Regeling vervalt per 01-01-2025

Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing Zandvoort 2024

Geldend van 23-12-2023 t/m 31-12-2024

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing Zandvoort 2024

De raad van de gemeente Zandvoort:

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 november 2023;

gelet op artikel 216 en 228a van de Gemeentewet;

besluit de volgende verordening vast te stellen:

Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing Zandvoort 2024

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;

  • b.

    verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft;

Artikel 2 Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

  • a.

    de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

  • b.

    de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1. De belasting wordt geheven van de persoon die een perceel afgevoerd al dan niet krachtens eigendom, bezit of beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt en van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt.

  • 2. Met betrekking tot de belasting wordt:

    • a.

      gebruik van een perceel door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door het door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen lid van dat huishouden;

    • b.

      gebruik door een persoon aan wie een deel van een perceel in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door de persoon die dat deel in gebruik heeft gegeven;

    • c.

      het ter beschikking stellen van een perceel voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door persoon die dat perceel ter beschikking heeft gesteld.

Artikel 4. Voorwerp van de belasting

  • 1. Voorwerp van de belasting is een perceel.

  • 2. Als perceel wordt aangemerkt:

    • a.

      de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken;

    • b.

      de roerende zaak, die duurzaam aan een plaats gebonden is;

    • c.

      een gedeelte van een in onderdeel b bedoelde roerende zaak dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

    • d.

      een samenstel van twee of meer van de in onderdeel b bedoelde roerende zaken of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde persoon in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;

    • e.

      het binnen de gemeente gelegen deel van de in onderdeel b bedoelde roerende zaak, van een in onderdeel c bedoeld gedeelte daarvan of van een in onderdeel d bedoeld samenstel.

Artikel 4A Vrijstelling

De belasting wordt niet geheven van percelen met een aansluiting op de gemeentelijke riolering uitsluitend voor de afvoer van hemel- en grondwater met een bruto vloeroppervlakte kleiner dan 50 vierkante meter van de gebouwde opstal.

Artikel 5 Maatstaf van heffing

  • 1. De belasting wordt geheven naar het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel wordt afgevoerd.

  • 2. Het aantal kubieke meters water dat wordt afgevoerd wordt gesteld op 90% van het aantal kubieke meters leidingwater, grondwater en oppervlaktewater dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of opgepompt. Als de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend.

  • 3. Als gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:

    • a.

      watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of

    • b.

      bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen.

  • De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.

  • 4. Indien de in het tweede lid vermelde berekeningswijze niet mogelijk is of de verbruiksgegevens niet bekend zijn, wordt het aantal kubieke meters water door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde ambtenaar vastgesteld, met dien verstande dat voor de berekening een minimum wordt aangehouden van 500 m³.

Artikel 6 Belastingtarieven

1.

De belasting bedraagt, behoudens het bepaalde in het tweede lid van dit artikel per perceel :

€ 211,35

2.

in afwijking van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel per perceel van waaruit meer dan 200m³ water per jaar wordt afgevoerd:

 

 

bij een waterverbruik van

 

 

 

a.

van 201 tot en met 500 m³

€ 211,35

 

 

 

vermeerderd met een bedrag van

€ 1,74

voor elke m³ boven het aantal van

200mᶟ

b.

van 501 tot en met 1.000 m³

€ 733,35

 

 

 

vermeerderd met een bedrag van

€ 1,40

voor elke m³ boven het aantal van

500mᶟ

c.

van 1.001 tot en met 5.000 m³

€ 1.433,35

 

 

 

vermeerderd met een bedrag van

€ 1,17

voor elke m³ boven het aantal van

1.000mᶟ

d.

van 5.001 tot en met 10.000 m³

€ 6.113,35

 

 

 

vermeerderd met een bedrag van

€ 0,96

voor elke m³ boven het aantal van

5.000mᶟ

e.

van 10.001 tot en met 20.000 m³

€ 10.913,35

 

 

 

vermeerderd met een bedrag van

€ 0,62

voor elke m³ boven het aantal van

10.000mᶟ

f.

boven 20.000 m³

€ 17.113,35

 

 

 

vermeerderd met een bedrag van

€ 0,39

voor elke m³ boven het aantal van

20.000mᶟ

  • 3.

    Als het bedrag van de belasting beneden € 10,- blijft, wordt geen belasting geheven. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van op een aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen aan belastingen of andere heffingen aangemerkt als één belastingbedrag.

Artikel 7 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2. Indien de belastingplicht voor het perceel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3. Indien de belastingplicht voor het perceel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 4. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in gebruik neemt.

Artikel 10 Termijnen van betaling

  • 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990 moet de aanslag worden betaald uiterlijk op de laatste dag van de tweede maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

  • 2. In afwijking van het eerste lid geldt, als het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen meer is dan € 70,-, en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in 7 gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens op de laatste dag van de daarop volgende maand.

  • 3. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen

Artikel 11 Overgangsrecht

  • 1. De ‘Verordening rioolheffing Zandvoort 2023’, vastgesteld bij raadsbesluit van 20 december 2022, wordt ingetrokken met ingang van de artikel 12, tweede lid genoemde datum van ingang van de heffing, maar zij blijft van toepassing op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

Artikel 12 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2024.

Artikel 13 citeertitel

  • 1. Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening rioolheffing Zandvoort 2024”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 19 december 2023.

De griffier,

De voorzitter,