Regeling vervallen per 05-11-2024

Algemene Plaatselijke Verordening Gemeente Molenlanden 2019

Geldend van 01-01-2024 t/m 04-11-2024

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening Gemeente Molenlanden 2019 

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder: 

  • a.

    bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet; 

  • b.

    beperkingengebiedactiviteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet; 

  • c.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingswet; 

  • d.

    college: het college van burgemeester en wethouders; 

  • e.

    bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in de in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet; 

  • f.

    bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid onder e, van de Wegenverkeerswet 1994; 

  • g.

    gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving; 

  • h.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen; 

  • i.

    motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onder z, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990; 

  • j.

    openbare plaats: plaats die krachtens bestemming of vast gebruik openstaat voor het publiek; 

  • k.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn; 

  • l.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990); 

  • m.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht; 

  • n.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen; 

  • o.

    weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994. 

  • p.

    e.d. (en dergelijke): zaken van hetzelfde soort waarbij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze tot dezelfde categorie behoren.   

  • q.

    lex silencio positivo: letterlijk betekent dit “ wettelijk in stilte positief”. Een aangevraagde vergunning wordt stilzwijgend verleend indien niet binnen de vereiste termijn is gereageerd of beslist. 

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen zes weken na de datum van ontvangst van de aanvraag. 

  • 2.

    Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste vier weken verlengen. 

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning. 

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

(Vervallen) 

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist. 

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen. 

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning. 

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

  • 1.

    De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.  

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning. 

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

  • 1.

    De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd: 

    • a.

      indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt; 

    • b.

      indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist; 

    • c.

      indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen; 

    • d.

      indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; 

    • e.

      indien de houder dit verzoekt. 

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning. 

Artikel 1:7 Termijnen

  • 1.

    De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet. 

  • 2.

    De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd als het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft. 

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

  • 1.

    Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:  

    • a.

      de openbare orde; 

    • b.

      de openbare veiligheid; 

    • c.

      de volksgezondheid; 

    • d.

      de bescherming van het milieu. 

  • 2.

    Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan zes weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is. 

Artikel 1:9 Lex silencio positivo

(Gereserveerd) 

Artikel 1:10 Lex silencio positivo buiten toepassing verklaard

(Gereserveerd) 

Hoofdstuk 2 OPENBARE ORDE

AFDELING 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden. 

  • 2.

    Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen. 

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet. 

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod. 

  • 5.

    Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.  

AFDELING 2 Betoging

Artikel 2:2 Optochten

(Vervallen) 

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1.

    Hij die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden geeft daarvan voor de openbare aankondiging, en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester. 

  • 2.

    De kennisgeving bevat: 

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt; 

    • b.

      het doel van de betoging; 

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging; 

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging; 

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling; 

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen. 

  • 3.

    Hij die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld. 

  • 4.

    Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 12.00 uur op de aan de dag van dat tijdstip voorafgaande werkdag. 

  • 5.

    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen. 

Artikel 2:4 Afwijking termijn

(Vervallen) 

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

(Vervallen) 

AFDELING 3 Verspreiden van gedrukte stukken Artikel 2:6 Beperking verspreiden van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

(Gereserveerd) 

AFDELING 4 Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

(Vervallen) 

Artikel 2:8 Dienstverlening

(Vervallen)  

Artikel 2:9 Straatartiest en dergelijke

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden:  

    • a.

      indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt; 

    • b.

      op zondagen, erkende Christelijke feestdagen en maandag t/m zaterdag tussen 21.00 en 09.00 uur; 

    • c.

      op door het college aangewezen openbare plaatsen; 

    • d.

      op door het college aangewezen dagen en uren. 

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in lid 1. 

AFDELING 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan

  • 1.

    Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan als het gebruik schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg. 

  • 2.

    Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen, uitstallingen, bouwcontainers en reclameborden.   

  • 3.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid. 

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op: 

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24; 

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18; en 

    • c.

      reclameborden, mits de borden maximaal drie weken vóór aanvang van de activiteit waarop de aankondiging (op de borden) ziet worden geplaatst én het aantal beperkt blijft, dat wil zeggen in verhouding staat met de omvang van de gemeentekern alwaar de borden worden geplaatst. 

    • d.

      bouwcontainers en dergelijke tot een plaatsingsduur van maximaal 3 maanden.    

  • 5.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. 

  • 6.

    Op de ontheffing, bedoeld in het derde lid, is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing. 

Artikel 2:11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg. 

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor overheden bij het uitvoeren van hun publieke taak. 

  • 3.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.  

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing. 

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg indien:  

    • a.

      degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet van tevoren melding heeft gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie; of 

    • b.

      het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden. 

  • 2.

    Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg indien: 

    • a.

      daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht; 

    • b.

      dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats; 

    • c.

      het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of 

    • d.

      er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen. 

  • 3.

    De uitweg kan worden aangelegd indien het college niet binnen zes weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden. 

  • 4.

    Wanneer de aanvraag voor het maken van een uitweg naar de weg of verandering brengen in een bestaande weg onderdeel is van een aangevraagde omgevingsvergunning vervalt de separate meldingsverplichting op grond van dit artikel. 

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening. 

AFDELING 6 Veiligheid op de weg

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

(Gereserveerd) 

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

(Gereserveerd) 

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat. 

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

(Gereserveerd) 

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

(Gereserveerd) 

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

(Gereserveerd) 

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

(Gereserveerd) 

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

(Gereserveerd) 

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd. 

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door hoofdstuk 10 van de Omgevingswet. 

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

(Gereserveerd) 

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

  • 1.

    Het is verboden: 

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen; 

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren; 

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale omgevingsverordening. 

AFDELING 7 Evenementen

Artikel 2:24 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van: 

    • a.

      bioscoopvoorstellingen; 

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet; 

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen; 

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen; 

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties; 

    • f.

      kleinschalige herdenkingsplechtigheden; 

    • g.

      trouwplechtigheden. 

  • 2.

    Onder een evenement, waarop het verbod van artikel 2:25, eerste lid ziet, wordt verstaan: 

    • a.

      categorie A: een regulier evenement met een laag risicogehalte en een redelijke omvang, gelet op het aantal te verwachten bezoekers en de opzet van het evenement; 

    • b.

      categorie B: een middelgroot evenement met een meer dan gemiddeld risicogehalte en redelijke omvang, waarbij het risico mede bepaald wordt door het type bezoeker (doelgroep) en de te houden activiteiten; 

    • c.

      categorie C: een groot evenement met een groot risicogehalte en een grote omvang, gelet op het aantal bezoekers en de opzet van het evenement. 

  • 3.

    Onder evenement wordt mede verstaan: 

    • a.

      een braderie; 

    • b.

      een optocht op de weg enkel wanneer men zich daarbij niet aan de verkeersregels houdt, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening;  

    • c.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg; 

    • d.

      een straatfeest of buurtbarbecue op één dag (klein evenement). 

Artikel 2:25 Evenement

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren. 

  • 2.

    Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, indien: 

    • a.

      het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 200 personen;   

    • b.

      het evenement tussen 07.00 en 24.00 uur plaats vindt; 

    • c.

      het geluidsniveau, gemeten op de gevel van de dichtstbijzijnde woning, niet meer bedraagt dan:  

      • van 07.00 tot 18.00 uur: 50 dB(A); 

      • van 18.00 tot 22.00 uur: 45 dB(A); 

      • van 22.00 tot 24.00 uur: 40 dB(A). 

    • d.

      het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten. 

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin voorzien wordt door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994. 

  • 4.

    Voor toepassing van dit artikel, inclusief weigeringsgronden, wordt verwezen naar het Evenementenbeleid Molenlanden. 

  • 5.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.  

Artikel 2:25a Indiening aanvraag voor een evenement

(Gereserveerd) 

Artikel 2:26 Ordeverstoring

  • 1.

    Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren. 

  • 2.

    Het is verboden bij een evenement zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een doel of werkzaamheid in strijd met de openbare orde. 

  • 3.

    Het verbod in het tweede lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht. 

AFDELING 8 Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder: 

  • a.

    openbare inrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een openbare inrichting wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder openbare inrichting wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden. 

  • b.

    terras: een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt. 

Artikel 2:28 Exploitatievergunning openbare inrichting

  • 1.

    Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester. 

  • 2.

    De burgemeester weigert de vergunning indien de vestiging of exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met het omgevingsplan, of indien de aanvrager geen VOG met betrekking tot de leidinggevende overlegt die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de vergunningaanvraag is ingediend, is afgegeven. 

  • 3.

    In afwijking van artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.  

  • 4.

    De burgemeester weigert de vergunning indien uit de hem ter beschikking staande gegevens kan worden afgeleid dat in de openbare inrichting middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet zullen worden bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervaardigd of aanwezig zullen zijn. 

  • 5.

    Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in 

    • a.

      een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit; 

    • b.

      een zorginstelling; 

    • c.

      een museum; 

    • d.

      een bedrijfskantine of -restaurant. 

  • 6.

    De burgemeester verleent op verzoek of ambtshalve vrijstelling van het verbod genoemd in het eerste lid aan openbare inrichtingen die horecabedrijf zijn als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet, indien de inrichting zich nieuw in de gemeente vestigt en er zich geen weigeringsgronden voordoen als bedoeld in artikel 1:8 of 2:28, tweede, derde of vierde lid. Geen vrijstelling wordt verleend indien zich incidenten gepaard gaande met geweld, overlast op straat of drugsgebruik en -handel hebben voorgedaan in of bij de inrichting of bij verwachting van het plaatsvinden van deze incidenten;  

  • 7.

    De vrijstelling wordt ingetrokken wanneer zich een incident heeft voorgedaan als bedoeld in lid 6. De norm hierbij is dat gegronde klachten of meldingen over de overlast bij politie en/of gemeente zijn ingediend. 

  • 8.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing. 

Artikel 2:29 Sluitingstijd

  • 1.

    Openbare inrichtingen zijn gesloten op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 uur en 06.00 uur en op zaterdag en zondag tussen 02.30 uur en 06.00 uur, met dien verstande dat het de exploitatiehouder of leidinggevende verboden is in het horecabedrijf op zaterdag en zondag personen toe te laten na 01.00 uur. 

  • 2.

    Het is de exploitatiehouder en/of leidinggevende niet toegestaan alcohol te schenken gedurende een periode van een half uur onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van sluiting van zijn inrichting op zaterdag en zondag (de zgn. cool down periode). 

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt niet op 1 januari. Het is een inrichting daarnaast toegestaan maximaal zes keer per kalenderjaar een sluitingstijd te hanteren van 3.30 uur, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de betreffende datum de burgemeester daarvan in kennis heeft gesteld.  

  • 4.

    Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd. 

  • 5.

    Het is de exploitant en/of leidinggevende verboden het terras voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 00.00 en 06.00 uur. 

  • 6.

    Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:28, vijfde lid onder a, gelden dezelfde sluitingstijden als voor een winkel. 

  • 7.

    Het eerste en het derde lid zijn niet van toepassing in die situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.  

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.  

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing in die situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet. 

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

(Gereserveerd) 

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

(Gereserveerd) 

Artikel 2:32a Sluiting van voor het publiek openstaande gebouwen

  • 1.

    De burgemeester kan een voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet in het belang van de openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid of als er naar zijn oordeel sprake is van ontoelaatbare overlast voor een bepaalde duur geheel of gedeeltelijk sluiten. 

  • 2.

    Een sluiting kan op aanvraag van belanghebbenden door de burgemeester worden opgeheven als er naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden. 

  • 3.

    Het is de rechthebbende op het gebouw en/of het erf verboden om, nadat het bevel tot sluiting bekend is gemaakt, daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven. 

  • 4.

    Het is een ieder verboden om, nadat het bevel tot sluiting bekend gemaakt is, in een bij dit bevel gesloten gebouw en/of erf als bezoeker te verblijven. Bekendmaking voor derden zal gebeuren door het aanplakken van het bericht tot sluiting op het gesloten gebouw.  

  • 5.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het onderwerp van de regeling van het eerste lid elders wordt voorzien in deze verordening of in artikel 13b van de Opiumwet. 

Artikel 2:33 Ordeverstoring

  • 1.

    Het is de houder van een inrichting, als bedoeld in artikel 2:27, sub a, verboden in die inrichting toe te laten of te laten verblijven niet tot zijn gezin behorende personen, die naar het oordeel van de burgemeester misbruik van alcoholhoudende drank plegen te maken, in drugs handelen c.q. gebruiken en/of overlast veroorzaken, en wier namen als zodanig schriftelijk door de burgemeester aan die houder zijn opgegeven. 

  • 2.

    Het is aan een persoon wiens naam ingevolge het bepaalde in het eerste lid door de burgemeester aan de houders van inrichtingen, als bedoeld in artikel 2:27, sub a, is opgegeven, verboden zich in een dergelijke inrichting te bevinden nadat hij schriftelijk door de burgemeester van dit verbod in kennis is gesteld. 

  • 3.

    Het verbod in het tweede lid geldt voor een bepaalde periode, die niet langer is dan een jaar. 

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een horecabedrijf geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college op als bevoegd bestuursorgaan voor de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:30. 

AFDELING 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Begripsbepaling

(Gereserveerd) 

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

(Gereserveerd) 

Artikel 2:37 Nachtregister

(Gereserveerd) 

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

(Gereserveerd) 

AFDELING 9a Toezicht op bedrijven

Artikel 2:38a Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder: 

  • a.

    exploitant: natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke persoon, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend; 

  • b.

    beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding over de bedrijfsmatige activiteiten; 

  • c.

    bedrijf: de bedrijfsmatige activiteit die plaatsvindt in een voor het publiek toegankelijk gebouw, niet zijnde een seksinrichting, of een daarbij behorend perceel of enig andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is. 

Artikel 2:38b Aanwijzing vergunningplichtige gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten

  • 1.

    De burgemeester kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waar(op) het verbod uit het eerste lid van artikel 2:38c van toepassing is. 

  • 2.

    Een gebouw of gebied wordt uitsluitend aangewezen als in of rondom dat gebouw dan wel in dat gebied naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat. 

  • 3.

    Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot één of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken. 

  • 4.

    Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend voor de gehele gemeente aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit onder druk staat. De gemeenteraad wordt hierover vooraf geconsulteerd. 

 

Artikel 2:38c Vergunning uitoefening bedrijf

  • 1.

    Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen: 

    • a.

      in een door de burgemeester op grond van het eerste lid van artikel 2:38b aangewezen gebouw of gebied voor door de burgemeester benoemde bedrijfsmatige activiteiten; of 

    • b.

      indien de uitoefening van het bedrijf een door de burgemeester op grond van het eerste lid van artikel 2:38b aangewezen bedrijfsmatige activiteit betreft. 

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het eerste lid weigeren: 

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten; 

    • b.

      indien de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed; 

    • c.

      de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is; 

    • d.

      indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn; 

    • e.

      indien er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde; 

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester een vergunning als bedoeld in het eerste lid indien de vestiging of de exploitatie in strijd is met het omgevingsplan. 

 

Artikel 2:38d Vergunningaanvraag

  • 1.

    De vergunning als bedoeld in het eerste lid van artikel 2:38c wordt aangevraagd door de exploitant. 

  • 2.

    Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door de burgemeester vastgesteld formulier. 

  • 3.

    Bij de aanvraag om een vergunning wordt vermeld voor welke bedrijfsmatige activiteiten de vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd: 

    • a.

      de persoonsgegevens en een geldig identiteitsbewijs van de exploitant of beheerder; 

    • b.

      het adres en telefoonnummer waar de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend; 

    • c.

      het nummer van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel; 

    • d.

      indien van toepassing de verblijftitel van de exploitant of beheerder; 

    • e.

      een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant of beheerder gerechtigd is om in Nederland arbeid te verrichten; 

    • f.

      een document waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is over de ruimte te beschikken waarin het bedrijf wordt gevestigd. 

  • 4.

    Indien de burgemeester dat nodig acht voor de beoordeling van een aanvraag kan hij verlangen dat aanvullende gegevens worden overgelegd.  

 

Artikel 2:38e Intrekking en wijziging van een vergunning

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het eerste lid van artikel 2:38c intrekken of wijzigen indien: 

  • a.

    door het bedrijf de openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast; of 

  • b.

    door het bedrijf de leefbaarheid in het gebied door de wijze van de exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed; of 

  • c.

    de voorschriften verbonden aan de vergunning of de plichten voortvloeiend uit deze afdeling niet worden nageleefd; of 

  • d.

    de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is; of 

  • e.

    de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf dan wel toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed; of 

  • f.

    er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden; of 

  • g.

    er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde; of 

  • h.

    de bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd dan wel sprake is van een gewijzigde exploitatie; of 

  • i.

    redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is; of 

  • j.

    de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend omgevingsplan. 

 

Artikel 2:38f Sluiting bedrijf

  • 1.

    Indien een bedrijf in strijd met het verbod uit het eerste lid van artikel 2:38c wordt geëxploiteerd of indien een van de situaties als bedoeld in artikel 2:38e, sub a tot en met i, van toepassing is, kan de burgemeester de sluiting van het bedrijf bevelen. 

  • 2.

    Het is een ieder verboden een overeenkomstig het eerste lid van dit artikel gesloten bedrijf te betreden of daarin te verblijven. 

  • 3.

    De sluiting kan door de burgemeester worden opgeheven indien later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven. 

 

Artikel 2:38g Geboden en verboden exploitant

  • 1.

    De exploitant is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijf waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning, zoals bedoeld in het eerste lid van artikel 2:38c, opgenomen gegevens zo spoedig mogelijk aan de burgemeester te melden. 

  • 2.

    De burgemeester verleent een gewijzigde vergunning, als het bedrijf aan de vereisten voldoet. 

  • 3.

    Het is verboden een bedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder dat de exploitant of beheerder aanwezig is. 

  • 4.

    De exploitant en de beheerder zien erop toe dat in het bedrijf geen strafbare feiten plaatsvinden. 

Artikel 2:38h Uitgestelde werking aanwijzingsbesluiten voor bestaande gevallen

In afwijking van het eerste lid van artikel 2:38c geldt het aldaar gestelde verbod voor de exploitant die op het moment van inwerkingtreding van het in artikel 2:38b genoemde aanwijzingsbesluit reeds onder het aanwijzingsbesluit vallende bedrijfsmatige activiteiten verricht, voor die bestaande activiteiten op bestaande locaties eerst drie maanden na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit of met ingang van inwerkingtreding van het besluit tot weigering of intrekking van een door hem aangevraagde vergunning, voor zover dat eerder is. 

 

Artikel 2:38i Positieve beschikking bij niet tijdig beslissen

Op de vergunning als bedoeld in artikel 2:38c is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing. 

 

AFDELING 10 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

(Gereserveerd) 

Artikel 2:40 Speelautomaten

  • 1.

    In dit artikel wordt verstaan onder: 

    • a.

      Wet: de Wet op de kansspelen; 

    • b.

      speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet; 

    • c.

      kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet; 

    • d.

      hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet; 

    • e.

      laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet. 

  • 2.

    In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan. 

  • 3.

    In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan. 

AFDELING 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1.

    Het is verboden zonder ontheffing van de burgemeester een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden. 

  • 2.

    Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden. 

  • 3.

    Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is. 

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden. 

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is: 

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen; 

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen. 

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift. 

  • 4.

    Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen. 

  • 5.

    Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame. 

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen. 

  • 7.

    De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven. 

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1.

    Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap. 

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42. 

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben. 

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen. 

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

(Gereserveerd) 

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

(Gereserveerd) 

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats: 

    • a.

      te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair; 

    • b.

      zich op te houden op een wijze die aan andere gebruikers of aan bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder berokkent. 

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. 

 

Artikel 2:47a Verboden gebruik lachgas

Het is verboden in het openbaar gebied lachgas te gebruiken of daarin te handelen als daardoor hinder ontstaat voor personen of de openbare orde, de openbare veiligheid of het milieu in gevaar komt. 

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1.

    Het is verboden voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben. 

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op: 

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet; en  

    • b.

      een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet. 

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden: 

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden; 

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen. 

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw en soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw. 

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval begrepen: portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen. 

Artikel 2:50a Verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties

  • 1.

    Het is verboden op openbare plaatsen of in voor het publiek toegankelijke openstaande gebouwen en daarbij behorende erven zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een werkzaamheid of doel in strijd met de openbare orde. 

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht. 

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

(Gereserveerd) 

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

(Gereserveerd) 

Artikel 2:53 Bespieden van personen

(Gereserveerd) 

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

(Gereserveerd) 

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

(Gereserveerd) 

Artikel 2:56 Alarminstallaties

(Gereserveerd) 

Artikel 2:57 Loslopende honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen: 

    • a.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats; 

    • b.

      binnen de bebouwde kom op de weg indien de hond niet is aangelijnd; of 

    • c.

      op de weg indien die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen. 

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid aanhef en onder b geldt niet op plaatsen waar door het college is aangeduid dat loslopen toegestaan is.  

  • 3.

    De verboden in het eerste lid aanhef en onder a en b zijn niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond: 

    • a.

      die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of 

    • b.

      die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond. 

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden, paarden en pony’s

  • 1.

    Degene die zich met een hond, paard of pony op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond, paard of pony onmiddellijk worden verwijderd. 

  • 2.

    Degene die zich met een hond binnen de bebouwde kom op of aan de weg bevindt, is verplicht een doeltreffend hulpmiddel bij zich te hebben dat geschikt is voor het verwijderen van de uitwerpselen van het dier. De eigenaar of houder van het dier is verplicht dit hulpmiddel op eerste vordering van een toezichthoudend ambtenaar te laten zien.  

  • 3.

    Het eerste en tweede lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden. 

  • 4.

    Het college kan plaatsen aanwijzen waar het bepaalde in het eerste en tweede lid niet van toepassing is. 

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Als de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander. 

  • 2.

    Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder van de hond aan wie het aanlijngebod is opgelegd, verplicht is de hond kort aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.  

  • 3.

    Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder van de hond aan wie het aanlijn- en muilkorfgebod is opgelegd, naast de verplichting in het tweede lid, verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:  

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;  

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en  

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.  

  • 4.

    Onverminderd artikel 2:57, eerste lid, aanhef en onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de minister die het aangaat op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is. 

 

Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen als de burgemeester een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod heeft opgelegd als bedoeld in artikel 2:59, dan wel als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk. 

  • 2.

    Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet als:  

    • a.

      op een vanaf de weg zichtbare plaats een naar het oordeel van de burgemeester duidelijk leesbaar waarschuwingsbord is aangebracht; 

    • b.

      het mogelijk is een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder het terrein te betreden; en 

    • c.

      het terrein voorzien is van een zodanig hoge en deugdelijke afrastering dat de hond niet zelfstandig buiten het terrein kan komen. 

 

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

(Gereserveerd) 

Artikel 2:61 Wilde dieren

(Gereserveerd) 

Artikel 2:62 Loslopend vee

(Gereserveerd)  

Artikel 2:63 Duiven

(Gereserveerd) 

Artikel 2:64 Bijen

(Gereserveerd) 

Artikel 2:65 Bedelarij

(Gereserveerd) 

AFDELING 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: een handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. 

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1.

    De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register, en daarin onverwijld op te nemen: 

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed; 

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed; 

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed; 

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;  

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen. 

  • 2.

    De burgemeester kan bepalen dat aan de verplichtingen als bedoeld in lid 1 via het Digitaal Opkopersregister moet worden voldaan. 

  • 3.

    De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen. 

  • 4.

    Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing. 

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht: 

  • 1.

    de burgemeester onverwijld schriftelijk in kennis te stellen: 

  • 2.

    dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging; 

  • 3.

    van een verandering van de onder a, sub 1, bedoelde adressen; 

  • 4.

    dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent; 

  • 5.

    indien hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan; 

  • 6.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven; 

  • 7.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn; 

  • 8.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste vijf dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is. 

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

(Gereserveerd) 

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

(Gereserveerd) 

AFDELING 13 Vuurwerk

Artikel 2:71 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Vuurwerkbesluit. 

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

  • 1.

    Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college. 

  • 2.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing. 

Artikel 2:73 Gebruiken van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1.

    Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van het voorkomen van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats. 

  • 2.

    Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken. 

  • 3.

    De verboden bedoeld in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht. 

Artikel 2:73a Carbid

  • 1.

    Er is sprake van carbidschieten wanneer acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen op explosieve wijze worden verbrand. 

  • 2.

    Voor het carbidschieten gelden de volgende algemene regels: 

    • a.

      Carbid schieten vindt enkel plaats buiten bebouwde kom; 

    • b.

      Bij het carbidschieten dienen maatregelen te worden genomen, zodat op de schietlocatie geen reëel gevaar of schade kan optreden voor mens of milieu, tenminste dient voldoende afstand te worden gehouden tot omstanders en bebouwing; 

    • c.

      Er wordt niet geschoten met harde materialen (zoals metalen busdeksels); 

    • d.

      Het gebruik vindt plaats tussen 31 december 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daarop volgende jaar; 

    • e.

      Wanneer 31 december op zondag valt wordt het gebruik toegestaan op zaterdag 30 december tot 24.00 uur. 

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van lid 2 sub a. waarbij geldt dat ontheffing enkel wordt afgegeven voor evident open plekken niet zijnde dicht bij bebouwing. 

  • 4.

    Het college kan in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of de bescherming van het milieu nadere regels vaststellen. 

  • 5.

    Dit artikel is niet van toepassing voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht.  

 

Artikel 2.73b Wensballonnen

  • 1.

    Onder een wensballon wordt mede verstaan elk voorwerp dat door middel van open vuur opstijgt en zonder sturing wegdrijft zoals herdenkingsballonnen, vuurballon, gelukslampion, Thaise wensballon, papierballon, geluksballon, etc. 

  • 2.

    Het is verboden het in lid 1 bedoelde voorwerp door middel van hete lucht afkomstig van vuur te laten opstijgen / gebruiken. 

AFDELING 14 Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden of op of  aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen. 

 

Artikel 2:74a (Hinderlijk) gebruik van drugs

  • 1.

    Het is verboden op een met hinder of overlast gepaard gaande wijze op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben. 

  • 2.

    Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college ter bescherming van de openbare orde of het woon- en leefklimaat aangewezen gebied, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.  

Artikel 2:74b Verzameling van personen in verband met drugs

  • 1.

    Het is verboden deel te nemen aan een verzameling van meer dan vier personen op openbare plaatsen die zijn gelegen binnen een door de burgemeester, ter bescherming van de openbare orde in verband met openlijk gebruik van of handel in middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, aangewezen gebied. 

  • 2.

    Een ieder die zich bevindt in een verzameling van personen als in het eerste lid bedoeld, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door deze aangewezen richting te verwijderen. 

AFDELING 15 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen op- houden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats als deze personen het bepaalde in de volgende artikelen van de Algemene plaatselijke verordening groepsgewijs niet naleven: 

 

artikel 2:1 samenscholing en ongeregeldheden artikel 2:10 voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg artikel 2:11 aanleggen, beschadigen en veranderen van de weg artikel 2:47 hinderlijk gedrag op openbare plaatsen; artikel 2:48 openlijk drankgebruik; artikel 2:49 verboden gedrag bij of in gebouwen; artikel 2:50 hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten; artikel 2:73 bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling. artikel 2:73a carbid

 

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheids-risicogebied. 

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats. 

Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- en leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid, aan degene die een strafbaar feit pleegt, een verbod opleggen op zich gedurende 24 uur te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar, of in de nabijheid waarvan, het feit is gepleegd. 

  • 2.

    De burgemeester kan, met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen, aan degene aan wie eerder een verbod bedoeld in het eerste lid is opgelegd en ten aanzien van wie wordt geconstateerd, dat hij opnieuw een strafbaar feit pleegt, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste vier weken te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen waar, of in de nabijheid waarvan, het feit is gepleegd. 

  • 3.

    Een verbod als genoemd in het tweede lid kan slechts worden opgelegd indien het strafbare feit wordt geconstateerd binnen zes maanden na het opleggen van een eerder verbod op grond van het eerste en tweede lid. 

  • 4.

    De burgemeester beperkt de in het eerste en tweede lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is, of in verband met de in het eerste lid genoemde belangen verantwoord. 

  • 5.

    Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod. 

Artikel 2.79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

  • 1.

    Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die al dan niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt. 

  • 2.

    Indien de ernstige en herhaaldelijke hinder redelijkerwijs niet op een andere geschikte wijze kan worden tegengegaan is de burgemeester overeenkomstig artikel 151d van de Gemeentewet bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het in het eerste lid bedoelde voorschrift. 

  • 3.

    De last kan in ieder geval worden opgelegd bij ernstige en herhaaldelijke:  

    • a.

      geluid- of geurhinder; 

    • b.

      hinder van dieren; 

    • c.

      hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig  zijn; 

    • d.

      overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf; 

    • e.

      intimidatie van derden vanuit een woning of een erf. 

Hoofdstuk 3 SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAAT-PROSTITUTIE E.D.

AFDELING 1 Begripsbepalingen

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder: 

  • a.

    prostitutie : het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding; 

  • b.

    prostituee : degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding; 

  • c.

    seksinrichting : de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar; 

  • d.

    escortbedrijf : de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend; 

  • e.

    sekswinkel : de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd; 

  • f.

    exploitant : de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen; 

  • g.

    beheerder : de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf; 

  • h.

    bezoeker : degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van: 

    • 1.

      de exploitant; 

    • 2.

      de beheerder; 

    • 3.

      de prostituee; 

    • 4.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is; 

    • 5.

      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening; 

    • 6.

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is. 

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester. 

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid kan het college nadere regels stellen met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in dit hoofdstuk. 

AFDELING 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan. 

  • 2.

    In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld: 

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant; 

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder; 

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf. 

  • 3.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing. 

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1.

    De exploitant en de beheerder: 

    • a.

      staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij; 

    • b.

      is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en 

    • c.

      heeft de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt. 

  • 2.

    Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet: 

    • a.

      met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld; 

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten; 

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van: 

      • bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen; 

      • de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht; 

      • de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163n van de Wegenverkeerswet 1994; 

      • de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen; 

      • de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen; 

      • de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie. 

  • 3.

    Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld: 

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt; 

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf. 

  • 4.

    De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt: 

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning; 

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning. 

  • 5.

    De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft. 

Artikel 3:6 Sluitingstijden

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven op maandag tot en met zondag tussen 01.00 uur en 06.00 uur; 

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen. 

  • 3.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn. 

  • 4.

    Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.  

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1.

    Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid, of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan: 

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen; 

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen. 

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het besluit bedoeld in het eerste lid bekend op de voet van artikel 3:42, tweede lid. 

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de exploitant of de beheerder bedoeld in artikel 3:4, tweede lid onder a of b in de seksinrichting aanwezig is. 

  • 2.

    De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting: 

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en 

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde. 

Artikel 3:9 Straatprostitutie

  • 1.

    Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken: 

    • a.

      op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden; 

    • b.

      gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden. 

  • 2.

    Met het oog op de naleving van het verbod bedoeld in het eerste lid, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen. 

  • 3.

    Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid, kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen. 

  • 4.

    De burgemeester kan met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid, personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid, verbieden zich gedurende een bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid. 

  • 5.

    De burgemeester beperkt het verbod bedoeld in het vierde lid indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is. 

Artikel 3:10 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in een door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.  

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen: 

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt; 

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels. 

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet. 

AFDELING 3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden

Artikel 3:12 Beslissingstermijn

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2, eerste lid, beslist het bevoegd bestuursorgaan op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is. 

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen. 

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien: 

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen; 

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf strijd zal opleveren met het omgevingsplan of een bekendgemaakte ontwerpwijziging daarvan, exploitatieplan, of 

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde; 

  • 2.

    Voor seksinrichtingen en in Nederland gevestigde escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, worden geweigerd dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, achterwege gelaten, in het belang van: 

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast; 

    • b.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat; 

    • c.

      de veiligheid van personen of goederen; 

    • d.

      de verkeersvrijheid of -veiligheid; 

    • e.

      de gezondheid of zedelijkheid; of 

    • f.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee. 

AFDELING 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

  • 1.

    De vergunning vervalt zodra de exploitant die overeenkomstig artikel 3:4 op de vergunning is vermeld, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd. 

  • 2.

    Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan. 

Artikel 3:15 Wijziging beheer

  • 1.

    Indien een beheerder het beheer van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk beëindigt, geeft de exploitant daarvan binnen een week schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan. 

  • 2.

    Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant besluit de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing. 

  • 3.

    In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder vanaf het moment waarop de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten. 

Artikel 3:16 Vloekverbod

  • 1.

    Het is verboden in het openbaar de naam van God vloekende te gebruiken. 

  • 2.

    Het is verboden in het openbaar ruwe of onzedelijke taal te gebruiken en medemensen en hulpverleners allerlei ziekten toe te wensen. 

  • 3.

    Het bepaalde in lid 1 en 2 geldt niet voor zover het betreft het openbaren van gevoelens of gedachten, zoals bedoeld in artikel 7 van de Grondwet of indien het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. 

AFDELING 5 Overgangsbepaling

Artikel 3:17 Overgangsbepaling

(Gereserveerd) 

Hoofdstuk 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN DER GEMEENTE

AFDELING 1 Geluidshinder en verlichting

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder: 

  • a.

    Activiteitenbesluit milieubeheer: Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet; 

  • b.

    inrichting : hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, met dien verstande dat de artikelen 4:2 tot en met 4:5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;  

  • c.

    houder van een inrichting : degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft; 

  • d.

    collectieve festiviteit : festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden; 

  • e.

    incidentele festiviteit : festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen; 

  • f.

    geluidsgevoelige gebouwen : woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet Geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting; 

  • g.

    geluidsgevoelige terreinen : terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting; 

  • h.

    onversterkte muziek : muziek die niet elektronisch is versterkt. 

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen. 

  • 2.

    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen. 

  • 3.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de gemeente. 

  • 4.

    Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend. 

  • 5.

    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen. 

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan, naast de collectieve dag genoemd in artikel 2:29, lid 3, van deze verordening, maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 4:5 van deze verordening met 20 dB(A) worden verhoogd, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld. Voor de beoordeling van het geluidsniveau is, in afwijking van de ‘Handleiding meten en rekenen industrielawaai’ geen strafcorrectie voor muziekgeluid van toepassing. Voor de beoordeling van het geluidsniveau wordt geen bedrijfsduurcorrectie toegepast. 

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal acht incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld. 

  • 3.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving. 

  • 4.

    De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld. 

  • 5.

    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat. 

  • 6.

    Indien de houder van de inrichting ruimere geluidsvoorschriften nodig acht voor een incidentele festiviteit kan hij het college verzoeken de normen uit het eerste lid te verhogen. Het college kan hieraan medewerking verlenen waarbij eventueel om advies aan de Milieudienst Zuid-Holland-Zuid advies wordt gevraagd. Het verzoek dient ten minste 6 weken voor de datum van de festiviteit te worden gedaan. 

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

(Gereserveerd) 

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

  • 1.

    Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Activiteitenbesluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat: 

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen; 

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein; 

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en verblijfsruimten als bedoeld in artikel 1.1, onder d, van het Besluit geluidhinder, zoals die wet en dat besluit luidden direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet; 

    • d.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduur-correctie wordt toegepast. 

    • e.

      Tabel 

  • 7.00 – 19.00 uur 

  • 19.00 – 23.00 uur 

  • 23.00 – 7.00 uur 

  • LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen 

  • 50 dB(A) 

  • 45 dB(A) 

  • 40 dB(A) 

  • LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen 

  • 35 dB(A) 

  • 30 dB(A) 

  • 25 dB(A) 

  • LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen 

  • 70 dB(A) 

  • 65 dB(A) 

  • 60 dB(A) 

  • LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen 

  • 55 dB(A) 

  • 50 dB(A) 

  • 45 dB(A) 

  • 2.

    Voor de duur van 12 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is dit artikel niet van toepassing. 

  • 3.

    Het eerste lid geldt niet indien artikel 4:2 of artikel 4:3 van deze verordening van toepassing is. 

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Activiteitenbesluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt. 

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen. 

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, of de provinciale omgevingsverordening. 

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing. 

Artikel 4:6a Mosquito

  • 1.

    Onder mosquito wordt verstaan een apparaat dat een slechts voor jongeren hoorbare, hinderlijke hoge pieptoon produceert, met als doel groepen jongeren weg te houden van plaatsen waar zij overlast veroorzaken. 

  • 2.

    In afwijking van artikel 4:6 kan de burgemeester in het belang van de openbare orde besluiten op een openbare plaats een mosquito aan te brengen bij gebleken ernstige overlast door jongeren op die plaats.  

  • 3.

    De aanwezigheid van een mosquito wordt duidelijk kenbaar gemaakt op de plaats waar deze is aangebracht.  

  • 4.

    Een mosquito is alleen in werking op die tijdstippen dat overlast redelijkerwijs valt te verwachten.  

  • 5.

    Een mosquito wordt aangebracht voor een periode van ten hoogste 12 maanden. De burgemeester kan die periode telkens met een periode van ten hoogste 12 maanden verlengen. 

Artikel 4:6b (Geluid)hinder door dieren (Gereserveerd) Artikel 4:6c (Geluid)hinder door bromfietsen e.d. (Gereserveerd) Artikel 4:6d (Geluid)hinder door vrachtauto’s (Gereserveerd) AFDELING 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging Artikel 4:7 Straatvegen (Gereserveerd) Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen. 

Artikel 4:9 Toestand van sloten, andere wateren en niet openbare riolen/putten buiten gebouwen

(Gereserveerd) 

AFDELING 3 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:10 Begripsbepalingen

(Gereserveerd) 

Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

(Gereserveerd) 

Artikel 4:12 Bestrijding iepziekte

(Gereserveerd)  

AFDELING 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

(Gereserveerd) 

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

(Gereserveerd) 

Artikel 4:15 Hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1.

    Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving. 

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing in gevallen waarin een omgevingsvergunning is verleend en het gevaar en de hinder zijn betrokken bij de afweging. 

Artikel 4:16 Vergunningsplicht lichtreclame

(Gereserveerd) 

AFDELING 5 Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:17 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf. 

 

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het omgevingsplan is bestemd of mede bestemd. 

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein. 

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid. 

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van: 

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap; of 

    • b.

      de bescherming van een stadsgezicht. 

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.  

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 4:18, eerste lid, niet van toepassing is. 

Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd in artikel 4:18, vierde lid, onder a en b. 

Hoofdstuk 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING VAN DE GEMEENTE

AFDELING 1 Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

(Vervallen) 

Artikel 5:2 Voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan: 

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen; 

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling. 

  • 2.

    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend: 

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden; 

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon. 

  • 3.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden: 

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen; 

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken. 

  • 4.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen. 

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing. 

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

(Gereserveerd) 

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren. 

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rij-technisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren. 

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving.  

 

Artikel 5:6 Kampeermiddelen (o.a. aanhangwagens) e.a.

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt: 

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente; 

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente. 

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a. 

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening. 

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing. 

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

(Gereserveerd) 

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op wegen binnen de gemeente Molenlanden te parkeren, met uitzondering van parkeren op door het college aangewezen plaatsen. 

  • 2.

    Het college kan plaatsen aanwijzen voor het parkeren van campers en bussen ten behoeve van recreatieve doeleinden.  

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet gedurende de tijd, die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden, waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is. 

  • 4.

    Het college kan van de in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen. 

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing. 

Artikel 5:9 Parkeren van uitzicht-belemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan. 

  • 2.

    Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is. 

Artikel 5:10 Parkeren anders dan op de rijbaan

  • 1.

    Het is verboden een voertuig te parkeren op een door het college aangewezen, niet tot de rijbaan behorend weggedeelte.  

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam. 

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan. 

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing: 

    • a.

      op de weg; 

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door en in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam; 

    • c.

      op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd. 

  • 3.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen. 

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.  

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

(Gereserveerd) 

AFDELING 2 Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

  • 1.

    Het is verboden een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden indien daardoor de openbare orde of de openbare veiligheid in gevaar komt. 

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is het verboden een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden op zondagen, erkende Christelijke feestdagen en maandag t/m zaterdag tussen 21.00 uur en 09.00 uur.  

  • 3.

    Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd. 

AFDELING 3 Venten

Artikel 5:14 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis; 

  • 2.

    Onder venten wordt niet verstaan: 

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet; 

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet; 

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17. 

Artikel 5:15 Venten

  • 1.

    Het is verboden te venten: 

    • a.

      indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt; 

    • b.

      op zondagen, erkende Christelijke feestdagen en maandag t/m zaterdag tussen 21.00 en 09.00 uur; 

    • c.

      op door het college aangewezen openbare plaatsen; 

    • d.

      op door het college aangewezen dagen en uren. 

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in lid 1. 

  • 3.

    Het verbod in het eerste artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van het Wegenverkeerswet. 

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

  • 1.

    Het verbod bedoeld in artikel 5:15, eerste lid is niet van toepassing op het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet. 

  • 2.

    Het college kan de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in het eerste lid beperken door het venten te verbieden: 

    • a.

      op door het college aangewezen openbare plaatsen, of; 

    • b.

      voor bepaalde dagen en uren. 

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het tweede lid. 

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing. 

AFDELING 4 Standplaatsen

Artikel 5:17 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel. 

  • 2.

    Onder standplaats wordt niet verstaan: 

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet; 

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24; 

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben. Standplaatsen op of aan het ijs zijn van het verbod uitgezonderd, waarbij geldt dat de standplaats niet mag worden ingenomen, binnen: 

    • een afstand van 200 meter van een horecabedrijf; 

    • een afstand van 50 meter van stempelposten (van de organisatie Molentocht); 

    • een afstand van 50 meter van bruggen; 

    • indien daardoor de veiligheid op het ijs in gevaar wordt gebracht. 

  • 2.

    Het college weigert de vergunning wegens strijd met het omgevingsplan. 

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd: indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van een vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.  

  • 4.

    Voor toepassing van dit artikel, inclusief weigeringsgronden, wordt verwezen naar het Standplaatsenbeleid Molenlanden. 

  • 5.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing. 

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen. 

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Artikel 5:18, eerste lid, is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.  

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken. 

Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht

(Gereserveerd) 

AFDELING 5 Snuffelmarkten

Artikel 5:22 Begripsbepaling

(Gereserveerd) 

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

(Gereserveerd) 

AFDELING 6 Openbaar water

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, als dit door zijn omvang of vormgeving constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water. 

  • 2.

    Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college. 

  • 3.

    De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp. 

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.  

 

Artikel 5:25 Ligplaats vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water. 

  • 2.

    Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:  

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;  

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen. 

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit bouwwerken leefomgeving of het overige bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, de Wet milieubeheer of het Binnenvaartpolitiereglement. 

  • 4.

    Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.  

  • 5.

    De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen. 

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats

(Vervallen) 

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats

(Vervallen) 

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

(Gereserveerd) 

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen

(Gereserveerd) 

Artikel 5:30 Veiligheid op het water

(Gereserveerd) 

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen

(Gereserveerd) 

AFDELING 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:32 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een training- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben. 

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van: 

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast; 

    • b.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden; 

    • c.

      de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek. 

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingswet, afdeling 3.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving, de Zondagswet of het Besluit geluidproduktie sportmotoren.  

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard. 

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarop het verbod in het eerste lid niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen in het belang van: 

    • a.

      het voorkomen van overlast; 

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden; 

    • c.

      de veiligheid van het publiek. 

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden: 

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten; 

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als bedoeld in het eerste lid; 

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd; 

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld; 

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen. 

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is voorts niet van toepassing: 

    • a.

      op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen; 

    • b.

      binnen de bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als toestel. 

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod. 

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.  

AFDELING 8 Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

(Gereserveerd)  

AFDELING 9 Verstrooiing van as

Artikel 5:35 Definitie

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele as-verstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein. 

Artikel 5:36 Verboden plaatsen as verstrooiing

  • 1.

    Incidentele as-verstrooiing is verboden op: 

    • a.

      verharde delen van de weg; 

    • b.

      speelplaatsen en speelvelden;  

    • c.

      gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen behoudens op een daartoe aangewezen plaats; 

  • 2.

    Het college kan voor een bepaalde termijn verbieden dat op andere plaatsen dan die genoemd in het eerste lid as-verstrooiing plaatsvindt. 

  • 3.

    Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod bedoeld in het eerste lid onder a, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen. 

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing. 

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele as-verstrooiing is verboden als daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden. 

Hoofdstuk 6 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6:1 Sanctiebepaling

  • 1.

    Overtreding van het bij of de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie: artikel 2:1, 2:3, 2:9, 2:10, 2:11, 2:12, 2:21, 2:23, 2:25, 2:26, 2:29, 2:33, 2:40, 2:41, 2:42, 2:44, 2:47a, 2:50a, 2:57, 2:72, 2:73, 2:73c, 2:75, 2:76, 2 krachtens:77, 3:4, 3:6, 3:8, 3:9, 3:10, 3:11, 3:15, 4:3, 4:5, 4:6, 4:15, 4:18, 5:2, 5:4, 5:5, 5:6, 5:8, 5:9, 5:10, 5:11, 5:13, 5:15, 5:16, 5:18, 5:19, 5:24, 5:25, 5:26, 5:27, 5:32, 5:33, 5:34, 5:36 en 5:37.  

  • 2.

    Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie: 2:15, 2:28, 2:43, 2:47, 2:48, 2:49, 2:50, 2:58, 2:59, 2:59a, 2:73b, 2:74, 2:74a, 4:8.  

  • 3.

    In afwijking van het eerste en tweede lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:10, vierde lid, 2:11, eerste lid en 2:12, tweede lid. 

  • 4.

    In geval van overtreding van de krachtens artikel 3, derde lid, van de Wet veiligheidsregio’s gestelde regels kan het college een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste de geldboete, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s.  

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast: de door het college of de burgemeester aangewezen ambtenaren van de gemeente Molenlanden en ambtenaren van de Nationale Politie. 

  • 2.

    Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten. 

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner. 

Artikel 6:4 Intrekking oude verordeningen

De Algemene Plaatselijke Verordening Giessenlanden 2015, vastgesteld op 24 september 2015 en de Algemene Plaatselijke Verordening Molenwaard 2015, vastgesteld op 13 oktober 2015 worden ingetrokken.  

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening. 

Artikel 6:6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die waarop zij is bekendgemaakt. 

Artikel 6:7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: 

Algemene Plaatselijke Verordening Molenlanden 2019. 

Ondertekening