Verordening van de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk houdende regels voor de heffing en de invordering van een afvalstoffenheffing en reinigingsrechten (Verordening reinigingsheffingen 2024)

Geldend van 28-12-2023 t/m heden

Intitulé

Verordening van de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk houdende regels voor de heffing en de invordering van een afvalstoffenheffing en reinigingsrechten (Verordening reinigingsheffingen 2024)

De raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk;

gelezen het voorstel van de burgemeester en wethouders van 14 november 2023;

gelet op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Gemeentewet en artikel 15.33 van de Wet milieubeheer;

besluit:

vast te stellen de:

Verordening op de heffing en de invordering van afvalstoffenheffing en reinigingsrechten 2024

Hoofdstuk I - Algemene bepalingen

Artikel 1: Inleidende bepaling

Krachtens deze verordening worden geheven:

  • a.

    een afvalstoffenheffing;

  • b.

    reinigingsrechten.

Artikel 2: Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    afvalpas: een door of namens de gemeente aan een perceel verstrekte pas waarmee een ondergrondse inzamelcontainer kan worden ontgrendeld;

  • -

    basisset minicontainers: een set containers bestaande uit één minicontainer voor restafval, één minicontainer voor groen-, fruit- en tuinafval en één minicontainer voor papier;

  • -

    ‘gebruik maken’ in hoofdstuk II Afvalstoffenheffing: gebruik maken in de zin van artikel 15.33 Wet milieubeheer;

  • -

    grof bedrijfsafval: afvalstoffen, met uitzondering van autowrakken, afkomstig van bedrijven en instellingen, welke door aard, omvang of hoeveelheid niet periodiek worden ingezameld;

  • -

    grof huisvuil: afvalstoffen als bedoeld in artikel 3 van de Afvalstoffenverordening Bodegraven-Reeuwijk, afkomstig van huishoudens, welke door aard, omvang of hoeveelheid niet periodiek worden ingezameld;

    • 1.

      perceel: voor de toepassing van deze verordening wordt als één perceel aangemerkt:

    • 2.

      hetgeen in artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken als één onroerende zaak wordt aangemerkt;

    • 3.

      een roerende zaak;

    • 4.

      een gedeelte van een roerende zaak dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

    • 5.

      een samenstel van twee of meer onroerende zaken of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en, naar omstandigheden beoordeeld, bij elkaar horen.

Hoofdstuk II - Afvalstoffenheffing

Artikel 3: Aard van de belasting en belastbare feiten

  • 1.

    Onder de naam 'afvalstoffenheffing' wordt een directe belasting geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer.

  • 2.

    De belasting wordt geheven ter zake van het gebruik van een perceel ten aanzien waarvan krachtens de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in het vorige lid, wordt de belasting tevens geheven ter zake van het aanbieden ter lediging van een 140-liter of een 240-liter minicontainer voor restafval.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in de vorige leden, wordt de belasting tevens geheven ter zake van het ontgrendelen van een inzamelcontainer met behulp van een afvalpas.

  • 5.

    Onverminderd het bepaalde in de vorige leden, wordt de belasting tevens geheven ter zake van de belastbare feiten die zijn genoemd in hoofdstuk 2 van de bij deze verordening behorende tarieventabel.

Artikel 4: Belastingplicht

De belasting wordt geheven van degene die in de gemeente naar de omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet Milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.

Artikel 5: Maatstaf van heffing en belastingtarief

  • 1.

    De belasting wordt geheven naar de grondslagen, de maatstaven en de tarieven, opgenomen in de hoofdstukken 1 en 2 van de bij deze verordening behorende tarieventabel.

  • 2.

    Belastingaanslagen van € 5,00 of minder worden niet opgelegd. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verschuldigde bedragen voor belastingen of andere heffingen aangemerkt als één belastingaanslag.

Artikel 6: Vrijstellingen

  • 1.

    Belastingplichtigen door wie blijkens een schriftelijke verklaring van huisarts of medisch specialist of een kopie van een afleverbon/factuur/recept als gevolg van enige medische aandoening extra afvalstoffen van enige omvang worden aangeboden worden voor:

    • a.

      de belasting als bedoeld in artikel 3, derde lid, maximaal aangeslagen voor het aantal van 7 keer dat een 140-liter of 240-liter minicontainer voor restafval ter lediging is aangeboden;

    • b.

      de belasting als bedoeld in artikel 3, vierde lid, maximaal aangeslagen voor het aantal van 31 keer dat een ondergrondse inzamelcontainer voor restafval met behulp van een afvalpas is ontgrendeld.

  • 2.

    Belastingplichtigen die in aanmerking willen komen voor het bepaalde in het eerste lid, moeten daartoe een verzoek indienen bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente.

Artikel 7: Belastingjaar

Het belastingjaar gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8: Wijze van heffing

  • 1.

    De belasting bedoeld in hoofdstuk 1 van de bij deze verordening behorende tarieventabel wordt geheven bij wege van aanslag met dien verstande dat per grondslag een afzonderlijke aanslag kan worden opgelegd.

  • 2.

    De belasting bedoeld in hoofdstuk 2 van de bij deze verordening behorende tarieventabel wordt geheven door middel van een gedagtekende schriftelijke kennisgeving waarop het gevorderde bedrag is vermeld. Het gevorderde bedrag wordt door toezending of uitreiking van de schriftelijke kennisgeving aan de belastingschuldige bekendgemaakt.

Artikel 9: Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1.

    De belasting bedoeld in hoofdstuk 1 van de bij deze verordening behorende tarieventabel, is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2.

    Indien de belastingplicht, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3.

    Indien de belastingplicht, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 4.

    Het tweede en het derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in feitelijk gebruik neemt.

  • 5.

    De belasting bedoeld in hoofdstuk 2 van de bij deze verordening behorende tarieventabel is verschuldigd bij de aanvang van de dienstverlening of bij de aanvang van het gebruik van de bezittingen, werken of inrichtingen.

Artikel 10: Termijnen van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moet de belasting als bedoeld in artikel 8, eerste lid, worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt dat, ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan € 75,--, doch minder dan € 10.000,--, en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, de aanslagen moeten worden betaald in maximaal acht termijnen. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens in de maand daarna.

  • 3.

    De belasting als bedoeld in artikel 8, tweede lid moet worden betaald:

    • a.

      ingeval van uitreiking van de kennisgeving: op het tijdstip van uitreiking;

    • b.

      ingeval van toezending van de kennisgeving: binnen 30 dagen na de dagtekening daarvan.

  • 4.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Hoofdstuk III - Reinigingsrechten

Artikel 11: Belastbaar feit

Onder de naam 'reinigingsrechten' worden rechten geheven zowel voor het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten als voor het gebruik van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen, werken of inrichtingen die bij de gemeente in beheer of in onderhoud zijn.

Artikel 12: Belastingplicht

De rechten worden geheven van degene op wiens aanvraag dan wel ten behoeve van wie de dienst wordt verricht of van degene die van de bezittingen, werken of inrichtingen gebruik maakt.

Artikel 13: Maatstaf van heffing en belastingtarief

  • 1.

    De rechten worden geheven naar de grondslagen, de maatstaven en de tarieven, opgenomen in de hoofdstukken 3 en 4 van de bij deze verordening behorende tarieventabel.

  • 2.

    Voor de berekening van de rechten wordt een gedeelte van een in de tarieventabel genoemde eenheid als een volle eenheid aangemerkt.

  • 3.

    Belastingaanslagen van € 5,00 of minder worden niet opgelegd. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verschuldigde bedragen voor belastingen of andere heffingen aangemerkt als één belastingaanslag.

Artikel 14: Belastingjaar

Het belastingjaar gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 15: Wijze van heffing

  • 1.

    De rechten bedoeld in hoofdstuk 3 van de bij deze verordening behorende tarieventabel worden geheven bij wege van aanslag met dien verstande dat per grondslag een afzonderlijke aanslag kan worden opgelegd.

  • 2.

    De rechten bedoeld in de hoofdstuk 4 van de bij deze verordening behorende tarieventabel worden geheven door middel van een gedagtekende schriftelijke kennisgeving waarop het gevorderde bedrag is vermeld. Het gevorderde bedrag wordt door toezending of uitreiking van de schriftelijke kennisgeving aan de belastingschuldige bekendgemaakt.

Artikel 16: Ontstaan van de belastingschuld en de heffing naar tijdsgelang voor de jaarlijks verschuldigde rechten

  • 1.

    De rechten bedoeld in hoofdstuk 3 van de bij deze verordening behorende tarieventabel zijn verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2.

    Indien de belastingplicht, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, in de loop van het belastingjaar aanvangt, zijn de rechten verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde rechten als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3.

    Indien de belastingplicht, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde rechten als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 4.

    Het tweede en het derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in feitelijk gebruik neemt.

Artikel 17: Ontstaan van de belastingschuld voor de overige rechten

De rechten bedoeld in de hoofdstuk 4 van de bij deze verordening behorende tarieventabel zijn verschuldigd bij de aanvang van de dienstverlening of bij de aanvang van het gebruik van de bezittingen, werken of inrichtingen.

Artikel 18: Termijnen van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de rechten als bedoeld in artikel 15, eerste lid, worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt dat, ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan € 75,--, doch minder dan € 10.000,--, en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, de aanslagen moeten worden betaald in maximaal acht termijnen. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens in de maand daarna.

  • 3.

    De rechten als bedoeld in artikel 15, tweede lid moeten worden betaald:

    • a.

      ingeval van uitreiking van de kennisgeving: op het tijdstip van uitreiking;

    • b.

      ingeval van toezending van de kennisgeving: binnen 30 dagen na de dagtekening daarvan.

  • 4.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 19: Kwijtschelding

Bij de invordering van reinigingsrechten wordt geen kwijtschelding verleend.

Hoofdstuk IV - Aanvullende bepalingen

Artikel 20: Overgangsrecht

De “Verordening reinigingsheffingen 2023” van 21 december 2022 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2024, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

Artikel 21: Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 2.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2024.

Artikel 22: Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening reinigingsheffingen 2024.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk,

gehouden op 20 december 2023.

De griffier,

drs. J.H. Rijs MMC

Tarieventabel behorende bij de Verordening reinigingsheffingen 2024

Algemeen

Over de bedragen genoemd in deze tabel in de hoofdstukken 3 en 4 is 21% omzetbelasting (btw) verschuldigd.

Hoofdstuk 1: Vaste jaarlijkse en gedifferentieerde tarieven afvalstoffenheffing huishoudens

  • 1.1

    De belasting bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de verordening bedraagt per perceel per belastingjaar voor een basisset minicontainers of de mogelijkheid om gebruik te maken van de ondergrondse inzamelcontainer:

    • a.

      indien het perceel op 1 januari van het belastingjaar of, indien de belastingplicht aanvangt in de loop van het belastingjaar bij aanvang van de belastingplicht, wordt gebruikt door één persoon: € 257,40

    • b.

      indien het perceel op 1 januari van het belastingjaar of, indien de belastingplicht aanvangt in de loop van het belastingjaar bij aanvang van de belastingplicht, wordt gebruikt door meer dan één persoon: € 315,48

  • 1.2

    De belasting als bedoeld in onderdeel 1.1 wordt vermeerderd voor het in bruikleen hebben van een tweede en/of volgende:

    • a.

      minicontainer bestemd voor restafval per container met een bedrag van: €0,00

    • b.

      minicontainer bestemd voor groente-, fruit- en tuinafval per container met een bedrag van: € 0,00

    • c.

      minicontainer bestemd voor papier per container met een bedrag van: € 0,00

  • 1.3

    De belasting bedoeld in artikel 3, derde en vierde lid van de verordening wordt geheven naar het aantal aanbiedingen of ontgrendelingen en bedraagt:

    • a.

      per aanbieding ter lediging van een minicontainer van 240 liter bestemd voor restafval: € 8,30

    • b.

      per aanbieding ter lediging van een minicontainer van 140 liter bestemd voor restafval: € 4,84

    • c.

      per ontgrendeling van een ondergrondse inzamelcontainer met behulp van een afvalpas: € 2,07

  • 1.4

    Het in onderdeel 1.3 bedoelde aantal aanbiedingen of ontgrendelingen wordt gesteld op:

    • a.

      voor het geval de in artikel 4 van de verordening bedoelde belastingplichtige het gehele jaar voorafgaand aan het belastingjaar gebruik heeft gemaakt van het perceel ten aanzien waarvan de belasting wordt geheven: het totaal aantal in het jaar voorafgaand aan het belastingjaar met betrekking tot dat perceel geregistreerde aanbiedingen of ontgrendelingen.

    • b.

      voor het geval de in artikel 4 van de verordening bedoelde belastingplichtige niet het gehele jaar voorafgaand aan het belastingjaar, maar wel tenminste de laatste zes maanden daarvan, gebruik heeft gemaakt van het perceel ten aanzien waarvan de belasting wordt geheven: het totaal aantal in de tweede helft van het jaar voorafgaand aan het belastingjaar met betrekking tot dat perceel geregistreerde aanbiedingen of ontgrendelingen, vermenigvuldigd met twee.

    • c.

      voor het geval de in artikel 4 van de verordening bedoelde belastingplichtige niet het gehele jaar voorafgaand aan het belastingjaar en ook niet ten minste de laatste zes maanden daarvan, gebruik heeft gemaakt van het perceel ten aanzien waarvan de belasting wordt geheven, maar wel ten minste zes maanden gebruik heeft gemaakt van een ander perceel binnen de gemeente waarbij voor de inzameling van restafval bij dit andere perceel gebruik werd of kon worden gemaakt van hetzelfde inzamelmiddel (ondergrondse container of minicontainer) als bij het perceel ten aanzien waarvan de belasting wordt geheven: het totaal aantal in de laatste zes maanden dat de betreffende belastingplichtige gebruik heeft gemaakt van dat andere perceel, met betrekking tot dat andere perceel geregistreerde aanbiedingen of ontgrendelingen, vermenigvuldigd met twee.

    • d.

      in alle overige gevallen: een gemiddeld aantal aanbiedingen of ontgrendelingen, dat wordt gesteld op:

      • -

        7 aanbiedingen, indien bij het betreffende perceel voor het verwijderen van het restafval gebruik wordt gemaakt of kan worden gemaakt van een minicontainer;

      • -

        31 ontgrendelingen, indien bij het betreffende perceel voor het verwijderen van het restafval gebruik wordt gemaakt of kan worden gemaakt van een ondergrondse inzamelcontainer.

Hoofdstuk 2: Overige tarieven afvalstoffenheffing huishoudens

  • 2.1

    De belasting voor het op afroep verwijderen van grof huisvuil bedraagt per afroep tot maximaal 2 m3: € 75,00

  • 2.2

    De belasting voor het aanbieden van grof huisvuil tot maximaal 2 m3 op het gemeentelijk afvalbrengstation bedraagt per bezoek: € 0,00

  • 2.3

    De belasting voor het aanbieden van grof huisvuil op het gemeentelijk afvalbrengstation bedraagt, naast het tarief genoemd in onderdeel 2.2, voor:

    • a.

      een personenautoband met velg, per stuk: €10,00

    • b.

      een tractorband, per stuk: €85,00

    • c.

      overige banden, per stuk: € 10,00

    • d.

      kleine gasflessen, per stuk: €10,00

    • e.

      grote gasflessen, per stuk: €20,00

    • f.

      grof huishoudelijk afval, voor elke 0,25 m3 boven 2 m3: €20,00

    • g.

      puin, voor elke 0,25 m3, boven 1 m3: €20,00

    • h.

      gips, voor elke 0,25 m3 boven 1 m3: € 10,00

    • i.

      A-hout (ongeverfd en onbehandeld hout) en B-hout (geverfd, gelakt en/of verlijmd hout), voor elke 0,25 m3 boven 1 m3: € 20,00

    • j.

      dakbedekking, per 0,25 m3: €20,00

    • k.

      C-hout (geïmpregneerd hout en bielzen), per 0,25 m3: €20,00

    • l.

      gemengd verbouwingsafval, per 0,25 m3: €20,00

  • 2.4

    De belasting bedraagt voor het op aanvraag vervangen van een afvalpas bestemd voor het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen: € 25,00

Hoofdstuk 3: Vaste jaarlijkse en gedifferentieerde tarieven reinigingsrechten bedrijven

  • 3.1

    Het recht bedraagt voor het verwijderen van bedrijfsafval van beperkte omvang of hoeveelheid per perceel per belastingjaar exclusief omzetbelasting (btw): € 315,48

  • 3.2

    Het recht als bedoeld in onderdeel 3.1 wordt vermeerderd voor het in bruikleen hebben van een tweede en/of volgende:

    • a.

      minicontainer bestemd voor restafval per container met een bedrag exclusief omzetbelasting (btw) van: € 332,16

    • b.

      minicontainer bestemd voor groen-, fruit- en tuinafval per container met een bedrag exclusief omzetbelasting (btw) van: € 69,24

    • c.

      minicontainer bestemd voor papier per container met een bedrag exclusief omzetbelasting (btw) van: € 69,24

  • 3.3

    Het recht bedraagt exclusief omzetbelasting (btw) per belastingjaar voor het in bruikleen hebben van een papier minicontainer van 240 liter, per container, met een maximum van 3 containers: € 69,24

  • 3.4

    Het recht bedraagt exclusief omzetbelasting (btw) per belastingjaar voor het in bruikleen hebben van een papier rolcontainer van 1.100 liter, per container: € 277,20

  • 3.5

    De rechten als bedoeld in de onderdelen 3.1, 3.2, 3.3 en 3.4 worden voor het verwijderen van bedrijfsafval buiten de normale route om vermeerderd per container met een bedrag exclusief omzetbelasting (btw) van: € 279,84

  • 3.6

    Onverminderd het bepaalde in de onderdelen 3.1 t/m 3.5 wordt tevens een recht geheven voor het aantal aanbiedingen van een minicontainer voor restafval en voor het aantal ontgrendelingen van een ondergrondse container met behulp van een afvalpas. Dit recht bedraagt:

    • a.

      per aanbieding ter lediging van een minicontainer van 240 liter bestemd voor restafval exclusief omzetbelasting (btw): € 8,30

    • b.

      per aanbieding ter lediging van een minicontainer van 140 liter bestemd voor restafval exclusief omzetbelasting (btw): € 4,84

    • c.

      per ontgrendeling van een ondergrondse inzamelcontainer met behulp van een afvalpas exclusief omzetbelasting (btw): € 2,07

  • 3.7

    Het in onderdeel 3.6 bedoelde aantal aanbiedingen of ontgrendelingen wordt gesteld op:

    • a.

      voor het geval de in artikel 12 van de verordening bedoelde belastingplichtige het gehele jaar voorafgaand aan het belastingjaar gebruik heeft gemaakt van het perceel ten aanzien waarvan het recht wordt geheven: het totaal aantal in het jaar voorafgaand aan het belastingjaar met betrekking tot dat perceel geregistreerde aanbiedingen of ontgrendelingen.

    • b.

      voor het geval de in artikel 12 van de verordening bedoelde belastingplichtige niet het gehele jaar voorafgaand aan het belastingjaar, maar wel tenminste de laatste zes maanden daarvan, gebruik heeft gemaakt van het perceel ten aanzien waarvan het recht wordt geheven: het totaal aantal in de tweede helft van het jaar voorafgaand aan het belastingjaar met betrekking tot dat perceel geregistreerde aanbiedingen of ontgrendelingen, vermenigvuldigd met twee.

    • c.

      voor het geval de in artikel 12 van de verordening bedoelde belastingplichtige niet het gehele jaar voorafgaand aan het belastingjaar en ook niet ten minste de laatste zes maanden daarvan, gebruik heeft gemaakt van het perceel ten aanzien waarvan het recht wordt geheven, maar wel ten minste zes maanden gebruik heeft gemaakt van een ander perceel binnen de gemeente waarbij voor de inzameling van restafval bij dit andere perceel gebruik werd of kon worden gemaakt van hetzelfde inzamelmiddel (ondergrondse container of minicontainer) als bij het perceel ten aanzien waarvan het recht wordt geheven: het totaal aantal in de laatste zes maanden dat de betreffende belastingplichtige gebruik heeft gemaakt van dat andere perceel, met betrekking tot dat andere perceel geregistreerde aanbiedingen of ontgrendelingen, vermenigvuldigd met twee.

    • d.

      in alle overige gevallen: een gemiddeld aantal aanbiedingen of ontgrendelingen, dat wordt gesteld op:

      • -

        7 aanbiedingen, indien bij het betreffende perceel voor het verwijderen van het restafval gebruik wordt gemaakt of kan worden gemaakt van een minicontainer;

      • -

        31 ontgrendelingen, indien bij het betreffende perceel voor het verwijderen van het restafval gebruik wordt gemaakt of kan worden gemaakt van een ondergrondse inzamelcontainer.

Hoofdstuk 4: Tarieven overige reinigingsrechten bedrijven

  • 4.1

    Het recht voor het op afroep verwijderen van bedrijfsafval van beperkte omvang of hoeveelheid bedraagt exclusief omzetbelasting (btw) per afroep tot maximaal 2 m3: € 75,00

  • 4.2

    Het recht voor het aanbieden van bedrijfsafval van beperkte omvang of hoeveelheid tot maximaal 2 m3 op het gemeentelijk afvalbrengstation bedraagt exclusief omzetbelasting (btw) per bezoek: € 0,00

  • 4.3

    Het recht voor aanbieden van bedrijfsafval van beperkte omvang of hoeveelheid op het gemeentelijk afvalbrengstation bedraagt exclusief omzetbelasting (btw), naast het tarief genoemd in onderdeel 4.2, voor:

    • a.

      een personenautoband met velg, per stuk: €10,00

    • b.

      een tractorband, per stuk: €85,00

    • c.

      overige banden, per stuk: € 10,00

    • d.

      kleine gasflessen, per stuk: €10,00

    • e.

      grote gasflessen, per stuk: €20,00

    • f.

      grof huishoudelijk afval, voor elke 0,25 m3 boven 2 m3: €20,00

    • g.

      puin, voor elke 0,25 m3, boven 1 m3: €20,00

    • h.

      gips, voor elke 0,25 m3 boven 1 m3: € 10,00

    • i.

      A-hout (ongeverfd en onbehandeld hout) en B-hout (geverfd, gelakt en/of verlijmd hout), voor elke 0,25 m3 boven 1 m3: € 20,00

    • j.

      dakbedekking, per 0,25 m3: €20,00

    • k.

      C-hout (geïmpregneerd hout en bielzen), per 0,25 m3: €20,00

    • l.

      gemengd verbouwingsafval, per 0,25 m3: €20,00

  • 4.4

    Het recht bedraagt exclusief omzetbelasting (btw) voor het op aanvraag vervangen van een afvalpas bestemd voor het inzamelen van bedrijfsafval van beperkte omvang of hoeveelheid: € 25,00

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk,

gehouden op 20 december 2023.

De griffier,

drs. J.H. Rijs MMC