Verordening parkeerregulering en parkeerbelastingen 2024

Geldend van 01-04-2024 t/m heden

Intitulé

Verordening parkeerregulering en parkeerbelastingen 2024

De Raad van de gemeente Rotterdam,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 19 september 2023 (raadsvoorstel nr. 23bb006273/23bo007286);

gelet op de artikelen 149, 156 216, 225, 234 en 235 van de Gemeentewet en artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994;

overwegende dat:

de heffing en invordering van parkeerbelastingen en de parkeerregulering bij verordening wordt geregeld;

besluit:

Artikel 1 Definities

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • -

    bedrijf: natuurlijke persoon of rechtspersoon, niet zijnde bewoner, die is ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel;

  • -

    bedrijfsurenvergunning: vergunning verleend aan een bedrijf voor het parkeren van voertuigen van bezoekers dan wel medewerkers zonder bedrijfsparkeervergunning voor een maximaal aantal uren per maand.

  • -

    bezoekersvergunning: vergunning verleend aan een bewoner ten behoeve van bezoekers;

  • -

    centrale computer: computer van het bedrijf waarmee de gemeente Rotterdam een overeenkomst heeft gesloten, bestemd voor de registratie van parkeerbewegingen in het kader van het verlenen van diensten op het gebied van betaald parkeren met gebruik van een mobiele telefoon of een ander communicatiemiddel;

  • -

    dag: periode van 00.00 uur tot en met 23.59 uur, waarbij een gedeelte van een dag als een hele dag wordt aangemerkt;

  • -

    houder: degene die naar de omstandigheden als houder van een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorvoertuig dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het motorvoertuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven;

  • -

    mantelzorgvergunning: vergunning verleend aan een hulpbehoevende bewoner ten behoeve van zijn mantelzorg;

  • -

    motorvoertuig: voertuig als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 met inbegrip van brommobielen;

  • -

    parkeerapparatuur: parkeerautomaten, centrale computer en hetgeen naar maatschappelijke opvatting voor het overige onder parkeerapparatuur wordt verstaan;

  • -

    parkeerplaats bij parkeerapparatuur: weggedeelte, bestemd voor het parkeren van een motorvoertuig, waarbij parkeerapparatuur is opgesteld, of dat op andere wijze onder de werkingssfeer van parkeerapparatuur is gebracht;

  • -

    parkeerplaats voor belanghebbenden: weggedeelte, aangeduid door het zonale bord E9 van Bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, al dan niet voorzien van een onderbord, waarop uitsluitend geparkeerd mag worden door een houder van een vergunning;

  • -

    parkeren: gedurende een aaneengesloten periode doen of laten stilstaan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

  • -

    vergunning: door het college van burgemeester en wethouders verleende toestemming om een motorvoertuig te parkeren op parkeerplaatsen bij parkeerapparatuur of op parkeerplaatsen voor belanghebbenden, met een voor dat doel verstrekte informatiedrager of kenteken;

  • -

    vergunninghouder: natuurlijke of rechtspersoon aan wie een vergunning is verleend.

Artikel 2 Het verlenen van de vergunning

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan op een aanvraag, die schriftelijk of via internet is ingediend, een vergunning verlenen voor het parkeren op parkeerplaatsen bij parkeerapparatuur of parkeerplaatsen voor belanghebbenden.

  • 2. De vergunning wordt verleend voor een jaar, met stilzwijgende verlenging van telkens één jaar.

  • 3. De vergunning vermeldt ten minste:

    • a.

      naam en adres van de vergunninghouder en het kenteken van het motorvoertuig van de vergunninghouder of een code;

    • b.

      het gebied, het weggedeelte of de weggedeelten waarop de vergunninghouder met zijn motorvoertuig mag parkeren;

    • c.

      de geldigheidsduur van de vergunning.

  • 4. Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels stellen met betrekking tot:

    • a.

      het verlenen, intrekken en weigeren van vergunningen;

    • b.

      de geldigheid van vergunningen;

    • c.

      het gebruik van vergunningen.

Artikel 3 Overschrijven en aanpassen van de vergunning

  • 1. De vergunning is niet overdraagbaar.

  • 2. De vergunning is wel overdraagbaar op een ander lid binnen het huishouden van de vergunninghouder woonachtig op hetzelfde adres.

  • 3. Indien de vergunninghouder het motorvoertuig vervangt door een ander motorvoertuig, kan het college van burgemeester en wethouders op verzoek, schriftelijk of via internet, de vergunning aanpassen.

Artikel 4 Verbodsbepaling

  • 1. Het is verboden enig voorwerp, niet zijnde een motorvoertuig, te plaatsen of te laten staan:

    • a.

      op een parkeerplaats bij parkeerapparatuur;

    • b.

      op een parkeerplaats voor belanghebbenden.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan ontheffing verlenen van dit verbod.

  • 3. Het is verboden op een parkeerplaats voor belanghebbenden te parkeren:

    • a.

      zonder vergunning;

    • b.

      in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften.

  • 4. Overtreding van het eerste en het derde lid wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie.

Artikel 5 Belastbaar feit

Onder de naam ‘parkeerbelasting’ worden de volgende belastingen geheven:

  • a.

    een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een motorvoertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze;

  • b.

    een belasting ter zake van het parkeren van een motorvoertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze.

Artikel 6 Belastingplicht

  • 1. De belasting, bedoeld in artikel 5, onderdeel a, wordt geheven van degene die de vergunning heeft aangevraagd.

  • 2. De belasting, bedoeld in artikel 5, onderdeel b, wordt geheven van degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd.

  • 3. Als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd wordt mede aangemerkt:

    • a.

      degene die de belasting voldoet dan wel te kennen geeft of heeft gegeven de belasting te willen voldoen;

    • b.

      de houder van het motorvoertuig, zolang geen voldoening van de belasting genoemd in artikel 5, onderdeel b, heeft plaatsgevonden, met dien verstande dat:

      • 1°.

        een voor ten hoogste drie maanden aangegane huur- of leaseovereenkomst wordt overgelegd waaruit blijkt wie ten tijde van het parkeren de huurder of gebruiker van het motorvoertuig was, wordt niet de houder maar de huurder of gebruiker aangemerkt als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd;

      • 2°.

        indien blijkt dat een ander in het kentekenregister had moeten staan ingeschreven, die ander wordt aangemerkt als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd.

  • 4. De belasting, bedoeld in artikel 5, onderdeel b, wordt niet geheven van de houder van het motorvoertuig als bedoeld in het derde lid, onderdeel b, indien deze aannemelijk maakt dat ten tijde van het parkeren tegen zijn wil een ander van het motorvoertuig gebruik heeft gemaakt en dat hij dit redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.

Artikel 7 Maatstaf van heffing, belastingtarieven, belastingtijdvak en de straten waarop deze van toepassing zijn

Met betrekking tot de belasting, bedoeld in artikel 5, onderdeel b, worden de maatstaf van heffing, het belastingtarief, het belastingtijdvak en de straten waarop deze van toepassing zijn, vermeld in het door het college, op grond van artikel 156, eerste lid van de Gemeentewet vastgestelde Tarievenoverzicht straatparkeren Rotterdam.

Artikel 8 Wijze van heffing

  • 1. De belasting, bedoeld in artikel 5, onderdeel a, wordt geheven via een gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waartoe ook wordt gerekend een nota of een ander document. Het gevorderde bedrag wordt mondeling, door toezending of uitreiking van de schriftelijke kennisgeving of langs elektronische weg aan de belastingschuldige bekendgemaakt.

  • 2. De belasting, bedoeld in artikel 5, onderdeel b, wordt geheven via voldoening op aangifte. Als voldoening op aangifte wordt aangemerkt het bij aanvang van parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college van burgemeester en wethouders gestelde voorschriften.

  • 3. Bij de voldoening op aangifte wordt het kenteken opgegeven van het motorvoertuig waarmee wordt geparkeerd of waarvoor de vergunning geldt.

Artikel 9 Tijdstip van het ontstaan van de belastingschuld

  • 1. De belasting, bedoeld in artikel 5, onderdeel a, is verschuldigd op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend.

  • 2. De belasting, bedoeld in artikel 5, onderdeel b, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren, tenzij het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt door het via een mobiele telefoon of ander communicatiemiddel inloggen op de centrale computer.

Artikel 10 Termijnen van betaling

  • 1. De belasting, bedoeld in artikel 5, onderdeel a, wordt betaald op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend, dan wel de binnen de bij schriftelijke kennisgeving gestelde termijn.

  • 2. De belasting ten behoeve van een parkeervergunning, waarvan het tarief per kalenderjaar is vastgesteld, kan tevens door middel van automatische incasso in vier kalenderkwartalen worden betaald.

  • 3. De belasting, bedoeld in artikel 5, onderdeel b, wordt overeenkomstig de aangifte betaald bij de aanvang van het parkeren.

  • 4. Indien het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt door het via een mobiele telefoon of ander communicatiemiddel inloggen op de centrale computer, wordt de belasting overeenkomstig de aangifte betaald binnen twee maanden na het einde van het parkeren.

  • 5. Indien het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt met een bezoekersvergunning, mantelzorgvergunning of een bedrijfsurenvergunning wordt de belasting overeenkomstig de aangifte betaald door middel van automatische incasso per kalenderkwartaal.

  • 6. Een naheffingsaanslag wordt onmiddellijk betaald.

Artikel 11 Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaats

  • 1. De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belastingen, bedoeld in artikel 5, mag worden geparkeerd, geschiedt door het college van burgemeester en wethouders bij openbaar te maken besluit.

  • 2. Het eerste lid geldt ook voor de vergunning voor het parkeren op parkeerplaatsen voor belanghebbenden.

Artikel 12 Bevoegdheid tot gebruik wielklem en wegsleepregeling

  • 1. Tot zekerheid van de betaling van een naheffingsaanslag over de belasting, bedoeld in artikel 5, onderdeel b, kan aan het motorvoertuig een wielklem worden aangebracht.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders wijst bij openbaar te maken besluit in alle gevallen de terreinen en weggedeelten aan waar de wielklem wordt toegepast.

  • 3. Indien na het aanbrengen van de wielklem 24 uren zijn verstreken, kan het motorvoertuig naar een door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen plaats worden overgebracht en in bewaring worden gesteld.

Artikel 13 Kosten

  • 1. De kosten van de naheffingsaanslag van de belasting, bedoeld in artikel 5, onderdeel b, worden vermeld in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

  • 2. De kosten van het aanbrengen en het verwijderen van de wielklem bedoeld in artikel 12, worden vermeld in de bij deze verordening behorende tarieventabel.

  • 3. Het bedrag, genoemd in de bijbehorende tarieventabel, van de op grond van het tweede lid in rekening te brengen kosten wordt bij voor bezwaar vatbare beschikking vastgesteld.

Artikel 14 Nadere regels door het college

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels stellen met betrekking tot de heffing en invordering van de parkeerbelastingen.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels stellen met betrekking tot de wijze waarop de parkeerbelasting, bedoeld in artikel 5, onderdeel b, moet worden betaald.

Artikel 15 Overgangsbepaling

De Verordening parkeerregulering en parkeerbelastingen 2023 wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor 1 januari 2024 hebben voorgedaan.

Artikel 16 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2024.

Artikel 17 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening parkeerregulering en parkeerbelastingen 2024.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 7 en 9 november 2023.

De griffier,

I.C.M. Broeders

De voorzitter,

A. Aboutaleb

Bijlage Tarieventabel als bedoeld in artikel 13 van de Verordening parkeerregulering en parkeerbelastingen 2024

Hoofdstuk 1 Parkeren door vergunninghouders

Bij het parkeren van een motorvoertuig op grond van een daartoe verleende vergunning, hetzij op een parkeerplaats voor belanghebbenden, hetzij op een parkeerplaats bij parkeerapparatuur, geldt voor de belasting, bedoeld in artikel 5, onderdeel a, van deze verordening, de volgende tarieven:

 

Omschrijving

Jaartarief

2024 in € 

Maandtarief

2024 in € 

1.1

voor het parkeren op een parkeerplaats bij parkeerapparatuur:

 
 

1.1.1

- eerste vergunning voor bewoners

106,80

8,90

1.1.2

- elke volgende vergunning voor bewoners

288,00

24,00

1.1.3

- vergunning voor bedrijven

567,60

47,30

1.1.4

- vergunning voor sportverenigingen

141,60

11,80

1.1.5

- vergunning voor religieuze instellingen

141,60

11,80

1.1.6

- maximaal 500 uur parkeren met een bezoekersvergunning

360,00

 

1.1.7

- maximaal 750 uur parkeren met een mantelzorgvergunning

270,00

 

1.1.8

- maximaal 132 uur parkeren met een bedrijfsurenvergunning

 

95,10

1.1.9

- maximaal 132 uur parkeren met een bedrijfsurenvergunning voor sportverenigingen

 

23,80

1.1.10

- maximaal 132 uur parkeren met een bedrijfsurenvergunning voor religieuze instellingen

 

23,80

1.2

voor het parkeren op een parkeerplaats voor belanghebbenden:

 
 

1.2.1

- eerste vergunning voor bewoners

200,40

16,70

1.2.2

- elke volgende vergunning voor bewoners

501,60

41,80

1.2.3

- vergunning voor bedrijven

1.155,60

96,30

1.2.4

- autodeelvergunning

106,80

8,90

Indien de vergunning in de loop van een jaar wordt verleend of beëindigd, is het tarief naar evenredigheid verschuldigd, gerekend van de eerste dag van de maand volgend op de datum van verlening, dan wel tot de eerste dag van de maand na beëindiging.

Een bezoekersvergunning, mantelzorgvergunning en bedrijfsurenvergunning wordt in parkeereenheden afgenomen die naar evenredigheid en gebruik worden afgerekend.

Hoofdstuk 2 Naheffingsaanslag

De kosten van de naheffingsaanslag, bedoeld in artikel 13 van de verordening, bedragen € 71,30 te verhogen met één uur op locatie geldend tarief gederfde belastinginkomsten.

Hoofdstuk 3 Wielklem

De kosten van het aanbrengen en verwijderen van de wielklem, bedoeld in artikel 12 van de verordening, bedragen € 280,90.

Hoofdstuk 4 Overige tarieven

De maatstaf van heffing, het belastingtarief, het belastingtijdvak en de opsomming van straten waarop deze van toepassing zijn voor de belasting genoemd in artikel 5, onderdeel b van deze verordening, worden vermeld in het door het college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 156, eerste lid, juncto tweede lid, onderdeel h Gemeentewet vastgestelde, en bij deze verordening behorende tarievenoverzicht.

Toelichting op de Verordening parkeerregulering en parkeerbelastingen 2024

Algemene toelichting

Het reguleren op basis van het prijsmechanisme (betaald parkeren) is een van de belangrijkste onderdelen van het parkeerbeleid.

De huidige regeling kent twee belastingen, namelijk een belasting ter zake van het ‘feitelijke parkeren’ en een belasting ter zake van een verleende parkeervergunning

De parkeerbelastingen zijn geregeld in de artikelen 225, 234 en 235 van de Gemeentewet en in het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen. Uit artikel 225 van de Gemeentewet wordt duidelijk dat de parkeerbelastingen niet in eerste instantie zijn bedoeld als inkomstenbron voor gemeenten, maar ter regulering van het parkeren.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1Definities

Om duidelijkheid te scheppen over de inhoud van een aantal in de verordening voorkomende begrippen is daarvan een definitie opgenomen in artikel 1. Zo is betrekkelijk uitvoerig gedefinieerd wat wordt verstaan onder het parkeren van een motorvoertuig. Van parkeren is geen sprake gedurende de tijd dat het voertuig nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk laden of lossen van zaken.

Voor de houder van motorvoertuigen wordt gekeken naar degene die naar de omstandigheden beoordeeld als houder van het motorvoertuig moet worden beschouwd.

Alleen voor de houders van motorrijtuigen die zijn ingeschreven in het kentekenregister wordt gekeken naar degene op wiens naam het voor dat motorrijtuig afgegeven kenteken ten tijde van het parkeren was ingeschreven.

Artikel 5Belastbaar feit

In artikel 5 is omschreven welke parkeerbelastingen geheven kunnen worden. Het gaat dan om de belasting ter zake van het parkeren van een motorvoertuig op een bepaalde aangewezen plaats, tijdstip en wijze en om een belasting ter zake van het vergunningparkeren.

Artikel 6Belastingplicht

Art. 6, eerste en tweede lid

In artikel 6 in het eerste en tweede lid is vastgelegd wie belastingplichtig is voor de belastingen die zijn genoemd in artikel 6, onderdelen a en b.

Art. 6, derde lid

In het derde lid van artikel 6 wordt aangegeven wie als degenen die het motorvoertuig hebben geparkeerd mede worden aangemerkt.

Als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd wordt tevens aangemerkt degene die de belasting voldoet, dat is dus degene die geld werpt in de meter, dan wel degene die na de eerste aanmaning te kennen geeft of te kennen heeft gegeven de belasting te willen voldoen. Zolang die belasting echter niet is voldaan is de houder van het motorvoertuig tevens aangemerkt als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd en de houder is dan weer degene waarvan het kenteken staat ingeschreven in het kentekenregister. Een uitzondering op het aanmerken van de houder als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd is te vinden in het tweede lid, onderdeel b. Als namelijk een voor ten hoogste drie maanden aangegane huurovereenkomst wordt overgelegd waaruit kan blijken, en dat is een zware vorm van bewijs, wie ten tijde van het parkeren de huurder van het motorvoertuig was dan wordt niet de houder maar de huurder als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd aangemerkt.

Art. 6, vierde lid

In het vierde lid van artikel 6 staat van wie de belasting niet wordt geheven.

Iemand kan niet als degene die het voertuig heeft geparkeerd worden aangemerkt indien hij aannemelijk maakt dat ten tijde van het parkeren een ander tegen zijn wil van het voertuig gebruik heeft gemaakt. Er moet wel aannemelijk worden gemaakt dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen. Het is de bedoeling dat de houder niet als parkeerder wordt aangemerkt indien er met zijn voertuig joyriding heeft plaatsgevonden of als het voertuig op het moment van constateren als gestolen geregistreerd staat.

Artikel 7Maatstaf van heffing, belastingtarieven, belastingtijdvak en de straten waarop deze van toepassing zijn

In artikel 7 wordt voor het tarief, het tijdvak en de maatstaf van heffing verwezen naar een bij de verordening behorende tarieventabel op

Ten aanzien van de mogelijke heffingsmaatstaven voor de parkeerbelastingen is in artikel 225, achtste lid, van de Gemeentewet een limitatieve opsomming weergegeven. Het tarief van de parkeerbelastingen kan slechts afhankelijk worden gesteld van de parkeerduur, van de parkeertijd, van de ingenomen oppervlakte en van de ligging van de terreinen of weggedeelten.

Artikel 8Wijze van heffing

Art. 8, eerste lid

Het eerste lid regelt de wijze van heffing voor de parkeerbelasting voor het parkeren krachtens een parkeervergunning. Deze belasting wordt ook geheven door voldoening op aangifte. Daarmee is de 'echte' voldoening op aangifte bedoeld en niet de voldoening op aangifte bij wetsduiding (het in werking stellen van de parkeerapparatuur).

Art. 8, tweede lid

In het tweede lid is geregeld op welke wijze de belasting bedoeld in artikel 5, onderdeel b– dat is de belasting voor het parkeren op parkeerapparatuurplaatsen – wordt geheven. Deze wordt geheven door voldoening op aangifte.

Art. 8, derde lid

Dit lid is opgenomen omdat de handhaving en controle van het betaald parkeren plaatsvinden op basis van het kenteken van het geparkeerde motorvoertuig. Dit is van belang bij de controle met behulp van scanauto’s en het vergunningparkeren.

Artikel 9Tijdstip van het ontstaan van de belastingschuld

In artikel 9 is geregeld op welk tijdstip de belastingschuld ontstaat. Voor de belasting genoemd in artikel 5, onderdeel b, is geregeld dat deze is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren (eerste lid). De belasting genoemd in artikel 5, onderdeel a, is verschuldigd op het tijdstip dat de vergunning wordt verleend (tweede lid).

Op het moment dat de parkeerder zijn voertuig parkeert, logt hij met behulp van zijn telefoon in op de centrale computer en geeft hij de code door van het gebied waar het voertuig staat. Op het moment dat hij wegrijdt, meldt hij zich telefonisch af. Omdat bij het betaald parkeren met gebruik van een mobiele telefoon wordt afgerekend over de werkelijk geparkeerde tijdblokken, kan niet worden gesteld dat de belastingschuld ontstaat bij de aanvang van het parkeren. De belastingschuld groeit gedurende het parkeren voortdurend aan. De belasting wordt dus 'in een tijdvak verschuldigd' in de zin van artikel 19, eerste lid, AWR.

Artikel 10Termijnen van betaling

Het eerste lid regelt het tijdstip van betaling voor de belasting bedoeld in artikel 5, onderdeel a, dat is de belasting voor het parkeren op parkeerapparatuurplaatsen. Bij de fiscale afhandeling vallen aangifte en betaling dus samen. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 19 van de AWR moet overeenkomstig de aangifte worden betaald. Voor het tijdstip van betaling is met toepassing van artikel 238, tweede lid (bij de heffing bij wege van voldoening op aangifte) van de Gemeentewet een van artikel 19 van de AWR, onderscheidenlijk artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 afwijkende betalingsregeling getroffen.

Als geen betaling heeft plaatsgevonden - of als niet via de telefoon of ander communicatiemiddel is ingelogd op de centrale computer en ook geen betaling in de fysiek aanwezige parkeerapparatuur heeft plaatsgevonden - kan een naheffingsaanslag worden opgelegd en eventueel een wielklem worden aangebracht. In die situatie vindt het traject zoals dat is vastgelegd in de artikelen 234 en 235 van de Gemeentewet toepassing. Een naheffingsaanslag moet ingevolge het laatste lid van artikel 7 onmiddellijk worden betaald.

Artikel 12Bevoegdheid tot gebruik wielklem en wegsleepregeling

In artikel 12 is opgenomen de regeling voor de naheffingsaanslag en de wielklem die tot zekerheid voor de betaling van de naheffingsaanslag aan het motorvoertuig kan worden aangebracht.

In het tweede lid is opgenomen dat het college bij openbaar te maken besluit in alle gevallen de terreinen en weggedeelten kan aanwijzen waar de wielklem wordt toegepast. Zijn deze terreinen of weggedeelten niet aangewezen dan kan de wielklem daar ook niet worden toegepast. Met de regeling in deze verordening is voorzien dat het college dat overigens in alle gevallen zelf kunnen bepalen.

In het derde lid is opgenomen dat het motorvoertuig naar een door de heffingsambtenaar aan te wijzen plaats kan worden overgebracht als na het aanbrengen van de wielklem tenminste 24 uur zijn verstreken. Het aantal uren mag, mits met inachtneming van het minimumaantal, zelf door de gemeenteraad worden bepaald.

Artikel 13Kosten

In artikel 13 worden alle in rekening te brengen kosten, indien niet op reguliere wijze wordt betaald, geregeld. In het eerste lid hebben de kosten van de naheffingsaanslag een plaats gekregen. De hoogte hiervan moet worden bepaald met inachtneming van het Besluit parkeerbelastingen.

Dit gemeenteblad ligt ook ter inzage bij het Concern Informatiecentrum Rotterdam (CIC): 010-267 2514 of bir@rotterdam.nl