Verordening financieel beleid, beheer en organisatie Gemeente Oost Gelre

Geldend van 23-12-2023 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-12-2023

Intitulé

Verordening financieel beleid, beheer en organisatie Gemeente Oost Gelre

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de gemeentelijke organisatie en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

  • b.

    Overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin de gemeente, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt.

  • c.

    Rechtmatigheidsverantwoording: de rapportage van burgemeester en wethouders waarbij aangegeven wordt in welke mate de totstandkoming van de financiële beheershandelingen en de vastlegging daarvan overeenstemmen met de relevante wet- en regelgeving.

  • d.

    BBV: het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten

  • e.

    Investeringskrediet: eenmalig bedrag waarvan de kosten over meerdere jaren verdeeld worden voornamelijk voor uitgaven in wegen, pleinen en rotondes, gebouwen, machines en materieel

  • f.

    Exploitatiebudget: kosten voor de normale bedrijfsvoering van een gemeente niet langer dan 1 jaar

Paragraaf 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Vaststelling programma-indeling en paragrafen

  • 1. De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode een programma-indeling voor die raadsperiode vast.

  • 2. De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode op voorstel van burgemeester en wethouders per programma vast:

    • a.

      de taakvelden, en

    • b.

      de beleidsindicatoren. Het voorstel van burgemeester en wethouders bevat in ieder geval de verplichte beleidsindicatoren, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder a, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

  • 3. De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode vast over welke onderwerpen hij in extra paragrafen naast de verplichte paragrafen van de begroting en de jaarstukken kaders wil stellen en wil worden geïnformeerd.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1. Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt:

    • a.

      van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven en wordt van de lopende investeringen het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van de uitputting van het investeringskrediet in het lopende boekjaar weergegeven, en

    • b.

      in aanvulling op het bepaalde in de artikelen 20 en artikel 21 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van de begroting, de meerjarenraming, de investeringen en de grondexploitatie.

  • 2. In de jaarrekening wordt van de investeringen de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven en inkomsten weergegeven.

  • 3. 3. In het overzicht van de geraamde incidentele baten en lasten per programma worden posten vanaf € 50.000 afzonderlijk gespecificeerd.

Artikel 4. Kaders begroting en meerjarenraming

  • 1. Burgemeester en wethouders bieden uiterlijk 1 juni aan de raad een nota aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming. De raad stelt deze nota voor 1 juli vast.

  • 2. In de begroting wordt een post onvoorzien van minimaal € 2,25 per inwoner opgenomen.

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten

  • 1. De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de baten en de lasten per taakveld.

  • 2. Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige nieuwe investeringskredieten worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd.

  • 3. Burgemeester en wethouders informeren de raad als ze verwacht, dat de lasten van een taakveld of een prioriteit de geautoriseerde lasten dreigen te overschrijden, de investeringsuitgaven van een investeringskrediet het geautoriseerde investeringskrediet dreigen te overschrijden, of de baten van een taakveld of een prioriteit de geautoriseerde baten dreigen te onderschrijden. De raad geeft aan of hij een voorstel wil voor het wijzigen van de geautoriseerde lasten van het taakveld of de prioriteit, voor het wijzigen van het geautoriseerde investeringskrediet, of voor het bijstellen van het beleid.

  • 4. Bij de behandeling van de tussenrapportages in de raad bedoeld in artikel 6, lid 1, doen burgemeester en wethouders voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde baten en lasten, het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten en het bijstellen van het beleid. In geval van investeringen met een meerjarig karakter doen burgemeester en wethouders indien nodig ook bij iedere begroting op grond van geactualiseerde ramingen voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten.

  • 5. Voor een investering waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, leggen burgemeester en wethouders voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel met een voorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan de raad voor waarbij het krediet hoger is dan € 50.000. Bij investeringen met een bedrag hoger dan € 1.000.000,- informeren burgemeester en wethouders de raad in het voorstel over het effect van de investering op de schuldpositie van de gemeente.

  • 6. Besluitvorming door de raad vindt na vaststelling van de jaarrekening plaats voor het overhevelen van restantkredieten naar het volgende dienstjaar met een minimumbedrag van € 10.000.

  • 7. Restantkredieten worden voor maximaal 3 jaar overgeheveld, tenzij daar gemotiveerd van afgeweken wordt.

Artikel 6. Tussentijdse rapportages

  • 1. Burgemeester en wethouders informeren de raad door middel van tussentijdse rapportages over de realisatie van de begroting van de gemeente over de eerste zes maanden en de eerste negen maanden van het lopende boekjaar.

  • 2. De tussenrapportages worden aan de raad aangeboden op de volgende data:

    • a.

      de zesmaands rapportage voor 1 september van het lopende begrotingsjaar;

    • b.

      de negenmaands rapportage voor 1 december van het lopende begrotingsjaar.

  • 3. De tussenrapportages bevatten een uiteenzetting over de uitvoering en het bijstellen van het beleid en een overzicht met de bijgestelde raming van:

    • a.

      de baten en de lasten per programma uitgesplitst naar taakvelden;

    • b.

      het overzicht van de algemene dekkingsmiddelen uitgesplitst naar taakvelden;

    • c.

      het overzicht van de overhead en de geraamde vennootschapsbelasting;

    • d.

      het totale saldo van de baten en lasten volgend uit de onderdelen a, b en c;

    • e.

      de (beoogde) toevoegingen en onttrekkingen aan reserves per programma;

    • f.

      het resultaat, volgend uit de onderdelen d en e;

    • g.

      de realisatie en raming van de uitputting van de investeringskredieten.

  • 4. In de tussenrapportages worden materiële afwijkingen van de oorspronkelijke ramingen van de baten en lasten van taakvelden, prioriteiten en investeringskredieten toegelicht.

Artikel 7. Jaarstukken

  • 1. Gelijktijdig met het aanbieden van de jaarstukken bieden burgemeester en wethouders de raad het voorstel aan over de bestemming van het jaarrekeningresultaat.

  • 2. Vooruitlopend op het bestemmingsvoorstel over het jaarrekeningresultaat kunnen burgemeester en wethouders de raad voorstellen om restantmiddelen op onderdelen van het rekeningresultaat over te hevelen naar het volgende begrotingsjaar.

Artikel 8. Wensen en bedenkingen over grote onderwerpen

In het kader van de actieve informatieplicht beslissen burgemeester en wethouders niet over:

  • a.

    de aan- en verkoop van goederen, werken en diensten groter dan € 50.000;

  • b.

    het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties groter dan € 50.000, en

  • c.

    het verstrekken van kapitaal aan instellingen en ondernemingen,

dan nadat de raad is geïnformeerd over het voornemen en hiertoe in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van burgemeester en wethouders te brengen.

Artikel 9. EMU-saldo

Als het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeren burgemeester en wethouders de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als burgemeester en wethouders een aanpassing nodig achten, doen burgemeester en wethouders een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Paragraaf 3. Rechtmatigheidsverantwoording

Artikel 10. Verantwoordings- en rapportagegrens rechtmatigheidsverantwoording

  • 1. De raad stelt vast op welke wijze hij door middel van de paragraaf bedrijfsvoering van de begroting en de jaarstukken, naast de verplichte onderdelen van deze paragraaf, wil worden geïnformeerd over rechtmatigheid.

  • 2. In de rechtmatigheidsverantwoording bij de jaarrekening rapporteren burgemeester en wethouders aan de raad over afwijkingen met een verantwoordingsgrens van 3% van de totale lasten van de gemeente, inclusief de dotaties aan de reserves.

  • 3. In de paragraaf bedrijfsvoering worden de geconstateerde afwijkingen (fouten of onduidelijkheden) groter dan € 50.000 nader toegelicht.

Artikel 11. Voorwaardencriterium

  • 1. Het voorwaardencriterium is het criterium van rechtmatigheid, dat betrekking heeft op de eisen die worden gesteld bij de uitvoering van de financiële beheershandelingen. De eisen/voorwaarden zijn afkomstig uit diverse wet- en regelgeving en hebben betrekking op aspecten als doelgroep, termijn, grondslag, administratieve bepalingen, normbedragen, bevoegdheden, bewijsstukken, recht, hoogte en duur.

  • 2. Burgemeester en wethouders bieden de raad jaarlijks uiterlijk op 1 december ter vaststelling een normenkader rechtmatigheid aan. Dit kader bestaat uit alle relevante (interne) wet- en regelgeving waaruit financiële beheershandelingen kunnen voortvloeien. Burgemeester en wethouders operationaliseren dit normenkader in een toetsingskader ten behoeve van de interne beheersing.

Artikel 12 Begrotingscriterium

  • 1. Het begrotingscriterium is een criterium van rechtmatigheid dat betrekking heeft op de grenzen van de baten en lasten in de door de raad geautoriseerde begroting van exploitatie en investeringskredieten en de hiermee samenhangende programma’s, waarbinnen de financiële beheershandelingen tot stand moeten zijn gekomen;

  • 2. De begrotingsrechtmatigheid wordt beoordeeld op het niveau waarop de begroting door de raad is geautoriseerd, zoals is opgenomen in artikel 5.

  • 3. Bij investeringsprojecten wordt de begrotingsrechtmatigheid beoordeeld op het niveau van het totaal gevoteerde kredietbedrag. Een overschrijding van het jaarbudget, passend binnen het totaal bedrag van het krediet, wordt daarmee als rechtmatig beschouwd.

  • 4. Uitgangspunt is dat iedere afwijking van de begroting als onrechtmatig wordt beschouwd. Afwijkingen worden als acceptabel aangemerkt in de volgende situaties:

    • a.

      Er is sprake van een overschrijding waarbij direct gerelateerde inkomsten de overschrijding compenseren.

    • b.

      Er is sprake van een overschrijding op een open-einde regeling.

    • c.

      De overschrijding is geautoriseerd door middel van de vaststelling van een tussentijdse rapportage .

  • 5. Begrotingsonrechtmatigheden die passen binnen het bestaande beleid van de raad, worden opgenomen in de rechtmatigheidsverantwoording (voor zover de verantwoordingsgrens voor afzonderlijke fouten of onduidelijkheden is overschreden), maar worden niet nader toegelicht in de paragraaf bedrijfsvoering.

Artikel 13 Misbruik en oneigenlijk gebruik-criterium

  • 1. Het misbruik en oneigenlijk gebruik-criterium is het criterium van rechtmatigheid, dat betrekking heeft op het voorkomen, detecteren en corrigeren van misbruik en oneigenlijk gebruik van overheidsgelden en gemeentelijke eigendommen bij financiële beheershandelingen.

  • 2. Burgemeester en wethouders zorgen voor en leggen vast de regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen.

Paragraaf 4. Financieel beleid

Artikel 14. Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1. Immateriële en materiële vaste activa worden afgeschreven volgens de methodiek en de termijnen zoals vermeld in de Bijlage afschrijvingsbeleid bij deze verordening.

  • 2. Burgemeester en wethouders bieden de raad jaarlijks een meerjareninvesteringsplan aan als bijlage bij de begroting, waarbij inzicht wordt verschaft in de geplande investeringen en de daarmee verbonden kapitaallasten.

Artikel 15. Voorziening voor oninbare vorderingen

  • 1. Voor de vorderingen op verbonden partijen en derden wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een individuele beoordeling op inbaarheid van de openstaande vorderingen.

  • 2. Voor openstaande vorderingen betreffende:

    • a.

      onroerende-zaakbelastingen;

    • b.

      precariobelasting;

    • c.

      hondenbelasting;

    • d.

      toeristenbelasting;

    • e.

      afvalstoffenheffing;

    • f.

      privaatrechtelijke vorderingen;

    • g.

      leges voor verrichte diensten.

wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een beoordeling op inbaarheid van de openstaande vorderingen ouder dan drie maanden.

Artikel 16. Reserves en voorzieningen

  • 1. In de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening vindt toerekening van rente over de reserves en voorzieningen aan de taakvelden plaats.

  • 2. Burgemeester en wethouders bieden de raad eens in de 5 jaar een nota reserves en voorzieningen aan. Deze nota wordt door de raad vastgesteld en behandelt in ieder geval:

    • a.

      de vorming en besteding van reserves;

    • b.

      de vorming en besteding van voorzieningen, en

    • c.

      bij welke specifiek benoemde taakvelden het verschil tussen het geraamde saldo van baten en lasten en het gerealiseerde saldo van baten en lasten mogen worden verrekend met een daartoe in het leven geroepen reserve.

  • 3. Bij een voorstel voor de instelling van een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen wordt minimaal aangegeven:

    • a.

      het specifieke doel van de reserve;

    • b.

      het bestedingsplan van de reserve;

    • c.

      de voeding van de reserve;

    • d.

      de maximale hoogte van de reserve;

    • e.

      de maximale looptijd.

  • 4. Als een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen binnen de aangegeven maximale looptijd niet heeft geleid tot een investering, valt de bestemmingsreserve vrij en wordt deze aan de algemene reserve toegevoegd.

Artikel 17. Kostprijsberekening

  • 1. Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten, de overheadkosten en de rente van de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van de in gebruik zijnde activa betrokken.

  • 2. Voor de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden daarbij ook de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW), de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid en de kosten voor straatreiniging worden betrokken.

  • 3. Voor de toerekening van de overheadkosten, worden de overheadkosten die kunnen worden toegerekend aan activiteiten welke geheel of deels worden bekostigd met een specifieke uitkering of subsidie, binnen het taakveld overhead apart geadministreerd en in de desbetreffende verantwoordingen over de besteding toegerekend aan die activiteiten.

  • 4. Voor de toerekening van de overheadkosten worden de overheadkosten die kunnen worden betrokken in de aangifte vennootschapsbelasting, binnen het taakveld overhead apart geadministreerd en voor de belastingaangifte aan de kostprijs van de vennootschapsbelastingplichtige activiteiten toegerekend.

  • 5. Voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht en van goederen, werken, diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, voor zover dat niet activiteiten als bedoeld in het derde en vierde lid betreffen, wordt uitgegaan van een aandeel in de totale overheadkosten. Dit ter grootte van de geraamde directe kosten van de economische categorieën 1.1 Salarissen en sociale lasten en 3.5.1 Ingeleend personeel die worden besteed aan de desbetreffende goederen, werken, diensten en heffingen, gedeeld door de totale geraamde directe kosten van de economische categorieën 1.1 Salarissen en sociale lasten en 3.5.1 Ingeleend personeel.

  • 6. In afwijking van het vijfde lid wordt voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van de rioolheffing, afvalstoffenheffing en vennootschapsbelasting-plichtige activiteiten een onderscheid gemaakt in de direct toerekenbare overheadkosten en de niet direct toerekenbare overheadkosten. Voor de direct toerekenbare overheadkosten wordt uitgegaan van het aandeel in de totale geraamde overheadkosten (hieronder vallen informatievoorziening en automatisering, facilitaire zaken en huisvesting, documentaire informatievoorziening, financiën en P&O). Deze lasten worden gedeeld door het aantal fte van de organisatie. De overige overheadkosten worden gedeeld door de totale geraamde lasten van de begroting. Dit percentage wordt losgelaten over de overige overheadkosten en gedeeld door het aantal fte van de organisatie. Het bedrag per fte voor overheadkosten bestaat uit een direct en indirect toerekenbaar deel. Dit totaalbedrag aan overheadkosten per fte wordt vermenigvuldigd met de hoeveelheid bestede fte aan het taakveld rioolheffing, afvalstoffenheffing en vennootschapsbelasting-plichtige activiteiten.

  • 7. Het percentage van de omslagrente voor de toerekening van rente over de financiering van de in gebruik zijnde activa, bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld. Het percentage van deze omslagrente wordt bepaald uit het gewogen gemiddelde van: het bij de begroting geraamde rentepercentage van de rentekosten betreffende de opgenomen langlopende leningen, kortlopende leningen en kredieten en het rentepercentage van de rentevergoeding over de reserves en de voorzieningen, zoals bepaald overeenkomstig het achtste en negende lid. De uitkomst van dit percentage van de omslagrente wordt op een half procent afgerond.

  • 8. Het rentepercentage voor de rentevergoeding over de reserves en voorzieningen in de omslagrente voor de kostprijsberekening als bedoeld in het zevende lid, wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld. De hoogte van het rentepercentage voor de rentevergoeding over de reserves en voorzieningen wordt bepaald aan de hand van de bij de begroting geraamde rentekosten als percentage van de opgenomen langlopende leningen, kortlopende leningen en kredieten. De uitkomst van dit rentepercentage voor de rentevergoeding over de reserves en voorzieningen wordt binnen een marge van een half procent afgerond.

  • 9. Als het rentepercentage voor de rentevergoeding over de reserves en voorzieningen zoals berekend overeenkomstig het achtste lid, een percentage oplevert dat bijvoorbeeld hoger is dan 2,7%, dan bedraagt het rentepercentage voor deze rentevergoeding 3%.

  • 10. In afwijking van het zevende lid, wordt voor de bepaling van de rentekosten betreffende een verstrekte lening, uitgegaan van de rente van de lening die voor de financiering van de verstrekte lening is aangetrokken. Deze rente wordt verhoogd met een opslag voor het debiteurenrisico.

  • 11. In afwijking van het eerste lid worden bij vennootschapsbelastingplichtige activiteiten en grondexploitaties alleen de rentekosten voor de inzet van vreemd vermogen aan de kostprijs toegerekend. Bij projectfinanciering worden dan de werkelijke rentekosten toegerekend. In andere gevallen wordt uitgegaan van het gewogen gemiddelde rentepercentage van de portefeuille leningen.

Artikel 18. Prijzen economische activiteiten

  • 1. Voor de levering van goederen, diensten of werken door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden waarbij de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt ten minste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doen burgemeester en wethouders vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de levering van de desbetreffende goederen, diensten of werken wordt gemotiveerd.

  • 2. Bij het verstrekken van leningen of garanties door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden worden ten minste de geraamde integrale kosten in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doen burgemeester en wethouders vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de lening of de garantie wordt gemotiveerd.

  • 3. Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaan burgemeester en wethouders uit van een vergoeding van ten minste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen. Bij afwijking vanwege een publiek belang doen burgemeester en wethouders vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de kapitaalverstrekking wordt gemotiveerd.

  • 4. Bij afwijking van het eerste, tweede of derde lid vanwege een publiek belang doen burgemeester en wethouders vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de activiteiten wordt gemotiveerd.

  • 5. 5. Raadsbesluiten met de motivering van het publiek belang als bedoeld in het vorige lid zijn niet nodig als minder dan de integrale kostprijs in rekening wordt gebracht en er sprake is van een van de uitzonderingen zoals genoemd in artikel 25h van de Mededingingswet.

Artikel 19. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

  • 1. Burgemeester en wethouders doen de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor de onroerende zaakbelastingen, de rioolheffingen, de afvalstoffenheffing, de hondenbelasting, de toeristenbelasting en de leges voor verrichte diensten.

  • 2. Burgemeester en wethouders bieden de raad eens per jaar via de begroting de kaders aan voor de prijzen voor de levering van gemeentelijke goederen, werken en diensten en voor de huren en de erfpachten. Dit wordt door de raad via de begroting vastgesteld.

Artikel 20. Financieringsfunctie

  • 1. Burgemeester en wethouders nemen bij het uitzetten en het aantrekken van middelen de volgende kaders in acht:

    • a.

      voor het aantrekken van financieringen met een looptijd langer dan één jaar worden ten minste twee prijsopgaven bij verschillende financiële instellingen gevraagd; en

    • b.

      er wordt geen gebruik gemaakt van financiële derivaten als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet financiering decentrale overheden.

  • 2. Bij het verstrekken van leningen, het verstrekken van garanties en het verstrekken van risicodragend kapitaal bedingen burgemeester en wethouders indien mogelijk zekerheden.

  • 3. Bij het verstrekken van een garantie wordt een voorziening ten laste van de begroting gevormd ter grootte van het risico dat de gemeente met de garantie loopt. Als in de begroting niet is voorzien in budget voor deze voorziening, dan doen burgemeester en wethouders vooraf aan de garantieverlening een voorstel aan de raad voor een begrotingswijziging.

Hoofdstuk 5. Paragrafen bij de begroting en jaarstukken

Artikel 21. Lokale heffingen

Burgemeester en wethouders nemen in de paragraaf lokale heffingen bij de begroting en de jaarstukken naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 10 van het BBV in ieder geval op:

  • a.

    de toerekening van de geraamde lasten en overheadkosten aan de rechten en heffingen die in rekening worden gebracht;

  • b.

    onder het onderdeel beleid bedoeld in artikel 10, aanhef en onder b, van het BBV een overzicht van de te onderscheiden lokale heffingen, de maatstaf en de doelstelling die wordt beoogd met het opleggen van de heffing;

Artikel 22. Weerstandsvermogen & risicobeheersing

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

    • -

      netto schuld per inwoner: bruto schuld minus de omvang van de geldelijke bezittingen gedeeld door het aantal inwoners op 31 december van het begrotingsjaar. Onder bruto schuld wordt verstaan het totaal van langlopende leningen, kortlopende schulden, crediteuren, vorderingen en overlopende passiva. Onder geldelijke bezittingen wordt verstaan: het totaal van leningen aan deelnemingen, leningen aan overige verbonden partijen, leningen aan derden, langlopende uitzettingen, kortlopende uitzettingen, debiteurenvorderingen, liquide middelen en overlopende activa;

    • -

      onbenutte belastingcapaciteit onroerendezaakbelasting: positieve uitkomst van het verschil tussen de opbrengst onroerendezaakbelasting bij de tarieven die minimaal nodig zijn voor toegang tot de procedure van artikel 12 van de Financiële-verhoudingswet en de (geraamde) opbrengst onroerendezaakbelasting.

  • 2. Burgemeester en wethouders nemen in de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing van de begroting en de jaarstukken naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 11 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

    • a.

      de ontwikkeling van de netto schuld per inwoner;

    • b.

      het saldo van de baten en lasten voor dotaties en onttrekkingen van reserves als percentage van de inkomsten;

    • c.

      de onbenutte belastingcapaciteit onroerendezaakbelasting als percentage van de inkomsten;

    • d.

      de wijze waarop met conjuncturele risico’s en de omvang van het weerstandsvermogen wordt omgegaan;

    • e.

      een oordeel over het weerstandsvermogen.

Artikel 23. Onderhoud kapitaalgoederen

  • 1. Burgemeester en wethouders nemen in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen van de begroting en de jaarstukken de verplichte onderdelen op grond van artikel 12 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

  • 2. Burgemeester en wethouders bieden de raad ten minste eens in de 4 jaar een onderhoudsplan openbare ruimte aan. Het onderhoudsplan openbare ruimte geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en de kosten van het onderhoud voor het openbaar groen, water, wegen, kunstwerken en straatmeubilair. De raad stelt het onderhoudsplan openbare ruimte vast.

  • 3. Burgemeester en wethouders bieden de raad ten minste eens in de 4 jaar een rioleringsplan aan. Het rioleringsplan geeft het kader weer voor het beheer van het watersysteem, waaronder het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de uitbreiding van de riolering en de kosten van het onderhoud. De raad stelt het rioleringsplan vast.

  • 4. Burgemeester en wethouders bieden de raad ten minste eens in de 4 jaar een onderhoudsplan gebouwen aan. Het onderhoudsplan gebouwen bevat voorstellen voor het te plegen onderhoud en de bijbehorende kosten aan de gemeentelijke gebouwen. De raad stelt het onderhoudsplan gebouwen vast.

Artikel 24. Financiering

Burgemeester en wethouders nemen in de paragraaf financiering van de begroting en de jaarstukken naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 13 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • a.

    het kasgeldlimiet;

  • b.

    de renterisiconorm;

  • c.

    de leningenportefeuille;

  • d.

    de rentevisie voor het begrotingsjaar.

Artikel 25. Bedrijfsvoering

Burgemeester en wethouders nemen in de paragraaf bedrijfsvoering van de begroting en de jaarstukken naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 14 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • a.

    de omvang, opbouw en ontwikkeling van het personeelsbestand en de loonkosten;

  • b.

    de kosten van inhuur derden;

  • c.

    de huisvestingskosten;

  • d.

    de automatiseringskosten;

  • e.

    de budgetten voor de raad, het college, de griffie, de rekenkamer en de accountant;

  • f.

    een toelichting op alle afwijkingen in rechtmatigheid, die in de rechtmatigheidsverantwoording zijn opgenomen en eventueel welke maatregelen worden genomen om deze afwijkingen in de toekomst te voorkomen;

  • g.

    een overzicht van en toelichting op niet-financiële onrechtmatigheden in verband met het niet naleven van bepalingen in de Wet financiering decentrale overheden en de bijbehorende ministeriële regelingen, als deze voorkomen;

  • h.

    rapportage van het veelvuldig niet naleven van normen uit de gids proportionaliteit en/of slechte documentatie of naleving hiervan, als deze voorkomen;

  • i.

    geconstateerde fraude door eigen medewerkers, als dit voorkomt.

Artikel 26. Verbonden partijen

Burgemeester en wethouders nemen in de paragraaf verbonden partijen van de begroting en de jaarstukken naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 15 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • a.

    de ontwikkelingen van verbonden partijen.

Artikel 27. Grondbeleid

  • 1. Burgemeester en wethouders nemen in de paragraaf grondbeleid van de begroting en de jaarstukken naast de verplichte onderdelen op grond van artikel van 16 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

    • a.

      de ontwikkeling per complex;

    • b.

      de boekwaarde per complex;

    • c.

      de resultaatverwachting.

  • 2. Burgemeester en wethouders bieden de raad ten minste eens in de vier jaar een nota grondbeleid aan. De raad stelt de nota vast. In de nota wordt aandacht besteed aan:

    • a.

      de strategische visie van het toekomstig grondbeleid van de gemeente;

    • b.

      te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten;

    • c.

      het verloop van de grondvoorraad;

    • d.

      de uitgangspunten voor de verkoopprijzen van gronden;

    • e.

      de uitgifte van gronden in erfpacht en de bijstelling van erfpachtvergoedingen.

Paragraaf 6. Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 28. Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de afdelingen;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden, contracten, enzovoorts;

  • c.

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

  • e.

    het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving;

  • f.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 29. Financiële organisatie

Burgemeester en wethouders dragen in ieder geval zorg voor:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de afdelingen;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden en verantwoordelijkheden;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • d.

    de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • e.

    de te maken afspraken met de afdelingen over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

  • f.

    het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten;

  • g.

    het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen, en

  • h.

    het beleid en de interne regels voor het voorkomen van fraude van gemeentelijke regelingen en eigendommen, opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan.

  • i.

    het verzamelen en vastleggen van gegevens over de geleverde prestaties en de maatschappelijke effecten zodat de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid, zoals vastgesteld door de raad, kunnen worden getoetst.

Artikel 30. Interne controle

  • 1. Burgemeester en wethouders dragen zorg voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen rapporteren burgemeester en wethouders daarover in de rechtmatigheidsverantwoording, zoals beschreven in artikel 25 onder f. Daarnaast informeren burgemeester en wethouders de raad over genomen maatregelen tot herstel van de tekortkomingen.

  • 2. Burgemeester en wethouders zorgen voor de systematische controle van de administratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het financieel vermogen van de gemeente. De waardepapieren, voorraden, uitstaande leningen, debiteurenvorderingen, liquiditeiten, opgenomen leningen, kortlopende schulden en de vorderingen van crediteuren worden jaarlijks gecontroleerd. De registergoederen en bedrijfsmiddelen ten minste eenmaal in de 5 jaar. Bij afwijkingen in de administratie nemen burgemeester en wethouders maatregelen tot herstel van de tekortkomingen.

Paragraaf 7. Slotbepalingen

Artikel 26. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De Financiële verordening gemeente Oost Gelre, vastgesteld in de raadsvergadering van 20 december 2016, wordt ingetrokken, maar blijft nog wel van toepassing op de jaarrekening en bijbehorende stukken van het jaar 2022 en op de begroting en bijbehorende stukken van het jaar 2023.

  • 2. Op investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut die voor 1 januari 2017 zijn gedaan, blijft Financiële verordening gemeente Groenlo, vastgesteld in de raadsvergadering van 22 september 2005, van toepassing zoals deze gold op de dag voor de inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 27. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 december 2023.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening financieel beleid, beheer en organisatie Gemeente Oost Gelre.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van 19 december 2023.

de griffier,

de burgemeester,

Bijlage 1 Afschrijvingsbeleid bij artikel 14

Categorieën

Jaren

1.

Immateriële vaste activa

Maximale termijn: wettelijk vastgesteld

1.1

Onderzoek en ontwikkeling

Max. 5

1.2

Bijdragen activa in eigendom van derden

1.2.1 Gebouwen

40

1.2.2 Renovaties en verbouwingen

25

1.2.3 Dakbedekking en technische installaties

15

2.

Materiële vaste activa

Maximale termijn: niet wettelijk vastgesteld

2.1

Investeringen met economisch nut

2.1.1 In erfpacht uitgegeven gronden

Niet afschrijven

2.1.2 Gronden en terreinen

Niet afschrijven

Uitzonderingen:

  • a.

    Aankoop Marech. Kazerne

40

  • b.

    Gronden terreinen Longa

40

  • c.

    Gronden complex Harreveld

40

2.1.3 Bedrijfsgebouwen

  • a.

    Gebouwen van steen

40

  • b.

    Gebouwen van hout

25

  • c.

    Renovaties en verbouwingen

20

  • d.

    Dakbedekking en verlichting

20

  • e.

    Vervanging:

    • -

      Plafonds

25

    • -

      Houten kozijnen

25

    • -

      Aluminium kozijnen

40

    • -

      Plavuizen vloeren

25

    • -

      Vloerbedekking

12

2.1.4 Grond-, weg- en waterbouwkundige werken

  • a.

    Ruilverkaveling

25

2.1.5 Vervoermiddelen

10

Uitzondering:

  • a.

    Auto’s

5

2.1.6 Machines, apparaten en installaties

10

Uitzonderingen:

  • a.

    Technische installaties

15

  • b.

    ICT-voorzieningen

5

2.1.7 Overige materiële vaste activa

10

Uitzondering:

  • a.

    Software

5

Uitzonderingen investeringen in 2017:

  • a.

    CAN. 1e inrichting groep 7

40

  • b.

    HAM. 1e inrichting 10e groep

25

  • c.

    Meubilering/geluidsinstallatie raadzaal

15

2.2

Investeringen met economisch nut, waarvoor ter bestrijding van kosten een heffing kan worden geheven

2.2.1 Rioleringswerkzaamheden

30

Uitzonderingen:

  • a.

    Riolering ged. Kerkstraat, Kloostersteeg etc.

40

  • b.

    Reconstructie D.H. singel/incl. kruisp. L’voorde

40

  • c.

    Boekwaarde fonds Riolering

40

  • d.

    Riolering Papendijk 5e fase

40

  • e.

    BRP Lichtenvoorde

40

  • f.

    Revisie gemalen

40

  • g.

    Aanleg drukriolering buitengebied Ruurlo

40

2.3

Investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut

2.3.1 Gronden en terreinen

Niet afschrijven

  • a.

    Aanleg busstation Parallelweg

25

2.3.2 Grond-, weg- en waterbouwkundige werken

25

  • a.

    Openbare verlichting

20

Uitzonderingen investeringen in 2017:

  • a.

    Verkeersregelinstallatie

15

  • b.

    Brug Schralenstein

20

2.3.3 Overige materiële vaste activa

10

  • a.

    Haltevoorzieningen

25