Verordening fysieke leefomgeving Velsen 2023

Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Intitulé

Verordening fysieke leefomgeving Velsen 2023

De raad van de gemeente Velsen,

Gelezen het raadsvoorstel van burgemeester en wethouders, nummer 21587 van 17 oktober 2023

Gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, artikel 3.16 van de Erfgoedwet, artikelen 5.3 juncto 5.4 juncto 15.9 juncto 4.4, tweede lid, van de Omgevingswet, artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994, artikel 35 van de Wet op de lijkbezorging, de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 6 Wet basisregistratie adressen en gebouwen;

Vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 30 november 2023

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

1. Bijlage I bevat begripsbepalingen voor de toepassing van deze verordening en de daarop berustende bepalingen.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning, ontheffing of andere toestemming binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het bevoegde bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid is artikel 5.39 van de Omgevingswet van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3:8, 3:10 of 3:41.

Artikel 1:3 Weigeringsgronden

  • 1. Een vergunning of ontheffing kan in elk geval worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de volksgezondheid;

    • b.

      de bescherming van het milieu.

  • 2. Een vergunning of ontheffing kan voorts worden geweigerd indien:

    • a.

      de aanvraag daarvoor niet binnen de daarvoor gestelde indieningstermijn is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is; of

    • b.

      de aanvraag daarvoor minder dan vier weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening of bij of krachtens de wet anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Duur van de vergunning en ontheffing

  • 1. De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2. De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd indien het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Hoofdstuk 2 Aanwijzingen

Paragraaf 2.1 Cultureel erfgoed

Artikel 2:1 Historische graven

  • 1. Het college houdt een lijst bij van graven die van historische betekenis zijn of waarvan de grafbedekking een opvallende kwaliteit heeft.

  • 2. Alvorens tot ruiming van graven wordt overgegaan onderzoekt het college of er graven zijn die in aanmerking komen om als gemeentelijk monument te worden aangewezen en die derhalve op de lijst worden bijgeschreven.

  • 3. De raad van de gemeente Velsen beslist over het ruimen van graven en het verwijderen van grafbedekkingen van graven die op de in het eerste en tweede lid bedoelde lijst staan.

  • 4. Het college kan nadere regels stellen voor het bijschrijven van de in het eerste lid genoemde grafbedekkingen.

Artikel 2:2 Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders houden een door een ieder te raadplegen gemeentelijk register bij van krachtens deze verordening onherroepelijk aangewezen cultureel erfgoed (gemeentelijk erfgoedregister).

  • 2. Het gemeentelijk erfgoedregister bevat gegevens over de inschrijving en identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed.

Artikel 2:3 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van gemeentelijke monumenten en voorlopige gemeentelijke monumenten ambtshalve wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2. Als de wijziging ziet op het schrappen uit het register zijn artikelen 2:3, 2:4, 2:5, 2:6, 2:7, 2:8, 2:9 en 2:10 van deze verordening van overeenkomstige toepassing, tenzij het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 3. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, vierde lid, van de Erfgoedwet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 2:4 Aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, besluiten een monument of archeologisch monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk monument.

  • 2. Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten en

    • b.

      provinciale monumenten.

Artikel 2:5 Voornemen tot aanwijzing

  • 1. Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 2:4 wordt door het college van burgemeester en wethouders schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2. Voordat een kerkelijk monument wordt aangewezen, voert het college van burgemeester en wethouders overleg over het voornemen met de eigenaar.

Artikel 2:6 Voorbescherming

  • 1. De bescherming van artikelen 3:1, 3:2 en 4:5 is van overeenkomstige toepassing op het monument of archeologisch monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 2:5 is bekendgemaakt.

  • 2. De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister of op het moment waarop het aanwijzingsbesluit wordt herroepen of door de in de zaak bevoegde rechter wordt vernietigd.

Artikel 2:7 Gereserveerd Artikel 2:8 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders beslist binnen zestien weken na ontvangst van de aanvraag van een belanghebbende op de aanvraag om een aanwijzing als gemeentelijk monument.

  • 2. Deze termijn kan eenmaal met acht weken verlengd worden;

  • 3. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

  • 4. De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 2:9 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

  • 1. De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2. Zodra een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt deze onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 2:10 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

  • 1. In een spoedeisend geval kan het college van burgemeester en wethouders een monument of archeologisch monument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument. In afwijking van artikel 2:8 wordt in dat geval aan de gemeentelijke adviescommissie advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 2. Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument vervalt na 26 weken of zoveel eerder als het college van burgemeester en wethouders een besluit heeft genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 2:4.

  • 3. Artikelen 3:1, 3:2 en 4:5 zijn van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van burgemeester en wethouders tot aanwijzing van het monument of archeologisch monument als voorlopig gemeentelijk monument. Artikel 2:9 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

Artikel 2:11 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk dorpsgezicht

  • 1. De raad kan, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders, dorpsgezichten aanwijzen als beschermd gemeentelijk dorpsgezicht.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders zendt het voorstel voor advies aan de adviescommissie, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid. Artikel 2:7, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De raad beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel, bedoeld in het tweede lid.

  • 4. Een aangewezen gemeentelijk dorpsgezicht wordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 5. De raad stelt ter bescherming van een op grond van het eerste lid aangewezen beschermd dorpsgezicht het omgevingsplan vast als bedoeld in de Omgevingswet. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

  • 6. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre het geldende omgevingsplan als beschermend plan in de zin van het vorige lid kan worden aangemerkt, kan worden vastgesteld.

  • 7. Dit artikel is niet van toepassing op beschermde stads- en dorpsgezichten die zijn aangewezen op grond van artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet of een provinciale verordening als bedoeld in artikel 5.3 juncto 5.4 juncto 4.4, tweede lid, van de Omgevingswet.

Artikel 2:12 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijk dorpsgezicht

  • 1. De raad kan, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 2:11, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 2:11, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, mits het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      beschermd stads- en dorpsgezicht als bedoeld in artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet, of

    • b.

      beschermd stads- en dorpsgezicht op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 5.3 juncto 5.4 juncto 4.4, tweede lid, van de Omgevingswet.

  • 3. Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt dat onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 2:13 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve besluiten een cultuurgoed dat van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of uitzonderlijke schoonheid is en dat als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en dat in eigendom is van de gemeente of dat aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd aan te wijzen als beschermd gemeentelijk cultuurgoed.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve besluiten een verzameling van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis, die als geheel of door een of meer van de cultuurgoederen die een wezenlijk onderdeel van de verzameling zijn, als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit en die in eigendom van de gemeente is of die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd, aan te wijzen als beschermde gemeentelijke verzameling.

  • 3. Voor de aanwijzing van een cultuurgoed dat of een verzameling die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd is toestemming van de eigenaar vereist.

  • 4. Over het voornemen van een aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid, alsmede over de vervreemding van een beschermd gemeentelijk cultuurgoed of een beschermde gemeentelijke verzameling of over het afstand doen van de zorg daarvoor vraagt het college van burgemeester en wethouders advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.20 van de Erfgoedwet.

  • 5. Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      beschermde cultuurgoederen en beschermde verzamelingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, en

    • b.

      cultureel erfgoed dat is aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

Artikel 2:14 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling.

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kunnen een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 2:13, eerste of tweede lid, ambtshalve wijzigen of intrekken. Artikel 2:13, vierde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, of

    • b.

      beschermd cultureel erfgoed op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

  • 3. Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt dat onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 2:15 Advies omgevingsvergunning rijksmonument

Het college van burgemeester en wethouders zenden onverwijld een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een rijksmonument als bedoeld in artikel 5.1 van de Omgevingswet voor advies aan de adviescommissie, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid. Artikel 2:7, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2:16 Advies omgevingsvergunning provinciaal monument

Het college van burgemeester en wethouders zenden onverwijld een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een provinciaal monument als bedoeld in artikel 6.72 van de Omgevingsverordening Noord-Holland voor advies aan de adviescommissie, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid. Artikel 2:7, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 2.2 Geluid

Artikel 2:17 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1. De geluidsnormen als bedoeld in de Omgevingsregeling gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2. De voorwaarden die in de Omgevingsregeling worden gesteld ten aanzien van de verlichting bij een gelegenheid voor sportbeoefening in de buitenlucht gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt voor bepaalde gebieden.

  • 4. Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de milieubelastende activiteit, bedraagt niet meer dan 65 dB(A), gemeten op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 7. De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie.

  • 8. Bij het vaststellen van het geluidsniveau als bedoeld in het zesde lid wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 9. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de Omgevingsregeling - op vrijdagen, zaterdagen en dagen gevolgd door een algemeen erkende feestdag in de zin van de Algemene termijnenwet om uiterlijk 00:30 uur te worden beëindigd en op overige dagen om uiterlijk 23:00 uur. 

Paragraaf 2.3 Landgebruik – naamgeving en nummering

Artikel 2:18 Begripsbepaling

Bij toepassing van deze paragraaf wordt onder standplaats verstaan: een standplaats, bedoeld in artikel 1, onder l, Wet basisregistratie adressen en gebouwen.

Artikel 2:19 Naamgeving woonplaatsen en openbare ruimte

  • 1. Het college stelt de grens en de naam van een of meer woonplaatsen vast en kan deze in wijken en buurten verdelen conform de eisen die het Centraal Bureau voor de Statistiek aan deze indeling verbindt.

  • 2. Het college kent per woonplaats namen toe aan delen van de openbare ruimte en zo nodig aan gemeentelijke gebouwen en bouwwerken; het college wordt hierin geadviseerd door zijn Commissie naamgeving openbare ruimte.

  • 3. Onder de vaststelling, verdeling en toekenning als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt tevens begrepen de wijziging en de intrekking daarvan.

Artikel 2:20 Nummering objecten

  • 1. Het college stelt de lig- en standplaatsen vast.

  • 2. Het college kent nummeraanduidingen toe aan verblijfsobjecten, lig- en standplaatsen.

  • 3. Het college bepaalt de afbakening van panden, verblijfsobjecten, lig- en standplaatsen.

  • 4. De toekenning of afbakening, bedoeld in het tweede en in het derde lid, kan ook op voor personen toegankelijke objecten, niet zijnde verblijfsobjecten, dan wel op afgebakende terreinen worden toegepast.

  • 5. Onder de vaststelling, toekenning en afbakening als bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid, wordt tevens begrepen de wijziging en de intrekking daarvan.

Artikel 2:21 Nadere regels naamgeving & nummering

  • 1. Het college kan nadere regels stellen over het proces en de wijze van:

    • a.

      naamgeving en begrenzing van woonplaatsen, wijken, buurten en bouwblokken;

    • b.

      naamgeving en begrenzing van openbare ruimten;

    • c.

      nummering van verblijfsobjecten, lig- en standplaatsen (en afgebakende terreinen);

    • d.

      opmaak van formulieren, besluiten en verklaringen;

  • 2. Deze nadere regels mogen niet strijdig zijn met het Convenant inzake postcodes zoals is afgesproken tussen de Staat der Nederlanden en Koninklijke PostNL B.V. in 2014.

Paragraaf 2.4 Landgebruik – markten

Artikel 2:22 Inrichting van de markt; branche-indeling

  • 1.

    Het college bepaalt ten aanzien van de markt:

    • a.

      het aantal standplaatsen;

    • b.

      de afmetingen van de standplaatsen;

    • c.

      de opstelling en indeling van de markt;

    • d.

      welke standplaatsen worden toegewezen als vaste standplaats en als standwerkersplaats.

    • e.

      welke gedeelten van het marktterrein zijn bestemd voor het plaatsen van verkoopwagens.

    • f.

      welke gedeelten van het marktterrein bestemd zijn voor het verhandelen van bepaalde artikelen.

  • 2.

    Het college kan voor de markt vaststellen:

    • a.

      een lijst met artikelengroepen of branches;

    • b.

      een maximum aantal standplaatsen per branche.

Artikel 2:23 De marktcommissie

  • 1. Het college kan een commissie van advies instellen die tot taak heeft het college te adviseren inzake marktaangelegenheden.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de samenstelling en de werkwijze van de marktcommissie.

Artikel 2:24 Nadere regels markten

Het college is bevoegd nadere regels te stellen over het bepaalde in de artikelen 2:22, 2:23, 2:25, 3:28, 3:12, 3:13, 3:14, 3:15, 3:16, 3:17, 3:18, 3:19, 3:20, 3:21, 3:22, 3:23, 3:24, 3:25, 3:26 en 3:27.

Artikel 2:25 Intrekking vaste standplaatsvergunning

  • 1.

    Het college trekt een vaste standplaatsvergunning in:

    • a.

      op schriftelijk verzoek van de vergunninghouder;

    • b.

      bij overlijden van de vergunninghouder, tenzij op grond van artikel 3:19 de vergunning wordt overgeschreven.

  • 2.

    Het college kan een vaste standplaatsvergunning intrekken:

    • a.

      indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      indien de vergunninghouder niet meer voldoet aan de in artikel 3:13 genoemde vereisten.

  • 3.

    Indien degene op wie een vergunning ingevolge artikel 3:19 is overgeschreven, reeds vergunning heeft voor een andere vaste standplaats op dezelfde markt, wordt laatstgenoemde vergunning ingetrokken.

Paragraaf 2.5 Landgebruik – begraafplaatsen

Artikel 2:26 Begripsbepalingen

Bij toepassing van deze paragraaf en paragraaf 4.5 wordt verstaan onder:

  • a.

    gebruik: het gebruik van een algemeen graf of urnennis;

  • b.

    gebruiker: de natuurlijke persoon of een rechtspersoon aan wie het gebruik van een ruimte in een algemeen graf of urnennis is verleend;

  • c.

    rechthebbende: de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die het uitsluitend recht heeft verkregen tot het doen begraven en begraven houden van lijken of het doen het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen in een particulier graf, danwel het verstrooien van as op een particuliere verstrooiingsplaats of het gedenken van een overledene op een particuliere gedenkplaats.

Artikel 2:27 Bestemming

  • 1. De onder artikel 1:1 genoemde begraafplaats is bestemd voor:

    • a.

      het begraven en begraven houden, bijzetten en bijgezet houden lijken;

    • b.

      het begraven en begraven houden, bijzetten en bijgezet houden van asbussen bevattende de as van personen;

    • c.

      het verstrooien van as van personen.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen omtrent de bestemming van de begraafplaats waarbij de regels kunnen verschillen per begraafplaats en voor de te onderscheiden vakken en rijen.

Artikel 2:28 Groeperingen

  • 1. Het college kan gedeelten van de begraafplaats bestemmen om uitsluitend te dienen voor het begraven van lijken of het bijzetten van asbussen van leden van bepaalde kerkelijke gezindten, indien hiertoe door een bevoegd kerkelijk gezag een schriftelijk verzoek wordt ingediend.

  • 2. Alle bepalingen van deze verordening blijven onverminderd van kracht op deze in het eerste lid van dit artikel genoemde gedeelten.

Artikel 2:29 Beheer

  • 1. Het college beheert de begraafplaatsen. Het college kan één of meer daartoe aangewezen personen belasten met:

    • a.

      Het beleid van de begraafplaats.

    • b.

      de aanwezige administratie van de begraafplaats.

    • c.

      de dagelijkse leiding van de begraafplaats.

    • d.

      het onderhoud van de begraafplaats.

    • e.

      het doen delven of openen en sluiten van graven.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen omtrent het beheer van de begraafplaats, waarbij de regels kunnen verschillen per begraafplaats en voor de te onderscheiden vakken en rijen.

Artikel 2:30 Begraven, bijzetten, openen en sluiten van het graf

  • 1. Het college stelt nadere regels omtrent de voorwaarden van kennisgeving ten behoeve van het begraven van lijken en het bezorgen van as, het openen en sluiten van het graf, de te overleggen documenten en de feitelijke begraving alsmede de lijkomhulsels die zijn toegestaan.

  • 2. Het college stelt nadere regels betreffende het aantal overledenen en aantal asbussen dat in een particulier graf en algemeen graf kan worden begraven of bijgezet alsmede de uitgiftetermijnen van de graven.

Artikel 2:31 Overdracht grafrechten

  • 1. Een grafrecht op een particulier graf kan worden overgedragen door overlegging aan de beheerder van een door de rechthebbende en de betrokken rechtsopvolger getekend bewijs van overdracht. Deze rechtsopvolger is een natuurlijk persoon of een rechtspersoon.

  • 2. Het gebruik op een algemeen graf kan overgedragen worden op één andere gebruiker door overlegging aan de beheerder van een door de gebruiker en de betrokken opvolger getekend bewijs van overdracht. Deze opvolger is een natuurlijk persoon of een rechtspersoon.

  • 3. Na het overlijden van de rechthebbende kan het grafrecht van een graf worden overgedragen op naam van een natuurlijk persoon of een rechtspersoon mits de aanvraag hiertoe door één van de erven wordt gedaan binnen één jaar na het overlijden van de rechthebbende.

  • 4. Na het verstrijken van de in het derde lid gestelde termijn kan het college het grafrecht alsnog op naam stellen van een nieuwe rechthebbende, tenzij dit recht betrekking heeft op een particulier graf dat inmiddels is geruimd.

Artikel 2:32 Vervallen grafrechten

  • 1. Het grafrecht vervalt:

    • a.

      door het verlopen van de termijn waarvoor het recht is verleend.

    • b.

      indien de rechthebbende schriftelijk afstand doet van het recht.

    • c.

      indien de begraafplaats wordt opgeheven.

  • 2. Het college kan de grafrechten vervallen verklaren:

    • a.

      indien de rechthebbende – ondanks een aanmaning – in verzuim blijft een op grond van deze verordening op hem rustende verplichting na te komen of daarmee in strijd handelt;

    • b.

      indien de rechthebbende van een particulier graf is overleden en het recht niet binnen de in artikel 2:31, derde lid gestelde termijn is overgedragen.

  • 3. In de gevallen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c en als bedoeld in het tweede lid vindt geen terugbetaling plaats van (van een deel van) de betaalde rechten.

  • 4. Van de ontvangst van een zodanige verklaring als bedoeld onder lid 1, sub b. doet het college schriftelijk mededeling aan de rechthebbende.

Artikel 2:33 Aflopen grafrechten

  • 1. De rechthebbende op een particulier graf kan bij de beheerder gedurende twee jaar vóór het verlopen van de grafrechttermijn een aanvraag indienen om de overblijfselen en de asbus(sen) te doen verzamelen om deze weer in dezelfde grafruimte te doen plaatsen dan wel om deze in een ander particulier graf opnieuw te doen begraven respectievelijk te verstrooien.

  • 2. De gebruiker van een algemeen graf kan gedurende een periode van twee jaar vóór beëindiging van de gebruikstermijn bij de beheerder een aanvraag indienen om de overblijfselen en de asbus(sen) op zijn kosten te verzamelen voor respectievelijk herbegraving in een particulier graf of verstrooiing.

  • 3. Ruiming en herbegraving zoals bedoeld in het eerste en tweede lid zal niet eerder plaatsvinden dan na beëindiging van de minimale grafrusttermijn (10 jaar) van de laatst in gebruik genomen begraaflaag.

  • 4. Ruiming zoals bedoeld in het eerste lid kan zolang plaatsvinden als de ondergrondse situatie ter plaatse het technisch toestaat zonder daarbij af te wijken van de bepalingen uit de Wet op de lijkbezorging en het Besluit op de lijkbezorging.

Paragraaf 2.6 Landgebruik – dierenbegraafplaatsen (gereserveerd)

Artikel 2:34 gereserveerd Artikel 2:35 gereserveerd Artikel 2:36 gereserveerd Artikel 2:37 gereserveerd Artikel 2:38 gereserveerd Artikel 2:39 gereserveerd

Paragraaf 2.7 Natuur

Artikel 2:40 Bomenlijst

Het college stelt een bomenlijst met beschermenswaardige houtopstanden en overzichtskaarten met beschermenswaardige gebieden vast.

Hoofdstuk 3 Activiteiten

Paragraaf 3.1 Cultureel erfgoed

Artikel 3:1 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

  • 1. 1.Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders een gemeentelijk monument:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt, of

    • b.

      inpandige veranderingen van het monument, voor zover het een onderdeel daarvan betreft dat vanuit het oogpunt van monumentenzorg zonder betekenis is.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders kan in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3:2 Weigeringsgronden omgevingsvergunning gemeentelijk monument en dorpsgezicht

  • 1. In aanvulling op artikel 1:3 kan de vergunning als bedoeld in artikel 3:1 slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

  • 2. Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

Artikel 3:3 Omgevingsvergunning gemeentelijk dorpsgezicht

  • 1. Het is in een beschermd gemeentelijk dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3 juncto 5.4 juncto 4.4, tweede lid, van de Omgevingswet, een bouwwerk te slopen.

  • 2. In aanvulling op artikel 1:3 kan de omgevingsvergunning in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 3. De artikelen 3:1 en 3:2 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikel 4.3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet.

Artikel 3:4 Vangnet archeologie

  • 1. Het is verboden de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten worden verwacht als in het daar vigerende omgevingsplan voor zover bij de voorbereiding van dit plan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, tenzij:

    • a.

      voor de activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.21 van de Omgevingswet is verleend;

    • b.

      het de verstoring betreft van een archeologisch monument of verwachtingsgebied dat is aangegeven op de provinciale archeologische monumentenkaart of de landelijke indicatieve kaart van archeologische waarden en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde regels over de toegestane mate van verstoring;

    • c.

      de activiteit plaatsvindt op basis van een deugdelijke beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden en onevenredige schade voor archeologische waarden wordt voorkomen, of

    • d.

      met een vooronderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen over het verrichten van archeologisch onderzoek.

Paragraaf 3.2 Geluid

Artikel 3:5 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1. Het is een houder van een milieubelastende activiteit toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de Omgevingsregeling niet van toepassing zijn, mits de houder van de milieubelastende activiteit ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2. Het is een houder van een milieubelastende activiteit toegestaan om maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de voorwaarden van de Omgevingsregeling niet van toepassing zijn, mits de houder van de milieubelastende activiteit ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4. De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingediend op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een milieubelastende activiteit een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de milieubelastende activiteit bedraagt niet meer dan 65 dB(A), gemeten op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 7. De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie.

  • 8. Bij het vaststellen van het geluidsniveau als bedoeld in het zesde lid wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 9. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van muziek, waarmee de geluidsnormen als bedoeld in de Omgevingsregeling worden overschreden, op vrijdagen, zaterdagen en dagen gevolgd door een algemeen erkende feestdag in de zin van de Algemene termijnenwet om uiterlijk 00:30 uur te worden beëindigd en op overige dagen om uiterlijk 23:00 uur.

Artikel 3:6 Overig geluidhinder

  • 1. Het is verboden buiten een milieubelastende activiteit in de zin van de Omgevingswet, de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving milieubeheer op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Het verbod geldt niet, voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Omgevingswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, de Provinciale milieuverordening of artikel 2:43 van de Algemene plaatselijke verordening.

  • 4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Paragraaf 3.3 Infrastructuur

Artikel 3:7 Maken en veranderen van een uitweg

  • 1. Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg indien:

    • a.

      degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet van tevoren melding heeft gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie; of

    • b.

      het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.

  • 2. Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg indien:

    • a.

      daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

    • b.

      dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • c.

      het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of

    • d.

      er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

  • 3. De uitweg kan worden aangelegd indien het college niet binnen vier weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.

  • 4. Van een besluit dat wordt genomen naar aanleiding van een melding, alsook van de instemming van rechtswege als bedoeld in het derde lid, wordt kennis gegeven in het huis-aan-huisblad en in het elektronisch gemeenteblad.

  • 5. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingswet, de Waterschapskeur of het provinciaal wegenreglement.

Artikel 3:8 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, de aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. De vergunning wordt verleend:

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien bij het omgevingsplan of voorbereidingsbesluit is bepaald dat het is verboden is om een dergelijk werk of dergelijke werkzaamheden uit te voeren zonder omgevingsvergunning; of

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

  • 4. Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Omgevingswet, de provinciale wegenverordening, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

  • 5. Op de aanvraag om een vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Paragraaf 3.4 Landgebruik

Artikel 3:9 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van het publiek.

  • 4. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    • a.

      die worden gebruikt ten dienste van algemeen erkende hulpverleningsdiensten of door een andere openbare dienst ten behoeve van de uitoefening van hun wettelijke taak;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de in het eerste lid bedoelde terreinen;

    • c.

      die worden gebruikt door zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de gebieden of terreinen bedoeld in het eerste lid of ten behoeve van bezoek en verzorging van deze personen.

  • 5. Het in het eerste lid gestelde verbod is voorts niet van toepassing:

    • a.

      op wegen als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994 die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

    • b.

      voor zover in een dergelijk verbod reeds wordt voorzien bij of krachtens een provinciale verordening.

  • 6. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 7. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3:10 Het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie ervan

  • 1. Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, indien:

    • a.

      het gebruik schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg;

    • b.

      het gebruik niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand; of

    • c.

      het gebruik gevaar oplevert voor personen of zaken.

  • 2. Van een belemmering voor de bruikbaarheid van de weg is in ieder geval sprake indien niet tenminste:

    • a.

      een vrije doorgang met een breedte van 1,5 meter wordt gelaten op voetpaden;

    • b.

      een vrije doorgang met een breedte van 3,5 meter wordt gelaten op de rijbaan bestemd voor fietsers of gemotoriseerd verkeer;

    • c.

      een vrije rijhoogte van 4,5 meter wordt gelaten op de rijbaan voor gemotoriseerd verkeer.

  • 3. Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van uitstallingen en reclameborden.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 5. In afwijking van het vierde lid kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 5.3 juncto 5.4 juncto 4.4, tweede lid, van de Omgevingswet.

  • 6. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 1:1;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 3:29; en

    • c.

      overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning of ontheffing voor het gebruik van de weg is verleend.

  • 7. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 of de Provinciale wegenverordening.

  • 8. Op de aanvraag om een ontheffing bedoeld in het vierde lid is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Paragraaf 3.5 Landgebruik - kamperen

Artikel 3:11 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het omgevingsplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het verbod van het eerste lid geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:3 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap;

    • b.

      de bescherming van een stadsgezicht.

  • 5. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

  • 6. Het college kan plaatsen en tijden aanwijzen waarop het verbod van het eerste lid niet geldt.

Paragraaf 3.6 Landgebruik - markten

Artikel 3:12 Standplaatsvergunning markt

Het is verboden een standplaats op een markt in te nemen zonder vergunning van het college.

Artikel 3:13 Vereisten

Voor toewijzing van een standplaats komt uitsluitend in aanmerking een handelingsbekwaam natuurlijk persoon die een aanvraag voor een vergunning heeft ingediend bij het college en die daarbij tevens aantoont dat hij persoonlijk voldoet aan alle publiekrechtelijke verplichtingen op het gebied van bedrijfsuitoefening en bedrijfsorganisatie.

Artikel 3:14 Inhoud vergunning vaste standplaats

  • 1. Een vaste standplaatsvergunning vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de naam en voornamen, de geboortedatum en -plaats, het adres en de woonplaats van de vergunninghouder;

    • b.

      een duidelijke omschrijving van de toegewezen vaste standplaats met vermelding van het nummer en de afmetingen daarvan;

    • c.

      de kraam of andere verkoopmaterialen die de vergunninghouder bij het innemen van de standplaats mag gebruiken;

    • d.

      het soort artikelen dat de vergunninghouder mag verhandelen of de branche waartoe de vergunninghouder behoort;

    • e.

      de datum waarop aan de vergunninghouder voor het eerst vergunning is verleend en zijn volgnummer op de anciënniteitslijst;

    • f.

      dat de vergunninghouder zelf zorg draagt voor de inzameling en afvoer van zijn afval en dat hij zijn standplaats schoon oplevert;

    • g.

      de wijze waarop de vergunninghouder zijn elektriciteit betrekt;

    • h.

      welke geluidsapparatuur op de standplaats is toegestaan; en

    • i.

      welke kook-, bak- en verwarmingsapparatuur zijn toegestaan.

  • 2. Aan de vergunning wordt een middel ter identificatie gehecht.

Artikel 3:15 Inschrijving op de anciënniteitslijst

Vergunninghouders van vaste standplaatsen worden ingeschreven op een doorlopend genummerde lijst met vermelding van en in volgorde van de datum waarop aan hen voor het eerst een vaste standplaats is toegewezen. Bij deze inschrijving wordt tevens vermeld de soort artikelen die de vergunninghouder mag verhandelen of de branche waartoe hij behoort.

Artikel 3:16 Inschrijving op de wachtlijst

  • 1. Het college schrijft de aanvrager op zijn verzoek in op de wachtlijst, indien hij voldoet aan de in artikel 3:13 gestelde vereisten, maar aan hem geen vaste standplaats kan worden toegewezen.

  • 2. Het college vermeldt bij de inschrijving in ieder geval:

    • a.

      de naam en voornamen, de geboortedatum en -plaats, het adres en de woonplaats van de aanvrager;

    • b.

      de datum waarop de aanvraag door hem is ontvangen;

    • c.

      de soort artikelen die de aanvrager wil verhandelen of de branche waartoe hij behoort;

    • d.

      de kraam of andere verkoopmaterialen die de aanvrager wil gebruiken.

  • 3. Het college verstrekt de aanvrager een schriftelijk bewijs van inschrijving.

  • 4. De inschrijving op de wachtlijst blijft gehandhaafd, indien deze door de ingeschrevene jaarlijks voor 1 januari schriftelijk wordt verlengd.

Artikel 3:17 Doorhalen van inschrijving op wachtlijst

De inschrijving op de wachtlijst wordt doorgehaald:

  • a.

    indien de ingeschrevene zijn inschrijving niet jaarlijks voor 1 januari heeft verlengd;

  • b.

    op schriftelijk verzoek van de ingeschrevene;

  • c.

    bij overlijden van de ingeschrevene;

  • d.

    wanneer aan de ingeschrevene een vergunning voor een vaste standplaats is verleend, tenzij hij deze op grond van bijzondere omstandigheden niet aanvaardt;

  • e.

    indien niet meer aan de vereisten van artikel 3:13 wordt voldaan.

Artikel 3:18 Volgorde toewijzing vaste standplaatsen

  • 1. Indien voor de toewijzing van een beschikbare vaste standplaats meer aanvragers in aanmerking komen, wordt de standplaats achtereenvolgens toegewezen aan:

    • a.

      de vergunninghouder van een vaste standplaats die aan het college schriftelijk de wens te kennen heeft gegeven van standplaats te willen veranderen, in volgorde van plaatsing op de anciënniteitslijst;

    • b.

      degene die zich op de wachtlijst heeft laten inschrijven, in volgorde van inschrijving op deze lijst.

Artikel 3:19 Overschrijving vergunning vaste standplaats

  • 1. In geval van overlijden of blijvende arbeidsongeschiktheid van de vergunninghouder kan de vaste standplaatsvergunning worden overgeschreven op de achterblijvende echtgenoot, de geregistreerde partner of een andere achterblijvende persoon met wie hij duurzaam samenwoonde.

  • 2. Indien de vergunning niet kan worden overgeschreven op grond van het eerste lid, kan een kind van de vergunninghouder de vergunning voor de vaste standplaats krijgen indien hij ten minste drie jaar in loondienst van het marktbedrijf van de vergunninghouder heeft gewerkt of gedurende eenzelfde periode als mede-eigenaar in dit bedrijf heeft gefunctioneerd en zich heeft laten inschrijven op de wachtlijst.

  • 3. Indien de vergunning niet kan worden overgeschreven op grond van het eerste dan wel het tweede lid, kan een medewerker van de vergunninghouder vergunning voor de vaste plaats krijgen indien:

    • a.

      de medewerker in dat geval minimaal drie jaar onafgebroken in loondienst van het

  • 1. marktbedrijf heeft gewerkt,

    • a.

      of gedurende eenzelfde periode als mede-eigenaar in dit bedrijf heeft gefunctioneerd en;

    • b.

      zich heeft laten inschrijven op de wachtlijst en;

    • c.

      middels een notariële akte kan aantonen dat de onderneming in eigendom van de medewerker is overgegaan en;

    • d.

      de marktplaats geen economische factor is in de overname.

  • 4. Een aanvraag tot overschrijving wordt ingediend binnen twee maanden na het overlijden van de vergunninghouder of nadat de blijvende arbeidsongeschiktheid is vastgesteld.

  • 5. Het college is bevoegd in bijzondere omstandigheden af te wijken van het bepaalde in dit artikel.

Artikel 3:20 Toewijzing dagplaats

  • 1. Toewijzing van een dagplaats geschiedt door afgifte van een vergunning door het college op het moment dat de standplaats om 09.00 uur niet als vaste standplaats wordt ingenomen.

  • 2. De dagplaats wordt toegewezen in overeenstemming met de plaats op de wachtlijst van de gegadigden die zich daarvoor op de dag zelf vóór 08.45 uur aanmelden bij de marktmeester.

Artikel 3:21 Toewijzing standwerkersplaats

  • 1. Het college wijst een standwerkersplaats toe door middel van loting.

  • 2. Het is een ingeschrevene op de wachtlijst niet toegestaan deel te nemen aan de loting voor een standwerkersplaats zolang deze inschrijving niet definitief is vervallen.

  • 3. Indien een standwerker zich wil doen bijstaan, meldt hij dit vooraf aan de marktmeester onder vermelding van de naam van degene die hem zal bijstaan. Degene die hem zal bijstaan, mag niet op eigen naam deelnemen aan de loting.

  • 4. Het is uitsluitend op de daartoe aangewezen standplaatsen toegestaan als standwerker op te treden.

Artikel 3:22 Persoonlijk innemen standplaats; bijstand

  • 1. De vergunninghouder neemt de standplaats die hem is toegewezen persoonlijk in. Hij mag de standplaats niet aan een ander afstaan of in gebruik geven.

  • 2. De vergunninghouder mag zich op de standplaats doen bijstaan.

  • 3. De vergunninghouder en degene die hem bijstaat mogen zich niet schuldig maken aan wangedrag of bedrog.

Artikel 3:23 Aantal keren innemen vaste standplaats

De vergunninghouder van een vaste standplaats neemt ten minste eenmaal per twee weken en elf maal per dertien weken zijn standplaats op de markt in, dit met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 3:24 en 3:25.

Artikel 3:24 Afwezigheid wegens ziekte, vakantie of bijzondere omstandigheden

  • 1. De vergunninghouder van een vaste standplaats die wegens ziekte, vakantie of bijzondere omstandigheden verhinderd is zijn vaste standplaats in te nemen, deelt dit schriftelijk mee aan het college. Bij vakantie geeft de vergunninghouder aan hoe lang zijn afwezigheid duurt.

  • 2. De schriftelijke mededeling wordt tijdig voor de desbetreffende marktdag gedaan. Plotselinge verhindering wordt mondeling of telefonisch aan de marktmeester gemeld, gevolgd door een schriftelijke bevestiging daarvan aan het college.

  • 3. Het is de vergunninghouder toegestaan zonder mededeling of ontheffing kortstondig afwezig te zijn van de vaste plaats, indien het hier een eenmalige afwezigheid van maximaal één uur per marktdag betreft.

Artikel 3:25 Ontheffing en vervanging

  • 1. In geval van ziekte, vakantie of bijzondere omstandigheden kan het college op aanvraag van de vergunninghouder van een vaste standplaats hem tijdelijk, bij ziekte maximaal voor twee jaar, ontheffing verlenen van de verplichting om ten minste eenmaal per twee weken en elf maal per dertien weken de standplaats op de markt in te nemen.

  • 2. Het college kan op aanvraag van de vergunninghouder hem vergunning verlenen zich op zijn standplaats te laten vervangen door een met naam genoemde persoon.

Artikel 3:26 Legitimatie en identiteit vergunninghouder

  • 1. Degene die een standplaats op de markt inneemt of wenst in te nemen, dient op eerste aanvraag van de marktmeester aan te tonen dat hij de vergunninghouder is.

  • 2. De vergunninghouder dient bij zijn standplaats duidelijk zichtbaar zijn naam en eventuele bedrijfsnaam aan te geven.

Artikel 3:27 Tijdstip innemen standplaats/aan- en afvoer goederen

  • 1. Het is verboden voor vergunninghouders op het marktterrein meer dan twee uur voor aanvang en meer dan één uur na afloop van de markt met een voertuig, goederen of anderszins ruimte in te nemen of goederen aan of af te voeren.

  • 2. De vergunninghouder is verplicht zijn standplaats tot de sluitingstijd van de markt te blijven innemen. Het college kan hiervan ontheffing verlenen.

  • 3. Indien de vergunninghouder zijn vaste standplaats niet uiterlijk om 09.00 uur heeft ingenomen, wordt de desbetreffende standplaats voor die dag als dagplaats aangemerkt.

  • 4. Het bepaalde in het derde lid is niet van toepassing indien de vergunninghouder de marktmeester voor het daarin genoemde tijdstip, onder opgave van een geldige reden die hem belet tijdig aanwezig te zijn, heeft verzocht zijn plaats vrij te houden.

Artikel 3:28 Gereserveerd

Paragraaf 3.7 Landgebruik - standplaatsen

Artikel 3:29 Begripsbepaling

  • 1. Bij toepassing van deze paragraaf wordt onder standplaats verstaan: een vaste plaats, op een openbare en in de openlucht gelegen locatie, vanaf waar goederen dan wel diensten te koop worden aangeboden, worden verkocht of worden afgeleverd, al dan niet gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2. Bij toepassing van deze paragraaf wordt onder standplaats niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 1:1.

Artikel 3:30 Standplaatsvergunning

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2. Het college weigert de vergunning in ieder geval indien sprake is van strijd met het omgevingsplan of een voorbereidingsbesluit.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:3 kan de vergunning voorts worden geweigerd:

    • a.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk voorzieningenniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

  • 4. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Paragraaf 3.8 Landgebruik - voertuigen

Artikel 3:31 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te verkopen verboden deze op de weg te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 3. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3:32 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 3:33 Parkeren van voertuigen van autobedrijven e.d.

  • 1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 100 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 5. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3:34 Recreatieve voertuigen, aanhangwagens e.d.

  • 1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt, waaronder in ieder geval ook aanhangwagens worden verstaan, langer dan drie achtereenvolgende dagen in de openbare ruimte te plaatsen of te hebben.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 3. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 3:35 Parkeren grote voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan zes meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan zes meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4. Het verbod in het eerste lid is voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 5. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

  • 6. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing. 

Paragraaf 3.9 Landgebruik – begraafplaatsen

Artikel 3:36 Openstelling, tijden van begraven, gebruik aula en ordemaatregelen

  • 1. De begraafplaats is toegankelijk op de door het college bij nadere regels vast te stellen tijden. Het college maakt deze tijden openbaar bekend.

  • 2. De tijd van het begraven van lijken en het bezorgen van de as wordt door het college per nadere regels bepaald. Het college maakt deze tijden openbaar bekend.

  • 3. Het is verboden gedurende de tijd dat de begraafplaats niet voor het publiek is geopend, zich daarop te bevinden, anders dan voor het bijwonen van een begrafenis of de bezorging van as, behoudens door het college te verlenen ontheffing.

  • 4. Het is verboden op de begraafplaats:

    • a.

      iets te doen of na te laten dat in strijd is met de eerbied van de nagedachtenis van de overledenen.

    • b.

      met motorrijtuigen of voertuigen op de begraafplaats te rijden, elders dan op de toegestane rijwegen.

    • c.

      Voertuigen zijn buiten de rijwegen slechts toegestaan ter gelegenheid van een begrafenis en dan ter bezorging van as of tot het vervoeren van materialen, bestemd voor op de begraafplaats te verrichten werkzaamheden.

    • d.

      met voertuigen sneller dan stapvoets te rijden.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van de verboden, zoals genoemd in het vierde lid onder sub b.

  • 6. Het is verboden zonder toestemming van het college dodenherdenkingen, onthullingen van gedenktekens en dergelijke plechtigheden op de begraafplaats te houden.

  • 7. Voor het gebruik van de aula kan het college nadere regels stellen.

  • 8. Het college kan nadere regels stellen omtrent verboden en ordemaatregelen.

Artikel 3:37 Vereisten grafbedekking

  • 1. Het is verboden om zonder vergunning van het college een grafbedekking of andere voorwerpen op een graf, of een plaat ter afsluiting van een urnennis, te plaatsen of te verwijderen.

  • 2. Omtrent de wijze van vergunningsaanvraag, de aard en de afmetingen van de grafbedekkingen, alsmede het aanbrengen van beplantingen stelt het college nadere regels vast.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van de door hen vastgestelde nadere regels.

Paragraaf 3.10 Milieu algemeen

Artikel 3:38 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden.

  • 2. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3:39 Verbod verbranden afvalstoffen en anderszins vuur stoken

  • 1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen in de zin van de Wet milieubeheer te verbranden buiten milieubelastende activiteiten in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Het verbod in het eerste lid niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:3 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van flora en fauna.

  • 5. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429 van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

  • 6. Op de aanvraag om een ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Paragraaf 3.11 Natuur

Artikel 3:40 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1. Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2. Het is tevens verboden met een voertuig te rijden over een berm of het daarin te doen of te laten staan, voor zover de berm is gelegen aan de zijde van een weg waarvoor een parkeerverbod of een verbod om stil te staan is ingesteld, aangegeven met de borden E1 of E2 zoals bedoeld in bijlage 1 bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.

  • 3. De verboden bedoeld in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing:

    • a.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid; en

    • b.

      op voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 4. Het college kan van de verboden bedoeld in het eerste en tweede lid ontheffing verlenen.

  • 5. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3:41 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag de houtopstanden te vellen of te doen vellen:

    • a.

      die zijn opgenomen in de Bomenlijst met beschermenswaardige houtopstanden;

    • b.

      die gelegen zijn in beschermenswaardige gebieden zoals aangeduid in de overzichtskaarten, voor zover het gaat om een houtopstand met een diameter van 15 cm of groter op 1.30 m hoogte.

  • 2. In afwijking van artikel 1:3 kan de vergunning in elk geval worden geweigerd op grond van:

    • a.

      de natuurwaarde van de houtopstand;

    • b.

      de landschappelijke waarde van de houtopstand;

    • c.

      de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

    • d.

      de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

    • e.

      de cultuurhistorische waarde van de houtopstand; of

    • f.

      de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing als de burgemeester toestemming verleent voor het vellen van een houtopstand in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde of een direct gevaar voor personen of goederen.

  • 4. Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.

  • 5. De eigenaar van een op de bomenlijst opgenomen houtopstand is verplicht het bevoegd gezag onmiddellijk schriftelijk mededeling te doen van het geheel of gedeeltelijk tenietgaan van een dergelijke houtopstand, anders dan door vellen op grond van een verleende vergunning.

  • 6. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Hoofdstuk 4 Beheer & Onderhoud

Paragraaf 4.1 Bouwwerken

Artikel 4:1 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Aanvullingswet grondeigendom of hoofdstuk 10 van de Omgevingswet.

Artikel 4:2 Gedoogplicht naamaanduiding

  • 1. Als het college oordeelt dat het noodzakelijk is dat de door hen toegekende aanduidingen, bedoeld in artikel 2:19, tweede lid, aan een bouwwerk, gebouw, muur, paal, schutting of een andere soort terreinafscheiding worden aangebracht, draagt de rechthebbende er zorg voor dat de hier bedoelde aanduidingen vanwege of op verzoek en overeenkomstig de aanwijzingen van het college worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Als het college oordeelt dat het noodzakelijk is dat een naamaanduiding, waarop de vervallen naam is doorgehaald, gedurende ten hoogste een jaar naast de naamaanduiding met de nieuwe naam te handhaven laat de rechthebbende dit toe.

  • 3. De rechthebbende draagt er zorg voor dat de in het eerste en tweede lid bedoelde aanduidingen vanaf de openbare weg duidelijk leesbaar blijven.

Artikel 4:3 Aanbrengplicht nummeraanduiding

  • 1. Tenzij het college anders besluit, draagt de rechthebbende van een object er zorg voor dat de nummers, bedoeld in artikel 2:20, tweede lid, worden aangebracht overeenkomstig het krachtens artikel 2:21 bepaalde.

  • 2. De rechthebbende draagt er zorg voor dat de nummers binnen vier weken na kennisgeving van het besluit van burgemeester en wethouders zijn aangebracht.

  • 3. Als een verblijfsobject, lig- of standplaats (of afgebakend terrein) nog niet gereed is gekomen, wordt het nummer binnen vier weken na het gereedkomen daarvan aangebracht.

  • 4. Als het college oordeelt dat het noodzakelijk is dat een nummeraanduiding, waarop het vervallen nummer is doorgehaald, gedurende ten hoogste een jaar naast de nummer-aanduiding met het nieuwe nummer te handhaven, laat de rechthebbende dit toe of geeft de rechthebbende daaraan uitvoering.

  • 5. Het college kan de in het tweede en derde lid genoemde termijnen verlengen.

Artikel 4:4 Plakken en kladden

  • 1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met teer, een kleur- of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3. Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. Het college kan aanplakplaatsen aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5. Het is verboden de aanplakplaatsen te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7. De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Paragraaf 4.2 Cultureel erfgoed

Artikel 4:5 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

Paragraaf 4.3 Landgebruik

Artikel 4:6 Aanbrengen aanduiding

  • 1. De door het college aan de openbare ruimte of een gedeelte daarvan toegekende namen, bedoeld in artikel 2:19, worden door of in opdracht van de gemeente blijvend zichtbaar en in voldoende aantallen te plaatse aangebracht.

  • 2. De door het college aan een object toegekende nummers, bedoeld in artikel 2:20, tweede en vierde lid, worden daaraan op doeltreffende wijze aangebracht.

  • 3. Het college stelt de voorschriften vast waarin de naam en het verzamel- of het verwijsbord aan moeten voldoen.

  • 4. Het is een ieder die daartoe niet bevoegd is, verboden namen aan openbare ruimten of delen daarvan, dan wel nummers aan een pand of verblijfsobject, ligplaats of standplaats of afgebakend terrein, toe te kennen door deze op zichtbare wijze aan te brengen.

Artikel 4:7 Honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • b.

      op een openbare plaats indien de hond niet is aangelijnd;

  • 2. Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht een doeltreffend hulpmiddel bij zich te hebben voor de verwijdering van uitwerpselen van de hond en ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van de hond onmiddellijk worden verwijderd.

  • 3. Het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing:

    • a.

      voor zover het een geleidehond of hulphond in functie betreft;

    • b.

      voor zover het een hond betreft die door een aantoonbaar gekwalificeerde begeleider wordt opgeleid tot geleidehond of hulphond.

  • 4. Het eerste lid, aanhef en onder b, en het tweede lid zijn niet van toepassing:

    • a.

      op door het college aangewezen losloopplaatsen;

    • b.

      voor zover het geleidehond of een hulphond betreft die voor zijn inzet als geleidehond of hulphond niet aangelijnd kan zijn.

  • 5. Het tweede lid is niet van toepassing voor zover het een geleidehond of een hulphond in functie betreft.

Paragraaf 4.4 Landgebruik - voertuigen

Artikel 4:8 Crossterreinen

  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets:

    • a.

      een wedstrijd te houden, te doen houden, dan wel daaraan deel te nemen of een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben;

    • b.

      ter voorbereiding op een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden, dan wel daaraan deel te nemen of een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

    • c.

      Anderszins te crossen, dan wel een motorvoertuig of bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 4. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingswet of het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 4:9 Parkeren uitzicht belemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan zes meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 4:10 Defecte voertuigen en voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

  • 2. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

Artikel 4:11 Neerzetten van (brom)fietsen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan op zodanige wijze dat daardoor:

    • a.

      de toegang tot een gebouw wordt versperd;

    • b.

      voor een bewoner of gebruiker van het gebouw het uitzicht wordt belemmerd ofwel, ingeval het een winkel betreft, het zicht op de etalage wordt belemmerd;

    • c.

      sprake is van een gevaarlijke situatie.

  • 2. Het is verboden fietsen of bromfietsen die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud of in een verwaarloosde toestand verkeren, op of aan de weg te laten staan.

Paragraaf 4.5 Landgebruik - begraafplaatsen

Artikel 4:12 Onderhoud begraafplaats en graven

  • 1. Het college voorziet in het algemeen onderhoud van de begraafplaats met uitzondering van de particuliere grafoppervlakken.

  • 2. De rechthebbende of de gebruiker is verplicht de grafbedekking en voorwerpen op het graf behoorlijk te onderhouden en te herstellen.

  • 3. Omtrent het onderhoud van de begraafplaats en de graven kan het college nadere regels vaststellen.

Artikel 4:13 Aansprakelijkheid

  • 1. Het (doen) plaatsen, aanbrengen, herstellen, vernieuwen of verwijderen van de grafbedekking geschiedt door en voor rekening en risico van de rechthebbende.

  • 2. Al hetgeen dat op het graf geplaatst is, wordt geacht voor rekening en risico van de rechthebbende of gebruiker te zijn aangebracht.

  • 3. Schade en eventuele gevolgschade voor derden is voor rekening en risico van de rechthebbende of gebruiker en deze dient de daaraan toegebrachte schade, door welke omstandigheid ook, op eerste aanschrijven te (doen) herstellen.

  • 4. Indien binnen drie maanden na de dag van aanschrijving geen herstel of vernieuwing heeft plaatsgevonden, is het college bevoegd tot verwijdering en vernietiging van de grafbedekking en andere voorwerpen over te gaan zonder dat deze tot enige vergoeding verplicht is.

  • 5. Indien door een ondeugdelijke (of: ondeugdelijk geworden) constructie naar het oordeel van het college een gevaarlijke situatie is ontstaan, kan het college direct maatregelen treffen teneinde de situatie op te heffen.

Artikel 4:14 Ruimen graven, grafbedekkingen en losse voorwerpen

  • 1. Het eventueel op het graf aanwezige gedenkteken en de beplanting alsmede losse voorwerpen kunnen gedurende één maand voor het vervallen van het grafrecht of het gebruik door de rechthebbende van het graf worden verwijderd, op afspraak met de beheerder.

  • 2. Na afloop van het grafrecht of het gebruik vervalt het recht op deze voorwerpen aan het college zonder dat deze tot enige vergoeding verplicht is.

  • 3. Indien op de dag waarop het graf geruimd mag worden de grafbedekking niet is verwijderd, is het college bevoegd tot verwijdering en vernietiging van de gedenktekens of beplantingen en andere voorwerpen over te gaan, zonder dat deze tot enige vergoeding verplicht is.

  • 4. De bij de ruiming van een graf aan te treffen overblijfselen van lijken of asbussen worden begraven respectievelijk verstrooid op de daartoe bestemde gedeelten van de begraafplaats.

  • 5. De beheerder draagt er zorg voor dat met de bij de ruiming van het graf nog aanwezige menselijke resten te allen tijde respectvol wordt omgegaan en dat bezoekers van de begraafplaats niet met menselijke resten worden geconfronteerd.

Paragraaf 4.6 Milieu algemeen

Artikel 4:15 Gebruik van consumentenvuurwerk

  • 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3. De verboden bedoeld in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht

Paragraaf 4.7 Natuur

Artikel 4:16 Bestrijding iepziekte

  • 1. Indien zich op een terrein één of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren voor de verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van de iepenspintkever is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn de daarin genoemde maatregelen te treffen.

  • 2. Het is verboden gevelde niet-ontbaste iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren, tenzij het gaat om versnipperd iepenhout.

Hoofdstuk 5 Nadeelcompensatie (gereserveerd) Hoofdstuk 6 Toezicht en handhaving

Artikel 6:1 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de daartoe aangewezen gemeentelijke toezichthouders, alsmede de in het artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, toezichthouders van de Omgevingsdienst IJmond, ambtenaren van de Veiligheidsregio Kennemerland en de vanwege het Recreatieschap Spaarnwoude aangewezen personen voor dat deel van de gemeente dat binnen het recreatiegebied is gelegen.

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de door het college dan wel de burgemeester aangewezen personen.

Artikel 6:2 Uitsluiting dagplaatshouder of standwerker

Het college kan een vergunninghouder van een dagplaats of een standwerkersplaats van de toewijzing van een dagplaats of een standwerkersplaats uitsluiten voor ten hoogste vier marktdagen, indien deze:

  • a. het bepaalde bij of krachtens paragraaf 2.4 en 3.6 overtreedt;

  • b. zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;

  • c. niet als standwerker actief is op een hem toegewezen standwerkersplaats;

  • d. niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld voldoet, dat wordt geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet.

Artikel 6:3 Intrekking en schorsing vaste standplaatsvergunning

Onverminderd artikel 2:25 kan het college een vergunning voor een vaste standplaats, al dan niet voorwaardelijk, intrekken dan wel telkens voor ten hoogste vier achtereenvolgende marktdagen schorsen, indien de vergunninghouder of een persoon die hem bijstaat:

  • a. het bepaalde bij of krachtens paragraaf 2.4 en 3.6 of de voorschriften van de vergunning overtreedt;

  • b. zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog; of

  • c. niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld voldoet, dat wordt geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet.

Artikel 6:4 Onmiddellijke verwijdering

Onverminderd het bepaalde in artikel 125 van de Gemeentewet kan het college een vergunninghouder gelasten zich onmiddellijk van de markt te verwijderen indien hij:

  • a.

    het bepaalde bij of krachtens paragraaf 2.4 en 3.6 of de voorschriften van de vergunning overtreedt;

  • b.

    zich op de markt schuldig maakt aan wangedrag of bedrog;

  • c.

    niet als standwerker actief is op een hem toegewezen standwerkersplaats.

Artikel 6:5 Strafbepalingen

  • 1. Overtreding van het bij of krachtens artikelen 4:1, 4:2, 4:3, eerste tot en met vierde lid en artikel 4:6, tweede en derde lid bepaalde of op grond van artikel 1:4 gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een geldboete van eerste categorie.

  • 2. Overtreding van het bij of krachtens artikelen 3:36, derde, vierde en zesde lid en 3:37, eerste lid bepaalde of op grond van artikel 1:4 gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een geldboete van eerste categorie en kan worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 3. Overtreding van het bij of krachtens artikelen 3:1, derde lid, 3:5, 3:9, 3:11, 3:30, 3:31, 3:32, 3:33, 3:34, 3:35, 3:38, 3:39, 3:40, 4:4, 4:5, 4:7, 4:8, 4:9, 4:10 en 4:11 bepaalde of op grond van artikel 1:4 gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een geldboete van tweede categorie of hechtenis van ten hoogste drie maanden.

  • 4. Overtreding van het bij of krachtens artikelen 2:22, 2:23, 3:28, 2:24, 3:12, 3:13, 3:14, 2:25, 3:20, 3:21, 3:22, 3:23, 3:24, 3:25, 3:26, 3:27, 6:2, 6:3 en 6:4 bepaalde of op grond van artikel 1:4 gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een geldboete van tweede categorie of hechtenis van ten hoogste drie maanden en kan worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 6:6 Strafbepalingen Wet op de economische delicten

Artikel 1a van de Wet op de economische delicten is van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 3:8, tweede lid en 3:10, vijfde lid, indien sprake is van een omgevingsvergunningplichtige activiteit 3:7, eerste lid en 3:41, tweede lid.

Hoofdstuk 7 Adviescommissie erfgoed en ruimtelijke kwaliteit (gereserveerd) Hoofdstuk 8 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 8:1 Wijzigingen andere verordening

Artikelen 2:3, 2:4, 2:5, 2:6, 2:26, 2:32, 2:35, 2:36, 4:1, 4:2, 4:3, 4:4, 4:6, 4:7, 4:8, 4:9, 5:1, 5:2, 5:3, 5:4, 5:5, 5:6, 5:7, 5:8, 5:9, 5:10, 5:14, 5:15, 5:29, 5:30, 5:31, 5:32, 6:1 en 6:2 van de Algemene plaatselijke verordening Velsen 2019 vervallen.

Artikel 8:2 Intrekken verordeningen

  • 1. De Erfgoedverordening Velsen 2016 wordt ingetrokken.

  • 2. De Marktverordening Velsen 2006 wordt ingetrokken.

  • 3. De Verordening op het beheer en het gebruik van de gemeentelijke begraafplaatsen voor de gemeente Velsen 2017 wordt ingetrokken.

  • 4. De Verordening naamgeving en nummering adressen Velsen 2019 wordt ingetrokken.

Artikel 8:3 Overgangsrecht

  • 1. Een vergunning of ontheffing verleend op grond van een van de in de artikelen 8:1 en 8:2 ingetrokken verordeningen of vervallen artikelen van de Algemene plaatselijke verordening 2019 blijft ook na de inwerkingtreding van deze verordening gelden, of tot het einde van de looptijd, of tot het tijdstip dat zij met toepassing van deze verordening wordt gewijzigd of ingetrokken. Deze vergunningen en ontheffingen worden geacht vergunningen en ontheffingen te zijn op grond van deze verordening.

  • 2. Op aanvragen om een vergunning of ontheffing op grond van een van de in de artikelen 8:1 en 8:2 ingetrokken verordeningen of vervallen artikelen van de Algemene plaatselijke verordening 2019, waarop bij de inwerkingtreding van deze verordening nog niet is beslist, wordt met toepassing van deze verordening een beslissing genomen.

  • 3. Besluiten ter uitvoering of handhaving van de in de artikelen 8:1 en 8:2 ingetrokken verordeningen of vervallen artikelen van de Algemene plaatselijke verordening 2019, worden geacht te zijn genomen ter uitvoering of handhaving van deze verordening.

  • 4. Op bezwaarschriften tegen een vergunning of ontheffing verleend op grond van een van de in artikelen 8:1 en 8:2 ingetrokken verordeningen of vervallen artikelen van de Algemene plaatselijke verordening 2019, waarop bij de inwerkingtreding van deze verordening nog niet is beslist, wordt met toepassing van deze verordening een beslissing genomen.

  • 5. Als vóór de inwerkingtreding van deze verordening voor een ambtshalve te nemen besluit dat gaat over een onderwerp dat was geregeld in de Algemene plaatselijke verordening een ontwerp ter inzage is gelegd, wordt met toepassing van de Verordening fysieke leefomgeving een besluit genomen.

  • 6. Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens de in artikel 8:2, lid 2 ingetrokken verordening, blijven van kracht tot de termijn waarvoor zij zijn opgelegd is verstreken of totdat zij worden ingetrokken.

  • 7. De op grond van de in artikel 8:2, lid 2 ingetrokken verordening opgestelde anciënniteits- en wachtlijsten worden geacht anciënniteits- en wachtlijsten in de zin van deze verordening te zijn.

  • 8. De rechten en verplichtingen met betrekking tot graven die voortvloeien uit de ingevolge artikel 8:2, lid 3 ingetrokken verordening, worden geacht ingevolge deze verordening te zijn ontstaan.

  • 9. Een gemeentelijk monument of een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht dat is aangewezen en geregistreerd op grond van de in artikel 8.2, eerste lid, ingetrokken verordening, wordt geacht te zijn aangewezen en geregistreerd op grond van de bepalingen in deze verordening.

  • 10. Bomen die zijn geplaatst op de lijst met monumentale en waardevolle bomen op grond van het in artikel 8:1 vervallen artikel 4:7 van de Algemene plaatselijke verordening Velsen 2019, worden geacht op deze lijst te zijn geplaatst op grond van de bepalingen in deze verordening.

  • 11. Namen en nummers die op grond van de in artikel 8:2, lid 4 ingetrokken verordening aan objecten zijn toegekend, blijven na inwerkingtreding van deze verordening bestaan.

  • 12. Het college van burgemeester en wethouders kan in afwijking van het elfde lid besluiten dat de aangebrachte namen en nummers binnen een door hen te bepalen termijn moeten worden vervangen door namen en nummers die voldoen aan de bij of krachtens deze verordening gestelde voorschriften.

Artikel 8:3A Omhangen

Aanwijzingsbesluiten, nadere regels en beleidsregels die gebaseerd zijn op de in de artikelen 8:1 en 8:2 ingetrokken verordeningen en vervallen artikelen van de Algemene plaatselijke verordening 2019 worden geacht aanwijzingsbesluiten, nadere regels en beleidsregels te zijn op basis van deze verordening. Dit betreft in ieder geval:

  • a.

    het Aanwijzingsbesluit honden rond Kennemermeer gemeente Velsen 2019, Aanwijzingsbesluit hondenlosloopplaats grasveld Wouwenkoplaan gemeente Velsen 2020 en Aanwijzingsbesluit hondenlosloopplaatsen en speelplekken Velsen 2020 (artikel 4:7 van deze verordening).

  • b.

    het aanwijzingsbesluit Parkeren van grote voertuigen 2019, Gewijzigd aanwijzingsbesluit grote voertuigen, (artikel 5:7, eerste lid van deze verordening);

  • c.

    het Aanwijzingsbesluit vuurwerkvrije zones, aanwijzingsbesluit uitbreiding vuurwerkverbod jaarwisseling, Aanwijzingsbesluit vuurwerkverbod Kinderboerderij Velserbeek, (artikel 4:15 van deze verordening).

  • d.

    het Aanwijzingsbesluit plakplaatsen 2019 (artikel 4:4 van deze verordening).

  • e.

    het Aanwijzingsbesluit Bomenlijst met beschermenswaardige houtopstanden en het beschermenswaardig gebied, Selectiecriteria monumentale en waardevolle bomen en beschermenswaardige gebieden (op grond van artikel 2:40 en 3:41 van deze verordening).

  • f.

    de Beleidsregel inzake Standplaatsenbeleid Velsen 2022 (artikel 3:30 van deze verordening).

  • g.

    nadere regels voor de gemeentelijke begraafplaatsen te Velsen 2017 (artikel 2:1, 2:27, 2:29 en 2:30 van deze verordening).

  • h.

    daar waar in de Beleidsregels oplaadkabels elektrische voertuigen Velsen 2019 gesproken wordt over de APV nu deze verordening.

  • i.

    daar waar in de Beleidsregel inzake Standplaatsenbeleid Velsen 2022 gesproken wordt over de APV nu deze verordening.

  • j.

    daar waar in de Beleidskaart archeologie Velsen gesproken wordt over de APV nu deze verordening.

  • k.

    daar waar in de Beleidsnota archeologie Velsen gesproken wordt over de APV nu deze verordening

Artikel 8:4 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2024.

Artikel 8:5 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening fysieke leefomgeving Velsen 2023.

Inhoud

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Hoofdstuk 2 Aanwijzingen

Paragraaf 2.1 Cultureel erfgoed

Paragraaf 2.2 Geluid

Paragraaf 2.3 Landgebruik – naamgeving en nummering

Paragraaf 2.4 Landgebruik – markten

Paragraaf 2.5 Landgebruik – begraafplaatsen

Paragraaf 2.6 Landgebruik – dierenbegraafplaatsen (gereserveerd)

Paragraaf 2.7 Natuur

Hoofdstuk 3 Activiteiten

Paragraaf 3.1 Cultureel erfgoed

Paragraaf 3.2 Geluid

Paragraaf 3.3 Infrastructuur

Paragraaf 3.4 Landgebruik

Paragraaf 3.5 Landgebruik - kamperen

Paragraaf 3.6 Landgebruik - markten

Paragraaf 3.7 Landgebruik - standplaatsen

Paragraaf 3.8 Landgebruik - voertuigen

Paragraaf 3.9 Landgebruik – begraafplaatsen

Paragraaf 3.10 Milieu algemeen

Paragraaf 3.11 Natuur

Hoofdstuk 4 Beheer & Onderhoud

Paragraaf 4.1 Bouwwerken

Paragraaf 4.2 Cultureel erfgoed

Paragraaf 4.3 Landgebruik

Paragraaf 4.4 Landgebruik - voertuigen

Paragraaf 4.5 Landgebruik - begraafplaatsen

Paragraaf 4.6 Milieu algemeen

Paragraaf 4.7 Natuur

Hoofdstuk 5 Nadeelcompensatie (gereserveerd)

Hoofdstuk 6 Toezicht en handhaving

Hoofdstuk 7 Adviescommissie erfgoed en ruimtelijke kwaliteit (gereserveerd)

Hoofdstuk 8 Overgangs- en slotbepalingen

Ondertekening

BIJLAGE I BIJ ARTIKEL 1:1 VAN DEZE VERORDENING

Voor de toepassing van deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:

adviescommissie: een commissie van deskundigen ingevolge artikel 84 van de Gemeentewet ingesteld door het college van burgemeester en wethouders, genaamd de adviescommissie erfgoed en ruimtelijke kwaliteit, met als taak het college te adviseren over de toepassing van de Omgevingswet, de verordening en het monumentenbeleid;

afgebakend terrein: een terrein met een kunstmatige of natuurlijke afbakening, waarop zich geen verblijfsobjecten bevinden en dat betreedbaar en afsluitbaar is;

algemeen graf: een graf, bij de gemeente in beheer, waarin aan eenieder gelegenheid wordt geboden tot het doen begraven van lijken;

anciënniteitslijst: de lijst van vergunninghouders van een vaste standplaats;

archeologisch monument: terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen;

asbus : een bus ter berging van as van een overledene;

begraafplaats: alle gemeentelijke begraafplaatsen die de gemeente Velsen in beheer heeft, tenzij anders vermeld, waaronder

de begraafplaats “Duinhof” aan de Slingerduinlaan te IJmuiden

de begraafplaats “De Biezen” aan de Kweekerslaan te Santpoort-Noord

de “Westerbegraafplaats “ aan de Havenkade te IJmuiden;

beheerder: de door het college aangestelde opzichter begraafplaatsen die belast is met de dagelijkse leiding van de begraafplaatsen of degene die hem vervangt;

beschermd dorpsgezicht: groep van onroerende zaken die van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, zijn onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel zijn wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groep zich één of meer monumenten bevinden en welke groep is ingeschreven in het gemeentelijke erfgoedregister;

bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1 van de Omgevingswet of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

college: het college van burgemeester en wethouders;

commissie: een commissie van deskundigen als bedoeld in artikel 4.20 van de Erfgoedwet;

consumentenvuurwerk: vuurwerk dat is ingedeeld in categorie F1, F2 of F3 en dat bij of krachtens dit besluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik;

Categorie F1: vuurwerk met zeer weinig gevaar, is ook binnenshuis te gebruiken ( fop- en schertsvuurwerk);

Categorie F2 : vuurwerk met weinig gevaar (geschikt voor particulier gebruik);

Categorie F3: vuurwerk met middelmatig gevaar (meestal alleen bestemd voor professioneel gebruik);

cultureel erfgoed: uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden;

cultuurgoed: roerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed;

dagplaats : de standplaats die per marktdag ter beschikking wordt gesteld aan een vergunninghouder, omdat deze niet als vaste standplaats is toegewezen dan wel ingenomen;

evenement: evenement, als bedoeld in artikel 2:5 van de Algemene plaatselijke verordening;

gebouw: bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

gedenkplaats: een plaats ingericht om overledenen te gedenken;

gedenkteken: voorwerp op het graf voor het aanbrengen van opschriften of figuren;

geluidsgevoelige gebouwen: woningen als bedoeld in de Wet geluidhinder en andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in de Wet geluidhinder, met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

gemeentelijk erfgoedregister: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen onroerende en roerende zaken of terreinen;

gemeentelijk monument: monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

grafbedekking: een gedenkteken, de grafbeplanting en andere voorwerpen op een graf, een verstrooiingsplaats, een gedenkplaats of bij een urnenruimte. Voor de toepassing van deze verordening wordt de rechthebbende of de gebruiker geacht belangenbehartiger van de eigenaar van de grafbedekking te zijn;

grafbeplanting: vaste- en winterharde beplanting die door de rechthebbende op een graf wordt aangebracht;

grafrecht: het uitsluitend recht op het begraven en begraven houden in een particulier graf of tot het doen bijzetten en bijgezet houden in een particulier urnengraf dan wel het recht om as te verstrooien op een particuliere verstrooiingsplaats of om overledenen te gedenken op een particuliere gedenkplaats;

hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

iepziekte: de iepziekte is een zeer agressieve schimmelziekte die door heel kleine zwarte kevers, de iepenspintkevertjes, wordt verspreid;

incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

kampeermiddel: onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is vereist en dat bestemd of opgericht is, dan wel gebruikt wordt of kan worden, voor recreatief nachtverblijf;

ligplaats: plaats ingericht of gebruikt om een vaartuig voor anker te liggen, af te meren of een vaartuig op enigerlei andere wijze met de vaste grond te verbinden;

markt: de door het college ingestelde warenmarkt;

marktmeester: de persoon die als zodanig is aangewezen door het college;

milieubelastende activiteit: activiteit die nadelige gevolgen voor het milieu kan veroorzaken, niet zijnde een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk of een wateronttrekkingsactiviteit;

monument: vervaardigde zaken of terreinen die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde;

motorvoertuig: alle gemotoriseerde voertuigen behalve bromfietsen, fietsen met trapondersteuning en gehandicaptenvoertuigen, bestemd om anders dan langs rails te worden voortbewogen;

natuurlijk persoon: een mens (individu) die in het recht als rechtssubject is erkend en daarmee drager is van wettelijke rechten en plichten;

nummeraanduiding: dat wat daaronder wordt verstaan in de Wet basisregistratie adressen en gebouwen, met dien verstande dat deze bestaat uit een of meer Arabische cijfers, al dan niet met toevoeging van een letter- of cijfercombinatie; deze kan ook betrekking hebben op een afgebakend terrein;

omgevingsvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3 juncto 5.4 juncto 4.4, tweede lid, van de Omgevingswet of 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

onroerende zaak: een onroerende zaak is een gebouw of werk dat duurzaam met de grond is verbonden;

onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt;

openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

openbare plaats: plaats die krachtens bestemming of vast gebruik openstaat voor het publiek;

parkeren: het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen;

particulier graf: een graf waarvoor aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot:

het doen begraven en begraven houden van een of meer lijken

het doen bijzetten en bijgezet houden van een of meer asbussen met of zonder urn

het verstrooien van as;

particulier kindergraf: een graf, waarvoor aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot:

het doen begraven en begraven houden van lijken of menselijke vruchten van levenloos geborenen, alsmede van personen tot 18 jaar

het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urn van levenloos geborenen, alsmede van personen tot 18 jaar

particulier urnengraf: een graf waarvoor aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urn, bevattende de as van één of meer overledenen;

particuliere gedenkplaats: een plaats waarvoor aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend om een overledene te gedenken;

particuliere verstrooiingsplaats: een plaats waarvoor aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend om as te verstrooien;

provinciaal monument: monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het provinciaal erfgoedregister;

rechtspersoon: een juridische constructie waardoor een organisatie, net als een natuurlijke persoon, in het recht als rechtssubject is erkend als drager van wettelijke rechten en plichten;

rijksmonument: monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het rijksmonumentenregister;

standplaats: de ruimte die voor de duur van de markt is aangewezen voor het uitoefenen van de markthandel;

standwerken : de activiteit waarbij de vergunninghouder publiek om zich heen verzamelt en dat publiek door een aansprekende uiteenzetting probeert over te halen tot de aankoop van een artikel;

standwerkersplaats: de standplaats die per marktdag ter beschikking wordt gesteld om te standwerken;

strand: het door het college als zodanig aangewezen stuk land;

terras: een buiten de besloten ruimte van een openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt;

urn: een voorwerp ter berging van één of meerdere asbussen;

urnennis : een nis, bij de gemeente in beheer, waarvoor aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon het gebruik wordt gegeven tot het daarin doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urn, bevattende de as van één of meer overledenen;

vaartuig: alle soorten van drijvende objecten, die wegens hun drijfvermogen worden gebezigd of bestemd of geschikt zijn voor het vervoer te water van personen of goederen; onder vaartuig wordt ook verstaan drijvende werktuigen en woonboten;

vaste standplaats: de standplaats die voor onbepaalde tijd ter beschikking is gesteld aan een vergunninghouder;

vellen:

rooien, met inbegrip van verplanten

het snoeien van meer dan 20 procent van de kroon of het wortelgestel, met inbegrip van kandelaberen en

het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood, ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben;

verstrooiingsplaats: een permanent daartoe bestemde plaats op een gemeentelijke begraafplaats waarop as wordt verstrooid;

voertuigen: fietsen, bromfietsen, gehandicaptenvoertuigen, motorvoertuigen, trams en wagens, met uitzondering van kleine wagens zoals, kruiwagens, kinderwagens, en rolstoelen;

wachtlijst: de lijst van gegadigden voor een vaste standplaats;

weg: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;

zee: het gedeelte van de Noordzee, gelegen tussen het strand en de gemeentegrens in de Noordzee, alsmede het water van de havens en kanalen gelegen ten westen van het sluizencomplex.