Verordening financieel beleid, beheer en organisatie (artikel 212 Gemeentewet) Gemeente Roosendaal 2023

Geldend van 29-12-2023 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2023

Intitulé

Verordening financieel beleid, beheer en organisatie (artikel 212 Gemeentewet) Gemeente Roosendaal 2023

De raad van de gemeente Roosendaal;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 7 november 2023;

gelet op artikel 212, eerste lid, van de Gemeentewet;

gelezen het advies van deAuditcommissie en de Commissie Bestuur en Organisatie;

BESLUIT

vast te stellen de Verordening financieel beleid, beheer en organisatie (artikel 212 Gemeentewet) Gemeente Roosendaal 2023

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de gemeentelijke organisatie en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

  • b.

    overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin de gemeente, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt.

Paragraaf 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2 Planning & Control-cyclus

  • 1. Aan het begin van een begrotingsjaar bieden burgemeester en wethouders een overzicht (het “spoorboekje”) aan met daarin in elk geval de data voor het aanbieden door burgemeester en wethouders en voor zover van toepassing het vaststellen door de raad van de jaarstukken, de kadernota, de tussentijdse rapportage, de technische richtlijnen van de begroting en de begroting met de meerjarenraming.

  • 2. Er is een continu beleidsproces waarin beleidsverantwoording en bijsturing gespreid over het jaar plaatsvindt gedurende de raadsperiode. Jaarlijks bepaalt de raad welke onderwerpen aan de orde komen.

Artikel 3. Vaststelling programma-indeling en paragrafen

  • 1. De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode een programma-indeling (voor die raadsperiode) vast.

  • 2. De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode op voorstel van burgemeester en wethouders per programma vast:

    • a.

      de taakvelden, en

    • b.

      de beleidsindicatoren. Het voorstel van burgemeester en wethouders bevat in ieder geval de verplichte beleidsindicatoren, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder a, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

  • 3. De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode vast over welke onderwerpen hij in extra paragrafen naast de verplichte paragrafen van de begroting en de jaarstukken kaders wil stellen en wil worden geïnformeerd.

Artikel 4. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1. Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt:

    • a.

      van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven en wordt van de lopende investeringen het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van de uitputting van het investeringskrediet in het lopende boekjaar weergegeven, en

    • b.

      in aanvulling op het bepaalde in de artikelen 20 en artikel 21 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van de begroting, de meerjarenraming, de investeringen en de grondexploitatie.

  • 2. In de jaarrekening wordt van de investeringen de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven en inkomsten weergegeven.

  • 3. In de begroting en in de jaarrekening worden de afwijkingen op exploitatie baten en lasten afzonderlijk toegelicht als deze groter dan of gelijk aan € 100.000 zijn. De afwijkingen op investeringen die groter of gelijk zijn aan € 250.000 worden toegelicht in de jaarrekening. De incidentele baten en lasten worden in de begroting en jaarrekening afzonderlijk opgenomen en toegelicht als deze groter dan of gelijk zijn aan € 150.000.

Artikel 5. Kaders begroting en meerjarenraming

  • 1. Burgemeester en wethouders bieden de raad jaarlijks, met uitzondering van het verkiezingsjaar, een Kadernota aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming. De raad stelt deze nota vast.

  • 2. In de begroting wordt een post onvoorzien opgenomen.

  • 3. Burgemeester en wethouders zijn geautoriseerd de in lid 2 genoemde middelen aan te wenden indien zich onvoorziene omstandigheden voordoen. Burgemeester en wethouders leggen hierover verantwoording af aan de raad middels de reguliere P&C producten.

Artikel 6. Autorisatie begroting en investeringskredieten

  • 1. De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de baten en de lasten per programma.

  • 2. Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige nieuwe investeringskredieten worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de programmabegroting geautoriseerd.

  • 3. Burgemeester en wethouders informeren de raad actief als zij verwachten dat

    • a.

      een geautoriseerd programmabudget dreigt af te wijken met meer dan € 250.000,

    • b.

      de investeringsuitgaven van een investeringskrediet het geautoriseerde investeringskrediet dreigt af te wijken met meer dan € 250.000,

    • c.

      de baten van een programma de geautoriseerde baten dreigt af te wijken met meer dan € 250.000.

  • 4. De raad geeft aan of hij een voorstel wil voor het wijzigen van de geautoriseerde lasten van het programma, voor het wijzigen van het geautoriseerde investeringskrediet, of voor het bijstellen van het beleid.

  • 5. Bij de behandeling van de tussentijdse rapportage in de raad bedoeld in artikel 7, eerste lid, doen burgemeester en wethouders voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde baten en/of lasten, het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten en het bijstellen van het beleid. In geval van investeringen met een meerjarig karakter doen burgemeester en wethouders indien nodig ook bij iedere begroting op grond van geactualiseerde ramingen voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten.

  • 6. Bij investeringen met een meerjarig karakter stellen burgemeester en wethouders aan de raad voor op welke wijze de jaarschijven binnen het investeringsbudget worden opgebouwd. Goedkeuring voor verschuivingen tussen de jaarschijven van meer dan € 250.000 aan lasten van een investeringsbudget worden aan de raad integraal voorgelegd bij de tussentijdse rapportage(s).

Artikel 7. Tussentijdse rapportage(s)

  • 1. Burgemeester en wethouders informeren de raad door middel van tussentijdse rapportage(s) over de realisatie van de begroting van de gemeente van het lopende boekjaar.

  • 2. Een tussentijdse rapportage bevat in ieder geval een uiteenzetting over de uitvoering en het bijstellen van het beleid en een overzicht met de:

    • a.

      afwijkingen > € 100.000 op baten en lasten per begroot product;

    • b.

      afwijkingen > € 100.000 op de (beoogde) toevoegingen en onttrekkingen aan reserves;

    • c.

      afwijkingen > € 100.000 tussen de realisatie en raming van de investeringskredieten.

Artikel 8. Jaarstukken

  • 1. Gelijktijdig met het aanbieden van de jaarstukken bieden burgemeester en wethouders de raad het voorstel aan over de bestemming van het jaarrekeningresultaat.

  • 2. Vooruitlopend op het bestemmingsvoorstel over het jaarrekeningresultaat kunnen burgemeester en wethouders de raad voorstellen om restantmiddelen op onderdelen van het rekeningresultaat over te hevelen naar het volgende begrotingsjaar.

Artikel 9. Informatieplicht

Burgemeester en wethouders besluiten niet over:

  • a.

    het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties groter dan € 250.000;

  • b.

    het verstrekken van kapitaal aan instellingen en ondernemingen, dan nadat de raad is geïnformeerd over het voornemen en hiertoe in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van Burgemeester en wethouders te brengen.

Artikel 10. EMU-saldo

Als het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeren burgemeester en wethouders de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als burgemeester en wethouders een aanpassing nodig achten, doen burgemeester en wethouders een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Paragraaf 3. Financieel beleid

Artikel 11. Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1. Immateriële en materiële vaste activa worden gewaardeerd tegen historische kostprijs, eventueel vermeerderd met bijkomende (verkrijgings)kosten (o.a. notaris- taxatiekosten).

  • 2. Immateriële en materiële vaste activa worden afgeschreven volgens de methodiek en de termijnen zoals vermeld in de bijlage 1 ‘Afschrijvingsbeleid Vaste activa’ bij deze verordening.

  • 3. Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 4. Afgeschreven wordt totdat het actief een waarde bereikt van € 1,-.

Burgemeester en wethouders bieden de raad jaarlijks een meerjareninvesteringsplan aan als bijlage bij de begroting, waarbij inzicht wordt verschaft in de geplande investeringen en de daarmee gepaard gaande kapitaallasten voor de komende meerjarenperiode.

Artikel 12. Voorziening voor oninbare vorderingen

  • 1. Voor de vorderingen op verbonden partijen en derden wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een individuele beoordeling op inbaarheid van de openstaande vorderingen.

  • 2. Voor openstaande vorderingen betreffende:

    • a.

      onroerendezaakbelasting;

    • b.

      precariobelasting;

    • c.

      hondenbelasting;

    • d.

      parkeerbelasting;

    • e.

      rioolheffing;

    • f.

      afvalstoffenheffing, en

    • g.

      bijstandsverstrekking,

  • 3. wordt, met uitzondering van individuele vorderingen groter dan € 100.000, een voorziening wegens oninbaarheid gevormd ter grootte van het historische percentage van oninbaarheid.

Artikel 13. Reserves en voorzieningen

  • 1. In de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening vindt geen toerekening van rente over de reserves en voorzieningen plaats, tenzij een voorziening gewaardeerd wordt tegen contante waarde.

  • 2. In bijlage 2 ‘Beleidskader Reserves en Voorzieningen’ is het beleidskader ten aanzien van reserves en voorzieningen opgenomen. Deze geeft inzicht in de wettelijke voorschriften en begrippen. Het beleidskader behandelt tevens de bevoegdheidsverdeling en nadere richtlijnen.

  • 3. De omvang van de reserves en voorzieningen wordt jaarlijks geactualiseerd en aan de raad ter kennis gebracht.

Artikel 14. Kostprijsberekening

  • 1. Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten, de overheadkosten betrokken.

  • 2. Bij de directe kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen uit voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa. Voor de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden daarbij ook de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW) en de gederfde baten van het kwijtscheldingsbeleid betrokken.

  • 3. Voor de toerekening van de overheadkosten worden de overheadkosten die kunnen worden toegerekend aan activiteiten welke geheel of deels worden bekostigd met een specifieke uitkering of subsidie, binnen het taakveld overhead apart geadministreerd en in die desbetreffende verantwoordingen over de besteding toegerekend aan die activiteiten.

  • 4. Voor de toerekening van de overheadkosten worden de overheadkosten die kunnen worden betrokken in de aangifte vennootschapsbelasting, binnen het taakveld overhead apart geadministreerd en voor de belastingaangifte aan de kostprijs van de vennootschapsbelastingplichtige activiteiten toegerekend.

  • 5. Voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, voor zover dat niet activiteiten als bedoeld in het derde en vierde lid betreffen, wordt uitgegaan van een aandeel in de totale overheadkosten ter grootte van de geraamde directe kosten van de economische categorieën 1.1 Salarissen en sociale lasten en 3.5.1 Ingeleend personeel die worden besteed aan de desbetreffende goederen, werken, diensten, rechten en heffingen, gedeeld door de totale geraamde directe kosten van de economische categorieën 1.1 Salarissen en sociale lasten en 3.5.1 Ingeleend personeel.

  • 6. Het percentage van de omslagrente voor de toerekening van rente voor de financiering van de in gebruik zijnde activa, bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld. Het percentage van deze omslagrente wordt bepaald door de aan de producten toe te rekenen rente (in Euro’s) te delen door de boekwaarde per 1 januari van de vaste activa die integraal zijn gefinancierd. De uitkomst van dit percentage van de omslagrente wordt op een kwart procent (naar boven) afgerond.

Artikel 15. Resultaten grondexploitatie

  • 1. In de Nota Grondbeleid zijn nadere regels vastgelegd voor het beheer van grondexploitaties.

  • 2. Bij grondexploitaties moeten verliezen worden genomen wanneer deze te voorzien zijn. Dat betekent dat voor een grondexploitatie met een negatief saldo een voorziening dient te worden getroffen ter grootte van dat saldo op het moment dat het desbetreffende project operationeel wordt verklaard.

  • 3. Winsten worden tussentijds beoordeeld. De grondexploitatie wordt indien nodig hierop aangepast. Indien een deel van de grondexploitatie gerealiseerd is wordt tussentijds winst genomen (realisatiebeginsel). Hierbij wordt de percentage of completion methode gehanteerd conform het Besluit Begroting en Verantwoording.

  • 4. Tussentijdse winsten worden toegevoegd aan de Bestemmingsreserve Grondexploitatie. Bij afronding van de grondexploitatie wordt een besluit voorbereid om de winst te alloceren.

  • 5. Over afwijkingen van het resultaat van de grondexploitaties wordt gerapporteerd en besloten bij de programmabegroting en de jaarstukken.

Artikel 16. Prijzen economische activiteiten

  • 1. Voor de levering van goederen, diensten en werken door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden waarbij de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt ten minste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht.

  • 2. Bij het verstrekken van leningen of garanties door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden worden ten minste de geraamde integrale kosten in rekening gebracht.

  • 3. Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaan burgemeester en wethouders uit van een vergoeding van ten minste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen.

  • 4. Bij afwijking van het eerste, tweede of derde lid vanwege een publiek belang doen burgemeester en wethouders vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de activiteiten wordt gemotiveerd.

  • 5. Raadsbesluiten met de motivering van het publiek belang als bedoeld in de vorige leden zijn niet nodig als minder dan de integrale kostprijs in rekening wordt gebracht en sprake is van:

    • a.

      leveringen van goederen, diensten of werken en het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal aan andere overheden voor zover deze leveringen en verstrekkingen zijn bedoeld voor de uitoefening van de publieke taak door die andere overheid;

    • b.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een bij wet opgedragen publiekrechtelijke taak;

    • c.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een toegekend bijzonder of uitsluitend recht waarvoor prijsvoorschriften gelden;

    • d.

      een bevoordeling van sociale werkplaatsen;

    • e.

      een bevoordeling van onderwijsinstellingen;

    • f.

      een bevoordeling van publieke media-instellingen; en

    • g.

      een bevoordeling die valt onder de reikwijdte van de staatssteunregels van het Werkingsverdrag van de Europese Unie en daarmee verenigbaar is.

Artikel 17. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

  • 1. Burgemeester en wethouders doen de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor de belastingen, de rioolheffingen, de afvalstoffenheffing, rechten en leges. De raad stelt deze tarieven vast.

Burgemeester en wethouders besluiten over het vaststellen van nieuwe prijzen en het wijzigen van prijzen voor overige dienstverlening.

Artikel 18. Financieringsfunctie

  • 1. Burgemeester en wethouders nemen bij het uitzetten en het aantrekken van middelen de volgende kaders in acht:

    • a.

      voor het aantrekken van financieringen met een looptijd langer dan één jaar worden ten minste twee prijsopgaven bij verschillende financiële instellingen gevraagd; en

    • b.

      er wordt geen gebruik gemaakt van financiële derivaten als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder c, van de Wet financiering decentrale overheden.

  • 2. Bij het verstrekken van leningen, garanties en risicodragend kapitaal bedingen burgemeester en wethouders indien mogelijk zekerheden.

  • 3. Burgemeester en wethouders stellen nadere richtlijnen vast in het treasurystatuut.

Paragraaf 4. Paragrafen bij de begroting en jaarstukken

Artikel 19. Verplichte paragrafen

  • 1. In de begroting en jaarrekening van de gemeente Roosendaal worden minimaal de navolgende verplichte paragrafen opgenomen:

    • a.

      Lokale heffingen;

    • b.

      Weerstandsvermogen en risicobeheersing;

    • c.

      Financiering;

    • d.

      Onderhoud kapitaalgoederen;

    • e.

      Verbonden partijen;

    • f.

      Grondbeleid;

    • g.

      Bedrijfsvoering;

    • h.

      Wet Open Overheid.

  • 2. In deze paragrafen wordt een toelichting gegeven op het te voeren beleid en wordt verantwoording afgelegd over het gevoerde financiële beleid. Burgemeester en wethouders gaan hierbij in op ten minste de verplichte onderdelen op grond van het Besluit Begroting en Verantwoording voor provincies en gemeenten.

Paragraaf 5. Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 20. Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de organisatieonderdelen;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden, contracten;

  • c.

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

  • e.

    het afleggen van verantwoording door burgemeester en wethouders aan de raad over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving, en

  • f.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 21. Financiële organisatie

Burgemeester en wethouders dragen in ieder geval zorg voor:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de organisatieonderdelen;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden en verantwoordelijkheden;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • d.

    de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • e.

    de te maken afspraken met de organisatieonderdelen over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

  • f.

    het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten;

  • g.

    het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen, en

  • h.

    het beleid en de interne regels voor het voorkomen van fraude van gemeentelijke regelingen en eigendommen, opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan.

  • i.

    het verzamelen en vastleggen van gegevens over de geleverde prestaties en de maatschappelijke effecten zodat de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid, zoals vastgesteld door de raad, kunnen worden getoetst.

Artikel 22. Interne controle

  • 1. Burgemeester en wethouders dragen zorg voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen op basis van het Interne Controle Plan. Indien afwijkingen in totale omvang boven de verantwoordingsgrens komen, dienen deze, zoals in het Controleprotocol 2023 nader beschreven, opgenomen te worden in de Rechtmatigheidsverantwoording. Daarnaast informeren burgemeester en wethouders de raad over de genomen maatregelen tot herstel van de tekortkomingen in de paragraaf Bedrijfsvoering

  • 2. Bij afwijkingen in de administratie nemen burgemeester en wethouders maatregelen tot herstel van de tekortkomingen.

Paragraaf 6. Slotbepalingen

Artikel 23. Intrekking oude regeling

De financiële verordening 2022 wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar voorafgaand aan het jaar waarin deze verordening in werking treedt en op de begroting, jaarrekening en jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar dat samenvalt met het jaar waarin deze verordening in werking treedt.

Artikel 24. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking en werkt terug tot en met

  • 1 januari 2023.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening financieel beleid, beheer en organisatie gemeente Roosendaal 2023.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 21 december 2023,

de griffier, de voorzitter,

Bijlage afschrijvingsbeleid bij artikel 11

Grensbedrag voor afschrijving

Activa (zowel met economisch nut als met maatschappelijk nut) met een verkrijgingsprijs minder dan € 15.000 worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen die altijd worden geactiveerd. Bij de bepaling van het bedrag van € 15.000 wordt gekeken naar het totaal van de investering en niet naar de prijs per afzonderlijk goed.

Afschrijvingssystematiek

Activa die geactiveerd zijn worden lineair afgeschreven. Bedrijfsmiddelen mogen annuïtair worden afgeschreven. Zonder limitatief te zijn worden onder bedrijfsmiddelen begrepen:

Voertuigen, automatiserings- en telecommunicatieapparatuur, software, inrichting (tenzij aard- of nagelvast), meubilair, keukenapparatuur en overige kleine apparatuur. Zaken als gemeentelijke gebouwen vallen niet onder het hier gehanteerde begrip bedrijfsmiddelen.

Investeringsuitgaven worden direct geactiveerd onder de betreffende categorie en blijven niet als onderhanden werk op de balans staan. In het jaar van gereedkomen van de investering vindt een vol jaar afschrijving plaats.

Activa die in bezit zijn en volledig zijn afgeschreven blijven een boekwaarde van € 1 behouden.

Indirecte kosten

De toerekening van indirecte kosten gebeurt conform de definities voor overhead zoals vastgesteld in de BBV. Deze organisatiekosten worden doorbelast op basis van de verhouding tussen totale loonkosten ambtelijk apparaat en toegerekende loonkosten primaire teams aan investeringswerken en grondexploitaties. Het verhoudingsgetal is gebaseerd op de verwachte ureninzet.

Kosten van rente

Kosten van rente worden zo volledig mogelijk toegerekend aan de investering die de rentekosten veroorzaakt en dit geschiedt vanaf het eerste jaar waarin investeringsuitgaven worden gedaan. Over het eerste jaar van de uitgaven wordt een half jaar rente berekend. Vanaf het tweede jaar wordt een vol jaar rente berekend. De rentekosten worden direct ten laste van het betreffende begrotingsprogramma gebracht.

Kosten van watertaken (waaronder riolering) en de rioolheffing

De opbrengsten van de rioolheffing dienen twee hoofddoelen:

  • a.

    de jaarlijkse kosten van exploitatie en onderhoud en de kosten van het meerjarig onderhoud van de watertaken waaronder van het rioolstelsel en

  • b.

    het sparen voor toekomstige vervangingsinvesteringen.

Het tarief van de rioolheffing wordt vastgesteld om de kosten van de onder a en b genoemde doelen te dekken. Daarbij wordt uitgegaan van meerjarige ramingen op lange termijn gezien de fluctuaties in kosten en vervangingsinvesteringen.

Het bestanddeel van de rioolheffing voor de jaarlijkse kosten van exploitatie en onderhoud en voor de kosten van het meerjarig onderhoud wordt verantwoord binnen de “gesloten financiering exploitatie en onderhoud riolering”. Daarbinnen worden ook de jaarlijkse kosten van exploitatie en onderhoud en de kosten van het meerjarig onderhoud verantwoord. Een jaarlijks overschot of tekort wordt verrekend met de voorziening resultaten rioolexploitatie (cf. artikel 44, lid 2 BBV) teneinde de tarieven te egaliseren. Dit in verband met de fluctuaties in het meerjarig onderhoud waarbij het niet gewenst is het tarief mee te laten fluctueren.

Het bestanddeel van de rioolheffing waarmee wordt gespaard voor toekomstige vervangingsinvesteringen wordt gestort in de daarvoor bestemde voorziening rioleringsinvesteringen (cf. artikel 44 lid 1d BBV). Vervangingsinvesteringen worden geactiveerd binnen de gesloten financiering “vervanging riolering” buiten de “gesloten financiering exploitatie en onderhoud riolering”. De in de voorziening gespaarde bedragen voor vervangingsinvesteringen worden binnen het jaar tot het maximum van de investering in mindering gebracht op het investeringsbedrag waardoor de investering op nihil wordt gebracht. Indien de gespaarde bedragen niet voldoende zijn blijft het restant bedrag van de investering geactiveerd. Op uitbreidingsinvesteringen mogen geen in deze voorziening gespaarde bedragen vanuit de rioolheffing in mindering worden gebracht. Nieuwe investeringen vallen buiten de gesloten financieringen en worden betaald uit de algemene middelen of worden betaald door bijdragen van derden (zoals via de grondexploitatie).

Indien uit actualisatie van de meerjarenramingen blijkt dat er teveel of te weinig wordt gespaard voor vervangingsinvesteringen en/of dat er te veel of te weinig rioolheffing wordt opgelegd voor de jaarlijkse kosten van exploitatie en onderhoud en de kosten van het meerjarig onderhoud van de watertaken waaronder van het rioolstelsel, kan een overheveling tussen de saldi van beide voorzieningen plaatsvinden. Indien beide voorzieningen echter een tekort ramen, dan dient de rioolheffing te worden verhoogd. Indien beide voorzieningen of reserves op lange termijn een overschot ramen dan dient de rioolheffing te worden verlaagd. Het VGRP geeft dit lange termijn inzicht.

Afschrijvingsduur

Voor de bepaling van de gebruiksduur kan worden gelet op:

  • a.

    de technische levensduur van het actief;

  • b.

    de economische gebruiksduur in het algemeen;

  • c.

    de economische gebruiksduur voor de gebruiker.

De laagste van deze drie is bepalend voor de afschrijvingsduur. De in de verordening opgenomen afschrijvingstermijnen zijn maximale termijnen. Bij ieder investeringsvoorstel dient te worden beoordeeld of deze maximale termijn realistisch is. Omdat onzekerheid bestaat over de definitieve gebruiksduur dient vanuit voorzichtigheidsoogpunt de gebruiksduur eerder (te) kort dan te lang te worden geschat.

Afschrijvingstermijnen vaste activa

De volgende vaste activa worden afgeschreven in ten hoogste de hieronder genoemde termijnen.

Immateriële vaste activa:

  • 1.

    kosten sluiten geldleningen: 0 jaar

  • 2.

    saldo van agio en disagio: 5 jaar

  • 3.

    geactiveerde kosten voor onderzoek en ontwikkeling: 5 jaar

  • 4.

    bijdragen aan activa in eigendom van derden: 5 jaar

Materiële vaste activa met economisch nut:

  • 1.

    Bedrijfsgebouwen

    • a.

      Nieuwbouw: 40 jaar

    • b.

      Restauratie: 20 jaar

    • c.

      Renovatie: 25 jaar

    • d.

      Overige voorzieningen: 15 jaar

    • e.

      Woonwagens: 15 jaar

    • f.

      Tijdelijke huisvesting: 15 jaar

    • g.

      Scholen: bouwkosten: 40 jaar

    • h.

      Scholen: noodlokalen: 15 jaar

  • 2.

    Gronden en terreinen

    • a.

      Gronden: op gronden wordt niet afgeschreven

    • b.

      Sportvelden/ - voorzieningen: aanleg velden: 30 jaar

    • c.

      Sportvelden/ - voorzieningen: renovatie: 20 jaar

    • d.

      Sportvelden/ - voorzieningen: sporthal / kleedlokalen: 25 jaar

    • e.

      Sportvelden/ - voorzieningen: installaties: 15 jaar

    • f.

      Sportvelden/ - voorzieningen: speeltoestellen: 10 jaar

  • 3.

    Grond-, weg- en waterbouwkundige werken

    • a.

      Riolering: vrij verval: 60 jaar

    • b.

      Riolering: randvoorzieningen: 60 jaar

    • c.

      Riolering: persleiding en drukriolering: 60 jaar

    • d.

      Riolering: gemalen, bouwkundig: 60 jaar

    • e.

      Riolering: gemalen, mechanisch (pompen, afsluiters, etc): 15 jaar

    • f.

      Riolering: gemalen, elektrotechnisch en besturing: 15 jaar

  • 4.

    Vervoermiddelen

    • a.

      Dienstauto’s: 5 jaar

    • b.

      Huisvuilwagens: 8 jaar

    • c.

      Vrachtauto’s: 8 jaar

    • d.

      Service wagens: 8 jaar

    • e.

      Bestelwagens: 8 jaar

    • f.

      Electro wagens: 5 jaar

    • g.

      Veegwagens: 8 jaar

    • h.

      Aanhangwagens: 8 jaar

    • i.

      Hoogwerkers: 10 jaar

    • j.

      Strooiwagens: 10 jaar

    • k.

      Tractors: 10 jaar

    • l.

      Maaimachines: 5 jaar

    • m.

      Schaftwagens: 8 jaar

  • 5.

    Machines, apparaten en installaties

    • a.

      Houtversnipperaar: 5 jaar

    • b.

      Frees: 5 jaar

    • c.

      Trilmachine: 5 jaar

    • d.

      Handgereedschap: 5 jaar

    • e.

      Overige machines: 10 jaar

  • 6.

    Inventarissen

    • a.

      Kantoorinventaris: 10 jaar

    • b.

      Overige inventaris: 10 jaar

    • c.

      Scholen: eerste inrichting: 20 jaar

  • 7.

    Overige materiële vaste activa van economisch nut

    • a.

      Ict: applicatiesoftware: 6 jaar

    • b.

      Ict: besturingssysteemsoftware: 5 jaar

    • c.

      Ict: systeemsoftware: 4 jaar

    • d.

      Ict: desktop, laptop, tablet: 4 jaar

    • e.

      Ict: server en componenten: 4 jaar

    • f.

      Ict: dataopslag: 5 jaar

    • g.

      Ict: printers: 6 jaar

    • h.

      Ict: telefooncentrale en- installatie: 7 jaar

  • 8.

    Erfpachtgronden: op gronden wordt niet afgeschreven

  • 9.

    Werk in uitvoering: 0 jaar (zie deze bijlage inzake afschrijvingssystematiek / onderhanden werken)

Materiële vaste activa met maatschappelijk nut:

  • 1.

    Grond-, weg- en waterbouwkundige werken

    • a.

      Wegen, fiets en voetpaden: aanleg / vervanging / reconstructie: 40 jaar

    • b.

      Parken en plantsoenen: aanleg / vervanging / reconstructie: 30 jaar

    • c.

      Parken en plantsoenen: voorziening: 15 jaar

    • d.

      Civieltechnische kunstwerken: bruggen / viaducten, aanleg en vervanging / reconstructie: 40 jaar

    • e.

      Civieltechnische kunstwerken: houten bruggen, aanleg / vervanging: 20 jaar

    • f.

      Civieltechnische kunstwerken: damwanden, aanleg en vervanging: 25 jaar

    • g.

      Civieltechnische kunstwerken: overig, aanleg en vervanging: 25 jaar

    • h.

      Verkeersregelinstallaties: 15 jaar

    • i.

      Overige grond-, weg- en waterbouwkundige werken: 20 jaar

  • 2.

    Machines, apparaten en installaties

    • a.

      Openbare verlichting lichtmasten: 40 jaar

    • b.

      Openbare verlichting armaturen: 20 jaar

  • 3.

    Overige materiële vaste activa met maatschappelijk nut

    • a.

      Bushaltes / abri’s: 20 jaar

    • b.

      Straatmeubilair: 10 jaar

Bijlage 2: Beleidskader Reserves en Voorzieningen (bij artikel 13)

2.1Wettelijk kader

De gemeentewet bevat twee bepalingen die relevant zijn voor ons beleid reserves en voorzieningen. Ten eerste is bepaald (in artikel 212) dat elke gemeente een verordening opstelt waarin de uitgangspunten van het financiële beleid en beheer zijn vastgelegd. Dit betreft deze Verordening Financieel beleid, beheer en organisatie. Onze Verordening Financieel beleid, beheer en organisatie schrijft voor dat de raad een beleidsnota reserves en voorzieningen moet vaststellen. Deze nota behandelt de vorming en aanwending van reserves en voorzieningen.

Ten tweede bevat de Gemeentewet regels over de wijze van begroten en verantwoorden die zijn uitgewerkt in het Besluit begroting en verantwoording (BBV). Deze regels vormen de leidraad voor deze nota en worden toegelicht in de begripsbepalingen en de bevoegdheidsverdeling.

2.2Begripsbepalingen

Reserves

Reserves zijn vermogensbestanddelen die als eigen vermogen zijn aan te merken en die vrij te besteden zijn. Reserves hebben verschillende functies en worden ingedeeld in bestemmingsreserves en algemene reserves.

Verschillende functies van reserves

De functies van reserves kunnen zijn:

  • Bufferfunctie: om onverwachte tegenvallers en optredende risico's in de exploitatie op te vangen. Dit vormt grotendeels de weerstandscapaciteit en versterkt daarmee het weerstandsvermogen van de gemeente.

  • Financieringsfunctie: om kapitaalinvesteringen met eigen middelen te financieren.

  • Bestedingsfunctie: om geld te reserveren voor specifieke activiteit of doel.

Algemene en bestemmingsreserves

Reserves zijn (conform BBV artikel 43) te onderscheiden in algemene reserves en bestemmingsreserves. Onder de algemene reserves vallen de vrij besteedbare reserve en de bufferreserve. De algemene reserves worden gevoed door overschotten op de jaarrekeningen en tekorten op de jaarrekeningen worden onttrokken aan de algemene reserve. Ook kan door de raad structureel of incidenteel een bepaald bedrag opgenomen worden in de begroting om toe te voegen aan de algemene reserve.

Een bestemmingsreserve is een reserve waaraan door de raad een bepaalde bestemming is gegeven. Bij een voorstel voor een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen dient het volgende opgegeven te worden: het specifieke doel, de voeding (product), de maximale en minimale hoogte en de maximale looptijd van de reserve. Indien een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen binnen de aangegeven maximale looptijd niet heeft geleid tot een investering, valt de bestemmingsreserve vrij en wordt deze aan de algemene reserve toegevoegd. Een bestemmingsreserve wordt opgeheven zodra het doel bereikt is of de reserve onder het minimumniveau is gedaald.

Instellen, dotaties en onttrekkingen

In de begroting wordt een zo reëel mogelijk beeld gegeven van de mutaties van de reserves in een bepaald jaar. Daar komt aan de orde of nieuwe reserves moeten worden gevormd of dat reserves op basis van nieuwe keuzes moeten worden verhoogd of verlaagd. In afzonderlijke raadsbesluiten kan dit ook, maar in het kader van een integrale afweging is het wenselijk dit bij de vaststelling van de begroting te doen.

Mutaties in reserves vinden ook plaats na vaststellen van de jaarrekening, als onderdeel van de resultaatbestemming.

Tussentijdse mutaties zijn niet te voorkomen bij grote bedragen of wanneer de uitvoering van een programma in het gedrang komt. Bij de begroting wordt bekeken welke bestemmingsreserves nog actueel zijn voor het doel waarvoor ze zijn ingesteld. Deze actualisatie van reserves en voorzieningen wordt in het begrotingsproces separaat naar de raad (ter kennisgeving) gebracht. Bij afschaffing van de bestemmingsreserve wordt het vrijgevallen bedrag toegevoegd aan de algemene reserve.

Reserves worden gevoed door de bestemming van het resultaat. Dit vindt plaats in de begroting en/of de jaarrekening of tussendoor middels raadsbesluit.

Voorzieningen

Bij voorzieningen gaat het om (on)zekere verplichtingen die tot schulden en/of lasten kunnen leiden en ter egalisatie van kosten. Daarom worden voorzieningen gerekend tot het vreemd vermogen en kan er alleen over beschikt worden voor het doel waarvoor het is ingesteld.

Functies voorzieningen

De voorzieningen hebben, in tegenstelling tot de reserves, formeel slechts één doel en bestemming, namelijk een bufferfunctie met betrekking tot dekking van reeds voorziene verplichtingen en risico's.

Voorzieningen worden op basis van het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV artikel 44 lid 1) gevormd wegens:

  • verplichtingen en verliezen waarvan de omvang op de balansdatum onzeker is, doch redelijkerwijs in te schatten;

  • op de balansdatum bestaande risico’s ter zake van bepaalde te verwachten verplichtingen of verliezen waarvan de omvang redelijkerwijs is te schatten;

  • kosten die in een volgend begrotingsjaar zullen worden gemaakt, mits het maken van die kosten zijn oorsprong mede vindt in het begrotingsjaar of in een voorafgaand begrotingsjaar en de voorziening strekt tot gelijkmatige verdeling van lasten over een aantal begrotingsjaren;

  • bijdragen aan toekomstige vervangingsinvesteringen waarvoor heffing wordt geheven.

Voorzieningen worden niet gevormd voor jaarlijks terugkerende arbeidskosten gerelateerde verplichtingen van vergelijkbaar volume (artikel 44 lid 3 BBV).

Specifieke voorzieningen: Voorzieningen voor oninbare vorderingen (dubieuze debiteuren)

Voor de vorderingen wordt een voorziening gevormd wegens oninbaarheid op basis van een individuele beoordeling op inbaarheid van de openstaande vorderingen. Deze voorzieningen worden gepresenteerd als een waarde correctie op de post financiële vaste activa of openstaande vorderingen en worden jaarlijks bij de jaarrekening geactualiseerd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen;

  • voorziening oninbaarheid publieksrechtelijk;

  • voorziening oninbaarheid privaatrechtelijk;

  • voorziening oninbaarheid sociale zaken.

Specifieke voorzieningen: Voorzieningen grondexploitatie

Voorzieningen grondexploitaties hebben een ander karakter dan gewone voorzieningen. Als de boekwaarde hoger is dan de verwachte marktwaarde, dan wordt een verliesvoorziening getroffen, de boekwaarde wordt daarmee afgewaardeerd. Ook als duidelijk wordt dat de door de raad voorgenomen bestemming in het geheel niet of slechts gedeeltelijk zal worden gerealiseerd en daardoor een lagere verwachte marktwaarde ontstaat, dan wordt een verliesvoorziening getroffen c.q. afgewaardeerd. Deze voorzieningen worden gepresenteerd als een waarde correctie op de balanspost (grond)voorraden.

Instellen, dotaties en bestedingen

Vorming van een voorziening en dotaties aan een voorziening worden in de begroting geraamd of vinden plaats in de jaarrekening voor vaststelling van het exploitatiesaldo. De voeding van de voorzieningen vindt daarmee plaats via de exploitatie (lasten) en vereist een besluit van de gemeenteraad (via de begroting of een wijziging daarop).

De bestedingen geschieden rechtstreeks ten laste van de voorziening. De aanwending van een voorziening wordt dus rechtstreeks ten laste van de voorziening geboekt en is daarmee geen last die via de exploitatie loopt. Een begrotingswijziging is om deze reden dan ook niet nodig. Het verloop van de voorzieningen wordt toegelicht in de begroting en jaarrekening.

Elke voorziening moet de omvang hebben van de desbetreffende verplichting of het desbetreffende risico. Mutaties in voorzieningen vloeien daarom uitsluitend voort uit het aanpassen op grond van nieuwe inschattingen van het te betalen bedrag. Verhoging van een voorziening omdat de omvang ontoereikend is geschiedt via een begrotingswijziging.

Is de kans dat een risico zich zal voordoen en de omvang van het risico niet goed in te schatten, dan kan geen voorziening worden getroffen. In dat geval wordt een risico-inschatting gemaakt bij de bepaling van het aan te houden weerstandsvermogen.

2.3Bevoegdheidsverdeling

Het BBV schrijft voor dat de gemeenteraad het enige orgaan is, vanuit zijn kaderstellende rol, dat kan beslissen over de instelling, opheffing, wijziging van, én dotaties en onttrekkingen aan reserves (budgetrecht).

Tevens is de gemeenteraad bevoegd tot het instellen, opheffen, samenvoegen, wijzigen en voeden van voorzieningen. Hier dient rekening gehouden te worden met de minimale keuzevrijheid voor de gemeenteraad als gevolg van wettelijke verplichtingen en/of het zich voordoen van risico’s.

De uitvoering van het vorenstaande beleid is belegd bij burgemeester en wethouders. Dit komt tot uitdrukking in de aanwendingen van voorzieningen (bestedingen). Indien bij de uitvoering van dit beleid blijkt dat de middelen ontoereikend zijn op programmaniveau, wordt een begrotingswijziging voorbereid.

Tabel 1: Beslissingsbevoegdheid

Activiteit

Gemeenteraad

Burgemeester en wethouders

Instellen / opheffen van reserves en voorzieningen

X

Samenvoeging / wijziging van reserves en voorzieningen

X

Vaststellen boven- en/of ondergrens van reserves

X

Voeding van reserves en voorzieningen

X

Onttrekkingen aan reserves

X

Bestedingen ten laste van voorzieningen

X

2.4Beleidskader

Bovenstaand(e) wettelijk kader, begripsbepalingen en beslissingsbevoegdheid leiden tot de beleidsregels in dit hoofdstuk. Deze beleidskaders zijn verplichte richtlijnen voor de organisatie hoe om te gaan met reserves en voorzieningen.

Algemene uitgangspunten

Algemene uitgangspunten voor reserves en voorzieningen zijn:

  • 1.

    Het instellen van reserves en voorzieningen moet passen binnen geldende wet- en regelgeving (BBV).

  • 2.

    Het beleid met betrekking tot reserves en voorzieningen moet simpel en transparant zijn en daarom streven wij naar een beperkt aantal (noodzakelijke) reserves en voorzieningen.

  • 3.

    Instelling van reserves en voorzieningen kan alleen door middel van expliciete besluitvorming door de gemeenteraad. In het besluit zal in ieder geval de volgende informatie zijn opgenomen:

    • a.

      doelstelling / bestemming;

    • b.

      wijze waarop reserve / voorziening wordt gevormd (structureel/incidenteel);

    • c.

      werkelijke omvang;

    • d.

      wijze van besteding / toelichting;

    • e.

      maximale / minimale omvang (boven- en/of ondergrens; bandbreedte);

    • f.

      (maximale) looptijd;

    • g.

      bestedingsraming voor begrotingsperiode;

    • h.

      dekking van de voeding(en).

  • 4.

    Reserves en voorzieningen worden alleen ingezet als die leiden tot het aantoonbaar beter realiseren van het gestelde beleidsdoel dan via een reguliere begrotingspost.

  • 5.

    In onze administratie en planning & control documenten gelden de volgende regels:

    • a.

      er wordt geen rente toegerekend aan reserves en voorzieningen.

    • b.

      in de toelichting op de balans worden de aard en reden van de reserves en voorzieningen en de wijzigingen daarin toegelicht. Per reserve en voorziening wordt het verloop gedurende het jaar in een overzicht weergegeven. Daaruit blijken:

      • het saldo aan het begin van het begrotingsjaar;

      • de toevoegingen;

      • de onttrekkingen;

      • saldo aan het einde van het begrotingsjaar.

    • c.

      Naast de wettelijke vereisten zal op programmaniveau inzicht worden gegeven. Dit betekent dat per programma een geclusterd overzicht wordt gegeven van de reserves en voorzieningen.

Reserves

Nadere richtlijnen voor reserves zijn:

  • 1.

    Voor reserves wordt in eerste instantie gepoogd financiële ruimte te creëren binnen de begrotingsprogramma's waar de reserve betrekking op heeft voordat de algemene reserve wordt aangewend.

  • 2.

    Mede in het kader van (financiële) rechtmatigheid dienen onttrekkingen aan een reserve plaats te vinden op basis van expliciete besluiten van de gemeenteraad.

  • 3.

    Indien onttrekkingen aan een (bestemmings-)reserve niet binnen het jaar plaatsvinden wordt de begroting in het daaropvolgende jaar aangepast en hoeft geen nieuw raadsbesluit te worden genomen voor de aanwending van de middelen (tenzij de maximale looptijd is bereikt). De (administratieve) begrotingswijziging wordt bekrachtigd middels collegebesluit.

  • 4.

    Indien een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen binnen de aangegeven maximale looptijd niet heeft geleid tot een investering, valt de bestemmingsreserve vrij en wordt deze aan de algemene reserve toegevoegd.

  • 5.

    (Bestemmings-)reserves moeten worden opgeheven als:

    • a.

      het project / werk/ waarvoor de reserve is ingesteld, is afgerond (doel bereikt);

    • b.

      er geen sprake (meer) is van een concrete bestemming.

Voorzieningen

Nadere richtlijnen voor voorzieningen zijn:

  • 1.

    Bij de vorming en bepaling (van de hoogte van) voorzieningen worden de aspecten uit het BBV meegenomen. Hierin staan de limitatieve voorwaarden voor het vormen van een voorziening.

  • 2.

    Aan elke onderhoudsvoorziening dient een meerjarig beheersplan / onderhoudsbegroting ten grondslag te liggen (ook om de benodigde omvang te bepalen).

  • 3.

    Mede in het kader van (financiële) rechtmatigheid dienen bestedingen ten laste van een voorziening plaats te vinden in overeenstemming met eerder genomen raadsbesluiten en/of te passen in de kaders die de raad anderszins heeft vastgesteld.

  • 4.

    In algemene zin vallen voorzieningen vrij indien de meerjarenplanning aangeeft dat er structureel overschot aanwezig is. Deze vrijval komt ten gunste van het programma waaruit de voorziening oorspronkelijk is gevoed.

Toelichting

Algemeen

De Verordening financieel beleid, beheer en organisatie (artikel 212 Gemeentewet) heeft haar basis in artikel 212, eerste lid, van de Gemeentewet, waarin is opgenomen dat de raad bij verordening de uitgangspunten voor het financiële beleid vaststelt, en daarnaast de uitgangspunten voor het financiële beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie. Deze verordening waarborgt dat aan de eisen van rechtmatigheid, verantwoording en controle wordt voldaan. De Verordening financieel beleid, beheer en organisatie (artikel 212 Gemeentewet) vult daarnaast de vrije ruimte nader in die iedere gemeente heeft bij de inrichting van het eigen financieel beleid, beheer en organisatie en de rechtmatigheid.

De Gemeentewet biedt de belangrijkste kaders en regelt bijvoorbeeld dat er nadere eisen worden gesteld aan de inrichting van de begroting en de jaarrekening. Dit wordt vervolgens uitgewerkt in het Besluit begroting en verantwoording gemeentes en provincies (hierna: BBV). Het BBV schrijft voor op welke wijze de gemeente moet begroten en verantwoorden en de wijze waarop zij uitvoeringsinformatie vastlegt. Om een correcte interpretatie van deze artikelen te waarborgen is er een commissie voor het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (hierna: commissie BBV). De commissie BBV draagt zorg voor een eenduidige uitvoering en toepassing van het BBV, en voor een visie ten aanzien van rechtmatigheid in de controleverklaring (artikel 75, tweede lid, van het BBV).

Richtlijnen van de commissie BBV aan gemeenten en andere decentrale overheden zijn een

belangrijk instrument van de commissie BBV om in navolging van artikel 75 van het BBV de

eenduidige uitvoering en toepassing van het BBV te bevorderen. De richtlijnen van de

commissie BBV worden onderverdeeld naar stellige uitspraken en aanbevelingen. De stellige uitspraken zijn dwingend; een gemeente behoort zich hier aan te houden. Met stellige uitspraken geeft de commissie BBV een interpretatie van de regelgeving die leidend is. Indien een gemeente toch een afwijkende interpretatie kiest, dan moet zij dit expliciet motiveren en kenbaar maken bij de begroting en jaarstukken. De aanbevelingen zijn niet dwingend. Hierbij gaat het om uitspraken die ‘steun en richting geven aan de praktijk’. De commissie BBV spoort gemeenten aan om deze aanbevelingen te volgen, omdat dat naar haar oordeel bijdraagt aan het inzicht in de financiële positie (transparantie). Omdat deze aanbevelingen vanuit de expertise van de commissie BBV zijn opgesteld, zijn specifiek die aanbevelingen die gaan over de Verordening financieel beleid, beheer en organisatie (artikel 212 Gemeentewet) opgenomen als onderdeel van de verordening.

In artikel 75, tweede lid, onder b, van het BBV is vastgelegd dat de commissie BBV een kadernota rechtmatigheid opstelt voor het geven van een visie ten aanzien van rechtmatigheid in de controleverklaring. Met het instellen van de rechtmatigheidsverantwoording door burgemeester en wethouders heeft de commissie BBV de Kadernota rechtmatigheid 2023 opgesteld.

Artikelsgewijs

Enkel die bepalingen die verdere toelichting behoeven, worden hieronder nader toegelicht.

Artikel 3. Vaststelling programma-indeling en paragrafen

Eerste lid

De programma-indeling wordt bij aanvang van iedere raadsperiode door de raad vastgesteld. Artikel 66, eerste lid, onder c, van het BBV bepaalt in aanvulling hierop dat de taakvelden aan de programma’s moeten worden toegewezen.

Tweede lid, onder b

Op voorstel van burgemeester en wethouders stelt de raad beleidsindicatoren per programma vast. Het is het zogenaamde SMART maken van de begroting (de daarin vervatte informatie is specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden) . Wat de verplichte beleidsindicatoren zijn, volgt uit de (ministeriële) Regeling vaststelling beleidsindicatoren door gemeenten in programma’s en programmaverantwoording, die zijn grondslag vindt in artikel 25, tweede lid, onder a, van het BBV.

Derde lid

Het BBV schrijft een aantal verplichte paragrafen van de begroting en de jaarstukken voor. In een paragraaf wordt de raad integraal over een bepaald thema dat dwars door de begroting loopt, geïnformeerd. Het (facultatieve) derde lid bepaalt, dat de raad bij aanvang van een nieuwe raadsperiode kan aangeven, welke paragrafen hij nog meer wenst. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een paragraaf subsidies, een paragraaf duurzaamheid en energietransitie of een paragraaf digitale transformatie.

Artikel 4. Inrichting begroting en jaarstukken

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen voor de inrichting van de begroting, die aanvullend zijn op het BBV.

Eerste lid, onder a

In het eerste lid, onder a, wordt de verplichting in artikel 20, tweede lid, onder b, van het BBV om in de begroting aandacht te besteden aan de investeringen nader uitgewerkt, door te bepalen dat er bij de uiteenzetting van de financiële positie een overzicht van de investeringen wordt gegeven. Dit is nodig om ook de autorisatie van investeringskredieten mogelijk te maken. Bij investeringen moet ook worden gedacht aan grondexploitaties.

Eerste lid, onder b

Het eerste lid, onder b, bepaalt, dat in aanvulling op het bepaalde in het BBV de gevolgen van de begroting en meerjarenraming, investering en grondexploitatie voor de gemeentelijke schuldpositie inzichtelijk worden gemaakt.

Derde lid

In het derde lid wordt geregeld vanaf welk grensbedrag incidentele baten en lasten worden gespecificeerd in het overzicht van de (geraamde) incidentele baten en lasten per programma, conform het advies van de commissie BBV (Kadernota rechtmatigheid 2023, augustus 2021).

Artikel 5. Kaders begroting en meerjarenraming

Artikel 5 biedt de kaders voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming. Hierin staat een aantal uitgangspunten die burgemeester en wethouders bij het opstellen van deze stukken in acht moeten nemen. Dit is in aanvulling op de bepalingen van de artikelen 189 en 193 van de Gemeentewet en het BBV.

Eerste lid

De raad stelt vooraf aan het opstellen van de begroting een nota vast, waarin de hoofdlijnen voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor de komende jaren zijn vastgelegd. De kaders geven richting aan burgemeester en wethouders voor het opstellen van de begroting en de meerjarenraming. Deze nota wordt ook wel kader-, voorjaars- of perspectiefnota genoemd.

Tweede lid

In dit lid is bepaald dat in de begroting een post onvoorzien wordt opgenomen. Zie artikel 8, eerste lid, onder e, van het BBV.

Artikel 6. Autorisatie begroting en investeringskredieten

Eerste lid

Op grond van artikel 189 van de Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen hij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 van de Gemeentewet besluiten nemen voor het wijzigen van de begroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (artikel 189, derde lid, van de Gemeentewet). De raad kan kiezen op welk niveau hij budgetten beschikbaar stelt. Autorisatie door de raad van de baten en de lasten vindt plaats op het niveau van [programma’s OF programmaonderdelen OF taakvelden].

Tweede lid

Naast lopende uitgaven doet een gemeente investeringen, waaronder investeringen in grondexploitaties. Ook uitgaven voor investeringen moeten door de raad worden geautoriseerd. Voor de autorisatie van deze investeringskredieten is er voor gekozen deze bij de begrotingsbehandeling mee te nemen. Wel kan de raad bij de begrotingsbehandeling aangeven, welke investeringskredieten hij op een later tijdstip wenst te autoriseren. Zo kan de raad de autorisatie van politiek belangrijke investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een dergelijke investering blijft wel op de begroting staan als voorziene uitgaaf, maar de raad autoriseert de uitgaaf nog niet. Burgemeester en wethouders zijn nog niet bevoegd verplichtingen voor de investering aan te gaan.

Derde lid

Burgemeester en wethouders dienen dreigende overschrijdingen van geautoriseerde lasten en investeringskredieten en dreigende onderschrijdingen van geautoriseerde baten bij het bekend worden aan de raad te melden, zodat de raad kan besluiten of het budget moet worden gewijzigd of dat het beleid moet worden bijgesteld. Dit is de actieve informatieplicht van burgemeester en wethouders.

Vierde lid

Voor het behandelen van de daadwerkelijke begrotingswijzigingen en bijstellingen van beleid is er voor gekozen deze mee te nemen bij de behandeling van de tussentijdse rapportage. Bij investeringen met een meerjarig karakter, waaronder ook grondexploitaties, vindt bij elke begroting een actualisatie van de ramingen plaats en doen burgemeester en wethouders aan de raad voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten.

Vijfde lid

Meestal komen gedurende het begrotingsjaar nieuwe investeringsvoornemens op tafel, die bij het opstellen van de begroting niet waren voorzien. Het zesde lid regelt de autorisatie van de investeringskredieten anders dan bij vaststelling van de begroting. Het gaat hier dus ook om investeringen die pas in de loop van het begrotingsjaar worden voorzien. Daarbij draagt dit lid aan burgemeester en wethouders op bij grote investeringen aan te geven wat het effect is op de schuldpositie van de gemeente.

Zesde lid

In het zevende lid worden afspraken tussen burgemeester en wethouders en de raad over verschuivingen van uitgaven tussen jaarschijven in een investeringsbudget vastgelegd (Kadernota rechtmatigheid 2023, augustus 2021), conform het advies van de commissie BBV.].

Artikel 7. Tussentijdse rapportage(s)

De tussentijdse rapportage is een belangrijk onderdeel van de planning- en controlcyclus voor de raad. Op basis van tussentijdse rapportage wordt de raad geïnformeerd over de uitputting van budgetten en investeringskredieten en de voortgang van de uitvoering van het beleid.

Tweede lid

Het tweede lid bevat bepalingen over de minimale inhoud van de tussentijdse rapportage, waarbij informatie over de grondexploitatie valt onder de investeringskredieten.

Ook bepaalt dit lid welke afwijkingen ten opzichte van de begroting burgemeester en wethouders in de tussentijdse rapportage moeten toelichten.

Artikel 8. Jaarstukken

Eerste lid

De jaarrekening zal een positief, dan wel een negatief saldo kennen. In het eerste lid wordt geregeld dat burgemeester en wethouders een voorstel doen voor de bestemming van het positieve saldo, dan wel de afdekking van een eventueel negatief saldo.

Tweede lid

Het tweede lid biedt de mogelijkheid om vooruitlopend op de bestemming van het rekeningresultaat budgetten die niet tot besteding zijn gekomen over te hevelen naar het volgende begrotingsjaar. Bedacht moet worden dat dit uiteraard gevolgen heeft voor de mate waarin het rekeningsaldo nog kan worden bestemd, zoals bedoeld in het eerste lid.

Artikel 9. Wensen en bedenkingen over grote onderwerpen

In artikel 9 is een nadere invulling van de informatieplicht van burgemeester en wethouders aan de raad opgenomen. Het betreft een uitwerking van artikel 169, vierde lid, van de Gemeentewet. Dat artikel verplicht burgemeester en wethouders vooraf aan het aangaan van bepaalde verplichtingen de raad inlichtingen te verstrekken, indien de raad daar om verzoekt of indien de uitoefening van deze bevoegdheden van burgemeester en wethouders ingrijpende gevolgen heeft voor de gemeente.

De raad verzoekt burgemeester en wethouders om informatie vooraf aan het aangaan van de opgesomde rechtshandelingen met een financieel gevolg, indien het aangaan van deze verplichtingen de in artikel 8 genoemde bedragen overschrijden. Het gaat hierbij dus niet om het budgetrecht van burgemeester en wethouders en raad, maar om de actieve informatieplicht. Het kan zijn dat het bedrag van de verplichting binnen de door de raad goedgekeurde begrotingskaders valt, maar dat de raad over het aangaan van de verplichting alsnog vooraf wil worden geïnformeerd. De verplichtingen die worden aangegaan zullen terug te zien zijn in de balans.

De bepalingen uit het artikel ontslaan burgemeester en wethouders niet van de informatieplicht in andere gevallen. Ook moeten besluiten van burgemeester en wethouders voor het doen van privaatrechtelijke rechtshandelingen passen binnen de kaders van het beleid dat door de raad is uiteengezet. Het artikel schept slechts duidelijkheid tussen burgemeester en wethouders en de raad over wanneer de raad in elk geval vóóraf wenst te worden geïnformeerd en in de gelegenheid wil worden gesteld zijn wensen en bedenkingen aan burgemeester en wethouders kenbaar te maken.

Artikel 10. EMU-saldo

Voor gemeenten is in de Wet houdbare overheidsfinanciën vastgelegd dat ze een aandeel hebben in het plafond voor het totale EMU-tekort van Nederland. Wordt dit gemeentelijk aandeel in het EMU-tekort door de gezamenlijke gemeenten overschreden, dan kan dat tot een correctieve maatregel van het Rijk leiden of tot een boete uit Europa die naar gemeenten wordt doorvertaald. Maar het kan ook zijn, dat de overschrijding niet tot aanvullend beleid van het Rijk of Europa leidt.

Gemeenten krijgen in het voorjaar van het rijk bericht of het gemeentelijk aandeel in het nationale toegestane EMU-tekort met de lopende begroting dreigt te worden overschreden. Ook wordt dan duidelijk of daarop actie van gemeenten is gewenst. Pas als dit laatste het geval is, moeten gemeenten met een individueel EMU-saldo hoger dan de gemeentelijke EMU-referentiewaarde hun begroting neerwaarts bijstellen om de overschrijding van het collectieve aandeel ongedaan te maken.

Burgemeester en wethouders informeren de raad als de gemeente van het rijk een bericht heeft ontvangen dat het toegestane EMU-tekort voor alle gemeenten dreigt te worden overschreden. Als daarop actie nodig is van de gemeente, doen burgemeester en wethouders een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Artikel 11. Waardering en afschrijving vaste activa

In artikel 212, tweede lid, onder a, van de Gemeentewet is opgenomen, dat de Verordening financieel beleid, beheer en organisatie (artikel 212 Gemeentewet) in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Hieraan is in artikel 11 invulling gegeven.

Eerste lid

Voor de bepalingen over afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen van de immateriële en materiële vaste activa wordt in de verordening verwezen naar de bijlage afschrijvingsbeleid bij deze verordening. In deze bijlage zijn naast de methodiek de afschrijvingstermijnen voor de verschillende categorieën immateriële vaste activa, materiële vaste activa met economisch nut en materiële vaste activa met maatschappelijk nut opgenomen. Deze vorm sluit aan bij de voorheen gebruikelijke werkwijze.

Artikel 12. Voorziening voor oninbare vorderingen

Voor de oninbaarheid van vorderingen moet een gemeente een voorziening vormen. Dit artikel bevat regels voor het vaststellen van de hoogte van deze voorziening. Bij het artikel is onderscheid gemaakt tussen gemeentelijke aanslagen en heffingen die het karakter hebben van bulkfacturen en overige vorderingen.

Eerste lid

Vorderingen van de gemeente worden individueel beoordeeld op oninbaarheid.

Tweede lid

Voor de in het tweede lid genoemde gemeentelijke aanslagen, heffingen en bijstandsverstrekkingen wordt een voorziening getroffen op basis van het historisch percentage van oninbaarheid. Een individuele beoordeling per aanslag of heffing is bij dit soort vorderingen namelijk zeer bewerkelijk. Wel zal een accountant eisen dat de grote bedragen onder deze vorderingen toch individueel worden beoordeeld. De accountant controleert bij zijn controle van het getrouwe beeld van de jaarrekening de hoogte van deze voorziening. Indien over de waarderingsgrondslagen geen afspraken bestaan, zal hij mogelijk aandringen op het hanteren van een methodiek voor het onderbouwen van de hoogte van deze voorziening.]

Artikel 13. Reserves en voorzieningen

Eerste lid

Regelgeving rondom de verantwoording van de rentekosten is uitgewerkt in de notitie Rente van de commissie BBV. In deze notitie is aangegeven dat de uitspraken van de commissie BBV alleen strekken tot de verslaggevingstechnische verwerking van de rente op de taakvelden. Dat wil zeggen dat de regels voor de renteomslag bepalend zijn voor de rente die feitelijk wordt toegerekend aan de taakvelden. De commissie BBV doet echter geen uitspraken over de wijze waarop gemeenten hun tarieven moeten berekenen. Fiscaal juridisch gezien is het toegestaan om een redelijk deel van de rentelasten mee te nemen in de kostenopstelling die ten grondslag ligt aan de tariefberekening.

De overheadkosten moeten apart worden verantwoord. Daarom is het noodzakelijk kostprijzen van rechten en heffingen en van gemeentelijke goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, extracomptabel te onderbouwen. Het is niet noodzakelijk de rentevergoeding over reserves en voorzieningen in de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening aan de taakvelden toe te rekenen. Het eerste lid bepaalt daarom, dat voor de toerekening van rentelasten en rentebaten in de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening aan de taakvelden geen rentevergoeding over reserves en voorzieningen wordt meegenomen.

In afwijking van het eerste lid worden bij vennootschapsbelastingplichtige activiteiten en grondexploitaties alleen de rentekosten voor de inzet van vreemd vermogen aan de kostprijs toegerekend. Bij projectfinanciering worden dan de werkelijke rentekosten toegerekend. In andere gevallen wordt uitgegaan van het gewogen gemiddelde rentepercentage van de portefeuille leningen.

Derde lid

In het derde lid is de verplichting opgenomen om de reserves niet alleen periodiek, maar ook jaarlijks bij de begroting en de jaarrekening te beoordelen.

Artikel 14. Kostprijsberekening

Artikel 212, tweede lid, onder b, van de Gemeentewet bepaalt dat de verordening in ieder geval de grondslagen bevat voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en van tarieven voor rechten als bedoeld in artikel 229b en heffing bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer. De grondslagen voor de prijzen die de gemeente bij overheidsbedrijven en derden in rekening brengt, en voor de tarieven van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden gevormd door de opbouw van de kostprijs.

De overheadkosten moeten apart worden verantwoord. Ze worden bij de gemeente niet doorberekend aan de taakvelden. Daarmee is het niet mogelijk om de integrale kostprijzen in de administratie van de baten en lasten op taakvelden van de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening in beeld te brengen. De kostprijzen moeten extracomptabel worden berekend en vastgelegd.

Eerste lid

Het eerste lid bepaalt dat de kostprijsberekeningen extracomptabel worden vastgelegd en dat de kostprijzen bestaan uit de directe kosten en een opslag voor de overhead en voor de rente over de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van (vaste) activa die voor desbetreffende rechten en heffingen en voor desbetreffende goederen, werken en diensten worden ingezet. Wat onder de directe kosten moet worden verstaan is via het BBV, de notitie overhead en de taakveldbeschrijving helder gedefinieerd. Op dat punt hoeft in deze verordening niets aanvullend te worden geregeld.

Tweede lid

In het tweede lid wordt bepaald dat gemeenten de kosten voor compensabele BTW, gederfde inkomsten vanwege het kwijtscheldingsbeleid en de kosten voor straatreiniging in de kostenbasis kunnen meenemen. Zie VNG Handreiking kostenonderbouwing lokale heffingen, 2016.

Derde en vierde lid

De commissie BBV geeft aan dat de toerekening van overhead, zoals opgenomen in het overzicht overhead, aan lokale heffingen en rechten niet mag afwijken van de overige methodieken voor het toerekenen van overhead aan gemeentelijke taakvelden.

Artikel 16. Prijzen economische activiteiten

Eerste tot en met derde lid

In de Wet Markt en Overheid (waarmee de Mededingingswet is gewijzigd) is opgenomen dat als een gemeente goederen, diensten of werken levert aan overheidsbedrijven of derden zij deze activiteiten niet mag bevoordelen als het economische activiteiten betreft. Economische activiteiten zijn hier activiteiten waarmee de gemeenten in concurrentie met andere ondernemingen treedt.

Het bevoordelingsverbod houdt feitelijk in dat ten minste een integrale kostprijs voor de levering van goederen, diensten en werken en het verstrekken van leningen garanties en kapitaal in rekening moet worden gebracht.

Vierde lid

Van dit verbod kan worden afgeweken als de activiteiten worden ontplooid in het kader van het publiek belang. Daarvoor is wel nodig dat in een raadbesluit het publiek belang van de activiteit wordt gemotiveerd. Het raadbesluit moet worden aangemerkt als een concretiserend besluit van algemene strekking. Het besluit moet worden bekendgemaakt in een officieel elektronisch publicatieblad en moet open staan voor bezwaar en beroep. Belanghebbenden kunnen dan binnen uiterlijk zes weken na bekendmaking van het besluit een bezwaarschrift indienen bij de gemeente (artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)). De gemeente moet binnen zes weken een besluit nemen over het bezwaarschrift of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb is ingesteld – binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Bij afwijzing van de bezwaren kan de belanghebbende beroep instellen bij de bestuursrechter.

Vijfde lid

Voor het verplicht in rekening brengen van minimaal een integrale kostprijs voor de levering van goederen, werken en diensten of voor het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal geldt een aantal uitzonderingen (artikel 25h van de Mededingingswet).

Artikel 17. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

Eerste lid

Het vaststellen van de tarieven voor belastingen, rechten, leges en heffingen is een bevoegdheid van de raad. Deze bevoegdheid kan niet worden gedelegeerd (artikel 156 van de Gemeentewet). Het eerste lid bepaalt dat de raad de tarieven voor de belastingen, rioolheffingen, afvalstoffenheffing [… (verdere opsomming van rechten en leges waarvan het wenselijk wordt geacht de tarieven jaarlijks vast te stellen)] jaarlijks vaststelt.

Het vaststellen van prijzen voor de levering van gemeentelijke goederen, diensten en werken die niet vallen onder artikel 229 van de Gemeentewet, is een privaatrechtelijke besluit. Deze besluiten zijn een bevoegdheid van burgemeester en wethouders (artikel 160, eerste lid, onder e, van de Gemeentewet), maar hebben wel invloed op de hoogte van de inkomsten en raken daarom ook het budgetrecht van de raad.

Artikel 18. Financieringsfunctie

Artikel 212, tweede lid, onder c, van de Gemeentewet bevat de bepaling, dat de Verordening financieel beleid, beheer en organisatie (artikel 212 Gemeentewet) in elk geval regels voor de algemene doelstelling en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie bevat. Artikel 20 bevat kaders voor het financieringsbeleid. De kaders voor de financiële organisatie van de financieringsfunctie staan in artikel 29.

Eerste lid

In aanvulling op de regels uit de Wet financiering decentrale overheden (hierna: Wet fido) en daarop gebaseerde besluiten en regelingen stelt het eerste lid een aantal aanvullende kaders. Zo mag geen gebruik worden gemaakt van financiële derivaten. Gemeenten mogen alleen leningen en garanties verstrekken en financiële participaties aangaan voor het behartigen van een publiek belang (artikel 2 van de Wet fido). Daarbij bepaalt artikel 160, tweede lid, van de Gemeentewet, dat een besluit tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen niet eerder wordt genomen dan nadat de raad een ontwerpbesluit is toegezonden en hij zijn wensen en bedenkingen ter kennis van burgemeester en wethouders heeft kunnen brengen.

Tweede lid

Het tweede lid dragen burgemeester en wethouders op bij het verstrekken van leningen, garanties en risicodragend kapitaal zo mogelijk zekerheden te bedingen om zo het financiële risico waaraan de gemeente bloot komt te staan, te verminderen. Dit is zeker als het om grote bedragen gaat, iets om op te letten.

Derde lid

Het derde lid bepaalt, dat voor het verlenen van garanties een voorziening wordt gevormd voor het risico dat de gemeente loopt. Daarmee komt de verlening van garanties expliciet onder het budgetrecht van de raad te vallen en is ook voor de verlening van garanties tegen marktconforme tarieven instemming van de raad vereist.]

Artikel 20. Administratie

Onder artikel 20 zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie.

Artikel 21. Financiële organisatie

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 160 van de Gemeentewet bevoegd regels te stellen over de ambtelijke organisatie. Deze bevoegdheid betreft ook het stellen van regels voor de financiële organisatie, blijkt uit het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State en het nader rapport uit 2003 over de wijziging van artikel 212 van de Gemeentewet.

Artikel 21 geeft een opsomming op welke terreinen van de financiële organisatie burgemeester en wethouders beleid en interne regels stellen. Om hier invulling aan te geven ligt het voor de hand dat burgemeester en wethouders een organisatiebesluit en een treasurystatuut vaststellen en dat burgemeester en wethouders de volmachten en mandaten alsook de kostenverdeelsleutels voor de (extracomptabele) kostentoerekening vastleggen.

Onder f

Bij het beleid en de interne regels voor de inkoop en aanbesteding kan gedacht worden aan een inkoopreglement en ook aan gemeentelijke inkoopvoorwaarden.

Onder g

Bij het beleid en de interne regels voor steunverlening en subsidieverstrekking gaat het om procedures die naleving van de Europese staatssteunregels en regels voor diensten van algemeen economisch belang, de Awb en de Algemene subsidieverordening 2013 waarborgen.

Onder h

In geval van fraude en misbruik en oneigenlijk gebruik gaat het bijvoorbeeld om het treffen van voldoende verificatiemaatregelen vooraf van de antecedenten van een aanvrager van een gemeentelijke subsidie, zodat subsidies wel daadwerkelijk worden verstrekt aan rechthebbenden.

De uitgangspunten voor de financiële organisatie zijn nodig om voor het financieel beheer en het financieel beleid aan de eisen voor rechtmatigheid, controle en verantwoording te voldoen.

Onder i

Onder i is de opdracht neergelegd voor burgemeester en wethouders voor de registratie van de prestaties en de maatschappelijke effecten, die de raad kan betrekken bij de beoordeling van de jaarrekening.

Artikel 22. Interne controle

Eerste lid

De accountant toetst jaarlijks of de gemeenterekening een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën. Het eerste lid draagt burgemeester en wethouders op maatregelen te treffen, zodat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten, de lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen, rechtmatig (zijn) verlopen.

Tweede lid

Het tweede lid bepaalt, dat burgemeester en wethouders maatregelen treffen, zodat wordt gecontroleerd of de administratie van materiële bezittingen zoals gebouwen, voertuigen, computers, voorraden en de administratie van het financieel vermogen zoals aandelen en overeenkomsten van leningen, geldmiddelen, debiteurenvorderingen e.d. overeenkomen met hetgeen de gemeente daadwerkelijk bezit. Voor veel van deze bezittingen wordt een jaarlijkse controle gevraagd.

Artikel 23. Intrekking oude regeling

Volgens de Gemeentewet is een begrotingsjaar gelijk aan een kalenderjaar. In begrotingsjaar t worden de jaarstukken uit het begrotingsjaar t-1 vastgesteld, wordt uitvoering gegeven aan de begroting voor het jaar t en wordt tot slot de begroting voor het jaar t+1 vastgesteld. De nieuwe verordening is van toepassing op alle stukken die betrekking hebben op het begrotingsjaar t+1 en later.

De oude verordening is ondanks het intrekken nog wel van toepassing op de jaarstukken van het begrotingsjaar t-1 en de begroting en jaarstukken van het jaar t. Hiervoor is in het artikel een overgangsbepaling opgenomen.