Nadere regels jeugdhulp gemeente Delft 2024

Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Intitulé

Nadere regels jeugdhulp gemeente Delft 2024

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft,

gelet op de Jeugdwet en gelet op in ieder geval de artikelen 1.2, 1.3, 4.1, 4.2 en 5.1 van de Verordening jeugdhulp gemeente Delft 2024;

overwegende dat:

  • het noodzakelijk is Nadere regels te stellen ten aanzien van de wijze waarop de hoogte van het persoonsgebonden budget (pgb) wordt vastgesteld;

  • het noodzakelijk is te regelen welke individuele voorzieningen en overige voorzieningen beschikbaar zijn.

  • het noodzakelijk is te regelen hoe de indiening van een aanvraag voor een individuele voorziening via een persoonsgebonden budget verloopt, de registratie, gespreksvoorbereiding, het te voeren gesprek met de jeugdige en/of diens wettelijk vertegenwoordiger en de toekenning van een individuele voorziening via een persoonsgebonden budget.

deze Nadere regels zijn een uitwerking van de Verordening jeugdhulp gemeente Delft 2024 en vormen samen met de genoemde verordening en het Financieel besluit de basis van de wijze waarop de gemeente Delft de Jeugdwet uitvoert.

besluit de volgende Nadere regels vast te stellen:

Nadere regels jeugdhulp gemeente Delft 2024

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen en definities zoals vermeld in artikel 1.1. van de Jeugdwet en artikel 1.1 van de Verordening jeugdhulp gemeente Delft 2024 zijn onverkort van toepassing.

  • 2. Aanvullend wordt in deze Nadere regels verstaan onder:

    • afstand: afstand tussen de woning of schoollocatie naar de locatie voor jeugdhulp in de vorm van een individuele voorziening, gemeten langs de kortste voor de jeugdige voldoende begaanbare en veilige weg;

    • beschikking: beschikking waarin genoemd wordt de looptijd, aantal uren/dagdelen, prijs, totale kosten, zorgvraag, wie de zorgverlener is en welke ondersteuning/zorg verleend wordt op basis van de wettelijke bepaling (wetsregel);

    • budgetbeheerder: wettelijk vertegenwoordiger van de budgethouder wanneer de budgethouder minderjarig of handelingsonbekwaam is. De budgetbeheerder moet een familielid zijn tot maximaal de tweede graad of een aantoonbare relatie hebben met de vertegenwoordiger zoals een pleegouder of jeugdbeschermer van een gecertificeerde instelling;

    • budgetplan: plan ten behoeve van besteding van het persoonsgebonden budget;

    • college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft;

    • informele zorgverlener: zorgverlener vanuit de naaste familie of het eigen sociale netwerk met wie budgethouder een sociale relatie onderhoudt;

    • sociale netwerk: personen uit de huiselijke kring en andere personen waarmee een sociale relatie wordt onderhouden die vanuit het persoonsgebonden budget betaald worden voor zorg die zij verlenen aan de budgethouder;

    • Sociale Verzekeringsbank (SVB): de sociale verzekeringsbank voert de volksverzekeringen uit zoals AOW, Kinderbijslag en tevens de pgb regeling;

    • vaktherapie: onder vaktherapie vallen de volgende behandelvormen: beeldende therapie, danstherapie, dramatherapie, muziektherapie, speltherapie, integratieve therapie, psychomotorische therapie en therapie met dieren;

    • verordening: Verordening jeugdhulp gemeente Delft 2024;

    • vervoer: Het noodzakelijk vervoer van een jeugdige van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden;

    • VOG: verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens;

    • wet: Jeugdwet;

    • zorgovereenkomst: een contract tussen de budgethouder en zijn of haar zorgverlener waarin de afspraken over de zorg, de werktijden en de vergoeding of loon zijn opgenomen. Het is de basis voor het dienstverband met de zorgverlener of de opdracht aan de zorgverlener. Een budgethouder moet één zorgovereenkomst per zorgverlener afsluiten, ook als hij de zorgverlener uit meerdere budgetten betaalt;

    • zorgverlener: gekwalificeerde zorg- of hulpverlener of zorginstelling die zorg via het pgb levert aan de budgethouder.

HOOFDSTUK 2 INDIVIDUELE VOORZIENINGEN

Artikel 2.1 Vaktherapie

  • 1. Het college verstrekt geen individuele jeugdhulpvoorziening voor vaktherapie, tenzij dit een onderdeel is van een multidisciplinaire geneeskundige behandeling in het kader van de geneeskundige ggz.

  • 2. Voor enkel vaktherapie kan geen individuele jeugdhulpvoorziening worden verstrekt en wordt verwezen naar de aanvullende zorgverzekering.

  • 3. Bij de inzet van vaktherapie is registratie bij de Stichting Register Vaktherapeutische Beroepen (SRVB) voor de vaktherapeut verplicht.

Artikel 2.2 Zwemles

  • 1. Indien privézwemlessen onvoldoende zijn en de jeugdige extra begeleiding tijdens de zwemles nodig heeft, kan jeugdhulp enkel worden ingezet voor de extra begeleiding. Zwemles en zwemleskosten komen niet in aanmerking voor vergoeding.

Artikel 2.3 Kindercoaching

  • 1. Het college vergoedt geen individuele voorziening in de vorm van kindercoaching door niet SKJ geregistreerde professionals. Indien ouders gebruik willen maken van kindercoaching dienen zij zelf de kosten te dragen.

Artikel 2.4 Residentiële hulp in de vorm van respijtzorg

  • 1. Een individuele voorziening in de vorm van respijtzorg (kortdurend verblijf) wordt ingezet indien de respijtzorg een onderdeel is van een bredere jeugdhulpinzet.

  • 2. Een individuele voorziening in de vorm van respijtzorg (kortdurend verblijf) wordt ook ingezet indien er sprake is van noodzakelijke tot permanent toezicht en of een risico op uithuisplaatsing.

Artikel 2.5 Echtscheidingsproblematiek

  • 1. Ouders met echtscheidingsproblematiek kunnen gebruik maken van vrij toegankelijke voorzieningen om de situatie te verbeteren, waaronder:

    • a.

      inloopspreekuur voor vragen en advies over een scheiding;

    • b.

      trainingen voor ouder(s) en of kinderen van gescheiden ouders;

    • c.

      ondersteunende gesprekken met een professional;

    • d.

      Buddy voor kinderen van gescheiden ouders.

  • 2. De rechtbank kan, in afstemming met en met toestemming van ouder(s) of jeugdigen en betrokken zorgaanbieders, het college verzoeken tot inzet van een individuele voorziening middels een proces verbaal. Indien ouders geen toestemming verlenen, niet meewerken aan die hulp, vroegtijdig stoppen met de hulp, of indien de hulp te weinig effect heeft, bericht de zorgaanbieder dit aan de rechtbank voor verdere vervolg.

HOOFDSTUK 3 INDIVIDUELE VOORZIENING IN DE VORM VAN VERVOER

Artikel 3.1 Uitgangspunt verantwoordelijkheid van jeugdige en/of zijn ouder(s)

  • 1. Van jeugdige en/of zijn ouder(s) wordt verwacht dat zij zelf en/of met behulp van hun sociale netwerk, zorgdragen voor vervoer van en naar jeugdhulp. Als jeugdige en/of zijn ouder(s) niet in staat zijn het vervoer te organiseren of wel in staat zijn, maar er sprake is van bovengebruikelijke hulp kan een vervoersvoorziening toegekend worden in de gevallen bedoeld als in hoofdstuk 3 van deze Nadere regels.

  • 2. Onder de verantwoordelijkheid van jeugdige en of zijn ouder(s) wordt in elk geval verstaan dat:

    • a.

      de jeugdige zelfstandig of onder begeleiding van ouder(s) of het sociale netwerk reist naar de jeugdhulplocatie. Indien dit met openbaar vervoer is, bedraagt de reistijd voor een enkele reis tussen in- en uitstaphalte of station minder dan 90 min;

    • b.

      de jeugdige in staat is om binnen afzienbare tijd zelfstandig leert te reizen

    • c.

      de ouder(s) of het sociale netwerk in staat is de jeugdige te brengen en halen met gemotoriseerd vervoer;

    • d.

      de jeugdhulpaanbieder de jeugdhulp verplaatst naar het verblijfadres van de jeugdige.

  • 3. Bij een jeugdige die wel zelfstandig kan reizen kan het in specifieke gevallen, als bedoeld in artikel 3.3 van deze regels, gaan om bovengebruikelijke hulp.

  • 4. Het niet kunnen betalen van vervoer kan niet worden aangemerkt als een beperking in de zelfredzaamheid.

Artikel 3.2 Doelgroep

  • 1. Vervoer is alleen van toepassing als het gaat om een vervoersvraag voor:

    • a.

      een jeugdige die een indicatie heeft voor een individuele voorziening jeugdhulp,

    • b.

      vervoer van en/of naar een jeugdhulplocatie,

    • c.

      het geval er geen recht bestaat op vervoer van de voorliggende voorziening leerlingenvervoer naar de jeugdhulplocatie.

  • 2. In de praktijk kan er een samenloop zijn met leerlingenvervoer. Vanuit het leerlingenvervoer kunnen jeugdigen in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening van huis naar school en van school naar huis. De vraag voor vervoer zal meestal tegelijk met een aanvraag voor een individuele voorziening aan de orde zijn en wordt meegenomen in het besluit. Het is echter mogelijk de vervoersvoorziening later toe te kennen, als zich na verloop van tijd een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid voordoen. Deze beperkingen hoeven geen relatie met de jeugdhulp te hebben.

  • 3. De voorziening wordt toegekend vanaf de datum dat de jeugdhulp in de toekomst zal starten. Verstrekking met terugwerkende kracht, voor de datum van de aanvraag en toekenning, is niet mogelijk.

Artikel 3.3 Criteria

  • 1. De jeugdige kan in aanmerking komen voor een individuele voorziening in de vorm van vervoer indien;

    • a.

      door het college het risico wordt gesignaleerd dat de jeugdige niet kan deelnemen aan de noodzakelijke jeugdhulp op locatie als de vervoersvoorziening niet toegewezen wordt en

    • b.

      sprake is van medisch vervoer (ziekenvervoer) dat redelijkerwijs niet door ouder(s) of het netwerk kan worden geboden of waarbij ouder(s) en het netwerk niet beschikken over het benodigde vervoersmiddel, de benodigde medische apparatuur of de benodigde medische of verpleegkundige vaardigheden. Een medische noodzaak kan vastgesteld worden middels een medische verklaring van een arts of medisch specialist. De noodzaak tot medisch vervoer hoeft geen relatie te hebben met de noodzaak tot jeugdhulp. Jeugdigen die in aanmerking komen voor zittend ziekenvervoer vallen niet onder de Jeugdwet, maar onder de Wet langdurige zorg.

  • 2. De jeugdige kan tevens in aanmerking komen voor een individuele voorziening in de vorm van vervoer indien door het college het risico wordt gesignaleerd dat de jeugdige niet kan deelnemen aan de noodzakelijke jeugdhulp op locatie als de vervoersvoorziening niet toegewezen wordt en sprake is van:

    • a.

      beperkingen in de zelfredzaamheid die te maken hebben met leeftijd, stoornis, beperking of ziekte, die tijdelijk of chronisch van aard kan zijn en;

    • b.

      minimaal acht contactmomenten op de jeugdhulplocatie per maand en;

    • c.

      een afstand voor een enkele reis naar de jeugdhulplocatie minimaal zes kilometer bedraagt, volgens de ANWB-routeplanner voor de kortste, veilige route, ongeacht het vervoersmiddel of de route die feitelijk wordt gebruikt.

Artikel 3.4 Goedkoopst adequate vervoersvoorziening

  • 1. Een individuele voorziening in de vorm van vervoer wordt toegekend over de afstand tussen de woning en/of schoollocatie van de jeugdige en de dichtstbijzijnde adequate voorziening jeugdhulp.

  • 2. In het geval dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) ervoor kiezen de jeugdhulp te betrekken van een aanbieder die de hulp verder weg biedt, dan komen de meerkosten hiervan, de (hogere) vervoerskosten, voor eigen rekening.

HOOFDSTUK 4 AFBAKENING JEUGDHULP

Artikel 4.1 Eigen kracht

  • 1. Eigen kracht omvat in ieder geval de mogelijkheden van ouders zelf, de gebruikelijke hulp, het aanspreken van een aanvullende verzekering, de inzet van vrijwilligers of mensen uit het sociale netwerk. Het gebruik van eigen kracht betekent ook dat de jeugdige en/of een ouder zelf voorziet in de kosten. Gebruik maken van eigen kracht betekent dat eerst een beroep op zorgverlof wordt gedaan en de kosten voor reguliere oppas/kinderopvang door ouders zelf gedragen worden.

  • 2. Het onderzoek naar eigen kracht gebeurd aan de hand van de volgende vragen:

    • a.

      Zijn de ouder(s) in staat de noodzakelijke hulp te bieden?

    • b.

      Zijn de ouder(s) beschikbaar om de noodzakelijke hulp aan hun kind te bieden?

    • c.

      Levert het bieden van de noodzakelijke hulp door ouder(s) geen overbelasting op?

Artikel 4.2 Gebruikelijke hulp

  • 1. Ouders zijn zelf verantwoordelijk voor het verzorgen en naar eigen inzicht opvoeden van hun kinderen.

  • 2. De zorgplicht van ouders strekt zich uit over verzorging, begeleiding en opvoeding die de ouders, onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, behoren te geven aan een kind. Dit geldt ook voor de ‘zorg’ bij kortdurende ziekte. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp voor het kind over.

  • 3. Bij de beoordeling van gebruikelijke hulp wordt gekeken naar:

    • a.

      de opgroeiproblemen;

    • b.

      de leeftijd en ontwikkelingsfase van de jeugdige;

    • c.

      de capaciteiten van de ouders (waaronder ouderproblematiek en gezinsfactoren).

  • 4. Voor jeugdigen geldt dat er een bandbreedte is in het normale ontwikkelingsprofiel. Ook tussen jeugdigen van dezelfde leeftijd zonder behoefte aan jeugdhulp kan de omvang van de hulp dan wel zorg (per dag) verschillen.

  • 5. Gebruikelijke hulp voor jeugdigen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een ouder. In het geval dat ouders gescheiden zijn, kan het college ook rekening houden met de ouder waar de jeugdige niet woonachtig is. In geval van co-ouderschap wordt voor beide ouders beoordeeld of sprake is van gebruikelijke hulp.

  • 6. Of er sprake is van gebruikelijke hulp wordt bepaald op basis van de punten onder lid 1 tot en met 5 én de indicatiewijzer van het CIZ (2014)1.

Artikel 4.3 Bovengebruikelijke

  • 1. Bij bovengebruikelijke hulp gaat het om hulp en zorg die substantieel intensiever is dan wat gemiddeld gebruikelijk is bij jeugdigen van dezelfde leeftijd.

  • 2. Bij bovengebruikelijke hulp wordt van ouders verwacht dat zij vergaande aanpassingen doen om hun kind gezond en veilig te laten opgroeien.

  • 3. Het college kan een voorziening verstrekken voor bovengebruikelijke hulp naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek naar de eigen kracht van ouder(s) zoals beschreven in artikel 4.1 lid 2 van deze regels.

  • 4. Of er sprake is van bovengebruikelijke hulp wordt bepaald op basis van artikel 4.2, lid 1 en 2 van dit artikel én de indicatiewijzer van het CIZ (2014).

Artikel 4.4 Sociaal netwerk

  • 1. Hulp uit het sociaal netwerk is hulp die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan de jeugdige en/of zijn ouder(s). Tot het sociale netwerk worden gerekend de personen uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt.

  • 2. Als personen uit het sociale netwerk de jeugdige en/of zijn ouder(s) kunnen bijdragen aan het verminderen of oplossen van de problematiek, is er sprake van 'eigen kracht'.

  • 3. Van een ouder wordt verwacht dat hij een beroep doet op zijn sociale netwerk alvorens een aanvraag in te dienen voor een individuele voorziening. Het benutten van de eigen kracht van het gezin en diens netwerk gaat voor op het inzetten van (andere) professionals.

Artikel 4.5 Overige voorzieningen

  • 1. Een overige voorziening is een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning.

  • 2. Indien een overige voorziening voorziet in de nodige ondersteuning, hulp en zorg, wordt geen individuele voorziening verstrekt.

Artikel 4.6 Afbakening Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)

  • 1. Begeleiding en dagbesteding is zowel een voorziening in de Jeugdwet als in de Wmo 2015. De jeugdige onder 18 jaar komt in aanmerking voor deze voorziening op grond van de Jeugdwet. Bij 18 jaar of ouder komt de jeugdige in aanmerking voor dezelfde voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning, hierbij is een eigen bijdrage verschuldigd.

Artikel 4.7 Afbakening Wet langdurige zorg (Wlz)

  • 1. Voor Jeugdwet geldt dat het college geen voorzieningen hoeft te treffen als er aanspraak mogelijk is op de Wlz. Dit geldt ook wanneer de jeugdige weigert een voorziening op grond van de Wlz aan te vragen.

  • 2. Bij een specialistische ggz behandeling of gesloten jeugdhulp die geen integraal onderdeel uitmaakt van de Wlz-behandeling, bij pleegzorg of vervoer naar de jeugdhulplocatie (niet zijnde de Wlz locatie), kan jeugdhulp naast de Wlz worden geboden.

Artikel 4.8 Afbakening Zorgverzekeringswet (Zvw)

  • 1. Het college vergoedt geen hulp die valt onder de Zvw.

  • 2. Indien de jeugdige en/of zijn ouder(s) aanvullend verzekerd zijn en de aanvullende pakketten de kosten dekken, komen deze kosten niet in aanmerking voor vergoeding vanuit de Jeugdwet.

  • 3. Persoonlijke verzorging kan zowel vallen onder de Jeugdwet, Zvw als de Wmo. Persoonlijke verzorging dat betrekking heeft op de algemene dagelijkse levensverrichtingen valt onder de Jeugdwet.

Artikel 4.9 Afbakening Wet Passend Onderwijs

  • 1. Het college biedt op verschillende manieren hulp in de scholen, bijvoorbeeld door inzet van preventieve producten, de contactpersoon van Delft Support, en inzet van de jeugdgezondheidszorg op het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs.

  • 2. Het pedagogisch klimaat en de pedagogische vaardigheden van leerkrachten zijn de verantwoordelijkheid van de school en het samenwerkingsverband Passend Onderwijs waar de school deel van uitmaakt. Het samenwerkingsverband heeft de expertise in huis om de leerkrachten en waar nodig leerlingen te ondersteunen.

  • 3. Ondersteuning die primair gericht is op het volgen van onderwijs, het doorlopen van het onderwijsprogramma en gericht is op het leerproces (bijvoorbeeld een intelligentieonderzoek), valt onder de verantwoordelijkheid van school. Ondersteuning die nodig is om onderwijsdoelen te behalen wordt niet door het college vergoed in het kader van de jeugdwet.

  • 4. Het college vergoedt geen ondersteuning gericht op het volgen van onderwijs en het verder helpen van een leerling in zijn onderwijsontwikkeling, waaronder:

    • a.

      ondersteuning die gericht is op het aanpakken van leerproblemen.

    • b.

      observatie, (intelligentie)onderzoek;

    • c.

      het aanschaffen van aangepast lesmateriaal (bijvoorbeeld pictogrammen of braille leerboeken);

    • d.

      remedial teaching, ondersteuning bij het aanleren van schoolse vaardigheden;

    • e.

      begeleiding bij dyslexie, niet zijnde ernstige dyslexie;

    • f.

      dyscalculie;

    • g.

      sociale vaardigheidstraining;

    • h.

      cogmed, training ten behoeve van het vergroten van het werkgeheugen en het concentratievermogen;

    • i.

      kindcoaching.

Artikel 4.10 Afbakening Wet op de Kinderopvang

  • 1. Als opvang nodig is, uitsluitend omdat de ouders niet beschikbaar zijn, dan biedt het college daarvoor geen individuele voorziening vanuit de Jeugdwet.

  • 2. Ouders zorgen zelf voor buitenschoolse opvang, een kinderdagverblijf of een gastouder en voor de bekostiging hiervan.

  • 3. Inden een jeugdige opgroei- en/of psychische problemen en stoornissen heeft, kan daarvoor noodzakelijke begeleiding tijdens de opvang op grond van de Jeugdwet geboden worden.

Artikel 4.11 Afbakening Leerplichtwet

  • 1. Dagbesteding in het kader van de Jeugdwet vindt plaats indien het leerplichtige kind een vrijstelling van het volgen van onderwijs heeft. Indien geen vrijstelling is geldt de zorgplicht van de school.

HOOFDSTUK 5 PERSOONSGEBONDEN BUDGET JEUGDHULP

Artikel 5.1 Toegang tot jeugdhulp in de vorm van een persoonsgebonden budget

Een jeugdige en/of zijn ouder(s) kunnen conform artikel 2.1 van de verordening een hulpvraag melden bij het college, na het onderzoek kan de uitkomst zijn dat er hulp in de vorm van een pgb wordt ingezet.

Artikel 5.2 Aanvraag voor een pgb en gespreksprocedure

  • 1. De aanvraag voor een persoonsgebonden budget bestaat uit het ondersteuningsplan en het budgetplan.

  • 2. Het college voert het onderzoek conform artikel 2.2 van de verordening als volgt uit;

    • a.

      de jeugdige en/of zijn ouder(s) voeren conform artikel 2.2, derde lid, sub g, van de verordening een gesprek met het college over een mogelijk pgb aanvraag. In dit gesprek wordt gezamenlijk bepaald of het passend is om een pgb aanvraag in te dienen. Jeugdige en/of zijn ouder(s) ontvangen een informatieblad over het pgb;

    • b.

      jeugdige en/of zijn ouder(s) kiezen een budgetbeheerder;

    • c.

      het college neemt op basis van het gesprek een besluit over de geschiktheid van de budgetbeheerder. De geschiktheid van de budgethouder wordt beoordeeld conform het vierde lid van dit artikel;

    • d.

      de budgetbeheerder vult het budgetplan in en kiest een zorgverlener. De desbetreffende gekwalificeerde zorg- of hulpverlener vult de Verklaring omtrent Kwaliteit in.

    • e.

      op basis van de Verklaring omtrent Kwaliteit, beoordeelt het college of de kwaliteit van de beoogde pgb-hulp voldoet aan artikel 8.1.1 lid 2 sub c van de Jeugdwet en artikel 5.1 lid 6 van de verordening.

    • f.

      voor de betaling van het pgb dient een zorgovereenkomst te worden overlegd die voldoet aan de eisen van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) waaruit duidelijk blijkt welke prestatie en tegen welke vergoeding de zorgverlener of persoon gaat leveren gedurende de looptijd van het pgb;

    • g.

      het college besluit op basis van het budgetplan of de aanvraag wordt goedgekeurd. De overweging die tot het besluit hebben geleid worden gedeeld met de jeugdige en/of zijn ouder(s);

    • h.

      het college geeft bij goedkeuring en afwijzing van de aanvraag een beschikking af.

  • 3. Voor het opstellen van het onder lid 1 benoemde budgetplan wordt door het college een format beschikbaar gesteld.

  • 4. De geschiktheid van de budgetbeheerder wordt bepaald op basis van de aanwezigheid van de volgende pgb-vaardigheden. De budgetbeheerder:

    • a.

      is voldoende bekwaam om te bepalen welke ondersteuning de budgethouder nodig heeft. Overziet de eigen situatie c.q. die van de budgethouder en heeft inzicht in de zorgvraag;

    • b.

      heeft financieel inzicht en is in staat om afspraken te maken en na te komen en hier verantwoording over af te leggen aan het college;

    • c.

      is voldoende vaardig om te communiceren met betrokken partijen, zoals het college en de SVB;

    • d.

      is in staat om een overzichtelijke pgb-administratie bij te houden en zo ook toezicht te houden op de bestedingen van het pgb.

    • e.

      heeft voldoende kennis van (juridische) zaken die horen bij het zijn van werk- of opdrachtgever en/of weet bij welke instanties hierover advies en informatie ingewonnen kan worden.

    • f.

      is in staat om als werk- of opdrachtgever de zorgaanbieders aan te sturen en aan te spreken op diens functioneren.

Artikel 5.3 Informeel pgb

  • 1. In de gevallen waarin de aanbieder niet voldoet aan de in artikel 5.1 lid 6 genoemde criteria van de verordening betaalt het college een tarieven voor informeel pgb. Binnen informeel pgb worden twee typen onderscheiden:

    • a.

      persoonlijke verzorging: persoonlijke verzorging door ouder, sociaal netwerk of een oppas ter ontlasting van de ouder.

    • b.

      activering: bevorderen van ontwikkeling van sociale vaardigheden bij jeugdigen ter bevordering van de zelfredzaamheid.

  • 2. Een persoonsgebonden budget voor informele zorg vanuit het sociale netwerk wordt alleen toegekend op basis van de voorwaarden zoals genoemd in artikel 5.1 lid 4 van de verordening.

Artikel 5.4 Hoogte en tarieven pgb

  • 1. De hoogte van het persoonsgebonden budget wordt berekend aan de hand van de benodigde omvang van de individuele voorziening in uren, dagdelen, etmalen of andere eenheid, vermenigvuldigd met het tarief.

  • 2. De samenstelling van het pgb tarief is beschreven in artikel 5.2 van de verordening.

Artikel 5.5 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering of verlenging

  • 1. Een beschikking voor een persoonsgebonden budget wordt voor de periode afgegeven die noodzakelijk is met een maximum van twee jaar.

  • 2. Voordat de beschikking afloopt, verricht het college de toets op juiste of volledige gegevensverstrekking aan de hand van een evaluatie met de budgethouder en diens wettelijk vertegenwoordiger/budgetbeheerder, waarbij wordt bezien of de hulpverlening is uitgevoerd conform de doelen en prestaties zoals beschreven in het ondersteuningsplan, het budgetplan en de afspraken in de beschikking.

  • 3. Indien sprake is van juiste of volledige gegevensverstrekking kan een herhaalde aanvraag voor een persoonsgebonden budget in behandeling worden genomen gedurende acht weken voor het aflopen van de beschikking.

  • 4. De onder 2 bedoelde toets kan door het college worden vervroegd indien er signalen worden ontvangen waaruit blijkt dat de besteding van het persoonsgebonden budget niet conform het ondersteuningsplan en budgetplan is of dat er mogelijk sprake is van oneigenlijk gebruik of fraude.

Artikel 5.6 Trekkingsrecht en administratieve zaken

  • 1. De budgetbeheerder dient een zorgovereenkomst af te sluiten met zijn zorgverlener(s). Het geldbedrag wordt niet rechtstreeks op de rekening van de budgetbeheerder overgemaakt, maar op een account bij de SVB.

  • 2. De budgetbeheerder stuurt de factuur van de zorgverlener naar de SVB die het bedrag overmaakt, nadat zij een arbeidsrechtelijke toets op de werkgeversverplichtingen van de budgetbeheerder heeft gedaan. Na afloop van de verantwoordingsperiode stort de SVB het resterende deel terug naar het college.

Artikel 5.7 Controle en verantwoording

  • 1. De SVB is verantwoordelijk voor de uitvoering van de betalingen, controle op de zorgovereenkomst en de uitvoering van alle werkgeversverplichtingen. Het college is inhoudelijk verantwoordelijk, zij dient te toetsen of de gedeclareerde zorg verloopt conform doelen en werkwijze van het ondersteuningsplan en budgetplan.

  • 2. Periodiek verricht het college huisbezoeken om te evalueren of:

    • a.

      de zorgverlening verloopt conform de doelen en werkwijze zoals geformuleerd in het plan van aanpak;

    • b.

      zorgverlener(s) de zorg effectief leveren en zich houden aan de kwaliteitsafspraken;

    • c.

      budgetbeheerder alle verplichtingen nakomt.

  • 3. Bij signalen van oneigenlijk gebruik is bijzonder onderzoek mogelijk en volgt een omzetting van de indicatie naar zorg in natura of een beëindiging van zorg.

HOOFDSTUK 6 SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1 Intrekking en inwerkingtreding

  • 1. De Nadere regels persoonsgebonden budget Jeugdhulp Delft 2015 worden ingetrokken op 1 januari 2024.

  • 2. Deze Nadere regels jeugdhulp gemeente Delft 2024 treden in werking op 1 januari 2024.

Artikel 6.2 Citeertitel

Deze Nadere regels worden aangehaald als:

Nadere regels jeugdhulp gemeente Delft 2024.

Ondertekening

Aldus vastgesteld bij besluit d.d. 12 december 2023,