Beleidsregels Terug- en Invordering Participatiewet gemeente Nijmegen 2024

Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels Terug- en Invordering Participatiewet gemeente Nijmegen 2024

Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Nijmegen,

Gelet op de bepalingen van artikel 18a lid 13, 58 lid 2, 5 en 7 en 59 lid 2 van de Participatiewet, afdeling 4.4.4 van de Algemene wet bestuursrecht en de Verordening Bestuursrechtelijke geldschulden,

Bij het terug- en invorderingsbeleid gelden niet alleen de wettelijke bepalingen van de Participatiewet zoals in deze beleidsregel beschreven. Ook de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) over bestuurlijke geldschulden (4de tranche Awb), als ook de bepalingen van de Verordening bestuursrechtelijke geldschulden zijn van kracht.

Met inwerkingtreding, per 1 januari 2013 van de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW-wetgeving (Wet aanscherping) is de bevoegdheid tot terugvordering, voor vorderingen die ontstaan zijn als gevolg van schending van de inlichtingenplicht ex artikel 17 Participatiewet, omgezet in een wettelijke verplichting.

BESLUIT: vaststellen van de beleidsregels Terug- en Invordering Participatiewet gemeente Nijmegen 2024

1. Terugvordering

Terugvordering op grond van artikel 58 Pw

Artikel 58 tweede lid Participatiewet geeft het college de bevoegdheid om kosten van bijstand, in een aantal in dat lid opgesomde situaties, terug te vorderen. Van deze bevoegdheid maakt het college, behoudens de in deze beleidsregel opgenomen uitzonderingen, als volgt gebruik:

1.1 Ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bijstand (artikel 58 lid 2 onder a)

  • 1.

    Een onjuist toekenningsbesluit

    In gevallen waarin als gevolg van een foutief toekenningsbesluit ten onrechte of teveel uitkering verstrekt is, wordt dat besluit ingevolge artikel 54 lid 3 Participatiewet herzien en wordt de ten onrechte of teveel betaalde uitkering teruggevorderd.

  • 2.

    Niet besteden bijstand aan bestemd doel

    In gevallen waarin om niet verstrekte bijzondere bijstand niet, of niet volledig is besteed aan het bestemde doel wordt het besluit tot toekenning, ingevolge artikel 54 lid 3 Participatiewet, herzien en wordt de ten onrechte of teveel betaalde uitkering teruggevorderd.

1.2 Niet nakomen van verplichtingen die bij de als geldlening of borgtocht verleende bijstand (artikel 58 lid 2 onder b en c) zijn opgelegd

Bijstand die als geldlening of in de vorm van borgtocht is verstrekt wordt teruggevorderd wanneer de belanghebbende niet aan zijn verplichting tot terugbetaling aan de kredietverlenende instantie voldoet. In de gevallen waarin een als geldlening verstrekte bijzondere bijstand niet of niet volledig is besteed aan het bestemde doel is ook sprake van niet nakomen van de aan de geldlening verbonden verplichting en wordt de bijzondere bijstand teruggevorderd.

1.3 Verstrekte voorschotten (artikel 58 lid 2 onder d)

Van de belanghebbende wordt het verleende voorschot geheel of gedeeltelijk teruggevorderd indien een voorschot is verstrekt en over de betrokken periode geen recht op bijstand bestaat of het recht op bijstand bedraagt minder dan het verleende voorschot.

1.4 Onverschuldigd betaalde bijstand voor zover belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen (artikel 58 lid 2 onder e)

De teveel of ten onrechte betaalde bijstand wordt teruggevorderd indien:

  • -

    het college een onjuiste betaling verricht heeft en

  • -

    de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen en

  • -

    de betaling niet langer dan twee jaar voor de datum van het terugvorderingsbesluit heeft plaatsgevonden

1.5 Anderszins onverschuldigde betaling (artikel 58 lid 2 onder f)

Naderhand in aanmerking te nemen, verkregen middelen over een bijstandsperiode, of ontvangen vergoedingen van kosten, waarvoor bijstand is verleend worden teruggevorderd. Het kan zowel gaan om achteraf ontvangen inkomen als om achteraf ontvangen vermogen.

1.6 Achteraf ontvangen inkomsten

Inkomsten worden teruggevorderd die door de belanghebbende zijn ontvangen en die betrekking hebben op een periode waarover uitkering is ontvangen. Voorwaarde hierbij is dat deze inkomsten in aanmerking zouden zijn genomen bij de vaststelling van het recht op en/of bij de hoogte van de bijstand. Er wordt teruggevorderd tot het bedrag waarmee met de ontvangen inkomsten rekening zou zijn gehouden.

1.7 Achteraf ontvangen vermogen

Als een belanghebbende redelijkerwijs niet kan beschikken over vermogen, dan wordt dit niet betrokken bij de bijstandsverlening. Op het moment waarop de belanghebbende wel over het vermogen kan beschikken, wordt het vermogen, vanaf de datum van aanspraak op het vermogen, wel in aanmerking genomen bij de beoordeling van het recht op bijstand. Als blijkt dat er ten onrechte of teveel aan bijstand is verstrekt dan wordt dit bedrag teruggevorderd.

1.8 Terugvordering van bijstand met een bepaalde bestemming

Bijstand die is verleend met een bepaalde bestemming wordt van de belanghebbende teruggevorderd wanneer met het oog op die specifieke bestemming naderhand vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen.

Artikel 59 van de Participatiewet geeft het college de bevoegdheid om kosten van bijstand ook van gezinsleden, terug te vorderen. Van deze bevoegdheid maakt het college, behoudens de in deze beleidsregel opgenomen uitzonderingen, gebruik.

2. Afzien van terugvordering

Van de in artikel 58 tweede lid Participatiewet opgenomen bevoegdheid om af te zien van (verdere) terugvordering maakt het college in de volgende situaties gebruik.

  • 1.

    Het college ziet geheel van terugvordering af, indien het terug te vorderen bedrag minder dan € 10,00 netto bedraagt en de belanghebbende geen uitkering meer ontvangt.

  • 2.

    Het college ziet geheel of gedeeltelijk van terugvordering af, indien er sprake is van dringende redenen. Van dringende redenen is sprake in zeer bijzondere, individuele omstandigheden.

  • 3.

    Het college ziet af van terugvordering voor zover:

    • a.

      de gemeente nadat de belanghebbende een signaal heeft afgegeven waaruit het college had moeten begrijpen dat de bijstand tot een te hoog bedrag of ten onrechte wordt betaald, is doorgegaan met het, tot een te hoog bedrag of ten onrechte, verstrekken van bijstand en

    • b.

      de terugvordering betrekking heeft op een periode langer dan zes maanden nadat de belanghebbende dat signaal heeft afgegeven.

Deze regel geldt niet in het geval de bijstand tot een te hoog bedrag of ten onrechte is betaald als gevolg van schending van de inlichtingenplicht ex artikel 17 Participatiewet.

De regel van het derde lid, wordt in onderstaand schema aan de hand van een voorbeeld toegelicht:

afbeelding binnen de regeling

3. Kosten van terugvordering

In artikel 58 vijfde lid Participatiewet is opgenomen de bevoegdheid om de vordering te verhogen met de op de terugvordering betrekking hebbende kosten. Het college maakt van deze bevoegdheid geen gebruik.

4. Bruteren

In artikel 58 vijfde lid Participatiewet is opgenomen de bevoegdheid om de krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 over de bijstand af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen, alsmede de vergoeding bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet terug te vorderen. Het zogenaamde bruteren.

Het college bruteert alleen als de terugvordering is ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht ex artikel 17 Participatiewet. Bij deze vorderingen wordt ook niet afgezien van bruteren.

Als het terug te vorderen bedrag is verstrekt in een eerder kalenderjaar dan het huidige, wordt meteen besloten tot bruteren. Als het terug te vorderen bedrag is verstrekt in het huidige kalenderjaar, wordt in het volgende kalenderjaar besloten tot brutering.

5. Kwijtschelding van vorderingen

Onder omstandigheden is het college bevoegd om een openstaande vordering kwijt te schelden. Hierbij kunnen drie situaties worden onderscheiden:

  • -

    Vorderingen die niet voortvloeien uit een schending van de inlichtingenplicht van artikel 17 van de Participatiewet (zie 5.1);

  • -

    Vorderingen die voortvloeien uit een schending van de inlichtingenplicht van artikel 17 van de Participatiewet (zie 5.2);

  • -

    Vorderingen die bestaan uit een bestuurlijke boete (zie 5.3);

  • -

    Medewerking aan een schuldregeling (zie 5.4).

5.1 Vordering niet zijnde schending inlichtingenplicht

  • 1.

    Het college ziet ambtshalve geheel of gedeeltelijk af van verdere terugvordering als de belanghebbende gedurende 36 maandtermijnen naar vermogen op de vordering heeft afgelost.

Voorbeeld

afbeelding binnen de regeling

  • 2.

    Het college ziet ambtshalve geheel of gedeeltelijk af van terugvordering als de belanghebbende gedurende 36 maandtermijnen, vanwege het ontbreken van een aflossingscapaciteit, geen betalingen heeft kunnen verrichten en het niet aannemelijk is dat hij dit nog zal kunnen gaan doen.

  • 3.

    Als de belanghebbende aanbiedt om een bedrag van ten minste 50 % van de (restant)schuld in één keer af te lossen ziet het college af van verdere terugvordering indien:

    • a.

      de belanghebbende bij reguliere aflossing van de vordering of door middel van beslag op uitkering, inkomen en/of (on)roerende goederen van de belanghebbende en/of van degene met wie hij in gemeenschap van goederen is gehuwd of een geregistreerd partnerschap is aangegaan, naar alle waarschijnlijkheid minder kan aflossen dan het voorgestelde afkoopbedrag of,

    • b.

      de belanghebbende zich naar alle waarschijnlijkheid zal weten te onttrekken aan de invorderingsmogelijkheid van de gemeente zoals bij voorgenomen vertrek naar het buitenland.

  • 4.

    Indien een vordering betrekking heeft op teruggevorderde leenbijstand die verstrekt is op grond van artikel 48 van de Participatiewet volgt, in afwijking van de leden 1 tot en met 3, kwijtschelding als voldaan is aan een van de situaties genoemd in artikel 5.2 lid 1 a tot en met d.

5.2 Vordering schending inlichtingenplicht

  • 1. Artikel 58 lid 7 geeft het college de bevoegdheid om in een aantal situaties af te zien van terugvordering of verdere terugvordering van fraudevorderingen. Het college maakt van deze bevoegdheid gebruik door in de volgende situaties ambtshalve af te zien van (verdere) terugvordering:

    • a.

      de belanghebbende heeft gedurende 120 maandelijkse termijnen volledig aan zijn betalingsverplichtingen voldaan;

    • b.

      de belanghebbende heeft gedurende 120 maandelijkse termijnen niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen voldaan, maar betaalt alsnog het achterstallige bedrag inclusief rente en kosten;

    • c.

      de belanghebbende heeft gedurende 120 maandelijkse termijnen geen betalingen verricht en het is niet aannemelijk dat hij deze nog op enig moment zal gaan verrichten;

    • d.

      de belanghebbende heeft gedurende 60 maandelijkse termijnen aan zijn betalingsverplichting voldaan lost 50% van het restbedrag in één keer af.

  • 2. Het college ziet onder voorwaarden geheel of gedeeltelijk af van verdere terugvordering van fraudevorderingen, die niet vallen onder de reikwijdte van artikel 60c van de Participatiewet, bij het succesvol afronden van een schuldsaneringstraject in het kader van een minnelijke schuldregeling. De voorwaarden zijn:

    • a.

      De fraudevordering moet bij de voltooiing van het schuldsaneringstraject ouder dan vijf jaar zijn, waarbij de termijn van vijf jaar aanvangt op de datum van het door middel van een besluit bekendmaken van de vordering aan de belanghebbende.

    • b.

      Als de fraudevordering bij de voltooiing van het schuldsaneringstraject jonger dan vijf jaar is, moet de vordering niet meer bedragen dan 25% van de totale schuldenlast van de belanghebbende.

  • 3. Het college kan een besluit tot kwijtschelding intrekken als blijkt dat de belanghebbende het college voor, tijdens of na de looptijd van de terugbetaling voorzien heeft van onjuiste of onvolledige informatie en de juiste of volledige informatie had geleid tot een andere terugbetalingsverplichting of tot geen kwijtschelding.

5.3 Vorderingen die bestaan uit een bestuurlijke boete

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid op grond van artikel 18a lid 13 Participatiewet om een bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden als voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a. belanghebbende heeft een verzoek tot kwijtschelding van de bestuurlijke boete ingediend; en

  • b. belanghebbende heeft binnen 1 jaar na het opleggen van de boete niet opnieuw de inlichtingenplicht geschonden; en

  • c. er is geen sprake van opzet of grove schuld bij de opgelegde boete; en

  • d. er is sprake van medewerking van het college aan een schuldregeling.

Als aan één van de voorwaarden niet is voldaan of de schuldregeling niet succesvol wordt doorlopen, kan de bestuurlijke boete niet (geheel of gedeeltelijk) worden kwijtgescholden. Dit betekent dat de bestuurlijke boete niet eerder dan één jaar na het besluit waarin de boete is opgelegd kan worden kwijtgescholden (tenzij deze kwijtschelding is verleend onder opschortende voorwaarde). Voor de uitwerking van de begrippen opzet en grove schuld wordt verwezen naar de Beleidsregels Bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW/IOAZ 2024.

5.4 Medewerking schuldregeling

Door het college wordt geen medewerking verleend aan een schuldregeling indien een vordering is ontstaan door het opzettelijk of door grove schuld niet of niet behoorlijke nakomen door de belanghebbende van de inlichtingenplicht ex artikel 17 Participatiewet en hiervoor een bestuurlijke boete is opgelegd, dan wel met betrekking tot het niet of niet behoorlijk nakomen van die verplichtingen aangifte is gedaan op grond van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze medewerking leidt tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van deze vordering. Dit vloeit dwingend voort uit artikel 60c van de Participatiewet.

Medewerking aan een schuldregeling is alleen mogelijk in de vorm van het (tijdelijk) opschorten van de incasso. Dit gebeurt alleen onder de voorwaarde dat na het aflopen van de schuldregeling het restant alsnog betaald moet worden.

Voor de uitwerking van de begrippen opzet en grove schuld wordt verwezen naar de Beleidsregels Bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW/IOAZ 2024.

6. Matiging van terugvordering

Bij terugvordering in de situatie als bedoeld in artikel 59 lid 2 Participatiewet hanteert het college de volgende regel:

  • a.

    In het geval een belanghebbende heeft samengewoond met een partner en beiden waren gedurende de periode van de verzwegen samenwoning uitkeringsgerechtigden, wordt de terugvordering gematigd tot het verschil tussen de aan beiden verstrekte uitkeringen naar de norm alleenstaande (ouders) en de norm gehuwden waar beiden recht op zouden hebben gehad.

  • b.

    Bij het aanwezig zijn van in aanmerking te nemen, verzwegen, vermogensbestanddelen matigt het college de terugvordering tot het netto bedrag waarmee de waarde van het vermogensbestanddeel het vrij te laten vermogen ex. art 34 derde lid Participatiewet gedurende de gehele periode van schending inlichtingenplicht overtreft. Hierbij wordt het vrij te laten vermogen aangehouden zoals dat gold op het moment van het verkrijgen van het in aanmerking te nemen vermogensbestanddeel.

7. Invordering

  • 1.

    Het college ziet geheel af van invordering als het terug te vorderen bedrag minder dan € 200 netto per kalenderjaar bedraagt en de belanghebbende geen uitkering meer ontvangt.

  • 2.

    Uitgangspunt is dat het verschuldigde bedrag in één keer binnen 30 dagen na de beschikkingsdatum, aan het college wordt terugbetaald.

  • 3.

    Voor wat betreft het bepalen van de aflossingscapaciteit hanteert het college in de volgende situaties de volgende regels, in afwijking van de uitgangspunten van de beslagvrije voet:

    • a.

      De aflossingscapaciteit voor het terugbetalen van een vordering, niet zijnde vorderingen ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht ex artikel 17 Participatiewet, wordt bij belanghebbenden die uitstromen naar werk, op 5% van de toepasselijke bijstandsnorm vastgesteld gedurende 1 jaar na uitstroom. Dit wordt beschouwd als aflossing naar vermogen.

    • b.

      De aflossingscapaciteit voor het terugbetalen van een vordering niet zijnde vorderingen ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht ex artikel 17 Participatiewet, wordt bij belanghebbende die geen uitkering meer ontvangt (anders dan door uitstroom naar werk), vastgesteld op 50% van het positieve verschil tussen het besteedbaar inkomen per maand (inclusief vakantiegeld) en de toepasselijke bijstandsnorm. Dit bedrag wordt vermeerderd met de aflossingscapaciteit van 5% behorend bij de toepasselijke bijstandsnorm.

    • c.

      De aflossingscapaciteit voor het terugbetalen van een vordering die is ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht ex artikel 17 Participatiewet, wordt bij belanghebbende die geen uitkering meer ontvangt, vastgesteld op 50% van het positieve verschil tussen het besteedbaar inkomen per maand (inclusief vakantiegeld) en de toepasselijke bijstandsnorm. Dit bedrag wordt vermeerderd met de aflossingscapaciteit van 10% behorend bij de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 4.

    Waar het verrekenen van een vordering met de maandelijkse bijstand mogelijk is, zal het college van deze bevoegdheid gebruik maken.

8. Invorderingsvolgorde bij verrekening

In het geval er bij een uitkeringsgerechtigde sprake is van meerdere vorderingen en/of boetes hanteert het college de volgende regels als het gaat om de volgorde van de inning van vorderingen en boetes door middel van verrekening.

Uitgangspunt is dat bij samenloop van meerdere vorderingen op de oudste vordering als eerste moet worden afgelost.

In het geval de oudste vordering geen fraudevordering is en er een fraudevordering is die dateert van voor de invoering van de Wet aanscherping is de aflossingscapaciteit 5% van de toepasselijke bijstandsnorm. Het aflossingsbedrag wordt voor de helft aangewend voor de aflossing van de oudste niet fraudevordering en voor de andere helft ter aflossing van de fraudevordering.

In het geval de oudste vordering geen fraudevordering is en er een fraudevordering ontstaat na de invoering van de Wet aanscherping is de aflossingscapaciteit 5 % van de toepasselijke bijstandsnorm. In dat geval kan er ook sprake zijn van een bestuurlijke boete. Het aflossingsbedrag wordt voor de helft aangewend voor de aflossing van de oudste niet fraudevordering en voor de andere helft ter aflossing van de boete.

In het geval er geen oudere vorderingen zijn en er ontstaat een fraudevordering waarbij ook een boete is opgelegd wordt de aflossingscapaciteit van 5% van de toepasselijke bijstandsnorm aangewend ter aflossing van de boete. Daar waar gesproken wordt aflossingsvolgorde van vorderingen en boetes heeft die volgorde ook betrekking op de op die vordering of boete betrekking hebbende incassokosten.

9. Aanmaningstermijn

Artikel 8 van de Verordening bestuurlijke geldschulden regelt in het eerste lid dat, in afwijking van artikel 4:112 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht de aanmaningstermijn voor vorderingen, die zijn ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht ex artikel 17 van de Participatiewet, de aanmaningstermijn vijf dagen is.

Het tweede lid geeft een bestuursorgaan de bevoegdheid ook voor andere situaties de aanmaningstermijn in afwijking van artikel 4:112 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht op vijf dagen te stellen. Van deze bevoegdheid maakt het college als volgt gebruik: bij alle openstaande vorderingen, dus ook die niet zijn ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht ex artikel 17 van de Participatiewet, wordt de aanmaningstermijn op vijf dagen gesteld.

10. Inwerkingtreding en overgangsrecht

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2024 onder gelijktijdige intrekking van de Beleidsregels Terug- en invordering Participatiewet 2022.

  • 2.

    Terugvorderingsprocedures en invorderingsprocedures die zijn aangevangen onder de werking van de Beleidsregels Terug- en Invordering Participatiewet 2022 worden conform de beleidsregels van 2024 afgehandeld, tenzij dat nadeliger uitpakt voor de belanghebbende.

  • 3.

    Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als: Beleidsregels Terug- en invordering Participatiewet gemeente Nijmegen 2024.

Ondertekening

Aldus besloten door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Nijmegen, op 19 december 2023

De gemeentesecretaris,

A.P.W. van de Klift

De burgemeester,

H.M.F. Bruls