Verordening Fysieke Leefomgeving gemeente Hoorn (VFL Hoorn)

Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Intitulé

Verordening Fysieke Leefomgeving gemeente Hoorn (VFL Hoorn)

Zaaknummer: 1981463

Grondslag:

  • de artikelen 108, 147 en 149 van de Gemeentewet;

  • artikelen 1.2, 1.3 1.8, 2.1, 2.3, 2.4, 2.8 van de Omgevingswet

Aanleiding

De Omgevingswet in werking treedt op 1 januari 2024. Op grond van die wet worden de regels die zien op de fysieke leefomgeving opgenomen worden in één gemeentelijk omgevingsplan. De gemeente moet uiterlijk op 31 december 2031 beschikken over een omgevingsplan.

Gelet op de gemeentelijke praktijk is het vanaf het moment van inwerkingtreding van de wet wenselijk de voorgestelde regels, die zien op de fysieke leefomgeving in de diverse gemeentelijke verordeningen in één verordening bijeen te brengen. Het is één integrale verordening met regels over de fysieke leefomgeving die uiteindelijk geïntegreerd worden in het Omgevingsplan.

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen

Hoofdstuk 2 Algemene regels ter instandhouding, bescherming, onderhoud en beheer

fysieke leefomgeving

Hoofdstuk 3 Bouwen

Hoofdstuk 4 Erfgoed (Monumenten en Archeologie)

Hoofdstuk 5 Bodem

Afdeling 1 Gevelreiniging

Afdeling 2 Ondergrondse infrastructuren

Afdeling 3 Hemel- en Grondwater

Afdeling 4 Bodem en bouwen

Hoofdstuk 6 Omgevingshinder

Afdeling 1 Geluidhinder

Afdeling 2 Lichthinder

Afdeling 3 Vuur(werk)

Afdeling 4 Ontsiering en stankoverlast

Hoofdstuk 7 Buitenruimte

Afdeling 1 Wegen

Afdeling 2 Water

Afdeling 3 Kappen van bomen

Afdeling 4 Evenementen

Afdeling 5 Markten en standplaatsen

Afdeling 6 Begraafplaatsen

Afdeling 7 Kamperen

Afdeling 8 Crossterreinen

Afdeling 9 Aanwijzing gebruiksfuncties buitenruimte

Hoofdstuk 8 Overige bepalingen

Hoofdstuk 9 Toezicht en Handhaving

Hoofdstuk 10 Overgangs- en Slotbepalingen

Bijlage 1 Begrippenlijst

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Bijlage 1 bij deze verordening bevat begripsbepalingen voor de toepassing van deze verordening en de daarop berustende bepalingen.

Artikel 1.2 Toepassingsbereik

Deze verordening geeft regels voor activiteiten in de fysieke leefomgeving.

Artikel 1.3 Doel van de verordening

  • 1.

    Het doel van deze verordening is het samenbrengen van regels over de fysieke leefomgeving vanuit diverse gemeentelijke verordeningen en andere gemeentelijke regelingen in één verordening.

  • 2.

    Binnen het toepassingsbereik van deze verordening is het doel van de regels:

  • a.

    bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, en

  • b.

    een doelmatig beheer en gebruik van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.

Artikel 1.4 (Beslis)termijnen

  • 1.

    Op een aanvraag om vergunning is, tenzij anders bepaald, de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing.

  • 2.

    Een vergunning geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.

  • 3.

    De aard van de vergunning verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd als het aantal vergunningen beperkt is en het aantal mogelijke aanvragen het aantal beschikbare vergunningen overtreft.

Artikel 1.5 Voorschriften

  • 1.

    Het college kan aan een vergunning voorschriften verbinden. Deze voorschriften strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband met de fysieke leefomgeving.

  • 2.

    Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften in acht te nemen.

Artikel 1.6 Algemene weigeringsgronden

  • 1.

    Het college weigert een aanvraag om vergunning in ieder geval:

  • a.

    indien de te vergunnen activiteit in strijd is met het bepaalde in deze verordening of een andere wettelijke regelgeving;

  • b.

    in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Bibob).

  • 2.

    Het college kan een aanvraag om vergunning weigeren indien:

  • a.

    dat naar hun oordeel nodig is in het belang van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving of de bescherming van het milieu;

  • b.

    dat naar hun oordeel nodig is met het oog op het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften;

  • c.

    niet wordt voldaan aan bij of krachtens deze verordening gestelde vereisten om voor de omgevingsvergunning in aanmerking te komen;

  • d.

    de aanvraag om omgevingsvergunning te kort voor de beoogde activiteit is ingediend en daardoor redelijkerwijs een behoorlijke behandeling en beoordeling van de aanvraag niet mogelijk is;

  • e.

    de aanvraag om omgevingsvergunning onjuiste of valse gegevens bevat;

  • f.

    er sprake is van een weigeringsgrond zoals genoemd op een andere plaats in deze verordening.

Artikel 1.8 Stellen van nadere regels door college

Het college heeft de bevoegdheid om nadere regels te stellen over onderwerpen en gevallen die in deze verordening zijn geregeld.

Artikel 1.9 Intrekken vergunning

De vergunning kan worden ingetrokken, geschorst of gewijzigd als:

  • 1.

    ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • 2.

    op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning, moet worden aangenomen dat intrekking, schorsing of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist;

  • 3.

    de aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • 4.

    van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

  • 5.

    de houder of zijn rechtsopvolger dit verzoekt.

Hoofdstuk 2 Algemene regels ter instandhouding, bescherming, onderhoud en beheer fysieke leefomgeving

Doel van de regels

Het doel van dit hoofdstuk is om algemene regels te geven voor de instandhouding, behoud en bescherming van de fysieke leefomgeving. Iedereen dient bij zijn activiteiten voldoende zorg voor de fysieke leefomgeving in acht te nemen en toe te staan dat maatregelen getroffen worden om de fysieke leefomgeving te beschermen en te behouden. Dit hoofdstuk is niet van toepassing voor zover er in hogere regelgeving regels zijn gesteld over eisen aan het bouwwerk of de werkzaamheden.

Artikel 2.1 Algemene zorgplicht

  • 1.

    Een ieder draagt voldoende zorg voor de fysieke leefomgeving.

  • 2.

    Een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de fysieke leefomgeving, is verplicht:

  • a.

    alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

  • b.

    voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken;

  • c.

    als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden gevraagd;

  • 3.

    Een ieder die schade toebrengt aan de fysieke leefomgeving is verplicht dit te melden bij het college.

Artikel 2.2 (Specifieke) zorgplicht staat bestaande bouwwerken

Degene die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat de staat van het bouwwerk tot gevaar voor de gezondheid of veiligheid kan leiden, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs kunnen worden gevraagd om dat gevaar te voorkomen of niet te laten voortduren.

Artikel 2.3 (Specifieke) zorgplicht gebruik bouwwerken

  • 1.

    Degene die een bouwwerk gebruikt en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat dit gebruik tot gevaar voor de gezondheid of veiligheid kan leiden, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs kunnen worden gevraagd om dat gevaar te voorkomen of niet te laten voortduren.

  • 2.

    Degene die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn handelen of nalaten in, op of aan een bouwwerk overlast of hinder veroorzaakt of kan veroorzaken voor de omgeving, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs kunnen worden gevraagd om die overlast of hinder te voorkomen of niet te laten voortduren. Het gaat daarbij in elk geval om overlast of hinder door:

  • a.

    het op hinderlijke wijze verspreiden van rook, roet, walm, stof, stank, vocht of irriterend materiaal;

  • b.

    het veroorzaken van overlast door geluid, trilling, dieren of verontreiniging; en

  • c.

    het nalaten van het normale onderhoud waardoor het bouwwerk zich niet in een zindelijke staat bevindt.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik van bouwwerken als bedoeld in afdeling 6.2 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

Artikel 2.4 (Specifieke) zorgplicht brandveilig gebruik van bouwwerken

  • 1.

    Degene die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat als gevolg van het gebruik één van de volgende situaties kan ontstaan, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs kunnen worden gevraagd om te voorkomen dat:

  • a.

    brandgevaar wordt veroorzaakt;

  • b.

    bij brand een gevaarlijke situatie wordt veroorzaakt;

  • c.

    de melding van, alarmering bij of bestrijding van brand wordt belemmerd;

  • d.

    het gebruik van vluchtmogelijkheden bij brand wordt belemmerd;

  • e.

    het redden van personen of dieren bij brand wordt belemmerd; en

  • f.

    er op een andere manier gevaar voor de brandveiligheid ontstaat of voortduurt.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing voor zover er in het Besluit bouwwerken leefomgeving regels zijn gesteld.

Artikel 2.5 (Specifieke) zorgplicht bouw- en sloopwerkzaamheden

Degene die een bouw- of sloopactiviteit verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat de werkzaamheden kunnen leiden tot beschadiging of belemmering van wegen, van in de weg gelegen werken en van andere al dan niet roerende zaken op een aangrenzend perceel of op een aan het bouw- of sloopterrein grenzende openbare weg, openbaar water of openbaar groen, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs kunnen worden gevraagd om die beschadiging of belemmering te voorkomen of niet te laten voortduren.

Artikel 2.6 (Specifieke) zorgplicht staat en gebruik open erven en terreinen

  • 1.

    De eigenaar of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het treffen van voorzieningen aan het open erf of terrein en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat de staat van het open erf of terrein tot gevaar voor de gezondheid of de veiligheid kan leiden, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs kunnen worden gevraagd om dat gevaar te voorkomen of niet te laten voortduren.

  • 2.

    Degene die een open erf of terrein gebruikt en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat dit gebruik tot gevaar voor de gezondheid of de veiligheid kan leiden, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs kunnen worden gevraagd om dat gevaar te voorkomen of niet te laten voortduren.

  • 3.

    Degene die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn handelen of nalaten op een open erf of terrein overlast of hinder veroorzaakt of kan veroorzaken voor de omgeving, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs kunnen worden gevraagd om die overlast of hinder te voorkomen of niet te laten voortduren. Het gaat daarbij in elk geval om overlast of hinder door:

  • a.

    het op hinderlijke wijze verspreiden van rook, roet, walm, stof, stank, vocht of irriterend materiaal;

  • b.

    het veroorzaken van overlast door geluid, trilling, dieren of verontreiniging; en

  • c.

    het nalaten van het normale onderhoud van het open erf of terrein waardoor het open erf of terrein zich niet in een zindelijke staat bevindt.

Artikel 2.7 (Specifieke) zorgplicht erfgoed (monumenten en archeologie)

Degene die een rijksmonumentenactiviteit of een andere activiteit die een rijksmonument of een voorbeschermd rijksmonument betreft, verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit kan leiden tot het beschadigen of vernielen van een rijksmonument of een voorbeschermd rijksmonument is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om deze beschadiging of vernieling te voorkomen.

Artikel 2.8 (Specifieke) zorgplicht toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor derden.

Artikel 2.9 (Specifieke) zorgplicht voorkomen van de verspreiding van moeilijk te bestrijden planten

De eigenaren, pachters, gebruikers en beheerders van en de rechthebbenden en toezichthouders op de binnen de gemeente gelegen openbare plaatsen zijn verplicht de zich op die gronden bevindende akkermelkdistels, akkerdistels, brandnetels en reuzenberenklauwen, voordat deze gaan bloeien, te bestrijden

Artikel 2.10 Gedoogplicht voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk, is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900 of de Aanvullingswet grondeigendom.

Artikel 2.11 Algeheel verbod oplaten ballonen

  • 1.

    Het is verboden zogenoemde wens- of ufoballonnen, door middel van hete lucht afkomstig van vuur op te laten stijgen.

  • 2.

    Onder een wens- of ufoballon wordt mede verstaan: herdenkingsballon, vuurballen, gelukslampion, Thaise wensballon, papierballon en geluksballon.

Hoofdstuk 3 Bouwen

Artikel 3.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

  • 1.

    Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voor zover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:

  • a.

    waarin voortdurend of nagenoeg voortduren mensen zullen verblijven;

  • b.

    voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; en

  • c.

    dat de grond raakt, of waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien een door het college goedgekeurd bodemonderzoek (conform NEN 5740) aantoont dat de bodem niet (meer) verontreinigd is.

Artikel 3.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

In afwijking van het bepaalde in artikel 5.10 en 5.11 en onverminderd het bepaalde in artikel 1.5, kan het college voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel het goedgekeurde saneringsplan van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.

Artikel 3.3 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften

Het college is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening of in de bij deze verordening behorende bijlagen wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.

Hoofdstuk 4 Erfgoed (Monumenten en Archeologie)

Artikel 4.1 Gebruik van het monument

Bij de toepassing van Hoofdstuk 4 Erfgoed (Monumenten en Archeologie) houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.

Artikel 4.2 Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1.

    Het college houdt een door een ieder te raadplegen gemeentelijk erfgoedregister bij van krachtens deze verordening aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed inclusief de locaties waaraan krachtens artikel 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet in het omgevingsplan de functie cultureel erfgoed is toebedeeld.

  • 2.

    Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

  • a.

    gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed;

  • b.

    gegevens over door burgemeester en wethouders van de minister ontvangen afschriften van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet en instructies als bedoeld in artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet betreffende een locatie met de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- en dorpsgezicht;

  • c.

    gegevens over door burgemeester en wethouders van gedeputeerde staten ontvangen instructies als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, van de Omgevingswet betreffende een locatie met de functie-aanduiding provinciaal monument, provinciaal archeologisch monument of provinciaal beschermd stads- en dorpsgezicht.

Artikel 4.3 Aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1.

    Het college kan besluiten een (archeologische) zaak, object of terrein, of een deel daarvan, dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk monument.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

  • a.

    rijksmonumenten, en

  • b.

    monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet.

Artikel 4.4 Voornemen tot aanwijzing

  • 1.

    Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 4.3 wordt door het college schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2.

    Voordat een kerkelijk monument wordt aangewezen, voert het college overleg over het voornemen met de eigenaar.

Artikel 4.5 Voorbescherming

  • 1.

    De bescherming van artikel 4.11 tot en met 4.14 is van overeenkomstige toepassing op het gemeentelijk monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 4.4 is bekendgemaakt.

  • 2.

    De voorbescherming, als bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister of op het moment waarop het aanwijzingsbesluit wordt herroepen of door de bestuursrechter wordt vernietigd.

Artikel 4.7 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1.

    Op een aanvraag om aanwijzing dient te worden besloten binnen 26 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument met daarin opgenomen de vastgestelde monumentale waarden.

Artikel 4.8 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

  • 1.

    De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders verwerken de aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 4.9 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

  • 1.

    In een spoedeisend geval kan het college een (archeologische) zaak, object of terrein, of een deel daarvan, aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 2.

    Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument vervalt na 26 weken of zoveel eerder als het college een besluit heeft genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 4.3.

  • 3.

    De artikelen 4.11 tot en met 4.14 zijn van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat zakelijk gerechtigden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van het college tot aanwijzing van een (archeologische) zaak, object of terrein als voorlopig gemeentelijk monument. Artikel 4.8 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

Artikel 4.10 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

  • 1.

    Het college kan ten aanzien van gemeentelijke monumenten, voorlopige gemeentelijke monumenten ambtshalve wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2.

    Als de wijziging ziet op het schrappen uit het register artikelen 4.3 tot met 4.9 van overeenkomstige toepassing, tenzij het gemeentelijk monument, waarop de aanwijzing betrekking heeft, als zodanig is tenietgegaan.

  • 3.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het gemeentelijk monument, is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onmiddellijk opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 4.11 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

Artikel 4.12 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een gemeentelijk monument:

  • a.

    te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of

  • b.

    te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

  • a.

    de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt, of

  • b.

    alleen inpandige veranderingen, voor zover het een onderdeel daarvan betreft dat vanuit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.

  • c.

    het binnen een monument dat als begraafplaats in gebruik is met inachtneming van de monumentale waarden:

  • i.

    plaatsen van grafmonumenten, met inbegrip van het tijdelijk verwijderen daarvan en het bijwerken van het opschrift;

  • ii.

    doen van begravingen of asbijzettingen, of

  • iii.

    ruimen van graven waarvan het grafmonument niet is beschermd als gemeentelijk monument.

  • 3.

    Het college kan in het belang van de monumentenzorg regels te stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, of een plicht tot het melden van handelingen bedoeld in het tweede lid.

Artikel 4.13 Intrekken van de omgevingsvergunning

De vergunning, bedoeld in artikel 4.12, eerste lid, kan door het college worden ingetrokken:

  • a.

    als de verlening berust op onjuiste of onvolledige gegevens en de juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zouden hebben geleid;

  • b.

    voor zover veranderde omstandigheden of feiten met betrekking tot de activiteit, waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, zich in overwegende mate tegen een (ongewijzigde) voortzetting van die activiteit verzetten.

Artikel 4.14 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning, als bedoeld in artikel 4.12, kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

  • 2.

    Een vergunning, als bedoeld in artikel 4.12, voor een kerkelijk monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

Artikel 4.15 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van het college, stads- en dorpsgezichten aanwijzen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

  • 2.

    Het college zendt het voorstel voor advies aan de ruimtelijke adviescommissie zoals genoemd in de Verordening op de ruimtelijke adviescommissie Hoorn.

  • 3.

    De gemeenteraad beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel, bedoeld in het tweede lid.

  • 4.

    Een aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt onmiddellijk opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 5.

    De gemeenteraad stelt ter bescherming het op grond van het eerste lid aangewezen beschermd stads- of dorpsgezicht een omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet vast. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- en dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

  • 6.

    Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre het tijdelijk omgevingsplan als beschermend in de zin van het vorige lid kan worden aangemerkt.

  • 7.

    Dit artikel is niet van toepassing op een beschermd stads- of dorpsgezicht dat via instructies de functie-aanduiding rijksbeschermd of provinciaal beschermd stads- of dorpsgezicht heeft, of dat is aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een provinciale verordening.

Artikel 4.16 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van het college, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 4.15 eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 4.15 tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- en dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft, als zodanig is tenietgegaan.

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- en dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht op grond van een instructie als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, of artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet.

  • 3.

    Het college verwerkt de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister

Artikel 4.17 Verbodsbepaling en aanvraag vergunning

  • 1.

    Het is in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht verboden om zonder vergunning een bouwwerk te slopen.

  • 2.

    De vergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van het college niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 3.

    De artikelen 4.13 en 4.14 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet of ingevolge een verplichting zoals gesteld in een maatwerkvoorschrift op grond van artikel 3.5 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

Hoofdstuk 5 Bodem

Afdeling 1 Gevelreiniging

Artikel 5.1 Gevelreiniging

  • 1.

    Alle overige werkzaamheden, anders dan gevelreiniging, die in de uitoefening van een bedrijf en met behulp van apparatuur aan de gevel plaatsvinden vallen ook onder de reikwijdte van deze afdeling.

  • 2.

    Het in deze afdeling bepaalde is niet van toepassing op het lozen van afvalwater.

  • 3.

    Het is verboden gevels te reinigen of gevelwerkzaamheden te verrichten als daardoor de bescherming van het milieu, door stof-, nevel- of geluidsoverlast of bodemverontreiniging in gevaar wordt gebracht.

Artikel 5.2 Gevelreiniging

  • 1.

    Gevelreinigings-/gevelbewerkingswerkzaamheden worden uitgevoerd tussen 7.00 uur en 18.00 uur.

  • 2.

    In afwijking van het vorige artikel mogen op zondagen en algemeen erkende feestdagen geen gevelreinigings-/gevelbewerkingswerkzaamheden worden uitgevoerd.

  • 3.

    Het gebruik van compressoren moet voldoen aan de eisen gesteld in de Regeling geluidemissie buitenmaterieel en diens rechtsopvolgers.

  • 4.

    Het werk moet op een zodanige wijze worden afgeschermd (bijvoorbeeld netten en/of zeilen) dat afvalstoffen niet kunnen verspreiden in de omgeving.

  • 5.

    Om te voorkomen dat afvalstoffen op of in de bodem komen moet de bodem worden afgedekt met een materiaal dat bestand is tegen de vrijkomende afvalstoffen.

  • 6.

    Elke dag, direct na het beëindigen van de werkzaamheden, moet eventuele verontreiniging worden verzameld en verwijderd. De openbare weg en bodem moeten schoon worden achtergelaten.

Afdeling 2 Ondergrondse infrastructuren

Artikel 5.3 Toepasselijkheid Afdeling 2

  • 1.

    Onder belanghebbenden in afdeling 2 wordt verstaan: de omwonenden en bedrijfsmatige gebruikers van alle percelen, grenzend aan het tracé van kabels en/of leidingen.

  • 2.

    Onder spoedeisende werkzaamheden wordt verstaan: werkzaamheden, zoals genoemd in het derde lid, voor reparatie of onderhoud waarvan uitstel niet mogelijk is als een ernstige belemmering of storing van de dienstverlening in het betreffende netwerk is opgetreden.

  • 3.

    Onder werkzaamheden wordt verstaan: handmatige en/of mechanische (graaf)werkzaamheden, waaronder ook begrepen het opbreken en herstellen van de sleufbedekking en sleufloze technieken, in of op openbare gronden in verband met de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels en/of leidingen.

  • 4.

    Onder werkzaamheden van niet-ingrijpende aard wordt verstaan:

  • a.

    werkzaamheden zoals genoemd in onderdeel r van dit artikel, waarbij geen wegen, watergangen of groenvoorzieningen volledig worden gekruist en/of bovengrondse voorzieningen worden geplaatst, tot een gezamenlijke tracélengte van vijfentwintig (25) meter;

  • b.

    het aanbrengen of verwijderen van kabels en/of leidingen in reeds aangebrachte voorzieningen zoals mantelbuizen;

  • c.

    het maken van maximaal twee opbrekingen met elk een afmeting van maximaal 2 m².

  • 5.

    Afdeling 2 is van toepassing op werkzaamheden in verband met de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels en/of leidingen in, op of boven openbare gronden, met uitzondering van (werkzaamheden aan) kabels en/of leidingen die onder de reikwijdte van de Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuren Hoorn vallen.

  • 6.

    Het bepaalde in afdeling 2 geldt niet voor zover hierin reeds is voorzien in de Telecommunicatiewet of privaatrechtelijke overeenkomsten.

Artikel 5.4 Nadere regels vaststellen

  • 1.

    Het college heeft de bevoegdheid om ter uitvoering van Afdeling 2 (nadere) regels vast te stellen ten aanzien van de in lid 2 genoemde onderwerpen.

  • 2.

    De regels, zoals genoemd in lid 1, hebben betrekking op:

  • a.

    veiligheid en gezondheid;

  • b.

    de eisen aan de wijze van uitvoering van werkzaamheden;

  • c.

    ordening, planning en coördinatie van werkzaamheden;

  • d.

    de omgang met kabels en/of leidingen in verontreinigde gronden, rond watergangen en stedelijk groen, en op verhardingen boven kabels en/of leidingen;

  • e.

    het bevorderen van het medegebruik van voorzieningen;

  • f.

    de te verstrekken gegevens alsmede de wijze waarop die moeten worden verstrekt;

  • g.

    nadeelcompensatie;

  • h.

    de verrekening van herstel-, beheer- en degeneratiekosten.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen aan de gegevens die bij een melding worden verstrekt en over de wijze waarop de gegevens zoals genoemd in artikel 5.6 moeten worden verstrekt.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen over vergoeding van de kosten die gepaard gaan met door het college verrichte werkzaamheden als bedoeld in artikel 5.7, zevende lid.

Artikel 5.5 Vergunningsplicht

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning:

  • a.

    werkzaamheden uit te voeren; en/of

  • b.

    in of op openbare gronden kabels en/of leidingen in stand te houden en/of te exploiteren.

  • 2.

    De vergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt tenminste acht weken voor de voorgenomen aanvang van de werkzaamheden bij het college aangevraagd met gebruikmaking van het door het college gehanteerde registratiesysteem.

  • 3.

    In verband met voorgenomen werkzaamheden kan vooroverleg plaatsvinden met het college om de aanvraag als bedoeld in het tweede lid voor te bereiden.

  • 4.

    Als de werkzaamheden ook betrekking hebben op openbare gronden van een andere gedoogplichtige of grondeigenaar dan de gemeente en/of als er een aanvraag voor een vergunning al dan niet bij een ander bestuursorgaan op grond van een andere wet is ingediend, dan stelt de aanvrager het college hiervan op de hoogte.

  • 5.

    Voor het uitvoeren van werkzaamheden van niet-ingrijpende aard of spoedeisende werkzaamheden, is geen vergunning als bedoeld in het eerste lid vereist. In afwijking van het tweede lid, wordt het voornemen tenminste twee werkdagen voor de voorgenomen aanvang van de werkzaamheden bij het college gemeld. De raad kan om redenen van veiligheid delen van een grondgebied aanwijzen waarvoor het voorgaande niet van toepassing is.

  • 6.

    Bij spoedeisende werkzaamheden kan de melding als bedoeld in het vijfde lid tevens voorafgaand aan de uit te voeren werkzaamheden worden gedaan bij de burgermeester of bij een daartoe door hem gemachtigd ambtenaar. Ingeval de melding bij de gemachtigde heeft plaatsgevonden, stelt de gemachtigde het college zo spoedig mogelijk daarvan in kennis.

Artikel 5.6 Indieningsvereisten

  • 1.

    Voor het aanvragen van een vergunning, als bedoeld in artikel 5.5, eerste lid, van deze verordening worden in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    naam-, adres- en woonplaatsgegevens van de netbeheerder;

  • b.

    als het een aanvraag betreft voor het verrichten van werkzaamheden voor of namens een netbeheerder de naam-, adres- en woonplaatsgegevens van de gemachtigde en een schriftelijke machtiging bij de eerste aanvraag van enig kalenderjaar;

  • c.

    een opgave van het aantal, de soort, de aard en het beoogde gebruik van de kabels en/of leidingen;

  • d.

    vereiste vergunning(en), ontheffing(en) of toestemming(en) op grond van overige wetgeving, alsmede informatie over de afstemming met andere gedoogplichtigen, grondeigenaren en/of beheerders van openbare gronden;

  • e.

    een digitale tekening (PDF- en optioneel DWG-formaat) op basis van een BGT-ondergrond met legenda en eenduidige en volledige maatvoering (RD-coördinaten) met daarop aangegeven:

  • i.

    een opgave van het gewenste tracé;

  • ii.

    ii. een opgave van de tijdelijke en permanente voorzieningen;

  • iii.

    een opgave van de te plaatsen bovengrondse voorzieningen.

  • f.

    overtuigende gegevens en inzicht omtrent de uitvoerbaarheid van de voorgenomen werkzaamheden waaruit blijkt:

  • i.

    dat binnen de beschikbare ruimte aangelegd wordt;

  • ii.

    dat de bereikbaarheid van de overige kabels en/of leidingen blijft gewaarborgd;

  • iii.

    dat de vereisten voor het passeren van groenvoorzieningen gewaarborgd blijven.

  • g.

    de tracélengte en de lengte en breedte van de te graven sleuf, alsmede de aard van de sleufbedekking die wordt opengebroken;

  • h.

    de voorgenomen datum van aanvang en beëindiging van de werkzaamheden;

  • i.

    een opgave van het aantal kabels en/of leidingen dat direct in gebruik wordt genomen en het aantal kabels en/of leidingen dat niet direct in gebruik wordt genomen;

  • j.

    indien de gemeente de coördinaten van de zich in het tracé bevindende (monumentale) bomen aanlevert, dan moet de netbeheerder deze (inclusief de kroonprojectie) op de instemmingstekening weergeven.

  • 2.

    Voor een melding, als bedoeld in artikel 5.5, vijfde lid, van deze verordening voor werkzaamheden van niet-ingrijpende aard, worden in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

  • a.

    naam-, adres- en woonplaatsgegevens van de netbeheerder;

  • b.

    als het een melding betreft voor het verrichten van werkzaamheden voor of namens een netbeheerder de naam-, adres- en woonplaatsgegevens van de gemachtigde en een schriftelijke machtiging bij de eerste aanvraag van enig kalenderjaar;

  • c.

    de uitvoerende partij, het adres van de graaflocatie(s), inclusief een situatieschets;

  • d.

    de lengte en breedte van de sleuf of montagegat(en), alsmede de aard van de sleufbedekking die wordt opengebroken;

  • e.

    de datum van aanvang en beëindiging van de werkzaamheden;

  • 3.

    Voor een melding, als bedoeld in artikel 5.5, vijfde en zesde lid, van deze verordening in geval van spoedeisende werkzaamheden, worden in aanvulling op de in het tweede lid genoemde gegevens tevens verstrekt:

  • a.

    de aanduiding van de spoedeisende aard van de werkzaamheden;

  • b.

    de omschrijving van de werkzaamheden die zijn uitgevoerd.

Artikel 5.7 Voorschriften bij de omgevingsvergunning

  • 1.

    De werkzaamheden als bedoeld in artikel 5.5, eerste lid, van deze verordening moeten binnen een jaar na de datum waarop de vergunning onherroepelijk is geworden zijn voltooid.

  • 2.

    De werkzaamheden van niet-ingrijpende aard als bedoeld in artikel 5.5, vijfde lid, van deze verordening, moeten binnen de in de melding omschreven periode zijn voltooid maar in ieder geval na 5 werkdagen

  • 3.

    Aan een vergunning kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

  • 4.

    De voorschriften, zoals genoemd in het derde lid, kunnen slechts betrekking hebben op:

  • a.

    de plaats van de werkzaamheden;

  • b.

    het tijdstip van de werkzaamheden, met dien verstande dat het toegestane tijdstip van aanvang, behoudens zwaarwichtige redenen van publiek belang, niet later mag liggen dan 12 maanden na de datum van verlening van de vergunning;

  • c.

    de wijze van uitvoering van de werkzaamheden;

  • d.

    het bevorderen van medegebruik van voorzieningen;

  • e.

    het afstemmen van de voorgenomen werkzaamheden met beheerders van overige in de grond aanwezige werken;

  • f.

    de energietransitie, waaronder (doch niet uitsluitend) begrepen het behoud van de mogelijkheden tot realisatie van gemeentelijk beleid gericht op het aardgasvrij maken van een gebied.

  • 5.

    De omwonenden ter plaatse van de uit te voeren werkzaamheden moeten schriftelijk worden geïnformeerd door of namens de aanvrager van de vergunning over aanvang, duur, aard en plaats van de werkzaamheden.

  • 6.

    Twee dagen voorafgaand aan de aanvang van de werkzaamheden wordt dit gemeld bij het college.

  • 7.

    Het is verplicht om openbare gronden na beëindiging van de werkzaamheden in de oude staat terug te brengen, tenzij het college vooraf heeft aangegeven hier (gedeeltelijk) zelf voor te willen zorgdragen.

Artikel 5.8 Termijnen melding

  • 1.

    De goedkeuring of afkeuring op een melding voor werkzaamheden van niet ingrijpende aard wordt genomen binnen twee werkdagen.

  • 2.

    De goedkeuring of afkeuring op een melding voor spoedeisende werkzaamheden volgt, met in acht name van het bepaalde in artikel 5.9, eerste lid, uiterlijk twee werkdagen nadat de melding is gedaan.

Artikel 5.9 Intrekking of wijzigen vergunning

Het college kan een vergunning, als bedoeld in artikel 5.5, intrekken of (de voorschriften of beperkingen daarbij) wijzigen als:

  • a.

    blijkt dat bij de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit op de aanvraag om de vergunning zou hebben geleid;

  • b.

    niet of niet langer wordt voldaan aan de voorschriften en/of beperkingen bij de vergunning;

  • c.

    de vergunningverlening onjuist was en aanvrager dit wist of behoorde te weten;

  • d.

    zich een wijziging voordoet in de omstandigheden voor zover die gewijzigde omstandigheden zich verzetten tegen instandlating van de vergunning;

  • e.

    de kabels en/of leidingen niet langer de stoffen of goederen vervoeren waarvoor de vergunning is verleend;

  • f.

    de kabels en/of leidingen worden geruimd;

  • g.

    de grondroerder niet binnen een jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning met de werkzaamheden als omschreven in de vergunning is begonnen;

  • h.

    de in de vergunning benoemde werkzaamheden langer dan een aaneengesloten periode van zes maanden stilliggen;

  • i.

    de vergunninghouder daarom verzoekt.

Afdeling 3 Hemel- en Grondwater

[Gereserveerd]

Afdeling 4 Bodem en bouwen

Artikel 5.10 Reikwijdte

Artikel 5.11 heeft uitsluitend betrekking op bouwwerken:

  • a.

    waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven,

  • b.

    voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, met uitzondering van bouwwerken die naar aard en omvang gelijk zijn aan een bouwwerk waarvoor een dergelijke vergunning niet is vereist, en

  • 1.

    die de grond raken, of

  • 2.

    ten aanzien waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik niet wordt gehandhaafd.

Artikel 5.11 Bodemonderzoek

  • 1.

    Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid bestaat in ieder geval uit de resultaten van een recent milieu hygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740:2009+A1:2016 nl, in overeenstemming met het onderzoeksprotocol dat volgt uit figuur 1. Als op basis van het onderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of –stof, in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707:2015 nl.

  • 2.

    De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport geldt niet als het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een vergunningsvrij bouwwerk.

  • 3.

    Het college staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport toe als bij het college reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.

  • 4.

    Het college kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingtermijn als uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en de bodemgesteldheid blijkt dat de locatie onverdacht is of dat de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740:2009+A1:2016 nl niet rechtvaardigen.

  • 5.

    Als het bouwen pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, dient het bodemonderzoek plaats te vinden nadat is gesloopt en voordat met de bouw wordt begonnen.

Hoofdstuk 6 Omgevingshinder

Afdeling 1 Geluidhinder

Artikel 6.1 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 5.55, 5.59, 5.60,5.64, 5.65, 5.66, 5.67, 5.68, 5.69, 5.70, 5.71 en 5.72 van het Besluit kwaliteit leefomgeving en artikel 6.5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 7.1 Invoeringsbesluit Omgevingswet jo. artikel 2.3.21.3 Bruidsschat gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in één of meer gebieden.

  • 4.

    Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5.

    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6.

    Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr, LT veroorzaakt door de inrichting, bedraagt:

  • a.

    tot 01.00 uur niet meer dan 60 dB(A) en na 01.00 niet meer dan 40 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter;

  • b.

    tot 01.00 uur niet meer dan 45 dB(A) en na 01.00 niet meer dan 25 dB(A), gemeten binnen woningen.

  • 7.

    Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr, LT veroorzaakt door de inrichting, bedraagt:

  • a.

    tot 01.00 uur niet meer dan 70 dB(C) en na 01.00 uur niet meer dan 50 dB(C), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter;

  • b.

    tot 01.00 uur niet meer dan 55 dB(C) en na 01.00 uur niet meer dan 35 dB(C), gemeten binnen woningen.

  • 8.

    De geluidsnorm als bedoeld in lid 6 en 7 is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 9.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek -hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de 5.55, 5.59, 5.60,5.64, 5.65, 5.66, 5.67, 5.68, 5.69, 5.70, 5.71 en 5.72 van het Besluit kwaliteit leefomgeving en artikel 6.5 van deze verordening - uiterlijk om 00.00 uur dan wel het tijdstip zoals is opgenomen in de vergunningvoorschriften - te worden beëindigd.

  • 10.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 6.4 Melding incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een milieubelastende activiteit toegestaan maximaal 8 dagen of dagdelen per kalenderjaar incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 5.55, 5.59, 5.60,5.64, 5.65, 5.66, 5.67, 5.68, 5.69, 5.70, 5.71 en 5.72 van het Besluit kwaliteit leefomgeving en artikel 6.5 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits degene die de milieubelastende activiteit uitvoert ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

  • 2.

    Het is een milieubelastende activiteit toegestaan om tijdens maximaal twaalf dagen of dagdelen per kalenderjaar incidentele festiviteiten per kalenderjaar in verband met de viering van incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 7.1 Invoeringsbesluit Omgevingswet jo. artikel 2.3.21.3 Bruidsschat niet van toepassing is, mits degene die de milieubelastende activiteit uitvoert ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

  • 3.

    De directeur van de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord stelt een formulier vast voor het doen van de melding.

  • 4.

    De melding is gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5.

    De melding wordt geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van degene die de milieubelastende activiteit uitvoert een incidentele festiviteit die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6.

    Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr, LT veroorzaakt door de inrichting, bedraagt

  • a.

    tot 01.00 uur niet meer dan 60 dB(A) en na 01.00 niet meer dan 40 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter;

  • b.

    tot 01.00 uur niet meer dan 45 dB(A) en na 01.00 niet meer dan 25 dB(A), gemeten binnen woningen.

  • 7.

    Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr, LT veroorzaakt door de inrichting, bedraagt:

  • a.

    a. tot 01.00 uur niet meer dan 70 dB(C) en na 01.00 uur niet meer dan 50 dB(C), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter;

  • b.

    b. tot 01.00 uur niet meer dan 55 dB(C) en na 01.00 uur niet meer dan 35 dB(C), gemeten binnen woningen.

  • 8.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek – hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen de 5.55, 5.59, 5.60,5.64, 5.65, 5.66, 5.67, 5.68, 5.69, 5.70, 5.71 en 5.72 van het Besluit kwaliteit leefomgeving en artikel 6.5 van deze verordening – uiterlijk om 00.00 uur dan wel het tijdstip zoals is opgenomen in de vergunningvoorschriften, beëindigd. De geluidsnorm is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 9.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 6.5 Onversterkte muziek

  • 1.

    Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek als bedoeld in artikel 7.1 Invoeringsbesluit Omgevingswet jo. artikel 2.3.4.2.9, eerste lid, onder i Bruidsschat buiten een milieubelastende activiteit, oftewel buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, is de in het tweede lid opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

  • a.

    de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige geluidgevoelige gebouwen en/of ruimten niet gelden als de gebruiker van deze geluidgevoelige gebouwen en/of ruimten geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

  • b.

    de waarden in in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen en/of ruimten, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en andere geluidsgevoelige ruimten.

  • c.

    bij het bepalen van de geluidsniveaus als vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

Tabel dB(A)

7.00 – 19.00 uur

19.00 – 23.00 uur

23.00 – 07.00 uur

Lar,LT op de gevel van gevoelige gebouwen

50 dB(A)

45 dB(A)

40 dB(A)

Lar,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

35 dB(A)

30 dB(A)

25 dB(A)

LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

70 dB(A)

65 dB(A)

60 dB(A)

LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

55 dB(A)

50 dB(A)

45 dB(A)

Tabel dB(C)

7.00 – 19.00 uur

19.00 – 23.00 uur

23.00 – 07.00 uur

Lar,LT op de gevel van gevoelige gebouwen

60 dB(C)

55 dB(C)

50 dB(C)

Lar,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

45 dB(C)

40 dB(C)

35 dB(C)

LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

80 dB(C)

75 dB(C)

70 dB(C)

LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

65 dB(C)

60 dB(C)

55 dB(C)

  • 2.

    Voor de duur van zes uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.

  • 3.

    Als versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit kwaliteit leefomgeving van toepassing.

  • 4.

    Onversterkte muziek van carillons is uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.

  • 5.

    Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.3 en 6.4.

Artikel 6.6 Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden, wanneer er geen sprake is van een milieubelastende activiteit, oftewel buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Het college kan terreinen of wateren aanwijzen, waar het verbod niet van toepassing is op het in werking hebben van bepaalde categorieën van toestellen of geluidsapparaten, voor zover wordt voldaan aan de door het college vastgestelde voorschriften ter voorkoming of beperking van (geluid)hinder.

  • 4.

    De in het derde lid bedoelde voorschriften kunnen onder meer betreffen:

  • a.

    het maximale geluidsniveau;

  • b.

    het aanbrengen van geluidsbegrenzers;

  • c.

    de situering van de geluidsbronnen;

  • d.

    de frequentie en tijden van gebruik.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de provinciale omgevingsverordening.

Afdeling 2 Lichthinder

[Gereserveerd]

Afdeling 3 Vuur(werk)

Artikel 6.7 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan vuurwerk van categorie F1, F2 of F3 dat op grond van artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.

  • 2.

    Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een aangewezen plaats in het belang van het voorkomen van gevaar, schade of overlast. De gemeenteraad delegeert het aanwijzen van deze plaatsen aan het college.

  • 3.

    Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te bezigen als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 4.

    De verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1˚, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 6.8 Carbid schieten

  • 1.

    Het is verboden acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen in een al dan niet afgesloten vat, bus, fles of dergelijk voorwerp op explosieve wijze te verbranden.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 6.9 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden, zonder vergunning van het college, in de open lucht afvalstoffen te verbranden buiten een milieubelastende activiteit oftewel buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover het betreft:

  • a.

    verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

  • b.

    sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven en vuren ten behoeve van hottubs indien geen afvalstoffen worden verbrand;

  • c.

    vuur voor koken, bakken en braden, voor zover dat geen gevaar, onaanvaardbare overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

  • 3.

    De vergunning kan worden geweigerd:

  • a.

    in het belang van de openbare orde en veiligheid;

  • b.

    ter bescherming van de woon- en leefomgeving;

  • c.

    ter bescherming van flora en fauna;

  • 4.

    Het verbod geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3 van het Wetboek van Strafrecht, Wet milieubeheer, Omgevingswet, Besluit bouwwerken leefomgeving of de Provinciale omgevingsverordening.

Afdeling 4 Ontsiering en Stankoverlast

Artikel 6.10 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het college kan locaties van aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 3.

    Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing voor zover gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

Artikel 6.11 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Degene die de zorg voor een dier heeft, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of voor de omgeving hinder veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan wanneer er geen sprake is van een milieubelastende activiteit, of te wel buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, plaatsen aanwijzen waar het ter voorkoming of beëindiging van overlast of van schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

  • a.

    aanwezig te hebben; of

  • b.

    aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid gestelde regels; of

  • c.

    aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is aangegeven; of

  • d.

    te voeren.

  • 3.

    Het is verboden op een krachtens het tweede lid aangewezen plaats daarbij aangeduide dieren

  • a.

    aanwezig te hebben, dan wel

  • b.

    aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels,

  • c.

    dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door het college is aangegeven, dan wel

  • d.

    te voeren.

  • 4.

    Het college wijst de in lid 2 en 3 bedoelde plaatsen aan.

Artikel 6.12 Verbod reclame zonder vergunning

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college handelsreclame te maken of te voeren in welke vorm dan ook die vanaf de weg of vanaf een andere voor publiek toegankelijke plaats zichtbaar is.

  • 2.

    Het college kan regels opstellen ten aanzien van gebieden en/ of categorieën reclame waar het verbod als bedoeld in het eerste lid niet van toepassing is.

  • 3.

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.6 kan een vergunning worden geweigerd:

  • a.

    indien de handelsreclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van omgevingskwaliteit;

  • b.

    in het belang van de verkeersveiligheid;

  • c.

    in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaken.

  • 4.

    Onverminderd het eerste tot en met derde lid, is het verboden handelsreclame te maken of te voeren in welke vorm dan ook waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

  • 5.

    De verboden in het eerste en vijfde lid zijn niet van toepassing in gevallen waarin een omgevingsvergunning is verleend en het gevaar en de hinder zijn betrokken bij de afweging.

Hoofdstuk 7 Buitenruimte

Afdeling 1 Wegen

Artikel 7.1 Voorwerpen op of aan de weg

  • 1.

    Het is verboden, zonder vergunning van het college, de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2.

    Een vergunning kan worden geweigerd indien het gebruik

  • a.

    schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

  • b.

    hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van omgevingskwaliteit;

  • c.

    zorgt voor overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak;

  • d.

    in strijd is met de openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid of bescherming van het milieu.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:

  • a.

    evenementen en terrassen als bedoeld in de Algemene plaatselijke verordening Hoorn;

  • b.

    standplaatsen en reclame-uitingen als bedoeld in deze verordening;

  • c.

    voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden openbaard.

  • 4.

    Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van het plaatsen van voorwerpen of stoffen waarvoor het verbod in het eerste lid niet geldt.

  • 5.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 7.2 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 7.3 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het college een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden verleend door het college;

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke werkzaamheden worden verricht en/of de werkzaamheden niet in strijd zijn met het (tijdelijke) omgevingsplan;

  • 4.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 7.4 Maken of veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.6 kan de vergunning worden geweigerd:

  • a.

    ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;

  • b.

    doelmatig gebruik of bruikbaarheid voor van de weg;

  • c.

    indien de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

  • d.

    indien door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of

  • e.

    indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen;

  • f.

    ter bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.

Afdeling 2 Water

Artikel 7.5 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, als dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2.

    Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk vier weken tevoren een melding aan het college.

  • 3.

    De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4.

    Van de melding wordt kennis gegeven op de in de gemeente gebruikelijke wijze van bekendmaking.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 7.6 Ligplaats vaartuigen buiten havengebied

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het bevoegd gezag aangewezen gedeelten van openbaar water buiten het havengebied.

  • 2.

    Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van openbaar water:

  • a.

    nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente;

  • b.

    beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit bouwwerken leefomgeving of het overige bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement of artikel 7.8 tot en met 7.28 van deze verordening.

  • 4.

    Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de fysieke leefomgeving.

  • 5.

    De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door het bevoegd gezag gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

Artikel 7.7 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregeld onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Provinciale Omgevingsverordening of de Omgevingsverordening van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

Artikel 7.8 Soorten vaartuigen, afmetingen boot en perioden

Voor de artikelen 7.9 tot met 7.28 zijn de volgende begrippen van belang.

  • 1.

    De volgende soorten vaartuigen worden onderscheiden:

  • a.

    bijboot: Een vaartuig zonder opbouw met een maximale lengte van vijf meter gebouwd en bestemd om op een vaartuig te worden meegenomen of als volgboot achter een vaartuig te worden gesleept;

  • b.

    binnenvaartschip: een niet-zeewaardig vaartuig dat goederen en personen over de binnenwateren zoals rivieren en kanalen vervoert;

  • c.

    charterschip met Hoorn als thuishaven: Een vaartuig: dat geheel of overwegend met behulp van zeilen wordt voortgestuwd en dat verder voldoet aan artikel 10 van het Beleid ligplaatsvergunningen Hoorn; dat is te boek gesteld overeenkomstig artikel 785 van boek 8 van het Burgerlijk Wetboek dat daadwerkelijk en aantoonbaar wordt gebruikt ten behoeve van de bedrijfsmatige chartervaart, hetgeen moet blijken uit een inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel met Hoorn als vestigingsgemeente en uit de meetbrief: het document als bedoeld in artikel 782, vierde lid, van het Wetboek van Koophandel juncto het besluit van 24 oktober1983, Stb.548 (Besluit binnenschepen-documenten); waarvoor een Certificaat van Onderzoek als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Binnen-vaartwet of Certificaat van deugdelijkheid als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Schepenwet is afgegeven; waarvan de eigenaar heeft voldaan aan de verplichting als bedoeld in artikel 36, lid 2 van de Binnenvaartwet;

  • d.

    charterschip bezoekend: Een vaartuig, niet zijnde een charterschip met Hoorn als thuishaven, dat daadwerkelijk en aantoonbaar wordt gebruikt ten behoeve van de bedrijfsmatige chartervaart hetgeen moet blijken uit een inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel;

  • e.

    dekschuit: een vaartuig zonder opbouw met alleen een dek;

  • f.

    historisch schip: een vaartuig dat voldoet aan artikel 10 van het Beleid ligplaatsvergunningen Hoorn;

  • g.

    kleine boot: een vaartuig van maximaal zeven meter lang dat: direct geschikt is voor het varen op beschutte (binnen)wateren; onder de bruggen van de havens kan doorvaren, zonder dat de bruggen geopend hoeven te worden, ongeacht het waterpeil in de zomer- of winterperiode; als het voorzien is van een mast dit een strijkbare mast moet zijn.

  • h.

    motorcharterschip: een vaartuig voortgestuwd door een motor, dat gebruikt wordt voor of bestemd is tot het vervoer van personen, niet zijnde een charterschip met Hoorn als thuishaven;

  • i.

    pleziervaartuig: Een vaartuig dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt voor niet-bedrijfsmatige d.w.z. sportieve of recreatieve doeleinden;

  • j.

    riviercruiseschip: Een vaartuig dat is ingericht en hoofdzakelijk wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig vervoer van meer dan 50 personen, de bemanning daaronder niet begrepen, niet zijnde een veerboot of charterschip met Hoorn als thuishaven of charterschip bezoekend;

  • k.

    rondvaartboot: een vaartuig dat gebruikt wordt voor of bestemd tot het vervoer van personen, of om beschikbaar te worden gesteld aan een of meer personen ten behoeve van varende recreatie;

  • l.

    sleepboot: een vaartuig dat sleepdiensten verricht;

  • m.

    terras: een buiten de besloten ruimte liggend gedeelte van een horecabedrijf waar dranken en spijzen voor consumptie ter plaatse worden verstrekt en genuttigd;

  • n.

    terrasboot: een dekschuit die wordt gebruikt als terras;

  • o.

    vaartuig: Elk drijvend lichaam dat wegens zijn drijfvermogen wordt gebruikt dan wel bestemd of geschikt is voor het vervoer te water van personen of goederen of voor het dragen of vervoeren van al dan niet met het drijvende lichaam één geheel uitmakende voorwerpen, daaronder begrepen drijvende werktuigen zoals kranen, baggermolens, pontons of materieel van soortgelijke aard, evenals bijboten en ponten;

  • p.

    veerdienst: een vaartuig dat is bestemd of wordt gebruikt voor het bedrijfsmatig vervoer van meer dan twaalf personen buiten de bemanning en dat een vervoerdienst onderhoudt;

  • q.

    watertaxi: een vaartuig waarmee zonder dat er sprake is van een dienstregeling tegen betaling het vervoer van personen wordt verzorgd.

  • 2.

    De lengte van een vaartuig is de totale lengte van het vaartuig met inbegrip van een vaste boegspriet, een papegaaistok, een roer en een davit met bijboot.

  • 3.

    Met een dag wordt een tijdvak van 24 uur, gerekend vanaf 00.00 uur bedoeld. Een week is een aaneengesloten periode van 7 dagen.

Artikel 7.9 Termijnen

In aanvulling op en in afwijking van artikel 1.4 gelden ten aanzien van artikel 7.8 tot met 7.28 de volgende bepalingen:

  • 1.

    Een ontheffing voor een eenmalige gedraging of handeling wordt verleend voor de duur van die gedraging of handeling.

  • 2.

    Een vergunning en/of ontheffing is (rechts-)persoons-, ligplaats- en vaartuig gebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daar tegen verzet.

  • 3.

    Een vergunning of ontheffing is niet overdraagbaar.

Artikel 7.10 Weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 kan het college een omgevingsvergunning of ontheffing als bedoeld in de artikel 7.8 tot en met 7.28 in ieder geval weigeren, wijzigen of intrekken als:

  • a.

    dit in het belang van de orde, de veiligheid, volksgezondheid en het milieu in of in de omgeving van de haven, de kwaliteit van de dienstverlening in de haven nodig is;

  • b.

    de daaraan verbonden voorschriften of beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • c.

    op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na de verlening van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan vergunning of ontheffing is vereist;

  • d.

    ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt; hiervan geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke vaneen gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    de houder dit verzoekt;

  • f.

    er strijd is met artikel 10 van het Beleid ligplaatsvergunningen Hoorn;

  • g.

    er strijd is met andere niet in artikel 10 van het Beleid ligplaatsvergunningen Hoorn genoemde redelijke eisen van welstand;

  • h.

    er sprake is van strijdigheid met de gedelegeerde regels aan het college over de haven; of

  • i.

    er sprake is van strijdigheid met het Omgevingsplan.

Artikel 7.11 Verplichtingen van houders van vergunningen of ontheffingen

Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend als bedoeld in artikel 7.8 tot met 7.28 houdt deze, of een kopie hiervan, aan boord van het vaartuig waarop deze betrekking heeft.

Artikel 7.12 Normadressaat

Tenzij in artikel 7.8 tot met 7.28 anders is bepaald, is de eigenaar of schipper verantwoordelijk voor de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

Artikel 7.13 Nadere regels over de haven

Het college kan regels binnen het havengebied vaststellen over:

  • a.

    de plaatsen of gebieden die bestemd zijn om een ligplaats te nemen;

  • b.

    de plaatsen of gebieden die bestemd zijn voor bepaalde categorieën schepen;

  • c.

    de plaatsen of gebieden die bestemd zijn voor ligplaatsvergunninghouders;

  • d.

    voorschriften omtrent het gebruik van de onder a tot en met c genoemde plaatsen of gebieden.

Artikel 7.14 Verbod nemen ligplaats in havengebied

  • 1.

    Het is verboden in het havengebied met een vaartuig een ligplaats in te nemen op een plaats die overeenkomstig de gedelegeerde regels aan het college over de haven:

  • a.

    niet is bestemd of ingericht als ligplaats;

  • b.

    is bestemd voor vaartuigen van een andere categorie.

  • 2.

    Het is onverminderd het eerste lid verboden zonder ligplaatsvergunning van het college, ligplaats in te nemen op een plaats die overeenkomstig de gedelegeerde regels aan het college over haven is bestemd voor ligplaatsvergunninghouders.

  • 3.

    Het is onverminderd het eerste en tweede lid verboden zonder een vignet als bedoeld in artikel 7 van het Beleid ligplaatsvergunningen Hoorn (sticker) ligplaats in te nemen op een plaats die overeenkomstig de gedelegeerde regels aan het college over de haven is bestemd voor ligplaatsvergunninghouders.

  • 4.

    Het verbod in het eerste, tweede en derde lid geldt niet als dit gebeurt conform aanwijzingen door of namens het college gegeven, de geplaatste verkeerstekens en de daarbij behorende nadere aanduidingen.

  • 5.

    Het is verboden om met een vaartuig anders dan voor het inladen van olie- en gasproducten of het afgeven van bilge-/vuilwater een ligplaats te hebben of in te nemen langszij het bunkerstation in de Buitenhaven.

Artikel 7.14 Dekschuiten

  • 1.

    Het is verboden om zonder vergunning van het college met een dekschuit in de havens een ligplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    De vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt alleen verleend voor een dekschuit die:

  • a.

    wordt gebruikt als terrasboot;

  • b.

    noodzakelijk is voor het verrichten van onderhouds- of herstelwerkzaamheden aan de havens of in de havens aanwezige meerpalen, remmingswerken of andere tot de havens behorende kunstwerken;

  • c.

    gebruikt wordt bij wedstrijden of evenementen die in de havens plaatsvinden;

  • d.

    onderdeel uitmaakt van het bunkerstation als bedoeld in artikel 7.14.

Artikel 7.15 Bijboten en vlotten

  • 1.

    Het is verboden in de havens een bijboot langszij van een vaartuig te meren, anders dan voor het direct in of uit laten stappen van personen en/of het in- of uitladen van goederen.

  • 2.

    Het is verboden om meer dan één bijboot voor of achter het schip te meren;

  • 3.

    Het is verboden in de havens vlotten te brengen of te hebben;

  • 4.

    Het tweede lid is niet van toepassing op vlotten, slechts in gebruik zijnde om aan kunstwerkenreparatie- of onderhoudswerkzaamheden te verrichten, mits de afmeting niet groter is dan 4,0 meter lang en 1,5 meter breed of vlotten die gebruikt worden bij wedstrijden of evenementen die in de havens plaatsvinden op het moment van die wedstijden of evenementen.

Artikel 7.16 Verblijfsduur in haven

  • 1.

    Het is voor zover in artikel 7.8 tot met 7.28 niet anders is bepaald verboden in de periode van 1 mei tot 1 oktober met een vaartuig, met uitzondering van bezoekende charterschepen, langer dan veertien dagen achtereen te verblijven in het passantengebied en de Buitenhaven.

  • 2.

    Het college wijst het passantengebied en het gebied van de Buitenhaven aan.

  • 3.

    Indien tussen de periodes, waarin een vaartuig in de havens aanwezig is, minder dan 48 uur is gelegen, worden deze periodes voor de bepaling van de termijn, bedoeld in het eerste lid, als aan een gesloten beschouwd.

  • 4.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

  • 5.

    Indien en voor zover door weersomstandigheden het vertrek uit de havens naar het oordeel van de havenmeester onverantwoord is, mag een vaartuig de in het eerste lid bedoelde verblijfsduur overschrijden voor zo lang de weersomstandigheden dit noodzakelijk maken.

Artikel 7.17 Beschadigde, zinkende, gevaarlijke of niet aan eisen voldoende vaartuigen

  • 1.

    Het is de schippers van de hierna bedoelde vaartuigen verboden met de volgende vaartuigen in de haven een ligplaats in te nemen of te hebben of de havens binnen te varen:

  • a.

    beschadigde vaartuigen;

  • b.

    vaartuigen, in zinkende toestand verkerend of gezonken;

  • c.

    vaartuigen die een teken voeren als bedoeld in artikel 3.14 jo 3.32 van het BPR of na het vervoer van de in artikel 3.14 van het BPR bedoelde stoffen, nog niet van die stof zijn schoongemaakt;

  • d.

    vaartuigen, die door een andere oorzaak gevaar voor de veiligheid in de havens, of hinder of gevaar voor de omgeving kunnen opleveren;

  • e.

    vaartuigen die niet op eigen motorkracht voortbewogen kunnen worden, met uitzondering van kleine boten;

  • f.

    vaartuigen die niet voldoen aan artikel 10 van het Beleid ligplaatsvergunningen Hoorn.

  • 2.

    Het college heeft een onafhankelijke keuringscommissie voor schepen in de Hoornse haven benoemd. De keuringscommissie is bevoegd alle schepen in de Hoornse haven te keuren. Alle schepen met een ligplaatsvergunning worden één keer in de twee jaar gekeurd (even jaren). Alle schepen met een winterligplaats worden in eerste instantie door de havenmeester beoordeeld. Indien het onderhoud van het schip naar de mening van de havenmeester gebrekkig is en de schipper niet binnen redelijke termijn opvolging heeft gegeven aan de door de havenmeester gegeven aanzegging, schakelt de havenmeester de keuringscommissie in voor een definitief oordeel. Ook kleine bootjes worden op identieke wijze gekeurd op een goede staat van onderhoud.

Artikel 7.18 Laden en lossen

  • 1.

    Het is verboden uit hoofde van het uitoefenen van een beroep, een vaartuig te laden en/of telossen aan de Vollerswaal, de Overslagkade, de Karperkuilkade, het Baatland, de Nieuwendam, de Korenmarkt, de Appelhaven, de Vismarkt, de Bierkade, het Venidse, de Turfhaven, het Buurtje, de Veermanskade, de Oude Doelenkade, het Houten Hoofd, het Hoofd of het Oostereiland.

  • 2.

    Onverlet het bepaalde in het eerste lid is het verboden vaartuigen te laden en/of te lossen op zon- en feestdagen en op de overige dagen tussen 0.00 en 6.00 uur en tussen 19.00 en 24.00 uur.

  • 3.

    Het gestelde in het eerste en tweede lid geldt niet voor het direct in of uit laten stappen van personen, het in- en uitladen van bagage en/of het uitsluitend provianderen van vaartuigen ten behoeve van de chartervaart, rondvaartboten, watertaxi’s, boten voor verhuur, motorcharterschip en veerdienst.

  • 4.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 7.19 Verhuren en verhandelen vaartuig

Het is een ieder die er zijn bedrijf of nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt vaartuigen te verhuren of te verhandelen verboden met een of meer vaartuigen een ligplaats in te nemen met het oogmerk deze te verhuren of te verhandelen.

Artikel 7.20 Verontreiniging van lucht, stank, hinder of risico veroorzakende stoffen

  • 1.

    Het is verboden stoffen uit een schip te laten ontsnappen, waardoor gevaar, schade of hinder ontstaat of kan ontstaan.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 7.21 Afvalstoffen van vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden zich van huishoudelijke afvalstoffen afkomstig van een in de havens liggend vaartuig te ontdoen anders dan door gebruikmaking van de daartoe bij de havens geplaatste en als zodanig aangegeven afvalstoffencontainers.

  • 2.

    Grof huishoudelijk afval dient men aan te bieden aan een erkend inzamelaar.

  • 3.

    Het is verboden vloeistoffen en voorwerpen of zelfstandigheden welke dan ook, over boord of van de wal in het water te werpen, te laten vallen, te pompen of te laten vloeien.

  • 4.

    Het onder lid 3 bepaalde is niet van toepassing op vergunde lozingen die vallen onder de Waterwet.

  • 5.

    De schipper van een vaartuig zowel als de exploitant van een aan de havens gelegen terrein is verplicht zodanige maatregelen te nemen, dat het te water geraken van de onder lid 3 en 6 genoemde vloeistoffen, voorwerpen of zelfstandigheden, wordt voorkomen;

  • 6.

    Chemische toiletten of afgewerkte olie mogen alleen in de daarvoor ingerichte verzamelplaatsen geleegd of gestort worden.

Artikel 7.22 Gebruik generatoren door binnenvaartschepen (geluidsnormen en stankoverlast)

  • 1.

    Het is verboden voor aan de steigers van de oostzijde van het Oostereiland afgemeerde binnenvaartschepen aan boord een generator te gebruiken.

  • 2.

    Het is verplicht voor aan de steigers van de oostzijde van het Oostereiland afgemeerde binnenvaartschepen walstroom te gebruiken.

  • 3.

    Het college kan van het in het eerste en het tweede lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 7.23 Verrichten van werkzaamheden

  • 1.

    Het is verboden om, met uitzondering van aan de werksteiger, in de havens andere werkzaamheden dan licht/handmatig schuurwerk en verven uit te (laten) voeren.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid genoemde verbod.

Artikel 7.24 Verrichten van werkzaamheden aan de werksteiger

  • 1.

    De gemeenteraad delegeert bevoegdheid aan het college om nadere regels vast te kunnen stellen ten aanzien van de aan de werksteiger uit te voeren werkzaamheden;

  • 2.

    Het innemen van een ligplaats aan de werksteiger is alleen mogelijk na melding bij en toestemming van de havenmeester.

  • 3.

    De gemeenteraad delegeert bevoegdheid aan het college om nadere regels vast te kunnen stellen ten aanzien van de aan de werksteiger uit te voeren werkzaamheden en de maximale ligduur.

Artikel 7.25 Voortstuwingsinstallaties e.d.

  • 1.

    Degene die aan boord van een vaartuig voortstuwingsinstallaties, motoren, aggregaten, geluidsapparatuur of andere toestellen of installaties in werking heeft of werkzaamheden of activiteiten verricht doet dit op een zodanige wijze dat de nadelige gevolgen voor het milieu worden voorkomen of beperkt die voor zover voorkomen niet mogelijk is en voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden gevergd.

  • 2.

    Onder het voorkomen of beperken van het ontstaan van nadelige gevolgen voor het milieu als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan:

  • a.

    het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van de verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam;

  • b.

    het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van luchtverontreiniging;

  • c.

    het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het tot een aanvaardbaar niveau beperken van geluidhinder;

  • d.

    het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het tot een aanvaardbaar niveau beperken van geurhinder;

  • e.

    het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het tot een aanvaardbaar niveau beperken van lichthinder;

  • f.

    het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het tot een aanvaardbaar niveau beperken van stofhinder;

  • g.

    het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het tot een aanvaardbaar niveau beperken van trillinghinder;

  • h.

    het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het beperken van de nadelige gevolgen voor het milieu van het verkeer van personen en goederen van en naar de haven;

  • i.

    het voorkomen van risico’s voor de omgeving en ongewone voorvallen, dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van de risico’s voor de omgeving en de kans dat ongewone voorvallen zich voordoen en de gevolgen hiervan;

  • j.

    de bescherming van de doelmatige werking van de voorzieningen voor het beheer van afvalwater;

  • k.

    het doelmatig beheer van afvalwater;

  • l.

    het doelmatig beheer van afvalstoffen;

  • 3.

    Het in het tweede lid bepaalde is niet van toepassing op geluidsversterkers, voor zover deze gebruikt worden voor het veilig manoeuvreren van vaartuigen.

Artikel 7.26 Verbod open vuur

In afwijking van artikel 6.9 van deze verordening is het verboden om in de havens aan boord van een vaartuig enigerlei wijze open vuur, behoudens vaste kooktoestellen, te bezigen.

Artikel 7.27 Inname brandstof

  • 1.

    Het is verboden om met een vaartuig in de havens brandstof in te nemen behoudens bij het bunkerstation als bedoeld in artikel 7.14.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is bunkering door middel van een tankwagen toegestaan indien bij het bunkerstation door ijsgang geen ligplaats kan worden ingenomen, mits dit is gemeld bij de havendienst.

Artikel 7.28 Vaarverbod riviercruise schepen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning voor riviercruise schepen om tussen 23.00 uur en 06.00 uur in de haven van Hoorn te varen.

  • 2.

    Het college kan een vergunning verlenen.

Afdeling 3 Kappen van bomen

Artikel 7.29 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college houtopstand te (doen) vellen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor houtopstanden, niet zijnde bomen die door het bevoegd gezag zijn aangewezen als beschermd monument, binnen de bebouwde kom voor zover het gaat om:

  • a.

    populieren en wilgen als wegbeplanting tenzij deze zijn geknot;

  • b.

    eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden;

  • c.

    fruitbomen en houtopstanden die fungeren als windschermen om boomgaarden;

  • d.

    houtopstand, die bij wijze van dunning moet worden geveld;

  • e.

    het knotten en kandelaberen als onderhoudsmaatregel bij daartoe bestemde bomen;

  • f.

    houtopstand, die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van het bevoegd gezag, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 7.31;

  • g.

    houtopstand dat besmet is met een besmettelijke boomziekte die de dood van de houtopstand tot gevolg heeft;

  • h.

    houtopstand(en) in een bij een woning behorende tuin van maximaal 500m² waarop de functie wonen/woondoeleinden rust zoals bedoeld in het vigerende omgevingsplan, tenzij de boom in kwestie is geplant ingevolge de herplantplicht;

  • i.

    dode houtopstanden.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor houtopstanden waarvan als gevolg van een onherroepelijke uitspraak van de burgerlijke rechter of van een vaststellingsovereenkomst gesloten tussen de buren die het aangaat, duidelijk is dat de houtopstand aanwezig is in strijd met het bepaalde in artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing als de burgemeester toestemming verleent voor het vellen van een houtopstand in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde of een direct gevaar voor personen of goederen.

  • 5.

    Het college kan een herplantplicht opleggen in de voorschriften behorende bij de omgevingsvergunning.

Artikel 7.30 Aanvullende weigeringsgronden

In afwijking van artikel 1:6 kan het college de vergunning alleen weigeren, dan wel onder voorschriften verlenen als de omstandigheden dit wenselijk of noodzakelijk maken, in het belang van:

  • a.

    de natuur - en milieuwaarde van de houtopstand;

  • b.

    de landschappelijke waarde van de houtopstand;

  • c.

    de waarde van de houtopstand voor stads - en dorpsschoon;

  • d.

    de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

  • e.

    de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

  • f.

    de waarde voor de recreatie en leefbaarheid van de houtopstand;

  • g.

    de boomwaarde met verwijzingen naar gemeentelijke bestemmings-, groen-, bomen- of landschapsplannen.

Artikel 7.31 Bestrijding Iepziekte

  • 1.

    Indien zich op een terrein één of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van de iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college van burgemeester en wethouders is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

  • a.

    indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

  • b.

    de gevelde iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen;

  • c.

    dan wel de niet-ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen, dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

  • 2.

    Ingeval van een aanschrijving als bedoeld in het voorgaande lid, is geen vergunning vereist als bedoeld in artikel 7.29, eerste lid.

Afdeling 4 Evenementen

[Gereserveerd]

Afdeling 5 Markten en standplaatsen

Artikel 7.32 Instellen, afschaffen, te verplaatsen of veranderen van markten

  • 1.

    Het college is bevoegd markten in te stellen, af te schaffen, te verplaatsen of te veranderen.

  • 2.

    Het college kan op grond van bijzondere redenen, in afwijking van het eerste lid, besluiten dat de markt tijdelijk zal plaatsvinden op een andere dag, een ander tijdstip of op een andere plaats;

  • 3.

    Indien een markt tijdelijk plaatsvindt op een andere plaats is het bepaalde in artikel 7.33 van toepassing.

  • 4.

    Het college is bevoegd te besluiten dat de markt niet zal plaatsvinden indien het daartoe dringende redenen aanwezig acht. Indien mogelijk wordt een alternatieve locatie aangewezen.

Artikel 7.33 Inrichtingsplannen van de markten

Voor elke markt stelt het college een inrichtingsplan vast, dat in elk geval bevat:

  • a.

    de dagen waarop de markt wordt gehouden en openingstijden;

  • b.

    een kaart van de markt waarop de grenzen en indeling van de markt zijn aangegeven;

  • c.

    hoe een standplaats wordt toegewezen;

  • d.

    het aantal standplaatsen;

  • e.

    de afmetingen van de standplaatsen (en strekkende meters);

  • f.

    de opstelling en indeling van de markt;

  • g.

    welke standplaatsen worden toegewezen als vaste standplaats met kramen, (vaste) standplaats met kramen met bakplaats, vaste standplaats met verkoopwagen, standwerkerplaats en dagplaats;

  • h.

    een lijst met branches en subbranches;

  • i.

    een maximum aantal vergunninghouders per subbranche.

Artikel 7.34 Vergunningen

  • 1.

    Het is verboden, op een markt zonder vaste standplaatsvergunning markt of dagplaatsvergunning markt van het college een standplaats voor het uitoefenen van markthandel in te nemen.

  • 2.

    Een vaste standplaatsvergunning markt geldt voor een periode van 10 jaar tijd en voor de op de vergunning vermelde standplaats, tenzij bij of in de vergunning anders is bepaald.

  • 3.

    Een dagplaatsvergunning markt geldt voor één dag en voor de op de vergunning vermelde standplaats.

  • 4.

    Het is verboden, op een markt zonder standwerkerplaatsvergunning markt van het college als standwerker op te treden.

  • 5.

    In dit artikel genoemde vergunningen kunnen enkel worden verleend aan een handelingsbekwame natuurlijke persoon, die de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt en die gerechtigd is in Nederland arbeid te verrichten.

Artikel 7.35 Vrijgekomen standplaats; plaatsverbetering volgens anciënniteitslijst

Als op grond van het inrichtingsplan voor een markt het anciënniteitsstelsel wordt gehanteerd, geldt het volgende:

  • 1.

    Het college houdt een lijst bij van de houders van een vaste standplaatsvergunning markt, met vermelding van de datum waarop de betrokkenen voor het eerst een vaste standplaatsvergunning markt werd verleend en met vermelding van de branche waartoe zij behoren of de artikelen die zij verhandelen (anciënniteitslijst).

  • 2.

    Als een standplaats markt vrijkomt die werd ingenomen door de houder van een vaste standplaatsvergunning markt, kan deze op aanvraag worden toegewezen aan de hoogstgeplaatste aanvrager op de anciënniteitslijst in volgorde van de datum waarop hem voor het eerst een vaste standplaatsvergunning markt werd verleend. Als de plaats bestemd is voor een specifieke branche of artikelgroep, komt alleen iemand in aanmerking die aan dat vereiste voldoet.

Artikel 7.36 Wachtlijststelsel

Als op grond van het inrichtingsplan voor een markt het wachtlijststelsel wordt gehanteerd voor toekenning van vaste standplaatsvergunningen, geldt het volgende:

  • 1.

    Het college houdt een lijst bij van de kandidaten voor een vaste standplaatsvergunning markt die daarvoor een aanvraag hebben ingediend en die een handelingsbekwame natuurlijke persoon zijn (wachtlijst).

  • 2.

    Op de wachtlijst worden bij iedere kandidaat vermeld:

  • a.

    diens naam en voornamen, geboortedatum en -plaats, adres en woonplaats;

  • b.

    de datum van de aanvraag;

  • c.

    de branche waartoe de kandidaat behoort of de soort artikelen die hij wenst te verhandelen;

  • d.

    informatie over de uitstalling die de kandidaat wenst te gebruiken.

  • 3.

    De kandidaat ontvangt een schriftelijk bewijs van inschrijving op de wachtlijst.

  • 4.

    De inschrijving wordt doorgehaald als aan de kandidaat een vaste standplaatsvergunning markt is toegekend, op zijn schriftelijke aanvraag, na zijn overlijden of als hij onder curatele is gesteld.

  • 5.

    Als er ruimte is om een nieuwe vaste standplaatsvergunning markt toe te kennen, komt daarvoor als eerste in aanmerking de hoogstgeplaatste kandidaat die op de wachtlijst staat en die voldoet aan de vereisten voor toekenning. Daarna komen andere aanvragers in aanmerking, in volgorde van indiening van hun aanvraag tot plaatsing op de wachtlijst. De kandidaat die in aanmerking komt voor voorgenoemde vergunning dient daarvoor binnen vier weken een aanvraag in te dienen.

Artikel 7.37 Selectiestelsel

Als op grond van het inrichtingsplan voor een markt het selectiestelsel wordt gehanteerd geldt het volgende:

  • 1.

    Het college maakt in het inrichtingsplan bekend dat voor een markt één of meer (vaste) Standplaatsvergunningen markt kunnen worden verleend, voor welke branche of artikelgroep dit geldt en dat gegadigden voor een vergunning vóór de daarbij genoemde datum daarvoor een aanvraag kunnen indienen.

  • 2.

    De bekendmaking geschiedt door openbare kennisgeving in het vakblad en de gemeentewebsite.

  • 3.

    De beoordeling van de aanvragen door het college volgt aan de hand van de volgende aspecten:

  • a.

    of het assortiment van de gegadigde een gewenste toevoeging is aan het marktassortiment;

  • b.

    de uitstraling van de uitstalling;

  • c.

    het marktverleden van de gegadigde;

  • d.

    of bij de gegadigde naar het oordeel van het college sprake is van maatschappelijk verantwoord ondernemen.

  • e.

    de selectie zal plaatsvinden door het college.

  • 4.

    Het college werkt het selectiestelsel uit in de inrichtingsplannen per markt.

Artikel 7.38 Overschrijven van de vaste standplaatsvergunning markt

  • 1.

    Wenst de houder van een vaste standplaatsvergunning markt niet langer zelf gebruik te maken van de vergunning of is hij overleden of onder curatele gesteld, dan kan het college op aanvraag van de vergunninghouder, zijn erven of zijn curator de vergunning overschrijven op naam van zijn echtgenoot, geregistreerde partner of ander persoon met wie hij duurzaam samenwoonde, of zijn kind.

  • 2.

    In geval het eerste lid niet kan worden gevolgd, kan de vergunning op aanvraag van de vergunninghouder, zijn erven of zijn curator worden overgeschreven op een medewerker van de vergunninghouder of de mede-eigenaar van diens bedrijf als deze ten minste 1 jaar in loondienst heeft gewerkt bij de vergunninghouder of heeft gefunctioneerd als mede-eigenaar.

  • 3.

    In geval van overlijden of onder curatele stelling van de vergunninghouder wordt de aanvraag tot overschrijving binnen twee maanden nadien ingediend.

  • 4.

    De aanvraag tot overschrijving wordt alleen geweigerd als niet wordt voldaan aan de uit dit artikel voortvloeiende eisen of aan een eis waaraan een houder van een vaste standplaatsvergunning volgens deze verordening moet voldoen.

  • 5.

    Als de nieuwe vergunninghouder reeds over een vaste standplaatsvergunning markt (voor de betrokken markt) beschikt, wordt deze tegelijk met de verlening van de nieuwe vergunning ingetrokken.

Artikel 7.39 Intrekking en schorsen van een vergunning markt

  • 1.

    Het college kan een vergunning voor een standplaats markt schorsen, dan wel intrekken.

  • 2.

    Het college trekt een vergunning voor een standplaats markt in:

  • a.

    op schriftelijk verzoek van de vergunninghouder; of

  • b.

    twee maanden na diens overlijden of curatele stelling, tenzij een aanvraag tot overschrijving is ingediend, overeenkomstig artikel 9;

  • 3.

    Het college kan een vergunning voor een vaste standplaats markt voor bepaalde of onbepaalde tijd intrekken of schorsen bij een van volgende overtredingen:

  • a.

    als de vergunninghouder ter verkrijging van de vergunning onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt;

  • b.

    als de vergunninghouder, degene die hem vervangt of een persoon die hem bijstaat zich op de markt schuldig heeft gemaakt aan wangedrag of bedrog of een bij of krachtens deze verordening gestelde bepaling heeft overtreden;

  • c.

    als de vergunninghouder de aanwijzingen van de marktmeester niet opvolgt;

  • d.

    als de vergunninghouder zijn standplaats niet – verkoopklaar – gedurende de markttijden inneemt;

  • e.

    als van de standplaatsvergunning gedurende ten minste drie weken geen gebruik is gemaakt;

  • f.

    als de vergunninghouder niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld voldoet dat wordt geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet;

  • g.

    indien een vergunninghouder zijn vaste standplaats voor een periode van meer dan 12 maanden heeft laten vervangen en geen nieuwe ontheffing of overschrijving heeft aangevraagd;

  • h.

    indien de vergunninghouder zijn afval achterlaat of het marktterrein verontreinigd achterlaat;

  • i.

    wanneer de vergunninghouder het bepaalde bij of krachtens deze verordening, de nadere regels of de voorschriften van de vergunning overtreedt.

  • 4.

    Wanneer de vergunninghouder of zijn aangewezen vervanger zijn standplaats niet bij aanvang van de markt heeft ingenomen, vervalt de vergunning voor de rest van de dag.

  • 5.

    Het college kan een vergunning direct of na tweemaal schorsen ongeacht de overtreding zoals opgenomen in het tweede lid intrekken.

Artikel 7.40 Vereisten innemen standplaats markt

  • 1.

    De houder van een standplaatsvergunning markt, heeft een legitimatieplicht en neemt de hem of haar toegewezen standplaats persoonlijk in.

  • 2.

    De houder van een standplaatsvergunning markt kan de hem toegewezen standplaats laten innemen door een ‘vervanger markt’ voor in totaal ten hoogste 75 procent van het aantal marktdagen per jaar.

  • 3.

    De ‘vervanger markt’ treedt op namens de vergunninghouder. De rechten – behalve die tot vervanging ingevolge het vorige lid – en verplichtingen die bij of krachtens deze verordening gelden voor de vergunninghouder, zijn van overeenkomstige toepassing op de vervanger.

Artikel 7.41 Dagplaatsen markt

  • 1.

    Een dagplaatsvergunning markt kan worden verleend voor het innemen van een dagplaats voor het uitoefenen van markthandel op een markt op plaatsen die daarvoor ingevolge het inrichtingsplan in aanmerking komen en op plaatsen die niet zullen worden ingenomen door de houder van een vaste standplaatsvergunning omdat de vergunninghouder niet in staat is de plaats in te nemen en niet is voorzien in vervanging.

  • 2.

    Voor een dagplaatsvergunning markt komen in aanmerking degenen die daarvoor die dag vóór de aanvang van de markttijd bij de marktmeester een aanvraag hebben ingediend en die niet zijn uitgesloten op grond van deze verordening.

  • 3.

    De dagplaatsen markt worden verstrekt aan de in aanmerking komende gegadigden op volgorde van ontvangst van de aanvragen. Gegadigden die een artikel of artikelsoort wensen te verkopen dat nog niet op de markt verkrijgbaar is, hebben daarbij voorrang.

  • 4.

    Een dagplaatsvergunning markt kan niet worden overgedragen. De vergunninghouder kan zich niet laten vervangen.

Artikel 7.42 Standwerkvergunning

  • 1.

    Een standwerkersvergunning kan worden verleend met overeenkomstige toepassing van artikel 12, tweede tot en met vierde lid.

  • 2.

    Een standwerkersvergunning geldt voor de in de vergunning vermelde dag en plaats en voor de in de vergunning omschreven artikelen.

Artikel 7.43 Bijstand

  • 1.

    De houder van een vaste standplaatsvergunning markt of van een dagplaatsvergunning markt kan zich doen bijstaan door één of meer andere personen.

  • 2.

    Het college kan een vergunninghouder of iemand die hem bijstaat of vervangt gelasten zich onmiddellijk van de markt te verwijderen als deze zich op de markt schuldig heeft gemaakt aan wangedrag of aan bedrog of een bij of krachtens deze verordening gestelde bepaling heeft overtreden.

Artikel 7.44 Markttijden in acht nemen

  • 1.

    Het is een vergunninghouder verboden meer dan 3 uur voor de aanvang en meer dan 1 uur na afloop van de markt ruimte in te nemen of te doen innemen op het marktterrein met een voertuig, met goederen of anderszins, of goederen aan of af te voeren of te laten aan– en afvoeren.

  • 2.

    Een vergunninghouder neemt zijn standplaats vanaf de starttijd van de markt –verkoopklaar- in tot sluitingstijd van de markt, behoudens op aanvraag door college verleende ontheffing. Aan een ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

Artikel 7.45 Markt schoonhouden

  • 1.

    Een vergunninghouder is verplicht afval, waaronder verpakkingsmateriaal, dat tijdens de door hem uitgeoefende verkoop op zijn standplaats vrijkomt zodanig te bewaren dat het marktterrein daardoor niet wordt verontreinigd en het afval niet door onbevoegden kan worden verwijderd. Hij voert het afval onmiddellijk na afloop van de markt af of laat het afvoeren.

  • 2.

    Een vergunninghouder is verplicht de door hem ingenomen standplaats en de naaste omgeving daarvan na afloop van de markt veegschoon achter te laten.

Artikel 7.46 Standplaatsen regulier

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats regulier in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Het college weigert de vergunning wanneer het gebruik van gronden als standplaats niet past binnen de functie die aan de locatie in het omgevingsplan is toegekend.

  • 3.

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.6 kan de vergunning worden geweigerd als:

  • a.

    de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van omgevingskwaliteit; of

  • b.

    een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met een dwingende reden van algemeen belang; of

  • c.

    indien er sprake is van een ongeschikte locatie voor een standplaats; of

  • d.

    indien er, wanneer er sprake is van particulier terrein waar de standplaats in zal worden genomen, geen toestemming is verkregen van de eigenaar van het betreffende terrein.

Afdeling 6 Begraafplaatsen

[Gereserveerd]

Afdeling 7 Kamperen

[Gereserveerd]

Afdeling 8 Crossterreinen

Artikel 7.49 Crossterreinen

  • 1.

    Het is niet toegestaan om met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te maken of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben op een locatie die niet als zodanig is (mede)bestemd in het (tijdelijke) omgevingsplan.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingswet, afdeling 3.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving, de Zondagswet of het Besluit geluidproduktie sportmotoren.

Afdeling 9 Aanwijzing gebruiksfuncties buitenruimte

[Gereserveerd]

Hoofdstuk 8 Overige bepalingen

Artikel 8.1 Herziening en vervanging van aangewezen normen, andere voorschriften en wet- en regelgeving

Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen, andere voorschriften en wet- en regelgeving waarnaar in deze verordening of in de bij deze verordening behorende bijlagen wordt verwezen, indien de bevoegde instantie en/of orgaan de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn, het voorschrift of de wet- en regelgeving heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.

Hoofdstuk 9 Toezicht en Handhaving

Artikel 9.1 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij het besluit van het college krachtens aangewezen personen.

  • 2.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening ten aanzien van omgevingsrechtelijke bepalingen zijn belast de bij het besluit van het college krachtens artikel 18.6 van de wet aangewezen personen.

Artikel 9.2 Strafbepaling(en)

Overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen in deze verordening is een strafbaar feit en wordt gestraft met inachtneming het bepaalde in hoofdstuk 18 van de wet en de Wet op de economische delicten.

Hoofdstuk 10 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 10.1 Overgangsbepalingen

Aanvragen om omgevingsvergunningen en ontheffingen, die zijn ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening, worden afgehandeld op basis van de op dat moment geldende (separate) verordeningen. Deze verordeningen blijven op dat punt hun rechtskracht behouden.

Artikel 10.2 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op dezelfde datum als dat de Omgevingswet in werking treedt.

Artikel 10.3 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Fysieke Leefomgeving gemeente Hoorn (VFL Hoorn).

Aldus besloten in de vergadering van de gemeenteraad van de gemeente Hoorn

datum: 17 oktober 2023

De griffier,                          De voorzitter,

Ondertekening

BIJLAGE 1 behorende bij artikel 1.1 van deze verordening (Begripsbepalingen)

Voor de toepassing van deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:

  • 1.

    beperkingengebiedactiviteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • 2.

    bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 4.1 eerste lid van de Wet natuurbescherming;

  • 3.

    bedrijfsmatig: in het kader van de uitoefening van een beroep of tegen betaling;

  • 4.

    bedrijfsmatig vervoer: vervoer in het kader van de uitoefening van een beroep of tegen betaling;

  • 5.

    beeldbepalend pand: pand met een belangrijke cultuurhistorische en/of architectonische waarde;

  • 6.

    bodemonderzoek: het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid bestaat in ieder geval uit de resultaten van een recent milieu hygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740:2009+A1:2016 nl, in overeenstemming met het onderzoeksprotocol dat volgt uit figuur 1. Als op basis van het onderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of –stof, in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707:2015 nl;

  • 7.

    boom: een boom is een overblijvend houtig gewas met een doorgaande stam van minimaal 220 centimeter en met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 15 centimeter op een hoogte van 130 centimeter boven het maaiveld;

  • 8.

    bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • 9.

    bovengrondse voorzieningen: transformator-, schakel-, verdeel- en onderstations die onderdeel uitmaken van een netwerk, als bedoeld in onderdeel i. van dit artikel, die bovengronds worden geplaatst;

  • 10.

    BPR: Binnenvaartpolitiereglement;

  • 11.

    breekverbod: tijdelijk verbod voor het uitvoeren van werkzaamheden, zoals bedoeld in hoofdstuk 5, afdeling 2 van deze verordening;

  • 12.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal milieubelastende activiteit(en) is verbonden;

  • 13.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn;

  • 14.

    dagplaats: de standplaats die per marktdag door de marktmeester ter beschikking wordt gesteld aan een meeloper, omdat deze niet als vaste standplaats is toegewezen dan wel ingenomen;

  • 15.

    dB(A): eenheid van geluidssterkte met de weging A. De geluidssterkte uitgedrukt in dB(A) is representatief voor de werkelijke perceptie door het menselijke oor van geluid van geringe of gemiddelde intensiteit.

  • 16.

    dB(C): eenheid van geluidssterkte met de weging C. De geluidssterkte uitgedrukt in dB(C) is representatief voor de werkelijke perceptie door het menselijke oor van geluid van sterke intensiteit.

  • 17.

    dunnen: dat uitsluitend als een verzorgingsmaatregel ter bevordering van de groei van de overblijvende houtopstand moet worden beschouwd;

  • 18.

    gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in Bijlage 1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl);

  • 19.

    gedoogplichtige: degene op wie een gedoogplicht rust als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, van de Telecommunicatiewet, een publiekrechtelijke vergunning of een privaatrechtelijke overeenkomst;

  • 20.

    gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht of gebied: een als gemeentelijk monument aangewezen gebied dat van belang is vanwege de samenhang van bebouwing, zaken en terreinen wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap, archeologische of cultuurhistorische waarde;

  • 21.

    gemeentelijk erfgoedregister: de lijst waarop de als gemeentelijk monument aangewezen zaken, objecten, terreinen, stads- of dorpsgezichten en gebieden zijn geregistreerd;

  • 22.

    gemeentelijk monument: een als beschermd gemeentelijk monument aangewezen zaak, object of terrein, of een deel daarvan, dat van belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap, archeologische of cultuurhistorische waarde;

  • 23.

    gevelreiniging: het met behulp van schoonmaakapparatuur verwijderen van aanslag, verf, conserveerlagen of enig andere dergelijke stof van gevels, muren, daken, puien, bruggen, viaducten, pijlers of andere vergelijkbare oppervlakten

  • 24.

    geluidgevoelig gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 5.56 van het Besluit kwaliteit leefomgeving;

  • 25.

    grof huishoudelijk afval: huishoudelijke afvalstoffen die te groot en te zwaar zijn om op dezelfde wijze als de andere huishoudelijke afvalstoffen te worden aangeboden bij de afvalstoffencontainers;

  • 26.

    grondroerder: degene, waaronder de netbeheerder, onder wiens verantwoordelijkheid of leiding werkzaamheden worden verricht;

  • 27.

    havenkantoor: het kantoor van de havenmeester/havenmanager gelegen aan de westzijde van de keersluis bij het Hoofd, dan wel het als zodanig door de havenmeester/havenmanager in gebruik zijnde en als zodanig herkenbare gebouw;

  • 28.

    havenmeester: de ambtenaar/medewerker die als zodanig door het college is aangewezen;

  • 29.

    havenmanager: de ambtenaar/medewerker die als zodanig door het college is aangewezen;

  • 30.

    havens: de openbare wateren van de Buitenhaven, de Binnenhaven, de Oude Haven, de Vollers-waal, de Turfhaven, de Vluchthaven, de Karperkuil, de Grashaven (evenals het water gelegen langs de dijk bij Achter op ’t Zand). Onder de havens valt ook: de aan de havens gelegen gronden zoals kaden, kadeterreinen en scheepshellingen, de in de havens geplaatste kunstwerken; zoals steigers, bruggen en sluiswerken. Gebieden (water) die door de gemeente aan derden privaatrechtelijk in gebruik zijn gegeven vallen niet onder de definitie havens;

  • 31.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing of aankondiging van een bedrijfsnaam, een bedrijfskenmerk, goederen of diensten waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • 32.

    historische bouwmaterialen: onderdelen in of aan een object die vanuit (bouw)historisch oogpunt waardevol zijn;

  • 33.

    houtopstand: één of meer bomen;

  • 34.

    iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism) C. Moreau);

  • 35.

    iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus, Scolytus (F) en Scholytus multistratus (Marsh) en Scolytus pygmaeus;

  • 36.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal milieubelastende activiteit(en);

  • 37.

    inrichtingsplan: de door het college ingerichte markten conform artikel 7.33, zoals zij worden gehanteerd bij de toepassing van deze verordening;

  • 38.

    instemmingsbesluit: besluit van het college op een aanvraag tot instemming van de voorgenomen werkzaamheden, zoals genoemd in hoofdstuk 5, afdeling 2 van deze verordening, alsmede de privaatrechtelijke toestemming dat kabels en/of leidingen, zoals genoemd in hoofdstuk 5, afdeling 2 van deze verordening, mogen blijven liggen volgens het ingestemde tracé;

  • 39.

    kabels e/of leidingen: een of meer kabels en/of leidingen die onderdeel zijn van een netwerk, daaronder mede begrepen de daarmee verbonden transformator-, schakel-, verdeel- en onderstations, distributie- en/of mutatiepunten, en tevens omvattende lege buizen, ondergrondse ondersteuningswerken en beschermingswerken;

  • 40.

    kandelaberen: een boom geheel ontdoen van zijn takken, doorgaans op takstompen na

  • 41.

    knotten: het tot op de oude snoeiplaats verwijderen van uitgelopen takhout als periodiek noodzakelijk onderhoud;

  • 42.

    ligplaats: Een ligplaats is een plek in het openbare water die voor het afmeren van een vaartuig is bestemd en ingericht, zodat deze op een verantwoorde manier als ligplaats kan worden gebruikt;

  • 43.

    markt: de door het college ingestelde warenmarkt;

  • 44.

    marktconforme kosten: kosten zoals deze onder normale omstandigheden in een markteconomie op de desbetreffende markt worden gemaakt;

  • 45.

    marktmeester: de toezichthouder die als zodanig is aangewezen door het college;

  • 46.

    marktterrein: de gehele openbare of publiek toegankelijke oppervlakte grond, die is aangewezen voor het uitoefenen van de markthandel;

  • 47.

    meeloper: de natuurlijke persoon die in aanmerking wenst te komen voor de toewijzing van een dagplaats, die niet beschikt over een vergunning voor een vaste standplaats of een standwerkerplaats;

  • 48.

    milieubelastende activiteit: activiteit die nadelige gevolgen voor het milieu kan veroorzaken, niet zijnde een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk of een wateronttrekkingsactiviteit. Een milieubelastende activiteit is een activiteit buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

  • 49.

    NEN: een door de stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;

  • 50.

    net of netwerk: een samenstel van ondergrondse kabel(s) en/of leiding(en), bestemd voor het transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie (een elektronisch communicatienetwerk als bedoeld in artikel 1.1. van de Telecommunicatiewet);

  • 51.

    netbeheerder: degene die als natuurlijk persoon handelend in de uitoefening van een beroep of bedrijf dan wel als rechtspersoon acteert als beheerder van een al dan niet openbaar netwerk;

  • 52.

    netwerk: samenstel van kabels of leidingen bestemd voor het transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie;

  • 53.

    omwonenden: de bewoners en bedrijfsmatige gebruikers van alle percelen, grenzend aan het tracé van kabels en/of leidingen;

  • 54.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt

  • 55.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • 56.

    openbare gronden (genoemd in hoofdstuk 5, afdeling2): openbare gronden, als genoemd in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet;

  • 57.

    open vuur: een niet van de buitenlucht afgeschermde warmtebron, in ieder geval barbecueën, kaarsen, olielampen;

  • 58.

    parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • 59.

    passantenligplaats: ligplaats bedoeld voor vaartuigen die gedurende maximaal veertien dagen achtereen in de gemeente Hoorn verblijven;

  • 60.

    registratiesysteem (genoemd in hoofdstuk 5, afdeling 2): digitaal systeem dat burgemeester en wethouders hanteren om meldingen en instemmingen van werkzaamheden, zoals genoemd in onderdeel n. van dit artikel, en alles wat daarmee samenhangt te verwerken;

  • 61.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

  • 62.

    scheepsafval: afval, met inbegrip van residuen, niet zijnde ladingresiduen en sanitair afval, dat ontstaat tijdens de bedrijfsvoering van een vaartuig en dat valt onder de reikwijdte van bijlagen I, IV, V en VI van het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, met Protocollen en Bijlagen met Aanhangsels, en met het op 17 februari 1978 te Londen tot stand gekomen Protocol bij dat Verdrag met Bijlage en Aanhangsels, als mede lading gebonden afval, zijnde al het materiaal dat aan boord bij de stuwage en verwerking van de lading als afval overblijft, met inbegrip van stuwmateriaal, schoorpalen, laadborden, verpakkingsmateriaal, houten platen, papier, karton, draad en stalen banden;

  • 63.

    schipper: hij, die feitelijk aan boord van een vaartuig het gezag uitoefent;

  • 64.

    selectiestelsel: stelsel om te kiezen bij het invullen van een standplaats;

  • 65.

    standplaats markt: de ruimte die voor de duur van de markt is aangewezen voor het uitoefenen van de markthandel;

  • 66.

    standplaatshouder: de natuurlijke persoon aan wie door het college vergunning is verleend voor het innemen van een vaste standplaats, houders van een dagplaats en houders van een standwerkerplaats;

  • 67.

    standplaats regulier: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de open lucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel. Onder standplaats regulier wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160 eerste lid aanhef onder g. van de Gemeentewet en artikel ?;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in de Algemene plaatselijke verordening Hoorn.

  • 68.

    standwerken: de activiteit waarbij de vergunninghouder publiek om zich heen verzamelt en dat publiek door een aansprekende uiteenzetting probeert over te halen tot de aankoop van een artikel;

  • 69.

    standwerker: de natuurlijke persoon die in aanmerking wenst te komen voor een standwerkersplaats;

  • 70.

    standwerkersplaats: de standplaats die per marktdag ter beschikking wordt gesteld om te standwerken;

  • 71.

    vellen: kappen of rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen, zowel bovengronds als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging van houtopstand ten gevolge kunnen hebben;

  • 72.

    vaartuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Havenverordening;

  • 73.

    vergunninghouders ligplaats: ligplaats bedoeld voor vaartuigen waarvoor een vergunning is verleend, dan wel de overeenkomst kleine boten;

  • 74.

    verhuur vaartuig: een overeenkomst waarbij iemand verplicht is een vaartuig in gebruik te geven aan een ander die daarvoor een tegenprestatie verschuldigd is;

  • 75.

    vaste standplaats markt: de standplaats markt waarvoor door het college vergunning is verleend;

  • 76.

    vervanger markt: degene die naast de standplaatshouder als aanspreekpunt is vermeld in de vergunning en gerechtigd is de standplaatshouder te vervangen;

  • 77.

    voertuig(en): voertuigen als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens, en rolstoelen

  • 78.

    weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • 79.

    werksteiger: de steiger waar ligplaats ingenomen kan worden voor het uitvoeren van werkzaamheden aan een vaartuig;

  • 80.

    zaak: een onroerende zaak.

Nadere regels van college van burgmeester en wethouders over voorwerpen op de weg en uitstallingen Hoorn

Is apart bekend gemaakt

Nadere regels van het college van burgemeester en wethouders over de haven

Is apart bekend gemaakt

TRANSPONERINGSTABEL VFL

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling