Verordening fysieke leefomgeving Blaricum 2023

Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Intitulé

Verordening fysieke leefomgeving Blaricum 2023

De raad van de gemeente Blaricum,

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 17 oktober 2023,

Gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, de artikelen 2.21, eerste en tweede lid, en 3.148, tweede lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer juncto artikel 8.2.2 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet, artikel 10.32a van de Wet milieubeheer juncto artikel 4.6, eerste lid, onder f van de Invoeringswet Omgevingswet, artikel 3.16 van de Erfgoedwet en artikel 2a van de van de Wegenverkeerswet 1994;

Besluit:

Vast te stellen de Verordening fysieke leefomgeving Blaricum 2023

INHOUD

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Artikel 1.2 Toepassingsbereik

Artikel 1.3 Doel van deze verordening

Artikel 1.4 Wijze van meten

Artikel 1.5 Meest recente versie

Hoofdstuk 2 Aanwijzingen in de fysieke leefomgeving

Afdeling 2.1 Bebouwde kom

Artikel 2.1 Bebouwde kom

Afdeling 2.2 Cultureel erfgoed

Paragraaf 2.2.1 Gemeentelijk erfgoedregister

Artikel 2.2 Gemeentelijk erfgoedregister

Paragraaf 2.2.2 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument

Artikel 2.3 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument

Artikel 2.4 Termijn aanwijzingsbesluit

Artikel 2.5 Bekendmaking en registratie

Artikel 2.6 Wijzigen van de aanwijzing

Artikel 2.7 Intrekken en vervallen van de aanwijzing

Paragraaf 2.2.3 De aanwijzing tot gemeentelijk beschermd dorpsgezicht

Artikel 2.8 De aanwijzing tot gemeentelijk beschermd dorpsgezicht

Artikel 2.9 Termijn aanwijzingsbesluit en registratie in erfgoedregister

Artikel 2.10 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd dorpsgezicht

Hoofdstuk 3 Activiteiten in de fysieke leefomgeving

Afdeling 3.1 Inleidende bepalingen

Paragraaf 3.1.1 Algemene bepalingen

Artikel 3.1 Toepassingsbereik

Artikel 3.2 Normadressaat

Artikel 3.3 Specifieke zorgplicht

Artikel 3.4 [Gereserveerd]

Paragraaf 3.1.2 Bepalingen ten aanzien van vergunningen en ontheffingen

Artikel 3.5 Beslistermijnen

Artikel 3.6 Voorschriften en beperkingen

Artikel 3.7 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Artikel 3.8 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

Artikel 3.9 Termijnen

Artikel 3.10 Weigeringsgronden

Artikel 3.11 [Gereserveerd]

Afdeling 3.2 Bouwactiviteiten, aanlegactiviteiten, sloopactiviteiten

Paragraaf 3.2.1 Graven, kabels en leidingen

Artikel 3.12 [Gereserveerd]

Artikel 3.13 [Gereserveerd]

Artikel 3.14 [Gereserveerd]

Artikel 3.15 [Gereserveerd]

Artikel 3.16 [Gereserveerd]

Artikel 3.17 [Gereserveerd]

Artikel 3.18 [Gereserveerd]

Artikel 3.19 [Gereserveerd]

Artikel 3.20 [Gereserveerd]

Artikel 3.21 [Gereserveerd]

Artikel 3.22 [Gereserveerd]

Artikel 3.23 [Gereserveerd]

Afdeling 3.3 Milieubelastende activiteiten

Paragraaf 3.3.1 Festiviteiten en geluidhinder

Artikel 3.24 Begripsbepaling

Artikel 3.25 Aanwijzing collectieve festiviteiten

Artikel 3.26 Melding incidentele festiviteiten

Artikel 3.27 Geluidhinder in de openlucht

Artikel 3.28 Overige geluidhinder

Paragraaf 3.3.2 Overige milieubelastende activiteiten

Artikel 3.29 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen en dergelijke

Artikel 3.30 Oplaten van ballonnen

Afdeling 3.4 Activiteiten op of bij wegen of bij wateren in beheer bij de gemeente of op openbare plaatsen

Paragraaf 3.4.1 Bepalingen met betrekking tot ligplaatsen

Artikel 3.31 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

Artikel 3.32 Permanente ligplaatsen voor recreatievaartuigen in de Blaricummermeent

Artikel 3.33 Tijdelijke ligplaatsen voor recreatievaartuigen in de Blaricummermeent

Artikel 3.34 Aanwijzingen ligplaats

Artikel 3.35 Verbod innemen ligplaats

Paragraaf 3.4.2 Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en veilig gebruik van openbare plaatsen

Artikel 3.36 Voorwerpen op of aan een openbare plaats

Artikel 3.37 Afbakeningsbepalingen en uitzonderingen

Artikel 3.38 Vrij te stellen categorieën

Artikel 3.39 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Artikel 3.40 Maken of veranderen van een uitweg

Artikel 3.41 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Artikel 3.42 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

Paragraaf 3.4.3 Oplaadinfrastructuur

Artikel 3.43 Oplaadinfrastructuur [Gereserveerd]

Paragraaf 3.4.4 Dorpsschoon en handelsreclame

Artikel 3.44 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

Artikel 3.45 Parkeren van reclamevoertuigen

Paragraaf 3.4.5 Voertuigen

Artikel 3.46 Voertuigen van autobedrijf en dergelijke

Artikel 3.47 Te koop aanbieden van voertuigen

Artikel 3.48 Defecte voertuigen

Artikel 3.49 Voertuigwrakken

Artikel 3.50 Kampeermiddelen en andere voertuigen

Artikel 3.51 Grote voertuigen

Artikel 3.52 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

Artikel 3.53 Parkeren van voertuigen met stank verspreidende stoffen

Artikel 3.54 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

Artikel 3.55 Overlast van fietsen of bromfietsen

Paragraaf 3.4.6 Kampeermiddelen

Artikel 3.56 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

Artikel 3.57 Aanwijzing kampeerplaatsen

Paragraaf 3.4.7 Standplaatsen

Artikel 3.58 Definitie

Artikel 3.59 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

Artikel 3.60 Toestemming rechthebbende

Paragraaf 3.4.8 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 3.61 Crossterreinen

Artikel 3.62 Beperking verkeer in natuurgebieden

Paragraaf 3.4.9 Hemelwaterafvoer

Artikel 3.63 Verplichting tot waterberging in nieuwe situaties

Artikel 3.64 Verplichting tot waterberging in bestaande situaties: gebiedsaanwijzing

Artikel 3.65 Gebiedsaanwijzing: procedure en ontheffing

Artikel 3.66 Onderhoud en beheer

Artikel 3.67 Nadere aanwijzingen

Afdeling 3.5 Activiteiten met betrekking tot cultureel erfgoed

Artikel 3.68 Verbodsbepalingen en vergunning beschermd gemeentelijk monument

Artikel 3.68A Voorbescherming

Artikel 3.69 Verbodsbepaling en aanvraag vergunning gemeentelijk beschermd dorpsgezicht

Afdeling 3.6 Activiteiten met betrekking tot planten

Paragraaf 3.6.1 Bewaren van houtopstanden

Artikel 3.70 Begripsbepaling

Artikel 3.71 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

Artikel 3.72 Aanvraag vergunning

Artikel 3.73 Weigeringsgronden

Artikel 3.74 Bijzondere vergunningsvoorschriften

Artikel 3.75 Herplant-/instandhoudingsplicht

Artikel 3.76 Schadevergoeding

Artikel 3.77 Bestrijding van boomziekten

Artikel 3.78 Afstandsgrenzen van bomen, heesters en heggen

Hoofdstuk 4 Beheer en onderhoud

Afdeling 4.1 Oplaadinfrastructuur

Artikel 4.1 Oplaadinfrastructuur [Gereserveerd]

Afdeling 4.2 Overige bepalingen

Artikel 4.2 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Hoofdstuk 5 Procedureregels

Afdeling 5.1 Voorbereiding van besluiten

Artikel 5.1 Waardestellend onderzoek beschermd gemeentelijk monument

Afdeling 5.2 Advies

Paragraaf 5.2.1 Advies bij aanwijzing beschermd gemeentelijk monument

Artikel 5.2 Advies bij aanwijzing beschermd gemeentelijk monument

Paragraaf 5.2.2 Advies bij aanwijzing gemeentelijk beschermd dorpsgezicht

Artikel 5.3 Advies bij aanwijzing gemeentelijk beschermd dorpsgezicht

Paragraaf 5.2.3 Advies bij omgevingsvergunning monument

Artikel 5.4 Advies bij omgevingsvergunning monument

Afdeling 5.3 Overige bepalingen

Artikel 5.5 [Gereserveerd]

Hoofdstuk 6 Toezicht en handhaving

Artikel 6.1 Toezichthouders

Artikel 6.2 Strafbaarstelling

Hoofdstuk 7 Overgangsrecht

Artikel 7.1 Overgangsrecht

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 8.1 Nadere regels

Artikel 8.2 Intrekken verordening

Artikel 8.3 Inwerkingtreding

Artikel 8.4 Citeertitel

Bijlage 1. Begrippenlijst

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Bijlage 1 bij deze verordening bevat de algemene begripsbepalingen voor de toepassing van deze verordening.

Artikel 1.2 Toepassingsbereik

  • 1. Deze verordening gaat over:

    • a.

      de fysieke leefomgeving en;

    • b.

      activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving.

  • 2. De fysieke leefomgeving omvat in ieder geval:

    • a.

      bouwwerken;

    • b.

      infrastructuur;

    • c.

      watersystemen;

    • d.

      water;

    • e.

      bodem;

    • f.

      lucht;

    • g.

      landschappen;

    • h.

      natuur;

    • i.

      cultureel erfgoed;

    • j.

      werelderfgoed.

  • 3. Als gevolgen voor de fysieke leefomgeving worden in ieder geval aangemerkt gevolgen die kunnen voortvloeien uit:

    • a.

      het wijzigen van onderdelen van de fysieke leefomgeving of het gebruik daarvan;

    • b.

      het gebruik van natuurlijke hulpbronnen;

    • c.

      activiteiten waardoor emissies, hinder of risico’s worden veroorzaakt;

    • d.

      het nalaten van activiteiten.

  • 4. Als gevolgen voor de fysieke leefomgeving worden ook aangemerkt gevolgen voor de mens, voor zover deze wordt, of kan worden beïnvloed door of via onderdelen van de fysieke leefomgeving.

Artikel 1.3 Doel van deze verordening

Deze verordening is, met het oog op duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu gericht op het in onderlinge samenhang;

  • a. bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, ook vanwege de intrinsieke waarde van de natuur, en

  • b. doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.

Artikel 1.4 Wijze van meten

[Gereserveerd]

Artikel 1.5 Meest recente versie

Bij het toepassen van artikelen uit deze verordening die verwijzen naar documenten buiten deze verordening, wordt steeds uitgegaan van de meest recente versie van die documenten, tenzij anders is aangegeven.

Hoofdstuk 2 Aanwijzingen in de fysieke leefomgeving

Afdeling 2.1 Bebouwde kom

Artikel 2.1 Bebouwde kom

[Gereserveerd]

Afdeling 2.2 Cultureel erfgoed

Paragraaf 2.2.1 Gemeentelijk erfgoedregister

Artikel 2.2 Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1. Het college houdt een gemeentelijk erfgoedregister bij waarin, onder andere, het op grond van deze verordening aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed is opgenomen inclusief de locaties waaraan krachtens artikel 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet in het omgevingsplan de functie cultureel erfgoed is toebedeeld. Dit register kan door iedereen worden ingezien.

  • 2. In het gemeentelijk erfgoedregister staan:

    • a.

      gegevens over de inschrijving van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed, waaronder de beschermde gemeentelijke monumenten en een gemeentelijk beschermd dorpsgezicht;

    • b.

      gegevens over de afschriften die het college heeft ontvangen van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister zoals bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet en instructies als bedoeld in artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet betreffende een locatie met de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht;

    • c.

      gegevens over door het college van gedeputeerde staten ontvangen instructies als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, van de Omgevingswet betreffende een locatie met de functie-aanduiding provinciaal monument, provinciaal archeologisch monument of provinciaal beschermd stads- en dorpsgezicht.

Paragraaf 2.2.2 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument

Artikel 2.3 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument

  • 1. Het college kan, eventueel op aanvraag van een belanghebbende, een onroerende zaak (met of zonder terrein) aanwijzen als beschermd gemeentelijk monument.

  • 2. Als het college het voornemen heeft om een onroerende zaak aan te wijzen als beschermd gemeentelijk monument, maakt zij dit, na overleg met de eigenaar, schriftelijk bekend aan alle zakelijk gerechtigden die op die onroerende zaak genoemd staan in de openbare registers als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 3. De zakelijk gerechtigden kunnen gedurende vier weken na de bekendmaking van het voornemen als bedoeld in het tweede lid, schriftelijk reageren op het voornemen tot aanwijzing van een gemeentelijk monument.

  • 4. Het college kan bepalen dat ten behoeve van een voorgenomen aanwijzing een bouwhistorisch onderzoek wordt verricht.

  • 5. Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten;

    • b.

      monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet.

  • 6. Voordat een kerkelijk monument wordt aangewezen, voert het college overleg over het voornemen met de eigenaar.

Artikel 2.4 Termijn aanwijzingsbesluit

Het college beslist binnen 8 weken na ontvangst van het advies van de BEL adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit zoals bedoeld in artikel 5.2.

Artikel 2.5 Bekendmaking en registratie

  • 1. De aanwijzing als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, wordt bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op die onroerende zaak die genoemd staan in de openbare registers zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2. Het college verwerkt de aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 3. In het erfgoedregister staan in ieder geval de locatie en kadastrale gegevens van het beschermd gemeentelijk monument, de datum van de aanwijzing en een beschrijving van het gemeentelijk monument.

Artikel 2.6 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Het college kan, eventueel op aanvraag van een belanghebbende, de aanwijzing wijzigen.

  • 2. Bij het wijzigen van de aanwijzing zijn artikel 2.3, 2.4 en 5.2 van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Als de wijziging volgens het college van ondergeschikte betekenis is of het monument waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig teniet is gegaan, zijn artikel 2.3, 2.4 en 5.2 niet van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden in het gemeentelijk erfgoedregister opgenomen.

Artikel 2.7 Intrekken en vervallen van de aanwijzing

  • 1. Het college kan de aanwijzing intrekken.

  • 2. Bij intrekking, zijn de artikelen 2.3, 2.4 en 5.2 van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De aanwijzing van een beschermd gemeentelijk monument vervalt met ingang van de dag waarop het wordt ingeschreven in het rijksmonumentenregister of in een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet.

  • 4. De intrekking of het vervallen van de aanwijzing van het beschermd gemeentelijk monument wordt in het gemeentelijk erfgoedregister opgenomen.

Paragraaf 2.2.3 De aanwijzing tot gemeentelijk beschermd dorpsgezicht

Artikel 2.8 De aanwijzing tot gemeentelijk beschermd dorpsgezicht

  • 1. De gemeenteraad kan, op voorstel van het college, groepen van onroerende zaken aanwijzen als gemeentelijk beschermd dorpsgezicht.

  • 2. Dit artikel is niet van toepassing op een beschermd stads- of dorpsgezicht dat via instructies de functie-aanduiding rijksbeschermd of provinciaal beschermd stads- of dorpsgezicht heeft, of dat is aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 2.9 Termijn aanwijzingsbesluit en registratie in erfgoedregister

  • 1. De gemeenteraad beslist binnen 26 weken na verzending van de adviesaanvraag aan de BEL adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit als bedoeld in artikel 5.3, of zoveel eerder als mogelijk.

  • 2. Een aangewezen gemeentelijk beschermd dorpsgezicht wordt direct opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 2.10 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd dorpsgezicht

  • 1. De gemeenteraad kan, op voorstel van het college, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, wijzigen of intrekken. Hierop zijn artikel 2.9, eerste lid, en artikel 5.3 overeenkomstige toepassing, tenzij het gaat om een aanpassing van ondergeschikte betekenis, of het dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig teniet is gegaan.

  • 2. Een aanwijzing vervalt zodra het dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht op grond van een instructie als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, of artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet.

  • 3. De wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing als gemeentelijk beschermd dorpsgezicht wordt direct opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

Hoofdstuk 3 Activiteiten in de fysieke leefomgeving

Afdeling 3.1 Inleidende bepalingen

Paragraaf 3.1.1 Algemene bepalingen

Artikel 3.1 Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk gaat over activiteiten met gevolgen voor de fysieke leefomgeving.

Artikel 3.2 Normadressaat

Aan dit hoofdstuk wordt voldaan door degene die de activiteit verricht, tenzij anders bepaald. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 3.3 Specifieke zorgplicht

Degene die een activiteit verricht als bedoeld in dit hoofdstuk en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de doelen, met het oog waarop de regels in de betreffende paragraaf zijn gesteld, is verplicht:

  • a. alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

  • b. voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

  • c. als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

Artikel 3.4

[Gereserveerd]

Paragraaf 3.1.2 Bepalingen ten aanzien van vergunningen en ontheffingen

Artikel 3.5 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag, tenzij in deze verordening anders is bepaald.

  • 2. Het bevoegde bestuursorgaan kan de termijn met maximaal acht weken verlengen.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

Artikel 3.6 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 3.7 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

  • 1. De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 3.8 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

  • 1. De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd als:

    • a.

      voor het verkrijgen daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      na het verlenen van de vergunning of ontheffing de omstandigheden of inzichten zijn veranderd waardoor het noodzakelijk is deze te wijzigen of in te trekken vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is verleend;

    • c.

      de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn, of, bij het ontbreken daarvan, binnen een redelijke termijn;

    • e.

      de houder dit verzoekt.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 3.9 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald, of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 3.10 Weigeringsgronden

  • 1. Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu.

  • 2. Als de aanvraag voor een vergunning of ontheffing minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend, kan deze ook worden geweigerd als daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

Artikel 3.11

[Gereserveerd]

Afdeling 3.2 Bouwactiviteiten, aanlegactiviteiten, sloopactiviteiten

Paragraaf 3.2.1 Graven, kabels en leidingen

Artikel 3.12

[Gereserveerd]

Artikel 3.13

[Gereserveerd]

Artikel 3.14

[Gereserveerd]

Artikel 3.15

[Gereserveerd]

Artikel 3.16

[Gereserveerd]

Artikel 3.17

[Gereserveerd]

Artikel 3.18

[Gereserveerd]

Artikel 3.19

[Gereserveerd]

Artikel 3.20

[Gereserveerd]

Artikel 3.21

[Gereserveerd]

Artikel 3.22

[Gereserveerd]

Artikel 3.23

[Gereserveerd]

Afdeling 3.3 Milieubelastende activiteiten

Paragraaf 3.3.1 Festiviteiten en geluidhinder

Artikel 3.24 Begripsbepaling

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • Activiteitenbesluit milieubeheer: Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

  • collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Artikel 3.25 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1. De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten, gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3. Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 4. Als een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, kan het college een festiviteit meteen als collectieve festiviteit aanwijzen.

Artikel 3.26 Melding incidentele festiviteiten

  • 1. Het is een inrichting toegestaan op maximaal 7 dagen of dagdelen per kalenderjaar incidentele festiviteiten te houden waarbij de geluidsnormen, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

  • 2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 7 dagen of dagdelen per kalenderjaar in verband met de viering van incidentele festiviteiten de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

  • 3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van de melding.

  • 4. De melding is gedaan als het formulier volledig en naar waarheid is ingevuld en tijdig is ingeleverd op de plaats die op dat formulier is vermeld.

  • 5. De melding wordt geacht te zijn gedaan als het college op het verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, meteen toestaat.

  • 6. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behalve voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

  • 7. Het college kan voorwaarden verbinden aan de festiviteiten ter voorkoming of beperking van geluidhinder.

  • 8. Overtreding van het bepaalde bij of krachtens dit artikel wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

  • 9. Het bepaalde in het achtste lid blijft buiten toepassing als de overtreding van het bepaalde bij of krachtens dit artikel ook bestraft kan worden met toepassing van het bepaalde in artikel 6.2.

Artikel 3.27 Geluidhinder in de openlucht

  • 1. Het is verboden om van 20.00 uur tot 07.00 uur van de daaropvolgende dag, dan wel tot 13.00 uur als dat een zondag betreft, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, in de openlucht een geluidsapparaat niet zijnde een motorrijtuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder c van de Wegenverkeerswet 1994, een (recreatie)toestel of een (bouw)machine in werking te hebben op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3. Het college kan terreinen of wateren aanwijzen waar het verbod niet van toepassing is op het in werking hebben van bepaalde in de aanwijzing aangewezen categorieën van geluidsapparaten, (recreatie)toestellen of (bouw)machines, voor zover wordt voldaan aan de door het college vast te stellen voorschriften ter voorkoming of beperking van (geluid)hinder.

  • 4. De in het derde lid bedoelde voorschriften kunnen onder meer betrekking hebben op:

    • a.

      het maximale geluidsniveau;

    • b.

      de situering van de geluidsbronnen;

    • c.

      de frequentie en tijden van het gebruik.

  • 5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de provinciale omgevingsverordening.

Artikel 3.28 Overige geluidhinder

  • 1. Onder privé feest wordt verstaan een feest dat niet een openbare verrichting van vermaak is als bedoeld in artikel 2.25 van de APV en dat plaatsvindt buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, of het Activiteitenbesluit milieubeheer.

  • 2. Het is verboden ten behoeve van een privé feest in de openlucht een muziekinstallatie in werking te hebben of muziek te maken op zondag tot en met donderdag tussen 23.00 uur en 09.00 uur van de daarop volgende dag, in de nacht van vrijdag op zaterdag tussen 00.00 uur en 09.00 uur en in de nacht van zaterdag op zondag na 00.00 uur en op zondag voor 13.00 uur.

  • 3. Het is verboden ten behoeve van een privé feest een muziekinstallatie in werking te hebben of muziek te maken wanneer dit een kerkdienst kan verstoren.

  • 4. Het geluidsniveau van de muziek van een privé feest dient zodanig te zijn dat omwonenden geen overlast ondervinden.

  • 5. Het college kan nadere regels stellen.

  • 6. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, een vrachtauto als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 op zodanige wijze te laden of te lossen dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 7. Het college kan van het in het zesde lid bepaalde ontheffing verlenen.

Paragraaf 3.3.2 Overige milieubelastende activiteiten

Artikel 3.29 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen en dergelijke

  • 1. Het is niet toegestaan op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of beëindiging van overlast of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare, of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen of onderdelen daarvan, voor zover het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

    • d.

      mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2. Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

Artikel 3.30 Oplaten van ballonnen

  • 1. Het is verboden een ballon, van welk materiaal dan ook, door middel van helium of enig ander gas dat lichter is dan lucht, op te laten in de buitenlucht met het oogmerk om deze weg te laten zweven.

  • 2. Onder ballon wordt onder meer verstaan: feest-, geluks-, papier-, wens-, sfeer-, herdenkings- of reclameballon.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op vaartuigen als bedoeld in de Wet luchtvaart en op ballonnen die noodzakelijk zijn voor meteorologische waarnemingen of ander wetenschappelijk onderzoek.

Afdeling 3.4 Activiteiten op of bij wegen of bij wateren in beheer bij de gemeente of op openbare plaatsen

Paragraaf 3.4.1 Bepalingen met betrekking tot ligplaatsen

Artikel 3.31 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • 1. Het college kan op openbaar water gedeelten aanwijzen waar het verboden is om met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben, of een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen.

  • 2. Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben of een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 3. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 4. Het is verboden om anders dan met inachtneming van de door het college op grond van het derde lid gestelde nadere regels en/of beperkingen met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben, of een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen.

  • 5. Het is in ieder geval toegestaan om ligplaatsen in te nemen of te hebben voor recreatievaartuigen in de Blaricummermeent:

    • a.

      voor eigen gebruik van de rechthebbenden op particuliere kavels, langs oevers gelegen op die particuliere kavels, mits het water ter plaatse breed genoeg is, dat wil zeggen: als er minimaal 5 meter doorvaarbaar water overblijft rekenend van 2,5 meter aan weerszijde as watergang;

    • b.

      van 1 april tot en met 31 oktober langs de ligplaatsen die als zodanig door het college zijn aangewezen.

  • 6. De verboden in het tweede en vierde lid zijn niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit bouwwerken leefomgeving of het overige bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, de Wet milieubeheer of het Binnenvaartpolitiereglement.

Artikel 3.32 Permanente ligplaatsen voor recreatievaartuigen in de Blaricummermeent

  • 1. Het is verboden een permanente ligplaats in te nemen met een recreatievaartuig.

  • 2. Het verbod geldt niet voor ligplaatsen als bedoeld in artikel 3.31, vijfde lid, aanhef en onder a.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit bouwwerken leefomgeving of het overige bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, de Wet milieubeheer of het Binnenvaartpolitiereglement.

Artikel 3.33 Tijdelijke ligplaatsen voor recreatievaartuigen in de Blaricummermeent

  • 1. Het is verboden om binnen een aaneengesloten periode van vijf dagen, gedurende meer dan 24 uur een tijdelijke ligplaats langs een openbare oever in te nemen met een recreatievaartuig.

  • 2. Wanneer een recreatievaartuig wordt verplaatst naar een plaats liggende op een afstand van minder dan 200 meter hemelsbreed gemeten van de oude ligplaats, wordt het geacht op dezelfde plaats te zijn blijven liggen.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit bouwwerken leefomgeving of het overige bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, de Wet milieubeheer of het Binnenvaartpolitiereglement.

Artikel 3.34 Aanwijzingen ligplaats

  • 1. Onverminderd het krachtens de artikelen 3.31 tot en met 3.33 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

Artikel 3.35 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens artikel 3.34, tweede lid, bepaalde.

Paragraaf 3.4.2 Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en veilig gebruik van openbare plaatsen

Artikel 3.36 Voorwerpen op of aan een openbare plaats

  • 1. Het is niet toegestaan de weg, een weggedeelte of een andere openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, zonder dat door het bevoegde bestuursorgaan daarvoor een vergunning is verleend.

  • 2. Naast de weigeringsgronden in artikel 3.10 kan een vergunning bedoeld in het eerste lid worden geweigerd:

    • a.

      als het beoogde gebruik schade toebrengt aan de openbare plaats, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de openbare plaats of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare plaats;

    • b.

      als het beoogde gebruik, op zichzelf of in verband met de omgeving, niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand; of

    • c.

      om overlast voor gebruikers van een nabij gelegen onroerende zaak te voorkomen of te beperken.

Artikel 3.37 Afbakeningsbepalingen en uitzonderingen

  • 1. Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2.24 van de APV;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 3.58 van deze verordening;

    • c.

      voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;

    • d.

      beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.

  • 2. De weigeringsgrond van het tweede lid, onder a, van het vorige artikel is niet van toepassing als in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

  • 3. De weigeringsgrond van het tweede lid, onder b, van het vorige artikel is niet van toepassing op bouwwerken.

  • 4. De weigeringsgrond van het tweede lid, onder c, van het vorige artikel is niet van toepassing als in de voorkoming van overlast wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 3.38 Vrij te stellen categorieën

  • 1. Het verbod in het eerste lid van artikel 3.36 is niet van toepassing op:

    • a.

      vlaggen, wimpels of vlaggenstokken;

    • b.

      zonneschermen;

    • c.

      voorwerpen of stoffen die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan;

    • d.

      uitstallingen bij winkels;

    • e.

      voorwerpen die nodig zijn voor de inrichting van een werkterrein, mits deze voorafgaand aan de plaatsing worden aangemeld bij het college;

    • f.

      nader door het college aan te wijzen voorwerpen.

  • 2. Het college kan voor de voorwerpen als bedoeld in het eerste lid regels stellen.

  • 3. Het college kan de plaatsing van de voorwerpen als bedoeld in het eerste lid, onder e, verbieden in het kader van het voorkomen of verminderen van overlast voor weggebruikers of omwonenden en in het kader van de verkeersveiligheid.

Artikel 3.39 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1. Het is niet toegestaan om zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of op een andere manier verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 onder weg verstaat, alsmede alle niet openbare ontsluitingswegen van gebouwen.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing als de werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam worden verricht.

  • 4. Het verbod is verder niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 3.40 Maken of veranderen van een uitweg

  • 1. Het is niet toegestaan om zonder een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg, of een verandering aan te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in artikel 3.10, wordt de vergunning slechts geweigerd:

    • a.

      om gevaar op de weg te voorkomen;

    • b.

      als een openbare parkeerplaats door de uitweg verdwijnt, zonder dat dat nodig is;

    • c.

      als door de uitweg het openbaar groen op een onaanvaardbare manier wordt aangetast;

    • d.

      als de uitweg is bedoeld om een perceel te ontsluiten dat al door een andere uitweg wordt ontsloten en door de aanleg van de tweede uitweg een openbare parkeerplaats of openbaar groen verdwijnt; of

    • e.

      als de uitweg niet voldoet aan de door het college op grond van het derde lid gestelde nadere regels met betrekking tot de afmetingen, de ligging en het materiaalgebruik van uitwegen.

  • 3. Het college kan met het oog op onder meer de belangen van verkeersveiligheid en doelmatig wegonderhoud nadere regels stellen met betrekking tot afmetingen, de ligging en het materiaalgebruik van uitwegen.

  • 4. Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.

Artikel 3.41 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is niet toegestaan beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op een manier dat voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat, of voor het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd.

Artikel 3.42 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, overeenkomstig de aanwijzingen van het college, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het college maakt van tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid zijn besluit bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door hoofdstuk 10 van de Omgevingswet.

Paragraaf 3.4.3 Oplaadinfrastructuur

Artikel 3.43 Oplaadinfrastructuur

[Gereserveerd]

Paragraaf 3.4.4 Dorpsschoon en handelsreclame

Artikel 3.44 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1. Het is niet toegestaan om op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met een opschrift, aankondiging of afbeelding als daardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder voor de omgeving ontstaat.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing in gevallen waarin een omgevingsvergunning is verleend en het gevaar en de hinder zijn betrokken bij de afweging.

Artikel 3.45 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1. Het is niet toegestaan een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Paragraaf 3.4.5 Voertuigen

Artikel 3.46 Voertuigen van autobedrijf en dergelijke

  • 1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen; of

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet langer dan een uur duren, voor zo lang als die werkzaamheden duren; of

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de persoon als bedoeld in het derde lid.

  • 3. Het is niet toegestaan voor de persoon die er zijn bedrijf, nevenbedrijf of gewoonte van maakt om voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen om:

    • a.

      drie of meer voertuigen die aan hem toebehoren of zijn toevertrouwd op de weg te parkeren binnen een straal van 100 meter van een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 5. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3.47 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is niet toegestaan een voertuig op een door het college aangewezen weg te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3.48 Defecte voertuigen

Een voertuig waarmee niet kan of mag worden gereden door gebreken die niet eenvoudig te verhelpen zijn, mag niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geparkeerd.

Artikel 3.49 Voertuigwrakken

  • 1. Het is niet toegestaan om een voertuig dat rijtechnisch onvoldoende is onderhouden en dat in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 3.50 Kampeermiddelen en andere voertuigen

  • 1. Het is niet toegestaan een kampeerwagen, caravan, magazijnwagen, keetwagen, aanhangwagen of ander voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen zonder wezenlijke tijdsonderbreking binnen de bebouwde kom op de weg te plaatsen of te hebben;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit volgens het college schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het college kan plaatsen of tijden aanwijzen waar, respectievelijk gedurende welke tijd het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder a, niet van toepassing is.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening.

Artikel 3.51 Grote voertuigen

  • 1. Het is niet toegestaan een voertuig te parkeren dat inclusief de lading een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter.

  • 2. Het verbod geldt niet voor de door het college aangewezen weggedeelten en/of tijdstippen.

  • 3. Het verbod is ook niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, die niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 5. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 3.52 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1. Het is niet toegestaan een voertuig dat inclusief de lading een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een gebouw dat gebruikt wordt voor bewoning of ander dagelijks gebruik op een manier dat daardoor het uitzicht van de bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op een hinderlijke manier wordt verstoord of zij op een andere manier hinder of overlast ervaren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse nodig is.

Artikel 3.53 Parkeren van voertuigen met stank verspreidende stoffen

  • 1. Het is niet toegestaan een voertuig met stank verspreidende stoffen daar te parkeren waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens het Besluit activiteiten leefomgeving of het Omgevingsplan.

Artikel 3.54 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1. Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      de weg;

    • b.

      voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam;

    • c.

      voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 3.55 Overlast van fietsen of bromfietsen

  • 1. Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of beëindiging van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, niet is toegestaan fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2. Het is niet toegestaan om op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats daarbij aangeduide fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

Paragraaf 3.4.6 Kampeermiddelen

Artikel 3.56 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1. Het is niet toegestaan om ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het omgevingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4. Naast de weigeringsgronden in artikel 3.10 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van de bescherming van:

    • a.

      natuur en landschap; of

    • b.

      een dorpsgezicht.

Artikel 3.57 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1. Artikel 3.56, eerste lid, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 2. Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd in artikel 3.56, vierde lid.

Paragraaf 3.4.7 Standplaatsen

Artikel 3.58 Definitie

  • 1. In deze paragraaf wordt onder standplaats verstaan het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen of diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2.24 van de APV.

Artikel 3.59 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1. Het is niet toegestaan om zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2. Naast de weigeringsgronden in artikel 3.10 kan een vergunning worden geweigerd:

    • a.

      wegens strijd met het omgevingsplan;

    • b.

      als de standplaats op zichzelf of in verband met de omgeving niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand; of

    • c.

      als een beperking in aantal of in plaats in de gemeente of in een deel van de gemeente als gevolg van bijzondere omstandigheden nodig is in verband met een dwingende reden van algemeen belang.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

  • 4. De weigeringsgrond van het tweede lid, onder b, is niet van toepassing op bouwwerken.

  • 5. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3.60 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Paragraaf 3.4.8 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 3.61 Crossterreinen

  • 1. Het is niet toegestaan op enig terrein, anders dan een weg, met een motorvoertuig of bromfiets te crossen buiten wedstrijdverband, een wedstrijd of, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden, voor te bereiden of daaraan deel te nemen, of een motorvoertuig of bromfiets daar aanwezig te hebben met het kennelijke doel dat te doen.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op terreinen die door het college zijn aangewezen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingswet, afdeling 3.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving, de Zondagswet of het Besluit geluidproduktie sportmotoren.

Artikel 3.62 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1. Het is niet toegestaan binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op terreinen die door het college zijn aangewezen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    • a.

      die worden gebruikt door de politie, brandweer, geneeskundige hulpverlening of andere hulpverleningsdiensten die krachtens artikel 29, eerste lid van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister zijn aangewezen;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als bedoeld in het eerste lid;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens een wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die binnen de terreinen als bedoeld in het eerste lid liggen;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de personen als bedoeld onder d.

  • 4. Het verbod is verder niet van toepassing:

    • a.

      op wegen die liggen binnen de terreinen of gebieden als bedoeld in het eerste lid;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als toestel.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

Paragraaf 3.4.9 Hemelwaterafvoer

Artikel 3.63 Verplichting tot waterberging in nieuwe situaties

  • 1. Vanaf een bouwwerk of verhard oppervlak op een perceel mag geen hemelwater in het openbaar riool of op de openbare ruimte worden geloosd.

  • 2. Er mag nimmer hemelwater geloosd worden op een openbaar vuilwaterriool.

  • 3. Het is verboden om hemelwater in contact te laten komen met uitlogende materialen zoals zink, lood en koper.

  • 4. Dit artikel is van toepassing op nieuwe situaties. Onder nieuwe situatie wordt verstaan: een situatie die nog niet bestond op het tijdstip dat deze paragraaf in werking is getreden.

Artikel 3.64 Verplichting tot waterberging in bestaande situaties: gebiedsaanwijzing

  • 1. Het college kan een gebied aanwijzen waarbinnen -voor bestaande situaties- vanaf een bouwwerk of verhard oppervlak op een perceel geen hemelwater in het openbaar riool of op de openbare ruimte mag worden geloosd.

  • 2. Een gebiedsaanwijzing heeft geen betrekking op de openbare weg.

  • 3. Binnen een door het college op grond van het eerste lid aangewezen gebied mag er nimmer hemelwater geloosd worden op een openbaar vuilwaterriool.

  • 4. Binnen een door het college op grond van het eerste lid aangewezen gebied is het verboden om hemelwater in contact te laten komen met uitlogende materialen zoals zink, lood en koper.

Artikel 3.65 Gebiedsaanwijzing: procedure en ontheffing

  • 1. Bij het vaststellen van een gebiedsaanwijzing als bedoeld in artikel 3.64, eerste lid, houdt het college rekening met het gemeentelijk rioleringsplan.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van de verplichting tot afkoppelen die voortvloeit uit de gebiedsaanwijzing, indien van de eigenaar van het bouwwerk, open erf of terrein redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer van het hemelwater kan worden gevergd. Aan de ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

Artikel 3.66 Onderhoud en beheer

  • 1. Een bouwwerk eigenaar en/of perceeleigenaar is verantwoordelijk voor het onderhoud en beheer van de door hem/haar aangebrachte hemelwatervoorziening(en).

  • 2. De bouwwerk eigenaar en/of perceeleigenaar moet op verzoek van het college kunnen aantonen dat met het beheer de hemelwatervoorziening het hemelwater op een juiste manier blijft verwerken.

Artikel 3.67 Nadere aanwijzingen

Het college kan nadere aanwijzingen geven met betrekking tot de wijze waarop het afkoppelen/de verplichting tot waterberging ten gevolge van de verboden op grond van de artikelen 3.63 en 3.64 plaatsvindt.

Afdeling 3.5 Activiteiten met betrekking tot cultureel erfgoed

Artikel 3.68 Verbodsbepalingen en vergunning beschermd gemeentelijk monument

  • 1. Het is niet toegestaan een beschermd gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of na te laten noodzakelijk onderhoud uit te voeren.

  • 2. Het is niet toegestaan zonder omgevingsvergunning van het college, of in strijd met de voorschriften bij die vergunning:

    • a.

      een beschermd gemeentelijk monument te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen; of

    • b.

      een beschermd gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een manier dat het monument wordt aangetast, ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing als:

    • a.

      de activiteit betrekking heeft op normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort, kleur, en aanleg (in geval van een tuin, park of andere aanleg) niet wijzigt, of;

    • b.

      de activiteit alleen leidt tot inpandige veranderingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.

  • 4. Het college kan in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een beschermd gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het tweede lid.

  • 5. De vergunning als bedoeld in het tweede lid kan alleen worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daar niet tegen verzet. Bij de beslissing houdt het college rekening met het gebruik van het monument.

  • 6. Het college kan aan de vergunning als bedoeld in het tweede lid voorschriften verbinden in het belang van het monument.

Artikel 3.68A Voorbescherming

  • 1. De bescherming van artikel 3.68 is van overeenkomstige toepassing op het monument of archeologisch monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, is bekendgemaakt.

  • 2. De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 3.69 Verbodsbepaling en aanvraag vergunning gemeentelijk beschermd dorpsgezicht

  • 1. Het is niet toegestaan zonder omgevingsvergunning een bouwwerk in een gemeentelijk beschermd dorpsgezicht geheel of gedeeltelijk te slopen.

  • 2. De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als het college het niet aannemelijk acht dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 3. Artikel 3.68, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen als sprake is van een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet of ingevolge een verplichting zoals gesteld in een maatwerkvoorschrift op grond van artikel 3.5 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

Afdeling 3.6 Activiteiten met betrekking tot planten

Paragraaf 3.6.1 Bewaren van houtopstanden

Artikel 3.70 Begripsbepaling

  • 1. In deze paragraaf wordt onder bebouwde kom verstaan: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld overeenkomstig artikel 4.1, sub a, jo. artikel 9.9, eerste lid, Wet natuurbescherming.

  • 2. In deze paragraaf wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 3.71 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen.

  • 2. Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      bomen die een kleinere diameter hebben dan 20 cm, dan wel een omtrek van 63 cm, gemeten op 130 cm vanaf de grond (bij een meerstammige boom geldt de omvang van de dikste stam);

    • b.

      coniferen van de soort Thuja of Chaemacyparis of Cupressoparis leilandii;

    • c.

      wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouw gronden, beide voor zover bestaande uit niet-geknotte populieren of wilgen;

    • d.

      vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;

    • e.

      fijnsparren, niet ouder dan 12 jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

    • f.

      kweekgoed;

    • g.

      houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld;

    • h.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantgezondheidswet of krachtens een aanschrijving of last van het college;

    • i.

      bomen en houtopstand waarvoor het college toestemming geeft tot het direct vellen van een boom of houtopstand, als er sprake is van een situatie van acuut spoedeisend belang.

Artikel 3.72 Aanvraag vergunning

De vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

Artikel 3.73 Weigeringsgronden

De vergunning kan worden geweigerd op grond van:

  • a. de natuurwaarde van de houtopstand;

  • b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;

  • c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

  • d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

  • e. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

Artikel 3.74 Bijzondere vergunningsvoorschriften

  • 1. Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant.

  • 2. Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij ook worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.

Artikel 3.75 Herplant-/instandhoudingsplicht

  • 1. Als houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld of op andere wijze is tenietgegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond of aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door zijn te geven aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn.

  • 2. Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3. Als houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, ernstig in het voortbestaan wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt of aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 4. Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste tot en met derde lid is opgelegd, alsmede zijn rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 3.76 Schadevergoeding

Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende door de toepassing van artikel 3.71, artikel 3.74 of artikel 3.75, schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kent het college hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

Artikel 3.77 Bestrijding van boomziekten

  • 1. Als zich op een terrein één of meer bomen bevinden die naar het oordeel van het bevoegd gezag gevaar opleveren van verspreiding van een boomziekte of voor vermeerdering van de ziekteverspreiders zoals insecten, is de rechthebbende, als hij daartoe door het bevoegd gezag is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      de boom te vellen;

    • b.

      conform richtlijnen van de gemeente de gevelde boom direct zodanig te behandelen dat verspreiding van de boomziekte wordt voorkomen.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag gevelde bomen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren, als het een boomsoort betreft die de desbetreffende boomziekte kan verspreiden.

  • 3. Het is verboden om in strijd met het gestelde in het eerste lid of tweede lid te handelen of na te laten.

Artikel 3.78 Afstandsgrenzen van bomen, heesters en heggen

Het is toegestaan om bomen, heesters en heggen te planten en aanwezig te hebben ongeacht de hoogte, tot aan de grenslijn van eens anders erf, een en ander als bedoeld in artikel 5:42, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek.

Hoofdstuk 4 Beheer en onderhoud

Afdeling 4.1 Oplaadinfrastructuur

Artikel 4.1 Oplaadinfrastructuur

[Gereserveerd]

Afdeling 4.2 Overige bepalingen

Artikel 4.2 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren, en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen geen gevaar voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen opleveren.

Hoofdstuk 5 Procedureregels

Afdeling 5.1 Voorbereiding van besluiten

Artikel 5.1 Waardestellend onderzoek beschermd gemeentelijk monument

Het college kan bepalen dat een nader waardestellend onderzoek moet worden verricht ten behoeve van de aanwijzing van een onroerende zaak of terrein als beschermd gemeentelijk monument.

Afdeling 5.2 Advies

Paragraaf 5.2.1 Advies bij aanwijzing beschermd gemeentelijk monument

Artikel 5.2 Advies bij aanwijzing beschermd gemeentelijk monument

Het college vraagt advies aan de BEL adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit, voordat zij een besluit neemt over de aanwijzing van een beschermd gemeentelijk monument.

Paragraaf 5.2.2 Advies bij aanwijzing gemeentelijk beschermd dorpsgezicht

Artikel 5.3 Advies bij aanwijzing gemeentelijk beschermd dorpsgezicht

Het college vraagt advies aan de BEL adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit voordat de gemeenteraad een besluit neemt over de aanwijzing tot gemeentelijk beschermd dorpsgezicht als bedoeld in artikel 2.8. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven.

Paragraaf 5.2.3 Advies bij omgevingsvergunning monument

Artikel 5.4 Advies bij omgevingsvergunning monument

  • 1. Het college vraagt advies aan de BEL adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit, voordat zij een besluit neemt op de aanvraag van de vergunning als bedoeld in artikel 3.68.

  • 2. Als de aanvraag betrekking heeft op een gemeentelijk archeologisch monument, dan betrekt de BEL adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit een externe deskundige op het gebied van archeologie.

Afdeling 5.3 Overige bepalingen

Artikel 5.5

[Gereserveerd]

Hoofdstuk 6 Toezicht en handhaving

Artikel 6.1 Toezichthouders

Behoudens het bepaalde in artikel 18.6 van de Omgevingswet, zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening de toezichthouders belast die bij besluit van het college dan wel de burgemeester zijn aangewezen.

Artikel 6.2 Strafbaarstelling

  • 1. Overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening en de op grond van artikel 3.6 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing als in het onderwerp is voorzien door de Wet op de economische delicten.

Hoofdstuk 7 Overgangsrecht

Artikel 7.1 Overgangsrecht

  • 1. Besluiten, genomen krachtens de verordening genoemd in artikel 8.2 of naar deze verordening overgehevelde delen van de Algemene plaatselijke verordening Blaricum 2023, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

  • 2. Aanvragen voor vergunningen of ontheffingen op grond van de verordening genoemd in artikel 8.2 of de naar deze verordening overgehevelde delen van de Algemene plaatselijke verordening Blaricum 2023, waarop op het moment van inwerkingtreding van deze verordening nog geen beslissing is genomen, worden afgehandeld op grond van deze verordening.

  • 3. Adviezen van de BEL adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit of een andere deskundige, die zijn gevraagd en/of gegeven op grond van de verordening genoemd in artikel 8.2 of de naar deze verordening overgehevelde delen van de APV, gelden als gevraagde en/of gegeven adviezen op grond van deze verordening.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 8.1 Nadere regels

Het college is bevoegd ter uitvoering van het bepaalde in deze verordening nadere regels vast te stellen.

Artikel 8.2 Intrekken verordening

De Monumentenverordening Blaricum 2012 wordt ingetrokken.

Artikel 8.3 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking op het tijdstip dat de Omgevingswet in werking treedt.

  • 2. In afwijking van het eerste lid treden paragraaf 3.4.9 en de artikelen 3.24, 3.25 en 3.26 in werking op de dag direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet om 23:59 uur.

Artikel 8.4 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening fysieke leefomgeving Blaricum 2023’.

Bijlagen bij de Verordening fysieke leefomgeving Blaricum

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 28 november 2023.

mevrouw T.D. de Jong

griffier

mevrouw drs. B.M. de Reijke MBA

voorzitter

Bijlage 1. Begrippenlijst

  • 1.

    APV: Algemene plaatselijke verordening van Blaricum;

  • 2.

    Bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • 3.

    Beeldbepalende waarde van de houtopstand: houtopstand die karakteristiek is voor de plek;

  • 4.

    BEL adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit: gemeentelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, ingesteld bij de Verordening op de BEL adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit 2021, die onder meer als taak heeft het college te adviseren ten aanzien van redelijke eisen van welstand, de aanwijzing van beschermde gemeentelijke monumenten, vergunningaanvragen voor wijziging, verbouwing of sloop van beschermde rijks- of gemeentelijke monumenten en de aanwijzing van onroerende zaken als gemeentelijk beschermd dorpsgezicht;

  • 5.

    Beperkingengebiedactiviteit: dat wat daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • 6.

    Beschermd gemeentelijk monument: monument of archeologisch monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • 7.

    Bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingswet;

  • 8.

    Bouwwerk: dat wat daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • 9.

    Bouwwerk eigenaar: de eigenaar van het bouwwerk waarop het hemelwater valt;

  • 10.

    Bouwhistorisch onderzoek: in een rapport vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en de bouwhistorische kwaliteit van een monument;

  • 11.

    Bromfiets: dat wat daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • 12.

    College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Blaricum;

  • 13.

    Cultureel erfgoed: monumenten, archeologische monumenten, stads- en dorpsgezichten, cultuurlandschappen en, voor zover dat voorwerp is of kan zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in het omgevingsplan, ander cultureel erfgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;

  • 14.

    Dunning: velling ter bevordering van het voortbestaan van de houtopstand;

  • 15.

    Gebouw: dat wat daaronder wordt verstaan in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving;

  • 16.

    Gemeentelijk beschermd dorpsgezicht: dorpsgezicht als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 2.8;

  • 17.

    Hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

  • 18.

    Handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen en/of diensten, waarmee kennelijk wordt beoogd een commercieel belang te dienen;

  • 19.

    Hemelwatervoorziening: voorziening voor de verwerking/waterberging van afvloeiend hemelwater, niet zijnde een openbaar hemelwaterstelsel;

  • 20.

    Houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

  • 21.

    Kampeermiddel: een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

  • 22.

    Landschappelijke waarde van de houtopstand: houtopstand die typerend is voor de lokale omstandigheden, bepaald door de soort, de bodemgesteldheid, waterhuishouding en/of cultuurhistorie;

  • 23.

    Motorvoertuig: dat wat daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • 24.

    Natuurwaarde van de houtopstand: houtopstand die een schuil-/broedplaats biedt aan fauna, of houtopstand die foerageergelegenheid biedt aan fauna, of de houtopstand die huisvesting biedt aan beschermde flora, of houtopstand die onderdeel uitmaakt van een verbindingszone voor de natuur of van een bos;

  • 25.

    Omgevingsvergunning: dat wat daaronder wordt verstaan in de Omgevingswet;

  • 26.

    Openbaar hemelwaterstelsel: voorziening voor de inzameling en verdere verwerking van afvloeiend hemelwater, niet zijnde een openbaar vuilwaterriool, in beheer bij het college of een rechtspersoon die door de gemeente Blaricum met het beheer is belast;

  • 27.

    Openbaar vuilwaterriool: voorziening voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater, in beheer bij een gemeente of een rechtspersoon die door een gemeente met het beheer is belast;

  • 28.

    Openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • 29.

    Openbare plaats: dat wat daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;

  • 30.

    Openbare ruimte: een plaats die krachtens de bestemming of vast gebruik openstaat voor het publiek, met uitzondering van gebouwen of besloten plaatsen als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet;

  • 31.

    Openbare weg: openbare weg als bedoeld in de Wegenwet;

  • 32.

    Parkeren: dat wat daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • 33.

    Perceeleigenaar: de eigenaar van het perceel waarop het hemelwater valt;

  • 34.

    Rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

  • 35.

    Rijksmonument: monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het rijksmonumentenregister;

  • 36.

    Vaartuigen: alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten, gebruikt of geschikt om te worden gebruikt als middel van vervoer te water;

  • 37.

    Vergunninghouder: de natuurlijke- of rechtspersoon aan wie een vergunning is verleend;

  • 38.

    Verhard oppervlak: alle oppervlakken die gemaakt zijn van steenachtig of ander hard materiaal, of overige verhardingen waaronder daken, tegels, bestratingen, of asfaltoppervlakken, als gevolg waarvan hemelwater versneld tot afvoer komt;

  • 39.

    Voertuig: dat wat daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens en kinderwagens, en rolstoelen;

  • 40.

    Waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon: houtopstand die onderdeel is van een beschermd dorpsgezicht, of houtopstand die onderdeel is van een gemeentelijk monument, houtopstand die bijzonder en/of zeldzaam is door hoogte, dikte, vorm, leeftijd of soort;

  • 41.

    Waarde van de leefbaarheid van de houtopstand: houtopstand die een goede conditie heeft, of houtopstand die een goede stabiliteit/breukvastheid heeft, of houtopstand die een onlosmakelijk onderdeel van een geheel vormt;

  • 42.

    Weg: dat wat daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.