toetser twijfelt over de beoordeling van de aanvraag of wanneer het gaat om een complexe(re) beoordeling, kan de Commissie Omgevingskwaliteit om advies wordt gevraagd. Inschakeling van de Commissie is daarmee maatwerk.

Reikwijdte

De Erfgoedwet integreert vanaf juli 2016 de Regeling materieelbeheer museale voorwerpen 2013, de Wet verzelfstandiging museale diensten, de Monumentenwet 1988, de Wet tot behoud van cultuurbezit, de Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 1970 inzake onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen en de Wet tot teruggave cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied. Met de inwerkingtreding van de Ow vervalt daaruit het onderdeel Monumentenwet 1988, dat overgaat naar de Ow.

In aansluiting op de Erfgoedwet is in 2016 gekozen voor een brede Erfgoedverordening die conform het begrip ‘cultureel erfgoed’ ziet op zowel onroerend cultureel erfgoed (monumenten en stads- en dorpsgezichten) als roerend cultureel erfgoed (cultuurgoederen).

Deze verordening ziet in beginsel niet meer op archeologie. Archeologische waarden moesten ook voor de Ow worden geborgd via het ruimtelijke spoor (lees: de bestemmingsplannen en de afwijkvergunning op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo)) op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening en artikel 5.2 van het Besluit omgevingsrecht. Omdat er binnen de gemeente nog bestemmingsplannen zijn waarin de bescherming van archeologische monumenten niet is opgenomen die na de inwerkingtreding van de Ow deel uitmaken van het (tijdelijk) omgevingsplan, is in het overgangsrecht afzonderlijk in een vangnetbepaling voorzien (artikel 33).

Wettelijke grondslag

De grondslag voor deze verordening bestaat uit artikel 3.16 van de Erfgoedwet en artikel 38 van de Monumentenwet 1988. Na inwerkingtreding van de Ow zal in de Erfgoedwet (artikel 3.16, vierde lid) zijn opgenomen dat deze verordening geen regels bevat over de fysieke leefomgeving als bedoeld in artikel 2.4 van de Ow. Dit geldt met een geplande overgangstermijn tot en met 2031.

Artikelsgewijs

Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.

Artikel 1. Definities

De wettelijke definities uit artikel 1.1 van de Erfgoedwet gelden onverkort voor de begrippen die gebruikt worden in deze verordening, nu deze verordening berust op artikel 3.16 van de Erfgoedwet en derhalve in samenhang met de Erfgoedwet moet worden gelezen. Artikel 1 van deze verordening bevat daarom, naar analogie met de model-erfgoedverordening VNG, uitsluitend de begrippen ‘gemeentelijk beschermd cultuurgoed’, ‘gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht’, ‘gemeentelijk beschermde verzameling’, ‘gemeentelijk monument’, ‘minister’ en ‘omgevingsvergunning’ waarvan de definitie moet worden omschreven of die kortheidshalve zijn gegeven en die niet reeds (in deze vorm) in artikel 1.1 van de Erfgoedwet zijn gegeven. Daarnaast zijn de volgende begrippen toegevoegd: ‘gemeentelijk beeldbepalend pand’, ‘gemeentelijke monumentenlijst’, ‘lijst van gemeentelijke beschermde beeldbepalende panden’, ‘lijst van gemeentelijke beschermde stads- en dorpsgezichten’ en ‘selectiecriteria’.

De voor deze verordening relevante begrippen uit de Erfgoedwet zijn voorts:

  • -

    archeologisch monument: terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen;

  • -

    archeologische vondst: overblijfsel, voorwerp of ander spoor van menselijke aanwezigheid in het verleden afkomstig van een archeologisch monument;

  • -

    beschermd cultuurgoed: cultuurgoed dat:

    • a.

      als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3.7, eerste lid, van de Erfgoedwet;

    • b.

      voorkomt in een opsomming als bedoeld in artikel 3.7, derde lid, van de Erfgoedwet; of

    • c.

      in geval van de aanwijzing van een beschermde verzameling op grond van artikel 3.8, eerste lid, van de Erfgoedwet, zolang nog geen opsomming voor die verzameling is vastgesteld, redelijkerwijs onder de algemene omschrijving van die beschermde verzameling valt;

  • -

    beschermde verzameling: verzameling die is aangewezen op grond van artikel 3.7, tweede lid, van de Erfgoedwet;

  • -

    cultureel erfgoed: uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden;

  • -

    cultuurgoed: roerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed;

  • -

    kerkelijk monument: monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging;

  • -

    monument: onroerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed;

  • -

    normaal onderhoud: noodzakelijke reguliere werkzaamheden die gericht zijn op het behoud van monumentale waarde;

  • -

    rijksmonument: monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het rijksmonumentenregister;

  • -

    rijksmonumentenregister: register als bedoeld in artikel 3.3, van de Erfgoedwet;

  • -

    verzameling: cultuurgoederen die uit cultuurhistorisch of wetenschappelijk oogpunt bij elkaar horen.

Artikel 2. Gemeentelijk erfgoedregister

Het gemeentelijk erfgoedregister heeft betrekking op al het gemeentelijk (beschermd) aangewezen cultureel erfgoed als dat krachtens deze verordening is gebeurd. Het gaat om door het gemeentebestuur zelf aangewezen monumenten, stads- of dorpsgezichten, beeldbepalende panden, cultuurgoederen of verzamelingen.

Tweede lid, onder b

Hier is geregeld dat ook informatie over rijksmonumenten die in de gemeente zijn gelegen in het gemeentelijk erfgoedregister worden opgenomen. Op grond van de Erfgoedwet ontvangt het college deze informatie in afschrift van de minister bij de inschrijving in het rijksmonumentenregister. Het kan ook gaan om informatie via instructies als bedoeld in artikel 2.34, vierde lid, van de Ow betreffende een locatie met de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht.

Gelet op de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (hierna: Wkpb) dienen gemeenten uiterlijk op 1 januari 2021 hun publiekrechtelijke beperkingen op onroerende zaken geregistreerd te hebben in de Basisregistratie kadaster publiekrechtelijke beperkingen (hierna: BRK-PB). Dit geldt ook voor gemeentelijke monumenten plus gemeentelijk beschermde stads- of dorpsgezichten. Beperkingen kunnen niet alleen meer op kadastrale percelen worden geregistreerd, maar ook op basis van Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG)-objecten (bijvoorbeeld een woning of een bedrijfspand), Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT)-objecten (bijvoorbeeld een brug) en vrije contouren (bijvoorbeeld een verontreinigingscontour).

Na de inwerkingtreding van de Ow is het de bedoeling dat bestaande ruimtelijke beperkingen te zien zijn in het Digitaal Stelsel Omgevingswet - Landelijke Voorziening (DSO-LV), mogelijk per tranche. Dit geldt ook voor nog aan te wijzen nieuwe beperkingenbesluiten met name op basis van het omgevingsplan. Levering aan de openbare registers en bijhouding in de BRK-PB komt voor deze besluiten dan te vervallen. De beperkingen die vóór de inwerkingtreding Ow in de BRK-PB zijn opgenomen, komen tot en met 2029 te vervallen wanneer ze worden vervangen door nieuwe beperkingenbesluiten op basis van de Ow.

Artikel 3. Aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

Dit artikel maakt het mogelijk dat topstukken van het gemeentelijk cultuurbezit worden aangewezen als gemeentelijk beschermde cultuurgoederen of gemeentelijk beschermde verzamelingen, voor zover deze niet al voor het Nederlandse cultuurbezit als beschermde cultuurgoederen zijn aangewezen door de minister op grond van artikel 3.7 van de Erfgoedwet of door gedeputeerde staten op grond van de provinciale erfgoedverordening krachtens artikel 3.17 van de Erfgoedwet. Een cultuurgoed is een roerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed. Daarbij kan het gaan om kunstwerken en geschiedkundige en wetenschappelijke objecten of een verzameling van cultuurgoederen. Een verzameling cultuurgoederen bestaat uit objecten die vanuit cultuurhistorisch of wetenschappelijk oogpunt bij elkaar horen. In Apeldoorn is een gemeentelijke kunstcollectie aanwezig met onder meer schilderijen en kunst in de openbare ruimte.

De formele gevolgen van een aanwijzing van een cultuurgoed of verzameling als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling zijn beperkt: ingevolge artikel 2 van deze verordening zullen ze ingeschreven dienen te worden in het gemeentelijk erfgoedregister en er geldt op grond van het derde lid, in aanvulling op artikel 4.18 van de Erfgoedwet, een adviesverplichting bij een eventuele vervreemding daarvan door de gemeente of wanneer de gemeente afstand wil doen van het eigendom of de zorg voor het cultuurgoed dat of de verzameling die aan haar was toevertrouwd. De aanwijzing heeft daarnaast vooral een symbolische betekenis en geeft uitdrukking aan het belang dat de gemeente stelt in het betreffende cultuurgoed of de betreffende verzameling.

De aanwijzing van gemeentelijk beschermde cultuurgoederen en verzamelingen kan uitsluitend betrekking hebben op cultuurgoederen en verzamelingen die in eigendom zijn van de gemeente of cultuurgoederen en verzamelingen waarvan de zorg aan de gemeente is toevertrouwd. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij cultuurgoederen die door de gemeente in bruikleen zijn verkregen uit collecties van derden. Voor aanwijzing van dergelijke cultuurgoederen is overeenstemming met de eigenaar een vereiste. Het college moet voorts in het geval van een schenking, erfstelling, legaat of aankoop eventuele beperkende of andere juridische voorwaarden in acht nemen.

Er kan op grond van deze verordening geen sprake zijn van de aanwijzing van cultuurgoederen van derden als gemeentelijk beschermde cultuurgoederen of verzamelingen, zonder toestemming van de eigenaar.

Er bestaat onvoldoende wettelijke grondslag om bij verordening een juridisch beschermingsregime eenzijdig aan een andere eigenaar op te leggen, zoals dat geldt voor de op rijksniveau beschermde cultuurgoederen (zie hoofdstuk 4 van de Erfgoedwet). Van een eventuele aanwijzing zou daardoor geen enkele beschermde werking uitgaan. Daarom is ervan afgezien een aanwijzingsbevoegdheid voor het college te creëren.

Artikel 4. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling

Dit artikel bepaalt o.a. dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als gemeentelijk beschermd cultuurgoed of gemeentelijk beschermde verzameling dezelfde adviesprocedure geldt als bij onder meer de aanwijzing daarvan; over het voornemen daartoe kan het college ingevolge de verwijzing naar artikel 3, vierde lid, advies vragen aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan de plaatsaanduiding i.v.m. verhuizing van een cultuurgoed naar een andere locatie ter plekke of omdat het in tijdelijke bruikleen wordt gegeven aan een museum. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft door de minister of een provincie wordt aangewezen als beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling.

Artikel 5. Aanwijzing als gemeentelijk monument

Dit artikel regelt de toekenning van de status van gemeentelijk monument aan een monument of archeologisch monument (een tuin en een park vallen binnen het begrip ‘monument’, natuurlandschap niet). De aanwijzing vergt een belangenafweging tussen het met de aanwijzing te dienen belang en de overige bij de aanwijzing betrokken belangen, waaronder planologische en/of economische belangen of het gebruik van het monument of archeologisch monument. Deze formulering is ontleend aan artikelen 3.1, eerste lid, en 3.16, tweede lid, van de Erfgoedwet.

Het college heeft beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een monument of archeologisch monument als gemeentelijk beschermd monument; er geldt bovendien niet zoiets als de voorheen gehanteerde vijftigjarengrens voor monumenten. Bij de afweging van belangen die daarbij een rol spelen moeten ook de belangen van het gebruik ten opzichte van de te beschermen monumentale waarde uitdrukkelijk en gemotiveerd naar voren komen.

Artikel 2 van de Monumentenverordening Apeldoorn 2012 (vergelijkbaar met het oude artikel 2, eerste lid, van de Monumentenwet 1988) over het gebruik van het monument, keert echter niet terug in deze verordening. Voor de aanwijzing als gemeentelijk monument voegt de bepaling over het gebruik van het (archeologisch) monument geen belang toe dat niet al op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient te worden meegewogen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gaat het bij een besluit over de aanwijzing als beschermd monument om de afweging van het algemeen belang dat is gemoeid met de bescherming van het cultureel erfgoed tegen de belangen die de eigenaar heeft bij al dan niet aanwijzing. Het gebruik van het monument wordt beschouwd als een aspect van de belangen van de eigenaar en behoeft daarom niet afzonderlijk te worden benoemd.

Artikel 6. Voornemen tot aanwijzing

Ieder monument is gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet per definitie een onroerende zaak (een bouwwerk of (groen)aanleg). Ieder archeologisch monument omvat ten minste één onroerende zaak (het terrein, dat vanwege en samen met de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen, gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt aangemerkt als archeologisch monument).

Voor alle zakelijke gerechtigden op de betreffende onroerende zaken is ontvangst van het voornemen van een aanwijzing door het college van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wkpb. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers ten aanzien van de onroerende zaak.

Artikel 7. Voorbescherming

Het kan wenselijk zijn om ook ten aanzien van gemeentelijke monumenten in voorbescherming te voorzien. Dat gebeurt met dit artikel. De voorbescherming start zodra het college het voornemen tot aanwijzing heeft bekendgemaakt aan de zakelijk gerechtigden. De voorbescherming voor gemeentelijk monumenten is gebaseerd op artikel 1 van de Wkpb en vergelijkbaar met de voorbescherming voor rijksmonumenten die voortvloeide uit artikel 5 van de Monumentenwet 1988 (dat, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van Erfgoedwet, tot inwerkingtreding van de Ow blijft gelden voor rijksmonumenten). De voorbescherming van rijksmonumenten loopt onder de Ow via de definities ‘voorbeschermd rijksmonument’ en ‘rijksmonumentenactiviteit’ en de vergunningplicht in artikel 5.1, eerste lid, onder b, van de Ow. Een rijksmonumentenactiviteit is vergunningplichtig en betreft gelet op de definitie ook voorbeschermde rijksmonumenten. In de definitie van ‘voorbeschermd rijksmonument’ staat wat er onder wordt verstaan (hetzelfde als tot 1 januari 2024).

Artikel 8. Advies gemeentelijke adviescommissie (Commissie Omgevingskwaliteit)

Artikel 15 van de Monumentenwet 1988 blijft van kracht tot de invoering van de Ow. Op grond van dat artikel dient ten minste in de onderhavige verordening te zijn geregeld de inschakeling van “een commissie op het gebied van de monumentenzorg die in elk geval tot taak heeft te adviseren over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.” Binnen de commissie zijn enkele leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg. Hiertoe behoort ook de archeologische monumentenzorg.

Onder de Ow zal op basis van artikel 17.9 een gemeentelijke adviescommissie ingesteld moeten worden die tot taak heeft te adviseren over de aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit, voor zover het andere dan archeologische monumenten betreft. Ook daarbinnen dienen enkele leden deskundig te zijn op het gebied van de monumentenzorg. Het gaat (onder de Ow) om een adviescommissie met een bredere taak voor de omgevingskwaliteit, waarin de erkenning ligt van het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap.

Het gaat daarbij (onder de Ow) zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de intrinsieke waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden en aan dier- en plantensoorten. De Ow maakt uitdrukkelijk een bredere taakstelling van deze adviescommissie mogelijk. De rol van gemeentelijke adviescommissie wordt in de gemeente Apeldoorn sinds 2020 ingevuld door de Commissie Omgevingskwaliteit.

De huidige Commissie Omgevingskwaliteit in Apeldoorn heeft al een bredere taak voor de omgevingskwaliteit en omvat deskundige leden die de volgende disciplines vertegenwoordigen: cultuurhistorie en architectuurhistorie, architectuur, landschapsarchitectuur, stedenbouw, leefbaarheid, restauratiearchitectuur en bouwhistorie.

Artikel 9. Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

Eerste lid

Wat betreft de termijn is aangesloten bij de termijn die gehanteerd wordt in de Erfgoedwet (artikel 3.2, derde lid).

Artikel 10. Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

Eerste lid

Dit artikel geldt naast de algemene verplichting tot bekendmaking van besluiten op basis van de Awb. Ontvangst van de aanwijzing door het college is voor alle zakelijk gerechtigden van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wkpb. Op een aanwijzingsbesluit is deze wet ook van toepassing. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers.

Tweede lid

De registratie van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister is een louter administratieve verrichting en niet een besluit. Overigens zal van de aanwijzing ook inschrijving in het gemeentelijke beperkingenregister en in het kadaster plaatsvinden op grond van artikel 1, onder c en e, van de Wkpb.

Artikel 11. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

Dit artikel bepaalt dat op het schrappen uit het register van een aanwijzing als gemeentelijk monument dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hierin bepaald dat de aanwijzing als gemeentelijk monument vervalt zodra een monument is opgenomen in het rijksmonumentenregister, in een provinciaal erfgoedregister of een provinciale omgevingsverordening.

Artikel 12. Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Dit artikel is voor gemeentelijke monumenten naar analogie met artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 geschreven, zoals dat is gewijzigd door artikel 10.18 van de Erfgoedwet, met inbegrip van de instandhoudingsplicht die daarbij is geïntroduceerd.

Het verbod op beschadigen en vernielen van rijksmonumenten en voorbeschermde rijksmonumenten wordt onder de Ow geregeld in artikel 13.12 van het Besluit activiteiten leefomgeving (hierna: Bal).

Artikel 13. Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

Dit artikel is oorspronkelijk gebaseerd op artikel 2.2 van de Wabo en vanwege het overgangsrecht tot en met 2031 inhoudelijk zoveel mogelijk gelijk gebleven. Wel is een bepaling conform artikel 3.11 van het Bal onder andere handelend over rijksmonumentenactiviteiten bij begraafplaatsen en grafmonumenten toegevoegd.

Artikel 14. Weigeringsgronden

In het eerste lid ligt op grond van de belangenafweging die moet worden gemaakt tevens besloten dat rekening wordt gehouden met het gebruik van het monument. In het tweede lid is voor wat betreft de vereiste overeenstemming met de eigenaar van een kerkelijk monument aangesloten bij artikel 3.2a van de Wabo. Dit geldt ook deels voor artikel 16.58 van de Ow, maar er is geen gebruik gemaakt van het eerste lid van dit artikel waarin wordt gesproken over “overleg” en niet over “overeenstemming” omdat dit de kerkelijke eigenaar minder rechten geeft.

Artikel 16. Intrekking omgevingsvergunning

De gronden voor intrekking staan vanaf 1 januari 2024 in artikel 5.40 Omgevingswet. De intrekkingsgronden a t/m d zijn aanvullend en kunnen dus mee in het overgangsrecht totdat het tijdelijke omgevingsplan definitief wordt in 2032.

Artikel 18. Aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- en dorpsgezicht

Dit artikel geeft de mogelijkheid aan de gemeenteraad om gemeentelijke stads- en dorpsgezichten aan te wijzen, die vervolgens krachtens het omgevingsplan moeten worden beschermd. Het is mogelijk dat het tijdelijke omgevingsplan, onderdelen van het bestemmingsplan of de beheersverordening, als beschermend worden aangemerkt. Dit is vergelijkbaar met de tot inwerkingtreding van de Ow nog geldende artikelen 35 en 36 van de Monumentenwet 1988 voor rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten. Daarna is het aanwijzen van gemeentelijke stads- of dorpsgezichten mogelijk via deze verordening (tot het eind van de overgangsfase) of het omgevingsplan. Voor de bescherming van rijksmonumenten binnen het gemeentelijke stads- of dorpsgezicht geldt dan de artikelen 5.1 en 5.22 van de Ow en voor gemeentelijke monumenten artikel 12. Ook het Rijk zal de bescherming van nieuwe stads- en dorpsgezichten van landelijke betekenis dan op basis van de Ow regelen via een instructie aan de gemeenten, die zij moeten overnemen in hun omgevingsplan. Voor bestaande rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten geldt artikel 4.35 van de Invoeringswet Omgevingswet.

Zevende lid

De voorgaande leden zijn niet van toepassing op een stads- of dorpsgezicht dat via instructies de functie-aanduiding rijksbeschermd heeft op grond van artikel 2.34, vierde lid, van de Ow, of provinciaal beschermd heeft op grond van artikel 2.33, eerste lid, van de Ow.

In Apeldoorn zijn tot nu toe drie gemeentelijke beschermde gezichten aangewezen, dit zijn de Indische buurt, de Metaalbuurt en Wiesel. De gemeente wil ook jonger erfgoed gaan aanwijzen als gemeentelijk beschermd gezicht, namelijk wederopbouwgebied Kerschoten en gebieden die horen tot Post70-erfgoed (periode 1970-1990). Binnen een gemeentelijk beschermd gezicht kunnen zich een of meerdere monumenten bevinden. Een monument wordt in de Erfgoedwet als volgt gedefinieerd: “onroerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed". Dat is niet noodzakelijkerwijs een beschermd monument.

Gemeentelijk beschermde gezichten kunnen ook ensembles, straten of stedenbouwkundige structuren zijn.

In bijlage 4 zijn de selectiecriteria voor de aanwijzing van gemeentelijk beschermde stads- en dorpsgezichten opgenomen.

Artikel 19. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

Dit artikel bepaalt o.a. dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft door de minister of een provincie wordt aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan wijzigingen i.v.m. de verandering van bijvoorbeeld straatnamen of huisnummers.

Artikel 20. Verbodsbepaling en aanvraag omgevingsvergunning

Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo gaf de gemeente de mogelijkheid om op basis van hun verordening het slopen in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht aan een omgevingsvergunningplicht te onderwerpen. Daaraan is hier uitvoering gegeven. Artikel 5.1, aanhef en onder a, van de Ow geeft de gemeenten de mogelijkheid een dergelijke verplichting op te nemen als een omgevingsplanactiviteit in het omgevingsplan. Totdat het omgevingsplan is aangepast, kan het verbod in de Erfgoedverordening blijven staan, in aanvulling op het overgangsrecht ten aanzien van de 2.2 van de Wabo activiteiten. De Ow regelt in de artikelen 22.2, 22.8 en 2.1a van het Omgevingsbesluit het overgangsrecht.

Artikelen 21 t/m 28. Betreffen de bescherming van gemeentelijke beeldbepalende panden

In Apeldoorn kennen we beeldbepalende panden. Dit is een pand, geen beschermd gemeentelijk monument zijnde, dat van algemeen belang is voor de gemeente als beeldondersteunend of beeldbepalend element in zijn omgeving.

Tot 12 februari 2012 was een beeldbepalend pand alleen aan te wijzen als deze binnen een beschermd stads- of dorpsgezicht lag. Al met de monumentenverordening die vanaf 12 februari 2012 gold is dat losgelaten en kan een beeldbepalend pand ook aangewezen worden als deze buiten een beschermd stads- en dorpsgezicht ligt. Buiten de beschermde gezichten werden karakteristieke panden beschermd via het bestemmingsplan.

Met inwerkingtreding van deze Erfgoedverordening worden geen nieuwe karakteristieke panden meer aangewezen en zijn bestaande karakteristieke panden vanaf 1 januari 2024 niet meer via het bestemmingsplan maar via het (tijdelijke) omgevingsplan beschermd. Vanaf inwerkingtreding van de nieuwe Erfgoedverordening worden alleen nog beeldbepalende panden aangewezen. Bij de overgang naar het definitieve omgevingsplan voor Apeldoorn worden de beeldbepalende en karakteristieken panden geïntegreerd.

Artikel 29. Bestuursdwang en Last onder dwangsom

Omdat gemeentelijk beschermde beeldbepalende panden beter beschermd moeten worden tegen beschadiging, vernieling of zelfs sloop is er voor gekozen om aan te sluiten bij de strafbepalingen van artikel 30.

In aanloop daar naar toe is het bij constateringen vaak effectiever en gunstiger ten aanzien van de mate van vernieling dan wel de mogelijkheid tot herstel om over te gaan tot bestuursdwang al dan niet in combinatie met een last onder dwangsom. Om dat mogelijk te maken is artikel 29 opgenomen in de verordening.

Artikel 30. Strafbepaling

Voorafgaand aan de strafbaarstelling is het bij constateringen vaak effectiever en gunstiger ten aanzien van de mate van vernieling dan wel de mogelijkheid tot herstel om over te gaan tot bestuursdwang al dan niet in combinatie met een last onder dwangsom. Om dat mogelijk te maken zijn deze extra handhavingsinstrumenten hier opgenomen in de verordening.

De strafbaarstelling geldt in aanvulling op de Ow en de Wet economische delicten (hierna: Wed). Het handelen zonder vergunning zoals vereist op grond van de artikelen 13 en 20, eerste lid, is strafbaar gesteld in de Wed (artikel 1a, onderdeel 2, na inwerkingtreding Ow). Voor inwerkingtreding van de Ow was dit ook strafbaar op grond van de Wed, onder verwijzing naar artikel 2.2 van de Wabo.

Art 154, tweede lid, van de Gemeentewet bepaalt dat de maximale boete die de gemeenteraad op overtreding van verordeningen kan stellen een geldboete van de tweede categorie is.

Artikel 18 verwijst naar de artikelen 12 en 13, vierde lid. Artikel 12 bevat de instandhoudingsverplichting van een gemeentelijk monument, zolang deze regel of verplichting nog niet in het omgevingsplan is opgenomen.

Als wordt gehandeld in strijd met de instandhoudingsverplichting, geldt deze strafbaarstelling en kan een boete worden opgelegd. Artikel 13, vierde lid, geeft het college de mogelijkheid om nadere regels te stellen in het belang van de monumentenzorg met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Als die nadere regels worden overtreden, geldt deze strafbaarstelling en kan een boete worden opgelegd.

Artikel 31. Toezichthouders

Toezichthouders zijn personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 5:11 Awb). Toezichthouders kunnen zowel individueel als categoraal worden aangewezen. In de artikelen 5:15 tot en met 5:19 Awb worden bevoegdheden aan toezichthouders toegekend.

Op basis van artikel 5:15 Awb is een toezichthouder bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoner. 'Plaatsen' is daarbij een ruim begrip en omvat niet alleen erven en andere terreinen, maar ook gebouwen (niet-woningen). Uit artikel 5.13 van de Wabo volgt dat de ambtenaren die op grond van artikel 31, eerste lid, belast zijn met het toezicht op de naleving ter zake van het bepaalde bij of krachtens de Wabo, voor zover het betreft activiteiten als bedoeld in artikel 2.2, daarnaast ook bevoegd zijn, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner. Dit laatste wordt in artikel 18.7 van de Ow geregeld.

Artikel 32. Vangnet archeologie

Op grond van artikel 38a Monumentenwet jo. artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening diende in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving opgenomen te worden van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Met de invoering van deze verplichting was de bescherming archeologische waarden in beginsel ruimtelijk geborgd. Alle bestemmingsplannen die na 2007 zijn geactualiseerd, moeten in principe voldoen aan deze eis. Er waren echter nog bestemmingsplannen van kracht van vóór de invoering van deze eisen. Om, mede gelet op de verplichtingen van het Verdrag van Valletta, ook voor de gronden waar deze ‘oude’ bestemmingsplannen nog gelden de bescherming van archeologische waarden te verzekeren, is dit artikel opgenomen. De strekking van dit artikel is te waarborgen dat mogelijk in deze gronden aanwezige archeologische waarden niet worden verstoord, tenzij daaraan aandacht is besteed die gelijkwaardig is aan waartoe artikel 5.130 van het Besluit kwaliteit leefomgeving verplicht, door middel van de verwachtingskaarten, een omgevingsvergunning of eigen onderzoek dat aan die eisen kan voldoen.

Artikel 22.4 van de Ow bevat een overgangsbepaling. Voorts bepaalt artikel 22.8, onder a, van de Ow dat gemeenten slechts beschermingsmaatregelen in hun omgevingsplan mogen opnemen inzake bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten.

Bij eventuele nadere regels van het college over het verrichten van archeologisch onderzoek zoals genoemd in het tweede lid van dit artikel kan bijvoorbeeld gedacht worden aan regels m.b.t. een programma van eisen of een plan van aanpak. Het tweede lid wordt, gelet op het vervallen van artikel 38 van de Monumentenwet 1988 en het inwerking treden van de Ow, rechtstreeks onderdeel van het tijdelijk omgevingsplan.