Geharmoniseerde Richtlijn Maashorst 2024

Geldend van 28-12-2023 t/m heden

Intitulé

Geharmoniseerde Richtlijn Maashorst 2024

Richtlijn B019 - Saldo lopende rekening bij vermogensvaststelling.

De saldi op alle lopende rekeningen van belanghebbende, eventuele echtgenoot of partner en eventuele minderjarige kinderen op de datum waarop het recht op bijstand aanvangt behoren tot het vermogen. Dit geldt ook voor tegoeden op spaarrekeningen. In verband met lopende uitgaven wordt bij de aanvraag om bijstand een bedrag vrijgelaten.

  • 1.

    Bij de vaststelling van het vermogen bij aanvang van de uitkering laat het college van het totaalsaldo van alle lopende betaal- en spaarrekeningen éénmaal de van toepassing zijnde bijstandsnorm (inclusief vakantietoeslag) vrij, waarbij:

    • a.

      Als de saldi negatief zijn, er geen vrijlating plaatsvindt en de negatieve saldi worden aangehouden voor de vaststelling van het vermogen;

    • b.

      Als de saldi lager zijn dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, de saldi op € 0,00 worden gesteld.

Als er energietoeslag is ontvangen mag ook dit bedrag in mindering worden gebracht op de saldi.

Richtlijn B020 - Moment vermogensvaststelling bij echtscheiding/verlating.

In geval van echtscheiding/verlating geldt het volgende.

  • 1.

    Het vermogen wordt vastgesteld per de datum waarop het recht op bijstand aanvangt. Hiervan wordt afgeweken als:

    • a.

      Belanghebbende verwikkeld is in een echtscheidingsprocedure of als er sprake is van een verlating, én;

    • b.

      Belanghebbende slechts (redelijkerwijs) kan beschikken over een vermogen dat minder bedraagt dan de toepasselijke vermogensgrens.

  • 2.

    Belanghebbende krijgt de nadere verplichting opgelegd om binnen een redelijke termijn tot verdeling van de boedel over te gaan, waarna door het college tot een definitieve vermogensvaststelling kan worden overgegaan.

  • 3.

    Zodra belanghebbende kan beschikken over zijn of haar aandeel in de boedel, kan dit een reden zijn om over te gaan tot terugvordering, als belanghebbende hierdoor achteraf gezien voldoende middelen had over de periode van bijstandsverlening.

Aan de bijstandsverlening moet ex artikel 55 Participatiewet de verplichting worden verbonden om binnen een bepaalde termijn tot verdeling van de boedel over te gaan. In de toekenningsbeschikking moet dan de mededeling worden opgenomen dat het vermogen na afwikkeling van de echtscheiding wordt vastgesteld en dat bij overschrijding van de toepasselijke vermogensgrens de teveel betaalde bijstand zal worden teruggevorderd (artikel 58 lid 2, onderdeel f onder 1 Participatiewet).

Wordt de gewezen echtgeno(o)t(e) duidelijk overbedeeld, dan zal zich veelal een (materiële) schenking voordoen. Op grond van artikel 61 Participatiewet kunnen de kosten van bijstand door het college worden verhaald.

Richtlijn B027 - Waarde auto bij vermogensvaststelling.

Op grond van artikel 34 lid 2 onderdeel a Participatiewet worden bezittingen in natura die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn dan wel, gelet op de omstandigheden van persoon en gezin, noodzakelijk zijn niet als vermogen in aanmerking genomen.

Bezittingen die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn blijven voor de vermogensbepaling buiten beschouwing. Het college vindt:

  • algemeen gebruikelijk: auto's en motoren als deze ouder zijn dan 10 jaar.

  • algemeen gebruikelijk: brom- en snorfietsen (scooters) als deze ouder zijn dan 6 jaar.

  • niet algemeen gebruikelijk: oldtimers, exclusieve auto's, caravans, campers, vouwwagens, aanhangers, vaartuigen.

Van de oldtimers, exclusieve auto's, caravans, campers, vouwwagens, aanhangers en vaartuigen wordt de volledige dagwaarde meegenomen in de vermogensvaststelling.

Indien de belanghebbende de beschikking krijgt over een voertuig door middel van een gift dan geldt het gemeentelijk beleid ten aanzien van het vrijlaten van giften van deze beleidsregels, ook als de auto/motor ouder is dan 10 jaar of als de brom- of snorfiets ouder is dan 6 jaar.

Bij aanvang van de uitkering wordt de vrijlating toegepast op het duurste voertuig als er sprake is van gelijktijdig bezit van 2 of meer voertuigen die beiden ouder zijn dan 10 jaar (of 6 jaar in geval van scooters).

De dagwaarde bepaling van een auto vindt plaats via de ANWB/BOVAG-koerslijst, tenzij deze lijst niet ziet op de in geding zijnde periode, of er voldoende gegevens voorhanden zijn waaruit volgt dat de waarde van de auto afwijkt van de waarde die de ANWB/BOVAG-koerslijst aangeeft. Op basis van kenteken, actuele kilometerstand, uitvoering en extra opties vormt de inkoop- of inruilprijs (aankoop door het autobedrijf) de dagwaarde waarmee het college rekening houdt. Staat een auto niet opgenomen in de ANWB/BOVAG-koerslijst dan dient op een andere objectieve wijze, bijvoorbeeld via een merkdealer, verzekeringsmaatschappij, internet of een onafhankelijke taxateur, een dagwaarde bepaling plaats te vinden op basis van merk, type, actuele kilometerstand, uitvoering en extra opties.

De dagwaardebepaling van een brom- en snorfiets vindt plaats via de afschrijvingslijst van BOVAG, tenzij er voldoende gegevens voorhanden zijn waaruit volgt dat de waarde afwijkt van de waarde die de afschrijvingslijst van BOVAG aangeeft.

De dagwaardebepaling van andere voertuigen, of een caravan, camper, aanhanger en vaartuig vindt op een objectieve wijze plaats op basis van merk, serie, bouwjaar en uitvoering, bijvoorbeeld via een merkdealer, verzekeringsmaatschappij, internet of een onafhankelijke taxateur, waarbij de huidige staat van de bezitting in acht wordt genomen.

Dagwaardebepalingen worden in principe kosteloos gerealiseerd. Als dit niet mogelijk is, zijn in beginsel de kosten voor de belanghebbende indien hij niet op andere objectieve wijze de dagwaarde van zijn bezitting in natura kan aantonen.

Recente aanschaf

Blijkt de auto (etc.) recent te zijn aangeschaft, dan kan van de recent betaalde aankoopprijs worden uitgegaan, in plaats van de koerslijst van de ANWB. De auto moet dan wel zijn gekocht voor een bedrag dat een reële economische waarde vertegenwoordigt en niet een verkapte schenking van de verkoper inhouden. Het is dan aan belanghebbende om de waarde aan te tonen.

Discussie over waardebepaling

Er rust een aantoonplicht op belanghebbende als deze beweert dat de auto minder waard is, bijvoorbeeld door schade in het verleden. In deze gevallen is het aan belanghebbende een schriftelijke verklaring te overleggen, bijvoorbeeld een taxatierapport/verklaring van de verzekering waaruit de werkelijke waarde van de auto blijkt.

Richtlijn B053 - Verlaging algemene bijstand schoolverlaters.

Gemeente Maashorst maakt geen gebruik van deze mogelijkheid. Er wordt géén schoolverlatersverlaging toegepast

Richtlijn B055 - Anticumulatiebepaling verlaging algemene bijstand.

Het beleid Participatiewet Maashorst kent geen anticumulatiebepaling.

Richtlijn B057 - Ingangsdatum normwijziging bij verblijf in inrichting.

Aanpassing van de norm bij verblijf in een inrichting vindt als volgt plaats:

  • -

    Bij kortdurende opnames, die doorgaans betrekking hebben op een verblijf in een algemeen ziekenhuis of een kliniek, wordt de bestaande norm ongewijzigd voortgezet.

  • -

    Duurt het verblijf langer dan 4 weken? dan wordt de bijstand na 4 weken vanaf de eerste dag na de opnamedatum aangepast. De normering van artikel 23 Participatiewet is dan van toepassing.

  • -

    In het laatste geval wordt tevens bezien of er aanleiding is om bijzondere bijstand te verstrekken in de vaste lasten. Hierbij moet wel rekening worden gehouden met de lagere verbruikslasten.

Het komt regelmatig voor dat het verblijf in een inrichting gecombineerd wordt met een beperkt verblijf elders. Dit zal doorgaans het geval zijn in de weekends. Bijvoorbeeld een alleenstaande brengt de weekends door bij ouders of partner.

De norm voor zak- en kleedgeld voorziet niet in de kosten van voeding, huisvesting, verwarming of onderhoud van een woning. Omdat het gaat om algemene kosten kan hiermee rekening gehouden worden door tijdens de weekends de bijstand te baseren op de norm die geldt bij het niet verblijven in een inrichting.

Voorbeeld: een alleenstaande verblijft gedurende 5 dagen per week in de inrichting en 2 dagen per week thuis. De uitkering is dan als volgt:

  • -

    5/7 x bijstandsnorm bij verblijf in inrichting + 2/7 x norm alleenstaande (kostendeler)

Richtlijn B061 - Vaststelling vermogen bij co-ouderschap.

Begripsomschrijving Co-ouderschap: wordt aanwezig geacht bij een 50-50 verdeling van zorg, opvoeding en omgang met het kind. Bijvoorbeeld bij beiden de helft van de week (minimaal 3 etmalen). Of een week bij de ene ouder en een week bij de andere ouder.

Vaststelling middelen bij co-ouderschap:

A)De vermogensgrens voor co-ouders is gelijk aan de vermogensgrens voor alleenstaande ouders als bedoeld in artikel 34, lid 3 sub b Participatiewet.

B)Als de belanghebbende hier (redelijkerwijs) over kan beschikken worden de middelen van het kind of de kinderen volledig toegerekend aan belanghebbende.

In afwijking van het bepaalde in lid 2 B wordt van het saldo van een kinderrekening, waarop beide ouders periodiek een bijdrage storten, de helft als vermogen toegerekend aan belanghebbende.

Toelichting op Vaststelling middelen bij co-ouderschap)

Het begrip co-ouderschap is niet als zodanig vastgelegd in de Participatiewet. Gemeente Maashorst zal dan ook zelf moeten vaststellen of in een concreet geval sprake is van co-ouderschap. Van co-ouderschap is sprake als ouders de zorg, opvoeding en omgang met het kind 50-50 hebben verdeeld. Bijvoorbeeld bij beiden de helft van de week (minimaal 3 etmalen). Of een week bij de ene ouder en een week bij de andere ouder. Beide ouders dragen, zowel in praktisch als in financieel opzicht, min of meer evenveel bij aan de dagelijkse verzorging van de kinderen.

De situatie waarin het kind door de week bij de ene ouder verblijft en in het weekend bij de andere ouder is geen co-ouderschap maar een uitgebreide omgangsregeling.

Vermogensgrens voor co-ouders:

De vermogensgrens voor de co-ouder wordt vastgesteld op de vermogensgrens zoals deze voor een alleenstaande ouder geldt. Hiermee wordt voorkomen dat bij een wijziging van het aantal dagen co-ouderschap de vermogensgrens bijgesteld moet worden.

Toerekenen middelen van het kind of de kinderen:

Bij het vaststellen van het vermogen van een ouder die bijstand ontvangt, nemen we de bankrekening(-en)/vermogen van het minderjarig kind mee, als de ouder over de bankrekening van dat kind kan beschikken.

Bij een zuivere co-ouderschapregeling openen beide ouders vaak samen een speciale kinderrekening waarop beiden een bijdrage storten voor de kosten van levensonderhoud (en bijvoorbeeld ook de Kinderbijslag). Bij deze speciale kinderrekening rekenen we de helft van het bedrag als vermogen bij de ene en de andere helft van het bedrag bij de andere ouder. De andere ouder zorgt namelijk ook voor de helft in het levensonderhoud van het kind. Uit de bankafschriften moet duidelijk blijken dat het om een kinderrekening gaat.

Richtlijn B137 – In aanmerking te nemen middelen voor draagkracht.

Het onderstaande is bepaald in de Beleidsregels bijzondere bijstand 2022.

Artikel 4. Vaststelling van de draagkracht

  • 1.

    De draagkracht wordt vastgesteld met inachtneming van de middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de wet.

  • 2.

    Artikel 31, lid 2, van de wet is van overeenkomstige toepassing, tenzij in kosten waarvoor de vergoedingen, tegemoetkomingen of verstrekkingen in dit artikellid zijn bedoeld, bijzondere bijstand wordt verleend.

  • 3.

    Vermogen anders dan het vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34, lid 2 van de wet wordt voor de vaststelling van de draagkracht volledig in aanmerking genomen, tenzij anders is bepaald.

Artikel 7. Vaststellen vermogen en maandinkomen

  • 1.

    Als vermogen wordt in ogenschouw genomen het vermogen waarover belanghebbende redelijkerwijs kan beschikken op de eerste dag van de maand waarop de aanvraag is ingediend.

  • 2.

    Als maandinkomen wordt in ogenschouw genomen het inkomen over de maand voorafgaand aan de maand van ontvangst van de aanvraag.

  • 3.

    Bij wisselende inkomsten wordt voor het vaststellen van het maandinkomen het gemiddelde genomen van het inkomen over drie maanden voorafgaand aan de maand van ontvangst van de aanvraag.

  • 4.

    Indien daartoe aanleiding bestaat kan, in afwijking van het gestelde in lid 1, 2 en 3, het inkomen en het vermogen worden vastgesteld op de dag waarop de in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 2 voor het eerst zijn gemaakt.

Richtlijn B144 - Verlaging algemene bijstand voor personen van 18, 19 of 20 jaar.

Het beleid Participatiewet Maashorst kent geen verlaging algemene bijstand voor personen van 18, 19 of 20 jaar.

De Participatiewet kent voor jongeren van 18 t/m 20 jaar aparte (lage) normen. Die normen zijn afgeleid van de niveaus van de Algemene Kinderbijslagwet. In de normen van artikel 20 Participatiewet en artikel 21 Participatiewet is al rekening gehouden met het feit dat een jongere van 18, 19 of 20 jaar lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft doordat hij meestal nog een beroep op zijn ouders kan doen. Nog eens verlagen is dan 'dubbelop'. De verlagingen in verband met kostendeling zoals vermeld in artikel 22a Participatiewet gelden ook niet voor personen van 18 t/m 20 jaar.

Richtlijn B149 - Vermogensvaststelling gedurende de periode van bijstandsverlening (vervallen)

Als er sprake is van vermogenstoename tijdens de bijstandsverlening moet het college het resterend vrij te laten vermogen opnieuw bepalen. Aan de hand van de nieuwe vermogensvaststelling beoordeelt het college of de bijstand ongewijzigd voortgezet kan worden of dat het recht op bijstand moet worden ingetrokken.

Richtlijn B180 - Voedingsgeld in inrichting.

Voedingsgeld van een Wlz-instelling dat direct aan een belanghebbende wordt overgemaakt, moet als inkomen worden aangemerkt als het voedingsgeld:

  • een terugkerend en periodiek karakter heeft,

  • door belanghebbende kan worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten; en

  • ziet op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan.

In geval van norm zak- en kleedgeld wordt het voedingsgeld buiten beschouwing gelaten, als de instelling niet zelf in voeding (dus in natura) voorziet, maar voedingsgeld betaalt (bv als trainingsdoel voor zelfredzaamheid). Normaal gesproken voorziet de instelling in voeding, dus er zit geen voedingscomponent in zak- en kleedgeldnorm. Dus als inrichting geen voeding in natura verstrekt, maar in geld, dan is buiten beschouwing laten gerechtvaardigd.

Ook kan eigen bijdrage CAK op 0 euro worden gesteld bij norm zak- en kleedgeld.

In geval van norm alleenstaande (artikel 21 Pw) moet het voedingsgeld als inkomen in aanmerking worden genomen.

Voor de eigen bijdrage CAK mag daarnaast géén bijzondere bijstand worden verstrekt.

Ondertekening