Zeeuwse Omgevingsvisie

Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Voorwoord

Er waait een nieuwe wind door bestuurlijk Zeeland. Een frisse bries, die het hoofd helder maakt en samenwerken op één zet. Met het coalitieakkoord ‘Samen verschil maken’, hebben we een nieuwe koers bepaald. Wind in de zeilen geeft Zeeland een steun in de rug vanuit het Rijk op het gebied van economie, onderwijs, bereikbaarheid en een toekomstbestendige industrie. Met de Zeeuwse Omgevingsvisie gaan we volle kracht vooruit, de toekomst tegemoet! Met ‘Wind in de zeilen' is een stevig pakket aan maatregelen voorhanden die gaan helpen de ambities uit deze Omgevingsvisie te realiseren.

Zeeland aantrekkelijk houden gaat niet vanzelf. Ten eerste omdat de wensen van de inwoners, bezoekers en bedrijven veranderen. Die wensen zullen in 2050 anders zijn dan nu. Ten tweede omdat er ontwikkelingen op ons afkomen die grote gevolgen zullen hebben voor onze leefomgeving. Dat we in een tijd van grote veranderingen leven was al duidelijk voordat het coronavirus begin 2020 zijn intrede deed. We zien grote veranderingen in ons klimaat, een afname van de biodiversiteit, andere wensen op het gebied van wonen en werken. Hoe gaat de toekomst er dan uitzien? Hoe ziet Zeeland er in 2050 uit en wat gaan we tot 2030 doen om dit te sturen? Kunnen we met deze visie onze kernkwaliteiten behouden of versterken?

Samen verschil maken, maar wel voor iedereen vanuit zijn eigen mogelijkheden. Dat betekent voor de één meeschrijven, voor de ander meedenken of deelnemen aan één van de gebiedstafelbijeenkomsten. We waarderen het enorm dat zoveel mensen zich hebben ingezet voor deze visie. Het is bijzonder dat het ons samen is gelukt deze Zeeuwse Omgevingsvisie te schrijven. Hartelijk dank daarvoor!

Deze Zeeuwse Omgevingsvisie is breed. Hij gaat van monumenten tot aan grote projecten, van havens tot leefbaarheid, van mobiliteit tot voorzieningen en van aanpassing aan klimaatverandering tot aan het beleid rond woningen. Zo kunt u vanaf 2022 in één document al het Zeeuwse beleid terugvinden.

Inleiding en leeswijzer

Inleiding

De naam Zeeland zegt genoeg: Zeeland is zee + land. Zeeland is land in zee.

Wie op de kaart naar de Noordzeekust kijkt, ziet van Calais tot Denemarken één lange, vloeiende lijn. In het noorden ligt evenwijdig aan de kust een rij Waddeneilanden, maar verder is die kust strak. Behalve in het zuidwesten van Nederland. Daar ligt het land in zee. Een provincie, bestaand uit kusten, zeearmen en eilanden. Maar ook: een provincie bestaand uit dammen, dijken, bruggen en een tunnel van meer dan zes kilometer lang. Een provincie zonder metropolen, waar alle kernen omgeven worden door het groen of blauw van land of water.

Land en water zijn in Zeeland onlosmakelijk met elkaar verbonden. Je kunt er niet aan voorbij gaan. Tien minuten rijden en je treft open water. Op de horizon altijd ergens de contouren van het land aan de overkant. De zee stilt onze honger en voedt de verbeelding. Schepen uit alle windstreken leggen aan in de zeehavens. Langs onze meren liggen jachthavens en vakantieparken voor onze gasten. Wie van ons heeft nooit ergens op één van onze kilometerslange stranden zelf met schep en emmertje een dijk of eiland gebouwd?

Zeeland is dynamiek. Geen gebied dat zo aan verandering onderhevig is geweest in het verleden. Oorlogen, overstromingen, ze zijn nog te zien in het landschap. De dagelijkse verandering van de kust onder invloed van eb en vloed. Denk aan de oesters, die alleen in het zuiverste water kunnen groeien. Denk aan de enorme schepen, die de Westerschelde in geloodst worden. De zomers met duizenden zee- en zonliefhebbers, worden afgewisseld door de winters waarin de elementen vrij spel hebben op de verlaten stranden.

De ligging van Zeeland is uniek. De geografie van onze provincie is allesbepalend: voor het landschap, voor onze infrastructuur en voor de economie. Die ligging biedt kansen voor innovatieve en duurzame ontwikkelingen, ruimte om te pionieren. De Zeeuwse Omgevingsvisie is het kader van waaruit we juist de kwaliteiten van Zeeland koesteren, en tegelijkertijd kansen en mogelijkheden benutten. Zo ontwikkelen we Zeeland duurzaam, zodat we klaar en ‘fit’ zijn én dat blijven voor de toekomst. De Zeeuwse Omgevingsvisie en de Zeeuwse ambities die daarin staan, geven richting aan al het provinciale beleid en de uitvoering daarvan.

Wij zijn Zeeland en de omgeving is van iedereen. Het spreekt vanzelf dat een handjevol ambtenaren niet voor heel Zeeland kan bepalen hoe het moet. Deskundigen van brancheorganisaties, belangengroepen en overheden hebben meegedacht en meegeschreven aan deze Omgevingsvisie. Via een onderzoek van HZ Kenniscentrum Zeeuwse samenleving (voorheen ZB Planbureau) zijn de Zeeuwen inhoudelijk bij deze visie betrokken. Provinciale Staten hebben uiteindelijk de Zeeuwse Omgevingsvisie vastgesteld. Nog niet eerder kwam op deze manier een provinciale visie tot stand.

Deze Omgevingsvisie kent verschillende karakters. Soms is de visie abstract en geeft grote lijnen, soms is deze concreet en duidelijk. Dat is omdat de visie verschillende doelen kent. Soms is de visie bedoeld als richtdocument voor bijvoorbeeld de overleggen met onze buren, soms is het de basis voor onze omgevingsverordening en de uitvoeringsprogramma’s of de leidraad bij het uitvoeren van het beleid. Met name Deel B van de Omgevingsvisie is de basis voor de uitvoering en de omgevingsverordening.

Leeswijzer

Er zijn verschillende routes door dit document heen. De route is afhankelijk van de vraag die u heeft en hoeveel u wilt lezen. Hieronder worden drie routes beschreven.

Route 1. Van de wereld naar Zeeland

Route 2. Wat staat er in de Zeeuwse Omgevingsvisie over ….?

Route 3. Wat wordt er geregeld?

Route 1. Van de wereld naar Zeeland (Deel A)

In hoofdstuk 1 wordt ingezoomd vanuit de Duurzame Ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties, via de Nationale Omgevingsvisie naar de uitdagingen en ambities voor Zeeland. Ook worden de Zeeuwse kernkwaliteiten beschreven. In de hoofdstukken 2 tot en met 5 worden de vier Zeeuwse ambities uitgewerkt. In hoofdstuk 6 kunt u vinden welke instrumenten door de Provincie worden ingezet om deze ambities te bereiken. In Deel B kunt u vervolgens vinden wat dit betekent voor de verschillende bouwstenen.

Route 2. Wat staat er in de Zeeuwse Omgevingsvisie over...?

In Deel B zijn 27 bouwstenen uitgewerkt voor onderwerpen die samen met onze belanghebbende partijen uit de omgeving geselecteerd zijn. Per bouwsteen beschrijven we uitgebreid de beleidsdoelstellingen voor 2030, de acties die daaraan bijdragen en welke partijen daar een rol bij spelen. Dit is dan ook de beste ingang om per onderwerp snel duidelijkheid te krijgen over ontwikkelingen en plannen. Mocht er een programma horen bij zo’n bouwsteen, dan is dat aangegeven. De bouwstenen zijn verdeeld over de vier Zeeuwse ambities. In Deel A is aangegeven wat de ambities voor 2050 zijn.

Route 3. Wat wordt er geregeld?

De Omgevingsvisie is naast het strategisch beleidsdocument voor de komende jaren ook de plaats waar de inzet van beleidsinstrumenten wordt geregeld. Om snel op te zoeken wat de provincie regelt door beleidsinstrumenten in te zetten, begint u te lezen in hoofdstuk 6 van deel A van de Omgevingsvisie. In dit hoofdstuk wordt beschreven welke middelen de provincie heeft om doelen en ambities te bereiken. In deel B staat vervolgens per bouwsteen aangegeven welke instrumenten alle betrokken partijen, inclusief de provincie, inzetten om de tussendoelen te bereiken. Soms is dat de omgevingsverordening. In de omgevingsverordening is te lezen welke regelgeving geldt. Gedrag kan ook gestimuleerd worden door het inzetten van een subsidie. In de provinciale subsidieverordening is te vinden aan welke eisen u moet voldoen om subsidie te krijgen.

Samenvatting

De Zeeuwse Omgevingsvisie is een strategische langetermijnvisie voor Zeeland en beschrijft de uitdagingen die op ons afkomen, de Zeeuwse ambities voor 2050 en tussendoelen voor 2030.

Inzoomen, de Zeeuwse Omgevingsvisie in context

De Zeeuwse Omgevingsvisie staat niet op zichzelf, net zoals Zeeland niet los te zien is van zijn omgeving. Wereldwijd hebben de landen van de Verenigde Naties de Duurzame Ontwikkelingsdoelen vastgesteld. De doelen helpen om nu en in de toekomst voor iedereen brede welvaart te bieden, dus vooruitgang op sociaal-maatschappelijk, economisch én ecologisch gebied. Het gaat dan bijvoorbeeld om de thema’s gezondheid, voorzieningen, woonomgeving, bereikbaarheid, onderwijs en arbeidsmarkt. Op nationaal niveau is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Daarin geeft het kabinet richting aan de grote opgaven waar Nederland voor staat. De NOVI stelt vier prioriteiten en geeft afwegingskaders mee voor keuzes over concrete activiteiten. Uitvoering van de NOVI vindt gebiedsgericht plaats via samenwerking in Omgevingsagenda’s. Voor Zeeland is dat de Omgevingsagenda Zuidwest.

Uitdagingen en ambities

Het gaat goed met Zeeland. De Zeeuwse woonomgeving wordt gewaardeerd, net als de natuur en waardevolle landschappen. Het midden- en kleinbedrijf (MKB), de havens, de landbouw en recreatie en toerisme zijn belangrijke pijlers voor de economie, werkgelegenheid en leefbaarheid.

Er zijn wel uitdagingen. De klimaatverandering, stijging van de zeespiegel, afname van biodiversiteit, andere bevolkingssamenstelling door vergrijzing. Deels is het de uitdaging te behouden wat er is, deels is het de uitdaging in te spelen op de ontwikkelingen die komen gaan.

Om deze uitdagingen het hoofd te bieden en tegelijkertijd te werken aan brede welvaart, beschrijft de Zeeuwse Omgevingsvisie vier Zeeuwse Ambities voor 2050.

1. Uitstekend wonen en leven in Zeeland

Ambitie voor 2050:

In 2050 is er voor ieder een passende woning beschikbaar. In de omgeving van je huis kun je je veilig voelen. Je leeft gezond: wandelen, fietsen, gezond eten, ontmoeten en ontspannen. De woonomgeving draagt bij aan biodiversiteit en is ingericht op langere droogte en op overtollig regenwater. Voorzieningen zijn klimaatneutraal voor iedereen bereikbaar, ook wanneer je geen auto hebt. Mobiliteit is snel, slim, veilig, schoon en betaalbaar voor zowel reiziger als overheid. De digitale bereikbaarheid is snel en goed. Het onderwijs in de provincie is goed bereikbaar, betaalbaar en van hoogstaande kwaliteit. Zeeland beschikt verspreid door de provincie over een aantal onderscheidende kleinschalige top- en kwaliteitsvoorzieningen. De Zeeuwse culturele infrastructuur is robuust en veerkrachtig en biedt de regio een vernieuwend, toegankelijk en compleet cultuuraanbod.

Onderwerpen binnen deze ambitie zijn: cultuur, gezondheid, mobiliteit, onderwijs, voorzieningen en evenementen, woningvoorraad, woonomgeving.

2. Balans in de grote wateren en het landelijk gebied

Ambitie voor 2050:

In 2050 zijn bodem, grondwater en alles wat daarin te vinden is van robuuste, hoogwaardige kwaliteit. Weersextremen schaden de bodem niet. Door aanwezigheid van meer organische stoffen draagt de bodem bij aan CO2-opslag en een betere bodemstructuur. Planten, mensen en dieren worden nauwelijks meer bedreigd door risicovolle milieufactoren, doordat het landbouwsysteem functioneert in evenwicht met de natuurlijke omgeving, op basis van marktvraag en kringlopen op een zo laag mogelijk niveau. De visserij opereert duurzaam en houdt in zijn bedrijfsvoering rekening met natuurwaarden. De wijze waarop natuurorganisaties en visserijbedrijfsleven in Zeeland samenwerken vormt een voorbeeld voor de rest van het land.

Het gebruik en de draagkracht van landelijke gebieden en de grote wateren zijn duurzaam in balans gekomen. Door het stabiele beheer kunnen ze tegen een stootje.

In 2050 is de biodiversiteit in de grote wateren, in het landelijk gebied en in de steden hersteld. De stikstofproblematiek is iets van vroeger. Het natuurnetwerk is voltooid en de milieukwaliteit is er in de hele provincie op vooruit gegaan. Het is heerlijk recreëren en werken in het mooie, gezonde en waardevolle Zeeuwse landschap.

Onderwerpen binnen deze ambitie zijn: archeologie, bodem, deltawateren, erfgoed, landbouw, landschap, milieu, natuur, watersysteem.

3. Een duurzame en innovatieve economie

Ambitie voor 2050:

In 2050 heeft Zeeland een circulaire economie. De meeste sectoren maken gebruik van reststoffen die door anderen onbenut zijn gelaten, dan wel zijn uitgestoten als afval of producten die aan het eind van de levensduur zijn en worden hergebruikt. Hierdoor staan de sectoren niet langer op zichzelf maar houden ze contact met andere branches. Nieuwe productieprocessen maken dit rendabel. Grondstoffen hebben in de biobased economie zoveel mogelijk een groene herkomst. Ze worden als dat kan, in Zeeland geteeld en worden geleverd aan regionale afnemers.

Het Zeeuwse onderwijs sluit aan op de arbeidsmarkt. Het bedrijfsleven biedt werk op maat.

De infrastructuur is modern en betrouwbaar en biedt ruimte aan CO2-neutraal vervoer via verschillende modaliteiten. Hierbij is een belangrijke plaats ingeruimd voor buisleidingen van en naar industrieën en bedrijven; tussen de verschillende haventerreinen, ook over en weer van de provincie- en landsgrens. Vervoer van gevaarlijke stoffen vindt zoveel mogelijk plaats op ruime afstand van woongebieden.

De haven- en industriegebieden bieden plaats aan clusters van bedrijven. Ook elders heeft een concentratie van bedrijventerreinen plaatsgevonden. Dit geeft bedrijven de ruimte om te ondernemen en hinder wordt zoveel mogelijk beperkt.

Er is een eerlijk speelveld voor bonafide ondernemers en burgers.

In Zeeland wordt werk gemaakt van innovatie. Er zijn financieringsvouchers beschikbaar en ondernemers nemen deel aan kennistrajecten, waarbij samen met onderwijsinstellingen en studenten wordt gewerkt aan concrete oplossingen voor uitdagingen. Zeeuwse experimenten en proeftuinen in alle sectoren dragen substantieel bij aan de Nederlandse economie.

Zeeuwse bedrijven spelen actief in op actuele ontwikkelingen. Bedrijfsvormen die grotendeels afhankelijk zijn van natuurlijke omstandigheden opereren duurzaam en houden in hun bedrijfsvoering rekening met de natuurwaarden.

Onderwerpen binnen deze ambitie zijn: arbeidsmarkt, circulaire economie, havens en bedrijven, recreatie en toerisme, transport en infrastructuur, visserij.

4. Klimaatbestendig en CO2-neutraal Zeeland

Ambitie voor 2050:

In 2050 is Zeeland klimaatbestendig en waterrobuust, overeenkomstig het in 2019 door alle Zeeuwse overheden ondertekende convenant Klimaatadaptatie Zeeland. De verschillende overheden zorgen hiermee samen voor een zo groot mogelijke beperking van schade door hittestress, wateroverlast, droogte en overstromingen. Bij de aanleg van nieuwe woonwijken en bedrijventerreinen, het opknappen van bestaande bebouwing, vervanging van rioleringen en onderhoud van wegen wordt dit een belangrijk aandachtspunt.

Zeeland stoot vrijwel geen CO2 en andere broeikasgassen uit. Industrie, mobiliteit, verwarming en elektriciteitsproductie zijn nagenoeg fossielvrij en/of CO2 vrij.

Onderwerpen binnen deze ambitie zijn: duurzame energie, energietransitie, klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoet water.

Uitvoering

De ambities die in deel A beschreven worden, zijn strategische ambities met 2050 als horizon. Ze geven richting aan de beleidsdoelstellingen en acties voor de kortere termijn (2030).

Iedere organisatie, bedrijf of persoon beschikt over instrumenten die kunnen bijdragen aan het realiseren van de doelen in deze visie. Overheidspartijen werken over het algemeen meer met indirecte sturing en beschikken als enige partij over een breed publiekrechtelijk instrumentarium. Bedrijven en burgers sturen vooral via uitvoering van activiteiten. Alle partijen bepalen binnen de wettelijke kaders zelf hoe, wanneer en in welke mate de eigen instrumenten worden ingezet. De gezamenlijke inzet van alle partijen bepaalt of en hoe de doelen in de Zeeuwse Omgevingsvisie kunnen worden bereikt.

Deel B van de Omgevingsvisie beschrijft uitgebreid de beleidsdoelstellingen voor 2030, de acties die daaraan bijdragen en welke partijen daar een rol bij spelen. Een groot deel van de acties in deel B is opgenomen in bestaande (uitvoerings)programma’s van verschillende samenwerkingsverbanden. De brede blik uit de Zeeuwse Omgevingsvisie kan helpen dwarsverbanden met andere programma’s te signaleren en om nieuwe partijen te vinden die mee kunnen helpen bij de uitvoering. Acties die niet of niet volledig in bestaande programma’s zijn opgenomen, kunnen aan een bestaand programma worden toegevoegd of vragen om de opzet van een nieuw programma.

Een belangrijk juridisch instrument van de provincie is de omgevingsverordening. Daar staan alle bindende provinciale regels over water, bodem, milieu, natuur, landschap, (vaar)wegen en ruimtelijke ontwikkeling in. De provincie zet de verordening in als dat nodig is vanuit het provinciaal belang (realisatie van kerntaken), als dat belang niet doeltreffend en doelmatig kan worden behartigd door gemeente of waterschap, of als dat bij wet is voorgeschreven. De omgevingsverordening wordt selectief ingezet en biedt waar mogelijk ruimte voor regionaal en lokaal maatwerk.

Keuzes in uitvoering

Met de vertaling van doelstellingen naar acties en de uitvoering van acties wordt uiteindelijk bepaald wat er terecht komt van de gezamenlijke ambities uit de visie. In de uitvoering doen zich kansen en knelpunten voor die vragen om een keuze. Gezien de grootte en de complexiteit van de uitdagingen, zijn de ambities alleen te halen als iedereen de keuze maakt die zoveel mogelijk bijdraagt aan deze ambities. Hiervoor zijn afwegingsfactoren beschreven en wordt een ‘beste keuze hulp’ gemaakt.

Afwegingsfactoren

Het Rijk geeft in de NOVI drie afwegingsprincipes mee. Deze zijn vertaald naar vier afwegingsfactoren voor Zeeland:

1. Doe meer met minder grond

2. Werk samen en deel kosten en baten

3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten

4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

De 'beste keuze hulp'

De afwegingsfactoren maken duidelijk dat het erg belangrijk is om bij ieder initiatief vooraf goed na te denken. Niet alleen over het doel van dat initiatief, maar met een brede blik. Om het nadenken hierover en het maken van de keuze eenvoudiger te maken, wordt voor de uitvoering van deze visie een ‘beste keuze hulp’ gemaakt. De partijen die aan de visie hebben meegewerkt, gaan hier samen mee aan de slag. Het doel van dit hulpmiddel is door slimme uitvoering aan zoveel mogelijk doelen bij te dragen.

Kernkwaliteiten

De afwegingsfactoren verwijzen naar de Zeeuwse kernkwaliteiten. Kernkwaliteiten zijn herkenbare, fysieke kenmerken zoals bebouwing, openbare ruimte, landschap, natuur en cultuurhistorie. Ze zijn zichtbaar in de omgeving. Ze gaan samen met de immateriële waarden zoals rust, gezondheid, leefbaarheid, levendigheid, aantrekkingskracht en andere culturele en sociale aspecten. Kernkwaliteiten zijn niet objectief; ze drukken een bepaalde mate van waardering uit.

De kernkwaliteiten zijn uitgezet en besproken met deelnemers aan het proces van opstellen van de Zeeuwse Omgevingsvisie en via een onderzoek getoetst bij de Zeeuwse bevolking. Op die manier hebben zijn we gekomen tot drie Zeeuwse kernkwaliteiten en een kernkwaliteit die we willen ontwikkelen:

1. Genieten en opladen

2. Waarderen en beschermen van het mooie Zeeuwse landschap

3. We voelen ons verbonden met de historie

4. Kernkwaliteitswens: passende werkgelegenheid en ontwikkelmogelijkheden voor iedereen in Zeeland.

Actualisatie en monitoring

De Omgevingsvisie kent geen einddatum en moet actueel gehouden worden. Om te kunnen beoordelen hoe het gaat met de uitvoering, worden de vorderingen continu bijgehouden. Door jaarlijks een overzicht te maken van de voortgang, kan ook een inschatting worden gemaakt of de doelstellingen en ambities haalbaar blijven en/of een andere aanpak nodig is. Het wordt een brede, integrale rapportage die ingaat op alle ambities, doelen en acties en dus niet alleen de provinciale inzet. De rapportage wordt gedeeld met alle betrokken partijen en is een belangrijke basis voor evaluatie en actualisatie van de visie en uitvoering.

Het samenwerkingsverband dat voor de Omgevingsvisie is opgebouwd, blijft een belangrijke rol vervullen bij het actueel houden en uitvoeren van de Omgevingsvisie. Grote (inter)nationale ontwikkelingen, ervaringen met regionale (omgevings)visies en de inzichten uit de jaarlijkse monitoringsrapportage kunnen aanleiding zijn om de Omgevingsvisie of de uitvoering aan te passen of aan te vullen. Actualisatie gebeurt in zorgvuldige afstemming met alle betrokken partijen.

Participatie bij het opstellen van de Zeeuwse Omgevingsvisie en na de vaststelling

Het doel van het proces was een breed gedragen Zeeuwse Omgevingsvisie die door participatie vorm zou krijgen. Dit is gedaan in een aantal stappen. Eerst hebben we aan onze omgeving gevraagd of en hoe ze de visie samen met ons zouden willen opstellen. Daarna is gezamenlijk de agenda geformuleerd; welke onderwerpen in de Zeeuwse Omgevingsvisie een plaats moesten krijgen. De onderwerpen die daaruit kwamen zijn de bouwstenen voor de Omgevingsvisie geworden en worden beschreven in deel B. Het formuleren van het beleid op deze bouwstenen is door middel van co-creatie gebeurd, waarbij Provinciale Staten vooraf de kaders hebben meegegeven waarbinnen het beleid ontwikkeld kon worden. De regiovisies van Zeeuws-Vlaanderen en van de Bevelanden met medewerking van Tholen en verschillende thematische en gebiedsvisies, zoals de Regionale Energiestrategie, de grensvisie voor de Scheldemond regio en de gebiedsvisie Veerse Meer zijn gebruikt als input. In de integratiegroep, met daarin vertegenwoordigers van de verschillende sectoren, is nagedacht over de integratie van de verschillende thema’s en zijn de vier ambities vastgesteld. Als extra stap is het voorontwerp van de Omgevingsvisie voorgelegd aan de achterbannen van alle betrokken partijen en aan de Zeeuwse bevolking. De laatste stap was een formele stap, de terinzagelegging waarbij er gelegenheid was om zienswijzen in te dienen.

De uitvoering van de Zeeuwse Omgevingsvisie zal ook in gezamenlijkheid moeten worden georganiseerd. De belangrijkste overlegstructuur van de Omgevingsvisie, de integratiegroep, blijft hiervoor voorlopig in stand.

MER en Passende Beoordeling bij het opstellen van de Zeeuwse Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie is het strategisch kader voor toekomstige (ruimtelijke) ontwikkelingen en dus ook voor eventuele m.e.r.-plichtige activiteiten. Vanwege het kaderstellende karakter van de visie is het noodzakelijk om voor de Omgevingsvisie een milieueffectrapportage op te stellen. De uitvoering van het beleid uit de Omgevingsvisie kan effecten hebben op de natuur binnen Natura2000-gebieden. Daarom is het verplicht een Passende Beoordeling op te stellen voor de Omgevingsvisie.

Er is voor gekozen de milieueffectrapportage in een vroeg stadium en op verschillende momenten binnen het proces van opstellen van de Omgevingsvisie in te zetten. Dit heeft geholpen om de juiste keuzes te maken en de visie integraal, uitvoerbaar en duidelijk te maken.

Het doel van een Passende Beoordeling is de effecten van een plan op Natura2000-gebieden in beeld te brengen en inzicht te verschaffen of het plan uitvoerbaar is. De Passende Beoordeling voor de Omgevingsvisie is breder van opzet. De beoordeling maakt niet alleen inzichtelijk wat de effecten van het voorgenomen beleid zijn op de natuur binnen de Natura2000-gebieden, maar ook op de natuur binnen het Natuurnetwerk Zeeland en op de biodiversiteit buiten de natuurgebieden.

De belangrijkste conclusies uit de Passende Beoordeling en het milieueffectrapport zijn:

  • De ambities van de Omgevingsvisie zijn in essentie de juiste en bieden kansen voor het daadwerkelijk oplossen van de knelpunten voor de Zeeuwse natuur, mits bij de uitwerking voldoende rekening wordt gehouden met alle relevante ambities, de randvoorwaarden, zoals de mitigerende maatregelen, en aandachtspunten die zijn opgenomen in deze Passende Beoordeling;

  • Er is een goede wisselwerking geweest tussen milieueffectrapportage en het opstellen van de Omgevingsvisie, waardoor de visie aan integraliteit gewonnen heeft en de beoordeling positief uitpakt.

De aanbevelingen voor de uitvoering in de toekomst worden meegenomen binnen de opzet van de “beste keuze hulp” voor projecten en uitvoeringsprogramma’s en binnen het monitoringsplan.

Deel A Zeeuwse Omgevingsvisie

1 INZOOMEN

Een eerlijke verdeling. Daarover gaat het in dit hoofdstuk.

De aarde biedt de mogelijkheid om al haar bewoners van schoon water en goed voedsel te voorzien. Maar in de praktijk lijkt dat een utopie. Welvaart, voedsel, een goede infrastructuur… Iedereen zou het binnen bereik moeten hebben. De Verenigde Naties hebben erover nagedacht en gaven een aanzet, die ook door Nederland wordt gevolgd.

Daarom komen ook in ons land innovatieve plannen op de tekentafel. Volhoudbare landbouw, circulaire economie, barrières wegnemen, zodat iedereen aan de samenleving kan deelnemen, voorwaarden scheppen voor een grotere biodiversiteit…

De Zeeuwse Omgevingsvisie geeft kaders aan waarbinnen nieuwe ontwikkelingen kunnen plaatsvinden die in lijn zijn met wat er in de wereld om ons heen aan de gang is.

1.1 Internationale doelen en afspraken

De landen van de Verenigde Naties (VN) spraken in 2000 voor het eerst ontwikkelingsdoelen af voor de hele wereld. Dat waren de acht ‘millenniumdoelen’, die liepen tot 2015. Het rapport na afloop van die periode was overwegend positief. Het doel om het aantal mensen dat in extreme armoede leeft te halveren, is bijvoorbeeld gehaald. Andere doelen, zoals het verminderen van moeder- en kindersterfte, waren niet zo succesvol.

Tijdens de VN-top voor duurzame ontwikkeling in 2012 werd voor het eerst gesproken over ‘Duurzame Ontwikkelingsdoelen’, als opvolgers van de Millenniumdoelen. Deze 17 ‘Sustainable Development Goals’, kortweg SDG’s genoemd, zijn in 2015 ondertekend door 170 landen, waaronder Nederland. De doelen helpen om nu en in de toekomst voor iedereen brede welvaart te bieden, dus vooruitgang op sociaal-maatschappelijk, economisch én ecologisch gebied. Het streven is om de gestelde doelen in 2030 gerealiseerd te hebben. Via de Zeeuwse Omgevingsvisie leveren wij hier een bescheiden bijdrage aan.

De 17 Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG's) Bron: https://www.sdgnederland.nl

Een paar kernwoorden uit deze opsomming van ontwikkelingsdoelen:

  • Inclusiviteit. De beschikbare middelen zoals duurzame energie, schoon water, onderwijs, en infrastructuur moeten voor alle mensen binnen bereik zijn. Ook voor de armsten. Ook voor mensen met een beperking.

  • Verantwoord. Verantwoorde productie, maar ook verantwoord consumeren. Natuurlijke hulpbronnen moeten duurzaam en efficiënt worden gebruikt. Voedselverspilling moet in 2030 gehalveerd zijn. Boeren, supermarkten en consumenten, maar ook waterbedrijven en overheden moeten wereldwijd kennis hebben van een gezonde levensstijl.

  • Samen. In internationale zin betekent dat samenwerking. Horizontaal, verticaal en diagonaal. Regeringen, bedrijven, burgers en organisaties moeten samenwerken om de doelen te behalen. Het gaat om technologie, kennisoverdracht, handel, data, beleidscoherentie en financiële stromen.

Of en hoe de Duurzame Ontwikkelingsdoelen gehaald kunnen worden, hangt niet alleen af van de internationale inzet, maar ook van grote trends en ontwikkelingen. De mondiale bevolkingsontwikkeling is de belangrijkste: hoe sneller de wereldbevolking groeit, hoe groter de opgaven. Het tempo en de omvang van de klimaatverandering is ook bepalend, omdat dit direct effect heeft op de beschikbaarheid van drinkwater, voedsel en veiligheid. Voor veel doelen is technologische innovatie noodzakelijk, maar de (neven)effecten zijn vooraf niet bekend.

In Nederland krijgt het begrip brede welvaart steeds meer aandacht. Het CBS brengt sinds 2018 jaarlijks de “Monitor brede welvaart & de Sustainable Development Goals” uit.

1.2 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan grote opgaven waardoor Nederland de komende 30 jaar verandert. In de NOVI wordt aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 de langetermijnvisie in beeld gebracht. Het Rijk wil sturen op de nationale belangen. De inzet van het Rijk is samengevat in vier prioriteiten (bron: www.denationaleomgevingsvisie.nl):

Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.

Het klimaat verandert. De gevolgen hiervan merken we al. Denk aan de steeds drogere zomers, de hevigere regenval en stijgende zeespiegel. Op deze en andere gevolgen van de klimaatverandering moeten we zo snel mogelijk inspelen. Tegelijkertijd willen we met elkaar de overstap maken naar duurzame energie. Het is de bedoeling dat ons land in 2050 een duurzame energievoorziening heeft. We dragen hier zelf aan bij door bijvoorbeeld zoveel mogelijk woningen aardgasvrij te maken. Maar er zullen ook aanpassingen van bestaande maatregelen nodig zijn. Denk bijvoorbeeld aan windmolens, die we inpassen in het landschap. Mensen in de omgeving moeten ook voordelen kunnen ervaren van geplaatste windmolens.

Duurzaam economisch groeipotentieel.

Nederland heeft een sterke internationale concurrentiepositie. Vanuit die positie willen we werk maken van een nieuw economisch verdienmodel dat duurzaam is en circulair. Door grondstoffen te hergebruiken in de bouw bijvoorbeeld. Overstappen naar duurzame energie en zorgen voor een gezond milieu zijn belangrijk. Ook willen we dat bedrijven zich hier goed kunnen vestigen met voldoende ruimte voor hun activiteiten. Daarvoor is het zaak hierbij alle aspecten te betrekken die een rol spelen, zodat we geld kunnen blijven verdienen.

Sterke en gezonde regio's.

Veel mensen zijn op zoek naar een geschikte, betaalbare woning. We willen graag wonen in een prettige omgeving. Een omgeving met voldoende groen en met aandacht voor onze veiligheid en gezondheid. Denk bijvoorbeeld aan groen en fonteinen op plekken waar het erg warm kan worden (hittestress). Tegelijkertijd is het belangrijk dat de woningen goed bereikbaar zijn door goede fiets- en wandelpaden en aansluiting op het wegennet en het openbaar vervoer. Kortom, het gaat niet alleen om voldoende woningen, maar ook om een aantrekkelijke woonomgeving.

Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijke gebied.

In sommige regio’s staan de natuurlijke systemen en het landschap onder druk. Soms is daar sprake van een verzakkende bodem, onder meer door een te laag waterpeil. Als we het waterpeil omhoog brengen, kan dat gevolgen hebben voor de landbouw en de veeteelt. In sommige gebieden wordt het dan misschien logischer om duurzame energie te produceren in plaats van voedsel. Tegelijkertijd willen we de kwaliteiten van het landschap graag behouden om te kunnen recreëren en ook vanwege ons cultureel erfgoed. Het is duidelijk dat hier sprake is van een spanningsveld.

1.3 Zeeland in zijn omgeving

De door het Rijk geformuleerde nationale prioriteiten zijn sterk verbonden met de Zeeuwse ambities. Deze prioriteiten en ambities leveren een bijdrage aan brede welvaart en het behalen van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen. De uitvoering van de opgaven die horen bij de Nationale prioriteiten zijn voor het overgrote deel de taak van de gemeenten en provincies, met ondersteuning en richting van het Rijk als eindverantwoordelijke of systeemverantwoordelijke. Iedere regio legt eigen accenten en maakt keuzes vanuit de specifieke kwaliteiten van het gebied. De samenwerking Rijk-Regio bij de opgaven wordt met name vormgegeven door Omgevingsagenda's. Het doel van de Omgevingsagenda is om als overheden samen gebiedsgericht (dus met het gebied als uitgangspunt) uitwerking te geven aan de gedeelde ambities en opgaven. Het gaat om opgaven die met elkaar te maken hebben en om een gebiedsgerichte aanpak vragen.

Voor de Omgevingsagenda Zuidwest zijn voor Zeeland in het Bestuurlijk Overleg Leefomgeving, waarin het Rijk met Zeeland en Zuid-Holland samen optrekt, drie gebiedsgerichte opgaven vastgesteld. Doel van de gebiedsagenda is in eerste instantie de samenwerking tussen Rijk en regio versterken.

De drie gezamenlijke opgaven zijn:

1. North Sea Port District: nu samen doorpakken en gecoördineerd uitvoeren;

2. Kust in de Delta: investeren in een gedeeld beeld van de opgaven;

3. Transitie landelijk gebied in twee snelheden: gebiedsgericht samenwerken als Rijk en regio.

North Sea Port District is in mei 2021 aangewezen als NOVI-gebied. Voor het landelijk gebied wordt onderzocht welk deel van het landelijk gebied van Zeeland een koplopergebied kan zijn in het kader van het Nationale Programma Landelijk Gebied.

Belangrijke uitwerkingspunten zijn:

  • Grensoverschrijdende samenwerking met de Vlaamse- en federale overheid van België.

  • De relatie met het Deltaprogramma.

  • Goederencorridor Zuid Rotterdam-Antwerpen (in samenhang met die van Oost en Zuidoost).

  • Smart Mobility.

De Omgevingsagenda Zuidwest heeft een directe relatie met de Gebiedsagenda Zuidwestelijke Delta. De Gebiedsagenda biedt het handelingsperspectief en een agenda voor de Voordelta en de Grote Wateren in de Zuidwestelijke Delta. De Omgevingsagenda en de Gebiedsagenda zijn gelijkwaardig en complementair en worden in samenhang uitgewerkt. Deze in gezamenlijkheid opgestelde Omgevingsvisie kan daarbij dienen als de Zeeuwse input.

De samenwerking binnen de Zeeuwse overheden wordt gevormd door het Overleg Zeeuwse Overheden (OZO). Het doel hiervan is de krachten rondom de grote en complexe regionale opgaven in gezamenlijkheid op te pakken. Daarmee is het OZO een belangrijke schakel bij het halen van de ambities uit de Omgevingsvisie.

1.4 Uitdagingen en ambities voor Zeeland

Het gaat goed met Zeeland. Zeeuwen zijn in het algemeen positief over de eigen provincie.

De Zeeuwse woonomgeving bevat veel ingrediënten van een goede gezonde leefomgeving, zoals veel (stedelijk) groen en gevarieerde openbare ruimte, een over het algemeen goede milieukwaliteit en voldoende aanbod van voorzieningen. Doordat veel Zeeuwen een auto hebben, kunnen de meeste mensen zich zelfstandig over grotere afstanden verplaatsen met een betrouwbare reistijd. De Zeeuwse natuur en waardevolle landschappen worden door inwoners en toeristen hoog gewaardeerd. Wat betreft werkgelegenheid zijn het midden- en kleinbedrijf (MKB) en de havens de motor van de Zeeuwse economie. Voor wat betreft toegevoegde waarde zijn dat de havens en industrie. North Sea Port is de derde zeehaven van Europa op basis van toegevoegde waarde. De bereikbaarheid en doorstroming van het wegverkeer zijn aanzienlijk verbeterd door bijvoorbeeld de aanleg van de Westerscheldetunnel en de verdubbeling van de Sloeweg en Tractaatweg. De landbouwsector is van economisch belang en beschikt in Zeeland over een relatief vruchtbare bodem, geschikt klimaat en goede verbindingen over weg en water. Recreatie en toerisme zijn belangrijke pijlers voor de economie, werkgelegenheid en leefbaarheid. Zeeland beschikt over de schoonste en veiligste stranden van Europa.

1.4.1 Uitdagingen

Toch komen er uitdagingen op ons af. Zoals de wereldwijde klimaatverandering, die rechtstreeks van invloed is op het laaggelegen Zeeland. Naast extreme regenval en lange(re) droge en hete perioden, stijgt ook de zeespiegel. Stormen die tot voor kort nog gemiddeld eens per 4000 jaar voorkwamen, zullen ons veel vaker teisteren. Een risico om serieus rekening mee te houden. Hoe houden we onze provincie leefbaar?

Om de opwarming van de aarde te beperken, zullen we de CO2-emissie sterk moeten reduceren. Hoe passen we onze economie, mobiliteit en woonomgeving daar op aan?

Biodiversiteit neemt wereldwijd af. Ook in Zeeland zien we dat terug. Hoe beschermen en herstellen we de biodiversiteit in natuurgebieden? En hoe doen we dat in onze directe leefomgeving, waar natuurwaarden ook belangrijk zijn voor onze voedselvoorziening, gezondheid en economie?

Ook de samenstelling van de Zeeuwse bevolking zal de komende decennia veranderen. Hoewel de bevolking nog licht blijft groeien, neemt de vergrijzing toe. Niet alle beschikbare banen worden vanzelfsprekend vervuld. Hoe zorgen we ervoor dat Zeeland voor haar inwoners aantrekkelijk blijft en houden we onze economie gezond?

Deze trends zijn in het verleden begonnen en zetten in de toekomst door. De uitdagingen zijn groot en er is veel nodig om ze het hoofd te bieden. Door nu te bepalen waar we in 2030 en 2050 willen staan, kunnen we vandaag de eerste stappen zetten om daar te komen. Niet alleen door het faciliteren van wensen en grote ontwikkelingen maar ook door de mogelijkheden en kansen ervan te benutten, zonder dat de karakteristieke eigenheid van onze provincie wordt aangetast en met behoud van al het goede dat er nu is.

Daarom hebben we in deze Omgevingsvisie vier Zeeuwse Ambities voor 2050 benoemd.

1.4.2 Zeeuwse Ambities

Om meer inzicht te krijgen in wat prioriteit verdient, hebben we in 2018 breed gepeild welke onderwerpen in de Zeeuwse Omgevingsvisie een plaats zouden moeten krijgen. Die onderwerpen zijn door alle partijen die wilden meeschrijven of meedenken samen uitgewerkt in 27 bouwstenen, die in Deel B van de visie terugkomen. In deze bouwstenen zijn vier hoofdlijnen te zien, die samenhangen met grote veranderingen die op Zeeland afkomen en vragen om actie. Dit zijn de vier grote ambities die centraal staan in deze Omgevingsvisie. Deze ambities sluiten goed aan bij de prioriteiten van de NOVI en geven er een Zeeuwse invulling aan. De Zeeuwse Ambities geven richting aan al het provinciale beleid en de uitvoering daarvan. Wij houden koers door onze inspanningen steeds te richten op de Zeeuwse ambities.

Hieronder geven we de hoofdpunten per ambitie aan. In de hoofdstukken 2 tot en met 5 beschrijven we de ambities uitvoerig.

1. Uitstekend wonen en leven in Zeeland

  • Verandering van de bevolkingssamenstelling en de noodzaak voor toegankelijke voorzieningen;

  • Vernieuwing van de Zeeuwse woningmarkt;

  • ;Noodzaak om barrières weg te nemen zodat alle Zeeuwen gemakkelijk deel kunnen nemen aan de samenleving

  • Zorgen voor een schone, gezonde en veilige woonomgeving

2. Balans in de grote wateren en het landelijk gebied

  • Verbeteren van de balans tussen het gebruik en de draagkracht van land en water;

  • Herstel van biodiversiteit;

  • Ruimte voor nieuwe duurzame ontwikkeling

3. Een duurzame en innovatieve economie

  • Hoogwaardig (her)gebruik van producten, grondstoffen en energie

  • Sluiten van kringlopen

4. Klimaatbestendig en CO2-neutraal Zeeland

  • Aanpassen aan wateroverlast, hitte, droogte en overstromingen;

  • Zo min mogelijk uitstoot van broeikasgassen

Bij de beschrijving van de Zeeuwse Ambities gebruiken we de backcasting methode uit het Raamwerk voor strategische duurzame ontwikkeling van The Natural Step, een internationale non-profit organisatie voor duurzame ontwikkeling. Welke weg je hebt af te leggen om het doel te bereiken hangt niet alleen af van waar je naar toe wilt, maar ook waar je nu staat en welke mogelijkheden je hebt om bij het doel te komen.

afbeelding binnen de regeling

In de eerste paragraaf van elk hoofdstuk beschrijven we de ambitie voor Zeeland in 2050. Dit is stap 1 van het backcasting proces, het definiëren van succes: waar willen we staan in 2050, los van beperkingen in het nu.

Stap 2 is een beschrijving van de huidige situatie en de trends en ontwikkelingen en een beeld van wat dit zou opleveren wanneer de Provincie de komende decennia geen extra actie zou ondernemen. Deze staat in paragraaf 2.

Stap 3 staat in paragraaf 3: welke stappen er nodig zijn om vanuit het nu, de ambities uit paragraaf 1 waar te maken.

Stap 4 uit de methode is het prioriteren en kiezen in de aanpak. Deze staat eveneens in paragraaf 3. Om te kunnen prioriteren, gebruiken we afwegingsfactoren. Deze worden hierna beschreven, in paragraaf 1.5.

Door nu te bepalen waar we in 2030 en 2050 willen staan, kunnen we vandaag de eerste stappen zetten om daar te komen. Niet alleen door het faciliteren van wensen en grote ontwikkelingen maar ook door de mogelijkheden en kansen ervan te benutten, zonder dat de karakteristieke eigenheid van onze provincie wordt aangetast. In Deel B van de Zeeuwse Omgevingsvisie beschrijven we voor de onderliggende bouwstenen van elke ambitie de tussendoelen voor 2030 en de eerste acties om die doelen te bereiken.

1.5 De beste keuzes voor Zeeland

Het benoemen en beschrijven van uitdagingen en ambities is geen garantie voor het maken van de beste keuzes voor Zeeland. Bij het kiezen en prioriteren willen we zowel de Zeeuwse kernkwaliteiten behouden als kansen en mogelijkheden benutten. Daarvoor zijn afwegingsfactoren nodig en een praktisch hulpmiddel om de beste keuze te maken.

1.5.1 Afwegingsfactoren

De vier Zeeuwse ambities vragen om een goede afweging van keuzes, zowel op regionaal als op lokaal niveau. De drie afwegingsprincipes die het Rijk daarvoor heeft bedacht (zie kader), hebben wij vertaald naar vier afwegingsfactoren voor Zeeland.

afbeelding binnen de regeling

1. Doe meer met minder grond.

Er zijn veel uitdagingen die extra ruimte vragen. Denk maar aan extra waterberging, zonneparken of groen in de stad. Zeeland wordt niet groter en iedere vierkante meter wordt al gebruikt. Als alle ontwikkelingen afzonderlijk worden gerealiseerd, gaat dat onnodig veel grond kosten die ook voor andere doelen wordt gebruikt. De oplossing is om gebruik zoveel mogelijk te combineren en nieuw ruimtebeslag op land en water zoveel mogelijk te beperken. Ook het verhogen van de kwaliteit van bestaand gebruik helpt om extra ruimteclaims te voorkomen. Bij de herstructurering van stedelijk gebied kunnen bijvoorbeeld maatregelen voor biodiversiteit en klimaatadaptatie mee worden genomen. Met de verbetering van de kwaliteit van natuurgebieden is medegebruik bijvoorbeeld beter mogelijk, omdat de natuur meer robuust wordt. De introductie van nieuwe teelten die minder zoet water nodig hebben zorgt voor een lagere ruimteclaim voor de berging van zoet water.

2. Werk samen en deel kosten en baten.

De kosten en baten van keuzes zijn niet altijd in evenwicht. De organisatie die de kosten draagt is niet altijd de (enige) partij die eraan verdient. Zie dat niet als een probleem, maar als kans. Door doelen te combineren zullen de totale kosten in tijd en geld altijd lager zijn dan via afzonderlijke projecten. Denk bijvoorbeeld aan de combinatie van werkzaamheden voor een gescheiden rioleringssysteem (klimaatadaptatie) met de aanleg van glasvezelkabels (digitalisering), waardoor de straat maar één keer open ligt. Of meer zandsuppletie om extra ruimte op het strand te hebben voor natuur en recreatie. Zoek naar de kansen en ga in overleg met elkaar. Zo wordt niet alleen voorkomen dat kansen onbenut blijven, maar ook dat activiteiten elkaar onbedoeld in de weg zitten.

3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten.

Succesvolle initiatieven benutten de kwaliteit van de omgeving en voegen daar extra waarde aan toe. Met slim ontwerp, passend bij de locatie, is heel veel mogelijk. Een verandering wordt daardoor een verrijking. Het betekent ook dat initiatieven zonder meerwaarde voor de locatie, beter op een andere plek kunnen worden gerealiseerd die wel passend is. Een zonnepark is bijvoorbeeld beter in te passen aan de rand van een haventerrein, dan in een grote open polder.

4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

Neem altijd de effecten op langere termijn en de effecten buiten Zeeland mee in de afweging. Een ontwikkeling die nu passend is, kan over tien jaar een groot en kostbaar probleem opleveren. Nu we als samenleving toegroeien naar een circulaire economie en er nog veel onzekerheden zijn over de effecten van klimaatverandering, hoort bij nieuwe ontwikkelingen altijd een inschatting van effecten en het toekomstperspectief in brede zin. Denk aan oplossing van een acuut huisvestingsprobleem door tijdelijke woningen op een plek te zetten waar over tien jaar een bassin wordt gemaakt voor waterberging. Voldoende flexibiliteit en tijdelijke bestemmingen helpen om goed in te kunnen spelen op veranderingen in de bevolking, economie en het klimaat. Het voorkomt onnodige kosten en maakt het mogelijk om nieuwe kansen snel te benutten. Soms is het mogelijk om binnen wet- en regelgeving reststromen in het buitenland te laten verwerken terwijl dit grotere effecten op het milieu en omgeving heeft dan verwerking in Nederland. Dit soort afwenteling willen we voorkomen. Daarnaast kan een ontwikkeling verstandig lijken op Zeeuwse schaal, maar grote effecten hebben buiten Zeeland. Daar hebben we invloed op, dus die effecten moeten ook in de afweging worden betrokken. Als buiten Zeeland ook rekening wordt gehouden met effecten op Zeeland, helpen we elkaar verder.

1.5.2 De beste keuze hulp

De afwegingsfactoren maken duidelijk dat het erg belangrijk is om bij ieder initiatief vooraf goed na te denken. Niet alleen over het doel dat je met het initiatief voor ogen hebt, maar met een brede blik. Wat biedt de locatie voor bijzondere kansen? Wat is verplicht? Wat is mogelijk aan extra opties? Welke doelen zouden kunnen profiteren? Welke partijen zijn daar bij betrokken en wat kunnen zij bijdragen? Welke ervaringen zijn elders opgedaan?

Na deze verkenning volgt de belangrijkste stap: het maken van de beste keuze. Om de verkenning en het maken van de keuze eenvoudiger te maken, wordt voor de uitvoering van deze visie een ‘beste keuze hulp’ gemaakt. De partijen die aan de visie hebben meegewerkt, gaan hier samen mee aan de slag. Het doel van dit hulpmiddel is door slimme uitvoering aan zoveel mogelijk doelen bij te dragen.

1.6 Zeeuwse kernkwaliteiten

De Nationale Omgevingsvisie kan niet met kopiëren en plakken omgezet worden naar de situatie in de twaalf Nederlandse provincies. Elke provincie heeft haar eigen specifieke schoonheid en problematiek. Anders gezegd: Wat is typisch Zeeuws? Wat in Zeeland is zo mooi en zo belangrijk, dat we het voor geen goud zouden willen missen?

Eind oktober 2019 zijn deze vragen uitgezet en besproken met enkele honderden deelnemers aan de verschillende Zeeuwse Gebiedstafels. In juni 2020 zijn deze kernkwaliteiten getoetst bij de bevolking via een onderzoek door HZ Kenniscentrum Zeeuwse samenleving. Op die manier is het gelukt de voornaamste Zeeuwse kernkwaliteiten onder woorden te brengen.

Kernkwaliteiten zijn herkenbare, fysieke kenmerken zoals bebouwing, openbare ruimte, landschap, natuur en cultuurhistorie. Ze zijn zichtbaar in de omgeving. Ze gaan samen met de immateriële waarden zoals rust, gezondheid, leefbaarheid, levendigheid, aantrekkingskracht en andere culturele en sociale aspecten. Kernkwaliteiten zijn meestal niet in een getal te vatten, en al helemaal niet objectief; ze drukken een bepaalde mate van waardering uit.

Naast kernkwaliteiten die Zeeland nu heeft en die we willen behouden, zijn er ook wensen voor de toekomst, kernkwaliteiten die we willen ontwikkelen. Wat voor provincie willen we zijn in 2050? Hoe willen we dan bekend staan? Ook dat is meegenomen in het onderzoek van HZ Kenniscentrum Zeeuwse samenleving.

De breedst gewaardeerde kernkwaliteit voor Zeeland is:

1. Genieten en opladen

Je kunt in onze provincie genieten en jezelf weer helemaal opladen. Of je nu geniet door inspanning, een fietstocht, culturele activiteiten, kitesurfen of door bezoek aan een rommelmarkt of zomeravondconcert, Zeeland heeft veel te bieden om van te genieten en jezelf weer op te laden.

Het landschap in Zeeland is gedurende de lange bewoningsgeschiedenis door menselijk toedoen veranderd. Er zijn nog veel sporen aanwezig van grote overstromingen en oorlogen. Alles bij elkaar heeft dit geresulteerd in unieke landschapskwaliteiten. De prachtige horizon op het platteland, met hofsteden tussen boomgroepen. Nachten waarin je de Melkweg kunt zien, zonder hinder van lichtvervuiling, stilte. Hier kun je op adem komen.

Elementen van deze kernkwaliteit: Weidsheid, ruimte, rust (stilte en duisternis), gezonde zeelucht, gastronomie, streekproducten, recreatie, watersport, strand en zee, cultuur en evenementen.

afbeelding binnen de regeling

2. Waarderen en beschermen van het mooie Zeeuwse landschap

In het landelijk gebied is het allemaal nog terug te vinden: kleinschaligheid, voedselproductie, boomgaarden, oude dijken en een grote variatie aan deels internationaal erkende natuurgebieden. De duidelijke structuur van dorpen omgeven door een gordel van groen. Het landelijk gebied vraagt om een duurzaam beheer en zorgvuldigheid bij beslissingen voor toekomstig gebruik. De ruimtelijke impact van ontwikkelingen kan veel betekenen voor ons mooie Zeeuwse landschap. Zeeuwen houden van dit mooie landschap. Dat wordt al duidelijk als er een aantasting dreigt. Het maakt daarbij niet uit of die te maken heeft met een economisch belang of met de veiligheid. De anders zo gemoedelijke inwoners stellen zich onwrikbaar op in hun wens dit landschap te beschermen. Elementen van deze kernkwaliteit: Vruchtbaar land, dijken, dammen duinen, paalhoofden, zilte natuur, zeekleigronden, cultuurlandschap, kreekruggen, poelgronden, deltawerken, eilandgevoel, aquacultuur en dubbelgebruik van ruimte.

3. We voelen ons verbonden met de historie

Eeuwenlang was Zeeland een provincie van strijd, zo niet in oorlogen dan toch wel tegen de zee. De meest recente historische feiten op dit gebied zijn wel de inundaties op Schouwen-Duiveland en Walcheren gedurende de Tweede Wereldoorlog en de Watersnoodramp in Zuidwest-Nederland in 1953. De ramp van 1953 leidde tot een historische uitspraak van Koningin Juliana: “Dit nooit meer.” Als reactie op de verdrinkingsdood van 1836 mensen werden in Zeeland en Zuid-Holland de Deltawerken gebouwd. Wij Zeeuwen zijn trots op onze Deltawerken, die prachtige meren hebben opgeleverd en die ons beschermen tegen stormen. Elementen van deze kernkwaliteit: Industrieel, maritiem, militair en agrarisch erfgoed, havens en scheepvaart, strategische ligging, vestingen, vliedbergen, inundatiekreken, nood- en geschenkwoningen.

4. Kernkwaliteitswens: Passende werkgelegenheid en ontwikkelmogelijkheden voor iedereen in Zeeland.

De enquête van HZ Kenniscentrum Zeeuwse samenleving onthulde behalve waardering ook een gemis. Deze vierde kernkwaliteit is er eentje die nog kan worden verbeterd in Zeeland, namelijk werkgelegenheid- en carrièrekansen. Met name jongvolwassenen geven aan dat dit een belangrijk gemis in Zeeland is. Ook door de mensen die niet altijd in Zeeland hebben gewoond wordt dit als een belangrijk aandachtspunt genoemd. In totaal geeft meer dan 60% van de ondervraagden aan dat dit een belangrijk verbeterpunt is. Als wordt doorgevraagd wordt door de geïnterviewde inwoners van Zeeland aangegeven dat de mogelijkheid om door te kunnen stromen en de diversiteit in de werkgelegenheid een punt van zorg is. Mensen zitten te lang op dezelfde functie omdat ze geen doorstroomkansen hebben. Ook wordt aangegeven dat Zeeland voor jongeren niet aantrekkelijk is om te wonen en te werken. Met de werkgelegenheid en carrièrekansen is de kwaliteit van onderwijs onlosmakelijk verbonden. De kwaliteit van het onderwijs wordt door de geïnterviewden als matig positief beoordeeld. Wat zou het mooi zijn als de Zeeuwen van 2050 trots zouden zijn op de werkgelegenheid en carrièrekansen in Zeeland en een onderwijsaanbod dat daar op aansloot! Elementen van deze kernkwaliteit: Diversiteit in werkgelegenheid, doorstroomkansen, aansluiten van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, werkgelegenheid op alle niveaus, inspelen op nieuwe werkgelegenheid. Diversiteit in scholingsaanbod, onderwijsaanbod dat aansluit op de arbeidsmarkt, innovatief scholingsaanbod, kwalitatief goed onderwijs en hoger onderwijs in de provincie.

1.7 Participatie

1.7.1 Participatie tijdens het proces

De Zeeuwse Omgevingsvisie moest een breed gedragen visie worden die door participatie vorm zou krijgen. In juli 2018 hebben we aan onze omgeving gevraagd of ze de visie samen met ons zouden willen opstellen. Dat samen opstellen is begonnen met het gezamenlijk formuleren van de agenda. Welke onderwerpen horen in de Zeeuwse Omgevingsvisie thuis? Uit deze gezamenlijke verkenningstocht zijn uiteindelijk 27 onderwerpen geselecteerd die we de bouwstenen van de Zeeuwse Omgevingsvisie hebben genoemd. Deze bouwstenen zijn de basis geweest voor de vier ambities en hebben als afzonderlijke onderdelen hun plaats gevonden in deel B van de Omgevingsvisie.

Het formuleren van het beleid op deze bouwstenen is door middel van co-creatie gebeurd waarbij Provinciale Staten vooraf de kaders waarbinnen het beleid ontwikkeld kon worden, hebben meegegeven. Alle betrokken Zeeuwse partijen hebben samen de huidige situatie, trends, ontwikkelingen en de ambitie voor deze bouwstenen in beeld gebracht. In de integratiegroep, waarin alle vertegenwoordigers van de verschillende sectoren samen komen, is nagedacht over de integratie van de verschillende bouwstenen en zijn de vier ambities vastgesteld. Deze vier ambities staan centraal in het strategische Deel A van de Zeeuwse Omgevingsvisie.

Na bespreking van de ruwe schets van de Omgevingsvisie in de ambtelijke en bestuurlijke integratiegroep, hebben we in de periode januari tot april 2021 de achterbannen van de betrokken partijen geconsulteerd. De laatste stap in het proces was de formele inspraak, vanaf juni 2021. De laatste stap is het vaststellen van de Omgevingsvisie door Provinciale Staten.

In het volgende schema worden de partijen genoemd die betrokken zijn geweest bij het tot stand komen van de Omgevingsvisie. De opstellers en meedenkers hebben meegeschreven aan één of meer bouwstenen. De leden van de integratiegroep hebben zich bezig gehouden met de integratie en de dilemma’s die ontstaan tussen de bouwstenen.

(Voorbeeld: actiegroepen hebben deelgenomen aan bijeenkomsten en als meedenkers)

afbeelding binnen de regeling

1.7.2. Regiovisies van de Bevelanden en Tholen en Zeeuws-Vlaanderen

Gelijktijdig met het tot stand komen van de Zeeuwse Omgevingsvisie zijn een tweetal regiovisies opgesteld, namelijk het statement van de regiovisie de Bevelanden (met medewerking van Tholen) en de Strategische regiovisie Zeeuws-Vlaanderen. De regio’s leggen met deze regiovisies accenten op de inzet zoals die in de Zeeuwse Omgevingsvisie is verwoord. Deze accenten geven richting aan de uitvoering en samenwerking in de regio. De thema’s uit deze beide regiovisies komen terug in de Zeeuwse Omgevingsvisie en sluiten daarmee goed op elkaar aan. Uitwerking zal verder plaats vinden in de uitvoeringsprogramma’s.

De centrale ambitie in het statement voor de regiovisie de Bevelanden (met medewerking van Tholen) is “Het versterken van de krachtige positie van de regio De Bevelanden als “hart van Zeeland” op het gebied van wonen, werken en recreëren”. In dit statement zijn vijf opgaven gedefinieerd die de komende jaren in gezamenlijkheid als regio uitgewerkt gaan worden.

Deze vijf opgaven zijn:

1. Aantrekkelijk stedelijk woon- en vestigingsklimaat

2. Toekomstbestendig platteland

3. Energiek en geconcentreerd bedrijventerreinenaanbod

4. Uitgebalanceerde arbeidsmarkt

5. Kwalitatief hoogwaardige recreatie

In de Strategische regiovisie Zeeuws-Vlaanderen zijn de volgende vier ambities genoemd:

1. Zeeuws-Vlaanderen creëert en aantrekkelijk woonklimaat voor huidige en nieuwe bewoners

2. Zeeuws-Vlaanderen benut de kansen van de grens optimaal om leefbaarheid te versterken

3. Zeeuws-Vlaanderen verdient met de transitie naar duurzaamheid

4. Zeeuws-Vlaanderen verstrekt in onderlinge samenwerking kennis en kunde

Naast deze regiovisies zijn bij het opstellen van de Omgevingsvisie nog verschillende thematische en gebiedsvisies gebruikt als input zoals de Regionale Energiestrategie, de grensvisie voor de Scheldemond regio en de gebiedsvisie Veerse Meer.

1.7.3. Participatie na de vaststelling van de Omgevingsvisie

Met het tot stand komen van de Zeeuwse Omgevingsvisie ligt er beleid voor de komende jaren. Dit beleid vraagt om uitvoering. Deze uitvoering krijgt de komende jaren vorm via de uitvoeringsprogramma’s, die deels al lopen in andere trajecten. De Zeeuwse Omgevingsvisie is in gezamenlijkheid tot stand gekomen en de uitvoering zal ook in gezamenlijkheid moeten worden georganiseerd. Het is belangrijk dat bij uitvoering steeds de ambities en afwegingsfactoren in het oog worden gehouden en dat door slimme uitvoering aan zoveel mogelijk doelen wordt bijgedragen. Daarom werken de bij de Omgevingsvisie betrokken partijen samen een “beste keuze hulp” uit, zoals beschreven in paragraaf 1.5.2. De belangrijkste overlegstructuur van de Omgevingsvisie, de integratiegroep, blijft hiervoor voorlopig in stand.

2 UITSTEKEND WONEN EN LEVEN IN ZEELAND

2.1 Samenhang en ambitie

Samenhang

Om ergens uitstekend te kunnen wonen en leven, wil je een huis dat aan je behoeften voldoet. Groot genoeg, maar niet te groot en niet te duur. Je wilt je veilig kunnen voelen in je straat, ook ’s avonds en het is fijn als de natuur dichtbij is, te zien, te ruiken, aan te raken. Vanaf je huis wil je dat voorzieningen bereikbaar zijn. Denk aan scholen, winkels, theater, museum, sportveld of bibliotheek. Hoe ver is het naar de tandarts, fysio of het ziekenhuis? En tot slot: is je werk goed bereikbaar vanaf thuis?

Buiten de onderwerpen die hieronder genoemd staan, heeft wonen en leven ook raakvlakken met klimaatadaptatie, energietransitie, infrastructuur, recreatie en toerisme, milieu, arbeidsmarkt, erfgoed, archeologie, zoet water en natuur.

Deze ambitie sluit aan bij de NOVI-prioriteit 'Sterke en gezonde steden en regio’s'. De Zeeuwse Omgevingsvisie besteedt extra aandacht aan beschikbaarheid van voorzieningen en de kwaliteit van woningen.

Met deze ambitie dragen we bij aan de volgende Duurzame Ontwikkelingsdoelen.

afbeelding binnen de regeling

De ambitie voor 2050

In 2050 is er voor ieder een passende woning beschikbaar. In de omgeving van je huis kun je je veilig voelen. Je wordt er ook aangezet tot gezond gedrag, zoals wandelen, fietsen, gezond eten, ontmoeten en ontspannen. De woonomgeving draagt bij aan biodiversiteit en is ingericht zowel op langere droogte als op overtollig regenwater. Voorzieningen zijn klimaatneutraal voor iedereen bereikbaar, ook wanneer je geen auto hebt. Mobiliteit is snel, slim, veilig, schoon en betaalbaar voor zowel reiziger als overheid. De digitale bereikbaarheid is snel en goed. Het onderwijs in de provincie is goed bereikbaar, betaalbaar en van hoogstaande kwaliteit. Zeeland beschikt verspreid door de provincie over een aantal onderscheidende kleinschalige top- en kwaliteitsvoorzieningen. De Zeeuwse culturele infrastructuur is robuust en veerkrachtig en biedt de regio een vernieuwend, toegankelijk en compleet cultuuraanbod.

Afbeelding

2.2 Huidige situatie, trends en ontwikkelingen

Veranderende bevolkingssamenstelling

Sinds 2014 is er in Zeeland sprake van een stabiele tot licht groeiende bevolking, ondanks dat er meer mensen overlijden dan dat er worden geboren. De Zeeuwse bevolking neemt naar verwachting de komende jaren nog geleidelijk toe tot bijna 400.000 in 2040 (bron: Provinciale bevolkings- en huishoudensprognose 2019). De groei is voornamelijk toe te schrijven aan de toestroom van nieuwe Zeeuwen. Vermoedelijk komt dit door het aantrekken van de woningmarkt, waardoor meer huishoudens een verhuizing naar Zeeland aandurven. Het vertrek van jongeren die een opleiding buiten de provincie gaan volgen (en niet meer terugkomen) wordt hiermee getalsmatig gecompenseerd. Ook de instroom van buitenlandse werknemers en vergunninghouders (vluchtelingen met een verblijfsstatus) draagt bij aan de groei van de Zeeuwse bevolking in de afgelopen jaren. Enkele regio’s binnen de provincie profiteren niet van de bevolkingsgroei. Door het oplopende sterfteoverschot vlakt de bevolkingsgroei op termijn af.

De leeftijdsopbouw van de Zeeuwse bevolking zal fors veranderen (bron: Provinciale bevolkings- en huishoudenprognose 2019). Opvallend is dat de groep tot 15 jaar in de periode tot 2040 weer licht gaat groeien. De bevolking in de leeftijdsgroep 15 tot 60 jaar neemt in die periode met 15.000 af. Het aantal 80+ers neemt juist met 20.000 toe. Dit is een verdubbeling ten opzichte van 2020. De potentiële beroepsbevolking daalt door de vergrijzing tot 2040 met 20.000.

Woningvoorraad

De huidige Zeeuwse woningvoorraad is met veel woningen uit de wederopbouwperiode 1945 - 1970 relatief oud en heeft een lagere bouwkwaliteit dan gemiddeld (Kwalitatief Woononderzoek Zeeland). Dit maakt de woningvoorraad kwetsbaar. De woningvoorraad staat aan de vooravond van een enorme verduurzamingsopgave. Het doel is duurzaam en milieubewust bouwen. De eerste circulaire projecten zijn gereed en successen zijn geboekt. Er worden jaarlijks weinig particuliere woningen onttrokken aan de woningmarkt door sloop, functieverandering of samenvoeging. Om alle beschikbare huizen in dit tempo te verduurzamen zouden ze allemaal nog zo’n 2000 jaar mee moeten gaan. Om doeltreffend tegemoet te komen aan de veranderende bevolkingssamenstelling en de benodigde energietransitie, is vooral in de particuliere sector een hoger sloop- en nieuwbouwtempo nodig.

In de meeste regio’s zijn voldoende woningbouwplannen om de uitbreidingsbehoefte op te vangen. Het betreft hier echter een kwantitatieve, niet perse een kwalitatieve match. Veel woningbouwplannen zijn gemaakt in het verleden voor een andere vraag en verwachting. De situatie ziet er op dit moment anders uit, waardoor een deel van de plannen niet van de grond komt. Koophuizen met tuin of terras en sociale huurwoningen zijn er in bijna elke regio wel genoeg, maar de vraag van de Zeeuwen verandert. Door de toename van met name alleenstaande 80+ huishoudens lijkt er een mismatch te ontstaan tussen de huidige woningvoorraad en de woningvoorraad die er op lange termijn zou moeten staan. De behoefte aan nultredenwoningen en beschutte woonzorgwoningen neemt immers fors toe. Ook worden bewoners kritischer over de gewenste woning en de daarbij behorende woonomgeving. Om aan deze vraag te voldoen worden er in de rest van Nederland steeds meer verschillende woningtypes op de markt gebracht. Ook in Zeeland is daar behoefte aan, maar de ontwikkeling van andere typen woningen is vaak risicovoller voor ontwikkelaars. Daarom blijft het aanbod van dergelijke huizen gering.

De situatie is niet overal in Zeeland gelijk: lokaal en regionaal zijn er grote verschillen in de problematiek. Van grote vraag naar nieuwe of andere woningen tot veel leegstaand vastgoed. Bijvoorbeeld aan de kust waar veel woningen worden gebruikt als tweede- of deeltijdwoning. Enerzijds kan deeltijdwonen een uitkomst zijn om leegstand te voorkomen, anderzijds komt de ervaren leefbaarheid van permanente bewoners onder druk te staan.

Tegelijkertijd ondervinden mensen die tijdelijk en op korte termijn een woning nodig hebben in verband met werk of privéomstandigheden, veel moeite bij het vinden van een acceptabele, betaalbare woning. Het gebrek aan deze woningen is één van de oorzaken van het gebrek aan doorstroming op de woningmarkt. Het ontbreekt aan een ‘flexibele schil’ in de woningvoorraad die dit op kan vangen.

Bouwen binnen het bestaand stedelijk gebied en zorgvuldig gebruik van de beschikbare ruimte zijn altijd uitgangspunten geweest. In het stedelijk gebied verliezen steeds meer vormen van vastgoed hun functie, zoals maatschappelijk vastgoed, scholen, winkels, kerken en kantoren. Voor de dynamiek van het stedelijk gebied is het cruciaal dat woningen toegevoegd kunnen worden in, of in plaats van deze gebouwen.

Gezonde woonomgeving

De Zeeuwse woonomgeving bevat veel ingrediënten die een goede gezonde leefomgeving kenmerken, zoals veel (stedelijk) groen en gevarieerde openbare ruimte, een over het algemeen goede milieukwaliteit en voldoende aanbod van voorzieningen. De milieukwaliteit verschilt wel per locatie en er zijn nieuwe milieufactoren die van belang zijn (zie paragraaf 3.2 onder het kopje Omgevingskwaliteit). Zeeland kent een hogere tevredenheid van de inwoners als het gaat om de woonomgeving, dan het landelijk gemiddelde. Dit heeft een directe relatie met de algemene tevredenheid over het leven (Bron: Woononderzoek Nederland ‘WoON’, onderzoek van het Rijk).

Dat er zo veel groen in Zeeland is komt onder andere door het grote netwerk van erkende natuurgebieden én de Zeeuwse traditie van natuur en natuurbeheer op particuliere terreinen, verspreid over de regio. Bijvoorbeeld rond nieuwe landgoederen, (voormalige) buitenplaatsen en boerenerven, maar ook dorpsbosjes en -boomgaarden, of tijdelijke natuur op bedrijventerreinen. Ook wordt steeds meer groen aangelegd rond scholen en zorginstellingen. Deze natuurverbreding heeft, naast het vele cultuurhistorische groen, een gunstige invloed op de belevingswaarde van de openbare ruimte. Het creëert een omgeving die uitnodigt tot bewegen, ontmoeten en ontspannen. Een omgeving die veilig voelt, sociale samenhang bevordert én gezond gedrag uitlokt.

Gezond gedrag, en hoe dit kan worden bevorderd door de inrichting van de woonomgeving, staat steeds meer in de belangstelling. Het kan worden bevorderd door bijvoorbeeld voorzieningen en woningen die geschikt zijn voor ouderen en mindervaliden te concentreren. Hierbij hoort dan ook een veilige en aantrekkelijke openbare ruimte. Het stimuleren van een omgeving die uitnodigt tot bewegen, gezond eten, ontmoeten en ontspannen wordt steeds belangrijker, omdat dit een positief effect op gezond gedrag heeft. Een woonomgeving waarin het groen schaars is, zorgt voor een lage waardering van de buitenruimte.

Als er geen maatregelen worden genomen, zorgt de klimaatverandering voor toenemende overlast. Door hogere temperaturen ontstaan ‘hitte-eilanden’ op plaatsen met weinig groen en schaduw. Daarnaast worden de gezondheid en de leefomgeving ook aangetast door luchtverontreiniging, doordat de schadelijke stoffen tussen de gebouwen blijven hangen. De aanwezigheid van groen kan helpen bij het zuiveren van de lucht doordat fijnstof wordt afgevangen. Groen heeft ook een positief effect op de mentale gesteldheid van mensen. De aanwezigheid van natuur dichtbij stimuleert mensen meer te wandelen of te sporten; dat resulteert dan weer in minder overgewicht.

De huidige woonomgeving wordt als autogericht ervaren, waardoor de straat vaak onveilig en onaantrekkelijk is om er te wandelen of te fietsen. De kwaliteit van de leefomgeving en de gezondheid van de inwoners staan hierdoor onder druk. Concepten op het gebied van Slimme Mobiliteit kunnen zorgen voor een afnemend ruimtegebruik voor verkeersdoeleinden (met name parkeerplaatsen) in het bebouwd gebied. Dit biedt ruimte voor verbetering van de woonomgeving door toevoeging van stedelijk groen.

Voor de kwaliteit van de woonomgeving is ook de aanwezigheid of bereikbaarheid van voorzieningen essentieel. Dit wordt behandeld bij het punt hieronder.

Bereikbaarheid en beschikbaarheid van voorzieningen

De aanwezigheid van een bereikbaar en toegankelijk winkelbestand en (basis)voorzieningen op gebied van onderwijs, sport, kinderopvang, zorg en cultuur draagt bij aan de leefbaarheid van een gebied voor mensen die daar wonen. Het vormt tegelijkertijd een belangrijke voorwaarde om als gebied aantrekkelijk te zijn en te blijven. Zeeland heeft sinds jaren te maken met het verlies van organisaties op het gebied van zorg, onderwijs en dienstverlening. Veelal heeft dit te maken met het te lage bevolkingsaantal waardoor een bepaald aanbod hier niet exploitabel is, soms door keuzes voor centralisatie op nationaal niveau.

Het Zeeuwse onderwijs is hier een voorbeeld van. Om kwalitatief goed onderwijs te kunnen bieden is samenwerking met instellingen binnen en buiten de provincie (inclusief Vlaanderen) en specialisatie op een aantal thema's noodzakelijk. Zie hiervoor verder het kopje Onderwijs.

Ook voor goede ziekenhuiszorg is het hebben van medische specialisaties steeds meer afhankelijk van grotere aantallen patiënten. Gelet op het relatief geringe Zeeuwse bevolkingsaantal kan niet langer in alle specialisaties worden voorzien en is samenwerking binnen Zeeland en met andere ziekenhuisorganisaties zowel in Nederland als in Vlaanderen, noodzakelijk.

Er zijn ook omgekeerde bewegingen, zoals de vestiging van een nieuw justitieel complex bij Vlissingen. Toerisme draagt in sommige regio's binnen onze provincie in belangrijke mate bij aan de leefbaarheid en de instandhouding van voorzieningen, vooral in de kleine kernen van Zeeland. Winkels, openbaar vervoer, infrastructuur en publieke voorzieningen zijn er mede dankzij het draagvlak van het toerisme. Daar waar de toeristen niet komen, staan bijvoorbeeld de instandhouding van een supermarkt en publieke voorzieningen onder druk en kunnen deze zelfs verdwijnen.

Evenementen

Evenementen zijn essentieel in de profilering van Zeeland. We zien hier, net als in de rest van Nederland, de ontwikkeling dat evenementen en festivals inspelen op de behoefte aan unieke belevingen, tijdelijke beschikbaarheid en meedoen. Veel evenementen zijn in de afgelopen 25 jaar ontstaan, denk onder andere aan: Concert at Sea, Kustmarathon Zeeland, Vestrock Hulst, Ride for the Roses, Marathon van Zeeuws-Vlaanderen en Nazomerfestival. Vooral het laatste decennium zien we ook in Zeeland een sterke groei in omvang, deelname en (media)aandacht. Het aantal evenementen in Zeeland bedraagt duizenden op jaarbasis (2019). De omvang en impact verschillen en de evenementen zijn niet gelijkmatig verdeeld in tijd en over de provincie. De groei in omvang brengt eenzelfde soort zorgen mee als de groei van het toerisme, namelijk uitdagingen op het gebied van infrastructuur, overlast en veiligheid.

In het Zeeuwse Sportakkoord zijn ambities benoemd voor inspirerende sportevenementen die impact hebben op de profilering van Zeeland. Het Zeeuwse Sportakkoord werd in 2019 ondertekend door het Provinciebestuur en 27 gemeentelijke, gezondheids-, natuur-, onderwijs- en sportorganisaties. Grote wielerrondes en festivals zetten Zeeland op de (inter)nationale kaart.

Mobiliteit

Bereikbaarheid is van groot belang voor het vestigingsklimaat voor inwoners. Daarbij gaat het zowel om de hoofdverbindingen voor de auto als de verbindingen per openbaar vervoer. Doordat het autobezit in Zeeland hoog is kan het gros van de mensen zich zelfstandig over grotere afstanden verplaatsen met een betrouwbare reistijd. De verkeersintensiteit blijft naar verwachting toenemen. Op sommige trajecten van het Zeeuwse hoofdwegennet kan dit rond 2030 tot verkeersopstoppingen leiden. Door de toename van rijtaakondersteuning in voertuigen, wordt de capaciteit van de wegen beter benut.

De treinverbinding biedt een goede bereikbaarheid voor de Bevelanden en Walcheren, maar de verbinding met de Randstad en Noord-Brabant is de laatste jaren juist langzamer geworden. Met betrekking tot vestigingsklimaat is dit een punt van zorg, maar in het kader van het Compensatiepakket Wind in de Zeilen wordt dit aangepakt met een extra intercityverbinding over de Zeeuwse Lijn en aanvullende maatregelen.

Zeeland heeft één publiek georganiseerde verbinding over water; het fietsvoetveer tussen Breskens en Vlissingen. Deze dienst wordt met name in de zomer door veel toeristische reizigers gebruikt, maar biedt jaarrond voor studenten en forenzen een betrouwbare aansluiting over het water en aansluiting op het nationale spoornet.

Verkeersveiligheid is een belangrijk thema, zowel wat betreft de inrichting van wegen als het gedrag van weggebruikers.

Incidenten en piekdagen leiden tot grote verstoringen, omdat de infrastructuur naast het hoofdnetwerk de verkeersstromen slechts beperkt kan overnemen. Door de afhankelijkheid van bruggen en tunnels als verbindingen binnen Zeeland hebben verstoringen snel grote gevolgen. Zeker voor hulpdiensten kan dit problematisch zijn. Ook bij grote incidenten zijn de vluchtroutes beperkt. Ook extreme weersomstandigheden en klimaatverandering beïnvloeden de betrouwbaarheid van de infrastructuur. Dit is een aandachtspunt bij de klimaatadaptatiestrategie.

Scholieren, studenten, mensen met een beperking, ouderen en mensen die om een andere reden niet kunnen beschikken over een auto, zijn minder zelfstandig mobiel en daarom afhankelijk van openbaar- en doelgroepenvervoer. Zij ervaren belemmeringen in hun mobiliteit. Door centralisering zijn niet alle voorzieningen aan te fietsen. Er zijn wel grote regionale verschillen. De gebieden nabij de Zeeuwse spoorlijn, N62 en A58 hebben betere verbindingen en meerdere reisopties, waar dat in andere gebieden beperkt is. De grensoverschrijdende verbindingen zijn beperkt. De noord-zuid verbindingen worden bediend door de bus. Aansluiting vanuit Zeeland op het Belgische spoor ontbreekt. Het busvervoer in Zeeland kent een teruglopend aantal gebruikers en de kosten voor het systeem nemen toe. Voor doelgroepenvervoer geldt dat het gebruik toeneemt, wat voor gemeenten een kostbare onderneming is. Lokale mobiliteitsinitiatieven van bewoners bieden een aanvulling op het bestaande aanbod van collectief vervoer. De (snelle) elektrische fiets is voor steeds meer scholieren, forenzen en ouderen een uitkomst voor dagelijkse verplaatsingen. De hogere snelheid van e-bikes vraagt om aanpassing van de fietsinfrastructuur, omdat de risico’s op ernstige ongevallen toeneemt. In Zeeland zetten we in op de realisatie van doorfietsroutes. Dit zijn drukkere routes die kernen verbinden ‘die voldoen aan een aantal kenmerken van een snelfietsroute’.

Er is vraag naar flexibele en vraaggerichte vormen van (openbaar) vervoer. Onder de noemer Slimme mobiliteit wordt gewerkt aan een flexibel en robuust mobiliteitssysteem dat de reiziger (meer) centraal stelt.

Cultuur

Cultuur is een belangrijke vestigingsfactor voor succesvolle regio’s en dat geldt zeker ook voor Zeeland. Een brede basis met voorzieningen voor een grote groep met daarbij een beperkt aanbod van (top)cultuur voor specifieke (niche)groepen is kenmerkend voor het huidige cultuuraanbod in Zeeland. Er zijn veel initiatieven op het gebied van cultuur, van monumenten tot (kleine) podia, en van fruitteeltmuseum tot muziek in de klas, maar door de specifieke eigenschappen van Zeeland is veel ook kwetsbaar. Het aanbod is verspreid zowel geografisch als over veel organisaties. Dat betekent niet alleen relatief lage bezoekersaantallen, maar ook veel inzet door vrijwilligers met passie voor cultuur, maar vaak op leeftijd. Continuïteit in menskracht en professionaliteit is dan een zorgpunt.

De Zeeuwse jeugd kennis laten maken met cultuur in brede zin is de belangrijkste doelstelling van cultuureducatie. Hiervoor wordt door verschillende aanbieders samengewerkt met scholen waarbij deskundigheidsbevordering een belangrijk speerpunt is. Ook wordt de Zeeuwse cultuur buiten de scholen toegankelijk gemaakt door vervoer op maat te organiseren. Dit maakt het bijvoorbeeld mogelijk dat ook scholen uit Zeeuws-Vlaanderen het Watersnoodmuseum in Ouwerkerk kunnen bezoeken.

De Zeeuwse kunsten zorgen voor reflectie, vorming, verbinding en soms voor ongemak. Het draait niet alleen om het maken en tonen van mooie dingen, maar ook om het uitproberen van nieuwe dingen en het onverwachte mogelijk te maken. Creativiteit, innovatie, diversiteit en vakmanschap zijn kenmerkende eigenschappen van de kunsten die nog meer verbonden kunnen worden met actuele maatschappelijke opgaven. Er ligt een uitdaging om een beter klimaat voor makers uit de creatieve industrie te realiseren. Het aanbod van kunsten in Zeeland wordt gekenmerkt door het grote palet van kleinschalige podia tot grote meerdaagse festivals en van internationaal aansprekende hedendaagse kunst tot de liefhebbende amateur beeldhouwer. Er is veel te zien en te doen in Zeeland, maar het blijft een opgave om een degelijke (basis)infrastructuur te onderhouden.

Er zijn vijf grotere musea die de belangrijkste Zeeuwse verhalen vertellen. De Zeeuwse geschiedenis, het industriële verleden en heden, de maritieme historie, de Slag om de Schelde en de strijd tegen het water hebben een ‘eigen' museum. Daarnaast zijn er nog vele lokale en kleinere musea die een eigen verhaal vertellen. Ook voor de kleine musea geldt dat het een opgave blijft om een volledig aanbod open te houden. De bezoekersaantallen zijn relatief gering waardoor de verdiencapaciteit ook laag is en ook de musea draaien op een groot bestand van vrijwilligers.

De Zeeuwse bibliotheken zijn een belangrijke ontmoetingsplaats en zorgen voor laagdrempelige beschikbaarheid van lectuur, literatuur en informatie. Ook dragen zij bij aan het vergroten van lees- en taalvaardigheid.

Binnen het Zeeuwse culturele veld ontstaat in de volle breedte steeds meer animo om samen te werken. Het vanuit eigen kracht en de eigen expertise kijken hoe meerwaarde kan ontstaan door nieuwe of soms voor de hand liggende combinaties te vormen, is een belangrijke ontwikkeling. Deze ontwikkeling kan bijdragen aan het versterken van het vestigingsklimaat, het behoud en de verdere ontwikkeling van een rijk en divers cultureel aanbod en het uitdragen van de Zeeuwse identiteit. Hierbij zullen verschillende dilemma’s overwonnen moeten worden. Denk aan keuzes over bereikbaarheid, spreiding en versnippering van voorzieningen, over balans zoeken tussen een hoogwaardig aanbod met aantrekkingskracht voor specifieke groepen versus een breed aanbod wat toegankelijk is voor velen, over het behouden van bestaande elementen in relatie tot de wens om nieuwe dingen te ontwikkelen.

2.3 Hoofdlijnen aanpak

Woningvoorraad

De Zeeuwse gemeenten, woningcorporaties en de Provincie werken aan een Zeeuwse Woonagenda, waarbinnen gezamenlijk wordt opgetrokken om de woningvoorraad toekomstbestendig te maken en te houden. De regiogelden van het Rijk worden ingezet voor het saneren of vervangen van woningen waar geen behoefte aan is, het stimuleren van verduurzaming van de woningvoorraad, het realiseren van een flexibele schil en de ondersteuning van gemeenten bij de realisatie van woningbouw die voorziet in een behoefte op de juiste plaats. Provincie en gemeenten stellen de kaders vast waarbinnen de afspraken worden uitgevoerd.

De aanpak biedt ook kansen voor de arbeidsmarkt (werkgelegenheid voor verduurzaming), cultuur (hergebruik monumentale en beeldbepalende panden), woonomgeving (hergebruik leegstaande panden en braakliggende percelen binnen dorpen en steden), gezondheid (verbeteren binnenklimaat) en circulaire economie (circulair bouwen). Daarnaast wordt de verduurzaming van de woningvoorraad versneld en wordt de woningmarkt actief beïnvloed.

Gezonde woonomgeving

Voor een veilige woonomgeving die gezond gedrag uitlokt, staan vooral de gemeenten aan de lat. Daarbij helpen initiatieven van burgers, bedrijven, natuur- en welzijnsorganisaties. De Provincie ondersteunt deze partijen met subsidies en het faciliteren van samenwerking. Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling, beleidsontwikkeling en maatschappelijke opgave zullen betrokken partijen gezondheid mee laten wegen. Bij de realisatie van een gezonde en aantrekkelijke woonomgeving zullen kansen benut worden om beter het hoofd te kunnen bieden aan weersextremen zoals hitte, droogte en wateroverlast en aan kansen om de natuurwaarde te verhogen.

Bereikbaarheid en beschikbaarheid van voorzieningen

De beschikbaarheid van de commerciële voorzieningen wordt in de eerste plaats bepaald door marktwerking en initiatieven van ondernemers. Provincie en gemeenten stellen kaders vast om de gewenste ontwikkelingen te bevorderen, verlenen subsidies en laten onderzoek doen. Beide zijn verantwoordelijk voor de bereikbaarheid voor alle bevolkingsgroepen (zie mobiliteit).

Evenementen

Evenementen zijn het duurzame uithangbord voor Zeeland. Evenementen kunnen daardoor voor andere opgaven worden benut, zoals het werven van arbeidskrachten en toeristische promotie. Het gaat naast evenementen in het algemeen ook om organisatie van inspirerende sportevenementen die Zeeland op de kaart zetten. Nieuw wordt een Zeelandbrede coördinatie voor evenementen om te zorgen dat het aanbod goed gespreid is in tijd en plaats, met een passende verdeling van de druk op de omgeving en de hulpdiensten. Ook kan dit helpen bij werving en inzet van vrijwilligers. Daarnaast wordt de link gelegd tussen evenementen en natuurverbreding en natuurbranding. Door duurzaamheid als uitgangspunt te nemen wordt een bijdrage geleverd aan (de promotie van) circulaire economie en de energietransitie.

Mobiliteit

Treinverbindingen zijn de verantwoordelijkheid van het Rijk. Zeeuwse partijen zullen blijvend lobbyen voor realisatie en behoud van snelle verbindingen tussen de Zeeuwse steden en met Noord-Brabant/Randstad, alsmede goede verbindingen met België. Voor het regionale en grensoverschrijdende openbaar vervoer is de Provincie verantwoordelijk. De provincie en gemeenten stellen hiervoor kaders in de Regionale Mobiliteit Strategie, die samen met netwerkpartners is opgesteld.

Introductie en uitbouwen van slimme, toegankelijke mobiliteit in de vorm van flexibele en vraaggerichte vormen van mobiliteit. Er zijn veel partijen die bijdragen aan de realisatie van slimme mobiliteit in de vorm van onderzoek, kennis delen en advies. Provincie en gemeenten zijn verantwoordelijk voor respectievelijk het openbaar en het WMO-vervoer. Beide stellen kaders op en financieren het vervoer. De provincie financiert bovendien onderzoeken die bijdragen aan de omvorming van het openbaar vervoer en geeft subsidie aan initiatieven die slimme mobiliteit bevorderen. Denk aan het delen van mobiliteitsdata zodat er vervoersmogelijkheden worden aangeboden naargelang de vraag. Maar ook het verbeteren van knooppunten en ontwikkeling en implementatie van een totaalconcept waarbij niet alleen aan het vervoer van mensen wordt gedacht, maar ook aan bijv. de doorstroming, het opwekken van energie, of verbetering van gezondheid.

Het verbeteren van de verkeersveiligheid is een permanente doelstelling van de wegbeheerders (Rijkswaterstaat, gemeenten, waterschap, North Sea Port en provincie) in Zeeland en de andere verkeersveiligheidspartners verenigd in het Regionaal Orgaan Verkeersveiligheid Zeeland (ROVZ). Dit gaat onder andere om goed onderhoud, gemeenschappelijke gladheidsbestrijding en een veilige inrichting van de wegen, verkeerseducatie, voorlichting en communicatie om het gedrag van verkeersdeelnemers te verbeteren.

Schone mobiliteit stimuleren we door het gebruik van elektrische auto's, fiets en e-bike te bevorderen. De regionale wegbeheerders zijn verantwoordelijk voor een netwerk van laadpunten door de gehele provincie voor de elektrische mobiliteit, aanleg en onderhoud van snelfietsroutes en overige fietsinfrastructuur.

Provincie en gemeenten stellen kaders op voor een optimale digitale bereikbaarheid in de hele provincie. Gemeenten verlenen de vergunningen en stimuleren partijen om snellere digitale infrastructuur ook in het buitengebied uit te rollen.

Als slimme mobiliteit en de fiets het bezit en gebruik van de privéauto gaan verdringen, biedt dit kansen voor aanpassing van de ruimtelijke inrichting met een positieve bijdrage aan gezondheid, leefbaarheid, biodiversiteit en klimaatadaptatie.

Cultuur

Door professionalisering, onderlinge samenwerking en de verbinding met andere netwerken wordt de Zeeuwse culturele infrastructuur structureel versterkt en wordt een grotere bijdrage geleverd aan diverse maatschappelijke opgaven. Het Zeeuwse culturele aanbod wordt (fysiek en/of digitaal) beter bereikbaar, toegankelijk en beleefbaar voor alle groepen, met bijzondere aandacht voor jongeren (cultuureducatie). De Zeeuwse cultuur gaat beter samenwerken met de omliggende regio’s en in (inter)nationale netwerken.

2.4 Inschatting van de effecten

Onderstaande figuur is een vereenvoudigde weergave van de inschatting van de effecten uit het milieueffectrapport. Hieruit blijkt dat we voor veel onderwerpen nu al redelijk in de buurt van de ambitie zitten (blauwe driehoek). Zonder het nieuwe beleid in deze visie, zouden we voor veel onderwerpen (veel) verder van de ambitie afraken (roze kruis). Wat het effect is van het beleid in de visie verschilt erg per onderwerp (bruine driehoek). Alle onderwerpen laten een duidelijke verbetering zien ten opzichte van onveranderd beleid (pijl).

Afbeelding

3 BALANS IN DE GROTE WATEREN EN HET LANDELIJK GEBIED

3.1 Samenhang en ambitie

Zeeland is een provincie met heel veel water. Dat water is weids en open en heeft internationaal erkende natuurwaarden. Denk aan de Noordzeekust, de zeearmen, grote meren. Wat doen we met ons open water? Er is scheepvaart, een stroom van goederen wordt per schip vervoerd. Er wordt gevist, en er worden schaaldieren gekweekt. De visserij is een belangrijke bedrijfstak in Zeeland en draagt bij aan de voedselproductie. De meeste grote wateren en de oevers daarvan zijn omgeven door het groen van dijken en natuurterreinen. Delen van oevers worden gebruikt voor recreatie. En tenslotte, overtollig regenwater uit de polders komt ook terecht in de grote wateren, al dan niet vervuild door de plek waar het gevallen is. Door het stijgen van de zeespiegel sijpelt er ook water onder de dijken door en treedt verzilting van de bodem op. Grote wateren en landelijke gebieden beïnvloeden elkaar voortdurend, ten goede en ten kwade. Het evenwicht is precair.

Een goede onderlinge afstemming van het landgebruik en de milieuruimte is essentieel om de beschikbare ruimte optimaal te benutten en de sociale, economische en ecologische ambities te realiseren. De landbouwsector is veruit de grootste grondgebruiker, is van groot belang voor de voedselproductie en beeldbepalend voor Zeeland. Alle bedrijfstakken en maatschappelijke functies moeten voldoende ruimte hebben om hun activiteiten uit te voeren, maar dit mag niet ten koste gaan van milieu-, bodem-, water-, natuur- en landschapskwaliteit. De zorgen over de achteruitgang van de biodiversiteit zijn groot. Herstel van de biodiversiteit is van groot belang, intrinsiek en voor de gezondheid en de leefomgeving, ook in Zeeland. De stikstofcrisis leert dat investeren in herstel van de biodiversiteit in samenhang met alle sectoren opgepakt moet worden, op weg naar een natuurinclusieve samenleving.

De mensen die wonen en werken in het landelijk gebied, zijn van directe invloed op het landschap en de wateren die zo specifiek voor Zeeland zijn.

Landelijk gebied en de grote wateren zijn ‘een vat vol tegenstrijdigheden’. Tegengestelde belangen, inkomsten die soms ten koste gaan van het kwetsbare gebied. Verder behoren de grote wateren en landelijke gebieden tot de meest gewaardeerde onderdelen van het Zeeuwse landschap. Een simpel ja of nee op welke keuze dan ook voor deze gebieden, volstaat niet.

De keuze voor balans in het landelijk gebied sluit aan bij de NOVI-prioriteit ‘Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied’. In de Zeeuwse Omgevingsvisie wordt extra aandacht besteed aan de deltawateren.

Met deze ambitie dragen we bij aan de volgende Duurzame Ontwikkelingsdoelen.

afbeelding binnen de regeling

De ambitie voor 2050

In 2050 zijn bodem, grondwater en alles wat daarin te vinden is van robuuste, hoogwaardige kwaliteit. Weersextremen schaden de bodem niet. Door aanwezigheid van meer organische stoffen draagt de bodem bij aan CO2-opslag en een betere bodemstructuur. Planten, mensen en dieren worden nauwelijks meer bedreigd door risicovolle milieufactoren, doordat het landbouwsysteem functioneert in evenwicht met de natuurlijke omgeving, op basis van marktvraag en kringlopen op een zo laag mogelijk niveau. De visserij opereert duurzaam en houdt in zijn bedrijfsvoering rekening met natuurwaarden. Synergie tussen visserij en natuur is daarbij het uitgangspunt. De wijze waarop natuurorganisaties en visserijbedrijfsleven in Zeeland samenwerken vormt een voorbeeld voor de rest van het land. Het gebruik en de draagkracht van landelijke gebieden en de grote wateren zijn duurzaam in balans gekomen. Door het stabiele beheer kunnen ze tegen een stootje.

In 2050 is de biodiversiteit rond de grote wateren, in het landelijk gebied en in de steden hersteld. De stikstofproblematiek is iets van vroeger. Het natuurnetwerk is voltooid en de milieukwaliteit is er in de hele provincie op vooruit gegaan. Het is heerlijk recreëren en werken in het mooie, gezonde en waardevolle Zeeuwse landschap!

Afbeelding

3.2 Huidige situatie, trends en ontwikkelingen

Bodem

De bodemstructuur staat onder druk als gevolg van verslemping, verdichting, erosie, teruglopende biodiversiteit en dreigende afname van het organisch stofgehalte. Dit heeft ook gevolgen voor het bodemleven, de weerbaarheid en de waterinfiltratiecapaciteit van de bodem.

Gebieden met bijzondere aardkundige waarden op provinciaal, nationaal of internationaal niveau zijn benoemd en beschermd als aardkundig waardevolle gebieden. De pareltjes daarvan worden vanuit promotie oogpunt benoemd als aardkundig monument. Binnen het initiatief om te komen tot de UNESCO Geopark status voor de Schelde Delta staan deze aardkundig waardevolle gebieden samen met waardevolle landschappen, cultuurhistorie en natuur centraal op gebied van wetenschap, educatie, toerisme en recreatie.

Vooral in oudere dorpen en steden zijn veel archeologische resten aanwezig. Overheden werken samen aan de bescherming. Vondsten worden gedocumenteerd, bewaard en uitgeleend aan musea vanuit het Zeeuws Archeologisch Depot. Er is op dit moment geen volledige digitale ontsluiting van de collectie.

De bodemkwaliteit in Zeeland heeft te maken met verspreiding van onder andere zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) van de industrie, zoals PFAS, PFOS, GenX en medicijnresten die in de bodem en voedselketen terecht kunnen komen, maar ook van oudere diffuse verontreinigingen zoals DDT. Deze zijn en worden inzichtelijk gemaakt middels de gemeentelijke bodemkwaliteitskaarten. De sanering van spoedlocaties (zogenaamde puntbronnen) bodemverontreiniging in het landelijk gebied is bijna afgerond. Daarnaast zijn de oudere steden en kernen veelal vanuit de Middeleeuwen en Gouden Eeuw diffuus verontreinigd met onder andere zware metalen. Ook deze zijn inzichtelijk gemaakt via de gemeentelijke bodemkwaliteitskaarten. Ontwikkelaars moeten rekening houden met die verontreinigingen. De bodemkwaliteit neemt af door uitputting, versnippering, toename van bebouwing en infrastructuur, intensivering van grondgebruik, afname van biodiversiteit en klimaatverandering. Ook archeologische waarden op het land en in het water gaan hierdoor achteruit.

Er komen wel meer technieken beschikbaar voor verbetering van de bodemstructuur en bodemvruchtbaarheid en betere mogelijkheden voor onderzoek, kennisdeling en monitoring.

Op landelijk niveau is de wens uitgesproken om het water- en bodemsysteem meer als één systeem te benaderen en deze sturend te laten worden in de ruimtelijke ordening volgens het principe ‘Water en Bodem Sturend’. Het vertrouwen in de maakbaarheid van ons landschap is groot, maar inmiddels lopen we steeds vaker tegen de grenzen van het water- en bodemsysteem aan. De water- en bodemopgaven staan echter niet op zichzelf. Ze hangen samen met elkaar, maar ook met andere opgaven in de leefomgeving. Een integrale aanpak met alle opgaven in de fysieke leefomgeving is dan ook noodzakelijk, waarbij het water- en bodemsysteem sturend is. Het Rijk geeft hiervoor structurerende keuzes mee, die deels betrekking hebben op het nationale beleid, maar ook richting kunnen geven aan of doorwerking vinden in programma’s van provincies, gemeenten en waterschappen, gebiedsprocessen, bedrijven en burgers. Voor Zeeland wordt dit principe onder andereverder beschreven in het gebiedsplan ten behoeve van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) en wordt er met betrokken partijen uit het bodem- en waterdomein gekeken wat de mogelijkheden zijn voor concrete uitwerkingen. In gebiedsprocessen en -programma’s wordt er actief naar functiecombinaties gezocht.

Landbouw en Visserij

De agrarische sector is in Zeeland van oudsher van groot economisch belang. De sector omvat boerenbedrijven, verwerking, bewerking en opslag van agrarische producten, logistiek, toe- en aanleverende bedrijvigheid en kennisbedrijven. Niet alleen voor toegevoegde waarde, maar ook als werkgever is de sector van groot belang. De landbouw is in Zeeland veruit de grootste gebruiker van de ruimte. Het aantal landbouwbedrijven neemt licht af, terwijl de gemiddelde bedrijfsgrootte toeneemt. Niet alleen de economische voordelen van schaalvergroting, maar ook vergrijzing en ontgroening spelen daar een rol in.

De landbouw loopt steeds vaker tegen grenzen aan. Tekorten aan zoet water, achteruitgang van de bodemvruchtbaarheid, bodemstructuur en bodemweerbaarheid, waterkwaliteit, biodiversiteit (onder- en bovengronds), fijnstof, stikstof, fosfaat, etc. maar ook schaalvergroting, versnipperd grondeigendom en regelgeving spelen parten. Door de ontwikkelingen staat het verdienmodel onder druk en is een transitie naar andere productievormen noodzakelijk.

De Zeeuwse visserijsector bestaat uit zee- en kustvisserij, mossel- en oesterkweek, visserij met vaste vistuigen en sportvisserij. Door klimaatverandering verandert de visstand en is er sprake van een toename van invasieve exoten, plagen en ziektes. Ook neemt de waterkwaliteit af, zoals bijvoorbeeld in het Grevelingenmeer.

Natuur en biodiversiteit

De natuur is in Zeeland verweven in de verschillende Zeeuwse waardevolle landschappen. De natuur binnen deze verschillende landschappen is in kwaliteit en omvang nog niet op orde. De doelen voor veel Natura 2000-soorten en –habitats of leefgebieden worden nog niet gehaald. Met name de staat van instandhouding van soorten en habitats van buitendijkse gebieden en delen van de duinen zijn matig tot zeer ongunstig. De oorzaken zijn vooral stikstofdepositie, verstoring, tekort aan leefgebied, verdroging, verzuring en versnippering. De achteruitgang in de biodiversiteit lijkt wel minder snel te gaan door het huidige beleid maar extra inspanning is noodzakelijk. Het Natuurnetwerk Zeeland is nog niet voltooid en vraagt tot 2027 extra inzet om de benodigde gronden te verwerven en in te richten. Daarnaast is het realiseren van enkel het Natuurnetwerk onvoldoende om biodiversiteitsherstel te verkrijgen. De nadruk komt (inter-)nationaal meer te liggen op intensivering van het natuurbeleid via het steeds meer vervlechten van natuur met andere sectoren van de samenleving en de economie. De harde grenzen tussen “donkergroene” natuur binnen het natuurnetwerk dient meer en meer te vervagen en geleidelijk over te gaan in omringende functies, waarbij natuur als een autonoom gegeven vanzelfsprekend wordt (“lichtgroene natuur”). Dit is onlosmakelijk verbonden met de transitie naar een volhoudbare Zeeuwse landbouw. Hierbij krijgt de biodiversiteit een volwaardige plaats naast instandhouding van het landbouwkundig gebruik en behoud en versterking van de verschillende Zeeuwse (cultuurhistorische) landschappen.

Erfgoed

Het Zeeuwse erfgoed is een belangrijke drager van onze identiteit. Cultureel erfgoed is overal in onze samenleving aanwezig. In onze musea, historische binnensteden en op het platteland. Maar ook in de bodem en onder water, en als immaterieel erfgoed in onze tradities, rituelen en verhalen.

Erfgoed is onder te verdelen in materieel en immaterieel erfgoed:

  • Roerend erfgoed (verplaatsbaar, niet grondgebonden; zoals bibliotheken, archieven, collecties, verzamelingen, schilderijen, beeldhouwwerken, mobiel erfgoed, levend erfgoed.

  • Onroerend erfgoed (niet verplaatsbaar, grondgebonden; landschappen, veteraanbomen, natuurerfgoed, archeologie, monumenten of bouwwerken).

  • Immaterieel erfgoed is niet tastbaar erfgoed: mondeling doorgegeven erfgoed, dans, muziek, theater, rituelen, ambachten en tradities.

Al deze onderverdelingen houden echter verband met elkaar.

De talrijke monumenten, de landschapselementen, het cultuurlandschap, archeologische vondsten, streekproducten, verdronken dorpen en streekdrachten zijn het niet alleen waard om behouden te blijven, maar dienen ook zo veel mogelijk doorontwikkeld en ontsloten te worden. Dit betreft niet alleen juridisch beschermd, maar ook niet-juridisch beschermd erfgoed dat ook behouden moet worden omdat het cultuurhistorisch waardevol is. Doordat mensen erfgoed (fysiek of digitaal) kunnen beleven wordt het draagvlak om het te behouden en beschermen vergroot. Daarom zijn de Zeeuwse Erfgoedlijnen en het samenwerkingsverband Zeeuwse Ankers van groot belang en dat geldt ook voor het streven naar het verkrijgen van de status van UNESCO Geopark voor de Scheldedelta. Daarnaast liggen er nog vele kansen om het Zeeuwse erfgoed op innovatieve manier voor het publiek toegankelijk te maken.

Deltawateren

Door de aanleg van de Deltawerken is de waterveiligheid sterk verbeterd, maar er zijn wel problemen met de waterkwaliteit. Het watersysteem is erg veranderd. Er zijn verschillende waterbekkens ontstaan: zoet en zout, met en zonder getij. De waterbekkens kennen verschillende problemen zoals (blauw)algenbloei, overlast door exoten (zoals Japanse oester), zandhonger of een zuurstofloze bodem. Het Grevelingenmeer kampt met zuurstofloosheid, het Volkerak-Zoommeer met algenbloei en de Oosterschelde met zandhonger. In het Veerse Meer en Westerschelde is vooral de balans tussen verschillende functies van het water en de natuurwaarden een uitdaging. De deltawateren maken deel uit van de Natura2000-gebieden, maar de instandhoudingsdoelen worden niet gehaald. Naast de al genoemde problemen spelen daarbij de waterkwaliteit, verstoring en predatie een rol.

De zeespiegelstijging neemt als gevolg van klimaatverandering op lange termijn (na 2050) toe met tenminste 1 tot 2 meter. De huidige strategie voor de kustverdediging voldoet voorlopig, maar op lange termijn niet meer. Strandsuppleties zijn vaker nodig om de veiligheid op peil te houden, maar zijn ook essentieel voor de Zeeuwse recreatie en de kwaliteit van de natuur. Klimaatverandering zorgt ook voor verandering van het ecosysteem van de deltawateren, door hogere watertemperaturen, de hogere waterstand en mogelijk op termijn ook door veranderingen in het getij.

De verbetering van de waterkwaliteit is onzeker, vanwege de zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) zoals PFAS. Daarnaast zijn ook microplastics en zwerfvuil een groeiend probleem voor de waterkwaliteit.

Watersysteem

De samenhang tussen de verschillende onderdelen en functies van de watervoorziening maakt een integrale, grensoverschrijdende aanpak nodig. De problemen en oplossingen van de watervraag en het wateroverschot uit bebouwd gebied, landbouw, natuur en industrie dienen te worden afgestemd door alle betrokken organisaties.

De beschikbaarheid van zoet water verschilt per gebied. In het oosten van Zeeland is door aanvoer zoet water beschikbaar voor de landbouw. Dit wordt via het oppervlaktewatersysteem verspreid. Vanuit de Biesbosch wordt zoet water aangevoerd via de zoetwaterleiding, waarvan fruitteeltbedrijven in de Bevelanden en de industrie gebruik maken. In de rest van Zeeland heeft 40% van het landbouwareaal de beschikking over aanvoer van zoet water, de overige 60% is afhankelijk van regenwater.

De chemische en ecologische waterkwaliteit van de regionale wateren (Kaderrichtlijn Water, KRW) is nog niet op orde en de daarvoor benodigde uitvoeringsmaatregelen liggen niet op schema. De kwaliteit van het grondwater is overwegend goed. Voor de bescherming van het grondwater gelden algemene regels en zijn specifieke grondwaterwinnings- en beschermingsgebieden aangewezen. In een deel van het grondwater is een te hoge concentratie bestrijdingsmiddelen aanwezig (zoete grondwaterlichamen ‘Kreek’ en ‘Dekzand’).

Extreme neerslag komt steeds vaker voor, wat eisen stelt aan de capaciteit van het watersysteem om overlast te voorkomen. Extreme droogte zorgt voor een grote vraag van burgers en bedrijven naar zoet water. De technische mogelijkheden voor zoetwaterbuffering nemen wel toe. Door zeespiegelstijging nemen echter op termijn ook de kweldruk en verzilting toe.

Omgevingskwaliteit

De kwaliteit van lucht, stilte, water, veiligheid en bodem in Zeeland is redelijk goed, maar voldoet nog niet overal aan de normen en wordt ook nog niet overal positief beleefd. Verbetering van de gezondheid (of welzijn) wordt steeds meer het uitgangspunt. Voor dit brede milieubeleid is door het Rijk een aanvulling op de NOVI opgesteld: het Nationaal MilieubeleidsKader (NMK).

De luchtkwaliteit is de afgelopen decennia sterk verbeterd, omdat bedrijven en wegverkeer veel schoner zijn geworden. Desondanks speelt luchtverontreiniging nog een belangrijke rol bij gezondheidsproblemen. Wegverkeer, industrie (binnen en buiten Zeeland), landbouw en scheepvaart zijn in Zeeland de belangrijkste bronnen van luchtverontreiniging. Het Schone Lucht Akkoord (SLA) zet in op gezondheidswinst door verdere verbetering van luchtkwaliteit. Dit heeft ook positieve effecten op de stikstofuitstoot. Daarnaast zal terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen ook bijdragen aan de verbetering van de luchtkwaliteit.

Geluidhinder wordt in Zeeland vooral veroorzaakt door het wegverkeer en bedrijven. Hinder door laagfrequent geluid neemt toe en kan verder toenemen door aanleg van meer warmtepompsystemen in de woonomgeving.

De chemische en ecologische kwaliteit van het oppervlaktewater voldoet niet aan de KRW-normen (Kaderrichtlijn water), maar de waterkwaliteit verbetert wel. Dit is het gevolg van toepassing van de best beschikbare technieken bij afvalwaterlozingen. Een negatieve ontwikkeling is dat er meer medicijnresten en nieuwe zeer zorgwekkende stoffen in het water voorkomen.

Risico’s voor burgers als gevolg van opslag, productie, bewerking en transport van gevaarlijke stoffen zijn continu onder de aandacht, maar er zijn in Zeeland geen gevallen van externe veiligheidsrisico’s die zo ernstig zijn dat sanering nodig is. Lokaal zijn er wel verhoogde groepsrisico’s. De op- en overslag en het aantal transporten met gevaarlijke stoffen (waaronder ammoniak en Liquid Organic Hydrogen Carriers) over weg, water en spoor neemt toe. Door deze toename is de kans op incidenten groter.

Een andere milieufactor is elektromagnetische straling. In 2020 kennen we meerdere systemen voor mobiele communicatie (o.a. 4G, 5G), naast diverse andere toepassingen van draadloze communicatie. Deze draadloze communicatiesystemen veroorzaken stralingsbelasting voor mensen, dieren en natuur door elektromagnetische straling. De stralingsbelasting zal naar verwachting toenemen omdat voor elke gemeente een dekking van 98% het doel is. Een deel van de bevolking ervaart gezondheidsklachten door straling. Stralingsarme locaties (witte zones), woningen en aanpassing van de woonomgeving kunnen dit voorkomen.

Landschap

Het Zeeuwse landschap wordt gemiddeld hoog gewaardeerd door inwoners en toeristen, maar het is ook voortdurend in ontwikkeling. Bij ontwikkelingen wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met het landschap. Een deel van de landschaps- en cultuurhistorische elementen is beschermd om ze te kunnen behouden. Het gaat zowel om groene landschapselementen zoals natuur, bos en erfbeplanting als om aardkundig waardevolle elementen en cultuurhistorisch waardevolle structuren en gebouwen zoals Deltawerken, polders, dijken, historische boerderijen, buitenplaatsen, vliedbergen, molens en vestingwerken. Bestaande elementen verliezen voor een deel hun functie en kunnen dan in verval raken, waardoor de kwaliteit van het landschap afneemt. Nieuwe ontwikkelingen als gevolg van energietransitie, klimaatverandering en de landbouwtransitie zullen het landschap ook veranderen.

3.3 Hoofdlijnen aanpak

Ondergrond

Om de kwaliteit van de ondergrond en alles wat zich daarin bevindt te behouden, is bescherming en verbetering nodig. Behoud van bodem- en grondwaterkwaliteit, archeologische, aardkundige en cultuurhistorische waarden wordt verzekerd. Provincie en gemeenten leggen vast waar de waarden zich bevinden en zorgen voor de bescherming tegen aantasting.

Verbetering van de fysische, chemische en biologische bodemkwaliteit wordt gecombineerd met activiteiten voor recreatie, kringlooplandbouw, klimaatadaptatie, biodiversiteit en aardkundig erfgoed. Waar nodig worden milieuproblemen gebiedsgericht aangepakt. Alle betrokken partijen dragen bij aan de kwaliteitsverbetering. Provincie en gemeenten zien toe op bodemsaneringen.

Landbouw

De landbouw ontwikkelt zich tot een volhoudbare bedrijfstak: economisch sterk, aangepast aan de klimaatverandering en in balans met de omgeving. Deze ontwikkeling draagt ook bij aan natuur- en landschapswaarden. De sector, grondeigenaren, provincie, waterschap, gemeenten en andere betrokken partijen werken de aanpak samen uit in een programma landelijk gebied. De ontwikkelingsstrategieën voor grondgebonden, niet-grondgebonden landbouw en aquacultuur worden door het Rijk, de provincie en de gemeenten vastgelegd.

Natuur

Bestaande natuurwaarden binnen en buiten de aangewezen natuurgebieden worden beschermd door de overheid. Een effectieve nationale en regionale aanpak van de stikstofuitstoot is een belangrijke voorwaarde voor verbetering van natuurwaarden. In de aanpak werken overheden, terreinbeheerders en economische sectoren gebiedsgericht samen aan een oplossing.

Terreinbeheerders zorgen voor het beheer van de natuurgebieden en recreatieve meerwaarde door optimale toegankelijkheid, beleefbaarheid en vindbaarheid. De Provincie zorgt voor de voltooiing van het Natuur Netwerk Zeeland (NNZ) en samen met de terreinbeheerders voor verbetering van de kwaliteit van de gebieden. Een belangrijk deel van de natuurwinst wordt buiten het NNZ gerealiseerd. In het stedelijk gebied door natuurinclusief inrichten van de omgeving door gemeente, ontwikkelaars en woningcorporaties. In het landelijk gebied door het invoeren van natuurinclusieve landbouw en natuurwaarde toe te voegen in combinatie met klimaatadaptatie.

Deltawateren

Via het samenwerkingsverband Zuidwestelijke Delta (ZWD) werkt de provincie samen met Rijkswaterstaat, de provincies Zuid-Holland en Noord-Brabant, de betrokken waterschappen, gemeenten en de ministeries van I&W en EZK aan realisatie van een veilige, economisch aantrekkelijke en ecologisch gezonde delta. De voorkeursstrategie van het Deltaprogramma voor de Zuidwestelijke Delta wordt voortgezet en de herijking hiervan (in 2026) wordt met alle betrokken partijen samen opgesteld om vanuit het (ruimte)gebruik van de wateren en randen te kunnen blijven anticiperen op klimaatverandering en zeespiegelstijging. Het uitgangspunt hiervoor is de Gebiedsagenda ZWD2050. Dit is een samenhangend integraal ontwikkelperspectief om de toekomstige uitdagingen in de delta het hoofd te bieden. In bestaande en nieuw te vormen coalities in het gebied worden de handelingsperspectieven vormgegeven en kennis ontwikkeld. Een ecologisch gezond watersysteem vormt de basis voor het gebruik van de deltawateren. Vanuit kaders zoals PAGW (Programmatische Aanpak Grote Wateren), Natura 2000 en Kaderrichtlijn Water (KRW) wordt in samenspraak met belanghebbenden structureel gewerkt aan het functioneel herstel en behoud van de ecologische kwaliteit van de deltawateren.

Specifiek voor het Veerse Meer wordt door betrokken overheden – door middel van een intensief participatietraject – gewerkt aan de gebiedsvisie Veerse Meer 2020-2030. In juli 2020 heeft dit geleid tot het formeel vastleggen van omgevingskwaliteiten, richtinggevende principes en overgangsbeleid, die bepalend zijn voor lopende en toekomstige ontwikkelingen (link). Deze zullen tot kaderstellende regels leiden in de provinciale omgevingsverordening en in gemeentelijke omgevingsplannen.

Watersysteem

De kwaliteit van oppervlakte- en grondwater wordt stapsgewijs verbeterd om in 2027 te voldoen aan de Europese KRW-normen. De kaders zijn doorvertaald in regels van rijk, provincie en waterschap. De aanpak voor oppervlaktewater loopt via het waterschapsbeheerprogramma van het waterschap, maar vraagt ook inspanning van andere partijen. Gemeenten zorgen voor het stedelijk waterbeheer.

Evenwicht houden in gebruik en aanvulling van oppervlakte- en grondwater is een grote opgave door de klimaatverandering. Dit vraagt om aanpassing van het watersysteem om meer water te kunnen vasthouden en om gebruik aan te passen aan de beschikbaarheid van zoet water. In het Zeeuws Deltaplan Zoet water wordt hier door gebruikers en overheid samen een oplossing voor gezocht.

Omgevingskwaliteit

De kwaliteit van lucht, water, bodem, geluid en veiligheid is redelijk goed in Zeeland, maar voldoet nog niet overal aan de normen. In het provinciaal milieuprogramma zijn doelen en acties opgenomen om de milieukwaliteit verder te verbeteren. Het Schone Lucht Akkoord zet in op gezondheidswinst door verdere verbetering van luchtkwaliteit. Provincie en gemeenten zijn verantwoordelijk voor het milieubeleid en bijbehorende regelgeving. Waar nodig wordt een milieuproblemen gebiedsgericht aangepakt. De uitvoering, toezicht en handhaving lopen voornamelijk via de omgevingsdiensten (Regionale Uitvoeringsdienst Zeeland en DCMR milieudienst Rijnmond). Het is belangrijk dat er goede en adequaat georganiseerde en functionerende omgevingsdiensten voor Zeeland werkzaam zijn, om de bredere doelstellingen te kunnen halen.

Landschap en erfgoed

De bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en aardkundige kernkwaliteiten worden beschreven, beschermd en beleefbaar gemaakt. Overheid en ondernemers houden bij de locatiekeuze en ontwerp voor nieuwe activiteiten rekening met deze kernkwaliteiten. Het doel is dat ontwikkelingen landschap en erfgoed benutten als inspiratiebron en bijdragen aan versterking daarvan.

3.4 Inschatting van de effecten

Onderstaande figuur is een vereenvoudigde weergave van de inschatting van de effecten uit het milieueffectrapport. Hieruit blijkt dat we voor meer dan de helft van de onderwerpen nog ver van de ambitie verwijderd zijn (blauwe driehoek). Zonder het nieuwe beleid in deze visie, zouden we voor een deel van de onderwerpen verder van de ambitie afraken (roze kruis). Wat het effect is van het beleid in de visie verschilt erg per onderwerp (bruine driehoek). Alle onderwerpen laten een duidelijke verbetering zien ten opzichte van onveranderd beleid (pijl).

4 EEN DUURZAME EN INNOVATIEVE ECONOMIE

4.1 Samenhang en ambitie

Samenhang

De unieke ligging van Zeeland biedt kansen voor innovatieve en duurzame ondernemingsvormen, voor alternatieve vormen van vervoer. Er is altijd ruimte om te pionieren.

Veel Zeeuwen vinden werk in de toeristenbranche, het MKB en de industrie.

In een circulaire Zeeuwse economie vinden de verschillende branches elkaar en moeten zij op een ander niveau samenwerken, niet alleen als leverancier/afnemer van een grondstof, energie of eindproduct, maar ook van het restproduct. Door deze samenwerking ontstaat een kringloop die zo laag mogelijk gesloten wordt. Door het produceren en gebruiken van lokale grondstoffen wordt hier invulling aan gegeven.

De circulaire economie beïnvloedt de hele menselijke samenleving. Te denken valt aan de transportsector, onze infrastructuur, energievoorziening en onze behoefte daaraan. Er ontstaat werkgelegenheid in nieuwe sectoren. Circulaire economie raakt alle sectoren waarin werk wordt verzet, dus aan alle andere uitdagingen binnen de Omgevingsvisie. Daarnaast is de circulaire economie van grote invloed op het milieu en de bodem. Deze ambitie sluit aan bij de NOVI-prioriteit 'Duurzaam economisch groeipotentieel'. In de Zeeuwse Omgevingsvisie krijgen het MKB en de havens extra aandacht.

Met deze ambitie dragen we bij aan de volgende Duurzame Ontwikkelingsdoelen.

afbeelding binnen de regeling

De ambitie voor 2050

In 2050 heeft Zeeland net als de rest van Nederland een circulaire economie. De meeste sectoren maken gebruik van reststoffen die door anderen onbenut zijn gelaten, dan wel zijn uitgestoten als afval of producten die aan het eind van de levensduur zijn en worden hergebruikt. Hierdoor staan de sectoren niet langer op zichzelf maar houden ze contact met andere branches. Nieuwe productieprocessen maken dit rendabel. Grondstoffen hebben in de biobased economie zoveel mogelijk een groene herkomst. Ze worden als dat kan, in Zeeland geteeld en worden geleverd aan regionale afnemers.

Het Zeeuwse onderwijs sluit aan op de arbeidsmarkt. Het bedrijfsleven biedt werk op maat.

De infrastructuur is modern en betrouwbaar en biedt ruimte aan CO2-neutraal vervoer via verschillende modaliteiten. Hierbij is een belangrijke plaats ingeruimd voor buisleidingen van en naar industrieën en bedrijven; tussen de verschillende haventerreinen, ook over en weer van de provincie- en landsgrens. Vervoer van gevaarlijke stoffen vindt in hoofdzaak alleen nog plaats op ruime afstand van woongebieden.

De haven- en industriegebieden bieden plaats aan clusters van bedrijven. Ook elders heeft een concentratie van bedrijventerreinen plaatsgevonden. Dit geeft bedrijven de ruimte om te ondernemen. Hierdoor wordt hinder zoveel mogelijk beperkt.

Er is een eerlijk speelveld voor bonafide ondernemers en burgers.

In Zeeland wordt werk gemaakt van innovatie. Er zijn financieringsvouchers beschikbaar en ondernemers nemen deel aan kennistrajecten, waarbij samen met onderwijsinstellingen en studenten wordt gewerkt aan concrete oplossingen voor uitdagingen. Zeeuwse experimenten en proeftuinen in alle sectoren dragen substantieel bij aan de Nederlandse economie.

Zeeuwse bedrijfsvormen in alle sectoren spelen actief in op actuele ontwikkelingen. Bedrijfsvormen die grotendeels afhankelijk zijn van natuurlijke omstandigheden, zoals de visserij, opereren duurzaam en houden in hun bedrijfsvoering rekening met de natuurwaarden.

Afbeelding

4.2 Huidige situatie, trends en ontwikkelingen

Verdienvermogen en werkgelegenheid

Zeeland is een veelzijdige provincie met een groenblauw en landelijk karakter waar verschillende economische sectoren een belangrijke rol spelen. Deze sectoren zijn toerisme, de industrie, landbouw, visserij, transport en daarbij nog diverse ondersteunende sectoren. Zeeland heeft een gunstige kostenstructuur en financieringsmogelijkheden. Ook kent de regio een hoogwaardige onderwijsinfrastructuur. Het Bruto Regionaal Product van Zeeland bedraagt 2,18% van het bruto nationaal product. Een groot deel van de Zeeuwse economie is gekoppeld aan de zeehavens. Indirect is 18% van de Zeeuwse werkgelegenheid en 46% van de Zeeuwse toegevoegde waarde gekoppeld aan de havens. North Sea Port is de derde zeehaven van Europa op basis van toegevoegde waarde.

Wat betreft werkgelegenheid is het midden- en kleinbedrijf (MKB) de motor van de Zeeuwse economie. Voor wat betreft toegevoegde waarde zijn dat de havens en industrie. Er is een goed havencomplex en nichemarkten. Er zijn weinig middelgrote ondernemingen. Het MKB scoort onder het Nederlands gemiddelde wat betreft innovatie. Publieke investeringen in de sector Research & Development zijn laag. De Zeeuwse bevolking telt minder hoogopgeleiden dan het landelijk gemiddelde.

Effecten coronapandemie

Door het relatief grote aandeel van de industrie in de Zeeuwse economie, behoort Zeeland tot de vier zwaarst getroffen provincies door de gevolgen van de coronapandemie. Zeeuwse bedrijven hebben te kampen met de gevolgen van de maatregelen die rijksoverheden hebben genomen om de gezondheidscrisis te beheersen. Deze maatregelen hebben grote economische gevolgen en leiden vervolgens ook tot effecten op sociaal, cultureel, maar ook ecologisch gebied.

De Nederlandse industrie is sterk geïnternationaliseerd en daardoor gevoelig voor verstoringen in de wereldeconomie. Andere sectoren die in Zeeland ook zwaar getroffen worden, zijn het MKB, detailhandel, horeca en cultuur. Op korte termijn heeft dit aanzienlijke negatieve effecten op verdienvermogen en werkgelegenheid. De impact van de pandemie op langere termijn is nog onzeker.

Circulaire economie

De regionale kansen voor een circulaire economie liggen onder andere in de bouw en verblijfsrecreatie (MKB), industrie en maintenance en voorbeeldwerking via inkoop- en aanbesteding/duurzame grond-, weg- en waterbouw door de overheden, bijvoorbeeld door circulaire projecten in de Zuidwestelijke Delta. De eerste circulaire projecten zijn opgestart. Daarmee zijn successen behaald die passen in de ontwikkeling van de gestelde doelen. Het gaat onder andere om het circulair bouwen, kennisuitwisseling en projecten voor maritieme en industriële symbiose.

Zoetwaterschaarste heeft een samenwerking tot gevolg die resulteert in plannen voor een robuust watersysteem in Zeeuws-Vlaanderen. Bestaande samenwerkingen in de regio werken goed (mede dankzij de schaal van de regio kennen partijen elkaar en kennen de mensen in het netwerk elkaar).

Er is een toenemende aandacht voor ‘natuurlijk kapitaal’ en ‘regionale kwaliteit’ en ook een toenemende schaarste aan zoet water, grondstoffen en zeldzame materialen. IT en datamanagement (waaronder blockchain) nemen toe in kracht en dienen de transitie naar een circulaire economie als het gaat om efficiënte(re) inzet van grondstoffen, minder afhankelijkheid van primaire grondstoffen en het ondersteunen van product-as-a-service (producten gebruiken zonder ze zelf in eigendom te hebben).

Er liggen veel kansen in de transitie naar een circulaire economie. De chemiesector heeft te maken met een mondiale concurrentiestrijd en een opgave in de energietransitie. De recreatie- en toerismesector is sterk in beweging en er ligt een vraag om kwaliteitsverbetering en een gemeenschappelijke infrastructuur. Tevens is er sprake van een toenemende havensamenwerking, ook internationaal.

Milieueffecten

Alle economische sectoren beïnvloeden op de een of andere manier het milieu. Ook andere ontwikkelingen zorgen mogelijk voor veranderingen van de milieukwaliteit. Daarbij kan gedacht worden aan: energietransitie, CO2-reductie, circulaire economie, meer duurzame economie, technologische ontwikkelingen, klimaatverandering met extreme weersomstandigheden, digitalisering, deregulering, actuele en nieuwe milieuproblemen, burgerparticipatie, draagkracht natuur en ruimte en gezondheid. In Zeeland is er een goede balans tussen milieukwaliteit en bedrijvigheid. Het is van belang om dit in de toekomst minimaal te behouden en waar mogelijk te verbeteren. Het provinciale Programma VTH+S uit 2021 zorgt betrouwbare en professionele uitvoeren van provinciale taken bij het verlenen van vergunningen, het controleren en het handhaven van de wet- en regelgeving. Terugdringen van de stikstofuitstoot is nodig om natuurwaarden te herstellen en meer ontwikkelruimte voor economische activiteiten in Zeeland te creëren. Daarbij is het mogelijk om bovenwettelijke innovatieve maatregelen die emissie beperken, in te zetten voor verleasen (tijdelijk beschikbaar stellen) of extern salderen (uitruilen met een andere activiteit). Er is een stikstofbank opgericht voor uitgifte van stikstofruimte om doelen te realiseren op het gebied van biodiversiteit, landbouw, recreatie en havens en industrie.

Bereikbaarheid

Er zijn grote regionale verschillen qua bereikbaarheid. De gebieden nabij de Zeeuwse spoorlijn en A58 hebben betere verbindingen en meerdere reisopties, waar dat in andere gebieden beperkt is. De grensoverschrijdende verbindingen zijn beperkt. De reistijd naar de Randstad en Noord-Brabant is over spoor (aanpassing dienstregeling) en weg (maximumsnelheid naar 100 km/u) is de laatste jaren toegenomen. Met betrekking tot vestigingsklimaat is dit een zorg. Over spoor is de reistijd per eind 2021 verbeterd.

In Zeeland ligt ongeveer 400 km aan Rijkswegen, 400 km aan provinciale wegen en 3.500 km aan waterschapswegen. De weginfrastructuur is op orde, maar er dreigt een toename van opstoppingen op de A58 en het knooppunt A58/A4 op de grens van Zeeland en Noord-Brabant.

Voor het huidige openbaar vervoer geldt een mobiliteitsgarantie, wat inhoudt dat tussen ca 6 uur ’s morgens en ca 11 uur ’s avonds in ieder dorp elk uur een bus of haltetaxi (op afroep) rijdt. De steden zijn verbonden via bus of trein. Het openbaar vervoer staat onder druk door een afnemende vraag en toenemende kosten.

Er is een transformatie nodig naar een vorm van openbaar vervoer waarin personenvervoer in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO-vervoer), haltetaxi’s en lijndiensten worden gecombineerd. Ook verwachten we een afname in de groei van autobezit en een toename van autogebruik. Betere technieken zorgen voor een slimmer mobiliteitssysteem. Er is een toename van mogelijkheden voor werken, studeren of dienstverlening op afstand.

Verkeersveiligheid is een blijvend belangrijk thema, zowel in weginrichting als in verkeersgedrag. Incidenten tijdens piekdagen kunnen leiden tot grote verstoringen. De lokale infrastructuur naast het hoofdnetwerk kan verkeersstromen slechts beperkt overnemen. Ons wegennet, maar ook ons spoor zijn daarmee weinig robuust. Ook extreme weersomstandigheden en klimaatverandering beïnvloeden de betrouwbaarheid van de infrastructuur. Zeker voor hulpdiensten kan dit problematisch zijn. Ook bij grote incidenten zijn de vluchtroutes beperkt.

De grote zeehavens zijn voor het goederenvervoer goed bereikbaar over het water. Goederenvervoer per spoor is goed mogelijk richting het Nederlandse en Vlaams achterland.

Arbeidsmarkt

Er is een tekort aan arbeidskrachten in alle sectoren en op alle niveaus. Er is sprake van een lage werkloosheid, maar er zitten toch meer dan 12.000 mensen in een uitkeringssituatie. De krapte is wel aan het afnemen. Er is nog veel onbenut potentieel: een hoog aandeel statushouders in de bijstand en jongeren die wegtrekken in verband met een opleiding buiten de provincie en niet meer terugkomen. Door de lage werkloosheid lijkt het probleem klein, maar het echte probleem is dat bedrijven worden beperkt in hun groei en succes door gebrek aan personeel.

Een gezamenlijke aanpak van onderwijs, overheden en bedrijfsleven in het Aanvalsteam Arbeidsmarkt heeft geleid tot diverse concrete resultaten en acties voor het vergroten van de beroepsbevolking. Zo zijn er onder andere extra middelen van het Rijk (Zeeland in stroomversnelling) voor plaatsing van 400 werkzoekenden op Zeeuwse vacatures, extra middelen om hoger opgeleiden van elders voor Zeeuwse vacatures te interesseren via maatwerk en gerichte activiteiten om jongeren meer te binden aan Zeeland. Het imago van Zeeland als goede plek om te wonen, studeren, werken wordt beter.

Belemmeringen in grensoverschrijdende samenwerking worden samen met de Rijksoverheid aangepakt door afspraken met buurlanden over grensoverschrijdende samenwerking (GROS).

Landbouw

De landbouwsector is van economisch belang en beschikt in Zeeland over een relatief vruchtbare bodem, geschikt klimaat en goede verbindingen over weg en water. De bruto toegevoegde waarde van de landbouw (inclusief bosbouw en visserij) schommelt tussen de 400 en 600 miljoen euro per jaar en stijgt gemiddeld licht. Het aantal banen in de landbouw en toeleverende bedrijven bedraagt 9500.

Klimaatverandering brengt verzilting, hitte- en wateroverlast en tekort aan zoet water met zich mee. In combinatie met wet- en regelgeving, kostprijs-, markt- en ketenontwikkeling, bedrijfsvergroting en gebrek aan opvolging, wordt het ondernemen er voor de boer niet makkelijker op. Door vergrijzing en ontgroening zien we een afname in het aantal agrarische bedrijven.

Er komen steeds betere technieken beschikbaar voor productieverhoging. De vraag naar duurzaam geproduceerde levensmiddelen neemt toe.

Visserij

De Zeeuwse visserijsector levert een bijdrage aan de voedselvoorziening van de wereldbevolking in de vorm van kwalitatief hoogwaardig, duurzaam gevangen en gekweekte vis, schaal- en schelpdieren. De ambitie voor Zeeland is om in 2050 een moderne, goed uitgeruste, economisch gezonde en duurzaam opererende visserijsector te hebben die in zijn bedrijfsvoering rekening houdt met de natuurwaarden. Waar mogelijk vindt synergie plaats tussen visserij en natuur.

Recreatie en toerisme

Recreatie en toerisme zijn zeer belangrijk voor Zeeland, als pijlers voor de economie, werkgelegenheid en leefbaarheid. Circa 9,2% van de totale werkgelegenheid in Zeeland houdt verband met deze sector (16.700 banen). Het aantal overnachtingen lag in 2018 op 18,6 miljoen en is sinds 2012 stijgend. Per jaar zijn er rond de 43 miljoen dagbezoeken, veelal ook van eigen inwoners. De totale bestedingen van deze verblijfs- en dagtoeristen ligt rond de 1,85 miljard. Deze bestedingen landen niet alleen in de logies en horeca, maar ook in sectoren als (detail)handel, vervoer en zakelijke dienstverlening.

De Zeeuwse stranden zijn de belangrijkste toeristische trekker. Zeeland beschikt over de schoonste en veiligste stranden van Europa en de stranden zijn van grote economische waarde voor Zeeland. Zeeland heeft daarnaast een veelzijdig aanbod. De provincie scoort hoog op het gebied van (buiten)recreatie (vooral wandelen en fietsen), watersport (vooral actieve sporten, zoals kitesurfen en duiken) en gastronomie. Het Zeeuwse duin- en cultuurlandschap, met haar stranden, historische kernen en het omliggende platteland is het decor van beleving voor onze gasten.

De toeristische infrastructuur en toegankelijkheid van alle verschillende vormen van activiteiten en routes (wandelen, fietsen, ruiterpaden, MTB etc.) is in de basis op orde. Het beheer en onderhoud, ook van de routeinformatie en bebording, is van een goede kwaliteit. Dit geldt niet alleen voor de kust, maar ook voor de andere delen van Zeeland. Deze infrastructuur versterkt voor onze gasten de beleving op de rand van land en water, door mogelijkheden als buitendijks fietsen, vervoer over water door veerdiensten, pontjes en goede duiklocaties.

Een grote impact op het toerisme aan de Zeeuwse kust is de verwachte toename tot 2030 van het aantal bezoekers. De vraag is hoe Zeeland wil omgaan met deze ambitie. Een dergelijke prognose heeft immers ruimtelijk en sociaal grote effecten. Inspelen op een dergelijke prognose is belangrijk willen we de huidige kwaliteit van onze leefomgeving behouden en de ingezette koers tot versterking van Zeeuwse Kustkwaliteit bereiken. De huidige economische crisis als gevolg van de coronamaatregelen onderschrijft het belang van een toekomstbestendige en robuuste sector, maar ook het belang van meer inzicht in onze gasten en de impact van bezoekersstromen op natuur/landschap, economie en leefbaarheid. Hierdoor kunnen we immers bepalen of de bestemming Zeeland in balans is en welke toekomstige ontwikkelopgaven er zijn. Er is sprake van een turbulente markt, die sterk onder invloed staat van externe factoren.

Transport en infrastructuur

Zeeland heeft een hoofdinfrastructuur van havens, hoofdwegen, vaarwegen, railwegen, kabels en (buis)leidingen en een vliegveld. Deze hebben verbindingen met rijkswegen, Vlaamse netwerken, vaarwegen naar de Rotterdamse, Gentse en Antwerpse havens en treinverbindingen naar de Randstad.

De bereikbaarheid en doorstroming van het wegverkeer zijn in de 21e eeuw aanzienlijk verbeterd. Door bijvoorbeeld de aanleg van de Westerscheldetunnel, de verdubbeling van de Sloeweg, de Tractaatweg en de opwaardering van de oost-west verbinding in Zeeuws-Vlaanderen (N61).

De digitalisering en robotisering van mobiliteit zullen effect hebben op inrichting van weginfrastructuur en op het systeem van laadpunten. Mogelijkheden voor versterking van de transportinfra op de lijn Rotterdam – Antwerpen worden onderzocht. Er is een toenemende behoefte van transport van goederen in de vorm van vloeistof of gas.

In Zeeland gaat meer dan 50% van het goederenvervoer via binnenvaartschepen. Met de uitbreiding van de capaciteit van de Volkerak- en Krammersluizen is een belangrijk knelpunt verdwenen. In tijden van extreme en langdurige droogte kan de mobiliteit van de binnenvaart belemmerd worden door lage waterstanden in de rivieren in het oosten en midden van het land. Ook voor de scheepvaart via het Kanaal Gent-Terneuzen kan dit effect hebben.

Het transport per spoor is nog gering van omvang (10% in 2019). Dat heeft onder andere te maken met twee knelpunten, namelijk met de ontbrekende rechtstreekse verbindingen met Antwerpen (Veza) en Gent (KGT). Er is wel een toename te verwachten van het vervoer van gevaarlijke stoffen over autowegen, spoor- en vaarwegen.

Verdere verwachtingen zijn een doorontwikkeling van bedrijvigheid en een toename van het vervoer per spoor, water en buisleiding in de Kanaalzone (Seine-Schelde verbinding, Rail Gent – Terneuzen). Daarnaast is er sprake van een toenemende aandacht voor milieukwaliteit, leefbaarheid, duurzaamheid en circulariteit.

4.3 Hoofdlijnen aanpak

Naar een duurzame en innovatieve economie is het hoofddoel van deze ambitie. Hiervoor zijn we als regio afhankelijk van de afspraken die nationaal en internationaal (o.a. EU en OESO) gemaakt worden om de randvoorwaarden te creëren waarin bedrijven hun activiteiten verduurzamen. Het Nationaal Milieubeleidskader (NMK) beschrijft de nationale uitgangspunten en bouwstenen die nodig zijn om de ambities op het gebied van milieu nader vorm te geven en uit te werken. Een gelijk speelveld (level playing field) binnen Nederland en de landen om ons heen zorgt voor een blijvend aantrekkelijk vestigingsklimaat zonder oneerlijke concurrentie. De verduurzaming van de economie biedt daarnaast mogelijkheden voor de regio om in te spelen opspecifieke kansen die door de verduurzaming ontstaan. Dit vraagt innovatie. Een belangrijke voorwaarde hierbij is een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven waar een multimodale ontsluiting van onze bedrijventerreinen deel van uitmaakt. De in het verleden rondom de Kanaalzone gemaakte afspraken (ROM Kanaalzone) kunnen hierbij behulpzaam zijn.

Voor het uitvoeren van het economisch beleid sluiten wij aan bij Europese en nationale programma’s. De Regionale Innovatiestrategie (RIS3) voor Zuid-Nederland geeft richting aan de inzet van regionaal beschikbare Europese overheidsmiddelen, gekoppeld aan rijks- en provinciale middelen uit Nederland en bevordert op deze manier ook de samenwerking tussen EU, Rijk en regio. RIS3 wil voor een impuls zorgen bij de vijf grote maatschappelijke transities die in Zuid-Nederland én op (inter)nationale schaal spelen: energie, grondstoffen, klimaat, landbouw en voeding & gezondheid. Daartoe bevordert de RIS innovatie die uitgaat van de specifieke economische, technologische en maatschappelijke kracht van Zuid-Nederland, die economische en/of maatschappelijke impact heeft én bijdraagt aan versnelling van de transities. Innovatie wordt daarbij breder opgevat dan alleen technologische vernieuwing. Binnen de innovatieketen richt de RIS zich vooral op ontwikkeling van diensten en producten door het MKB. Deze producten en diensten kunnen zowel worden geïmplementeerd in Zuid-Nederland als worden opgeschaald voor een (inter)nationale markt. Samenwerkingskansen met buurregio's over de grens wordt gestimuleerd vanuit Europese subsidieprogramma's zoals Interreg.

Zeeland wil economische ontwikkeling zo veel mogelijk faciliteren. Goede werk- en bedrijfslocaties zijn daarvoor nodig. Er wordt gestreefd naar een concentratie op bedrijventerreinen, met de nadruk op ontwikkeling van de grootschalige terreinen. Een verdere toename van het aantal kleinschalige bedrijventerreinen is niet wenselijk. Voor de vestiging van zelfstandige kantoren, streven wij naar een zo goed mogelijke benutting van bestaande infrastructuur en bereikbaarheid met het openbaar vervoer.

Door de natuurvriendelijke inrichting van bedrijfsterreinen en natuurinclusief bouwen verbetert de biodiversiteit. De havens en industrie kunnen biobased grondstoffen uit de regio gebruiken, wat perspectief biedt voor de landbouw. Door de inzet op volhoudbare landbouw ontstaat ruimte voor een eerlijkere prijs voor de landbouwproducten in combinatie met een duurzamere productie.

Zeeland heeft aantrekkelijke natuur die een positief effect kan hebben op de provincie als vestigingsplaats. Een goede treinverbinding met de rest van Nederland en een goed cultuuraanbod kunnen daar ook behulpzaam bij zijn. Daarmee kan de vergrijzing die zorgt voor het uit balans raken van vraag en aanbod van werknemers maar ook voor de afname van vrijwilligers, worden tegengegaan. Daarnaast zullen nieuwe werknemers van buiten Zeeland ook in de toekomst hard nodig blijven. Om deze werknemers, ook tijdelijke, te kunnen trekken zijn een warm welkom en huisvesting van goede kwaliteit cruciaal.

Met betrokken partijen wordt een marketingorganisatie Wonen en Werken in Zeeland opgezet die Zeeland profileert als aantrekkelijke regio om te wonen, studeren en werken. Een gezamenlijke aanpak van onderwijs, overheden en bedrijfsleven (Triple Helix samenwerking) zorgt voor behoud en doorontwikkeling van de kennis- en onderwijsstructuur en aansluiting op de Zeeuwse arbeidsmarkt. Er wordt ingezet op een centraal kenniscentrum en, verspreid over Zeeland, living labs rond belangrijke Zeeuwse thema’s. Het zijn met name de onderwijsinstellingen en het bedrijfsleven die dit zullen realiseren en gemeenten die dit faciliteren met huisvesting en vervoer. De Provincie ondersteunt hierin door het uitvoeren van onderzoek, het stimuleren van samenwerking en financiële ondersteuning. Ook de ligging ten opzichte van het Vlaamse achterland kan hierin meer worden benut. Grensoverschrijdende samenwerking is hierbij van belang.

Door een goed fietsnetwerk met snelfietspaden wordt een alternatief geboden voor de auto en een bijdrage geleverd aan de energietransitie, de leefbaarheid en de gezondheid van de Zeeuwen.

4.4 Inschatting van de effecten

Onderstaande figuur is een vereenvoudigde weergave van de inschatting van de effecten uit het milieueffectrapport. Hieruit blijkt dat we voor veel onderwerpen nu al redelijk in de buurt van de ambitie zitten (blauwe driehoek). Zonder het nieuwe beleid in deze visie, zouden we voor veel onderwerpen verder van de ambitie afraken (roze kruis). Wat het effect is van het beleid in de visie verschilt erg per onderwerp (bruine driehoek). Bijna alle onderwerpen laten een duidelijke verbetering zien ten opzichte van onveranderd beleid (pijl).

Afbeelding

5 KLIMAATBESTENDIG EN CO2-NEUTRAAL ZEELAND

5.1 Samenhang en ambitie

Samenhang

Het Zeeuwse land ligt in zee, zo luidt ook de slogan van de Provincie.

Het land in zee is kwetsbaar voor de veranderingen in het klimaat. Het opwarmen van de aarde zorgt voor perioden van langdurige droogte. Een temperatuur van 30 graden in de zomer is niet meer uitzonderlijk. Overvloedige regenval is dat al evenmin, met alle gevolgen van dien voor de bodem, zowel voor de landbouw als in de steden. Door de wereldwijde opwarming van de aarde stijgt de zeespiegel gestaag. Dat is niet alleen een bedreiging voor de strandrecreatie maar zelfs van onze veiligheid. Het enige wat wij zelf kunnen doen aan deze grote milieuveranderingen is zelf zo min mogelijk bijdragen aan de temperatuurstijging door minder CO2 uit te stoten en massaal over te stappen op andere dan fossiele energie bij alles wat we doen.

Deze ambitie is de grootste van de vier. De klimaatverandering en de maatregelen die noodzakelijk zijn om het dagelijks leven in Zeeland veilig te stellen hebben gevolgen voor alle Zeeuwen en daarnaast voor de natuur, het grondgebruik en de economie in de ruimste zin van het woord.

Deze ambitie heeft raakvlakken met alle onderwerpen in de Omgevingsvisie en sluit geheel aan op de NOVI-prioriteit ‘Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie’.

Met deze ambitie dragen we bij aan de volgende Duurzame Ontwikkelingsdoelen.

afbeelding binnen de regeling

De ambitie voor 2050

In 2050 is Zeeland klimaatbestendig en waterrobuust, overeenkomstig het in 2019 door alle Zeeuwse overheden ondertekende convenant Klimaatadaptatie Zeeland. De verschillende overheden zorgen hiermee samen voor een zo groot mogelijke beperking van schade door hittestress, wateroverlast, droogte en overstromingen. Bij de aanleg van nieuwe woonwijken en bedrijventerreinen, het opknappen van bestaande bebouwing, vervanging van rioleringen en onderhoud van wegen wordt dit een belangrijk aandachtspunt.

Zeeland stoot vrijwel geen CO2 en andere broeikasgassen uit. Industrie, mobiliteit, verwarming en elektriciteitsproductie zijn nagenoeg fossielvrij en/of CO2 vrij.

Afbeelding

5.2 Huidige situatie, trends en ontwikkelingen

Klimaatadaptatie

Het klimaat verandert. Hierdoor neemt de kans op wateroverlast, hitte, droogte en overstromingen toe. Dat levert risico’s op voor onze economie, gezondheid en (water)veiligheid. In 2019 zijn de risico’s in beeld gebracht via klimaatstresstesten. De klimaatstresstesten zijn gebruikt voor het voeren van een risicodialoog waarin de effecten worden gewogen van maatschappelijke ontwrichting, schade en slachtoffers tot lokale overlast en hinder. Belangrijke opgaven zijn het opvangen van extreme neerslag, voldoende zoet water beschikbaar houden en zorgen voor verkoeling bij hitte.

Om een indruk te geven van wat er nodig is om de kwetsbaarheden voor klimaatverandering op te vangen zijn mogelijke acties verkend. De acties vormen een eerste indicatie van zaken die in de Klimaatadaptatiestrategie Zeeland opgenomen kunnen worden. Deze strategie wordt door alle Zeeuwse overheden opgesteld en nadien geborgd in beleid, regelgeving en uitvoering.

Energietransitie

Om klimaatverandering tegen te gaan is wereldwijd, in Europees én in nationaal verband (Klimaatakkoord) afgesproken om de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen in 2030 met 49% te beperken. Hier is een transitie in onze energievoorziening voor nodig. Minder energie en warmte gebruiken is de eerste stap. De tweede is omschakeling naar hernieuwbare energie en alternatieve bronnen van verwarming. Voor opwekking van voldoende duurzame energie zijn windparken op zee én zonne- en windparken op land nodig. In Zeeland is energie uit water ook een optie. Te denken valt bijvoorbeeld aan het benutten van de kracht van het getij.

Verschillende partijen in Zeeland hebben de ambitie uitgesproken dit proces samen te gaan vormgeven en uitvoeren via een Regionale energiestrategie (RES). Binnen het samenwerkingsplatform Zeeuws Energieakkoord werken meer dan honderd partijen samen aan het opstellen en uitvoeren van de RES voor de regio Zeeland.

Als alle partijen wereldwijd de afspraken nakomen, kan de opwarming van de aarde met alle bijkomende effecten beperkt worden. Als het niet lukt om de doelen te halen, zal dat volgens verschillende scenario’s in 2100 een opwarming met 3,5 in plaats van 1,5 graden opleveren. Het is onzeker of de financiële, technische en ecologische mogelijkheden voldoende zijn om Zeeland onder die omstandigheden leefbaar te houden.

Waterveiligheid

Het nationale Deltaprogramma signaleert dat de zeespiegel vanaf halverwege deze eeuw sneller kan stijgen dan is aangenomen in de deltascenario’s (2014 en 2017). Uit onderzoek blijkt dat de huidige strategie met intensivering van onderzoek en enkele maatregelen, - zoals meer zandsuppleties en dijkverhogingen - grotendeels standhoudt tot 1,00 meter zeespiegelstijging. Een mogelijk versnelde zeespiegelstijging van 1,00 tot 2,00 m (na 2050) zal leiden tot grote veranderingen op het gebied van waterpeil, sedimentbeheer- en transport en sluitingsfrequentie van stormvloedkeringen. Er ontstaan omslagpunten voor waterveiligheid, natuur en het economisch gebruik (zoals recreatie, scheepvaart en landbouw), omdat we met de huidige strategie niet meer kunnen voldoen aan normen en doelen. Bij een progressieve zeespiegelstijging na 2050 zijn principieel andere keuzes nodig om op termijn toe te groeien naar een klimaat-robuuste en samenhangende strategie voor de gehele Zuidwestelijke delta. De huidige strategie voldoet dan niet meer.

5.3 Hoofdlijnen aanpak

Klimaatadaptatie

De Klimaatadaptatie Strategie Zeeland (KaSZ) is het spoorboekje voor de aanpak van de effecten van de klimaatverandering in Zeeland. De Zeeuwse overheden hebben in de uitvoering de grootste verantwoordelijkheid, maar inbreng van alle belanghebbenden is nodig. De overheden werken de strategie uit in beleid, regelgeving en uitvoering. De maatregelen zijn divers en kunnen leiden tot grote veranderingen in het landschap en het landgebruik.

Opvangen van extreme neerslag wordt gerealiseerd door aanpassing van het watersysteem op basis van het bekende principe vasthouden-bergen-afvoeren. Provincie en waterschap bepalen samen de prioritering.

Voor bestendiging van de zoetwatervoorziening wordt een aanpak ontwikkeld via het Deltaplan Zoet Water, De aanpak is niet alleen gericht op beschikbaarheid van zoet water, maar ook op verminderen van gebruik en beter vasthouden van water in de bodem. Tegengaan van bodemverdichting en verbeteren van de organische stofbalans zijn belangrijke maatregelen die ook bijdragen aan vastlegging van CO2 in de bodem en verbetering van de bodemvruchtbaarheid en bodemleven.

De aanpak van hittestress is vooral voor de gemeenten een opgave in het stedelijk gebied. Gezondheid, leefbaarheid en economie lijden onder het gebrek aan verkoeling. Duurzame koelsystemen die warmte opslaan (WKO) kunnen een bijdrage leveren aan verkoeling en aan de energietransitie. Meer groen in stedelijk gebied geeft natuurlijke verkoeling en schaduw én is goed voor de biodiversiteit en leefbaarheid.

Risico’s van klimaatverandering voor de (hoofd)infrastructuur worden in beeld gebracht door de verantwoordelijke beheerders. Die voeren klimaatstresstesten uit die leiden tot handelingsperspectieven om de netwerken richting 2050 klimaatbestendig en waterrobuust ingericht te hebben.

Energietransitie

De Regionale energiestrategie (RES) vormt het kader voor de energietransitie in Zeeland. Het samenwerkingsplatform Zeeuws Energieakkoord is waar alle partijen samenkomen om de RES uit te voeren.

Voor de sectoren landbouw en industrie worden nationale afspraken gemaakt. De CO2-reductie door de industrie is uitgewerkt in een apart Regioplan Smart Delta Resources 2030-2050. De aanpak omvat omschakeling naar elektriciteit, groene waterstof en CO2-opslag. De grootschalige productie van waterstof vanuit windenergie in Zeeland is daarbij een belangrijke voorwaarde.

De energietransitie in de bebouwde omgeving vraagt om aanpassing van woningen, commercieel vastgoed en publiek vastgoed. De eigenaren en gebruikers van het vastgoed, netwerkbedrijven en overheden werken via de RES samen aan deze opgave. Gemeenten coördineren de aanpak op dorps- en wijkniveau.

De overstap naar duurzame mobiliteit is een landelijke opgave, maar vraagt ook lokaal en regionaal aanpassingen aan de laadinfrastructuur en openbaar- en doelgroepenvervoer.

Voor de energietransitie is voldoende opwekking van hernieuwbare energie nodig. In Zeeland wordt al veel windenergie opgewekt en het provinciaal beleid biedt ruimte voor enkele extra projecten om de doelstelling te halen. Voor opwekking van zonne-energie zijn er ruime mogelijkheden op daken en in het bestaand bebouwd gebied. Door gebruik te maken van die mogelijkheden wordt het landschap ontzien, ruimte efficiënt gebruikt en de afstand tussen opwekking en gebruik van energie zo kort mogelijk gehouden. In de RES worden ook mogelijkheden voor energieopwekking uit water onderzocht.

Waterveiligheid

In de Voorkeursstrategie Zuidwestelijke Delta zijn de nationale lijnen voor waterveiligheid verder uitgewerkt, in samenhang met doelstellingen voor natuur en economie. Om de veiligheid ook bij een stijgende zeespiegel te garanderen voldoet de huidige aanpak voorlopig nog. Na 2050 voldoet deze afhankelijk van de snelheid van de zeespiegelstijging mogelijk niet meer, daarom wordt op basis van een landelijk Kennisprogramma Zeespiegelstijging verkend wanneer en welke alternatieve strategieën aan de orde zijn. Een andere werkwijze voor de kustverdediging kan grote gevolgen hebben voor andere functies in en om de deltawateren en de kustgebieden.

5.4 Inschatting van de effecten

Onderstaande figuur is een vereenvoudigde weergave van de inschatting van de effecten uit het milieueffectrapport. Hieruit blijkt dat we voor de energietransitie en circulaire economie nog ver van de ambitie zitten (blauwe driehoek). Ook zonder het nieuwe beleid in deze visie, zouden we voor deze onderwerpen veel dichter bij de ambitie in de buurt komen (roze kruis). Het effect is van het beleid in de visie is in de figuur niet zichtbaar (bruine driehoek). Wel is er door het beleid in de visie minder onzekerheid over het realiseren van deze verbetering. Alle onderwerpen laten geen of een geringe verbetering zien ten opzichte van onveranderd beleid (pijl).

Afbeelding

6 UITVOERING, PROGRAMMA'S EN ACTUALISATIE

6.1 Doelstellingen voor 2030

De Zeeuwse Omgevingsvisie beschrijft vier ambities voor de toekomst van Zeeland. Dit zijn algemene strategische ambities met 2050 als horizon. Vanuit hun visionaire blik moeten ze ook richting geven aan beleidsdoelstellingen voor de kortere termijn (2030). Deze doelstellingen zijn beschreven bij de ambitie waar ze het meest aan bijdragen, al zijn de meeste van toepassing op meerdere ambities. In de bijlage (Deel B) bij deze visie is uitgebreid beschreven wat deze korte termijn beleidsdoelen zijn, welke acties bijdragen om het doel te bereiken en welke partijen daar een rol bij spelen.

Afbeelding

6.2 Instrumenten van alle partijen

Iedere organisatie, bedrijf of persoon beschikt over instrumenten die kunnen bijdragen aan het realiseren van de doelen in deze visie. Overheidspartijen werken over het algemeen meer met indirecte sturing en beschikken als enige partij over een breed publiekrechtelijk instrumentarium. Bedrijven en burgers sturen vooral via uitvoering van activiteiten.

In het algemeen zijn er vier typen instrumenten waarmee doelen kunnen worden bereikt:

  • Financieel-economisch - sturen met financiële prikkels. Dit zijn bijvoorbeeld instrumenten voor financieel belonen van gewenst gedrag of belasten van ongewenst gedrag.

  • Communicatie en informatie - sturen met ontwikkelen en/of overdragen van informatie. Dit zijn instrumenten om het kennisniveau van partijen te vergroten, het draagvlak te vergroten of mensen gericht met elkaar in contact te brengen.

  • Juridisch - sturen met wetten en regels. Bij een gebod verplicht de overheid iemand om iets te doen. Een verbod werkt juist beperkend: iemand mag iets niet doen.

  • Uitvoerend - sturen door realisatie. Dit kan door zelf een activiteit uit te voeren, een product aan te schaffen of door opdracht te geven voor uitvoering van een activiteit.

Sommige taken en instrumenten liggen vast in (inter)nationale wet- en regelgeving. Dat is een gegeven waar bij de uitvoering rekening mee moet worden gehouden. Dat kan betekenen dat een bepaald instrument verplicht wordt gebruikt, maar ook dat een instrument alleen door een bepaalde organisatie mag worden gebruikt en alleen voor een specifiek doel. De Omgevingswet bevat bijvoorbeeld verplichte communicatie over plannen en vergunningen door zowel de initiatiefnemer als de overheid. Rijksregelgeving zoals het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) verplicht gemeenten, waterschap en provincie om (nationale) belangen te beschermen of mogelijk te maken. Ook zijn er bijvoorbeeld regels die de overheid beperkt in de mogelijkheid in te grijpen in de vrije marktwerking of in eigendomssituaties.

Alle partijen bepalen binnen de wettelijke kaders zelf hoe, wanneer en in welke mate de eigen instrumenten worden ingezet. De gezamenlijke inzet van alle partijen bepaalt of en hoe de doelen in de Zeeuwse Omgevingsvisie kunnen worden bereikt.

Instrumenten in de Omgevingswet

De Omgevingswet beschrijft een belangrijk deel van het wettelijk instrumentarium van de overheden en hoe die instrumenten samenhangen. Het is een complex geheel (zie afbeelding van www.aandeslagmetdeomgevingswet.nl). Twee aspecten zijn essentieel voor deze Omgevingsvisie. Ten eerste stellen Rijk, gemeenten en provincies ieder een eigen visie vast. Ten tweede hebben die visies geen directe gevolgen voor andere overheden en/of burgers en bedrijven.

Afbeelding

Ondanks dat de Omgevingsvisies formeel geen invloed op elkaar hebben, is in deze Omgevingsvisie geprobeerd om de Zeeuwse Omgevingsvisie goed aan te laten sluiten op de Nationale Omgevingsvisie. Ook het belangrijkste instrument voor de uitvoering van beleid, het programma, wordt in theorie door iedere overheid afzonderlijk opgesteld. In de praktijk zullen veel programma's door overheden gezamenlijk en in samenwerking met andere partijen worden opgesteld.

6.3 Inzet van instumenten door de Provincie Zeeland

Provinciale kerntaken en inzet

In 2019 hebben Provinciale Staten van Zeeland in de Kaderagenda en de Richtingen Notitie Omgevingsvisie vastgelegd dat de provincie alleen instrumenten inzet voor doelen die passen binnen de provinciale kerntaken.

Deze zeven kerntaken zijn:

1. Duurzame ruimtelijke ontwikkeling & waterbeheer

2. Milieu, energie & klimaat

3. Vitaal platteland, natuurbeheer & ontwikkeling natuurgebieden

4. Regionale bereikbaarheid & regionaal openbaar vervoer

5. Regionale economie

6. Culturele infrastructuur & monumentenzorg

7. Kwaliteit van het openbaar bestuur

De Zeeuwse Omgevingsvisie is het strategisch beleidskader van de provincie voor de eerste zes kerntaken. Aan de zevende wordt bijgedragen door de vernieuwende manier waarop het proces is ingericht.

Het getal erachter verwijst naar de overeenkomstige provinciale kerntaak.

De provincie beschikt over een gereedschapskist met financiële, communicatieve, juridische en uitvoerende instrumenten. Financieel en communicatief instrumentarium zijn breed inzetbaar. Inzet van juridisch en uitvoerend instrumentarium is alleen op specifieke terreinen mogelijk. In onderstaande tabel staat een overzicht van welk type instrument wordt ingezet voor welke bouwsteen.

Afbeelding

Omgevingsverordening

Een belangrijk juridisch instrument van de provincie is de omgevingsverordening. Daar staan alle bindende provinciale regels over water, bodem, milieu, natuur, landschap, (vaar)wegen en ruimtelijke ontwikkeling in.

De provincie zet de verordening in als dat nodig is vanuit het provinciaal belang (realisatie van kerntaken), als dat belang niet doeltreffend en doelmatig kan worden behartigd door gemeente of waterschap, of als dat bij wet is voorgeschreven. Er is een belang dat de belangen van de betreffende gemeenten overstijgt (conform Memorie van Toelichting behorende bij de Omgevingswet). In de praktijk gaat het dan vooral over situaties waarin gemeenten elkaars concurrenten kunnen zijn en situaties waar eenduidige regels in heel Zeeland gewenst zijn om maximale duidelijkheid te geven aan burgers en bedrijven. In de verordening wordt de afweging per onderwerp nader toegelicht.

Het uitgangspunt voor de verordening is gelijk aan de inzet van de Provincie voor de Omgevingsvisie: beleid en regels die hun waarde hebben bewezen, worden alleen gewijzigd als er betere alternatieven zijn. De Provinciale Omgevingsverordening 2018 is daarom als uitgangspunt genomen. De omgevingsverordening wordt selectief ingezet en biedt waar mogelijk ruimte voor regionaal en lokaal maatwerk. Ook met toevoegen van nieuwe regels wordt daarom zeer terughoudend omgegaan.

Grondbeleid

De overheden in Zeeland werken aan de realisatie van maatschappelijke doelen en zetten daar hun instrumenten rond eigendom, gebruik, grond en vastgoed voor in. Ook voor de uitvoering van de Omgevingsvisie is dit instrumentarium onmisbaar. De provinciale Nota Grondbeleid beschrijft de instrumenten en de voorwaarden waaronder de Provincie deze instrumenten inzet.

Financiële inzet

Ieder jaar stellen Provinciale Staten van Zeeland een begroting met meerjarenraming vast. In de begroting wordt vastgelegd welke financiële bijdrage de Provincie Zeeland levert aan het realiseren van opgaven en programma's die volgen uit deze Omgevingsvisie.

6.4 Doelen en instrumenten komen samen in programma's

Creatief aan de slag

In Deel B van de Zeeuwse Omgevingsvisie zijn doelstellingen en acties beschreven. Een groot deel van die acties is opgenomen in bestaande (uitvoerings)programma’s van verschillende samenwerkingsverbanden. De brede blik uit de Zeeuwse Omgevingsvisie kan de uitvoering helpen door dwarsverbanden met andere programma’s te signaleren en om nieuwe partijen te vinden die mee kunnen helpen bij de uitvoering. Acties die niet of niet volledig in bestaande programma’s zijn opgenomen, kunnen aan een bestaand programma worden toegevoegd of vragen om de opzet van een nieuw programma. Programma’s zijn gericht op uitvoering op de korte termijn en worden meestal jaarlijks geactualiseerd. Omdat er in programma’s wordt vastgelegd welke instrumenten worden ingezet, is er een directe relatie met de begrotingscyclus van de organisaties die deelnemen.

Keuzes maken bij de uitvoering van programma's

Programma’s zijn de vertaling van doelen naar acties. Bij die vertaling én bij de uitvoering van de acties wordt uiteindelijk bepaald wat er terecht komt van de gezamenlijke ambities uit de visie. In de uitvoering doen zich kansen en knelpunten voor die vragen om een keuze.

Die keuzes zijn bepalend voor het succes van het beleid. De gezamenlijke ambities zijn alleen te halen als iedereen de keuzes maakt die zoveel mogelijk bijdragen aan deze ambities.

Hoe draagt een keuze het meeste bij aan de gezamenlijke ambities? Daarvoor zijn afwegingsfactoren bedacht en wordt een ‘beste keuze hulp’ gemaakt. Deze worden toegelicht in paragraaf 1.5 van deze visie.

Overzicht van de programma's

Uitvoering van de Omgevingsvisie loopt via bestaande en nieuwe programma’s. Er zijn heel veel programma’s, met veel verschillende partijen en met een verschillende aansturing. We hebben voor de Omgevingsvisie een overzicht gemaakt van programma’s die voor heel Zeeland van belang zijn én die rechtstreeks bijdragen aan het realiseren van de doelen en acties die in Deel B van de visie zijn beschreven. Gebieds- en regiovisies zijn in dit overzicht niet opgenomen.

Afbeelding

6.5 Actualisatie en monitoring

Actueel houden van de Zeeuwse Omgevingsvisie

De Zeeuwse Omgevingsvisie is opgesteld door een groot aantal partijen en ook bij de uitvoering zijn heel veel partijen betrokken. De Omgevingsvisie kent geen einddatum om die reden is het actueel houden van de visie belangrijk. Het samenwerkingsverband dat voor de Omgevingsvisie is opgebouwd blijft een belangrijke rol vervullen bij het actueel houden en uitvoeren van de Omgevingsvisie. Grote (inter)nationale ontwikkelingen, ervaringen met regionale (omgevings)visies en de inzichten uit de jaarlijkse monitoringsrapportage kunnen aanleiding zijn om de Omgevingsvisie of de uitvoering aan te passen of aan te vullen. Daarbij wordt het principe van de boekenkast gevolgd.

afbeelding binnen de regeling

De bestuurlijke integratiegroep, bestaande uit vertegenwoordigers van alle betrokken organisaties, overlegt jaarlijks over voortgang en actualiteit van de Omgevingsvisie. De bestuurlijke integratiegroep is een breed overlegplatform, geen bestuurslaag. Als aanpassingen van afspraken over de uitvoering, rolverdeling of inzet van instrumenten nodig wordt geacht, wordt de betrokken partijen gevraagd daar uitvoering aan te geven. De definitieve besluitvorming blijft een verantwoordelijkheid van de organisatie die wettelijk bevoegd is een besluit te nemen over het betreffende onderwerp. Dat geldt ook voor herziening van de Omgevingsvisie zelf.

De zorgvuldige afstemming met alle betrokken partijen betekent wel dat actualisatie flink wat tijd kost. Daar komt vervolgens een wettelijk voorgeschreven procedure bij. Eén actualisatieronde duurt naar verwachting minimaal zes maanden.

Actueel houden van de verordening

Ook de omgevingsverordening wordt gewijzigd als dat nodig is. Als uit evaluatie van de Omgevingsvisie blijkt dat ook aanpassing van de verordening wenselijk is, neemt de Provincie daar een besluit over op basis van een advies van de bestuurlijke integratiegroep. Gedeputeerde Staten hebben de mogelijkheid om een aantal kleine wijzigingen in de verordening aan te brengen. Het gaat dan bijvoorbeeld om een correctie van de begrenzing van een natuurgebied. Provinciale Staten nemen een besluit over alle andere wijzigingen. Bij iedere wijziging van de Omgevingsvisie zal worden beoordeeld of er een relatie is met de regels uit de Omgevingsverordening en of de actualisatie van de verordening aan de orde is.

Monitoring

Om te kunnen beoordelen hoe het gaat met de uitvoering, worden de vorderingen continu bijgehouden. Door jaarlijks een overzicht te maken van de voortgang, kan ook een inschatting worden gemaakt of de doelstellingen en ambities haalbaar blijven en/of een andere aanpak nodig is. Hoe gedetailleerd uitspraken kunnen worden gedaan, hangt af van hoe SMART (Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden) de doelen zijn opgeschreven. Dat verschilt per doelstelling in de Omgevingsvisie zelf en hoe doel en acties in uitvoeringsprogramma’s verder zijn uitgewerkt.

De monitoringsrapportage Omgevingsvisie zal ingaan op de voortgang van circa vijftig geformuleerde beleidsdoelstellingen voor de korte termijn (2030), de progressie richting lange termijn doelen (2050) en de ontwikkeling van algemene trends. Daarbij zal gebruik worden gemaakt van informatie die wordt verzameld voor de tweejaarlijkse monitor van de Nationale Omgevingsvisie, informatie die de overheden verzamelen voor hun reguliere begrotingscyclus en aanvullende gegevens van kennisinstellingen zoals Kenniscentrum Kusttoerisme, HZ Kenniscentrum Zeeuwse samenleving, GGD en CBS. Het wordt een brede, integrale rapportage die ingaat op alle doelen en acties en dus niet alleen de provinciale inzet. De rapportage wordt gedeeld met alle betrokken partijen en is een belangrijke basis voor evaluatie en actualisatie van de visie en uitvoering. De periodieke monitoring en evaluatie kunnen een hulpmiddel zijn bij prioritering. De wijze van monitoring, inclusief mogelijkheden tot bijsturing, wordt vastgelegd in een monitoringsplan.

Afbeelding

6.6 Milieueffectrapportage en passende beoordeling

6.6.1 Waarom een milieueffectrapportage en een passende beoordeling?

De Omgevingsvisie is het strategisch kader voor toekomstige (ruimtelijke) ontwikkelingen en dus ook voor eventuele m.e.r.-plichtige activiteiten. De uitvoering van het beleid uit de Omgevingsvisie kan effecten hebben op de natuur binnen Natura2000-gebieden. Daarom is het verplicht een Passende Beoordeling op te stellen voor de Omgevingsvisie. Vanwege het kaderstellende karakter van de visie en de verplichting een Passende Beoordeling op te stellen, is het noodzakelijk om voor de Omgevingsvisie een milieueffectrapportage (proces) te doorlopen. Het milieueffectrapport is het eindproduct van dit proces.

6.6.2 Milieueffectrapportage

Het doel van de milieueffectrapportage is het milieubelang volwaardig en vroegtijdig in de plan- en besluitvorming mee te nemen. Milieueffectrapportage beperkt zich daarbij niet alleen tot milieuaspecten maar betrekt de hele fysieke leefomgeving in de beoordeling. Er is voor gekozen milieueffectrapportage in een vroeg stadium en op verschillende momenten binnen het visieproces in te zetten. Dit heeft geholpen om de juiste keuzes te maken en de visie integraal, uitvoerbaar en duidelijk te maken. In onderstaand schema is de rol van milieueffectrapportage en de interactie met de Omgevingsvisie schematisch weergegeven.

Afbeelding

Aan de basis van de Omgevingsvisie staan de thematische bouwstenen. Deze bouwstenen zijn via een breed participatieproces opgesteld. In de milieueffectrapportage zijn de bouwstenen geanalyseerd: hoe staat het thema ervoor, hoe ontwikkelt dit thema zich, wat zijn de effecten op natuurwaarden en welke aandachtspunten komen hier uit naar voren? Mede op basis van deze analyse zijn vier ambities boven komen drijven.

De ambities en de bijbehorende thema’s zijn tussentijds globaal beoordeeld (reflectie en suggesties). Bij deze globale integrale beoordeling is een inschatting gemaakt van de effecten op de fysieke leefomgeving (kansen op positieve effecten en kansen op negatieve effecten). Ook is bepaald in welke mate de doelen van de visie kunnen worden gehaald. De globale beoordeling is benut om bij alle ambities en thema’s een verbeterslag door te voeren en om de kansen op negatieve effecten te verminderen.

6.6.3 Passende beoordeling

Het doel van een Passende Beoordeling is de effecten van een plan op Natura2000-gebieden in beeld te brengen en inzicht te verschaffen of het plan uitvoerbaar is. De Passende Beoordeling voor de Omgevingsvisie is breder van opzet. De beoordeling maakt niet alleen inzichtelijk wat de effecten van het voorgenomen beleid zijn op de natuur binnen de Natura2000-gebieden, maar ook op de natuur binnen het Natuurnetwerk Zeeland en op de biodiversiteit buiten de natuurgebieden. Daarin is specifieke aandacht gegeven aan kenmerkende soorten voor Zeeland en stikstofgevoelige natuur. Waar er sprake is van stikstofgevoelige natuur wordt bepaald op een objectieve, wetenschappelijk technische manier.

6.6.4 Beoordeling, conclusies en aanbevelingen

De Passende Beoordeling en de integrale beoordeling van de (milieu)effecten zijn gemaakt op basis van het voorontwerp van de Omgevingsvisie. Ze zijn verwerkt in het milieueffectrapport. De Commissie voor de milieueffectrapportage heeft vervolgens een advies uitgebracht over de milieueffectrapportage.

Eindoordeel

In het milieueffectrapport is onder andere een inschatting gemaakt hoe ver we nu van de doelen voor 2050 verwijderd zijn, hoe ver we van deze doelen verwijderd blijven zonder deze Omgevingsvisie en of het aannemelijk is dat we de doelen uit 2050 met het nieuwe beleid in deze visie gaan halen. Hiervoor is vooral gekeken naar de aanpak tot 2030, omdat daarover het meest bekend is. Uit het rapport blijkt dat met het nieuwe beleid voor de meeste thema’s een duidelijke verschuiving richting de doelen voor 2050 (ambities) plaats vindt.

Afbeelding

Conclusies en aanbevelingen

De belangrijkste conclusies uit de Passende Beoordeling en het milieueffectrapport zijn:

  • De ambities van de Omgevingsvisie zijn in essentie de juiste en bieden kansen voor het daadwerkelijk oplossen van de knelpunten voor de Zeeuwse natuur, mits bij de uitwerking voldoende rekening wordt gehouden met alle relevante ambities, de randvoorwaarden, zoals de mitigerende maatregelen, en aandachtspunten die zijn opgenomen in deze Passende Beoordeling;

  • Er is een goede wisselwerking geweest tussen milieueffectrapportage en het opstellen van de Omgevingsvisie, waardoor de visie aan integraliteit gewonnen heeft en de beoordeling positief uitpakt.

De aanbevelingen uit het milieueffectrapport en de Passende Beoordeling hebben betrekking op de visie zelf en op de uitvoering in de toekomst. De aanbevelingen voor de uitvoering in de toekomst gaan vooral over het waarborgen van integraliteit bij de uitvoering en een goede integrale monitoring.

De Commissie voor de milieueffectrapportage concludeert in haar advies dat de kansen en risico’s van het beleid goed in beeld zijn gebracht, maar dat er nog onvoldoende inzicht is in de bestaande knelpunten, dat de ingeschatte milieueffecten nog onzeker zijn en dat er daarom mogelijk een te positief beeld van de effecten wordt geschetst. De commissie beveelt daarom aan duidelijk te maken hoe het milieubelang meegewogen zal worden bij de uitwerking van de visie in de toekomst.

Reactie op de aanbevelingen

Milieueffectrapportage heeft een positieve rol gespeeld in het integraal en uitvoerbaar maken van de visie. De aanbevelingen voor de visie zelf zijn dan ook zoveel mogelijk verwerkt.

De aanbevelingen voor de uitvoering in de toekomst worden meegenomen binnen de opzet van de “beste keuze hulp” voor projecten en uitvoeringsprogramma’s (paragraaf 1.5.2) en binnen het monitoringsplan (paragraaf 6.5). Bij de uitwerking in programma’s en de uitvoering van het beleid wordt als voorwaarde gesteld dat de mitigerende maatregelen uit de Passende Beoordeling in acht worden genomen. Steeds zal gevraagd worden de kansen en risico’s uit de Passende Beoordeling en het milieueffectrapport mee te nemen.

Begrippen- en afkortingenlijst

Aardkundige waarden - Die onderdelen van het landschap die iets vertellen over de natuurlijke ontstaanswijze van het gebied. Voorbeelden van aardkundige waarden zijn: stuifzandgebieden, dekzandruggen, hoogveengebieden en stuwwallen. Soms zijn de processen die de aardkundige waarden hebben gevormd nog actief, bijvoorbeeld bij stuif- en rivierduinen.

Afwegingsfactoren - Vier factoren die nodig zijn om een zorgvuldige afweging te kunnen maken bij concrete initiatieven en activiteiten in Zeeland.

Agrarisch cultuurlandschap - Een uniek en zeldzaam landschap door de onderlinge samenhang van aanwezige ontginningsstructuur, boerderijlinten en waterbeheersingssysteem.

Agrarisch natuurbeheer - De maatregelen die landbouwers nemen om tot behoud of verbetering van de natuur en landschapswaarden te komen. Het gaat bijvoorbeeld om sloten, bloemrijke slootkanten, heggen, houtwallen en kleine bosjes die planten en dieren leefruimte bieden in het agrarisch gebied. Ook betreft het bijvoorbeeld uitgestrekte vochtige graslanden die het broedgebied van weidevogels vormen. De ‘groene dooradering’ van het agrarisch gebied in de vorm van slootkanten, houtwallen en dergelijke, is bovendien ook belangrijk voor het functioneren van het NNN. En de landschapselementen maken het agrarisch gebied recreatief aantrekkelijker.

Aquacultuur - Aquacultuur is het kweken van waterplanten en -dieren. Net landbouw dus, maar dan met wieren, vissen, schelp- en schaaldieren.

Aquathermie - Aquathermie is warmte en koude uit water halen, uit verschillende waterbronnen.

Backcasting - backcasting is een planningsmethode die begint met de stip op de horizon (toekomstbeeld) en dan terugwerkt naar het nu om de toekomst met het heden te verbinden. Welk beleid en welke programma's verbinden de toekomst aan het nu. Waar willen we naartoe en wat is daarvoor nodig.

Barrières wegnemen - gelijke toegang bieden

Beleid - beleid is het stellen van doelen, middelen en een tijdpad in onderlinge samenhang.

Bevolkingssamenstelling - Een verdeling van de mensen die in Zeeland wonen, zoals op geslacht, leeftijd, inkomen, burgerlijke staat en beroepsgroep.

Bidbook - Het bidbook is een ambitiedocument van de Z4 en provincie om ons aan te laten merken als stedelijke cultuurregio.

Biobased economie - De Biobased Economy (BBE) is een economie die gewassen en reststromen uit de landbouw en voedingsmiddelenindustrie inzet voor niet-voedseltoepassingen.

Biodiversiteit - Biodiversiteit omvat alle soorten die er op aarde zijn, waaronder alle dier- en plantensoorten.

Biomassa/ bio-energie - Plantaardig en dierlijk (rest)materiaal, dat als grondstof wordt gebruikt voor de energie opwekking of direct als biobrandstof.

Bodemsanering - Een verontreinigde bodem weer schoon en gezond maken.

Bouwstenen - De bouwstenen zijn 27 verschillende onderwerpen die in de visie staan.

Broeikasgassen - Broeikasgassen zijn gassen in de atmosfeer van de Aarde met het vermogen om warmtestraling te absorberen en geleidelijk in alle richtingen weer af te geven.

Buitenplaatsen - Een buitenplaats werd vroeger door rijke stedelingen gebruikt als zomerverblijf. Het is een ‘herenhuis’ met daaromheen een ‘pleziertuin’, veelal uit de 17e eeuw.

Campus Zeeland - Campus Zeeland is een samenwerkingsverband van bedrijven, kennis- en onderzoeksinstellingen en overheden in Zeeland. Zij bundelen de krachten om te zorgen voor een sterke koppeling tussen onderwijs en bedrijfsleven.

CHS - Cultuurhistorische hoofdstructuur. De CHS brengt de karakteristieke landschappelijke kenmerken in kaart. Het is een overzichtelijke samenvatting van de cultuurhistorische waarden in de provincie Zeeland.

Circulaire economie - In een circulaire economie bestaat geen afval en worden grondstoffen steeds opnieuw gebruikt. Afval is de nieuwe grondstof.

Coalitieakkoord - de afspraken die de politieke partijen, die samen het college van gedeputeerde staten vormen, maken over de dingen die de provincie in de komende jaren gaat doen.

Compenserende maatregelen - Het creëren van nieuwe waarden die gelijk zijn aan de waarden die verloren (dreigen te) gaan.

Convenant Klimaatadaptatie Zeeland - Gemeenten, Rijk, waterschap en de Provincie hebben samen afgesproken dat zij ervoor gaan zorgen dat schade door hitte, overlast door water, droogte en overstromingen zo min mogelijk toeneemt. Bij de aanleg van nieuwe woonwijken en bedrijventerreinen, het opknappen van gebouwen, vervangen van rioleringen, groenbeheer en wegonderhoud letten zij daarop.

Cultureel erfgoed - Gebouwde monumenten, archeologische monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten, cultuurlandschappen en ander cultureel erfgoed als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet.

Deltascenario’s - Onderdeel van nationaal deltaprogramma. De deltascenario’s zijn mogelijke toekomstbeelden voor klimaat en sociaaleconomische ontwikkelingen, met zichttermijnen van 2050 en 2100. Ze zijn sturend voor alle beleidskeuzes op de lange termijn.

Detailhandel - Onder de detailhandel vallen bedrijven die fysieke goederen voor persoonlijk gebruik aan de consument leveren. In de spreektaal gaat het dus om winkels. Denk hierbij aan kledingwinkels, bakkerijen, supermarkten, bouwmarkten, meubelwinkels, enzovoorts.

Digitalisering - Digitalisering is de overgang van informatie naar een digitale vorm, dat wil zeggen in een vorm die gebruikt kan worden door elektronische apparaten zoals computers. De term kan betrekking hebben op de gegevens zelf, op de bijbehorende procedures of op de samenleving in het algemeen

Draagkracht - Het maximaal aantal mensen dat op een gebied of op aarde kan leven zonder schade aan te richten aan het ecosysteem = natuurlijke kringloop van de leefomgeving.

Duurzaam - Duurzaam betekent onder meer 'geproduceerd of verkregen op een manier die het milieu en de natuur zo min mogelijk belast', 'het milieu zo min mogelijk belastend'. Kortom: 'relatief milieuvriendelijk', 'grondstofbesparend'.

Duurzaam economisch groeipotentieel - Dit heet ook wel 'groene groei'. Hierbij gaat economische groei niet ten koste van het milieu. Duurzame Ontwikkelingsdoelen - De Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen zijn in 2015 door de Verenigde Naties vastgesteld als de nieuwe mondiale duurzame ontwikkelingsagenda voor 2030. Ze worden gepromoot als de wereldwijde doelstellingen voor duurzame ontwikkeling.

Economische rendabiliteit/ rentabiliteit - De mate waarin een bedrijf resultaat (rendement) behaalt uit het totale vermogen. De rendabiliteit of rentabiliteit geeft de verhouding weer tussen het inkomen en het vermogen van een onderneming.

Ecosysteem - Een ecosysteem omvat alles dat bijdraagt aan het in stand houden van het leven erbinnnen. Een ecosysteem is niet alleen de samenleving van organismen (planten, dieren en micro-organismen) binnen een bepaalde leefomgeving. Het is vooral ook de uitwisseling van materie en energie tussen de organismen onderling en tussen het leven en de niet-levende omgeving: bodem, water en lucht.

Emissies - De uitstoot van broeikasgassen, fijnstof en andere schadelijke stoffen.

Energietransitie - Energietransitie is een woord dat gebruikt wordt voor de overgang van traditionele, fossiele brandstoffen als olie, kolen en gas, naar duurzame energie uit bijvoorbeeld zon, wind en water.

Externe veiligheid - Dit gaat het voorkomen van ongevallen bij bedrijven die gevaarlijke stoffen opslaan of verwerken, waarbij die ongevallen ook effect hebben buiten de poort van het bedrijf.

Gebiedsagenda zuidwestelijke delta - In een gebiedsagenda omschrijven de betrokken overheden hun beeld over de opgaven in een regio. In dit geval is de regio de Zuid Westelijke Delta.

Gebiedsagenda ZWD2050 - Zie: Gebiedsagenda Zuidwestelijke Delta

Gebiedsgerichte opgaven - opgaven met het gebied als uitgangspunt, waar verschillende overheden met elkaar samenwerken.

Gebiedsontwikkeling - De ontwikkeling van alle facetten -zoals wonen, werken en recreëren- in afgebakend gebied. Er is sprake van het realiseren van meervoudige doelen en ambities, die het lokale niveau overschrijden en waarbij een ruimtelijk afgebakend gebied het integrerend kader vormt. Daarbij gaat het écht om transitie en reallocatie van functies of om een (sterke) aanpassing van functies aan veranderende fysieke omstandigheden. Deze gebiedsontwikkelingen kunnen plaatsvinden in het stedelijk gebied en/of in het landelijk gebied.

Gebiedstafels - Sessies met het netwerk verdeeld in vier gebieden namelijk landelijk gebied, stedelijk gebied, havens en industriegebieden en kust en deltawateren

Gebiedsvisie Veerse Meer 2020-2030 - De Provincie Zeeland is gestart met het maken van een visie voor het Veerse Meer en omgeving voor de periode 2020-2030. Dat doen ze samen met de gemeenten Noord-Beveland, Veere, Middelburg en Goes, waterschap Scheldestromen en Rijkswaterstaat Zee en Delta. Ook veel maatschappelijke partners denken mee. In de visie staat hoe het gebied er in 2030 uit zou moeten zien en wat daarvoor nodig is.

Geopark - UNESCO Global geopark is een gebied met unieke aardkundige, ecologische en cultuurhistorische waarden. Het doel van een geopark is om de waarden, in samenhang met elkaar, onder de aandacht te brengen.

Geothermie - Ook wel aardwarmte, is energie in de vorm van warmte die in de bodem zit.

Grensoverschrijdende samenwerking - samenwerken met Europese partners, instanties en overheden.

Grote projecten - Voor een goede beheersing van grote projecten is het van belang om eenduidig vast te stellen wanneer een project valt onder het kader grote projecten. Daarbij is de term groot vooral van toepassing op de risico’s die het project in zich heeft en niet uitsluitend op omvang van het budget. Het kader houdt niet alleen rekening met geld, maar ook met de factoren doorlooptijd, imago, politieke gevoeligheid, project oriëntatie (in- of extern) en ervaring.

Habitat - De natuurlijke woonomgeving van een organisme.

Hitte-eilanden - Het hitte-eilandeffect of urban heat island effect (UHI) is het fenomeen dat de temperatuur in een stedelijk gebied gemiddeld hoger is dan in het omliggende landelijk gebied.

In gezamenlijkheid - In samenwerking met iedereen.

Inbreiding - Het bouwen binnen bestaande bebouwingsgrenzen. Het tegenovergestelde is uitbreiding, dat plaatsvindt aan de grenzen van bestaande bebouwing.

Inclusieve samenleving - Inclusie is de insluiting in de samenleving van achtergestelde groepen op basis van gelijkwaardige rechten en plichten. Inclusie staat tegenover uitsluiting en discriminatie. De begrippen inclusie en integratie vullen elkaar aan in de hedendaagse maatschappij.

Inclusiviteit - De beschikbare middelen zoals duurzame energie, schoon water, onderwijs, en infrastructuur moeten voor alle mensen binnen bereik zijn. Ook voor de armsten. Ook voor mensen met een handicap en ongeacht hun leeftijd, levensfase, functie, verblijfsduur, geslacht of herkomst.

Innovatief scholingsaanbod - Bij innovatie gaat het erom om producten en diensten op een betere en effectievere manier aan te pakken. In dit geval het Zeeuws scholingsaanbod.

Integrale oplossingen - Allesomvattende oplossingen, of oplossingen waarbij aan alle elementen en aspecten is gedacht.

Integratie van verschillende vervoerwijzen - Verschillende vervoerwijzen op zodanige manier op elkaar laten aansluiten dat het voor de gebruikers één geheel vormt.

Invasieve exoot - Een exoot is een plant, dier of ander organisme dat van nature niet in Nederland voorkomt. Dat kan betekenen dat hij veel van zijn natuurlijke vijanden niet heeft en zich daardoor heel snel kan voortplanten. Daarmee kan hij schadelijk zijn voor de bestaande natuur.

Kaders - Een bestuurlijk kader bestaat uit twee onderdelen: de kernpunten van het beleid voor de komende jaren en een beschrijving op hoofdlijnen van wat wanneer gerealiseerd moet zijn.

Kernkwaliteiten - Kernkwaliteiten zijn herkenbare, fysieke kenmerken zoals bebouwing, openbare ruimte, landschap, natuur en cultuurhistorie. Ze zijn zichtbaar in de omgeving. Ze gaan samen met de immateriële waarden zoals rust, gezondheid, leefbaarheid, levendigheid, aantrekkingskracht en andere culturele en sociale aspecten. Kernkwaliteiten zijn meestal niet in een getal te vatten, en al helemaal niet objectief; ze drukken een bepaalde mate van waardering uit.

Klimaat - Het klimaat is de gemiddelde weerstoestand (temperatuur, windkracht, bedekkingsgraad en neerslag) over een periode van minimaal 30 jaar. De toestand van de atmosfeer op een bepaald moment is het weer.

Klimaatadaptatie - De aarde warmt op en het klimaat verandert. Zeeland moet zich voorbereiden op de risico's van het veranderende klimaat en hierop de omgeving aanpassen. Dit heet klimaatadaptatie.

Klimaatadaptatie - Aanpassing aan de gevolgen van klimaatverandering: het benutten van de kansen van het veranderende klimaat en anticiperen op de bedreigingen ervan.

Klimaatadaptieve inrichting van de leefomgeving - Inrichting van de leefomgeving die is aangepast aan klimaatverandering. Hierdoor vermindert de kwetsbaarheid voor klimaatverandering of er wordt geprofiteerd van de kansen die een veranderend klimaat biedt.

Klimaatstresstest - Een klimaatstresstest brengt de grootste risicoplekken in beeld die ontstaan bij extreem weer.

Knooppunten - Een knooppunt is een plaats waar meerdere vormen van vervoer samenkomen en waar tegelijkertijd stedelijke activiteiten plaatsvinden of kunnen plaatsvinden.

Kringlopen (natuurlijk) - Een natuurlijk systeem wat zichzelf in stand houdt waardoor er nooit iets op gaat (rondgaan van water, voedsel, lucht enz. in de natuur).

Kwel - Kwel is grondwater dat door natuurlijke of kunstmatige hoogteverschillen in grondwaterspiegels door dijken of doorlatende ondergrond in polders terecht komt en kan plaatselijk aan de oppervlakte treden. Wanneer een dijk te veel water doorlaat, ontstaat kwel. Deze situatie heet onderloopsheid. Zout grondwater komt door kwel aan de landzijde van de dijk aan de oppervlakte. Kwel is ongewenst, want door de druk van het water kan de kleilaag van de dijk aangetast worden. De dijk kan hierdoor bezwijken.

Kweldruk - onder druk opstijgend grondwater Leefbaarheid - Met het begrip leefbaarheid wordt aangegeven hoe aantrekkelijk en/of geschikt een gebied of gemeenschap is om er te wonen, of te werken.

Leefomgeving - Fysieke omgeving in woon- en verblijfssituatie: inrichting in en rond woningen.

Level playing field - Het gelijke speelveld-principe (Engels: level playing field) is een rechtvaardigheidsprincipe, waarbij niet noodzakelijk is dat elke speler evenveel kansen heeft om te slagen, maar wel dat alle spelers het spel spelen volgens dezelfde regels.

Maatschappelijke opgaven - Maatschappelijke opgaven zijn de grote onderwerpen waarvoor overheden de komende jaren aan de lat staan. Voorbeelden zijn leefbaarheid (een gezonde leefomgeving), de woningbouw, bereikbaarheid (mobiliteit), circulaire economie en duurzame landbouw (kringlooplandbouw/volhoudbare landbouw).

Maatschappelijke uitdagingen - Maatschappelijke uitdagingen zijn collectieve behoeften waarin onvoldoende of niet voorzien wordt door bedrijven. In een markteconomie reageren ondernemers op behoeften van klanten door het aanbieden van producten en diensten. Bedrijven zijn in staat om aan een breed scala van behoeften te voldoen: bakkers bakken brood, kappers knippen haar, aannemers bouwen huizen. Er blijven echter behoeften over waaraan bedrijven onvoldoende of niet voldoen. In deze categorie vallen collectieve behoeften of maatschappelijke uitdagingen. Economen spreken van publieke goederen (ook waar het niet gaat om goederen in de strikte zin van het woord). Hier heeft de overheid een rol te spelen, soms door het helpen creëren van een markt, soms op andere wijze.

Maatwerk - Bij maatwerk in de ruimtelijke ordening wordt de functionele wens aangepast aan de ruimtelijke mogelijkheden. De bestaande situatie stuurt daarmee de mogelijkheden voor het gebruik. Dit vraagt om een wil tot flexibiliteit van zowel de betrokkenen bij de te realiseren functie, als in geldend beleid en regels.

Matchingsregeling - Matchingsregeling Cultuureducatie met Kwaliteit Deze regeling ondersteunt scholen en culturele instellingen op lokaal en regionaal niveau via subsidies. In de periode 2013 - 2016 startten 54 culturele instellingen programma's. Hierin werkten zij samen met scholen en gemeenten aan goed cultuuronderwijs.

Milieufactoren - onderwerpen die bepalend zijn voor het milieu zoals lucht, afval, bodem en geluid.

MIRT - Meerjarenprogramma van het Rijk voor infrastructuur, ruimte en transport.

Mobiliteit - Letterlijk betekent dit beweeglijkheid. In de ruimtelijke ordening bedoelt men hier meestal de mogelijkheid om korte en lange afstanden via auto, openbaar vervoer, fiets etc. Te overbruggen.

Mobiliteitsmanagement - Het organiseren van slim reizen. Hieronder worden allerlei alternatieven van solistisch autogebruik tijdens de spits verstaan, zoals carpoolen, deels of volledig gebruik van openbaar vervoer, thuiswerken, telewerk, fietsen, etc.

Modaliteiten - Vervoerwijzen. Bijvoorbeeld: (elektrische) vervoermiddelen, auto, trein, fiets, tram, trein, bus.

Nationaal deltaprogramma - De overheid beschermt Nederland, nu en in de toekomst, tegen overstromingen en zorgt voor voldoende zoetwater. Daarnaast werkt de overheid aan een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting van ons land. In het nationaal Deltaprogramma staat hoe de overheid dat doet.

Nationale Omgevingsvisie - De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.

Natura 2000 - Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. Natura 2000-gebieden worden plant- en diersoorten die in Europa bedreigd zijn en hun natuurlijke leefomgeving beschermd

Natuurbranding - De promotie van alle verschillende natuur en landschap van Zeeland om de meer onbekende gebieden in de kijker te stellen.

Natuurinclusieve landbouw - Landbouw die natuur en landschap spaart (minder externe druk), zorgt voor natuur (gastheerschap via bijvoorbeeld agrarisch natuurbeheer) én de natuur gebruikt (biodiversiteit is een productiefactor).

Natuurverbreding - Bij natuurverbreding wordt gezocht naar slimme natuurcombinaties, het stimuleren van maatschappelijke initiatieven en het betrekken van vrijwilligers bij natuur.

NOVI - Zie: Nationale Omgevingsvisie

Omgevingsagenda - De Omgevingsagenda is de basis voor de samenwerking tussen Rijk en regio bij opgaven in de fysieke leefomgeving. Het doel van de Omgevingsagenda is om als overheden samen gebiedsgericht (dus met het gebied als uitgangspunt) uitwerking te geven aan de gedeelde ambities en opgaven.

Omgevingskwaliteit - Omgevingskwaliteit is de ruimtelijke kwaliteit plus de intrinsieke waarde van natuur. Omgevingskwaliteit omvat in ieder geval:

- ruimtelijke kwaliteit: gebruiks-, belevings- en toekomstwaarde;

- milieu-, gezondheids- en veiligheidskwaliteit;

- maatschappelijke waarden zoals sociale samenhang en economische vitaliteit.

Omgevingsverordening - Deze verordening bevat alle provinciale regels voor de fysieke leefomgeving.

Omgevingswaarden - In de Omgevingswet opgenomen mogelijkheid om normen te stellen die de gewenste staat of kwaliteit van de fysieke leefomgeving als beleidsdoel vastleggen. De waarden zijn zelfbindend en kunnen met aanvullende regels in de verordening doorwerken naar omgevingsplan, waterschapsverordening of omgevingsvergunning. Als omgevingswaarden worden vastgesteld, moeten deze worden behaald.

Opgave - De opgave is de gewenste situatie (in de samenleving) waar je een bijdrage aan wilt of moet leveren om deze te realiseren. Anders geformuleerd: een opgave is het streven om bepaalde resultaten te bereiken. In Nederland staan we voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, provinciaal, nationaal als wereldwijd spelen. Denk aan de opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw.

Participatietraject - Participatie betekent deelnemen. Het is afgeleid van de Latijnse woorden pars (deel) en cipere (nemen).

Peilbesluiten - Het peil is de waterstand (het niveau) in een polder en het water eromheen, de boezem, die door een waterschap wordt gehandhaafd, het polderpeil (PP). Dit kan met behulp van gemalen, spuisluizen en stuwen. In een peilbesluit staat welke waterpeilen worden aangehouden in sloten, vaarten, kanalen en waterpartijen.

Planmer - De leefomgeving van mensen en de ruimtelijke inrichting hangen nauw met elkaar samen. Om tijdens het opstellen van de Omgevingsvisie vroegtijdig inzicht te krijgen in de effecten van ons voorgenomen ruimtelijk beleid op de leefomgeving, wordt een planmer opgesteld, een Milieu Effect Rapportage, opgesteld. Hierin worden de (duurzaamheids)effecten van het nieuwe beleid beoordeeld vergeleken met de effecten bij voortzetting van bestaand beleid.

Proeftuin - Een proeftuin is een praktijksituatie die wordt aangeboden aan ondernemers om innovatieve oplossingen te bestuderen in de ‘echte wereld’. Zo weten de ondernemers en de overheid of een innovatieve dienst of product werkt, en wat de eindgebruikers ervan vinden. Bijvoorbeeld proeftuin zoet water, waar we nieuwe kennis ontwikkelen om de verziltingsbedreiging het hoofd te bieden.

Provinciaal belang - Belangen die de provincie wil behouden of ontwikkelen en waarvoor zij bereid is om daarvoor zo nodig het wettelijk instrumentarium in te zetten.

Recreatietourvaartnet - Een net van voor de recreatietoervaart bevaarbare wateren waarvoor de hoogte- en dieptematen zijn vastgesteld volgens het Basis Recreatie Toervaartnet (BRTN) en wenselijke bedieningstijden voor bruggen en sluizen worden bepaald.

Regionale innovatiestrategie - In dit document hebben de drie colleges verwoord hoe zij om willen gaan met het innovatiebeleid in Zuid-Nederland. Kort samengevat komt het beleid voor de komende jaren erop neer dat de drie provincies innovaties willen bevorderen die economische en maatschappelijke impact hebben.

Reststoffen - Een ruime definitie van reststoffen is: alle afvalstoffen die nog opnieuw ergens voor gebruikt kunnen worden. Dit gaat van GFT (groenten, fruit en tuinafval) tot schaafsel in de meubelindustrie. Maar ook gebruikte oliën, douchewater en doorspoeling van het toilet kunnen als reststoffen worden aangemerkt.

Robuust - deugdelijk, krachtig, stevig en sterk.

Routekaart - ‘stappenplan’ of ‘tijdschema’.

Ruimtelijke kwaliteit - Volgens de gebruikelijke omschrijving heeft ruimtelijke kwaliteit te maken met de begrippen toekomstwaarde, belevingswaarde en gebruikswaarde.

Samenleving - De samenleving is de maatschappij, het land, de regio waarin mensen leven. Het bestaat uit alle mensen, alle mannen, vrouwen, kinderen, alle werkenden en werkelozen, alle legalen en alle asielzoekers, alle sociale mensen en alle asociale mensen en alles wat er tussen in zit.

Slimme mobiliteit - Slimme mobiliteit is het geheel van instrumenten dat de implementatie van mobiliteitsideeën mogelijk maakt. Het doel ervan is de duurzaamheid van het reizen te verbeteren en het heeft vooral de eigenschap dat het geheel of gedeeltelijk gedigitaliseerd is.

Sluiten van kringlopen - Het sluiten van de technische en biologische kringlopen. Samen vormen zij de circulaire economie.

Smart mobility - Zie: Slimme mobiliteit

Sturingsfilosofie - De sturingsstijl bestaat uit de overheidsrol (reguleren, samenwerken of ondersteunen) plus de instrumentenmix die gekozen wordt. De basis voor de keuzes, en de uitwerking van de concrete sturingsstijl, staan in de omgevingsvisie.

Sustainable development goals - zie duurzame ontwikkelingsdoelen

Toegankelijke voorzieningen - Gemeenschapsvoorzieningen zijn breed toegankelijk als alle gebruikers, zowel mensen met als zonder beperking, naar eigen wens mee kunnen doen in hun directe leefomgeving. Toegankelijkheid gaat dus verder dan alleen rolstoeltoegankelijkheid. Belangrijk zijn ook criteria als ‘sociale toegankelijkheid’ en ‘financiële toegankelijkheid’.

Toekomstbestendige keuzes - Keuzes die bestand zijn tegen eventuele toekomstige ontwikkelingen, ter voorkoming dat we daar later spijt van krijgen.

Transformatie - Het aanpakken van een gebouw of (werk)locatie waarbij de functie verandert, bijvoorbeeld van bedrijf naar wonen.

Transitie - Een fundamentele overgang naar een nieuwe manier waarop de samenleving in zijn behoefte voorziet. Bijvoorbeeld: de transitie van aardgas naar duurzame energie.

Transitie landelijk gebied - In het landelijk gebied komen veel verschillende transities samen. Onder meer de transitie van de landbouw, de energietransitie, maar ook de invloed van economische functies op het landschap, zoals infrastructuur, 'verloodsing' en de woningbouwopgave. Samen noemen we dit de 'transitie landelijk gebied'.

Vastgesteld - besluiten dat iets zo is.

Verordening - Een provinciale verordening wordt opgesteld door de provinciale staten en bevat regels die binnen een bepaalde provincie geldig zijn.

Verslemping - Verslemping in de bodem betekent dat kleine deeltjes grond en zand heel dicht tegen elkaar aan gaan zitten, waardoor water niet goed meer doorheen kan. Er blijft dan bijvoorbeeld water op het land staan.

Verzilting - Het toenemen van de hoeveelheid zout in de bodem of het water.

Vestigingsfactor - Alle factoren die de vestigingsplaats van een bedrijf beïnvloeden.

Vestigingsklimaat - De aantrekkelijkheid van de provincie om je er als inwoner of bedrijf te vestigen.

Volhoudbare landbouw - Volhoudbare landbouw gaat over een landbouwpraktijk die goed en veilig voedsel oplevert, die het milieu ontlast en leidt tot verbetering van de biodiversiteit op het boerenland.

Voorzieningen - Een voorziening zijn alle zaken waar je gebruik van kunt maken in een stad of dorp. Hoeveel voorzieningen er zijn hangt af van het verzorgingsniveau. Hoe groter een plaats hoe hoger het verzorgingsniveau is. Het verzorgingsniveau wordt vastgesteld met behulp van vier sectoren: onderwijs, medische zorg, winkels, sport en ontspanning.

Vrijetijdseconomie - Betreft de productie, distributie en consumptie van goederen en diensten ten behoeve van de vrijetijdsbesteding van mensen, zowel binnenshuis als buitenshuis, zowel binnen de eigen woonomgeving als daarbuiten, met inbegrip van verblijf, vervoer en toeleveranciers (Prof. Dr. Ir. J.T. Mommaas, november 2012). Duurzame vrijetijdseconomie is een vrijetijdseconomie waarbij rekening gehouden wordt, door zowel aanbieders als bezoekers, met natuur, milieu en de leefomgeving van de inwoners. Toekomstbestendigheid staat hierbij centraal.

Waterrobuust - Waterrobuust bouwen is het zodanig vormgeven en inrichten van de openbare ruimte, dat de impact van bijvoorbeeld ernstige neerslag zo klein mogelijk blijft.

Waterrobuust - Waterrobuust bouwen is het zodanig vormgeven en inrichten van de openbare ruimte, dat de impact van bijvoorbeeld ernstige neerslag zo klein mogelijk blijft.

Waterschapsverordening - De waterschapsverordening bevat alle regels over de fysieke leefomgeving die het waterschap stelt binnen haar beheergebied. Per waterschap is er één waterschapsverordening.

Welvaart - Welvaart is een toestand van voorspoed en gunstige ontwikkeling in maatschappelijk en economisch opzicht zowel van individuen als van de samenleving als geheel.

Wind in de zeilen - Adviesrapport Wind in de Zeilen Dit rapport is een advies van de speciaal adviseur Bernard Wientjes aan de gezamenlijke opdrachtgevers: Rijksoverheid, provincie Zeeland, gemeente Vlissingen en waterschap Scheldestromen.

Woningmarkt - De woningmarkt is het krachtenveld van vraag naar en aanbod van woonruimte in een bepaald gebied. Het aanbod van woonruimte bestaat uit woonruimte die gekocht en gehuurd kan worden.

Zandsuppleties - Zandsuppletie is het proces waarbij zand opgespoten wordt om bestaande stranden te verbreden of nieuwe aan te leggen.

Zeeland in stroomversnelling - Een regeling waarmee je geld kunt ontvangen voor bepaalde duurzame samenwerkingen.

Zetting - Het proces waarbij grond wordt samengedrukt door een bepaalde belasting of druk. Door druk op de grond uit te oefenen wordt de grond verdicht. Dit houdt in dat het volume van de grond afneemt doordat water en lucht uit de poriën worden weggedrukt. Dit kan bodemdaling veroorzaken.

Zoetwaterbuffer - In zoetwaterbuffers wordt water opgeslagen voor periodes van droogte.

Zonnepark - Zonneparken zijn velden met vele rijen met zonnepanelen.

Zorgplicht Omgevingswet - https://aandeslagmetdeomgevingswet.nl/regelgeving/uitgangspunten-doelen-omgevingswet/zorgplicht/

Zuidwestelijke Delta - De zuidwestelijke delta is het gebied met daarin Zeeland, waar een rivier met veel aftakkingen de zee of een meer in stroomt.

Deel B Zeeuwse Omgevingsvisie

Inleiding en leeswijzer

Voor u ligt Deel B van de Zeeuwse Omgevingsvisie. Deel B van de Zeeuwse Omgevingsvisie vormt samen met Deel A het beleid voor de periode tot 2050.

In Deel A kunt u kennis maken met de doelen voor de periode tot 2050 onderverdeeld in vier centrale ambities. Daarbij wordt ingezoomd vanuit de Sustainable Development Goals van de Verenigde Naties, via de Nationale Omgevingsvisie naar de uitdagingen en ambities voor Zeeland. Ook worden de Zeeuwse kernkwaliteiten beschreven. In de hoofdstukken 2 tot en met 5 van Deel A worden deze vier Zeeuwse ambities uitgewerkt. In hoofdstuk 6 kunt u vinden welke instrumenten door de provincie worden ingezet om deze ambities te bereiken.

In Deel B wordt het beleid voor de periode tot 2030 vormgegeven. Dit beleid is onderverdeeld in doelen voor 2030, de huidige situatie, acties voor de periode tot 2030 én afwegingsfactoren voor de uitvoering. Er zijn 27 thema’s (bouwstenen) uitgewerkt die samen met onze omgeving geselecteerd zijn. Bij deze thema’s is het beleid voor de komende 10 jaar weergegeven. Mocht er een programma horen bij zo’n thema, dan is dat aangegeven.

In de Zeeuwse Omgevingsverordening is het beleid uit de Zeeuwse Omgevingsvisie vervolgens verankerd. Per thema staat in Deel B aangegeven welke instrumenten worden ingezet. Indien het in te zetten instrument de Omgevingsverordening is, kunt u in de verordening terugvinden hoe het exact vertaald is. Indien een subsidie het in te zetten instrument is, kunt u in de provinciale subsidieverordening de weg naar de subsidie vinden.

Bouwstenen van UITSTEKEND WONEN, WERKEN EN LEVEN IN ZEELAND

Bouwstenen van UITSTEKEND WONEN, WERKEN EN LEVEN IN ZEELAND

1 Cultuur

1.1 Doelstelling 2030

De Zeeuwse culturele infrastructuur is structureel op orde. Op provinciale schaal is er een aanbod dat aansluit bij de vraag van de inwoners en bezoekers van Zeeland. Goede spreiding en complementair denken voorkomen dat het aanbod te veel versnippert.

Cultuur[1] heeft een intrinsieke waarde (l’art pour l’art) en is sterk verbonden met de maatschappij. Het zorgt voor creativiteit en ontspanning en draagt bij aan een goed vestigingsklimaat. Er is in 2030 meer cultuur omdat steeds meer ‘makers’ zich in Zeeland vestigen. Zeeland staat bekend als een innovatieve cultuurprovincie, die de drie internationale gedragscodes rond good governance, diversiteit en fair pay heeft omarmd en toepast. Er zijn slimme samenwerkingen ontstaan waardoor de kwetsbaarheden van de gebiedskenmerken en schaal zijn verminderd. Dit geldt niet alleen voor de culturele organisaties, ook de overheden (gemeente, provincie, rijk) werken meer vanuit een gedeelde visie op de Zeeuwse cultuur. Daarnaast investeert het bedrijfsleven in een gevarieerd cultureel aanbod. De Cultural Board Zeeland fungeert als een netwerkorganisatie met oog voor de belangen van de sector, maar is daarnaast sterk verbonden met bedrijfsleven, maatschappelijke partners, onderwijs en overheid, binnen en buiten Zeeland. Ook is cultuur (nog) meer een middel bij grote maatschappelijke opgaven zoals de regionale demografie (meer jongeren), klimaatadaptatie en energietransitie (via Erfgoeddeals en investeringen in het cultuurlandschap), leefbaarheid en gezondheid (incl. opleidingsklimaat). Daarnaast is de (inter) nationale uitstraling van de Zeeuwse cultuur versterkt door aansprekende producties en intensievere (en structurele) samenwerking met makers en instellingen buiten Zeeland, bijvoorbeeld met Vlaanderen.

Subdoel 1: Basis op orde; de Zeeuwse culturele infrastructuur is robuust en veerkrachtig.

Subdoel 2: De intrinsieke waarde van cultuur staat voorop.

Subdoel 3: Samenwerking is vernieuwd en verbreed.

Met deze bouwsteen dragen we bij aan de volgende duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN (brede welvaart).

Afbeelding

1.2 Huidige situatie

Zeeland heeft een rijk en gevarieerd cultureel aanbod, maar door de aard van het gebied (uitgestrekt, dunbevolkt, doorsneden door grote wateren) is veel ook kwetsbaar. Lange reistijd en een laag bezoekers-, deelnemers-, en arbeidspotentieel zijn een gevolg van de Zeeuwse context. De culturele infrastructuur die het aanbod verzorgt is eveneens kwetsbaar; organisaties zijn klein en beperkt geprofessionaliseerd. Het overgrote deel betreft vrijwilligersorganisaties. Vergrijzing zorgt voor druk op het vrijwilligersbestand. De behoefte van huidige en toekomstige inwoners en bezoekers van Zeeland verandert en sluit op termijn mogelijk minder aan op het bestaande aanbod.

Daar staat tegenover dat het toerisme zorgt voor extra draagvlak onder culturele voorzieningen en de sociale cohesie gebaat is bij het vele vrijwilligerswerk. Die Zeeuwse omgeving is ook bepalend geweest voor onze geschiedenis en geeft kleur aan onze identiteit, maar zorgt tegelijk voor dilemma’s. Voorzieningen verspreid over het hele gebied en bereikbaar voor alle inwoners leiden tot versnippering van menskracht en kapitaal. Kwantiteit gaat dan al snel ten koste van kwaliteit. Daar tegenover staat dat concentratie van voorzieningen leidt tot grotere reisafstand en zorgt voor erosie van lokale sociale structuren. De coronapandemie legt anno 2020 een grote druk op de sector en stelt de bestaande verdienmodellen buiten werking. De overtuiging groeit dat keuzes nodig zijn.

De samenwerking binnen Zeeland tussen culturele organisaties onderling en tussen de culturele organisaties en de overheid heeft een impuls gekregen. Het gezamenlijke Zeeuwse belang staat hierbij steeds meer op de voorgrond, zonder dat de individuele belangen van organisaties of gemeentes hieronder lijden. Er is ambitie om de Zeeuwse culturele infrastructuur duurzaam te versterken en het aanbod een kwalitatieve impuls te geven en op een hoger plan te brengen.

De vier grootste Zeeuwse steden (Goes, Middelburg, Terneuzen, Vlissingen) presenteren zich samen met de Provincie steeds meer als stedelijke cultuurregio. De stedelijke aantrekkelijkheid van Zeeland is een belangrijke factor in het vestigingsklimaat. Om die aantrekkelijkheid te versterken zijn een aantal gezamenlijke ambities geformuleerd in de bidbooks richting Rijk (Samen in Zee 1 en 2). Op Rijksniveau heeft dit er toe geleid dat er meer oog is voor de specifieke situatie van Zeeland en dat biedt kansen tot een betere aansluiting bij ontwikkelingen op Rijksniveau, met als eerste resultaten de opname van twee Zeeuwse instellingen in de landelijke culturele basisinfrastructuur en toekenning van een matchingsregeling voor versterking (en vernieuwing) van de culturele infrastructuur.

1.3 Acties om doelen te realiseren

Subdoel 1: Basis op orde; de Zeeuwse culturele infrastructuur is robuust en veerkrachtig.

Met basis op orde bedoelen we dat wij het van belang vinden dat de Zeeuwse culturele infrastructuur voldoende toekomstbestendig is (robuust en veerkrachtig). Op die manier kan het cultureel ecosysteem optimaal functioneren en bijdragen aan de intrinsieke, maatschappelijke en economische waarde voor de inwoners en bezoekers van onze provincie. Daarbij gaat het er ook om of alle disciplines voldoende vertegenwoordigd zijn en of het aanbod in algemene zin aansluit bij de huidige en toekomstige vraag.

Actie 1.1 – Nulmeting/scan culturele infrastructuur

Een nulmeting is nodig om uitspraken te kunnen doen over het aanbod en de infrastructuur die wij rekenen tot de provinciale verantwoordelijkheid en de inzet die hier nodig is om deze te laten voldoen aan de randvoorwaarden die wij hiervoor stellen.

Rolverdeling:

  • De provincie laat de nulmeting/scan uitvoeren.

  • Partijen uit de culturele sector en gemeenten leveren input voor de nulmeting/scan.

Actie 1.2 -Verbeteren duurzame bereikbaarheid van de Zeeuwse culturele voorzieningen en evenementen

Er gebeurt veel in de mobiliteit en het traditionele openbaar vervoer in Zeeland staat onder druk. Dit kan verstrekkende gevolgen hebben voor de bereikbaarheid van culturele voorzieningen en evenementen. Bereikbaarheid van culturele voorzieningen is onderdeel van een bredere aanpak. Zie acties 1.1, 1.2 en 1.3 onder bouwsteen 5. Voorzieningen en evenementen en actie 1.2 onder bouwsteen 11. Erfgoed.

Rolverdeling:

  • Zie acties 1.1, 1.2 en 1.3 onder bouwsteen 5. Voorzieningen en evenementen

Actie 1.3 - Stimuleren van het digitaal ontsluiten van collecties en het digitaal toegankelijk maken van tentoonstellingen en evenementen

Door de coronapandemie was veel Zeeuwse cultuur langdurig niet te bezoeken en slechts beperkt digitaal te beleven. Onderzocht kan worden of een meer hybride cultuurbeleving mogelijk is waarbij fysieke beleving ter plaatse gecombineerd wordt met digitale componenten. Dit kan leiden tot nieuwe verdienmodellen voor de sector en samenwerking met andere domeinen.

Rolverdeling:

  • Partijen uit de culturele sector nemen het initiatief voor een hybride cultuurbeleving.

  • De provincie zorgt voor kennisuitwisseling.

  • Provincie, gemeenten en bedrijfsleven ondersteunen pilots (o.a. via regeling Samen in Zee).

Actie 1.4 - De Zeeuwse overheden en culturele instellingen intensiveren de afstemming en samenwerking op het gebied van cultuur

Na de uitbraak van COVID-19 zijn nieuwe samenwerkingsvormen ontstaan, zowel in verschillende culturele ketens (podia, filmhuizen, musea), als samen met andere economische domeinen (zorg, toerisme, economie, marketing). Het is zaak om deze samenwerking te bestendigen en de gemeenten, provincie en bedrijfsleven hierbij goed aan te laten sluiten. Dit kan bijdragen aan het oplossen van vraagstukken binnen de culturele sector op het gebied van professionalisering, vergrijzing en opvolging. Hierdoor wordt het Zeeuwse culturele veld meer robuust en toekomstbestendig en sluit het beter aan bij de behoefte van bezoekers van deze culturele instellingen.

Rolverdeling:

  • Overleg Zeeuwse Overheden (OZO) is de initiatiefnemer.

  • Culturele instellingen nemen deel aan de samenwerkingsverbanden.

Subdoel 2: De intrinsieke waarde van cultuur staat voorop

De intrinsieke waarde van cultuur voorop stellen wil zeggen: focus op eigenstandige waarde van cultuur als vormende, verbeeldende en verbindende kracht die bepalend is voor individuele ontwikkeling en gezamenlijke identiteit.

Actie 2.1 - Voortzetten van de Cultural Board Zeeland

Met de Cultural Board Zeeland wordt gestreefd naar een meer prominente rol voor cultuur in het maatschappelijk debat over de ontwikkeling van Zeeland. Als onafhankelijk platform stelt de Cultural Board een agenda op die invulling geeft aan de maatschappelijke betekenis en meerwaarde van het culturele veld.

Rolverdeling:

  • Partijen uit culturele sector hebben zitting in de Cultural Board Zeeland en maken deze tot een succes.

  • De provincie ondersteunt de Cultural Board met subsidie.

Actie 2.2 Stimuleren cultureel klimaat

Meer aandacht voor de eigenstandige waarde van cultuur en vernieuwing van het aanbod vraagt gerichte sturing. We stimuleren het klimaat voor kunstenaars en creatieve makers en investeren in vernieuwende cultuur die (ook) aansluit bij de doelgroepen die wij in Zeeland willen houden of laten vestigen. Daarnaast wordt onderzocht hoe we het culturele opleidings- en beroepsklimaat kunnen versterken. We investeren in domein-overstijgende samenwerking.

We verbinden de kracht van de bestaande instellingen aan de vernieuwing van kunstenaars en creatieve makers in de vorm van culturele broedplaatsen. We richten ons op de keten cultuureducatie – talentontwikkeling – beroepspraktijk. Dit moet leiden tot een (makers-) klimaat waarin nieuwe deelnemers en creatieve ideeën een kans krijgen of tot wasdom kunnen komen.

Rolverdeling:

  • De provincie en gemeenten investeren in domein overstijgende samenwerking (o.a. via regeling Samen in Zee).

  • De provincie onderzoekt de mogelijkheden voor ketenversterking cultuureducatie – talentonwikkeling – beroepspraktijk.

  • Partijen uit de culturele sector nemen het initiatief tot domein overstijgende samenwerkingen en het uitwerken van creatieve ideeën om het culturele klimaat te versterken en te vernieuwen

  • De provincie en gemeenten maken afspraken over de rolverdeling.

Subdoel 3: Samenwerking is vernieuwd en verbreed.

Vernieuwing, gericht op kwaliteit biedt ook kansen om Zeeuwse instellingen te verbinden met (andere) financieringsstromen binnen en buiten de provincie. Om te kunnen vernieuwen moet de basis toekomstbestendig (robuust en veerkrachtig) zijn.

Actie 3.1 - Verbeteren samenwerking en verbinding met culturele organisaties buiten Zeeland

De Zeeuwse cultuur is nog te veel naar binnen gekeerd. Er wordt nog te weinig geïnvesteerd in samenwerking met andere domeinen of over de grens. Er liggen kansen voor samenwerking met Vlaanderen en in het bijzonder met de stad Gent. Daarbij gaat het om de sociaal- culturele dimensie van de grensoverschrijdende havenfusie en ontwikkelingen in het kader van North Sea Port District als NOVI-gebied. In Nederland ligt een versterking van de band met andere niet-randstad provincies voor de hand, bijvoorbeeld met de provincies die net zoals Zeeland een nog kwetsbare culture infrastructuur bezitten. Verder weg liggen kansen door aansluiting te zoeken bij landelijke kunstvakopleidingen om zo de lacune van een eigen Zeeuwse kunstvakopleiding te dichten. Daarnaast zijn er kansen door het verder uitbouwen van de bijzondere band met de Verenigde Staten (Roosevelt legacy, tweejaarlijkse uitreiking van de Four Freedoms Awards: FFA) en met gebieden waar Zeeland historische connecties mee heeft. In deze laatste categorie vallen ook het koloniale en slavernijverleden.

Rolverdeling:

  • De Zeeuwse steden (Goes, Middelburg, Terneuzen, Vlissingen) zijn samen met de provincie door het Rijk erkend als stedelijke cultuurregio en zorgen voor aansluiting op de landelijke basisinfrastructuur door uitvoering van het bidbook ‘Samen in Zee’. Dit doen zij in nauwe samenwerking met de andere gemeenten.

  • De provincie, gemeenten, Roosevelt Foundation, Zeeuws Archief en Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (KZGW) bevorderen internationale samenwerking op basis van historische connecties.

Actie 3.2 – het cultuurveld is vanuit de intrinsieke waarde verbonden met andere domeinen

Naast een inzet op jonge makers willen wij het cultuurveld verbinden met andere domeinen, bijvoorbeeld:

  • Cultuur en economie (bijdrage aan Zeeuwse economie en vestigingsklimaat en cultuur als creatieve, innovatie industrie en economische topsector);

  • Cultuur en marketing (Zichtbaar Zeeland);

  • Cultuur en natuur (cultuurlandschap, zie ook Bouwsteen 13. Landschap);

  • Cultuur en leefbaarheid (participatie, inclusie, vrijwilligersbeleid);

  • Cultuur en vorming (cultuureducatie en talentontwikkeling);

  • Cultuur en maatschappelijke opgaven zoals energietransitie & klimaatverandering (bijv. via toegepaste kustontwerp, en via Erfgoeddeals met het Rijk);

  • Cultuur in verbinding met Nederland en de wereld (zoals het Rijk, Europa, Vlaanderen/Gent, VS).

De bovenstaande vernieuwing heeft de meeste kracht als deze uit het veld zelf voortkomt. In lijn met het pamflet ‘Zicht over Zee” nodigen wij het veld dan ook nadrukkelijk uit om met goede ideeën en actieplannen te komen. Omdat de culturele en creatieve sector ook een economische (vestigings)factor vormen, is het logisch om het bedrijfsleven te vragen om zich hiermee te verbinden en mee te investeren.

Rolverdeling:

  • Partijen uit culturele sector nemen het initiatief tot verbinding met andere domeinen.

  • De provincie en gemeenten stimuleren dit initiatief door het faciliteren van gesprekken, het leggen van verbindingen en het onderzoeken van mogelijkheden voor financiële ondersteuning.

1.4 Afwegingsfactoren voor de uitvoering

Om bij de uitvoering kansen en mogelijkheden te benutten en tegelijkertijd de Zeeuwse kernkwaliteiten te behouden, zijn in Deel A (paragraaf 1.4) vier afwegingsfactoren geformuleerd. Hieronder is voor deze bouwsteen een aanzet gegeven voor de invulling daarvan.

1. Doe meer met minder grond. (…)

2. Werk samen en deel kosten en baten.

  • Betere afstemming tussen culturele instellingen en vervoersbedrijven kan voordelen opleveren voor bereikbaarheid en kosten.

  • Samenwerking met instellingen buiten Zeeland geeft verrijking en vergroot het draagvlak.

3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten.

  • De Zeeuwse cultuur is verweven met de Zeeuwse kernkwaliteiten, daarom is versterking van het een ook versterking van het ander.

  • Het benutten van historische banden van Zeeland met het buitenland kan ook de Zeeuwse kernkwaliteiten die daarmee samenhangen versterken.

4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

  • De bereikbaarheid en toegankelijkheid van culturele voorzieningen moet ook rekening houden met de mogelijkheden van toekomstige inwoners en toeristen.

  • Betere digitale toegankelijkheid van cultuur maakt deze toekomstbestendig.

2 Gezondheid

2.1 Doelstelling 2030

Onze leefomgeving is veilig, lokt gezond gedrag uit en heeft weinig gezondheidsrisico’s. De gezonde keus is de gemakkelijkste keus en gezondheidsrisico’s voor de mens zijn verlaagd.


Het uitgangspunt voor gezondheid is het vermogen van mensen om met de fysieke, emotionele en sociale levensuitdagingen om te gaan en zoveel mogelijk eigen regie te voeren (welzijn). Gezondheid wordt door veel factoren beïnvloed, zowel in positieve als in negatieve zin: lichaamsfuncties, mentaal welbevinden, zingeving, kwaliteit van leven, sociaal/maatschappelijk participeren en dagelijks functioneren. De leefomgeving speelt bij veel van deze factoren een rol. Er is een sterke relatie tussen leefomgeving, leefstijl en gezondheid. Daarnaast heeft de financiële situatie ook invloed op deze factoren.

Subdoel 1: Een omgeving die uitnodigt tot gezond eten en kennis bevordert over gezond eten

Subdoel 2: Een omgeving die uitnodigt tot bewegen

Subdoel 3: Een omgeving die uitnodigt tot ontmoeten

Subdoel 4: Een omgeving die uitnodigt tot ontspannen

Subdoel 5: Een omgeving die gezondheidsrisico’s verlaagt

Met deze bouwsteen dragen we bij aan de volgende duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN (brede welvaart).

Afbeelding

2.2 Huidige situatie

Het gezondheidsbeeld van Zeeland laat twee kanten zien. Inwoners van Zeeland leven langer en er is op dit moment in Zeeland minder sterfte aan kanker en dementie in vergelijking met de rest van Nederland. Ook bewegen onze ouderen meer. Mensen voelen zich veiliger in hun woonomgeving. Ze zijn over het algemeen tevreden over hun woonomgeving, alhoewel dit natuurlijk per kern/wijk erg kan verschillen. Het percentage rokers daalt net als de landelijke trend en de prognose is dat het percentage mensen dat overmatig alcohol drinkt ongeveer gelijk blijft.

Aan de andere kant zien we dat inwoners van Zeeland langer in ongezondheid leven en dat eenzaamheid onder ouderen het hoogst van Nederland is. Eenzaamheid en overgewicht nemen toe onder de hele bevolking. We zien een toename van risico op angst en depressie bij volwassenen. Jongeren geven aan steeds meer prestatiedruk te ervaren. De vergrijzing vergroot de druk op gezondheid. Klimaatverandering heeft effecten op gezondheid door hitte, droogte en overstromingen. Gemiddeld wordt de gezondheid naar verwachting beter, maar er is ook een toename van ouderdomsziekten.

De leefomgeving heeft invloed op gezond gedrag en ervaren gezondheid, zowel positief als negatief. Zeeland heeft van nature veel ingrediënten in huis voor een gezond en prettig leven. Rust, ruimte, natuur, water en vruchtbare aarde. Mooie dorpen en steden met voorzieningen; deze ingrediënten hebben een positieve invloed op gezondheid.

Vanuit de leefomgeving zijn er ook bedreigingen voor de gezondheid. De milieugezondheidsrisico's (bron: www.atlasleefomgeving.nl) zijn in Zeeland langs (snel)wegen en de industriegebieden hoger dan het Nederlandse gemiddelde. Dit is een spanningsveld van enerzijds industrie en economisch belang en anderzijds een gezonde leefomgeving.

Zeeland heeft het hoogste percentage mantelzorgers en steeds meer mensen verrichten vrijwilligerswerk. Er is een tekort aan personeel in veel sectoren waaronder de zorg. Dit zal de komende jaren waarschijnlijk alleen maar toenemen. Het mantelzorgpotentieel daalt en de mensen die mantelzorg verlenen zullen nog meer onder druk komen te staan. Ook de betaalbaarheid en toegankelijkheid van de zorg komt meer onder druk te staan.

Het thema zorgvoorzieningen wordt beschreven in bouwsteen 5. Voorzieningen en evenementen.

2.3 Acties om doelen te realiseren

Subdoel 1: Een omgeving met een gezond voedingsaanbod en die kennis bevordert over gezond eten.

Actie 1.1 - Gezondheid centraal stellen in beleid voor voedselproductie

Beslissingen en keuzes over voedselproductie in stedelijk en landelijk gebied kunnen een positieve invloed hebben op kennis over voeding en de gezondheid van de inwoners en gasten van Zeeland. Bijvoorbeeld beschikbaarheid van voedsel uit de directe omgeving, mogelijkheden om zelf voedsel te verbouwen, gemeenschappelijke moestuinen, voedselbossen, etc. Gezondheid is één van de Europese transities die centraal staan in de Research and Innovation Smart Specialisation Strategy (RIS3) 2021-2027. Gezonde voeding en voedselproductie hebben aandacht in meerdere EU-programma’s.

Rolverdeling:

  • Rijk, provincie en gemeenten stimuleren gezonde voeding via het ruimtelijk en landbouwbeleid.

  • GGD Zeeland adviseert over gezondheidsbeleid.

Subdoel 2: Een omgeving die uitnodigt tot bewegen (veilig, toegankelijk en aantrekkelijk)

Actie 2.1 – Bieden van een veilige, toegankelijke en aantrekkelijke omgeving die uitnodigt tot bewegen

Gericht aanvullend beleid, zoals het dementievriendelijk inrichten van de omgeving, verbeteren van het gevoel van veiligheid en het bieden van wandel-, sport- en spelvoorzieningen. In bouwsteen 7. Woonomgeving wordt hier ook aandacht aan besteed. Bijna driekwart van de Zeeuwse bevolking wil dat het leuker en gemakkelijker wordt gemaakt om te bewegen in de openbare ruimte (bron: Zeeland nu en in de toekomst, ZB |Planbureau, 2020).

Rolverdeling

  • Gemeenten, Sport Zeeland, de GGD en vrijwilligers voeren projecten uit voor verbetering van de leefomgeving.

  • Het Rijk en de provincie ondersteunen de uitvoering.

  • Bouwend Zeeland deelt kennis.

Subdoel 3: Een omgeving die uitnodigt tot ontmoeten

Actie 3.1 – Vergroten van faciliteiten voor ontmoeting in de buitenruimte

Gericht aanvullend beleid voor faciliteiten in de buitenruimte die stimuleren tot ontmoeten, zoals vergroten van toegankelijkheid en voorzieningen. Denk aan paden, bankjes, toiletten, koffiegelegenheden, etc. In bouwsteen 7. Woonomgeving wordt hier aandacht aan besteed.

Rolverdeling

  • Gemeenten, de GGD en vrijwilligers voeren projecten uit voor verbetering van de buitenruimte.

  • Het Rijk en de provincie ondersteunen de uitvoering.

  • Bouwend Zeeland deelt kennis.

Subdoel 4: Een omgeving die uitnodigt tot ontspannen

Actie 4.1 – Realiseren mogelijkheden voor rust en ontspanning

Gericht aanvullend beleid voor mogelijkheden voor rust en ontspanning, zoals stilteplekken, groen, locaties aan zee.

Rolverdeling:

  • Gemeenten, de GGD en vrijwilligers voeren projecten uit voor verbetering van de buitenruimte.

  • Het Rijk en de provincie ondersteunen de uitvoering.

  • Bouwend Zeeland deelt kennis

Subdoel 5: Een omgeving die gezondheidsrisico's verlaagt

Actie 5.1 – Beschermen en versterken van de milieukwaliteit van de fysieke leefomgeving

Zie hiervoor de acties bij bouwstenen 14. Milieu en 7. Woonomgeving

2.4 Afwegingsfactoren voor de uitvoering

Om bij de uitvoering kansen en mogelijkheden te benutten en tegelijkertijd de Zeeuwse kernkwaliteiten te behouden, zijn in Deel A (paragraaf 1.4) vier afwegingsfactoren geformuleerd. Hieronder is voor deze bouwsteen een aanzet gegeven voor de invulling daarvan.

1. Doe meer met minder grond.

  • [...]

2. Werk samen en deel kosten en baten.

  • Bij vrijwel alle (uitvoerings)acties is er een effect op de gezondheid van inwoners en/of toeristen, daarom zijn er veel kansen om positieve effecten te vergroten en negatieve effecten te verminderen.

  • Gezondheid is niet alleen een doel, maar ook een voorwaarde voor economische ontwikkeling.

3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten.

  • Een groene, inspirerende en vertrouwde omgeving is een belangrijke voorwaarde voor gezondheid. Versterking van de Zeeuwse kernkwaliteiten draagt rechtstreeks bij aan de gezondheid en biedt mogelijkheden voor een gezonde levensstijl.

4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

  • Veranderingen in klimaat en bevolkingssamenstelling hebben direct gevolgen voor de gezondheid.

  • Internationaal verkeer zorgt voor snelle verspreiding van ziekten en plagen en vraagt om een mondiale aanpak.

3 Mobiliteit

3.1 Doelstelling 2030

Mobiliteit is snel, slim, veilig, schoon en betaalbaar. Digitale bereikbaarheid is snel en voldoende dekkend.

Subdoel 1: Snelle verbindingen over de weg en in het openbaar vervoer

Subdoel 2: Zeeland heeft een flexibel vraagafhankelijk mobiliteitssysteem, dat is ingericht vanuit de behoeften van de reiziger

Subdoel 3: De verkeersveiligheid is verbeterd

Subdoel 4: Schone mobiliteit is een gemakkelijke keus

Subdoel 5: De digitale bereikbaarheid is in de hele provincie optimaal

Met deze bouwsteen dragen we bij aan de volgende duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN (brede welvaart).

Afbeelding

3.2 Huidige situatie

Corona

Door de coronapandemie wordt meer thuisgewerkt en thuis onderwijs gevolgd. Dit heeft gevolgen voor mobiliteit. Het autoverkeer was in 2020 8% lager dan 2019 en het gebruik van openbaar vervoer was 47% lager dan in 2019 (bron: monitorrapport min. I&W 30‑9‑2020). Een deel van de mensen die normaal met openbaar vervoer reizen, kiest nu voor eigen vervoer. Wat dit op langere termijn betekent, is niet met zekerheid te zeggen. Uit enquêtes blijkt dat naar verwachting ook na corona structureel meer thuisgewerkt zal worden. Ook is de verwachting dat reizigers na corona andere vervoermiddelen zullen blijven kiezen, bijvoorbeeld de fiets of (deel)auto in plaats van openbaar vervoer. Scholen hebben in coronatijd hun tijden aangepast, waardoor groepen scholieren gespreid reizen. Dit betekent minder piekbelasting. Deze ontwikkeling kan wel een versnelling geven voor invoering van flexibel vraagafhankelijk vervoer en gebruik van fiets en e-bike.

Auto

Over het algemeen zijn door de eilandenstructuur de reisafstanden in Zeeland vrij groot. Het hoge autobezit geeft mogelijkheden tot zelfstandige mobiliteit. Alleen bij incidenten of zomerdrukte ontstaat reistijdverlies. Het wordt drukker op de weg. Met name in de zomerperiode nemen de verkeersintensiteiten, het aantal voertuigen op een bepaalde plek en moment, toe. Naar verwachting zit de (hoofd)infrastructuur rond 2030 op een aantal plaatsen tegen haar capaciteitsgrenzen aan. De Westerscheldetunnel wordt uiterlijk in 2033 tolvrij; dat zal verkeer aantrekken. In de Tweede kamer zijn moties aangenomen over het eerder tolvrij maken van de Westerscheldetunnel. In samenwerking met het ministerie van IenW wordt in 2021 in kaart gebracht welke stappen gezet moeten worden, indien in de formatie van het nieuwe kabinet wordt besloten tot het eerder tolvrij maken van de tunnel. Dit zal resulteren in een draaiboek voor de noodzakelijke activiteiten.

Openbaar en doelgroepenvervoer

De groepen die belemmeringen in hun mobiliteit ervaren zijn scholieren/studenten, mensen met een beperking en ouderen. Zij zijn minder zelfstandig mobiel en daarom meer afhankelijk van fiets, bekenden en openbaar- en doelgroepenvervoer. In Zeeland is de afgelopen periode een afname van het gebruik van het openbaar vervoer geweest. Er zijn minder jongeren, ouderen blijven langer autorijden en de elektrische fiets zorgt voor een verschuiving van openbaar vervoer naar fietsgebruik. Het openbaar vervoer in Zeeland staat daardoor onder druk. De gevolgen van de coronapandemie hebben dit nog versterkt.

Er zijn grote regionale verschillen in aanbod van openbaar vervoer. De gebieden nabij de Zeeuwse spoorlijn en A58 hebben betere verbindingen en meerdere reisopties, waar dat in andere gebieden beperkt is. De treinverbinding biedt een goede bereikbaarheid voor de Bevelanden en Walcheren, maar de reistijd naar de Randstad en Noord-Brabant is toegenomen. Vanaf eind 2021 wordt met het toevoegen van één intercity per uur de reistijd met de Randstad en Noord-Brabant met 20 minuten verkort (bron: rapport Wind in de zeilen). De grensoverschrijdende verbindingen zijn beperkt. Onderdeel van het compensatiepakket in het rapport Wind in de zeilen is het wegnemen van knelpunten in het spoornetwerk tussen Gent en Terneuzen. In eerste instantie gaat het om goederenvervoer, later mogelijk ook om personenvervoer.

De noord-zuid verbindingen worden bediend door de bus. Het busvervoer in Zeeland kent echter een teruglopend aantal gebruikers en de kosten voor het systeem nemen toe. Door corona is gebruik van de bus (tijdelijk) nog verder afgenomen en de vervoerder zoekt samen met het onderwijs en de overheid naar kansen om de dienstregeling bij te stellen, passend binnen het beoogde toekomstplaatje. De klassieke vorm van openbaar vervoer schiet te kort, er is vraag naar flexibele en vraaggerichte vormen van mobiliteit en onderzocht wordt op welke manier dat vorm kan krijgen. Voor doelgroepenvervoer geldt dat het gebruik toe neemt, wat voor gemeenten een kostbare onderneming is. Lokale mobiliteitsinitiatieven ontstaan uit initiatief van bewoners als aanvulling op het bestaande aanbod van collectief vervoer.

Zeeland kent één publiek georganiseerde verbinding over water; het fietsvoetveer tussen Breskens en Vlissingen. Deze dienst kent met name toeristische reizigers, maar biedt ook voor studenten en forenzen een betrouwbare aansluiting over het water.

Op de knooppunten, ook wel hubs genoemd, zijn overstapmogelijkheden tussen fiets, auto, bus en/of trein. Deze knooppunten zijn niet altijd gelegen op locaties met horeca, detailhandel of andersoortige voorzieningen, waardoor deze voor de reiziger niet altijd een prettige verblijfsplek zijn. Vanuit de Regionale Mobiliteitsstrategie werken Zeeuwse overheden samen aan hubontwikkeling om de overstap beter te faciliteren en de verblijfskwaliteit te verbeteren.

Schone mobiliteit

De (snelle) elektrische fiets biedt voor steeds meer scholieren, forenzen en ouderen uitkomst voor dagelijkse verplaatsingen. Een acceptabele fietsafstand kan daarmee vergroot worden van 7 naar 15 km (ca. half uur fietsen).

Een steeds groter deel van de auto’s in Nederland is elektrisch (6% eind 2019 (bron RVO.nl). Per juli 2020 zijn er in Zeeland 1220 (semi-)publieke laadpunten en 27 snellaadpunten voor elektrische auto's (bron: RVO.nl)

Volgens het bestuursakkoord Zero Emissie moeten alle nieuwe bussen in 2025 zero emission zijn. Ook voor het doelgroepenvervoer is er een bestuursakkoord voor zero emission vervoer vanaf 2025.

Verkeersveiligheid

Verkeersveiligheid is een belangrijk thema, zowel in weginrichting als in verkeersgedrag. Jaarlijks zijn er in Zeeland gemiddeld ongeveer 16 verkeersdoden en 500 ziekenhuisgewonden te betreuren. Daarnaast zijn er ook veel ongelukken waarbij mensen lichtgewond raken en/of waarbij sprake is van schade. De verkeersveiligheid wordt in Zeeland vergroot door scheiding van specifieke verkeerstypen. Er zijn specifieke kwaliteitsnetwerken voor goederenvervoer, landbouwvervoer, OV/bus en fietsverkeer. Onderdeel van de scheiding van de specifieke kwaliteitsnetwerken is om landbouwverkeer zo veel mogelijk te weren uit (kleine) kernen en niet te mengen met recreatieve en woon-werk/school fietsroutes. Tegelijkertijd krijgen landbouwvoertuigen steeds meer functionaliteiten die veiligheid vergroten.

Digitale Bereikbaarheid

Door corona is het gebruik van digitale toepassingen voor (samen)werken op afstand sterk toegenomen. Deze toepassingen maken het mogelijk om thuis werken, thuis onderwijs te volgen en gebruik te maken van velerlei diensten, waardoor reizen niet meer gemaakt hoeven te worden. Digitale bereikbaarheid wordt door deze ontwikkeling belangrijker.

3.3 Acties om doelen te realiseren

Subdoel 1: Snelle verbindingen over de weg en in het openbaar vervoer

Actie 1.1 Inzetten op snelle en frequente verbindingen voor het openbaar vervoer met de Randstad en Noord-Brabant, en tussen Zeeuwse steden

Een randvoorwaarde voor een beter vestigingsklimaat is dat verbindingen voor het openbaar snel en frequent zijn. In het compensatiepakket Marinierskazerne (bron: Eindrapport Wind in de zeilen) wordt aangegeven dat vanaf december 2021 elk uur een intercity zal rijden. Tussen 2023 en 2025 wordt een versnelling gerealiseerd door aansluiting op de hogesnelheidslijn. En uiterlijk 2030 moet onderzoek uitwijzen of er twee keer per uur een intercity naar Amsterdam kan rijden. Bijna 75% van de Zeeuwen is voorstander van het investeren in goede bereikbaarheid van de vier Zeeuwse steden (bron: Zeeland nu en in de toekomst, ZB |Planbureau, 2020).

Rolverdeling:

  • De provincie en gemeenten stellen gezamenlijk kaders voor het busvervoer.

  • De provincie financiert het busvervoer.

  • Overheden lobbyen via het Overleg Zeeuwse Overheden (OZO) richting het Rijk.

  • De NS financiert het treinvervoer.

  • Het Rijk en de NS voeren in het kader van het compensatiepakket Marinierskazerne de afspraken rond treinverbindingen uit.

Actie 1.2 Verbeteren grensoverschrijdende verbindingen

Niet alleen de verbinding met de rest van Nederland moet verbeterd worden, ook die met België. Hier gaat het om zowel openbaar vervoer als wegen.

Rolverdeling:

  • De provincie, het Rijk, Vlaamse overheden en Euregio Scheldemond financieren.

  • Gemeenten, de provincie, de Sociaal Economische Raad Zeeland (SER) en de ANWB lobbyen richting het Rijk en de Vlaamse overheden.

  • De Veiligheidsregio Zeeland adviseert.

Subdoel 2: Zeeland heeft een flexibel vraagafhankelijk mobiliteitssysteem, dat is ingericht vanuit de behoeften van de reiziger.

In het perspectief van de reiziger begint de reis niet bij een vervoermiddel, maar bij de gedachtevorming van wat die persoon wil gaan doen. Om de reiziger meer dan nu centraal te stellen moeten we minder in losse systemen denken en sterker het perspectief van de reiziger als uitgangspunt nemen.

In het nieuwe systeem gaan we uit van meer flexibele fijnmazige mobiliteit en een beperkter maar hoogwaardiger vast openbaar vervoer netwerk. Hiermee nemen we de overlast van de lege bus in kleine kernen weg en bieden we de reiziger een beter alternatief, zonder afhankelijkheid van dienstregeling en lijnvoering, waardoor de leefbaarheid (in kleine kernen) verbetert.

Actie 2.1 Verbeteren/vervangen van aanbodgericht busvervoer door versnellen van buslijnen en organiseren en faciliteren van mobiliteitsvormen voor flexibele fijnmazige mobiliteit.

Reizigers die vanuit woonwijken en kleine kernen reizen, zullen met fijnmazige mobiliteit naar een knooppunt moeten reizen, vanwaar zij hun reis vervolgen met een hoogwaardige openbaar vervoerverbinding, ofwel met een fijnmazig vervoer direct naar een opstappunt nabij de eindbestemming te reizen. Van belang hierbij is dat het netwerk van snelle verbindingen alle gemeenten in Zeeland bedient. Binnen het Zeeuws brede aanbod van flexibele fijnmazige mobiliteit is ruimte voor aanvullend maatwerk in de regio’s en worden bestaande lokale initiatieven gestimuleerd en gefaciliteerd. Pilots moeten uitwijzen of nieuwe fijnmazige mobiliteitsconcepten kansrijk zijn. Hier is 46% van de Zeeuwen het mee eens (bron: Zeeland nu en in de toekomst, ZB |Planbureau, 2020).

Rolverdeling:

  • De provincie brengt de ontwikkelfunctie van busvervoer onder bij de in te richten mobiliteitscentrale.

  • Gemeenten stellen kaders voor en financieren doelgroepenvervoer. Binnen de contracten van het doelgroepenvervoer worden voertuigen en chauffeurs beschikbaar gemaakt voor een deeltaxi concept, gefinancierd vanuit provinciale budgetten.

  • Provincie en gemeenten stellen samen kaders voor invulling van flexibele fijnmazige mobiliteit en organiseren besluitvorming gezamenlijk.

  • De provincie financiert flexibele fijnmazige mobiliteit (m.u.v. doelgroepenvervoer).

  • Gemeenten en de provincie verbinden partijen.

  • Gemeenten faciliteren pilots.

  • De provincie, gemeenten en commerciële mobiliteitsaanbieders financieren.

  • Adviesorganisaties en stads- en dorpsraden adviseren.

Actie 2.2 Ontwikkelen van een robuust, flexibel en betaalbaar mobiliteitssysteem, waarbij de reiziger (meer) centraal komt te staan

Slimme Mobiliteit biedt mogelijkheden om mobiliteit beter te organiseren door het aanbod beter te laten aansluiten op de mobiliteitsvraag van bewoners en bezoekers. Dit kunnen aanpassingen van bestaande mobiliteitssystemen zijn, maar ook de toevoeging van nieuwe (flexibele vraagafhankelijke) mobiliteitsconcepten. Hiervoor is het nodig om de ontwikkelrol voor het publiek georganiseerd vervoer centraal te organiseren. Hierdoor wordt het mogelijk om diverse vormen van mobiliteit met elkaar te laten ademen. Dit kan alleen als budgetten en bevoegdheden met elkaar worden gedeeld. Dit kan gerealiseerd worden door middel van een in te richten Mobiliteitscentrale Zeeland. Deze moet de spil worden als opdrachtgever voor vervoerscontracten, waarbij de Mobiliteitscentrale bijdraagt aan de ontwikkeling van vervoersinitiatieven, aansluiting van vraag en aanbod coördineert en zorg draagt voor zichtbaarheid van Zeeuwse mobiliteit in MaaS (Mobility as a Service) apps.

Betaalgemak gaat verbeteren. Waar nu nog verschillende passen nodig zijn voor haltetaxi, wmo, trein en fast ferry ligt het in de lijn der verwachting dat een oplossing met één pas of app alle betalingen kan gaan verzorgen. Mobility as a Service (MaaS) biedt de reiziger de mogelijkheid om met een app de reis te plannen, boeken en betalen, waarbij de reiziger eigen voorkeuren (snelheid, delen, prijs) kan bepalen. In 2021 wordt het onderwerp Slimme Mobiliteit verder uitgewerkt. Een onderdeel van deze actie is het Living Lab Slimme Mobiliteit: hiermee wordt Zeeland, met Vlissingen als focuspunt, een experimenteerzone, waar gemeenten, provincie, Rijk, mobiliteitsbedrijven en mobiliteitswetenschappers nieuwe kennis opdoen voor een nieuwe generatie mobiliteitsoplossingen (Rapport Wind in de zeilen). Zeeland is daarmee de aangewezen plek om in een meer dunbevolkt gebied innovaties die door kennisinstellingen zijn ontwikkeld en uitgewerkt, in de praktijk uit te gaan testen. Bij in de praktijk bewezen succesvolle toepassingen rollen we initiatieven uit over Zeeland.

Rolverdeling:

  • Gemeenten, de provincie, mobiliteitsaanbieders, Toeristisch Ondernemend Zeeland (TOZ), recreatiebedrijven, adviesorganisaties, stads- en dorpsraden, het Kenniscentrum Zeeuwse Samenleving, de Veiligheidsregio Zeeland, zorginstellingen (experiment mobiliteit gekoppeld aan ontmoeting/activiteit) en Bouwend Nederland delen kennis.

  • Gemeenten en de provincie

    • verbinden partijen;

    • vormen een spil in de ontwikkeling van mobiliteit in Zeeland via de in te richten Mobiliteitscentrale Zeeland;

  • Het Rijk, gemeenten, de provincie, TOZ en recreatiebedrijven (projecten i.r.t. toerisme) financieren.

  • De provincie coördineert de aansluiting van mobiliteitsvormen op MaaS-apps die nationaal worden uitgerold. Het gaat in elk geval om de concessiehouder busvervoer en de Westerschelde Ferry.

  • Het ministerie van I&W ondersteunt bij het aansluiten van mobiliteitsvormen op de MaaS-apps.

  • Onderwijsinstellingen passen opleidingen aan.

Actie 2.3 Delen van mobiliteitsdata (vraag en aanbod)

Om vraagafhankelijk vervoer aan te kunnen bieden is het nodig om de vraag te kennen. Hiervoor is onderzoek en uitwisseling van data nodig. Daarvoor wordt op korte termijn een Zeeuws Regionaal Data Team (RDT) ingericht. Het RDT zal een coördinerende rol gaan vervullen om de data met betrekking tot mobiliteitsvraag, mobiliteitsaanbod en infrastructuur voor de regio Zeeland te verzamelen en ontsluiten, om zo zowel de reiziger als de wegbeheerders zo goed mogelijk te kunnen bedienen.

Rolverdeling:

  • Zeeuwse overheden werken samen in een Zeeuws Regionaal Data Team.

  • Mobiliteitsaanbieders delen data over mobiliteitsvraag, mobiliteitsaanbod en infrastructuur.

  • Het RDT faciliteert data aan de Mobiliteitscentrale Zeeland en faciliteert partijen bij het leveren van die data.

  • Gemeenten, de provincie, TOZ, het Kenniscentrum Zeeuwse Samenleving, de ANWB en North Sea Port delen kennis.

  • De provincie en gemeenten laten onderzoek doen.

  • Gemeenten en de provincie brengen partijen bij elkaar.

  • De provincie en gemeenten financieren.

Actie 2.4 Ontwikkelen van verschillende typen knooppunten/hubs met divers aanbod van mobiliteit en (laad)voorzieningen

Bij een prettige reis horen ook prettige en soepele overstapmogelijkheden. Dit kan door knooppunten in te richten waar verschillende vormen van vervoer op aansluiten en waar ook voorzieningen zijn, zoals horeca of een ophaalpunt voor pakjes of boodschappen. We organiseren een Zeeuwse aanpak van hubontwikkeling, bestaande uit OV-knooppunten en mobiliteitshubs rond laadvoorzieningen.

Rolverdeling:

  • Gemeenten, de provincie, het Rijk, ProRail, de NS, de ANWB en andere betrokken partijen voeren gezamenlijk de in de regionale mobiliteitsstrategie ontwikkelde hubaanpak uit en financieren hubontwikkeling.

  • Gemeenten en de provincie geven opdracht voor het aanleggen en inrichten van hubs.

  • De concessiehouder busvervoer, de NS, aanbieders van gedeelde mobiliteit, de gemeentelijke vervoerscentrale Zeeland, stads- en dorpsraden en adviesorganisaties delen kennis.

Subdoel 3: De verkeersveiligheid is verbeterd

Actie 3.1 Verbeteren verkeersgedrag

Verkeersveiligheid wordt in Zeeland integraal opgepakt door alle partners en gecoördineerd door het Regionaal Orgaan Verkeersveiligheid Zeeland (ROVZ). In het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2030 (SPV) is in samenspraak met de verkeersveiligheidspartners een integrale risicogestuurde aanpak op negen thema’s opgesteld. Dit is voor Zeeland uitgewerkt in een Zeeuwse Uitvoeringsagenda SPV. Binnen de geprioriteerde thema’s moet integraal worden samengewerkt om de risico’s voor verkeersveiligheid zoveel mogelijk in te perken. De aanpak richt zich op verbetering van infrastructuur, educatie & communicatie en handhaving.

Rolverdeling:

  • Het Rijk

    • stelt landelijke juridische en financiële kaders vast;

    • past eventueel wetgeving aan, naar gelang maatschappelijke behoefte en/of noodzaak (bijvoorbeeld verbod smartphonegebruik op de fiets);

    • verzorgt landelijke campagnes voor educatie en communicatie;

    • ondersteunt de regio’s met hun campagnes voor educatie en communicatie;

    • verstrekt subsidies ten behoeve van verkeersveilige infrastructuur (Strategisch Plan Verkeersveiligheid) en innovatieve slimme maatregelen.

  • De wegbeheerders (Rijkswaterstaat, de provincie, gemeenten, Waterschap Scheldestromen en North Sea Port)

    • onderhouden de wegen;

    • zorgen voor een goede bereikbaarheid;

    • passen daar waar nodig infrastructuur aan;

    • maken infrastructuur veiliger;

    • houden rekening met duurzaam veilige inrichtingseisen bij het aanleggen van nieuwe infrastructuur.

  • Politie en Justitie zijn verantwoordelijk voor handhaving.

  • Maatschappelijke partners komen op voor de belangen van hun achterban en organiseren met elkaar en met de wegbeheerders activiteiten om het verkeer voor hun achterban veiliger te maken.

  • Bedrijven worden betrokken bij het verkeersveiligheidsbeleid en nemen hun verantwoordelijkheid als werkgevers zowel als het gaat om woon- werkverkeer als ten aanzien van dienstreizen.

  • Het team ROVZ

    • coördineert het verkeersveiligheidsbeleid;

    • spant zich namens alle partners in zoveel mogelijk over verkeersveiligheid te communiceren om zo bewustwording te vergroten;

    • organiseert voor alle partners en stimuleert verkeerseducatie.

Subdoel 4: Schone mobiliteit is een gemakkelijke keus

Actie 4.1 Inzetten op gebruik van fiets en e-bike voor kortere afstanden

Meer gebruik van fiets en e-bike heeft een positief effect op de zelfstandige mobiliteit van groepen die geen auto hebben. Door gebruik van de auto te vervangen door de fiets of e-bike levert dit een bijdrage aan CO2-doelstellingen. Het Nationaal Toekomstbeeld Fiets wordt de ambitie en het uitvoeringsprogramma voor versterking van het hoofdfietsnetwerk in Nederland, vanuit het samenwerkingsverband Tour de Force. Het doel is om zowel voor dagelijks als voor recreatief fietsverkeer een kwalitatief hoogwaardig fietsnet te realiseren in 2040. In Zeeland zetten we in op de realisatie van doorfietsroutes. Dit zijn de drukke routes die kernen verbinden en voldoen aan een aantal kenmerken van een snelfietsroute (o.a. breedte fietspaden, verharding, breedte (tussen)bermen, ontbreken van paaltjes en/of andere obstakels). Veilig, comfortabel en vlot is het motto.

Rolverdeling:

  • De provincie voert de regie op de strategie voor duurzame mobiliteit en samenwerking.

  • De provincie geeft een impuls aan de ontwikkeling van mobiliteitshubs door cofinanciering.

  • De provincie ondersteunt initiatieven tot deelgebruik financieel.

  • Gemeenten, Waterschap Scheldestromen en de provincie stellen samen de Zeeuwse fietsvisie op.

  • Wegbeheerders (gemeenten, de provincie, Waterschap Scheldestromen en North Sea Port) leggen fietsinfrastructuur aan en verbeteren die en zorgen voor voldoende ruimte voor het stallen van fietsen bij bushaltes.

  • Toeristisch Ondernemend Zeeland (TOZ) en recreatiebedrijven realiseren laadpunten.

  • Enduris deelt kennis over elektriciteitsnet en kansen voor laadpaalinfrastructuur.

  • Het Regionaal Orgaan Verkeersveiligheid Zeeland verzorgt voorlichting over veilig fietsen.

  • Toeristisch Ondernemend Zeeland stimuleert het fietsgebruik.

  • Stads- en dorpsraden denken mee.

Actie 4.2 Reductie uitstoot CO2 en andere broeikasgassen door mobiliteit

Voor mobiliteit wordt gestreefd naar een reductie van de CO2-uitstoot met 49%. Zie actie 1.3 onder Energietransitie.

Subdoel 5: De digitale bereikbaarheid is in de hele provincie optimaal

Actie 5.1 Verbeteren digitale infrastructuur

Digitale toepassingen maken het mogelijk om thuis te werken, onderwijs te volgen en gebruik te maken van diensten. Daardoor hoeft een deel van de reizen niet meer gemaakt te worden. Hiervoor is het nodig om het digitale netwerk verder te verbeteren. Vanuit EU-programma's wordt innovatie en digitale bereikbaarheid ondersteund. Het grootste deel van de Zeeuwen, 86%, vindt dat snelle digitale bereikbaarheid in Zeeland gewenst is (bron: Zeeland nu en in de toekomst, ZB |Planbureau, 2020).

Rolverdeling:

  • Gemeenten en de provincie

    • stellen beleid op;

    • financieren;

    • brengen partijen bij elkaar;

    • stimuleren de uitrol van het digitale netwerk in het buitengebied;

    • verlenen vergunningen voor de aanleg van digitale infrastructuur.

  • SER Zeeland en Toeristisch Ondernemend Zeeland zorgen voor afstemming en overleg.

3.4 Afwegingsfactoren voor de uitvoering

Om bij de uitvoering kansen en mogelijkheden te benutten en tegelijkertijd de Zeeuwse kernkwaliteiten te behouden, zijn in Deel A (paragraaf 1.4) vier afwegingsfactoren geformuleerd. Hieronder is voor deze bouwsteen een aanzet gegeven voor de invulling daarvan.

1. Doe meer met minder grond.

  • Bekijk of hubs met voorzieningen te combineren zijn met voorzieningen voor kleine kernen.

  • Minder auto’s in de kernen geeft ruimte voor onder andere vergroening, wat bijdraagt aan klimaatadaptatie en biodiversiteit.

2. Werk samen en deel kosten en baten.

  • Door budgetten en bevoegdheden voor doelgroepen- en openbaar vervoer te delen, organiseren overheden meer in gezamenlijkheid, en daarmee efficiënter, het publieke bus- en taxivervoer.

  • Combineer aanpassingen in infrastructuur voor verbeterde verbindingen met verkeersveiligheid.

3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten.

  • [...]

4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

  • Richt infrastructuur inclusief knooppunten en mobiliteitssysteem in met het oog op zero-emission.

  • Werk circulair.

  • Stimuleer zero-emission mobiliteit.

4 Onderwijs

4.1 Doelstelling 2030

Zeeland heeft een duurzame onderwijs- en onderzoekinfrastructuur, waarbij wordt samengewerkt tussen overheid, bedrijfsleven en onderwijs- en onderzoeksinstellingen binnen en buiten Zeeland. De opleidingen sluiten aan op de Zeeuwse economie, het Zeeuwse DNA en de Zeeuwse opgaven.

De economische potentie van Zeeland is groot, mits de belangrijkste randvoorwaarden voor het vestigingsklimaat goed zijn. Een van die randvoorwaarden is een goed aanbod van opleidingen op alle niveaus. Het gaat dan zowel om een hoogstaand aanbod aan nicheopleidingen (aansluitend bij het Zeeuws DNA) als om een aantrekkelijk onderwijsaanbod van reguliere opleidingen over de volle breedte en in iedere regio. Een goed voorbeeld passend binnen een Zeeuws nicheaanbod is de realisatie van een Delta Kenniscentrum voor voedsel, water en energie. Dit is een hoogwaardig centrum van onderwijs, onderzoek en kennisontwikkeling in de hele keten van mbo-hbo-wo. Zo’n kenniscentrum zal ook onderzoeksinstellingen aantrekken en kansrijke spin-offs genereren. Een aantrekkelijk onderzoeks- en onderwijsaanbod draagt bij aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor jongeren uit Zeeland en van elders. Belangrijke pijlers daarbij zijn een goed onderwijsaanbod (hoogstaande en betaalbare opleidingen), een goed kennisklimaat, voldoende goede studentenhuisvesting, een aantrekkelijke leefomgeving en een goede bereikbaarheid, waaronder innovatieve, duurzame vervoersmogelijkheden en passend werk. Middels Campus Zeeland wordt hierop in gezet. Ruim 70% van de Zeeuwen is het eens met deze aanpak (bron: Zeeland nu en in de toekomst, ZB |Planbureau, 2020).

Subdoel 1: Er is een hoogstaand onderwijs- en onderzoekaanbod in de hele onderwijs- en onderzoekskolom voor zowel reguliere opleidingen als nicheopleidingen die passen bij het Zeeuws DNA.

Subdoel 2: Er is een structurele intensieve samenwerking tussen onderwijs, bedrijfsleven en overheid (triple helix)

Beide subdoelen dragen bij aan een belangrijk nevendoel: het stimuleren en versterken van de Zeeuwse economie, de leefbaarheid, de arbeidsmarkt en het vestigingsklimaat.

Met deze bouwsteen dragen we bij aan de volgende duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN (brede welvaart).

Afbeelding

4.2 Huidige situatie

Demografische ontwikkelingen, zoals ontgroening, vergrijzing en krimp hebben invloed op het aanbod en de invulling van het onderwijs in Zeeland. Vanuit het onderwijs moet voldoende aanwas komen voor de arbeidsmarkt, maar onderwijsinstellingen hebben al enige tijd te maken met de gevolgen van afname van het aantal geboorten. Het basisonderwijs is de grootste krimp voorbij, maar bij het voortgezet onderwijs zet de leerlingendaling de komende jaren nog door. In de afgelopen 10 jaar is het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs met 10% gedaald. Het aantal mbo studenten is gedaald met 17,2%. Het aantal hbo- en universitaire studenten is daarentegen toegenomen met respectievelijk 19,2% en 28%. Slechts een kwart van de jongeren die naar elders vertrekken om te studeren, komt na afronding van die studie terug naar Zeeland om er te werken.

Vooral in het MBO is de bereikbaarheid van schoollocaties van invloed op de keuze van toekomstige scholieren. De ontwikkeling naar meer digitaal onderwijs en meer onderwijs bij (stage)bedrijven kan hierin verandering brengen.

Het aanbod aan hoger onderwijs is essentieel voor het behoud van jongeren. Het adviesrapport Wind in de Zeilen stelt dat het onderwijs in de regio goed past bij Zeeuwse sectoren en thema’s, maar dat zeker het gemis van masteropleidingen voelbaar is. Hierdoor trekken teveel jongeren voor of na hun bachelor studie weg uit de regio, zonder dat ze terugkomen. Ze kunnen niet de gewenste vervolgopleiding doen of ze vinden in de regio niet de baan die past bij hun opleiding.

Om kwalitatief goed onderwijs voor de hele onderwijskolom (mbo-hbo-wo) te kunnen bieden is samenwerking met instellingen binnen en buiten de provincie (inclusief België) noodzakelijk, net zoals de specialisatie op een aantal thema's. Deze samenwerking is in gang gezet met Campus Zeeland. Hierin werken Zeeuwse bedrijven, kennis- en onderzoeksinstellingen en overheden samen. Zij bundelen de krachten om te zorgen voor een sterke koppeling tussen onderwijs, onderzoek en bedrijfsleven. Dat moet de innovatiekracht van Zeeland vergroten en zorgen voor een toekomstbestendige economie waarin jonge, goed opgeleide mensen het bedrijfsleven versterken.

Concreet werkt Campus Zeeland aan drie pijlers: Bèta Campus, Kennis & Innovatienetwerken en Onderwijs & Onderzoek. Binnen Bèta Campus wordt gewerkt aan de realisatie van het Joint Research Center Zeeland, de UCR Engineering Department en samenwerking rond Deltavraagstukken. Binnen Campus Zeeland is, naast de Zeeuwse samenwerking, ook sprake van een nauwe verbintenis met of betrokkenheid van o.a. Universiteit Wageningen, Universiteit Utrecht, Universiteit van Gent en de Technische Universiteit Eindhoven.

Er is een stuurgroep ingesteld om de strategie van Campus Zeeland en de samenhang tussen de drie pijlers te bewaken. De stuurgroep is geen eigenaar van die vraagstukken en instituten, maar probeert de eerstverantwoordelijken te stimuleren (regie, afstemming, verbinden, lobby, faciliteren) om de doelstellingen en ambities van Campus Zeeland te realiseren. Het Rijk ondersteunt deze aanpak via rapport Wind in de zeilen.

4.3 Acties om doelen te realiseren

De geformuleerde acties dragen uiteindelijk bij aan alle subdoelen en aan het nevendoel: het stimuleren en versterken van de Zeeuwse economie, de leefbaarheid, de arbeidsmarkt en het vestigingsklimaat.

Subdoel 1: Er is een hoogstaand onderwijs- en onderzoekaanbod in de hele onderwijs- en onderzoekskolom voor zowel reguliere opleidingen als nicheopleidingen die passen bij het Zeeuws DNA.

Actie 1.1: Ondersteunen kennisinstellingen in het ontwikkelen van onderwijs- en onderzoek, op Zeeuwse maat, passend bij het Zeeuws DNA en zo mogelijk met nationale en/of internationale uitstraling.

Actie 1.2: Realisatie van een Delta Kenniscentrum voor voedsel, water en energie

Op de unieke combinatie van voedsel, water en energie liggen er grote kansen om in Zeeland opleiding en onderzoek uit te breiden dat nationaal en internationaal toegevoegde waarde heeft. Als Deltaprovincie kan Zeeland een sterkere functie vervullen in kennisontwikkeling, onderzoek en valorisatie(het toepassen van de opgedane kennis) bij onderwerpen als verzilting, verdroging, zoetwatervoorziening, duurzame energie, landbouw en duurzaam voedsel uit zee. De samenwerking rond Deltavraagstukken is gericht op het oprichten van een Delta Kenniscentrum voor voedsel, water en energie, zoals ook genoemd in Wind in de Zeilen. Dit Delta Kenniscentrum kan leiden tot een kruispunt van onderwijs, onderzoek, kennisontwikkeling en nieuwe verdienmodellen voor de Nederlandse agro-, industrie-, water- en energiesectoren. Het richt zich op de hele keten van mbo- tot wo-niveau en verdiept de grootste thema’s uit het Zeeuwse beroepsonderwijs. Het Rijk ondersteunt een snelle ontwikkeling van het Delta Kenniscentrum. Volgens het adviesrapport Wind in de Zeilen kan het kenniscentrum jaarlijks 200 extra studenten trekken, van wie de meesten in Zeeland werk kunnen vinden. De verwachting is ook dat via het kenniscentrum jaarlijks 80 masterstudenten hun opleiding in Zeeland kunnen afronden.

Rolverdeling:

  • De instellingen voor voortgezet onderwijs zorgen voor:

    • kennisontwikkeling en -verspreiding door praktijkgericht onderzoek en het toekomstbestendig houden van het opleidingsportfolio;

    • het uitvoeren van samenwerking met andere onderwijsinstellingen, bedrijfsleven en de overheid (triple helix).

  • Onderwijs- en onderzoeksinstellingen voeren onderzoek uit passend binnen Campus Zeeland.

  • Gemeenten faciliteren de ontwikkeling van Campus Zeeland.

  • De provincie is verantwoordelijk voor het proces.

  • Het Rijk, de provincie en gemeenten dragen financieel bij.

De Triple helix samenwerking (zie subdoel 2) heeft ook een belangrijke functie in het realiseren van dit actiepunt.

Subdoel 2: Er is een structurele intensieve samenwerking tussen onderwijs, bedrijfsleven en overheid (triple helix).

De triple (quadrupel) helix samenwerking tussen onderwijs/onderzoeksinstellingen, ondernemers, overheden en maatschappelijke organisaties krijgt vorm binnen Campus Zeeland. Iedere partij doet dit vanuit de eigen verantwoordelijkheid en bevoegdheden, steeds in afstemming met betrokkenheid van andere partners binnen de triple helix.

Actie 2.1. Zorgen voor verbondenheid van de Bèta Campus met de Kennis & Innovatienetwerken en met de bestaande bedrijven en onderwijs- en kennisinstellingen in Zeeland en omliggende regio’s.

Actie 2.2. Het versterken van de uitvoeringskracht van de Kennis & Innovatienetwerken.

Actie 2.3. Het duurzaam borgen van de triple helix samenwerking op bestuurlijk en op uitvoeringsniveau.

Rolverdeling:

  • De provincie is verantwoordelijk voor het proces.

  • De Zeeuwse onderwijsinstellingen verzorgen goed onderwijs dat aansluit op de markt.

  • De onderzoeks- en onderwijsinstellingen voeren onderzoek uit in samenspraak met het bedrijfsleven.

  • Het bedrijfsleven maakt gebruik van en zet zich in voor goed functionerende kennis- & innovatienetwerken.

  • De gemeenten zijn eerste aanspreekpunt voor de Campus-ontwikkeling.

  • De overheden (provincie, gemeenten, waterschap en rijk) zijn het eerste aanspreekpunt voor financiering.

  • De Economic Board Zeeland is strategische partner.

  • Toeristisch ondernemend Zeeland draagt in het kader van het ‘hospitality pact’ (regionale samenwerking t.b.v. arbeidsmarktprobleem in de hospitality-sector) bij aan het verbeteren van de aansluiting tussen onderwijs en praktijk in de recreatiesector.

  • Erfgoed- en natuurorganisaties betrekken het onderwijs bij het uitdragen van hun kennis over Zeeland.

4.4 Afwegingsfactoren voor de uitvoering

Om bij de uitvoering kansen en mogelijkheden te benutten en tegelijkertijd de Zeeuwse kernkwaliteiten te behouden, zijn in Deel A (paragraaf 1.4) vier afwegingsfactoren geformuleerd. Hieronder is voor deze bouwsteen een aanzet gegeven voor de invulling daarvan.

1. Doe meer met minder grond.

  • Woningen (voor studenten/leerkrachten), onderwijs en voorzieningen kunnen geclusterd worden. Ook kan bestaand leegstaand vastgoed gebruikt worden, bijvoorbeeld voor de living labs.

  • Living labs kunnen bijdragen aan verduurzamen van de huidige woningvoorraad en bestaand vastgoed.

  • Inbreiding/bundeling maakt kernen sterker en behoudt kwaliteit van het landelijk gebied, maar concurreert met ruimtevraag voor waterberging, energieopslag/opwekking. Dit vraagt om slim ruimtegebruik. De andere functies moeten duidelijk onderdeel zijn van ruimtelijke plannen. Gevaar is dat de markt hierbij geen integrale afweging maakt.

2. Werk samen en deel kosten en baten.

  • Triple (of quadrupel) samenwerking, ieder vanuit eigen rol en verantwoordelijkheden (Campus Zeeland). Triple helix zorgt niet alleen voor verbinding op het gebied van onderwijs en onderzoek, maar ook op een breder vlak (zoals leefbaarheid).

  • De vraag/urgentie van de onderliggende opgaven ligt vooral bij het bedrijfsleven (de maatschappelijke partners, leerlingen, ouders) en de onderwijsinstellingen wat betreft de inhoud van de opgave. Het antwoord ligt in de triple (quadrupel) helix samenwerking onderwijs/onderzoeksinstellingen, ondernemers, overheden en maatschappelijke organisaties (Campus Zeeland). Ieder is betrokken/draagt bij vanuit de eigen verantwoordelijkheid en bevoegdheden, steeds in afstemming met en/of in betrokkenheid van andere partners triple helix.

  • Openbaar vervoer is belangrijk voor het onderwijs. Goed bereikbare basisscholen maken de provincie aantrekkelijker voor jonge gezinnen en voldoende werkgelegenheid in de nabijheid of goede verbindingen met grote werklocaties maken de provincie aantrekkelijk als woonlocatie voor de beroepsbevolking én is positief voor de werkgelegenheid. Goed bereikbaar middelbaar en hoger onderwijs helpt studenten om de keuze te maken voor Zeeland.

3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten.

  • Kinderen in de doorgaande leerlijn BO-VO-MBO-HO maken kennis met en zijn goed op de hoogte van de kernkwaliteiten van Zeeland (het Zeeuwse DNA).

  • Zeeland is, door het hoogstaande onderwijsaanbod van reguliere en niche-opleidingen, kennisklimaat, studentenhuisvesting, leefklimaat en door innovatieve, duurzame vervoersmogelijkheden aantrekkelijk voor Zeeuwse jongeren én jongeren van elders om te studeren, leven en werken. De ontgroening neemt hierdoor af en de samenleving wordt meer inclusief. Daarbij is de aanwezigheid van een goede onderwijs-onderzoeksinfrastructuur een van de medebepalende vestigingsfactoren voor nieuwe bedrijven.

4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

  • De doelstelling draagt bij aan de volgende SDG’s: kwaliteitsonderwijs door het maken van een kwaliteitsslag in het gehele Zeeuwse onderwijs, innovatie en infrastructuur door inzet van de triple helix en living labs, ongelijkheid verminderen door onderwijs zo aan te bieden dat inclusiviteit wordt bereikt en duurzame steden en gemeenschappen wanneer de realisatie van een campus duurzaam gebeurt.

  • Een duurzame onderwijs- en onderzoeksinfrastructuur levert een belangrijke bijdrage aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor jongeren en voor bedrijven uit Zeeland en van elders en levert daarbij een bijdrage aan een innovatieve Zeeuwse economie en belangrijke maatschappelijke vraagstukken.

5 Voorzieningen en evenementen

5.1 Doelstellingen 2030

De bereikbaarheid en beschikbaarheid van (basis)voorzieningen en evenementen zijn voor elke Zeeuw en toerist gegarandeerd.

Het gaat erom dat iedereen, ongeacht leeftijd, opleidingsniveau, afkomst of vitaliteit, toegang heeft tot alle benodigde voorzieningen. Zeeland beschikt over een aantal bijzondere en zich onderscheidende kleinschalige top- en kwaliteitsvoorzieningen op het gebied van onderwijs, zorg en cultuur, die de regio extra aantrekkelijk maken om te blijven of zich van elders hier te vestigen. Voor specifieke voorzieningen die in Zeeland niet beschikbaar zijn, wordt samengewerkt met de grote steden in de omgeving. De bereikbaarheid van deze steden is optimaal gegarandeerd. Zeeland trekt meer toeristen dan ooit, die bijdragen aan het draagvlak voor voorzieningen.

In 2030 worden de aanvullende voorzieningen zoveel mogelijk op knooppunten geconcentreerd, die optimaal bereikbaar zijn gemaakt voor alle Zeeuwen. Veel heel kleine kernen zullen ook voor hun basisvoorzieningen hierop aangewezen zijn. Door ‘slimme mobiliteit’ is bereikbaarheid in 2030 vrijwel geen vraagstuk meer.

De evenementen in Zeeland worden afgestemd op de mogelijkheden van een gebied en passen bij omgeving en identiteit van Zeeland, zoals ook verwoord in Zeeland LandinZee. Het belang van het onderscheidende karakter van het evenement neemt toe naarmate omvang en uitstraling groter is. De evenementen vinden goed gespreid plaats, in tijd en in plaats, om de druk op de omgeving, omwonenden en (de bereikbaarheid voor) zorg- en veiligheidsdiensten beter te verdelen. Bewoners zijn trots op de evenementen, voelen alsof deze ook een beetje ‘van hen’ zijn, bezoeken ze graag en nemen hun vrienden mee, ook van buiten provincie. De toerist boekt niet alleen om te ontspannen aan de kust, maar om die combinatie van rust en beleving. Organisatoren voelen zich erkend en ondersteund. Evenementen worden klimaatneutraal georganiseerd.

Subdoel 1: Iedereen, ongeacht leeftijd, opleidingsniveau, afkomst of vitaliteit, heeft toegang tot alle voorzieningen.

Subdoel 2: Zeeland beschikt over een aantal bijzondere en zich onderscheidende kleinschalige top- en kwaliteitsvoorzieningen op het gebied van onderwijs, zorg en cultuur. Ze maken de regio extra aantrekkelijk om te blijven of zich van elders hier te vestigen.

Subdoel 3: Evenementen zijn het duurzame uithangbord van de ultieme Zeeuwse beleving.

Met deze bouwsteen dragen we bij aan de volgende duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN (brede welvaart).

Afbeelding

5.2 Huidige situatie

Wat zijn voorzieningen?

In dit kader verstaan we onder voorzieningen het volgende: voorzieningen behoren tot de maatschappelijke infrastructuur. Het zijn de collectief georganiseerde voorwaarden die individuen en groepen mensen in staat stellen deel te nemen aan de samenleving en zich daarin te kunnen ontplooien. Voorzieningen kunnen de vorm hebben van een gebouw, diensten (door organisaties, bedrijven of overheden) en netwerken tussen mensen (digitaal en fysiek). Voorzieningen zijn - als het goed is - een antwoord op behoeften van mensen. Niet alleen voor de bewoners van een gebied, maar ook voor de toeristen die hier tijdelijk verblijven.

Voorzieningen zijn er in veel soorten en maten, maar grofweg kan een onderscheid worden gemaakt tussen basisvoorzieningen, aanvullende voorzieningen en top- of kwaliteitsvoorzieningen.

Onder basisvoorzieningen verstaan we essentiële zaken, zoals nutsvoorzieningen inclusief internet, levensmiddelen, detailhandel, eerstelijns gezondheidszorg, hulpdiensten en basisonderwijs, maar ook bijvoorbeeld een basisbibliotheek of bibliobus. De basisvoorzieningen kunnen veelal lokaal worden ingevuld en moeten voor iedereen beschikbaar en toegankelijk zijn. De gezamenlijke overheden en het kleinbedrijf spelen hierin een centrale rol. Basisvoorzieningen bevinden zich vaak in de nabijheid, bedienen in de regel een beperkt gebied en dragen direct bij aan de lokale leefbaarheid.

Aanvullende voorzieningen vragen een groter verzorgingsgebied, qua inwoners of qua oppervlakte en hebben dan ook een bovenlokale, regionale functie. Zij dragen bij aan een aantrekkelijke woonomgeving voor een groter gebied en zijn vooral van invloed op de keuze van mensen en bedrijven om zich ergens te (blijven) vestigen. Deze vormen de meerwaarde ten opzichte van andere locaties en zullen niet in iedere kern aanwezig zijn. Het gaat bijvoorbeeld om tweedelijns gezondheidszorg, middelbaar (beroeps)onderwijs, culturele instellingen, evenementen, zwembaden, winkelcentra en meubelboulevards. Regionale afstemming over deze voorzieningen is nodig om vraag en aanbod goed aan te laten sluiten, overheidsinvesteringen effectief in te zetten en ongewenste ruimtelijke en leefbaarheidseffecten te voorkomen. En niet in de laatste plaats om goede kwaliteit van voorzieningen te bereiken.

Bij de echte top- en of kwaliteitsvoorzieningen gaat het over voorzieningen die van bovenregionaal of (sub)nationaal belang zijn en effecten hebben die over gemeente en/of regiogrenzen heen gaan, zoals ziekenhuizen met specialisaties, regionale overheidsinstellingen, top toeristische en culturele voorzieningen (musea en tentoonstellingsruimten, toeristische dagattracties, schouwburgen, theaters, bioscopen en festivals), hoger- en wetenschappelijk onderwijs met onderscheidende studierichtingen. De kwaliteit van deze topvoorzieningen is belangrijker dan de afstand of tijd die men moet afleggen om er te kunnen komen. Concreet als voorbeeld (niet uitputtend en discutabel) kunnen worden genoemd als ‘top- of kwaliteitsvoorzieningen’ in de Zeeuwse context: Neeltje Jans, Zeeuws Museum, Industrieel Museum, Watersnoodmuseum, Bevrijdingsmuseum, Vleeshal, De Mythe, CineCity, het Scheldetheater, Zeeuwse Bibliotheek, University College Roosevelt en HZ University of Applied Sciences.

Zeeland heeft sinds jaren te maken met opschaling van organisaties op het gebied van zorg, onderwijs en dienstverlening. Veelal heeft dit te maken van het verdwijnen van de noodzakelijke massa om een bepaald aanbod nog exploitabel te houden, soms door keuzes voor centralisatie op nationaal niveau. Er zijn ook omgekeerde bewegingen, zoals de vestiging van een nieuw justitieel complex bij Vlissingen met een extra beveiligde zittingslocatie (EBZ), penitentiaire inrichting (PI) voor specifieke doelgroepen, extra beveiligde inrichting, steunpunt voor Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O) en aanvullende faciliteiten voor rechters, officieren van justitie en advocaten. Het zuidelijk deel van het gebied wordt Stadslandgoed Nieuwerve. Bij de culturele voorzieningen is er minder sprake van opschaling, maar neemt ook hier de druk toe en lijkt een beweging naar verdere samenwerking en op termijn opschaling onafwendbaar.

Onderwijs

In het Zeeuwse onderwijs heeft de ingezette ontgroening van de bevolking de afgelopen jaren in het basisonderwijs geleid tot sluiting van veel scholen. Inmiddels is de afname zichtbaar in het voortgezet onderwijs.

Voor basisscholen is de grootste krimp voorbij, maar deze zet nog een aantal jaren door tot circa 2028. Op gemeentelijk niveau is er nadruk op schaalvergroting (kwaliteit onderwijs) en integrale huisvesting (Integraal Kind Centrum). In heel Zeeland is het vinden van genoeg leerkrachten een grote uitdaging. Dit geldt ook voor docenten in het voortgezet onderwijs. In Zeeuws-Vlaanderen ondervindt men last van ‘concurrentie van Belgische scholen’. Dit begint al op de kinderopvang. Naast een sterke krimp ‘lekken’ daar ook in het voortgezet onderwijs leerlingen weg naar België.

In het voortgezet onderwijs zet de leerlingendaling in heel Zeeland de komende jaren nog door. Gemiddeld wordt 13% daling van leerlingaantallen richting 2030 verwacht, met uitschieters richting 20% in Zeeuws-Vlaanderen, en op Schouwen-Duiveland. Dit heeft landelijke aandacht (commissie Dijkgraaf) en het Rijk gaat hiervoor (tijdelijk) extra budget vrij maken. In verbindingen tussen onderwijs- en culturele voorzieningen liggen kansen om een kwaliteitsimpuls te bereiken. De bereikbaarheid van schoollocaties in het algemeen, en van MBO-scholen in het bijzonder, is van invloed op de schoolkeuze van scholieren. De ontwikkeling naar meer digitaal onderwijs kan dit in de toekomst veranderen.

Zorgvoorzieningen

Gezonde Zeeuwen zijn de basis voor een goed functionerende samenleving. Een adequaat voorzieningenniveau is vereist om de Zeeuwse bevolking gezond te houden. Een goede zorginfrastructuur draagt niet alleen bij aan het welzijn van de Zeeuwse inwoners en de vele toeristen, maar in bredere zin ook aan de leefbaarheid binnen een gemeenschap.

De bevolking vergrijst met als gevolg dat de zorgvraag toeneemt, terwijl veel jonge mensen wegtrekken. Dat veroorzaakt een zogenaamde ‘zorgkloof’. Innovatieve oplossingen zijn noodzakelijk om te voorkomen dat de Zeeuwse zorginfrastructuur vastloopt met alle gevolgen van dien. Bij veel partijen is het urgentiegevoel groot. Net als de bereidheid om de knelpunten gezamenlijk aan te pakken op een innovatieve, toekomstbestendige wijze die tot voorbeeld kan dienen voor andere regio’s in Nederland.

Het accent zal niet alleen gelegd moeten worden op de behandeling van ziekte maar op het voorkomen daarvan. Daarom wordt ingezet op het verminderen van de zorgvraag. Niet alleen door het zoeken naar beter passende oplossingen thuis -in geschikte woningen- maar ook door deze oplossingen te zoeken in het sociaal domein, in plaats van in het zorgdomein. Zo draagt de beschikbaarheid van voldoende welzijnsvoorzieningen en de inrichting van de woonomgeving daar aan bij. Zie ook subdoel 2 in bouwsteen 7. Woonomgeving: Veiligheid, gezondheid, duurzaamheid, biodiversiteit en klimaatadaptiviteit zijn standaard onderdeel van ruimtelijke ordening en inrichting. Ook de acties 2.1 Een omgeving die uitnodigt tot bewegen, 3.1 Een omgeving die uitnodigt tot ontmoeten en 4.1 Een omgeving die uitnodigt tot ontspannen, in bouwsteen 2. Gezondheid dragen hieraan bij.

Ook voor goede ziekenhuiszorg is het hebben van medische specialisaties steeds meer afhankelijk van grotere aantallen patiënten. Gelet op de relatief geringe Zeeuwse bevolking kan niet langer in alle specialisaties worden voorzien en blijft samenwerking binnen Zeeland en met andere ziekenhuisorganisaties buiten de regio noodzakelijk. De betrokken partijen in Zeeland, waaronder Zorgverzekeraar CZ, een aantal zorgaanbieders, gemeenten, huisartsen en de provincie hebben elkaar gevonden in een integrale, programmatische aanpak die de Zeeuwse zorg voorbereidt op de toekomst: de Zeeuwse Zorg Coalitie.

De coalitie beoogt een vernieuwde, deels gedigitaliseerde zorginfrastructuur te realiseren die:

  • a.

    Persoonsgerichte zorg & ondersteuning van goede kwaliteit garandeert;

  • b.

    Zorg snel en dichtbij huis levert;

  • c.

    Bijdraagt aan de gezondheid (en het vertrouwen) van de Zeeuwse bevolking;

  • d.

    De zorg duurzaam betaalbaar houdt, ook als de bevolking verder vergrijst.

Zo’n zorginfrastructuur staat niet alleen ten dienste van de Zeeuwse bevolking. De innovatieve wijze van (samen)werken is ook aantrekkelijk voor zorgprofessionals. Mensen willen graag werken en zich vestigen in een moderne, op de toekomstgerichte werk- en leefomgeving.

Toerisme in relatie tot voorzieningen

Toerisme draagt in sommige streken van onze provincie in belangrijke mate bij aan de leefbaarheid en instandhouding van voorzieningen, zelfs in de kleine kernen. Winkels, openbaar vervoer en publieke voorzieningen zijn er mede dankzij het draagvlak van het toerisme. Daar waar de toeristen niet komen is bijvoorbeeld de supermarkt een voorziening die onder druk staat en daardoor mogelijk zal verdwijnen. Deze voorziening is dan enkel afhankelijk van de 'eigen' bewoners van een kern, die in veel gevallen de mogelijkheid hebben (en er ook voor kiezen) met de auto de boodschappen elders te halen. Het zijn de oudere, minder mobiele bewoners, die bij het verdwijnen van de supermarkt in een kern of dorp in de problemen kunnen raken. Niet alleen verliezen ze de plek waar ze hun dagelijkse boodschappen halen, maar tegelijkertijd ook een plaats waar ze elkaar regelmatig ontmoeten. De supermarkt kan gezien worden als het symbool van het ‘zelfvoorzienende dorp’. Het verdwijnen van deze voorziening (meestal als gevolg van schaalvergroting) wordt dan ook ervaren als een verdere aantasting van de leefbaarheid. Het verdwijnen van voorzieningen is daarmee niet alleen een ‘logistiek vraagstuk’, dat (deels) door de inzet van meer mobiliteit en internet voor kwetsbare bewoners kan worden ondervangen, maar kent vooral ook een sociale component.

Voorzieningen en vestigingsklimaat

De aanwezigheid van een bereikbaar en toegankelijk winkelbestand en zeker ook (basis)voorzieningen op gebied van onderwijs, zorg en cultuur dragen bij aan de leefbaarheid van een gebied voor mensen die daar wonen. Ook zorgt de aanwezigheid van voorzieningen ervoor dat de provincie aantrekkelijk is en blijft voor jongeren en nieuwe (jonge) gezinnen die zich hier van buiten de provincie willen vestigen. Onderscheidende (top)voorzieningen kunnen hierin een rol spelen. Gelet op het aanwezige en dreigende tekort aan arbeidskrachten in Zeeland is dit geen onbelangrijk aspect, in het kader van het economisch vestigingsklimaat. Van de jongeren geeft 90% aan in de stad te willen wonen. Dit is van belang in relatie tot het aanbod aan stedelijke voorzieningen. De leegstand van winkelpanden in Zeeland neemt toe (bron: Compendium voor de Leefomgeving, indicator Leegstand van winkels 2021). Dit is onder andere een gevolg van afname van de verkoop via fysieke winkels. Leegstand in de hoofdwinkelstraten en dorpskernen moet zoveel mogelijk worden voorkomen, omdat dit een groot effect heeft op de aantrekkelijkheid van het hele gebied. In bouwsteen 6. Woningvoorraad is een actie opgenomen om leegstaande panden waar dat passend is, om te bouwen naar woonvormen waar behoefte aan is. Detailhandel in de kern van steden en dorpen draagt het meeste bij aan leefbaarheid. Detailhandel buiten de kern kan alleen als de winkels te groot zijn voor het reguliere winkelgebied of de producten te risicovol of volumineus (bijv. meubels) zijn.

Bereikbaarheid van voorzieningen

Actie 1.1b - Inwoners van kleine kernen waar de basisvoorzieningen niet beschikbaar zijn, kunnen deze voorzieningen bereiken door slimme mobiliteit en/of digitale ontsluiting.

De bereikbaarheid van wonen, werk en recreatie in Zeeland is over het algemeen goed. Het gros van de mensen kan zich zelfstandig verplaatsen over een multimodaal netwerk met een betrouwbare reistijd. Verplaatsingen vinden veelal plaats met de auto. Het hoge autobezit geeft goede mogelijkheden tot zelfstandige mobiliteit. De primaire infrastructuur is bij incidenten kwetsbaar. Op het moment dat er iets op de A58 gebeurt staat alle verkeer van en naar Zeeland vast. Ook bij zomerdrukte ontstaat reistijdverlies. Het wordt drukker op de weg. Met name in de zomerperiode zal de intensiteit gaan toenemen. Naar verwachting zit de (met name de hoofd-)infrastructuur rond 2030 tegen haar capaciteitsgrenzen aan. Over het algemeen zijn door fysieke barrières de reisafstanden vrij groot. Centralisering van voorzieningen zorgt ervoor dat reisafstanden toenemen en de reisduur daarmee ook. Het kopen op afstand (internet) versterkt deze trend.

De groepen die belemmeringen ervaren in bereikbaarheid van voorzieningen zijn scholieren/studenten, mensen met een beperking en ouderen. Deze groepen zijn minder zelfstandig mobiel en daarom meer afhankelijk van fiets of openbaar- en doelgroepenvervoer. Door centralisering zijn niet alle voorzieningen aan te fietsen, maar daar staat tegenover dat met de elektrische fiets de acceptabele fietsafstand kan verdubbelen. Het busvervoer in Zeeland kent een teruglopend aantal gebruikers en de kosten voor het systeem nemen toe. Voor doelgroepenvervoer geldt dat het gebruik toeneemt, wat voor gemeenten leidt tot kostenstijging.

Evenementen

De afgelopen 25 jaar waren er grote ontwikkelingen in de evenementensector in Nederland: groei in aantal, omvang, aandacht die ze genereren, professionaliteit. Evenementen en festivals spelen in op de behoefte aan unieke belevingen, tijdelijke beschikbaarheid, meedoen. Ook in Zeeland zien we dat. Veel evenementen zijn ontstaan in de afgelopen 25 jaar. Vooral het laatste decennium zien we ook in Zeeland een sterke groei in omvang, deelname, en (media)aandacht. Voorbeelden hiervan zijn grote evenementen zoals Concert at Sea, Kustmarathon Zeeland, Ride for the Roses en Nazomerfestival. Deze evenementen zetten Zeeland op de kaart en dragen hiermee ook bij aan andere opgaven. Die groei in omvang brengt echter eenzelfde soort zorgen mee als de groei van het toerisme, namelijk uitdagingen op het gebied van infrastructuur. De doorgangswegen en bruggen tussen de eilanden raken regelmatig overvol en leveren problemen op voor bewoners, bezoekers en zorg- en veiligheidsdiensten. Het aantal evenementen in Zeeland bedroeg in 2019 duizenden op jaarbasis, uiteenlopend van grotere meerdaagse festivals en sportevenementen tot een kleedjesmarkt. De omvang en impact verschilt en de evenementen zijn niet gelijkmatig verdeeld in tijd noch over het gebied. Het overgrote deel van deze evenementen drijft op vrijwilligers, dat geldt overigens ook voor grote delen van de culturele sector. Het vrijwilligersbestand vergrijst en het aantrekken van nieuwe aanwas blijkt lastig. Voor sommige evenementen kan het organiseren daardoor onwerkbaar worden. Bijna de helft van de Zeeuwse bevolking wil juist dat er meer activiteiten, festivals en evenementen worden georganiseerd. Maar slechts iets meer dan 10% vindt dat inwoners verplicht moeten worden om bij te dragen aan het behoud van evenementen (bron: Zeeland nu en in de toekomst, ZB |Planbureau, 2020).

5.3 Acties om doelen te realiseren

Subdoel 1: Iedereen, ongeacht leeftijd, opleidingsniveau, afkomst of vitaliteit, heeft toegang tot alle voorzieningen.

Actie 1.1a - De basisvoorzieningen moeten voor iedereen beschikbaar en bereikbaar zijn en worden daarom zoveel mogelijk lokaal ingevuld.

Zorgen voor essentiële zaken, zoals nutsvoorzieningen inclusief internet, supermarkten, detailhandel, eerstelijns gezondheidszorg, hulpdiensten en basisonderwijs, maar ook bijvoorbeeld een basisbibliotheek of bibliobus. De basisvoorzieningen kunnen veelal lokaal worden ingevuld en moeten voor iedereen beschikbaar en bereikbaar zijn.

Rolverdeling:

  • Euregio Scheldemond faciliteert grensoverschrijdende afstemming van voorzieningen en ondersteunt initiatieven via Interregsubsidies.

  • Het Rijk stelt landelijke kaders vast over toegang tot basisvoorzieningen en draagt financieel bij.

  • De provincie

    • stelt ruimtelijke kaders vast voor vestiging en behoud van voorzieningen in kernen;

    • verzorgt openbaar vervoer;

    • subsidieert een aantal openbare voorzieningen.

  • De gemeenten

    • maken gemeentelijk beleid en stellen kaders vast;

    • adviseren publieke instellingen en ondernemers;

    • richten de openbare ruimte in;

    • communiceren over de beschikbaarheid van voorzieningen;

    • verstrekken vergunningen;

    • verlenen subsidie aan voorzieningen;

    • bieden zelf basisvoorzieningen en bijzonder vervoer aan.

  • Inwoners en toeristen maken gebruik van voorzieningen en betalen daarvoor.

  • Ondernemers zijn (financieel) verantwoordelijk voor de realisatie en beschikbaarheid van commerciële voorzieningen.

  • Woningcorporaties investeren in voorzieningen als onderdeel van woonprojecten.

  • De Zeeuwse Zorgcoalitie werkt met een groot aantal partijen aan toegankelijke zorg en innovatieve (zorg)oplossingen.

  • Zorginstellingen bieden lokaal kleinschalige en goed toegankelijke voorzieningen aan voor cliënten en omwonenden.

  • Culturele organisaties brengen een breed en gevarieerd aanbod aan cultuuruitingen

  • Onderwijsinstellingen zorgen voor een divers aanbod aan basisonderwijs.

  • Terreinbeheerders zorgen voor optimale toegankelijkheid van natuurgebieden voor bewoners en toeristen.

Actie 1.1b - Inwoners van kleine kernen waar de basisvoorzieningen niet beschikbaar zijn, kunnen deze voorzieningen bereiken door slimme mobiliteit en/of digitale ontsluiting.

Dit valt samen met subdoel 2: Ontwikkelen en invoeren van een robuust en flexibel mobiliteitssysteem, slim en toegankelijk vervoer in bouwsteen 3. Mobiliteit.

Actie 1.2 - Aanvullende voorzieningen zoveel mogelijk concentreren op knooppunten, die optimaal bereikbaar zijn gemaakt voor alle Zeeuwen.

Aanvullende voorzieningen bieden een meerwaarde op basisvoorzieningen. Ze zijn niet in iedere kern aanwezig. Het gaat bijvoorbeeld om middelbaar onderwijs, zwembaden, winkelcentra, tweedelijns gezondheidszorg, culturele instellingen en evenementen.

Rolverdeling:

  • Euregio Scheldemond faciliteert grensoverschrijdende afstemming voorzieningen en ondersteunt initiatieven via Interreg subsidie.

  • Het Rijk

    • zorgt voor bereikbaarheid via rijkswegen;

    • stelt landelijke kaders vast over toegang tot voorzieningen;

    • draagt financieel bij.

  • De provincie

    • stelt ruimtelijke kaders vast voor concentratie van voorzieningen (inclusief grootschalige en perifere detailhandel) op daarvoor geschikte locaties;

    • stemt openbaar vervoer af op de locaties;

    • subsidieert een aantal regionale voorzieningen en evenementen.

  • Waterschap Scheldestromen zorgt voor de bereikbaarheid van voorzieningen via waterschapswegen.

  • Gemeenten

    • maken regionaal en gemeentelijk beleid en stellen kaders op;

    • adviseren publieke instellingen en ondernemers;

    • verstrekken vergunningen;

    • verlenen subsidie aan voorzieningen;

    • verzorgen het gemeentelijk wegennet;

    • bieden zelf voorzieningen en bijzonder vervoer aan.

  • Ondernemers zijn (financieel) verantwoordelijk voor de realisatie en beschikbaarheid van commerciële voorzieningen.

  • De Zeeuwse Zorgcoalitie werkt met een groot aantal partijen aan toegankelijke zorg en innovatieve (zorg)oplossingen.

  • Zorginstellingen bieden goed toegankelijke centrale zorgvoorzieningen aan voor inwoners en toeristen.

  • Onderwijsinstellingen zorgen voor een divers aanbod aan voorzieningen voor middelbaar onderwijs.

Actie 1.3 - De toegang tot kwalitatief hoogwaardige topvoorzieningen binnen en buiten Zeeland verzekeren.

Bij de echte top- en of kwaliteitsvoorzieningen gaat het over voorzieningen die van bovenregionaal of (sub)nationaal belang zijn en effecten hebben die over gemeente en/of regiogrenzen heen gaan, zoals ziekenhuizen met specialisaties, top toeristische en culturele voorzieningen (musea, toeristische dagattracties, schouwburgen, theaters, bioscopen en festivals), hoger- en wetenschappelijk onderwijs met onderscheidende studierichtingen.

Rolverdeling:

  • Euregio Scheldemond faciliteert grensoverschrijdende afstemming voorzieningen en ondersteunt initiatieven via Interreg subsidie.

  • Het Rijk

    • zorgt voor bereikbaarheid via spoor- en rijkswegen;

    • stelt landelijke kaders vast;

    • draagt financieel bij aan specifieke topvoorzieningen.

  • De provincie

    • stelt ruimtelijke kaders vast voor vestiging van voorzieningen op centrale locaties;

    • stemt openbaar vervoer af op deze locaties;

    • subsidieert een aantal topvoorzieningen en onderscheidende evenementen.

  • Waterschap Scheldestromen zorgt voor de bereikbaarheid van voorzieningen via waterschapswegen;

  • Gemeenten

    • maken regionaal en gemeentelijk beleid en stellen kaders op;

    • adviseren publieke instellingen en ondernemers;

    • verstrekken vergunningen;

    • verlenen subsidie aan voorzieningen;

    • verzorgen het gemeentelijk wegennet;

    • dragen financieel bij aan topvoorzieningen.

  • Ondernemers ontwikkelen en exploiteren commerciële topvoorzieningen.

  • De Zeeuwse Zorgcoalitie werkt met een groot aantal partijen aan toegankelijke zorg en innovatieve (zorg)oplossingen.

  • Zorginstellingen bieden goed toegankelijke specialistische zorg aan in samenwerking met (universitaire) ziekenhuizen buiten Zeeland.

  • Onderwijsinstellingen zorgen voor een breed aanbod aan hoger en wetenschappelijk onderwijs met specialisaties op de thema's voedsel, water en energie.

Actie 1.4 - Door 'slimme mobiliteit' de bereikbaarheid van voorzieningen verbeteren.

Voorzieningen hebben te maken met opschaling, waardoor bereikbaarheid belangrijker wordt. De acties rond de bereikbaarheid van voorzieningen worden verder uitgewerkt in bouwsteen 3. Mobiliteit, in actie 2.2.

Subdoel 2: Zeeland beschikt over een aantal bijzondere en zich onderscheidende kleinschalige top- en kwaliteitsvoorzieningen op het gebied van onderwijs, zorg en cultuur. Ze maken de regio extra aantrekkelijk om te blijven of zich van elders te hier vestigen.

Actie 2.1 - Behoud en ontwikkeling onderscheidende top- en kwaliteitsvoorzieningen.

Om de aantrekkelijkheid van Zeeland te vergroten is behoud, verbetering en uitbreiding van onderscheidende voorzieningen noodzakelijk.

Rolverdeling:

  • Euregio Scheldemond ondersteunt de ontwikkeling van onderscheidende voorzieningen met grensoverschrijdende effecten.

  • Het Rijk draagt via het compensatiepakket Marinierskazerne financieel bij aan topvoorzieningen op het gebied van veiligheid (Justitieel Complex Vlissingen), onderwijs, onderzoek, bereikbaarheid en energie. Daarnaast investeert het Rijk ook in kwalitatief hoogwaardig cultureel aanbod in Zeeland.

  • De provincie en gemeenten ondersteunen realisatie van topvoorzieningen en onderscheidende evenementen met menskracht, lobby en financiële middelen.

  • Ondernemers ontwikkelen en exploiteren commerciële topvoorzieningen.

  • Zorginstellingen bieden goed toegankelijke specialistische zorg aan in samenwerking met (universitaire) ziekenhuizen buiten Zeeland.

  • De Zeeuwse Zorgcoalitie werkt met een groot aantal partijen aan toegankelijke zorg en innovatieve (zorg)oplossingen.

  • Onderwijsinstellingen zorgen voor een breed aanbod aan hoger onderwijs met specialisaties op de thema's voedsel, water en energie.

Subdoel 3: Evenementen zijn het duurzame uithangbord van de ultieme Zeeuwse beleving.

Actie 3.1 - Realiseren van een Zeelandbrede coördinatie van evenementen.

Samenwerking en coördinatie is noodzakelijk om de ambities voor evenementen te halen. Daar is een betere coördinatie voor nodig. Afhankelijk van omvang en impact van het evenement gaat de coördinatie van gemeentelijk naar regionaal naar Zeeuwsbreed. Binnen deze gewenste coördinatie worden evenementen op elkaar en op de belasting voor een gebied, kern, toegangswegen, brandveiligheid, vrijwilligers en bereikbaarheid voor hulpdiensten afgestemd.

Rolverdeling:

  • Organisatoren van evenementen melden hun programmering bij het coördinatiepunt en vragen vergunning aan.

  • De provincie, gemeenten en de Veiligheidsregio stemmen de planning van evenementen centraal af.

Actie 3.2 - Zorgen voor voldoende vrijwilligers om evenementen te organiseren.

Investeren in ondersteuning bij werven en inzet van vrijwilligers is noodzakelijk zodat een organisatie voldoende handen en voeten heeft om een evenement op het Zeeuwse kwaliteitsniveau te organiseren.

Rolverdeling

  • Gemeenten ondersteunen organisatoren van evenementen bij de werving van vrijwilligers.

  • Organisatoren van evenementen verzorgen de werving van vrijwilligers en delen kennis over hun aanpak.

Actie 3.3 - Breder benutten van evenementen voor andere opgaven.

Met een gezamenlijke aanpak kunnen evenementen voor andere opgaven worden benut zoals het werven van arbeidskrachten, stedelijke aantrekkelijkheid/vestigingsklimaat, en toeristische promotie. Evenementen zorgen voor een directe aanleiding/actie voor mensen om Zeeland te bezoeken en koppelen een positieve beleving aan de regio. Het gaat dan bijvoorbeeld om organisatie van inspirerende sportevenementen die Zeeland op de kaart zetten, via het voortzetten van de samenwerking in het Zeeuwse Sportakkoord tussen provincie, gemeenten, gezondheids-, natuur-, onderwijs- en sportorganisaties. Daarnaast wordt de link gelegd tussen evenementen en natuurverbreding en natuurbranding. Zie hiervoor bouwsteen 15. Natuur en actie 3.4 in bouwsteen 17. Arbeidsmarkt.

Rolverdeling:

  • Organisatoren van evenementen benaderen ondernemers voor verbreding van de commerciële samenwerking.

  • De provincie en de gemeenten stemmen met organisatoren af over koppeling met bredere maatschappelijke doelen en leveren een financiële tegenprestatie via subsidieverlening.

Actie 3.4 - Evenementen meer laten bijdragen aan klimaat en energie.

Om evenementen in het teken te laten staan van klimaat en duurzaamheid is aansluiting gevonden bij partners die zich bezighouden met energietransitie en klimaatadaptatie, met name voor kennis en expertise. Evenementen zijn steeds meer op zoek naar middelen om de impact op klimaat en omgeving te verminderen. Men ondervindt wel drempels als het gaat om kennis over de mogelijkheden en ontwikkelingen en de kosten die er soms mee gemoeid zijn.

Rolverdeling:

  • Gemeenten stemmen met organisatoren van evenementen af over mogelijkheden voor verduurzaming.

5.4 Afwegingsfactoren voor de uitvoering

Om bij de uitvoering kansen en mogelijkheden te benutten en tegelijkertijd de Zeeuwse kernkwaliteiten te behouden, zijn in Deel A (paragraaf 1.4) vier afwegingsfactoren geformuleerd. Hieronder is voor deze bouwsteen een aanzet gegeven voor de invulling daarvan.

1. Doe meer met minder grond.

  • Bundeling van verschillende voorzieningen op één locatie maakt deze aantrekkelijker, beter bereikbaar per collectief vervoer, eenvoudiger te exploiteren en het bespaart ruimte.

  • Digitalisering van voorzieningen vermindert de behoefte aan fysieke uitbreidingsruimte.

  • Locaties en terreinen die tijdelijk geen invulling hebben, kunnen geschikt zijn voor evenementen.

2. Werk samen en deel kosten en baten.

  • Investeringen in voorzieningen vallen samen met noodzakelijke aanpassingen voor klimaatadaptatie en energietransitie. Combinatie is nodig en kan zorgen voor lagere exploitatiekosten.

  • Openbaar toegankelijk groen is een waardevolle voorziening in stedelijk gebied en draagt bij aan klimaatdoelen, woningwaarde, biodiversiteit en gezondheid.

  • Benutting van evenementen is een onderdeel van marketing en promotie van Zeeland en kan een deel van de organisatiekosten dragen.

3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten.

  • Topvoorzieningen worden onderscheidend en aantrekkelijk als ze optimaal aansluiten op de Zeeuwse kernkwaliteiten.

  • Binnen Zeeland zijn kernkwaliteiten niet gelijk verdeeld, daarom is het ook logisch dat er verschillen zijn in soort en schaal van voorzieningen.

  • Evenementen zijn zeer geschikt om bijzondere Zeeuwse kwaliteiten in de schijnwerpers te zetten.

4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

  • De bereikbaarheid en toegankelijkheid van voorzieningen moet ook rekening houden met de mogelijkheden van toekomstige inwoners en toeristen.

  • Voortgaande digitalisering en andere technologische innovaties zal de fysieke versie van een aantal voorzieningen overbodig en/of onbetaalbaar maken. Voor mensen die afhankelijk zijn van deze voorzieningen, moet de toegang tot de voorziening worden verzekerd.

6 Woningvoorraad

6.1 Doelstelling 2030

Een toekomstbestendige en CO2-neutrale woningvoorraad die in kwaliteit en kwantiteit aansluit op de vraag.

Ontwikkelingen op de woningmarkt en een verhoogde instroom van inwoners, zetten de woningmarkt in Zeeland sterk onder druk. Naast de uitbreidingsbehoefte van de Zeeuwse woningvoorraad moet de focus van het woonbeleid ook op de bestaande voorraad komen te liggen. Zo wordt optimaal gebruik gemaakt van de reeds gebouwde woningvoorraad.

Subdoel 1: De bestaande woningvoorraad is toekomstbestendig: CO2-neutraal en levensloopbestendig.

Subdoel 2: Nieuwbouw is passend bij de huidige en toekomstige behoefte en minimaal 50% circulair: focus op kwaliteit in woningtypen en locaties.

Subdoel 3: Er wordt ingespeeld op de behoefte aan specifieke segmenten op de woningmarkt.

Met deze bouwsteen dragen we bij aan de volgende duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN (brede welvaart).

Afbeelding

6.2 Huidige situatie

Kwalitatieve match

Uit het Kwalitatief Woononderzoek Zeeland (KWOZ, Stec Groep, 2019) volgt een aantal belangrijke conclusies over de woonopgaven in Zeeland: parallel aan de huishoudensgroei op korte termijn met balans en krimp op middellange termijn, zien we grote verschillen tussen en binnen regio’s. Tot 2040 komen er in totaal nog circa 11.550 huishoudens bij in Zeeland. De huishoudensgroei zit primair in de 65- en 80-plushuishoudens. Alleen op Tholen en de Bevelanden groeit de groep gezinnen –traditioneel de grote drijver van groei – de komende jaren nog.

Er ontstaat een overschot in het reguliere grondgebonden segment en juist een sterke behoefte aan nultredenwoningen. Voor ouderen is het soort huizen waar men woont vaak niet meer passend, maar doorstromen naar een passende woning wordt als erg lastig ervaren. Door de toename van met name alleenstaande 80+ huishoudens ontstaat een mismatch tussen de huidige woningvoorraad en de woningvoorraad die er op langere termijn zou moeten staan. De behoefte aan nultredenwoningen en beschutte woonzorgwoningen waar zorg ontvangen mogelijk is, neemt fors toe. Bijna 20% van de voorraad is ‘levensloopgeschikt’, 60% van de woningen is geschikt te maken voor ouderen (bron: Kwalitatief Woononderzoek Zeeland 2019). In het kader van het Kwalitatief Woononderzoek Zeeland 2019 is de behoefte per type woning tot 2029 in beeld gebracht, zie de grafiek hieronder.

Afbeelding

Betaalbaarheid en toegankelijkheid van de woningmarkt is ook in Zeeland een groot probleem geworden. De oorzaken hiervan zijn bekend: De druk op het goedkoopste segment van de woningvoorraad is het grootst omdat het aanbod dat beschikbaar komt op de markt relatief klein is. Dit wordt veroorzaakt door de eerder genoemde gebrekkige doorstroming op de rest van de woningmarkt, en met name de doorstroming naar nultredenwoningen. Hier komt nog bij dat de prijzen van woningen in Nederland sterk gestegen zijn, en dat starters moeten concurreren met (particuliere) investeerders die een tweede woning zoeken of rendement willen halen op vastgoedbezit, voor recreatieve of andere doeleinden. Voor starters worden de kansen op een eigen woning hierdoor steeds kleiner, zeker als men niet in aanmerking komt voor een sociale huurwoning. Het belang van doorstroming en lange verhuisketens wordt hierdoor alleen maar groter. Daarnaast is het nodig om delen van de woningvoorraad te beschermen tegen sterke prijsstijgingen door flankerend beleid. Niet voor niets is wonen verankerd in onze grondwet als primaire levensbehoefte. Actie is daarom nodig om verdringing tegen te gaan zodat de woningmarkt weer toegankelijk wordt voor onze inwoners.

Een deel van de oudere huishoudens wil - mits er passend aanbod is - doorstromen naar een nultredenwoning. Tegelijkertijd wordt de groep die interesse heeft in de vrijkomende reguliere grondgebonden woning (in veel regio’s) kleiner. Dit heeft gevolgen voor de bestaande voorraad. Een deel kan worden aangepast om beter aan te sluiten bij de toekomstige behoefte. Dit is echter niet overal mogelijk en wenselijk. Woningen waar op termijn naar verwachting overschotten van ontstaan (type, soort en prijsklasse) én die relatief minder gewildzijn (lage energieprestatie, minder aantrekkelijke buurt, etc.), zijn het meest risicovol: de minst presterende woningen binnen deze voorraad hebben het hoogste risico op leegstand en achteruitgang. De woningmarktopgaven liggen dus voornamelijk in de bestaande voorraad. Daarbij geldt dat nietsdoen uiteindelijk meer geld kost dan het aanpakken van de bestaande voorraad.

Daarnaast worden bewoners kritischer over de gewenste woning en de daarbij horende woonomgeving. Hierdoor worden er steeds meer verschillende woningtypes op de markt gebracht in Nederland, zoals woonhoven voor gelijkgestemde ouderen (‘knarrenhof’), tiny houses of kleine appartementen voor jongeren in een stedelijke omgeving. Er is ook vraag naar zogenaamde middenhuurwoningen in Zeeland. Dit type woning is nodig voor de doorstroming op de woningmarkt en voor het verbreden van de flexibele schil. Omdat de ontwikkeling van afwijkende woningtypen vaak risicovoller is voor investeerders, wordt het nog niet vaak toegepast in Zeeland, terwijl de vraag er wel is.

Uitbreiding

De bevolking van Zeeland neemt volgens de Provinciale bevolkings- en huishoudenprognose 2019 nog toe tot 400.000 inwoners. De vraag naar extra woningen manifesteert zich vooral in steden en in andere goed bereikbare kernen met voorzieningen. Per regio en per dorp kan de vraag naar woningen echter sterk uiteenlopen. Bundeling van voorzieningen in combinatie met een goede bereikbaarheid daarvan is een gezamenlijke uitdaging. In regioverband maken gemeenten afspraken waar en hoeveel woningen er worden toegevoegd in de regionale woningmarktafspraken. Omdat de situatie in elke regio anders is, is regionaal maatwerk belangrijk. De behoefteraming van de meest recente Provinciale bevolkings- en huishoudenprognose is daarvoor de basis. Afspraken over soorten woningen en woonmilieus worden nog niet in elke regio gemaakt. Er zijn in de meeste regio’s meer dan voldoende woningbouwplannen om de uitbreidingsbehoefte op te vangen. Veel plannen zijn echter in het verleden gemaakt toen er een andere vraag was en er andere verwachtingen waren. De situatie ziet er op dit moment anders uit, waardoor plannen soms niet van de grond komen. Deze plancapaciteit dreigt de totstandkoming van actuele plannen die beter aansluiten op de behoefte, te blokkeren.

Zorgvuldig ruimtegebruik en bouwen binnen het bestaand stedelijk gebied van dorpen en steden is voor iedere stedelijke ontwikkeling, zoals woningbouw, kantoren of bedrijventerreinen, het uitgangspunt. Het Rijk heeft daarvoor de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in landelijke wetgeving. Het doel is beschermen van het landschap, de agrarische functie van het buitengebied, natuurwaarden en andere kwaliteiten die maken dat het in Zeeland goed wonen is. Het mes snijdt aan twee kanten, want in het stedelijk gebied verliezen steeds meer vormen van vastgoed hun functie, zoals maatschappelijk vastgoed, scholen, winkels, kerken en kantoren. Voor de dynamiek van het stedelijk gebied is het cruciaal dat woningen toegevoegd kunnen worden in of in de plaats van deze gebouwen komen. Daarnaast is inbreiding interessant in grotere steden. Het kan de kwaliteit van de openbare ruimte verbeteren (beschut, levendig, sociaal veilig) en voor een rendabeler grondexploitatie zorgen. Hierbij is wel aandacht en ruimte nodig voor maatregelen voor klimaatadaptatie, zoals stedelijk groen en waterberging. Er bevinden zich dan immers meer mensen en veel functies op een gering bouwoppervlakte. In de groeiende stad kan inbreiding zorgen voor het sparen van groen en landschap, omdat de ruimte in de stad beter benut wordt en uitbreiding niet of minder noodzakelijk is. Uit onderzoek onder de Zeeuwse bevolking blijkt dat 71% van de Zeeuwen het eens is met deze aanpak (bron: Zeeland nu en in de toekomst, ZB |Planbureau, 2020).

Aandachtspunt bij uitbreiding is stikstofruimte voor bouwactiviteiten. De komende stikstofwet zal de stikstofemissie vanuit bouwprojecten vrijstellen van vergunningplicht. De exacte kaders zijn nog niet bekend, omdat het Rijk nog werkt aan regelgeving.

Verduurzaming

De woningvoorraad staat aan de vooravond van een enorme verduurzamingsopgave. Bijna de helft (45%) van de woningen in Zeeland heeft energielabel D of lager en 13% heeft label G. Het Zeeuws energieakkoord gaat uit van een energieneutrale particuliere woningvoorraad in 2045. Hierbij hoort ook de opgave 'Nederland van het gas af' en de transitievisies warmte die opgesteld moeten worden vanuit het concept Klimaatakkoord. Grootschalige (na)isolatie en energiebesparing bij woningen, maatschappelijk vastgoed en bedrijfsgebouwen zal onder andere verder geregeld worden via de RES Zeeland en de gemeentelijke warmteplannen op wijkniveau. Isolatie helpt ook hitte buiten te houden en opslag van warmte en koude in de grond kan verkoeling geven (klimaatadaptatie). Zie hiervoor ook de bouwstenen Energietransitie, Duurzame energie en Klimaatadaptatie.

Energieneutraal (duurzaam) (ver)bouwen is één, maar daarnaast dient de milieudruk omlaag gebracht te worden en mogen minder milieubelastende bouwmaterialen worden toegepast door circulair te bouwen. Hier speelt de toenemende schaarste van (grond)stoffen en materialen. 'Urban mining' is een ontwikkeling die daarop inspeelt door bij sloop materialen terug te winnen en grondstoffen uit afval te halen.

wen).De eerste resultaten van circulaire projecten en samenwerkingen in de regio zijn al zichtbaar (onder andere circulair bouwen Emergis, onderzoeksproject Circulair Biobased Construction Industry, Kennis en Innovatienetwerk circulair bou

Voorraadbeheer en sloop

Er worden jaarlijks nauwelijks particuliere woningen onttrokken aan de woningmarkt door sloop, functieverandering of samenvoeging. Doorgaan in dit tempo zou betekenen dat alle woningen nog zo’n 2000 jaar mee zouden moeten gaan. Elke extra woning zorgt uiteindelijk voor sloop van een woning elders. De rekening hiervan ligt (straks) bij de samenleving. Verevening van andere functies met extra woningbouw is daarom onwenselijk.

Bij woningcorporaties ligt het slooptempo hoger; corporatiewoningen worden gemiddeld na 100 jaar vervangen. Door overheidsmaatregelen hebben woningcorporaties echter minder te besteden aan de uitvoering van het strategisch voorraadbeheer. De nieuwbouw, sloop en renovatie van woonblokken gaat hierdoor op een lager tempo. Door het uitponden (verkopen) van woningen door woningcorporaties is mogelijk versnipperd bezit ontstaan waardoor herstructurering, transformatie of renovatie ingewikkelder is geworden. Het stimuleren van corporaties tot ‘inponden’ (terugkopen van eerder verkocht bezit) kan helpen, bijvoorbeeld bij gebiedsgerichte aanpak.

Internationale werknemers en vergunninghouders

De groeiende economie en de afnemende beroepsbevolking zorgen voor een toename van internationale werknemers die hier tijdelijk komen wonen. Deze doelgroep is divers van aard en kent ook verschillende woonwensen, die niet altijd binnen de huidige woningvoorraad zijn te vervullen. De internationale werknemers die hier langer dan twee tot drie jaar blijven, stromen door naar reguliere woningen in onze dorpen en wijken. Voor kort en middellang verblijf bestaat in sommige regio’s een tekort aan huisvesting. Ook laat de kwaliteit van de tijdelijke huisvesting nogal eens te wensen over. Dan moet men genoegen nemen met een te dure, brandgevaarlijke of illegale oplossing. Een bijzondere doelgroep zijn de vergunninghouders. Gemeenten hebben een wettelijke taak voor het huisvesten van asielzoekers die een verblijfsvergunning hebben. De provincie houdt hier toezicht op.

Deeltijdwonen

Deeltijdwonen is het bezit van tweede woningen van mensen die hun hoofdverblijf elders hebben en speelt vooral aan de kustgebieden. Een deeltijdwoning heeft altijd betrekking op een reguliere woning met een woonbestemming, maar kan in deeltijd gebruikt worden. De woning is permanent beschikbaar voor gebruik door de eigenaar en wordt niet recreatief verhuurd aan derden. De behoefte aan deeltijdwoningen is moeilijker te voorspellen dan woningen bedoeld voor permanente bewoning. De vraag naar deeltijdwoningen is afhankelijker van de economische ontwikkelingen dan de vraag naar wonen, omdat deeltijdwonen geen primaire levensbehoefte is maar een ‘luxeproduct’. Deeltijdwoningen hebben wel een belangrijke link met de bestaande woningvoorraad, omdat door aan- of verkoop, de woningvoorraad wordt verkleind c.q. vergroot. Deeltijdwonen is een kans voor regio’s waar door daling van het aantal huishoudens leegstand dreigt. Aan de andere kant vormt het een bedreiging voor de ervaren leefbaarheid van permanente bewoners en de betaalbaarheid van woningen. We willen de kansen die ‘deeltijdwonen’ biedt voor Zeeland graag benutten. De uitdaging is om de nadelen (leefbaarheid, betaalbaarheid) te beperken. Gemeenten kunnen een helder onderscheid maken in het gewenste gebruik via het bestemmingsplan (keuze tussen woon- of recreatiebestemming) en de gemeentelijke gebruiks- of huisvestingsverordening. Helderheid omtrent gebruiksmogelijkheden biedt de noodzakelijke duidelijkheid voor (toekomstige) eigenaren. Een adequate registratie en monitoring biedt bovendien de mogelijkheid om onttrekkingen aan de reguliere woningvoorraad voor deeltijdwonen ten goede te laten komen aan de ‘ladderruimte’ voor woningbouw. Dit is de ruimte die een gemeente heeft om de kwantitatieve behoefte van nieuwe woningbouwplannen te kunnen onderbouwen voor de Ladder voor Duurzame Verstedelijking van het Rijk. Deze ruimte wordt berekend door van de woningbouwopgave de 'harde plancapaciteit' (woningbouwplannen waarbij het plan ver genoeg is om omgevingsvergunningen voor af te geven.) af te trekken. Bij het streven naar kwalitatief hoogwaardige, leefbare badplaatsen kan het toevoegen van woningen bestemd voor deeltijdwonen gewenst zijn. In de Omgevingsverordening wordt uiteengezet onder welke voorwaarden dit mogelijk wordt gemaakt.

Wonen in het landelijk gebied

Op het Zeeuwse platteland wordt de komende jaren een toename verwacht van het aantal agrarische ondernemers dat gaat stoppen door onder andere een gebrek aan opvolging. Dit leidt ertoe dat in het landelijk gebied veel agrarische bebouwing overbodig raakt en leeg komt te staan. Leegstand heeft nadelige gevolgen voor het aanzicht en gebruik van het landelijk gebied. De inschatting is dat de komende jaren een grote hoeveelheid vrijkomende agrarische bebouwing (VAB) ontstaat. Daarnaast is het belangrijk dat het landelijk gebied op bepaalde plaatsen versterkt wordt met bos en natuur in combinatie met landschapsversterking of –herstel (bijv. vanuit de structurele aanpak Stikstof). Om de kwaliteit van het landelijk gebied te behouden kan verevening worden toegepast. Dit houdt in dat sloop van bebouwing mogelijk wordt gemaakt óf dat er een nieuwe functie voor de leegstaande bebouwing wordt gevonden die kwaliteit toevoegt. Wat mogelijk is, hangt af van de bebouwing en de locatie. In een aantal gevallen is ook beperkte woningbouw toegestaan.

Het toevoegen van woningen in het landelijk gebied (of: buiten bestaand stedelijk gebied) is bij de volgende situaties mogelijk gemaakt:

  • ‘Rood-voor-rood’: Het verbeteren, uitbreiden of verplaatsen van bestaande bebouwing, zoals bestaande burger- of bedrijfswoningen. Ook is het mogelijk om cultuurhistorisch waardevolle agrarische bebouwing te verbouwen tot een of meer wooneenheden om de instandhouding ervan te waarborgen. Met het maken van een selectie van cultuurhistorisch waardevolle boerderijen heeft de provincie focus aangebracht op een beperkt aantal boerderijen.

  • ‘Ruimte-voor-Ruimte’: Hierbij wordt het mogelijk gemaakt om de sloop van VAB te bekostigen met een bouwrecht voor een woning in het landelijk gebied per 500 m2 te slopen schuur of 0,5 ha glastuinbouw. Hiermee wordt beoogd verrommeling van het landelijk gebied tegen te gaan.

  • ‘Rood-voor-groen’: Het gaat hierbij om het mogelijk maken van woningbouw in het landelijk gebied in de vorm van landgoederen/buitenplaatsen. Een maximale omvang van bebouwing is toegestaan mits er een landgoed wordt aangelegd met bepaalde landschapswaarden dat voor een groot deel openbaar toegankelijk is.

Bovenstaande regelingen zijn vastgelegd in de Omgevingsverordening. Er kunnen vraagtekens gezet worden bij de effectiviteit van deze regelingen om verrommeling van het landschap tegen te gaan, ook in relatie tot de neveneffecten op het landschap en de bestaande woningvoorraad. Het is daarom belangrijk de regelingen te evalueren en te heroverwegen. In Actie 4.2 wordt hier verder op ingegaan.

6.3 Acties om doelen te realiseren

Subdoel 1: De bestaande woningvoorraad is toekomstbestendig: CO2 neutraal en levensloopbestendig.

De grootste opgave ligt in de versterking van de bestaande woningvoorraad. Hoe maken we de bestaande woningvoorraad toekomstbestendig? De Zeeuwse gemeenten, woningcorporaties en de Provincie werken, met inbreng van particulieren, grondeigenaren, makelaars en projectontwikkelaars aan een Zeeuwse Woonagenda, waarbinnen gezamenlijk wordt opgetrokken om de woningvoorraad toekomstbestendig te maken en te houden. Het gaat daarbij om de verduurzaming en het levensloopgeschikt maken van de woningvoorraad en daarmee samenhangend, het op peil houden van de leefbaarheid in wijken en dorpen. In delen van Zeeland gaat het daarnaast om het onttrekken van woningen die niet toekomstbestendig (te maken) zijn, vaak om ruimte te maken voor passende nieuwbouw. Voor het CO2-neutraal maken staat in de Zeeuwse Regionale energiestrategie als doel voor 2030 een verlaging van 34% van het energieverbruik van particuliere woningen t.o.v. 2017. Voor corporatiewoningen is regionaal geen tussentijds doel afgesproken. Landelijk hebben de corporaties als doelstelling dat al hun huurwoningen CO2-neutraal zijn in 2050. Het eerste ijkpunt op weg daarheen is 2021: dan hebben corporatiewoningen gemiddeld energielabel B. Waar mogelijk wordt circulair gewerkt bij aanpassingen.

Actie 1.1 Stimuleren onderhoud, renovatie en sloop van koop- en huurwoningen

De huidige woningvoorraad van Zeeland staat er in 2050 voor het overgrote deel nog steeds. Onderhoud en renovatie van woningen is belangrijk om de woningvoorraad toekomstbestendig te maken en te houden. Er moet ingespeeld worden op de drie maatschappelijke opgaven: ‘klimaat’ (isoleren, fossielvrije energieopwekking), circulaire economie en ‘demografische transitie’ (levensloopbestendig, geschikt voor nieuwe doelgroepen, flexibeler woonvormen, geschikt om thuis zorg te ontvangen). Dit vraagt om bewustwording, begeleiding en stimulering van woningeigenaren, maar ook om een cultuuromslag in beleid en focus bij alle overheden. Slechts 22% van de Zeeuwen vindt dat de verantwoordelijkheid voor verduurzaming van de woning bij de inwoners zelf ligt. Een groot deel vindt dat financiële vergoedingen nodig zijn (bron: Zeeland nu en in de toekomst, ZB |Planbureau, 2020). Hiermee zal rekening gehouden moeten worden bij de uitvoering van deze actie.

Het is nodig om aan strategisch voorraadbeheer te doen, in nauwe samenwerking met woningcorporaties en marktpartijen. De focus moet liggen op de bestaande voorraad met oog voor nieuwe of afwijkende woonconcepten (patio, knarrenhofjes, wooncoöperaties), flexibel aanpasbare of verplaatsbare woningen. Lokale of particuliere initiatieven kunnen hierbij een aanjagende rol hebben. Om de verandering van de bevolkingssamenstelling en de energietransitie te accommoderen is in de particuliere sector een hoger sloop- en nieuwbouwtempo nodig, waarbij een koppeling tussen nieuwbouw en sloop wenselijk is. In het kader van het Nationaal Klimaatakkoord heeft elke corporatie een plan vastgesteld voor een CO2-neutraalwoningbezit in 2050. Circulair en biobased bouwen zorgt voor besparing van energie en grondstoffen door hergebruik van materialen. Ontwikkelingen in de inzichten over verduurzaming van woningen worden gevolgd en meegenomen in deze actie.

Rolverdeling:

  • De provincie

    • zorgt voor regionale afstemming;

    • schept heldere kaders voor regio's en gemeenten;

    • genereert en deelt kennis in de vorm van o.a. behoefteramingen en monitoring;

    • stimuleert en faciliteren met financiële instrumenten;

    • verbindt betrokken partijen.

  • De Zeeuwse regio's

    • stellen regionale woningmarktafspraken op;

    • stellen met deze afspraken kaders naar de individuele gemeenten;

    • verbinden gemeenten;

    • delen kennis in de regio en met andere regio’s;

    • regisseren;

    • signaleren.

  • De gemeenten

    • zijn verantwoordelijk voor de aanpak van de bestaande woningvoorraad;

    • voeren de regionale woningmarktafspraken/uitvoeringsagenda uit;

    • stellen transitievisies warmte op; stellen kaders naar en faciliteren de inwoners en ondernemers;

    • participeren in verduurzaming;

    • signaleren.

  • De woningcorporaties

    • zijn verantwoordelijk voor een strategisch voorraadbeheer van de sociale woningvoorraad;

    • verduurzamen hun woningvoorraad;

    • werken planmatig toe naar een CO2-neutrale woningvoorraad;

    • passen zoveel mogelijk biobased, herbruikbare en/of demontabele materialen toe;

    • werken samen;

    • signaleren.

  • Het Rijk

    • stelt kaders richting lagere overheden en vastgoedeigenaren;

    • denkt mee;

    • stimuleert.

  • Economische Impuls Zeeland stimuleert (duurzaamheid en innovatie marktpartijen)

  • Particuliere woningeigenaren voeren uit

  • Het Kadaster, het Centraal Bureau voor de Statistiek en adviesbureaus delen kennis

  • Marktpartijen (ontwikkelaars en aannemers), Techniek Nederland, Impuls Zeeland en Bouwend Zeeland voeren uit en delen kennis, bijvoorbeeld over hergebruik van materialen (in ontwerp en uitvoering).

  • De Zeeuwse Zorgcoalitie deelt kennis.

  • Het Kennis & Innovatienetwerk circulair bouwen deelt kennis.

Actie 1.2 Gebiedsgerichte aanpak

De generieke aanpak voor heel Zeeland van de bestaande woningvoorraad biedt een antwoord op veel problemen. Duidelijk is echter dat sommige gebieden extra aandacht nodig hebben om te kunnen zorgen voor een toekomstbestendige woningvoorraad en goede leefomgeving. Het gaat hierbij om (delen van) binnensteden, wijken of dorpen waar een integrale gebiedsgerichte aanpak nodig is. Een gebiedsgerichte aanpak vraagt om de gebundelde inzet van instrumenten van verschillende partijen uit meerdere sectoren.

Rolverdeling:

  • Zeeuwse gemeenten

    • zijn verantwoordelijk voor de aanpak van de bestaande woningvoorraad;

    • voeren de regionale woningmarktafspraken/uitvoeringsagenda uit;

    • stellen kaders naar de inwoners en ondernemers;

    • participeren in initiatieven van derden;

    • signaleren.

  • Zeeuwse woningcorporaties

    • zijn verantwoordelijk voor het strategisch voorraadbeheer van de sociale woningvoorraad;

    • hebben mogelijk ook een rol bij de planvorming, voorbereiding en uitvoering bij particuliere woningen;

    • werken samen met andere relevante partijen;

    • signaleren;

    • leveren kennis.

  • De provincie

    • stimuleert met financiële instrumenten;

    • verbindt;

    • fungeert als kennismakelaar.

  • Marktpartijen (ontwikkelaars en aannemers) voeren uit en nemen risico.

  • Het Rijk denkt mee en stimuleert.

  • Economische Impuls Zeeland stimuleert het doorvoeren van duurzaamheid en innovatie bij marktpartijen.

  • Particuliere woningeigenaren

    • nemen initiatief;

    • voeren uit;

    • denken mee.

  • Veiligheidsregio en GGD Zeeland

    • denken mee;

    • participeren;

    • voeren uit.

Subdoel 2: Nieuwbouw is passend bij de huidige en toekomstige behoefte en minimaal 50% circulair: focus op kwaliteit in woningtypen en locaties.

Bij nieuwbouw gaat het veel meer om kwaliteit en minder dan vroeger om kwantiteit. Het gaat om het toevoegen van de juiste woningen aan de voorraad op de juiste plekken, complementair aan de bestaande voorraad. Zo draagt nieuwbouw maximaal bij aan een toekomstige woningvoorraad die in kwaliteit en kwantiteit aansluit bij de vraag. Ook dit is onderdeel van de bij subdoel 1 al genoemde Zeeuwse Woonagenda.

Actie 2.1 Adaptief programmeren

Adaptief programmeren is nodig om te zorgen dat de nieuwbouw van woningen 100% raak is. Dit betekent nieuwbouw die zo goed mogelijk aansluit bij de gesignaleerde kwantitatieve en kwalitatieve lange termijnbehoefte en die niet alleen inspeelt op de korte termijnvraag. In veel regio’s sluiten de huidige plannen nog niet optimaal aan bij de gesignaleerde behoefte en leidt een teveel aan woningen in plannen ertoe dat er niet of nauwelijks meer ruimte is voor nieuwe, kwalitatief gewenste plannen. Dit is ongewenst.

Door de schaal van de Zeeuwse woningmarkten is programmering en afstemming op regioniveau onontbeerlijk. Adaptief programmeren zorgt er voor plannen beter aansluiten bij de gesignaleerde behoefte en dat kwalitatief gewenste plannen niet worden geblokkeerd door de bestaande, verouderde plancapaciteit. Afhankelijk van de regio is het doel herprogrammeren en voorzienbaarheid creëren, plannen optimaliseren en flexibiliteit in de programmering inbouwen. Er is een duidelijke samenhang met acties 1.1 en 1.2; door (concrete plannen voor) sloop wordt ruimte voor nieuwbouw gecreëerd. Zo kan het aanpakken van de bestaande voorraad ook bijdragen aan mogelijkheden voor een sterkere nieuwbouwprogrammering. Ontwikkelen van kennis van vraag en aanbod van de woningmarkt, juridische kennis en een goede monitoring zijn hierbij een randvoorwaarde. Deze kennis wordt in gezamenlijkheid ontwikkeld, zodat een gezamenlijke feitenbasis ontstaat. Een goed voorbeeld hiervan is de demografische verschuiving die door de coronapandemie ontstond. Na correcte interpretatie van deze ontwikkelingen is er alle ruimte om te schakelen naar een ander behoefte scenario.

Rolverdeling:

  • De provincie

    • verzamelt, maakt en deelt kennis over de woningmarkt;

    • maakt ramingen voor de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan woningen, samen met gemeenten en woningcorporaties;

    • monitort de demografische en volkshuisvestelijke ontwikkelingen en toetst het beleid daaraan;

    • stelt de gemeentelijke plannen van aanpak vast voor het wegwerken van overtollige plancapaciteit en het creëren van ruimte voor kwalitatief gewenste woningbouwplannen;

    • ondersteunt gemeenten bij de juridische onderbouwing van de plannen van aanpak;

    • creëert voorzienbaarheid.

  • Gemeenten en de woningcorporaties

    • delen kennis met andere partijen en over monitoring;

    • monitoren ontwikkelingen voor een optimale beleidssturing;

    • zijn medeopdrachtgever voor periodieke kwalitatieve behoefteramingen;

    • stellen plannen van aanpak vast voor het wegwerken van overtollige plancapaciteit en het creëren van ruimte voor kwalitatief gewenste woningbouwplannen;

    • creëren voorzienbaarheid;

    • schrappen bestemmingen voor wonen of passen die aan.

  • Het Rijk ondersteunt gemeenten bij de juridische onderbouwing van hun plannen van aanpak.

  • Marktpartijen

    • delen kennis met andere partijen en voor monitoring;

    • ontwikkelen en passen woningbouwplannen aan zodat die aansluiten bij de behoefte.

Actie 2.2 Complementair bouwen van nieuwe woningen

In regioverband maken gemeenten afspraken waar en hoeveel woningen er worden toegevoegd in de regionale woningmarktafspraken. De behoefteraming van de meest recente Provinciale bevolkings- en huishoudenprognose en het Kwalitatief Woononderzoek Zeeland is daarvoor de basis. Per regio worden afspraken over soorten woningen en woonmilieus gemaakt. Ook hier geldt dat bij ontwerp en bouw moet worden ingespeeld op de drie maatschappelijke opgaven: ‘klimaat’ (isoleren, fossielvrije energieopwekking), circulaire economie (circulair bouwen, grijs-/regenwatersysteem) en ‘demografische transitie’ (levensloopbestendig, geschikt voor nieuwe doelgroepen, flexibeler woonvormen, geschikt om thuis zorg te ontvangen).

Om maximale kwaliteit in nieuwbouwplannen te creëren, zetten we extra in op specifieke woningtypen en segmenten die zonder deze aandacht minder goed van de grond komen. Het gaat om segmenten waarvan we zonder ingrijpen oplopende tekorten zien. Primair betekent dit de realisatie van middenhuur en passende woonvormen voor ouderen: levensloopbestendig wonen en wonen met zorg. Vanuit deze actie stimuleren we deze segmenten. Concreet doen we dit door op regioniveau een bidbook (projectvoorstel) middenhuur op te stellen om beleggers te verleiden te investeren in middenhuur in Zeeland. Daarnaast gaan we kennis importeren en een samenwerking opzetten met ontwikkelaars om meer en passende woningen voor ouderen van de grond te krijgen. Het gaat daarbij om passende woonvormen voor zowel zorgbehoevende- als ook voor niet zorgbehoevende ouderen, bijvoorbeeld geclusterde woonvormen. Deze actie draagt vanuit dit perspectief ook bij aan subdoel 3: inspelen op de behoefte aan specifieke segmenten op de woningmarkt. Parallel werken regio’s en gemeenten zelf aan een woon-zorgvisie. Vanuit de actielijn Complementair bouwen verkennen we hoe we op Zeeuws niveau hiervoor onderling kennis kunnen delen en waar mogelijk samen kunnen optrekken.

Rolverdeling:

  • Gemeenten

    • ontwikkelen woningbouw- en herstructureringsplannen;

    • stellen een gemeentelijke woonvisie op;

    • begeleiden aannemers/ontwikkelaars, woningcorporaties, particulieren/Collectief Particulier Opdrachtgeverschap en wooncoöperaties bij de realisatie van woningbouwprojecten.

  • De provincie

    • stimuleert de regionale afstemming van de aantallen woningen, woningtypes en locaties op de regionale behoefte;

    • stelt kaders om regionale afstemming en prognose te borgen in verordening.

  • De woningcorporaties

    • brengen een bod uit op de gemeentelijke woonvisie (prestatieafspraken);

    • voeren hun eigen strategisch voorraadbeheer uit en maken daarbij zoveel mogelijk gebruik van biobased, herbruikbare en/of demontabele materialen.

  • De Zeeuwse Zorgcoalitie deelt kennis.

  • Marktpartijen voeren woningbouw- en herstructureringsprojecten uit en maken daarbij zoveel mogelijk gebruik van biobased, herbruikbare en/of demontabele materialen.

  • Het Kennis- & Innovatienetwerk circulair bouwen deelt kennis.

Subdoel 3: Er wordt ingespeeld op de behoefte aan specifieke segmenten op de woningmarkt.

Naast de behoefte aan ‘reguliere woningen’ wordt een behoefte gesignaleerd aan specifieke type woningen zoals flexwonen, huisvesting van internationale werknemers en passende woonvormen voor oudere huishoudens, al dan niet met zorgindicatie. Voor ouderen gaat het bijvoorbeeld om geclusterde woonvormen voor gelijkgestemden en woonvormen op het grensvlak van zelfstandig en intramuraal wonen waar het ontvangen van zorg mogelijk is. De behoefte aan specifieke segmenten op de woningmarkt kan worden gestimuleerd via hergebruik van bestaand vastgoed.

Actie 3.1 Hergebruik lege panden voor wonen

Als gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen zoals demografische transitie, schaalvergroting en de technologische transitie is de behoefte aan voorzieningen veranderd. Dit heeft gevolgen voor verschillende vastgoedsegmenten: op veel plekken is of dreigt er leegstand in detailhandel, monumentale gebouwen, kerken, scholen en kantoren. Leegstand werkt negatief op de economische aantrekkingskracht en leefbaarheid in binnensteden en kleine kernen. Door middel van transformatie kunnen deze bestaande panden – daar waar passend, want niet iedere locatie is geschikt voor woningen – worden ingezet om invulling te geven aan woonvormen waar behoefte aan is. Transformatie draagt bij aan het versterken van de leefbaarheid en (binnen)stedelijke woonmilieus. Bovendien lossen we hiermee problemen in andere vastgoedsegmenten op en leidt het maximaal benutten van bestaande locaties tot minder onnodig bouwen in het weiland. De markt ziet en pakt echter nog niet alle kansen die bestaande lege panden bieden. Dit vraagt om meer innovatie en creativiteit en onderzoek naar de wijze waarop leegstaand vastgoed optimaal kan worden benut voor de invulling van de woningmarktopgave. Het gaat hierbij niet alleen om kansrijke vastgoedtypes en -locaties maar ook hoe te komen tot een soepel transformatieproces. Een provinciale subsidieregeling hergebruik leegstaande panden wordt ingezet om te komen tot de beste projecten op cruciale plekken.

Rolverdeling:

  • De provincie

    • verzamelt, genereert maakt en deelt kennis over de woningmarkt;

    • stimuleert met financiële instrumenten en stedelijk herverkavelen.

  • Gemeenten

    • vormen een visie en beleid;

    • verlenen omgevingsvergunningen;

    • faciliteren ontwikkelaars bij nieuwe invulling van leegstaande panden.

  • Marktpartijen

    • brengen eigendom in eventuele ruilcarrousels;

    • geven een nieuwe invulling aan leegstaande panden.

Actie 3.2: Uitbouw flexibele schil

Er zijn diverse doelgroepen met een specifieke woningbehoefte. Doel van de ambitie is dan ook het gericht inzetten op innovatie om te komen tot nieuwe en flexibele woonvormen. Het gaat om specifieke segmenten (internationale werknemers, horecapersoneel, studenten, flexwonen, et cetera). Vanuit deze actielijn wordt toegewerkt naar een passende flexibele schil in de Zeeuwse gemeenten. Hiervoor is onderzoek nodig naar de behoefte aan flexwonen, onderzoek naar geschikte locaties en het opstarten van pilots op geschikte locaties. De opgedane inzichten vormen de opmaat naar de uitbouw van de flexibele schil van de Zeeuwse woningvoorraad.

Voor de huisvesting van internationale werknemers is een extra actie opgenomen onder Arbeidsmarkt (actie 1.10). Uitgangspunt daarbij is de juiste oplossing op de juiste plaats. Grootschalige centrale huisvesting kan een goede oplossing zijn, mits van goede kwaliteit en passend op de woonbehoefte van deze groep.

Rolverdeling:

  • De provincie

    • zorgt voor regionale afstemming;

    • schept heldere kaders voor regio’s en gemeenten;

    • genereert en deelt kennis in de vorm van o.a. behoefteramingen en monitoring;

    • stimuleert met financiële instrumenten;

    • verbindt betrokken partijen.

  • De Zeeuwse regio's

    • stellen regionale woningmarktafspraken op;

    • stellen met deze afspraken kaders voor de individuele gemeenten;

    • verbinden gemeenten;

    • delen kennis binnen de regio en met andere regio’s;

    • regisseren de verdeling van flexwoonprojecten naar behoefte;

    • signaleren kansen voor flexwonen.

  • Gemeenten

    • zijn verantwoordelijk voor de aanpak van bestaande woningvoorraad;

    • voeren de regionale woningmarktafspraken/uitvoeringsagenda uit;

    • stellen kaders op voor de woningcorporaties en andere initiatiefnemers voor flexwoonprojecten;

    • stimuleren flexwonen door partijen te verbinden en zelf te participeren;

    • signaleren kansen voor flexwonen;

    • zoeken oplossingen voor de begeleiding van kwetsbare doelgroepen die flexwonen.

  • De woningcorporaties

    • zijn verantwoordelijk voor de huisvesting van doelgroepen voor flexwonen;

    • voeren waar mogelijk projecten voor flexwonen uit;

    • werken daarbij samen met gemeenten en belanghebbenden;

    • signaleren kansen voor flexwonen.

  • Het Rijk

    • stelt kaders richting lagere overheden en vastgoedeigenaren;

    • denkt mee;

    • stimuleert flexwonen door financiële stimuleringsregelingen, aangepaste regelgeving en andere instrumenten.

  • Marktpartijen (ontwikkelaars en aannemers)

    • nemen initiatief voor flexwoonprojecten;

    • delen kennis, bijvoorbeeld over hergebruik van materialen en businesscases;

    • voeren projecten uit.

  • Sociale partners (Expatcenter Zeeland, werkgevers- en werknemersorganisaties) delen kennis en bevorderen samenwerking op het gebied van welzijn en passende huisvesting van internationale werknemers.

Subdoel 4: Acties die bijdragen aan subdoelen 1 t/m 3

Actie 4.1: Periodiek actualiseren van regionale woningmarktafspraken.

De vijf Zeeuwse regio’s maken regionale woningmarktafspraken met de Provincie Zeeland. De regionale woningmarktafspraken werken door in lokale woonvisies, uitvoeringsprogramma’s en prestatieafspraken met de coöperaties.

Bouwstenen die terugkomen in de regionale woningmarktafspraken zijn:

  • De ontwikkeling van de kwantitatieve en kwalitatieve woningvraag voor een 10-jaarsperiode met een doorkijk naar de periode daarna. Een horizon voor actuele cijfers van 10 jaar is hierbij het minimum, zeker gezien de planningsperiode en levensduur van woningen. De provinciale prognose en het Kwalitatief Woononderzoek Zeeland zijn hierin richtinggevend. Afwijken hiervan kan mits onderbouwd en bij akkoord binnen de regio en provincie.

  • Inzicht in de bestaande plancapaciteit met onderscheid naar planologisch harde plannen en zachte plannen. Daarnaast wordt inzicht gegeven in overige potentiële inbreidings- en transformatielocaties binnen het bestaand stedelijk gebied van steden en kernen.

  • Effectenanalyse van de bestaande plancapaciteit in relatie tot de woningvoorraad en uitbreidingsbehoefte. Op regionaal niveau moet duidelijk zijn hoe de 100% match van vraag en aanbod wordt nagestreefd. Bij overprogrammering en/of overschotten in de bestaande voorraad is een aanpak nodig om effecten hiervan te mitigeren. De uitwerking kan lokaal plaatsvinden in Plannen van Aanpak.

  • Keuzes en aanpak voor een toekomstbestendige woningvoorraad. Het gaat om het verbeteren (verduurzamen), aanpassen (levensloopbestendig maken) en onttrekken (slopen/samenvoegen) van woningen.

  • Keuzes en aanpak voor kwalitatief complementaire nieuwbouw waarbij de volgende woonsegmenten minimaal terugkomen: middenhuur, levensloopbestendig en wonen met zorg.

  • Keuzes en aanpak voor een flexibele schil. Duidelijk moet zijn hoe wordt ingezet op innovatieve en flexibele woonvormen in de betreffende regio.

  • Een regionaal woningbouwprogramma waarbij de bovenstaande bouwstenen in onderlinge samenhang uitmonden in een aanpak voor strategisch voorraadbeheer: welke plannen worden hard, welke (weer) zacht, en wat is de strategie voor de bestaande voorraad.

Regionale woningmarktafspraken vormen een randvoorwaarde voor het ontwikkelen van nieuwe woningbouwplannen en voor eventuele aanspraak op (financiële) regelingen die worden ontwikkeld in het kader van de Zeeuwse woonagenda.

Regionale woningmarktafspraken worden in ieder geval iedere 3 jaar geactualiseerd, zodra een nieuwe provinciale prognose beschikbaar is. Wanneer omstandigheden hier aanleiding toe geven kan worden besloten afspraken eerder te actualiseren. Monitoring gebeurt constant door gemeenten en provincie via het Dashboard Ladderruimte en de Monitor Bevolking en wonen.

Aan de hand van de woonagenda zal worden gekeken of en zo ja hoe herziening van de verordening nodig en nuttig is, om de ambities die in de woonagenda centraal staan beter te borgen.

Rolverdeling:

  • De provincie

    • stelt samen met de gemeenten regionale woningmarktafspraken op en stelt ze vast;

    • borgt de vanuit de Zeeuwse Woonagenda gemaakte afspraken en noodzaak tot regionale afstemming in de Provinciale Omgevingsverordening;

    • monitort de regionale woningmarktafspraken.

  • Gemeenten

    • stellen in regionaal verband regionale woningmarktafspraken op en stellen die vast;

    • geven in regionaal verband uitvoering aan de regionale woningmarktafspraken door onderling af te stemmen over woningmarktbeleid.

    • kunnen in regionaal verband woningcorporaties, marktpartijen en inwoners hierbij betrekken.

Actie 4.2: Evaluatie van de regelingen voor wonen als drager voor ruimtelijke kwaliteitsverbetering in het landelijk gebied.

Het toevoegen van woningbouw in het landelijk gebied is in het verleden mogelijk gemaakt om kosten te dragen die gepaard gaan met ruimtelijke kwaliteitsverbetering van het landelijk gebied. Het gaat hierbij om de kosten voor het in stand houden van cultuurhistorische agrarische bebouwing, de kosten van het slopen van vrijkomende agrarische bebouwing (VAB)en de kosten van het versterken van het landschap door de aanleg van een (deels) openbaar toegankelijk landgoed. De effectiviteit van deze regelingen, in de vorm van ruimtelijke kwaliteitsverbetering staat ter discussie. De regeling stimuleert sloop van cultuurhistorisch waardevolle boerderijen. Ook de verevening door middel van bouwrechten is niet altijd in verhouding met de daadwerkelijke kosten, waardoor projecten soms onhaalbaar zijn of in andere gevallen (te) lucratief. Ook zijn er negatieve neveneffecten te benoemen in relatie tot de bestaande woningvoorraad. Het toevoegen van woningen in het landelijk gebied zorgt immers voor een toename van de herstructureringsopgave in het bestaand stedelijk gebied, een opgave waarvan gehoopt wordt dat de beperkte huishoudengroei die ons nog rest als kostendrager kan fungeren. De tijden dat woningbouw altijd gebruikt kan worden als kostendrager voor allerlei ruimtelijke problemen ligt dan ook achter ons. De grote aantallen agrarische bebouwing die op de lange termijn verwacht worden, kunnen bovendien zorgen voor verstening van het buitengebied en verdere inperking van het agrarisch gebruik van landbouwgrond. Verschillende gemeenten zijn om die redenen terughoudend in het toepassen van de Ruimte voor Ruimte regeling. Van de Rood-voor-Rood regeling lijkt eveneens te beperkt gebruik gemaakt te worden.

Met betrokken partijen worden de drie regelingen geëvalueerd. De centrale vraagstelling is hoe effectief deze regelingen zijn bij het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied in relatie tot de neveneffecten op de functies in het landelijk- en bebouwd gebied. Dit moet leiden tot aanbevelingen voor beleid en eventueel aanpassing van de Omgevingsverordening. Hierbij is het belangrijk dat er mogelijkheden moeten blijven bestaan om knelgevallen in het landelijk gebied aan te pakken, zeker als het gaat om ondernemers die als gevolg van overheidsbeleid gedwongen worden de bedrijfsvoering te beëindigen.

Rolverdeling:

  • De provincie onderzoekt, als onderdeel van het uitvoeringsprogramma Landelijk Gebied 2021-2030, met betrokken partners of en hoe de regelingen moeten worden aangepast.

6.4 Afwegingsfactoren voor de uitvoering

Om bij de uitvoering kansen en mogelijkheden te benutten en tegelijkertijd de Zeeuwse kernkwaliteiten te behouden, zijn in Deel A (paragraaf 1.4) vier afwegingsfactoren geformuleerd. Hieronder is voor deze bouwsteen een aanzet gegeven voor de invulling daarvan.

1. Doe meer met minder grond

  • Benut de ruimte binnen het stedelijk gebied: bekijk nieuwbouwplannen kritisch, maak gebruik van leegstaande/vrijkomende panden, bekijk de mogelijkheden van inbreiding in het stedelijk gebied. Als dit niet kan is uitbreiding wel mogelijk.

2. Werk samen en deel kosten en baten.

  • Verbeter de samenwerking: maak in regioverband niet alleen afspraken over aantallen woningen, maar ook over soorten woningen, betaalbaarheid en woonmilieus.

3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten.

  • Ontwikkel woningbouwplannen die passen bij en meerwaarde bieden voor de locatie.

4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

  • Zorg ervoor dat het bouwproces én de woningen alleen toekomstbestendig, CO2-neutraal en zoveel mogelijk circulair zijn.

7 Woonomgeving

7.1 Doelstelling 2030

Onze woonomgeving is veilig en klimaatadaptief, lokt gezond gedrag uit en draagt bij aan biodiversiteit.

Subdoel 1: Toekomst bestendige woongebieden op de goede plek

Subdoel 2: Veiligheid, gezondheid, duurzaamheid, biodiversiteit en klimaatadaptiviteit zijn standaard onderdeel van ruimtelijke ordening en inrichting

Met deze bouwsteen dragen we bij aan de volgende duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN (brede welvaart).

Afbeelding

7.2 Huidige situatie

De woonomgeving is het gebied dat in de directe omgeving van een woning ligt. De woonomgeving heeft invloed op de ervaren leefbaarheid. De herbestemmings- en herstructureringsopgave in het bebouwd gebied is fors. Dit biedt kansen voor het bereiken van de doelstellingen voor de woonomgeving. De verschillende elementen van de woonomgeving worden hieronder beschreven.

Voorzieningen

Door schaalvergroting en maatschappelijke ontwikkelingen staat de aanwezigheid en/of bereikbaarheid van voorzieningen onder druk, met name in dorpen en het buitengebied. Het draagvlak onder voorzieningen wordt bij een stabiele of afnemende bevolking kleiner. Naast het afnemende draagvlak zorgt de voortschrijdende schaalvergrotingstendens en de steeds kleiner wordende betekenis van het openbaar vervoer ervoor dat het voorzieningenniveau en daardoor de leefbaarheid onder druk staat. In bouwsteen 5. Voorzieningen en evenementen wordt hierop verder ingegaan.

Door de toename van het aantal ouderen in onze samenleving moet onze woonomgeving hierop aangepast worden. De bereikbaarheid van voorzieningen is een potentieel knelpunt, maar ook vereenzaming en isolement is een toenemend probleem. Het ontbreekt vaak aan toegankelijke wandel/fietsroutes met mogelijkheid om te rusten en naar het toilet te gaan. Hierdoor vermijden ouderen het vaak om naar buiten te gaan, zodat eenzaamheid een steeds groter probleem wordt.

Hittestress en vergroening

De huidige woonomgeving wordt als stenig ervaren. De klimaatverandering zorgt voor toenemende overlast als gevolg van hitte en wateroverlast. Door hogere temperaturen ontstaan ‘hitte-eilanden’ op plaatsen met weinig groen, water en schaduw. Hitte is met name een risico voor kwetsbare groepen. Door de toenemende verstening van onze tuinen en openbare ruimte wordt het risico op overstromingen groter. Ook wordt door verstening de gezondheid en leefomgeving aangetast, doordat de schadelijke stoffen tussen de gebouwen blijven hangen. Het gebrek aan groen zorgt voor een lage waardering van de buitenruimte.

Ruimte voor verkeer versus kwaliteit van de woonomgeving

De huidige woonomgeving wordt als autogericht ervaren. Er is een vicieuze cirkel gaande, waarbij opstoppingen van autoverkeer worden opgelost door nog meer ruimte te geven aan autoverkeer, waardoor de straat nog onveiliger en onaantrekkelijker wordt om te voet of fiets te gaan. Gezondheid en de kwaliteit van de woonomgeving staan hierdoor onder druk.

Milieufactoren

De kwaliteit van de woonomgeving wordt ook bepaald door de aan- of afwezigheid van overlast door geluid, stof, vervuilde lucht of bodemvervuiling. De overlast is in de afgelopen decennia voor de meeste bronnen sterk afgenomen door maatregelen aan de bron, en door ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende functies zoals bedrijven en milieugevoelige functies zoals woningen (zonering). Op sommige locaties is echter nog sprake van overschrijding van normen. Een opkomende vorm van geluidhinder vormt laagfrequent geluid (LFG), wat mogelijk in de toekomst meer aandacht gaat vragen. Op deze vorm van geluid is moeilijk vat te krijgen. Op dit moment zijn er nog geen wettelijke normen voor laagfrequent geluid. Wel zijn er diverse richtlijnen.

Een andere milieufactor is elektromagnetische straling. In 2020 kennen we meerdere systemen voor mobiele communicatie (o.a. 4G, 5G), naast diverse andere toepassingen van draadloze communicatie. Deze draadloze communicatiesystemen veroorzaken stralingsbelasting voor mensen, dieren en natuur door elektromagnetische straling. De stralingsbelasting zal naar verwachting toenemen omdat voor elke gemeente een dekking van 98% het doel is. Een deel van de bevolking ervaart gezondheidsklachten door straling.

Veiligheid

Rondom en in het stedelijk gebied zijn er verschillende risicobronnen, zoals chemische bedrijven, opslag van gevaarlijke stoffen, aardgasleidingen en LPG-tankstations. Ook zijn er specifieke transportroutes voor gevaarlijke stoffen. Het aantal transporten met gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor nemen toe. Door deze toename is de kans op incidenten groter. Ook kan door klimaatverandering het overstromingsrisico toenemen met daardoor mogelijk meer kans op incidenten bij deze risicobronnen. Daarnaast nemen het aantal woningen rond transportassen toe door o.a. binnenstedelijke inbreiding. Ook zijn er in het stedelijk gebied een groot aantal (zeer) kwetsbare objecten, zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, tehuizen, hotels. Dit is verder uitgewerkt in bouwsteen 14. Milieu onder Externe veiligheid en actie 6.1. In droge perioden neemt de kans op brand in bermen, parken en natuurgebieden toe. Dat kan ook voor nabijgelegen woongebieden een risico vormen.

Natuur

Natuur is belangrijk voor mensen. Natuur zorgt voor minder stress en betere concentratie, zorgt voor meer bewegen en minder overgewicht en brengt mensen bij elkaar. De keerzijde van natuurbeleving is achteruitgang van de kwaliteit van de natuur door verstoring. Veel soorten zijn daarvoor gevoelig. Met de biodiversiteit gaat het in zijn algemeenheid slecht door klimaatverandering en onze manier van bouwen en bestraten. Goede voorzieningen, zoals het wandel- en fietsknooppuntennetwerk, toegankelijkheid van gebieden en een goede informatieverstrekking zijn belangrijk, zowel voor bezoekers als bewoners.

Water

Water in de nabijheid van de woonomgeving is gunstig voor de waardeontwikkeling van woningen, en bied ook kansen voor ontwikkeling van natuur en groen. Daartegenover staan een aantal consequenties zoals de waterveiligheid van oevers (bereikbare oevers voor spelende kinderen), ontwikkeling van plaagdieren (muggen, ratten, e.d.) bij zomerse temperaturen. De beste waterberging zit wat dit betreft in de ondergrond door gebruik te maken van infiltratie waar dat mogelijk is.

7.3 Acties om doelen te realiseren

Subdoel 1: Toekomstbestendige woongebieden op de goede plek

Actie 1.1: Bij herbestemming en herstructurering woonmilieus ontwikkelen waar tekort aan is.

De woningbouwopgave ligt voornamelijk in het bestaand stedelijk gebied. Hier kunnen woonmilieus ontwikkeld worden waar een tekort aan is. Het is nodig om te kiezen voor aantrekkelijke woonmilieus (compleet en passend bij de vraag) en daarbij te richten op inbreiding, herstructurering en transformatie.

Voor de kwaliteit van de woonomgeving is de aanwezigheid of bereikbaarheid van voorzieningen essentieel. Bij herbestemming en herstructurering liggen kansen voor het versterken van onze dorpen en steden, voor het vergroten van draagvlak van onze voorzieningen en om een antwoord te hebben op onze mobiliteitsopgave. Door toekomstige slimme mobiliteitsconcepten kan de bereikbaarheid van voorzieningen sterk verbeterd worden. Ook kunnen deze mobiliteitsconcepten zorgen voor een afnemend ruimtegebruik voor verkeersdoeleinden in het bebouwd gebied. Dit biedt kansen voor verbetering van de ruimtelijke kwaliteit door toevoeging van stedelijk groen. Ruim 50% van de Zeeuwen is voor het autoluw maken van stedelijk gebied en het geven van meer ruimte aan fietsers en voetgangers en minder aan de auto (bron: Zeeland nu en in de toekomst, ZB |Planbureau, 2020).

Rolverdeling:

  • Gemeenten en de provincie stellen kaders (bijv. in gebiedsplannen) en stimuleren (financieel).

  • De provincie en gemeenten zorgen voor afstemming tussen partijen.

  • Woningcorporaties, Bouwend Zeeland, bouw- en adviesorganisaties, bewonersverenigingen, de GGD, de provincie, Waterschap Scheldestromen, de Veiligheidsregio Zeeland, dorpsraden, het Kadaster, North Sea Port en natuurbeheerorganisaties delen kennis.

  • Burgerinitiatieven, bouw- en adviesorganisaties, woningcorporaties, gemeenten, natuurbeheerorganisaties, North Sea Port (inpassing haveninfrastructuur in leefomgeving) voeren projecten uit.

  • De Veiligheidsregio Zeeland adviseert ten aanzien van veiligheid.

Subdoel 2: Veiligheid, gezondheid, duurzaamheid, biodiversiteit en klimaatadaptiviteit zijn standaard onderdeel van ruimtelijke ordening en inrichting.

Actie 2.1 Bij inrichting en ordening van de ruimte sturen op bundeling van functies voor het uitlokken van gezond gedrag, duurzaamheid en veiligheid.

Herbestemming en herstructureringsopgaven bieden kansen om de omgeving zo in te richten dat de fysieke veiligheid wordt vergroot en gezond gedrag wordt bevorderd. De inrichting en ordening van onze ruimte kan zorgen voor voldoende afstand tussen (kwetsbare) bewoners en risicobronnen, goede vluchtroutes, bereikbaarheid voor hulpverleners, maar ook bijdragen aan zelfredzaamheid en gezond gedrag (bewegen, ontmoeten, ontspannen, eten). Dit vraagt om nabijheid van functies en het veilig en aantrekkelijk en uitnodigend maken van onze buitenruimte, ook voor ouderen en mensen met een beperking.

Door de Veiligheidsregio zijn kernwaarden ontwikkeld voor een veilige fysieke leefomgeving (bron: inbreng Veiligheidsregio’s in Omgevingsvisies / kernwaarden, versie 1.1., werkgroep Planfiguren Omgevingswet, 5 oktober 2018). Deze kernwaarden kunnen behulpzaam zijn bij het inrichten van de woonomgeving en helpen deze woonomgeving veilig in te richten door middel van de ontwerpprincipes.

Bij de uitvoering van gebiedsontwikkelingen die in het kader van de transformatie van de woningvoorraad plaatsvinden zijn er kansen voor natuurinclusief bouwen, ontwerpen en beheren, het vergroenen op gebouw-, wijk-, dorps- of stadsniveau en het versterken van de verbinding tussen stedelijk en landelijk gebied. De aanwezigheid van groen heeft een positief effect op de mentale gesteldheid van mensen en ook draagt bepaalde vegetatie bij aan het zuiveren van de lucht (afvangen fijnstof). Ruim 80% van de Zeeuwse bevolking is voorstander van meer groen en minder steen in de woonomgeving (bron: Zeeland nu en in de toekomst, ZB |Planbureau, 2020). Gericht en goed investeren in uitnodigende beleefbare natuur in of dichtbij de woonomgeving biedt kansen te investeren in de gezondheid van mensen en geeft gelijktijdig de mogelijkheid te werken aan biodiversiteit. Inrichting en beheer van natuur buiten het natuurnetwerk draagt bij aan de biodiversiteit en aan een Zeeland waar kinderen in verbinding met natuur opgroeien en inwoners en recreanten toegang hebben tot beleefbare en rijke natuur, heel dichtbij.

Rolverdeling:

  • De provincie en gemeenten geven sturing.

  • Gemeenten, Waterschap Scheldestromen, de provincie, de GGD, de RUD, de Veiligheidsregio Zeeland, bouw- en adviesorganisaties en organisaties voor erfgoed en archeologie delen kennis.

  • Onderwijsinstellingen integreren deze thema’s in hun opleidingen.

  • Woningcorporaties richten, in afstemming met gemeenten, hun eigen terreinen duurzaam in, bijvoorbeeld door aanleg van wadi’s.

Actie 2.2 Rekening houden met natuurinclusief bouwen, energieopwekking en -opslag en het voorkomen van wateroverlast en hittestress bij inrichting van onze ruimte.

Dit betekent dat er voldoende ruimte moet zijn voor klimaatadaptatiemaatregelen in de (openbare) ruimte en rekening moet worden gehouden met het risico op bodemdaling. Ruim 80% van de Zeeuwen is er voor om bij nieuwe ontwikkelingen een plan te maken over hoe opslag van zoet water wordt geregeld (bron: Zeeland nu en in de toekomst, ZB |Planbureau, 2020).

Dit betekent ook dat gezocht moet worden naar natuurinclusieve voorzieningen en maatregelen in de woonomgeving. Voor natuurinclusief bouwen en het stimuleren van biodiversiteit in de woonomgeving wordt verwezen naar de paragrafen over soortenbescherming en natuurverbreding in bouwsteen 15. Natuur. Daarbij wordt vooral ingestoken op proactieve soortenbescherming: het zorgen voor extra leefruimte voor dieren en planten, zodat geen extra maatregelen meer nodig zijn bij sloop en nieuwbouw. Hiervoor worden soortenmanagementplannen opgesteld. In deze plannen zal ook staan hoe we burgers en vastgoedbezitters beter kunnen informeren over biodiversiteit en hoe ze biodiversiteit kunnen stimuleren. Een natuurinclusieve woonomgeving heeft een sterke samenhang met klimaatadaptatie.

Rolverdeling:

  • Gemeenten en de provincie

    • werken samen, bijvoorbeeld in pilots voor soortenmanagementplannen;

    • stellen kaders;

    • verlenen vergunningen.

  • Bouw- en adviesorganisaties, woningcorporaties, gemeenten, Waterschap Scheldestromen en Rijkswaterstaat voeren maatregelen ten gunste van de genoemde thema’s door in het ontwerp en de uitvoering van projecten rond herinrichting en waterveiligheid.

  • Bouwend Zeeland, bouw- en adviesorganisaties, de provincie, organisaties voor erfgoed en archeologie, het Kadaster, Rijkswaterstaat, Waterschap Scheldestromen en de Veiligheidsregio Zeeland delen kennis.

  • Onderwijsinstellingen integreren deze thema’s in hun opleidingen.

  • De provincie, gemeenten, woningbouwcorporaties en het IVN ontwikkelen kennis door middel van pilots, o.a. met betrekking tot generieke ontheffingen Wet Natuurbescherming op basis van soortenmanagementplannen.

7.4 Afwegingsfactoren voor de uitvoering

Om bij de uitvoering kansen en mogelijkheden te benutten en tegelijkertijd de Zeeuwse kernkwaliteiten te behouden, zijn in Deel A (paragraaf 1.4) vier afwegingsfactoren geformuleerd. Hieronder is voor deze bouwsteen een aanzet gegeven voor de invulling daarvan.

1. Doe meer met minder grond.

  • Bekijk de mogelijkheden van hoogbouw in steden. Combineer functies bijvoorbeeld door toevoeging van stedelijk groen. Dit is gunstig voor zowel gezondheid en ruimtelijke kwaliteit als hittestress, vasthouden van water, milieu en biodiversiteit.

2. Werk samen en deel kosten en baten.

  • Betrek bij herbestemming, herstructurering en inrichting van gebieden alle partijen die in dat gebied doelen hebben en stem op elkaar af. Probeer win-win situaties te creëren.

3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten.

  • De Zeeuwse kernkwaliteiten hebben veel te bieden voor de kwaliteit van de woonomgeving. Maak daar gebruik van.

4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

  • Betrek bij herstructurering en herbestemming de prognoses om zo te voldoen aan de (toekomstige) vraag.

Bouwstenen van BALANS IN DE GROTE WATEREN EN HET LANDELIJKE GEBIED

Bouwstenen van BALANS IN DE GROTE WATEREN EN HET LANDELIJK GEBIED

8 Archeologie

8.1 Doelstelling 2030

Archeologische waarden zijn beschermd en optimaal beleefbaar.

Archeologie is onderdeel van de brede noemer Cultureel erfgoed of Cultuurhistorie in brede zin. Onze ambitie is het archeologisch erfgoed te behouden, benutten, ontsluiten, beleefbaar en toegankelijk te maken. Daarnaast moeten wij vanuit de Omgevingswet de belangen van het archeologisch erfgoed afwegen in de fysieke leefomgeving; het gaat om archeologische monumenten, verwachtingswaarden, gemeentelijke monumenten, maritiem erfgoed, verdronken dorpen, forten en linies, etc. Bewustwording bij inwoners en ondernemers en een goede samenwerking tussen overheden onderling en met andere partijen zijn nodig om het beste resultaat te halen.

Subdoel 1: Archeologisch erfgoed wordt behouden en ontwikkeld, is bereikbaar en (digitaal) toegankelijk.

Subdoel 2: Archeologisch erfgoed is uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Subdoel 3: Archeologisch erfgoed wordt betrokken bij de (toeristische) promotie van Zeeland.

Met deze bouwsteen dragen we bij aan de volgende duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN (brede welvaart).

Afbeelding

8.2 Huidige situatie

In Zeeland werken alle overheden op het gebied van archeologie goed samen.

Wettelijke taken

Een aantal wettelijke taken wordt vaak gecombineerd opgepakt. Het provinciaal beleid volgt grotendeels het gemeentelijk beleid, maar heeft in bepaalde gevallen afwijkende vrijstellingsregels voor terreinen met een bekende archeologische waarde of terreinen met een bepaalde archeologische verwachting. De provincie stelt aanvullende eisen op de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) voor archeologisch onderzoek en rapportage (Bron: Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer; Provinciaal Blad. Nr. 8080 12 december 2019). De Cultuurhistorische Hoofdstructuur dient als belangrijk instrument om de archeologie actueel te houden, ook in relatie tot de Open Data functie.

Zeeuws Archeologisch Depot (ZAD)

De provincie is eigenaar van alle archeologische vondsten uit archeologisch onderzoek en houdt een depot voor archeologische vondsten en documentatie in stand. In het Zeeuws Archeologisch Depot worden vondsten en documentatie van archeologisch onderzoek in Zeeland bewaard. Er wordt komende jaren nog gewerkt aan de omzetting van de databasesystemen om tot een landelijke, volledig digitale ontsluiting te komen voor wetenschappelijke en publieke doeleinden. Digitale documentatie wordt duurzaam bewaard door DANS (Data Archiving and Networked Services), Den Haag en ArcheoDepot. Daarnaast leent het depot objecten uit om het archeologisch erfgoed zichtbaar te maken.

Archeologie & Publiek

Zeeland heeft een rijke geschiedenis en een bijzonder bodemarchief. Archeologisch onderzoek werpt regelmatig nieuw licht op belangrijke aspecten van die Zeeuwse geschiedenis. Daarom is archeologie meer dan alleen bodemvondsten. De bodem zelf vertelt een groot deel van het verhaal van de ontwikkeling van Zeeland. Er was tot voor kort geen (samenhangend) beleid of initiatief om het archeologisch verhaal van Zeeland te vertellen. Uit onderzoek blijkt dat bijna driekwart van de Zeeuwen wil dat de (cultuur)historie van Zeeland meer zichtbaar wordt gemaakt (bron: Zeeland nu en in de toekomst, ZB |Planbureau, 2020). De Provincie Zeeland heeft de taak op zich genomen archeologisch erfgoed voor het grote publiek te ontsluiten. Door het ontbreken van een samenhangende publiekswerking is er momenteel een zeer beperkte benutting van archeologie in relatie tot de bewoners, toerisme en recreatie.

Wetenschap en kennis

Kennislacunes opvullen

In de Provinciale Onderzoeksagenda Archeologie Zeeland 2017-2024 (POAZ) zijn de elf belangrijkste kernthema's en zwaartepunten voor archeologisch onderzoek in de Provincie Zeeland opgesteld. Van deze elf kernthema’s zijn de meeste resultaten geboekt op het gebied van het verzamelen van basale harde gegevens en diachrone datasets, uitwerking oud archeologisch onderzoek, verdronken land en dorpen, onderzoek naar infrastructuur en verdedigingswerken in Zeeland.

Vrijwilligers in de archeologie

Vrijwilligers zijn onder andere verenigd in de AWN, Vereniging van vrijwilligers in de archeologie, Afdeling Zeeland. Op provinciaal niveau zijn leden actief bij diverse gemeenten, musea, Erfgoed Zeeland en in het depot. Het aantal actieve leden is beperkt, het ledenbestand is aan het vergrijzen en er is weinig jonge aanwas. Met name op gemeentelijk niveau zijn vrijwilligers in de archeologie actief.

Onderwijs: Hogescholen en Universiteiten

Provincie Zeeland onderhoudt contacten met universiteiten en onderzoekscentra om wetenschap en kennis in de provincie op peil te houden. Samenwerking wordt actief gezocht met Hogeschool Zeeland, Saxion Hogescholen, Roosevelt Academy/UCR, Reygersberch Stichting en Universiteit Gent om de wetenschappelijke kennis te bevorderen van alle archeologen en vrijwilligers in Zeeland.

Kennisbehoud in de regio

In Zeeland is een beperkt aantal archeologen (en amateurarcheologen) werkzaam. Het aantal deskundigen dat voorhanden is, is klein ten opzichte van de vele monumenten en erfgoed in het Zeeuwse.. Bovendien is de kennis versnipperd onder verschillende partijen. Ondanks regelmatig overleg blijft actuele informatie bij afzonderlijke partijen hangen en worden nieuwe inzichten niet stelselmatig bij elkaar gebracht (een gebrek aan periodieke synthetisering). Bij het verlaten van werkverbandendoor professionals (natuurlijk verloop, beperking tot wettelijke taken) en verminderde inzet van amateurarcheologen gaat op alle bovengenoemde fronten kennis verloren.

Afbeelding

8.3 Acties om doelen te realiseren

Subdoel 1: Archeologisch erfgoed wordt behouden en ontwikkeld, is bereikbaar en (digitaal) toegankelijk.

Actie 1.1 Kennislacunes in de archeologie opvullen en publieksarcheologie stimuleren.

Rolverdeling:

  • De provincie verleent subsidies in het kader van de POAZ en neemt archeologie op in het omgevingsbeleid.

  • Gemeenten

    • nemen archeologie op in de omgevingsplannen;

    • kunnen onderzoeksagenda’s opstellen;

    • hebben archeologen in dienst of huren archeologische adviseurs in bij commerciële bureaus of Erfgoed Zeeland om hun van advies en kennis te voorzien.

  • Diverse archeologische bedrijven in Zeeland voeren onderzoek uit.

  • Erfgoed Zeeland en diverse andere partijen maken het erfgoed zichtbaar en toegankelijk.

  • Vrijwilligersorganisaties leveren bijdragen aan archeologisch onderzoek.

  • Het Rijk (de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed) adviseert over archeologie.

  • Waterschap Scheldestromen neemt archeologie mee in de beginfase van planontwikkelingen en voorafgaand aan de grondaankoop.

Actie 1.2 Publieksparticipatie vergroten door het faciliteren van projecten

Op dit moment zijn vier projecten in beeld:

  • Archeohotspots: plekken waar je kennis kan maken met archeologie. Je kan er binnenlopen en meehelpen met (de uitwerking van) archeologisch onderzoek. Zo kunnen bezoekers nu op sommige plekken materiaal uit opgravingen sorteren of mee helpen puzzelen met scherven uit bijvoorbeeld een beerput. De bezoekers komen letterlijk in contact met het verleden.

  • Citizen Science projecten: Iedereen met interesse in het verleden kan mee helpen met de zoektocht naar resten uit het verleden. Door nieuwe meettechnieken zijn veel nieuwe archeologische resten voor het eerst zichtbaar geworden en iedereen kan mee werken aan de zoektocht. Via de computer kan op de hoogtekaart worden gezocht naar nog onbekende archeologische structuren. Dit gaat via een online platform en kan gewoon thuis in een vrij momentje worden gedaan.

  • UNESCO GeoPark Schelde-Delta: Een nieuwe inventarisatie van de verdronken dorpen in Zeeland, Brabant en Vlaanderen werpt een nieuwe blik op de geschiedenis. Ook de relatie met klimaatadaptatie is zichtbaar en kan tastbaarder worden gemaakt. Contacten met de Nederlandse Onderwatersport Bond en de Landelijke Werkgroep Archeologie Onder Water werpen nieuw licht op de onderwaterwereld in de Zeeuwse wateren.

  • Centrum voor Archeologie in Zeeland: een centraal gelegen, goed bereikbaar centrum waar wetenschap, educatie en beleving hand in hand gaan. Een dagje uit kan bijdragen aan een stukje van de wetenschappelijke puzzel. Het Huis is een huis voor leerlingen en studenten van elke leeftijd

Rolverdeling:

  • Vrijwilligers voeren een groot deel van de werkzaamheden uit.

  • De Provincie faciliteert de projecten en draagt financieel bij.

  • Gemeenten ondersteunen projecten financieel.

Actie 1.3 Verbeteren samenwerking wetenschappelijk onderzoek in Zeeland.

Samenwerking tussen meerdere hogescholen en universiteiten om wetenschappelijk onderzoek in Zeeland naar een hoger niveau te tillen.

Rolverdeling:

  • De provincie coördineert de samenwerking.

  • Hogescholen en universiteiten nemen deel.

Subdoel 2: Archeologisch erfgoed is uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Actie 2.1 Aandacht voor archeologie bij visies en plannen.

Het behoud van het archeologisch erfgoed staat onder druk door nieuwe ontwikkelingen als gevolg van bouwplannen, energietransitie, mobiliteitsplannen, ontwikkelingen in de landbouw, erosie, ontpoldering, en meer. Ruim 80% van de Zeeuwse bevolking is voorstander van het bouwen met respect voor de historie van de omgeving, zoals archeologie (bron: Zeeland nu en in de toekomst, ZB |Planbureau, 2020). Om het archeologisch erfgoed op het land en in het water tijdig in de plannen in te passen of aan te passen en te behouden dienen deze vanaf het begin bij ruimtelijke ontwikkelingen betrokken te worden zodat er een zorgvuldige afweging gemaakt wordt. Ook bij het opstellen van (gemeente overstijgende) gebiedsvisies en landschapsplannen is het betrekken van archeologie in de allereerste aanzet noodzakelijk.

Rolverdeling:

  • Gemeenten, het Rijk, de provincie en Waterschap Scheldestromen betrekken archeologische waarden bij het maken van ruimtelijke plannen in het planvormingsproces en borgen de bescherming van de waarden.

Het behoud van het archeologisch erfgoed staat onder druk door nieuwe ontwikkelingen als gevolg van bouwplannen, energietransitie, mobiliteitsplannen, ontwikkelingen in de landbouw, erosie, ontpoldering,

Actie 2.2 Handhaving ten aanzien van de archeologie is volledig geborgd, niet alleen op papier maar ook in de praktijk.

Rolverdeling:

  • Gemeenten, het Rijk, de provincie en Waterschap Scheldestromen zorgen voor toezicht op en handhaving van bescherming van archeologische waarden op het land en in het water.

Actie 2.3 4D-Ordening als leidend principe in de Omgevingsvisie: ordening boven- en ondergrond, functiestapeling en tijdsfactor.

Rolverdeling:

  • Gemeenten, het Rijk, de provincie en Waterschap Scheldestromen nemen boven- en ondergrondse waarden en erfgoed integraal mee bij het maken van ruimtelijke visies en plannen.

Subdoel 3: Archeologisch erfgoed wordt betrokken bij de (toeristische) promotie van Zeeland.

Actie 3.1 Overheden bewust maken van kracht van het archeologisch erfgoed.

Rolverdeling:

  • De toeristische sector verkent en benut economische en ontwikkelingsmogelijkheden van archeologisch erfgoed als toeristisch product, zoals de verdronken dorpen.

  • De erfgoedsector ontsluit erfgoedlocaties voor inwoners en toeristen.

Actie 3.2 Leerstoel Cultuurtoerisme installeren bij UCR.

Uit onderzoek naar de kennisinfrastructuur en regionale ontwikkeling in Zeeland in 2019 blijkt dat het toevoegen van een leerstoel cultuurtoerisme een bijdrage kan leveren aan opbouw van de kennis over het vakgebied.

Rolverdeling:

  • De provincie verkent de mogelijkheden voor een leerstoel cultuurtoerisme.

Actie 3.3 Vrijwilligers fungeren als ambassadeurs van het archeologisch erfgoed, ook voor toeristische ontsluiting.

Rolverdeling:

  • Vrijwilligersorganisaties zetten zich in om kennis over erfgoed beschikbaar te stellen en over te dragen via bijvoorbeeld excursies, lezingen.

  • Erfgoed Zeeland ondersteunt verschillende vrijwilligersorganisaties.

  • Toeristische organisaties benutten archeologisch erfgoed.

8.4 Afwegingsfactoren voor de uitvoering

Om bij de uitvoering kansen en mogelijkheden te benutten en tegelijkertijd de Zeeuwse kernkwaliteiten te behouden, zijn in Deel A (paragraaf 1.4) vier afwegingsfactoren geformuleerd. Hieronder is voor deze bouwsteen een aanzet gegeven voor de invulling daarvan.

1. Doe meer met minder grond.

  • Intensivering van grondgebruik en toename van bebouwd gebied zorgen beide voor extra druk op het bodemarchief.

  • De Basis Registratie Ondergrond (BRO) brengt de digitale ondergrond driedimensionaal in beeld. Dit maakt functiecombinaties inzichtelijker en voorkomt aantasting van archeologische waarden.

2. Werk samen en deel kosten en baten.

  • Maatregelen die verdroging of verzilting van de bodem tegengaan, dragen ook bij aan het behoud van de archeologische resten die zich in de bodem bevinden.

  • Activiteiten in de bodem voor de energietransitie kunnen archeologische waarden aantasten, kies daarom voor locaties met de kleinste risico's.

  • Ontsluiting van archeologische kennis via innovatieve technieken als Virtual Reality en Augmented Reality heeft ook meerwaarde voor toerisme, inwoners en onderwijs.

  • Bodemonderzoek met innovatieve onderzoeksmethoden als Ground Penetrating Radar, ElectroMagnetic Interference, LIDAR en drone-opnamen kunnen worden benut om archeologische resten op te sporen, maar ook voor onderzoek naar bodemkwaliteit en geschiktheid voor andere functies. Combinatie van onderzoek ligt voor de hand.

3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten.

  • Het Zeeuwse cultuurlandschap inclusief archeologie is een belangrijk deel van de Zeeuwse identiteit en het toeristisch product.

4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

  • Door verandering van de bevolking vermindert de belangstelling voor het bodemarchief en gaat bestaande specifiek lokale kennis verloren. Jongeren en inwoners met een buitenlandse achtergrond hebben minder interesse in erfgoed.

  • Nieuwe bebouwing en installaties hebben een direct effect op archeologie, maar bij de sloop/verwijdering is er op termijn een tweede kans op beschadigen.

  • Archeologisch onderzoek/wetenschap draagt bij aan een bredere visie op de gedeelde internationale en multiculturele achtergrond van Zeeland.

9 Bodem

9.1 Doelstelling 2030

Een robuuste bodem met een goede kwaliteit die zich leent voor verscheidene grondgebruikers en die duurzaam wordt beheerd.

Duurzaam bodemgebruik houdt in dat men de gebruiksmogelijkheden van de bodem voor alle belanghebbende sectoren kan benutten, zonder de bodem dermate aan te tasten of uit te putten dat de bodemkwaliteit achteruit gaat. Voor duurzaam beheer en verbetering van de bodemkwaliteit in de periode tot 2030 zijn met name kringlooplandbouw, energietransitie, milieu, klimaatverandering en regionale identiteit belangrijke ontwikkelingen. Wetgeving bevat regels voor de bescherming van de chemische bodemkwaliteit en vergunningplichten voor milieubelastende activiteiten.

Voor de landbouw moet er de komende jaren ingezet worden op het verbeteren van de bodemstructuur, het organische stof gehalte, bodembiodiversiteit en de algehele mineraalhuishouding in de bodem om de transitie naar kringlooplandbouw voor Zeeland in 2030 waar te maken. Er is nog veel onderzoek nodig naar de juiste manieren voor grondbewerking, mineraalhuishouding en het beheer van de bodem voor verschillende functies. Samen met agrarische (keten)partijen zet de Provincie in op kennisontwikkeling en innovatie op het gebied van duurzaam bodembeheer. Het beleid voor bodem in het landelijke gebied wordt uitgewerkt in het Uitvoeringsprogramma Landelijk Gebied.

Klimaatverandering vraagt eveneens om een verbetering van de bodemstructuur, om de bodem goed bewerkbaar te houden in tijden van langdurige droogte en hevige neerslag. Een betere infiltratie van water in de bodem voorkomt ook uitdroging van de bodem bij langdurige droogte. In de Klimaatadaptatiestrategie Zeeland (zie ook bouwsteen 25 Klimaatadaptatie) wordt de visie op klimaatadaptatie uitgewerkt. Een deel van die bouwsteen is gewijd aan de omgang met bodem in het landelijk en bebouwd gebied.

Voor het behalen van de energiedoelen zullen bodemenergiesystemen meer worden benut, onder andere voor de seizoensgebonden opslag van warmte. Warmteopslag zorgt voor een koelend vermogen in de zomer en warmtelevering in de winter.

Het is belangrijk om de chemische bodemkwaliteit nauwlettend in de gaten te houden, in samenhang met het wettelijk kader. Naast mogelijke verontreinigingen door de industrie, landbouwpraktijken of luchtdeposities, kunnen er ook bij minder zorgvuldige aangelegde of beschadigde warmte/koude opslagsystemen (WKO) milieuvreemde stoffen in de bodem en/of het grondwater komen. Samen met de RUD Zeeland en het Waterschap ziet de Provincie erop toe dat de concentraties van aangetroffen (vloei)stoffen onder de landelijk toegestane normen komen en blijven. De bodem speelt een fundamentele rol als leverancier van ecosysteemdiensten, daarom is het van belang dat er binnen de vele maatschappelijke transities prominent aandacht wordt besteed aan de bodemkwaliteit. De bodem is immers een kwetsbaar geheel waarin veel functies en opgaven samenkomen.

Subdoel 1: Een duurzaam beheerde bodem met een goede fysische, chemische en biologische bodemkwaliteit.

Subdoel 2: Belangrijke aardkundige waarden zijn beschermd.

Met deze bouwsteen dragen we bij aan de volgende duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN (brede welvaart).

Afbeelding

9.2 Huidige situatie

De toestand van de bodem

Er is een groeiend bewustzijn dat duurzaam bodembeheer een belangrijke voorwaarde is om diverse vormen van grondgebruik toe te kunnen passen binnen maatschappelijke opgaves. Met name de agrarische sector is erg gevoelig voor de negatieve gevolgen bij een verslechtering van de bodemkwaliteit, maar ook de natuur, aardkundige en archeologische waarden gaan hierdoor achteruit. De bodemstructuur staat onder druk als gevolg van bebouwing, landbewerking, zetting, verslemping, verdichting, erosie, teruglopende biodiversiteit, klimaatverandering en een dreigende afname van het organisch stofgehalte. Dit heeft negatieve effecten voor onder andere het bodemleven, de mineraalhuishouding, de waterinfiltratiecapaciteit en het waterbufferend vermogen van de bodem. Weersextremen als gevolg van klimaatverandering hebben hierdoor extra impact op de omgeving. Door de agrarische sector worden wel meer nieuwe technieken ontwikkeld voor verbetering van de bodemstructuur en –vruchtbaarheid, en er wordt samen met belanghebbende grondgebruikers, zowel in het landelijk als het bebouwd gebied, ook meer ingezet op onderzoek, kennisontwikkeling en monitoring.

De bodemkwaliteit wordt uitgedrukt in 3 parameters:

  • De fysische conditie

  • De chemische conditie

  • De biologische conditie

Afbeelding

Bodems met een goede bodemkwaliteit bevatten de volgende elementen:


[Fysisch] Goede bodemstructuur => waterdoorlatend, bewerkbaar, doorworteling

[Chemisch] Goede bodemvruchtbaarheid => mineralen/organische stof

[Chemisch] Geen verontreiniging => geen gevaarlijke (vloei)stoffen

[Biologisch] Rijk bodemleven => graafgangen, mineralisatie, biodiversiteit

Voor de chemische bodemkwaliteit wordt er, naast de mineraalhuishouding voor bodemvruchtbaarheid, ook gekeken naar milieuverontreinigende stoffen in de bodem. In het landelijk gebied kunnen o.a. zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) van de industrie (zoals PFAS, PFOS en GenX, die in de voedselketen terecht kunnen komen), oudere diffuse verontreinigingen (zoals DDT), en uitspoeling van nitraat en pesticiden van de landbouw aangetroffen worden. De ZZS en oudere diffuse verontreinigingen worden inzichtelijk gemaakt middels de gemeentelijke bodemkwaliteitskaarten (BKK’s). In het bebouwd gebied zijn de oudere stads- en dorpskernen veelal vanuit de Middeleeuwen en Gouden Eeuw diffuus verontreinigd met onder andere zware metalen. Ook deze zijn inzichtelijk gemaakt via de gemeentelijke BKK’s. De saneringen van spoedlocaties, de zogenaamde puntbronverontreinigingen, in het landelijk en bebouwd gebied zijn vrijwel afgerond. De resterende niet-spoedlocaties worden door initiatiefnemers aangepakt zodra er ruimtelijke ontwikkelingen gaan spelen op de locatie.

Door de transitie naar gebruik van duurzame energiebronnen zoals warmte/koude-opslag (WKO-systemen), de behoefte aan wateropslag in de bodem en toenemende bebouwing in het stedelijk gebied wordt ook een doelmatige ruimtelijke inrichting van de ondergrond een belangrijk aspect dat meegenomen moet worden bij nieuwe ontwikkelingen, opgaves en transities (3D- of zelfs 4D-ordening).

Naast het nut van de bodem voor grondgebruikers is ook de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van het landschap te herleiden uit de bodem en diepere ondergrond. Gebieden met bijzondere aardkundige waarden zijn daarom op provinciaal, nationaal of internationaal niveau gewaardeerd en beschermd als aardkundig waardevolle gebieden. De pareltjes daarvan worden voor de promotie benoemd tot aardkundig monument. Hoe we daar mee omgaan, vanuit het perspectief van behoud en versterking, staat in de Provinciale Omgevingsverordening. Binnen het initiatief om te komen tot de UNESCO Global Geopark status voor de Schelde Delta staan deze aardkundig waardevolle gebieden, samen met waardevolle landschappen, cultuurhistorie en natuur, centraal op gebied van wetenschap, educatie, toerisme en recreatie.

9.3 Acties om doelen te realiseren

Subdoel 1: Een duurzaam beheerde bodem met een goede fysische, chemische en biologische bodemkwaliteit.

Een duurzaam beheerde bodem met een goede bodemkwaliteit speelt een positieve rol voor (kringloop)landbouw, klimaatadaptatie, biodiversiteit, milieu en behoud van aardkundig erfgoed.

Actie 1.1 – Duurzaam beheren van de bodem en verbeteren van de bodemkwaliteit.

Vanuit verschillende doelstellingen kan een bijdrage worden geleverd aan de bodemkwaliteit. Bij de uitvoering van maatregelen moeten de kansen voor verbetering worden benut en risico's voor verslechtering worden aangepakt.

Rolverdeling:

  • De provincie, Waterschap Scheldestromen en gemeenten stellen in hun omgevingsverordening, waterschapsverordening en omgevingsplan regels en vergunningvoorschriften op, met als doel verontreiniging van bodem en grondwater te voorkomen en duurzaam beheer te verzekeren.

  • RUD Zeeland houdt toezicht op bodemsaneringen.

  • Waterschap Scheldestromen beheert de kwaliteit van waterbodems.

  • Agrarische ondernemers verbeteren de bodemkwaliteit door de bodemstructuur te verbeteren, waterhoudend vermogen te vergroten, de bodembiodiversiteit te stimuleren en koolstof vast te leggen, als onderdeel van de invoering van kringlooplandbouw.

  • Overheden, kennisinstituten, ketenpartijen en milieuorganisaties steunen agrarisch ondernemers in het verbeteren van de bodemkwaliteit.

Actie 1.2 – Aandacht voor bodemenergiesystemen

In (bebouwd) gebied buiten de grondwaterbeschermingsgebieden is voor doelmatig en duurzaam gebruik van de bodem en ondergrond aandacht nodig voor het onderwerp bodemenergiesystemen. Initiatiefnemers inventariseren bij de betreffende bevoegde gezagen hoe met dit onderwerp wordt omgegaan (wat betreft regelgeving en communicatie) en welke instrumenten het beste ingezet kunnen worden.

Rolverdeling:

  • De provincie is bevoegd gezag over open bodemenergiesystemen.

  • Gemeenten

    • zijn bevoegd gezag over gesloten bodemenergiesystemen;

    • kunnen in hun omgevingsplan (aanvullende of afwijkende) regels opnemen voor bodemenergiesystemen;

    • kunnen via maatwerk gebieden aanwijzen waarbinnen deze regels van kracht zijn.

  • De RUD werkt samen met de bevoegde gezagen voor de vergunningverlening.

  • Initiatiefnemers zoeken contact met het betreffende bevoegde gezag voor afstemming.

Actie 1.3 - Kennisdeling en –ontwikkeling

Voor effectief beheer, benutten van kansen en vermijden van aantasting van de bodem is goede informatie over de kwaliteit van de bodem nodig. Er wordt veel onderzoek gedaan en informatie verzameld. Het actief delen van kennis en aanvullen van ontbrekende informatie is een voorwaarde voor effectief beleid.

Rolverdeling:

  • De provincie, Waterschap Scheldestromen en gemeenten stellen voorschriften en regels op over onderzoek voorafgaand aan activiteiten, om verontreiniging van bodem en grondwater te voorkomen. (Zie actie 1.1 bij Watersysteem).

  • Het Rijk, de provincie, Waterschap Scheldestromen, gemeenten, grondeigenaren en grondgebruikers delen informatie over de toepassing van grond in en op de bodem via het Landelijk Meldpunt Bodemkwaliteit en de bodemkwaliteitskaart.

  • AWN Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie, terreinbeheerders, onderwijsinstellingen en kennisinstituten (o.a. kennisinstituten die partner zijn van het Geopark Schelde Delta) delen hun kennis over bodem en ondergrond.

  • De provincie en gemeenten stimuleren onderzoek en pilots over duurzaam bodembeheer in Zeeland en zorgen voor kennisdoorwerking.

  • Bouwend Nederland denkt mee daar waar bodemkwaliteit en energietransitie elkaar mogelijk bijten.

Subdoel 2: Belangrijke aardkundige waarden zijn beschermd.

Actie 2.1 – Bescherming en beleving van aardkundige kernkwaliteiten.

Concrete acties voor de bescherming van aardkundige waarden worden genoemd bij de bouwstenen Landschap (actie 1.1) en Archeologie (actie 2.2).

9.4 Afwegingsfactoren voor de uitvoering

Om bij de uitvoering kansen en mogelijkheden te benutten en tegelijkertijd de Zeeuwse kernkwaliteiten te behouden, zijn in Deel A (paragraaf 1.4) vier afwegingsfactoren geformuleerd. Hieronder is voor deze bouwsteen een aanzet gegeven voor de invulling daarvan.

1. Doe meer met minder grond.

  • Kwetsbaarheid van het bodemsysteem beperkt mogelijkheden voor aanleg van bodemwarmtesystemen.

  • Verbetering bodemkwaliteit kan goed samengaan met kringlooplandbouw, klimaatadaptatie, toename biodiversiteit en landschapsontwikkeling.

  • Efficiënt toevoegen van nutriënten aan gewassen of landbouwbodems voorkomt uitspoeling ervan naar het milieu.

2. Werk samen en deel kosten en baten.

  • Aanpak tegen verdroging van de bodem draagt bij aan behoud van aardkundige en archeologische waarden.

  • Vanuit klimaatadaptatie grondgebruik en teelten meer aanpassen aan de natuurlijke systemen, draagt bij aan duurzaam bodemgebruik.

  • Door nauwe samenwerking tussen de provincie, gemeentes, agrarische ketenpartijen, terreinbeherende organisaties en andere belanghebbende partijen, kunnen kosten worden bespaard en nieuwe kennis snel worden gedeeld.

3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten.

  • Koppeling van archeologische en aardkundige waarden aan recreatieve producten en aan natuurwaarden.

  • Gebruik de geologische kennis en aardkundige waarden om het hedendaagse landschap te begrijpen en om te leren hoe om te gaan met een veranderend landschap. Onder de vlag van het Geopark kan hier ook meer wetenschappelijk onderzoek naar gedaan worden.

4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

  • Bodemvruchtbaarheid op peil houden met hoogwaardige natuurlijke meststoffen uit de omgeving voorkomt afwenteling.

  • Inzet op duurzaamheid van bodemgebruik, zal leiden tot langer gebruik kunnen maken van de bodem door diverse grondgebruikers voor verschillende functies.

10 Deltawateren

10.1 Doelstelling 2030

De delta is veilig, economisch aantrekkelijk en ecologisch gezond.

In 2030 is helder wat het samenhangende toekomstperspectief is voor Zeeland tot 2100 en verder en hoe we Zeeland daarop kunnen voorbereiden. Via het nationale Kennisprogramma Zeespiegelstijging is duidelijk geworden welke belangrijke keuzemomenten (knikpunten) er bestaan in de verschillende Deltawateren en hoe hiermee omgegaan kan worden. De betekenis voor de verschillende gebruiksfuncties afzonderlijk en in samenhang is duidelijk waardoor beter ingespeeld kan worden op de toekomstige veranderingen.

Per Deltawater is de hoofddoelstelling uitgewerkt in een onderscheidend ontwikkelperspectief.

Subdoel 1 - Het ecologisch systeem, de basis van de Deltawateren, is verbeterd.

Subdoel 2 - Er is een herijkte voorkeurstrategie (toekomstperspectief) voor de Zuidwestelijke Delta

Subdoel 3 - Er is een onderscheidend ontwikkelperspectief per Deltawater, op basis waarvan ruimtegebruik van de wateren en de randen wordt ingevuld.

Subdoel 4 - De gebiedsagenda Zuidwestelijke Delta wordt uitgewerkt.

Met deze bouwsteen dragen we bij aan de volgende duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN (brede welvaart).

Afbeelding

10.2 Huidige situatie

De Deltawateren zijn nationaal en internationaal bijzonder gewaardeerde gebieden vanwege de natuurwaarden, recreatiemogelijkheden, beroepsvaart en (schelpdier)visserij. Het gebied ligt op het kruispunt van twee internationale natuurcorridors: de oost-westroute in de vismigratie en de noord-zuidroute van de vogeltrek. In de delta werken we op regionaal, nationaal en internationale schaal samen aan een ecologisch gezonde, veilige en economisch aantrekkelijke delta.

Een ecologisch gezond watersysteem vormt de basis voor het gebruik van de Deltawateren. Vanuit (programmatische) kaders zoals PAGW (Programmatische Aanpak Grote Wateren), Natura 2000 en Kaderrichtlijn Water (KRW) wordt structureel gewerkt aan het functioneel herstel en behoud van de ecologische kwaliteit van de Deltawateren.

Voor een veilige delta vormen klimaatverandering en zeespiegelstijging onzekere ontwikkelingen. De gevolgen hiervan verschillen per deelsysteem. Er is nog voldoende tijd om nieuw beleid voor te bereiden voor een onzekere toekomst na 2050 en verder. Met het Kennisprogramma zeespiegelstijging (gestart in 2019) wordt hierop geanticipeerd. De voorkeurstrategie wordt op basis hiervan herijkt. Ook de wettelijke beoordeling van primaire waterkeringen door Rijkswaterstaat en het Waterschap Scheldestromen en uitvoering van het Hoogwaterbeschermingsprogramma zijn van belang voor een veilige delta.

De inzichten vanuit het Kennisprogramma Zeespiegelstijging zijn nodig voordat keuzes gemaakt kunnen worden over eventuele koerswijzingen. Daarbij zullen ook de mogelijke consequenties voor korte termijn besluiten, bijvoorbeeld ten aanzien van Natura2000-beheerplannen, voorwaarden aan buitendijkse bebouwingen of ruimtelijke reserveringen, worden betrokken.

In het verleden kende elk van de afzonderlijke Deltawateren een eigen profiel op basis waarvan het onderscheidende karakter per water kon worden behouden en versterkt en het ruimtegebruik op en langs de randen van de wateren nader werd ingevuld. In de komende jaren willen we op basis hiervan per Deltawater komen tot onderscheidende ontwikkelingsperspectieven, die het uitgangspunt vormen voor het realiseren van (meer) balans in de grote wateren. Hiermee geven we invulling aan een economisch vitale Delta doordat het (ruimte)gebruik (o.a. natuur, visserij, scheepvaart, recreatie, etc.) van wateren en randen wordt bezien vanuit een samenhangend integraal perspectief. Daarmee vormen de ontwikkelingsperspectieven per Deltawater een belangrijke basis om vanuit de eigenheid van het gebied te komen tot een blijvend evenwicht tussen ontwikkeling in gebruik en eventueel noodzakelijke aanpassingen op grond van de (herijkte) voorkeursstrategie.

Voor het opstellen van de ontwikkelperspectieven per Deltawater hanteren we maatwerk. De komende tijd zullen op basis van oorspronkelijke profielen, bestaande en/of lopende gebiedstrajecten de perspectieven worden geformuleerd. Aanvullend zal worden verkend of er per Deltawater aanleiding is om verder te gaan en als provincie(s) een nieuwe gebiedsuitwerking te starten. Op basis van een dergelijk gebiedstraject of –uitwerking kunnen de ontwikkelperspectieven zo nodig worden bijgesteld.

In de ‘natte’ Gebiedsagenda Zuidwestelijke Delta 2050 (link) geven Rijk en regio samen en samenhangend invulling aan de centrale doelstelling voor de Zuidwestelijke Delta; een klimaatbestendig veilige, ecologisch veerkrachtige en economisch vitale delta. De Gebiedsagenda Zuidwestelijke Delta 2050 is tot stand gekomen in co-creatie met regionale overheden, bedrijven en andere belanghebbenden. Het uiteindelijke resultaat is een integraal langetermijnperspectief 2050 voor de ontwikkeling van de Zuidwestelijke Delta, een kennis- en innovatieprogramma en een oriënterende uitvoeringsagenda 2030. De agenda is eind 2020 vastgesteld en bevat vijf handelingsperspectieven voor de toekomstige ontwikkeling van de Zuidwestelijke Delta. Het betreft: Sterke en aantrekkelijke kust, Dynamische dijkzones, Vitaal polder- en krekenlandschap, Rijke platen, slikken en schorren, en Gezonde en verbonden zeearmen. Deze handelingsperspectieven worden betrokken bij de verdere uitwerking per deelgebied.

Grevelingenmeer

Het meer kampt nadat het getij wegviel met een toenemende zuurstofloosheid. Dit beperkte zich voorheen tot de diepe delen, maar dit manifesteert zich nu ook in de minder diepe delen en is dus in omvang toegenomen. Dit heeft vooral negatieve gevolgen voor de ecologische kwaliteit (bijvoorbeeld ‘dode’ bodems), de regionale economie (schelpdiersector, recreatie en toerisme) en het woon- en leefmilieu.

Met het project Getij Grevelingen wordt toegewerkt naar een klimaatrobuuste oplossing van deze problematiek. Door de aanleg van een (afsluitbaar) doorlaatmiddel in de Brouwersdam wordt ‘beperkt’ getij, en daarmee zuurstofrijk water teruggebracht op de Grevelingen. Dat biedt ook perspectieven voor een getijdencentrale. Het strategisch ontwikkelplan Grevelingen dat door het bestuurlijk overleg Grevelingen is opgesteld geeft de ambities op hoofdlijnen aan voor recreatie, natuur en visserij en de speerpunten voor het gebied. De komende 10 jaren zal het gebied zich verder ontwikkelen als een toonaangevend natuur- en recreatiegebied waar sprake is van een evenwichtige samenhang tussen natuur en gebruik (recreatie en visserij).

Het opstellen van een omvattende strategische gebiedsvisie kan op termijn nodig blijken te zijn.

Volkerak-Zoommeer

Door de Deltawerken is het Volkerak-Zoommeer (VZM) getransformeerd van een dynamisch zout systeem met getij in een stagnant meer dat is verzoet door de voeding met (uitsluitend nog) water uit het Hollandsch Diep en de Brabantse beken. Daardoor heeft de karakteristieke deltanatuur deels plaatsgemaakt voor soorten en habitats die meer gebaat zijn bij zoete omstandigheden en leven in stilstaand water. Door het wegvallen van het getij en de verzoeting is het meer kwetsbaar geworden voor nutriëntenproblematiek. Met name blauwalgen kunnen in de zomerperiode voor overlast zorgen voor het lokale woon- en leefmilieu, voor recreatie en toerisme en voor de landbouw door innamestops van zoet water uit het VZM. Door de afsluiting van het VZM zijn ook de mogelijkheden voor vismigratie verkleind.

Uit onderzoek naar de klimaatrobuustheid van het huidige zoete Volkerak-Zoommeer blijkt dat er, naar verwachting, de komende decennia (tot 2050) geen noodzaak is om beperkt getij terug te brengen. De huidige zoetwaterfunctie van het Volkerak-Zoommeer kan daarmee worden gecontinueerd. Daarbij moet wel voldaan worden aan randvoorwaarden voor doorspoeldebiet van de Volkeraksluizen van 40 m3/s, kweldruk van maximaal 3 kg chlorine en zoutlekbeheersing Krammersluizen na ingebruikname van de zoet-zout scheiding.

Betrokken partijen gaan met elkaar in overleg over hoe invulling kan worden gegeven aan de wens voor niet alleen een veilig, maar ook ecologisch gezond en economisch vitaal Volkerak-Zoommeer.

Met betrekking tot de andere functies van het gebied, natuur, recreatie, scheepvaart en waterbeheer worden geen onoverkomelijke problemen verwacht.

Oosterschelde

De Oosterschelde is een uniek Nationaal Park met veel intergetijdennatuur, grote landschappelijke waarde en activiteiten zoals visserij, schelpdierkweek, beroepsvaart en recreatie. De waarden en het gebruik van de Oosterschelde staan echter onder druk door zandhonger als gevolg van de aanleg van de deltawerken. Het oppervlak van platen, slikken en schorren in de Oosterschelde neemt daardoor af. Deze afname kan in de toekomst nog erger worden door zeespiegelstijging. Ook neemt de druk op ecologie, ruimtegebruik en waterveiligheid in de Oosterschelde toe door temperatuurstijging. In de Oosterscheldevisie 2018-2024 (link) worden deze prangende kwesties beschreven en er is een uitvoeringsprogramma opgesteld met projecten die binnen 6 jaar opgepakt worden.

De huidige voorkeursstrategie voor de Oosterschelde is gericht op een toekomstbestendige optimalisatie van het huidige “afsluitbaar-open” systeem en bestaat uit een aanpak van de waterveiligheidsopgave, die ook bijdraagt aan de aanpak van de erosie van het intergetijdengebied ten gevolge van zandhonger en het economisch gebruik van de Oosterschelde. Bij zeespiegelstijging zal de Oosterscheldekering vaker dicht moeten. Dit heeft consequenties voor natuur, landschap, ruimtegebruik en economie. Daarom is nader onderzoek gedaan naar de verbinding van de klimaat- en zandhongeropgaven met de economische gebruiksfuncties, de ecologie en het landschap van de Oosterschelde (EZZO-onderzoek: Effecten Zeespiegelstijging en Zandhonger Oosterschelde). Nader onderzoek moet uitwijzen of een aanpassing van het sluitregime aanvaardbaar is.

Voor uitvoering van maatregelen in de Oosterschelde is in 2015 in de MIRT Verkenning Aanpak Zandhonger een voorkeursalternatief vastgesteld. Voor de aanpak van de zandhonger zijn eind 2019 suppleties uitgevoerd in de monding van de Oosterschelde en de Roggenplaat. Voor het vervolg van de Aanpak Zandhonger is de realisatie van de suppleties in het middengebied Oosterschelde urgent vanaf circa 2025. Voor financiering van planuitwerking én realisatie wordt een beroep gedaan op middelen uit de Programmatische Aanpak Grote Wateren. De huidige regionale bestuurlijke samenwerking voor de aanpak Zandhonger kan worden benut voor voorbereiding en besluitvorming over uitvoering van de maatregelen.

Door Nationaal park Oosterschelde (NPO) wordt in het kader van de ontwikkeling naar ‘Nationaal Park nieuwe stijl’ een ambitiedocument opgesteld. Hierin wordt met betrokken partijen de ambities en toekomstige uitdagingen voor het NPO gebundeld en in lijn gebracht met gebiedsidentiteit, ecologische, geologische en cultuurhistorische context.

Daarnaast fungeert rond de Oosterschelde, met steun van overheidspartijen, een actieve kennisgemeenschap. Deze activeert de discussie over de toekomst van de Oosterscheldekering.

Veerse Meer

Het Veerse Meer is de eerste zeearm die is afgedamd van de Oosterschelde en van de Noordzee (in 1961), waardoor een meer ontstond met kunstmatig peilbeheer. Het gebied is daarna sterk ontwikkeld als bestemming voor recreatie en watersport. Door de afwatering vanuit landbouwgebieden is de waterkwaliteit verslechterd (sterke toename van voedselrijkdom), met negatieve gevolgen voor de recreatie door stankoverlast en verminderd doorzicht van het water. In 2004 is een doorlaatmiddel in de Zandkreekdam in gebruik genomen voor betere wateruitwisseling tussen de Oosterschelde en het Veerse Meer. Dit heeft voor doorzicht en biodiversiteit tot verbetering geleid, maar het is nog onzeker of deze verbetering zich doorzet. Vanaf 2020 wordt de waterkwaliteit extra gemonitord om ontwikkelingen beter te kunnen volgen.

Het Veerse Meer heeft in de westelijke helft ook te kampen met verminderde zuurstof en heeft als geheel te maken met overlast (vooral voor recreatie) door Japanse oesters, kwallen en wiergroei en - mogelijk voor de landbouw - de zoute kwel aan de randen van het meer. De uitdaging voor een goede balans tussen verschillende functies wordt vooralsnog niet als een probleem ervaren, in ieder geval niet wat de gebruiksfuncties betreft; mogelijk wel qua balans gebruikers vs. natuur.

Rijkswaterstaat voert een zogenaamde ‘knikpuntenanalyse’ uit voor diverse gebruiksfuncties in relatie tot het waterbeheer bij verschillende scenario’s voor de zeespiegelstijging. Naar aanleiding van de Kustvisie is gestart met het opstellen van een nieuwe gebiedsvisie Veerse Meer. De eerste fase daarvan met omgevingskwaliteiten, richtinggevende principes en overgangsbeleid is inmiddels vastgesteld door de zeven betrokken overheden, in samenspraak met stakeholders (link). In het kaderstellende document waaraan momenteel wordt gewerkt, zal aandacht worden gevraagd voor een toekomstbestendige strategie bij verdere zeespiegelstijging, voor zover reeds mogelijk, gezien de visie gericht is op de periode tot 2030.

Westerschelde

De Westerschelde is een estuariën systeem, dat wordt gekarakteriseerd door een hoge morfologische dynamiek. Er komen zeldzame landschappen en biotopen voor, waaronder het brakwaterschor Verdronken Land van Saeftinghe. De Westerschelde is een zeer drukke vaarweg en heeft verschillende haven- en industriegebieden. Het is een van de drukst bevaren estuaria van de wereld.

Vlaanderen en Nederland werken in de Vlaams-Nederlandse Scheldecommissie (VNSC) samen aan een Agenda voor de Toekomst voor een klimaatrobuuste en duurzame ontwikkeling van het Schelde-estuarium. Het Schelde-estuarium omvat de Vlaamse Zeeschelde en de Nederlandse Westerschelde. De agenda bestaat uit onderzoeksprogramma’s en de ontwikkeling van langetermijnperspectieven voor natuur (LTP-N) en toegankelijkheid (LTP-T). De inzet is dat deze agenda de basis gaat vormen voor toekomstige maatregelen voor het in balans versterken van de natuur, de veiligheid en de toegankelijkheid van het estuarium. Tevens wordt samengewerkt met een groot aantal partners in Zeeland en Vlaanderen in het Grenspark Groot Saeftinghe.

De strategie voor de Westerschelde is gericht op indien nodig (innovatieve) dijkversterkingen in combinatie met optimalisatie van de bagger- en stortstrategie. Een integrale sedimentstrategie op het niveau van het hele estuarium - inclusief het mondings- en kustgebied – is belangrijk voor de ontwikkeling van een klimaatbestendig, veilig, ecologisch veerkrachtig en economisch vitaal Schelde-estuarium.

Vanuit het brede ruimtelijke perspectief in de Kanaalzone spelen er ook ontwikkelingen op de (middel)lange termijn.Vanuit de VNSC is een werkgroep gestart om de gevolgen van de klimaatverandering op het peilbeheer en verzilting te onderzoeken. Verder is het onzeker wat op termijn de gevolgen zijn van mogelijke verzilting. terwijl die aanvoer onder druk staat door de klimaatverandering.Voor de beschikbaarheid van voldoende zoet water is het kanaal afhankelijk van de aanvoer vanuit Vlaanderen,Ingebruikname van de nieuwe sluis zal die ontwikkelingen versterken.Voor het Kanaal van Gent naar Terneuzen spelen op korte termijn een aantal ontwikkelingen die zowel invloed hebben op de waterkwaliteit en het waterpeil van het kanaal als op de scheepvaart. Aan de orde zijn knelpunten voor het behalen van Kaderrichtlijn water (KRW)-normen op chemie (stoffen) en het afgesproken minimum waterpeil.

Voordelta en kust

De Voordelta is het ondiepe gedeelte van de zee voor de Zeeuwse (en Zuid-Hollandse) kust inclusief de stranden en de intergetijdengebieden. De afsluiting van de verschillende wateren is van grote invloed geweest op de morfologie van de Voordelta.

Het gebied heeft een belangrijke natuurfunctie; een kraamkamer voor vis, een broed-, foerageer- en overwinteringsgebied voor vogels en op de droogvallende platen rusten zeehonden. Daarnaast wordt de hele kust intensief gebruikt voor strandrecreatie. Voor de kustzone is in de Zeeuwse Kustvisie vastgelegd hoe we de Zeeuwse Kwaliteitskust beschermen, versterken en waar nodig herstellen.

10.3 Acties om doelen te realiseren

Subdoel 1: Het ecologisch systeem, de basis van de Deltawateren, is verbeterd.

Een aquatisch ecosysteem is in balans en draagt bij aan het behoud/herstel van de biodiversiteit, het halen van de Natura 2000 instandhoudingsdoelstellingen en verlaagt de kans op het optreden van ziekten en plagen. Dat wil zeggen: er zijn dan voldoende mogelijkheden voor menselijk medegebruik, alsmede een verbetering van de opbrengsten voor visserij en schelpdierkweek. Ook de recreatie kan er profijt van hebben, door afname van bijvoorbeeld stank door rottend organisch materiaal op de bodem en van giftige blauwalgen.

Actie 1.1 - Uitvoeren bestaande voorkeursstrategie voor de Deltawateren.

Met de voorkeursstrategie Zuidwestelijke Delta geven Rijk en regio samen en samenhangend invulling aan de centrale doelstelling van de Zuidwestelijke Delta: een veilige, economisch aantrekkelijk en ecologisch gezonde delta.

Rolverdeling:

  • Het Rijk stelt landelijke kaders vast in Nationaal Waterprogramma, Nationaal Deltaprogramma/ Deltabeslissingen en NOVI.

  • Rijkswaterstaat

    • beheert de Rijkswateren en waterkeringen;

    • verleent vergunningen o.g.v. de Waterwet voor het gebruik van waterkeringen;

    • beheert Deltadammen en Stormvloedkering,

    • is trekker van de Natura2000 beheerplannen voor de Deltawateren;

    • voert maatregelen uit om de ecologische en waterkwaliteit te verbeteren;

    • beheert de hoofdvaarwegen en -infrastructuur.

  • Waterschap Scheldestromen

    • is (mede) verantwoordelijk voor de waterkwaliteit van de regionale wateren, inclusief het effect daarvan op het land;

    • beheert de primaire waterkeringen en binnenwateren;

    • stelt een water(kering)beheerplan op;

    • verleent vergunningen voor het gebruik van waterkeringen en binnenwateren;

    • adviseert (andere) overheden en gebruikers;

    • beheert het peil;

    • voert werkzaamheden uit.

  • De provincie is (mede) verantwoordelijk voor de waterkwaliteit van de regionale wateren, inclusief het effect op land, ruimtelijke ordening en natuur.

  • Gemeenten maken omgevingsplannen en gebiedsvisies. Hierin worden de regels van het Rijk, de provincie en Waterschap Scheldestromen overgenomen voor het deel van de Deltawateren dat onder hun grondgebied valt.

  • Het Gebiedsoverleg Zuidwestelijke Delta zorgt voor afstemming tussen bovengenoemde partijen en voor een samenhangende invulling van de centrale doelstelling.

  • North Sea Port beheert het havengebied.

  • Natuurbeheerders (SBB, NM, HZL) beheren delen van de Deltawateren.

  • Particuliere grondeigenaren dragen bij aan natuurbeheer aan de randen van de Deltawateren.

Subdoel 2: Er is een herijkte voorkeurstrategie (toekomstperspectief) voor de Zuidwestelijke Delta.

Actie 2.1 - Herijken voorkeursstrategie Zuidwestelijke Delta.

Door de verwachte effecten van klimaatverandering en de ontwikkeling van de ecologische kwaliteit van de Deltawateren en is op termijn een nieuwe aanpak nodig. Op basis van de natte Gebiedsagenda Zuidwestelijke Delta 2050, de geactualiseerde strategie van de Zuidwestelijke Delta en het Kennisprogramma Zeespiegelstijging worden onderzoeken, verkenningen en pilots uitgevoerd gericht op integrale lange termijn alternatieven voor het gebied.

In dit kader is het bieden voor experimenteerruimte om nieuwe concepten uit te werken en de bruikbaarheid en haalbaarheid daarvan te onderzoeken van belang.

Rolverdeling:

  • Het Rijk coördineert het Kennisprogramma Zeespiegelstijging.

  • De regiopartijen, verenigd in Gebiedsoverleg en de Adviesgroep Zuidwestelijke Delta, werken gezamenlijk aan de Kennisagenda Zuidwestelijke Delta. Dit is mede de regionale inbreng voor het kennisprogramma Zeespiegelstijging.

Actie 2.2 - Stimuleren gezamenlijke kennisontwikkeling.

Onderzoeksinstellingen voeren onderzoek uit dat nodig is voor het herijken van de langetermijnvisie. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de inbreng vanuit de regio.

Rolverdeling:

  • Het Rijk coördineert het Kennisprogramma Zeespiegelstijging.

  • De regiopartijen, verenigd in Gebiedsoverleg en de Adviesgroep Zuidwestelijke Delta, werken gezamenlijk aan de Kennisagenda Zuidwestelijke Delta. Dit is mede de regionale inbreng voor het Kennisprogramma Zeespiegelstijging.

  • Kennisinstellingen voeren op eigen initiatief of op verzoek van regiopartijen nader onderzoek uit en ondersteunen het maken van de vertaalslag van wetenschappelijk onderzoek naar praktijkcases.

Subdoel 3: Er is een onderscheidend ontwikkelperspectief per Deltawater op basis waarvan ruimtegebruik van de wateren en de randen wordt ingevuld.

Actie 3.1. Opstellen ontwikkelperspectief per Deltawater.

Voor ieder Deltawater wordt een onderscheidend ontwikkelperspectief opgesteld. De eigenheid van het Deltawater is daarbij het uitgangspunt voor mogelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Het ontwikkelperspectief is de basis voor (een betere) balans tussen ecosysteem en gebruik. Bij het opstellen van een ontwikkelperspectief vormen herstel van de biodiversiteit en behoud van omgevingswaarden als stilte, duisternis en landschap randvoorwaarden. Dit ontwikkelingsperspectief kan onderdeel zijn van een gebiedsagenda maar ook los worden uitgewerkt.

Rolverdeling

  • De provincie stelt in overleg met betrokken partners ontwikkelperspectieven per Deltawater op, op grond waarvan inzet van (provinciaal) ruimtelijk instrumentarium kan worden overwogen.

Subdoel 4: De Gebiedsagenda Zuidwestelijke Delta wordt uitgewerkt.

Actie 4.1. Maken van gebiedsgerichte uitwerkingen, uitvoeren van pilots en living labs en bieden van experimenteerruimte voor de nadere invulling van handelingsperspectieven.

Rolverdeling:

  • De partijen die deelnemen aan het Gebiedsoverleg Zuidwestelijke Delta (overheden) en de Adviesgroep Zuidwestelijke Delta (gemeenten, maatschappelijke organisaties en belangenverenigingen van diverse sectoren, zoals de natuur-, milieu-, scheepvaart-, recreatie- en de landbouwsector) werken dit gezamenlijk uit.

10.4 Afwegingsfactoren voor de uitvoering

Om bij de uitvoering kansen en mogelijkheden te benutten en tegelijkertijd de Zeeuwse kernkwaliteiten te behouden, zijn in Deel A (paragraaf 1.4) vier afwegingsfactoren geformuleerd. Hieronder is voor deze bouwsteen een aanzet gegeven voor de invulling daarvan.

1. Doe meer met minder grond.

  • De economische gebruiksmogelijkheden voor recreatie, natuur, visserij, schaal- en schelpdiersector van de Deltawateren blijven bestaan of worden ruimer als de ecologische kwaliteit verbetert. Het opstellen van een ontwikkelperspectief per deltawater levert hier een bijdrage aan.

2. Werk samen en deel kosten en baten.

  • Door de complexe samenhang is voor een goed samenhangend beleid inzet van alle partijen in de Zuidwestelijke Delta nodig.

  • Keuzes voor herinrichting van de Deltawateren hebben grote gevolgen voor de wateren zelf en een brede zone landinwaarts, daarom zijn die bepalend voor mogelijke functiecombinaties en economische kansen.

  • Ontwikkelingen in de Deltawateren bieden kansen voor uitbreiding van opwekking van hernieuwbare energie uit wind, zon en water.

3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten.

  • De kust, Deltawateren, waterkeringen en waterstaatswerken zijn belangrijke kernkwaliteiten die ook bij nieuwe ontwikkelingen behouden of versterkt moeten worden.

4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

  • De Zuidwestelijke Delta is een samenhangend stelsel van watersystemen en onderdeel van het hoofdwatersysteem zowel nationaal als internationaal.

  • Aanpassing van de delta aan klimaatverandering levert kennis en ervaring op die wereldwijd van belang kan zijn.

  • De onzekerheid over toekomstige inrichting van de delta vraagt terughoudendheid met ingrepen en investeringen die kunnen botsen met de lange termijnscenario's.

  • Huidige natuurwaarden en huidige gebruik van de Deltawateren zullen op termijn door de klimaatverandering voor een deel niet meer aanwezig zijn. Daar komen nieuwe natuurwaarden en mogelijkheden voor in de plaats.

11 Erfgoed

11.1 Doelstelling 2030

Ons erfgoed is behouden en wordt benut. Daarnaast is het ontsloten, beleefbaar en toegankelijk.

Los van de intrinsieke waarde van bepaalde vormen van erfgoed wordt het belang van cultureel erfgoed voortdurend afgewogen in het kader van de Omgevingswet als veranderingen in de fysieke leefomgeving aan de orde zijn. Onder cultureel erfgoed wordt verstaan: gebouwde en aangelegde monumenten, archeologische monumenten, stads- en dorpsgezichten, cultuurlandschappen, (kleine) cultuurhistorische elementen én immaterieel erfgoed.

Subdoel 1 Erfgoed wordt behouden en ontwikkeld, is bereikbaar en toegankelijk

Subdoel 2 Erfgoed is uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen

Subdoel 3 Erfgoed wordt optimaal benut voor economische en sociale activiteiten

Met deze bouwsteen dragen we bij aan de volgende duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN (brede welvaart).

Afbeelding

11.2 Huidige situatie

Het Zeeuwse erfgoed is een belangrijk onderdeel van de Zeeuwse identiteit; het geeft een beeld van het verleden, het draagt bij aan de culturele identiteit in het heden en het geeft richting aan (ruimtelijke) ontwikkelingen in de toekomst. Met erfgoed bedoelen wij zowel het materieel erfgoed (roerend en onroerend), landschappelijk erfgoed en natuur/groen erfgoed, als het immaterieel erfgoed. De talrijke monumenten, de landschapselementen, het cultuurlandschap, archeologische vondsten, streekproducten, verdronken dorpen en streekdrachten zijn voorbeelden van erfgoed die het niet alleen waard zijn om te behouden te blijven, maar ook om waar mogelijk te worden ontsloten.

Erfgoed maakt verschillen in karakter en identiteit van regio’s zichtbaar. De toenemend(e) belangstelling voor erfgoed en draagvlak voor behoud en ontwikkeling ervan bij inwoners en bezoekers van Zeeland leidt tot herwaardering van het (streekeigen) erfgoed, waaronder monumenten, groene en gebouwde (kleine) landschapselementen, cultuurlandschap, streekproducten, streekdrachten, volksspelen.

Doordat mensen erfgoed (fysiek of digitaal) kunnen beleven wordt het draagvlak om het te behouden en beschermen vergroot. Daarom zijn de Zeeuwse Erfgoedlijnen en het samenwerkingsverband Zeeuwse Ankers van groot belang.

Erfgoed genereert inkomsten voor een brede groep Zeeuwen (werkzaam in recreatie, toerisme, horeca, detailhandel, bouw).

Afbeelding

11.3 Acties op doelen te realiseren

Subdoel 1: Erfgoed wordt behouden en ontwikkeld, is bereikbaar en toegankelijk.

Actie 1.1 - Duurzaam (her)gebruik en instandhouding/restauratie van erfgoed zoals monumentale en cultuurhistorische waardevolle gebouwen, cultuurhistorisch waardevolle elementen en structuren.

Erfgoed is duurzaam, het heeft immers al een lange levensduur. Het herbestemmen van erfgoed kan kansen bieden, bijvoorbeeld voor de woningvoorraad, maar voor de huidige maatschappelijke uitdagingen duurzaamheid, energietransitie, circulaire economie. Erfgoed draagt voor inwoners en bezoekers van Zeeland bij aan een prettige en aantrekkelijke fysieke leefomgeving, zowel in stedelijke gebieden als op het platteland.

Rolverdeling:

  • De provincie

    • verleent subsidies voor restauratie;

    • heeft adviesrol;

    • bevordert met name instandhouding en ontwikkeling van agrarisch en religieus erfgoed én historische windmolens;

    • neemt erfgoed op in omgevingsverordening.

  • Gemeenten

    • maken herbestemming mogelijk via Omgevingsplan en vergunningen en via subsidiebeleid;

    • treden handhavend op om verloedering en verval te voorkomen;

    • delen kennis met inwoners en monumentenbezitters.

  • Erfgoed Zeeland ondersteunt en adviseert de provincie, gemeenten, erfgoedorganisaties, Waterschap Scheldestromen, marktpartijen en eigenaren.

  • Terreinbeheerders zijn verantwoordelijk voor het beheer, de instandhouding en de bereikbaarheid van groen en gebouwd erfgoed binnen hun eigen gebieden.

  • Stichting Landschapsbeheer Zeeland heeft een rol bij beheer en ontwikkeling van het Zeeuwse cultuurlandschap.

  • Het Rijk

    • subsidieert de instandhouding en grote restauraties van erfgoed;

    • verleent subsidie voor onderzoek naar herbestemmingsmogelijkheden;

    • heeft een adviesrol.

  • Waterschap Scheldestromen adviseert en verzorgt beheer, instandhouding en bereikbaarheid van het eigen groene en gebouwde erfgoed.

Actie 1.2 - Ontsluiting en daarmee beleving en bewustwording van erfgoed.

De Zeeuwse bevolking en bezoekers kennis laten maken met erfgoed in brede zin is de belangrijkste doelstelling van deze actie. Niet alleen bij de jeugd maar ook bij volwassenen wordt gestreefd naar een toenemend historisch besef en meer waardering voor de eigen (fysieke) leefomgeving. Met de negen gedefinieerde Zeeuwse Erfgoedlijnen en Zeeuwse Ankers wordt meer focus en samenhang gebracht en kan het erfgoed ‘vermarkt’ worden.

Rolverdeling:

  • Erfgoed Zeeland geeft invulling aan de negen gedefinieerde Zeeuwse Erfgoedlijnen en Zeeuwse Ankers, mede door digitale en fysieke ontsluiting en waar van toepassing in overleg met eigenaren.

  • De provincie faciliteert en subsidieert.

Actie 1.3 Behoud van cultuurhistorisch waardevolle boerderijen

Rolverdeling:

  • De provincie stelt financiële middelen beschikbaar voor (het ondersteunen van eigenaren bij) het behoud van cultuurhistorisch waardevolle boerderijen.

  • De Boerderijenstichting Zeeland en Erfgoed Zeeland informeren en adviseren eigenaren over cultuurhistorie en subsidiemogelijkheden.

  • Gemeenten zijn het eerste loket voor eigenaren en adviseren over mogelijkheden voor herbestemming.

Subdoel 2: Erfgoed is uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Actie 2.1 - Erfgoed benutten bij ruimtelijke ontwikkelingen.

De historische kwaliteiten van het landschap met het erfgoed staan onder druk door nieuwe ontwikkelingen als gevolg van energietransitie, klimaatverandering en transitie in de landbouw, maar ook door ontwikkelingen in de toeristische sector (nieuwbouw, ‘verwalling’). Ruim 80% van de Zeeuwse inwoners is voorstander van het bouwen met respect voor de historie van de omgeving, zoals monumenten (bron: Zeeland nu en in de toekomst, ZB |Planbureau, 2020). Om de kwaliteiten van het landschap en het erfgoed te behouden dienen deze vanaf het begin bij ruimtelijke ontwikkelingen betrokken te worden zodat er een zorgvuldige afweging gemaakt kan worden.

Rolverdeling:

  • Gemeenten, het Rijk, Waterschap Scheldestromen en de provincie betrekken vanaf het begin het landschap en het erfgoed bij het maken van ruimtelijke plannen.

Subdoel 3: Erfgoed wordt optimaal benut voor economische en sociale activiteiten.

Actie 3.1 - Kansen benutten voor toerisme.

Landschap en erfgoed zijn van belang voor het toerisme en als vestigingsfactor.

Rolverdeling:

  • Toeristische bedrijven en organisaties verkennen en benutten economische en ontwikkelingsmogelijkheden van erfgoed als toeristisch product.

  • De erfgoedsector ontsluit erfgoedlocaties.

Actie 3.2- Maatschappelijk belang cultuur en erfgoed versterken.

Cultuur en erfgoed zijn van belang voor sociale cohesie. Vrijwilligers zijn van groot belang in de erfgoedsector. Staat onder druk vanwege vergrijzing.

Rolverdeling:

  • Vrijwilligersorganisaties zetten zich in om kennis over erfgoed beschikbaar te stellen en over te dragen via bijvoorbeeld excursies en lezingen.

  • Erfgoed Zeeland faciliteert erfgoedorganisaties.

11.4 Afwegingsfactoren voor de uitvoering

Om bij de uitvoering kansen en mogelijkheden te benutten en tegelijkertijd de Zeeuwse kernkwaliteiten te behouden, zijn in Deel A (paragraaf 1.4) vier afwegingsfactoren geformuleerd. Hieronder is voor deze bouwsteen een aanzet gegeven voor de invulling daarvan.

1. Doe meer met minder grond.

  • Hergebruik van erfgoed (met name monumentale gebouwen) bespaart ruimte.

2. Werk samen en deel kosten en baten.

  • Nieuwe ontwikkelingen als gevolg van energietransitie, klimaatverandering en transitie in de landbouw, maar ook door ontwikkelingen van het toerisme (nieuwbouw, ‘verwalling’) en toenemende stedelijke ontwikkeling en krimp kunnen behoud en ontwikkeling van erfgoed onder druk zetten.

  • Vanuit de kracht van het erfgoed kunnen we bijdragen aan de realisatie van de transities en opgaven in de leefomgeving. Erfgoed en ontwerp inspireren, verrijken en tillen de uitvoering naar een hoger kwaliteitsniveau. Maar erfgoed biedt meer: gebiedskenmerken en lessen uit het verleden kunnen inspiratie bieden voor de opgaven waar we voor staan. Door de kracht van ontwerp kunnen we oude waarden een plek geven in de leefomgeving van de toekomst.

3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten.

  • Erfgoed is een belangrijk onderdeel van de Zeeuwse kernkwaliteiten. Erfgoed maakt verschillen in karakter en identiteit van regio’s zichtbaar.

4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

  • Erfgoed verduurzamen kan bijdragen aan de energietransitie.

  • Hergebruik van materiaal bij bijvoorbeeld restauraties en herbestemming draagt bij aan circulair bouwen.

  • Monumentale gebouwen hergebruiken is duurzamer dan complete nieuwbouw.

12 Landbouw

12.1 Doelstelling 2030

Een volhoudbaar landbouwsysteem dat functioneert in evenwicht met de omgeving, waarbij kringlopen op een zo laag mogelijk niveau gesloten zijn en er sprake is van een adequaat verdienmodel.

De ambitie voor volhoudbare landbouw definiëren wij als volgt: het creëren van zoveel mogelijk meerwaarde. Meerwaarde die ontstaat door een samenhangende integrale benadering van bodem(vruchtbaarheid), beheer (zoet) water, biodiversiteit en landschap in combinatie met het (kosten-)efficiënter boeren. Door verbetering van de bedrijfsstructuur maar ook bijvoorbeeld door het stimuleren van kringlopen of innovatie. Meerwaarde die vooral ook tot uitdrukking komt in kostenbeheersing en een betere prijs die de boer ontvangt voor zijn product.

Om te beoordelen of de doelstelling ook gerealiseerd wordt, wordt een uitvoeringsprogramma voor het landelijk gebied opgesteld. In dit uitvoeringsprogramma zal worden ingegaan op de hieronder genoemde subdoelen, acties en doelstellingen.

Hoofdactie voor landbouw: Uitvoeren van het Uitvoeringsprogramma Landelijk Gebied

Gezamenlijk zijn de volgende subdoelstellingen vastgesteld:

Subdoel 1: Ondernemers worden ondersteund en beloond in een transitie naar volhoudbare landbouw.

Subdoel 2: De bodem is gezond en wordt duurzaam beheerd.

Subdoel 3: De uitvoering van de (zoet) wateropgave en klimaatopgave uit het klimaatakkoord voor landbouw en landgebruik ligt op schema.

Subdoel 4: Het oppervlak met agrarisch natuurbeheer is vergroot en de biodiversiteit in het landelijk gebied vertoont een stijgende lijn.

Met deze bouwsteen dragen we bij aan de volgende duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN (brede welvaart).

Afbeelding

12.2 Huidige situatie

Toekomstperspectief

De verwachting is dat over 30 jaar het aantal agrarische ondernemingen sterk is afgenomen. De resterende bedrijven zullen in omvang zijn vergroot. De landbouw is een belangrijke economische sector in Zeeland. Naar de toekomst toe zal dit, ondanks de afname van het aantal bedrijven zo blijven. Daarmee blijft de landbouw belangrijk voor de Zeeuwse werkgelegenheid. Ondernemingen functioneren meer in netwerken onderling maar ook tussen verwerkende industrie en markt en ketenpartijen. De ondernemer krijgt een eerlijke prijs voor zijn product. De prijsstelling is tevens gebaseerd op duurzame instandhouding van productiemiddelen grond, arbeid en kapitaal maar ook de productieomgeving als natuur en milieu.

Meer samenwerking in de keten met een betere prijsstelling, rekening houdend met de omgeving, zal het bestendigen van een sector met toekomstperspectief bevorderen. Er wordt gewerkt en gestuurd op basis van een concurrerend verdienmodel.

Ieder bedrijf heeft zijn uniciteit en samen leveren de bedrijven een scala aan producten en diensten. Ontwikkelingsmogelijkheden en maatwerk in ontwikkelingsruimte op lokaal niveau gaan hand in hand om ondernemerschap en innovatie optimale kansen te geven.

Ten aanzien van teelten en gewassen zijn veel nieuwe en vernieuwende teelten ontwikkeld. Dit wordt enerzijds mogelijk gemaakt door de beschikbaarheid van zoet water en anderzijds de doorontwikkeling en teeltvernieuwing, waarbij door vormen van veredeling meer gestuurd wordt op inhoudsstoffen. Dit proces wordt ook doorlopen bij zilte teelten op land en in het water. Hoogwaardige teelten en gewassen vereisen optimale groeicondities, waarbij risico’s gemeden worden door gebruik te maken van teelt ondersteunende voorzieningen, geconditioneerde ruimtes en “telen uit de grond”, meer gepositioneerd bij stedelijk gebied en industrieterreinen. Belangrijk aandachtspunt bij het ontwikkelen van nieuwe teelten en gewassen is de aandacht voor een goede prijs en afzetmogelijkheden. Prijsvorming en afzetmogelijkheden worden bepaald door de markt. Een ondernemer zal geen nieuwe teelten oppakken als daar geen markt voor is (principe van een volhoudbare landbouw).

Binnendijkse aquacultuur betreft het kweken en telen van watergebonden organismen op het land. Dit type aquacultuur ontwikkelt zich in hoofdzaak in hiervoor toegeruste kerngebieden nabij Bruinisse, Colijnsplaat en Yerseke. Het bestaande beleid wordt hiermee voortgezet.

Ook bij een volhoudbare landbouw, inclusief het sluiten van kringlopen op een zo laag mogelijk niveau, is het beleid gericht op grondgebondenheid. De dierhouderijbedrijven produceren voor specifieke markten met eigen certificeringen en concepten. Bedrijven hebben daarvoor geëigende stalsystemen al dan niet in combinatie met land uitloopmogelijkheden en grondgebondenheid. Nieuwvestiging en omschakeling naar intensieve veehouderijen is uitgesloten. Bestaande intensieve veehouderijbedrijven verduurzamen en krijgen onder voorwaarden daarvoor gelimiteerde ontwikkelingsruimte waarbij aandacht is voor milieu en omgeving.

Er blijft ruimte voor uitbreiding in verband met het toepassen van wettelijke regelgeving voor dierenwelzijn en het Beter Leven Keurmerk (zonder uitbreiding van het aantal dieren). Ook dit is een voortzetting van het huidige beleid.

Grondgebonden veehouderij past goed bij de gedachte achter volhoudbare landbouw. Bedrijven die over voldoende gronden beschikken om het aantal dieren te kunnen voeren kunnen als grondgebonden worden aangemerkt. Ontwikkeling van een veehouderijtak is daar mogelijk.

Het sluiten van kringlopen op een zo laag mogelijk niveau betekent soms mondiale kringlopen, soms regionale en in andere gevallen lokaal gesloten kringlopen. Een voorbeeld is de akkerbouw waarbij de Zeeuwse akkerbouwers producten leveren aan de intensieve veehouderij in Brabant. Zij ontvangt daarvan de mest retour.

De glastuinbouwsector heeft een forse opgave om te voldoen aan het klimaatakkoord. In Zeeland is concentratie en verduurzaming van de sector het uitgangspunt. Voor de bestaande concentratiegebieden voor glastuinbouw (Sirjansland, Oosterland, Sint-Annaland, Rilland, Kapelle en Westdorpe (Kanaalzone) is een beperkte doorontwikkeling van deze locaties voor de zittende ondernemers mogelijk, als de betreffende gemeente dat wenst. Daarbij geldt als voorwaarde dat ontwikkelingen plaats moeten vinden binnen de afspraken die voortvloeien uit het klimaatakkoord en als er stikstofruimte is. Omdat nog niet bekend is hoe dit zal worden uitgewerkt wordt het in de Omgevingsverordening vertaald op het moment dat duidelijk is hoe dit er exact uit komt te zien. Voor de Kanaalzone geldt onder de hiervoor geformuleerde voorwaarden dat daar in verband met de mogelijke koppelingen aan de industrie ook een nieuwe locatie kan worden overwogen.

Ook voor de ontwikkeling van solitaire glastuinbouwbedrijven is het realiseren van klimaatdoelstellingen en de aanwezigheid van stikstofruimte een voorwaarde. Maatwerk is mogelijk waarbij een koppeling gelegd wordt met sanering van solitaire glastuinbouw elders in de provincie. Uitgangspunt blijft dat de oppervlakte aan solitair glas in Zeeland niet toeneemt.

Waar mogelijk wordt ingezet op verbetering van de agrarische bedrijfsstructuur in het landelijk gebied, met behoud van bestaande landschappelijke elementen. Daarbij wordt gezocht naar koppeling met andere sectoren.

Het ruimtegebruik staat in het teken van zorg voor de bodem, waterhuishouding (droogte en/of wateroverlast) en landschap. Een drie-eenheid die elkaar wisselend versterkt waarbij een gezonde bodem sterke planten voortbrengt en in wisselwerking met de vochthuishouding en landschap en natuur een biodiversiteit realiseert met een onderlinge afhankelijkheid die er toe doet.

Huidige situatie

De agrarische sector bepaalt voor een belangrijk deel het karakter van het Zeeuwse landschap. Van oudsher is de agrarische sector van groot belang voor de economie en het landschap. Er zijn begin 2020 ruim 2800 agrarische bedrijven in Zeeland gevestigd. De bruto toegevoegde waarde van de landbouw (inclusief bosbouw en visserij) schommelt tussen de 400 en 600 miljoen euro en heeft gemiddeld een lichte stijging. Het aantal banen in de landbouw en toeleverende bedrijven bedraagt 9500.

Boerenbedrijven, ver- en bewerking van agrarische producten, opslag en logistiek, toe- en aanleverende bedrijvigheid, dienstverlenende bedrijven en kennisbedrijven, en ook als werkgever maken de sector van economisch belang voor Zeeland. Door meerdere grotere verwerkers van producten zoals frietfabrieken en uiencentra wordt binnen Zeeland veel eigen productie verwerkt. Ook de aanwezigheid van agrarische onderzoeksbedrijven en de goede verbindingen via weg, spoor en haven dragen bij aan de economische potentie van de sector. Daarnaast is de bodem in potentie zeer productief en het klimaat geschikt, zodat een scala van teelten en producten wordt geproduceerd.

Klimaatverandering speelt echter steeds meer een factor van betekenis zoals te nat en te droog, hittestress en verzilting, maar ook knellende wet- en regelgeving, kostprijs-, markt- en ketenontwikkeling, bedrijfsvergroting en gebrek aan opvolging vragen het uiterste van ondernemers in deze sector. De bodemkwaliteit staat onder druk. Denk aan tekorten aan zoet water, dreigende achteruitgang van de bodemvruchtbaarheid, bodemstructuur en bodemweerbaarheid, waterkwaliteit, biodiversiteit (onder- en bovengronds), stikstof, fosfaat, etc.

Ook voor de agrarische sector geldt de ambitie duurzame productie en de noodzaak om in enige mate zelfvoorzienend te zijn. De vraag naar duurzame en gezonde levensmiddelen, die dichtbij worden geproduceerd, groeit. Voedsel is een belangrijke levensbehoefte van de mens en door de productie hiervan dicht bij huis wordt ingespeeld op de noodzaak om deze eerste levensbehoefte dichtbij te organiseren. Bij een duurzame productie hoort een doelmatige agrarische bedrijfsvoering waaronder een optimale verkavelingsstructuur. Efficiëntie in bedrijfsvoering en milieu wordt ook bereikt met vormen van precisie landbouw en alternatieve grondbewerking.

Agrarische bebouwing hoort op een agrarisch bouwvlak. Enkele uitzonderingen van beperkte omvang zijn mogelijk. Over een aantal van deze ruimtelijke ontwikkelingen bij agrarische bedrijven wordt op basis van een door de provincie, Zeeuwse gemeenten en ZLTO ondertekend convenant, advies gevraagd aan de Agrarische Adviescommissie Zeeland (AAZ). De commissie onderzoekt de bedrijfseconomische noodzaak van ontwikkelingen.

De binnendijkse aquacultuur bevindt zich voornamelijk nog in een experimentele fase, met op dit moment een beperkt aantal gespecialiseerde bedrijven.

12.3 Acties om doelen te realiseren

Subdoel 1: Ondernemers worden ondersteund en beloond in een transitie naar volhoudbare landbouw.

Actie 1.1 - Stimuleren van de innovatie en doorontwikkeling van de agrarische sector.

Zeeland is een van de grootste akkerbouwprovincies van Nederland. Naast de akkerbouw vormen (melk)veehouderij en fruitteelt belangrijke sectoren. Deze bedrijven dragen bij aan de vitaliteit en kwaliteit van het landelijk gebied. Veel inzet vanuit de sector is er geweest en nog om (milieu)problemen op de leefomgeving te verminderen. Er is echter nog een forse opgave die vraagt om een nadere meer integrale inzet gericht op volhoudbare landbouw. Daarbij zijn de thema’s bodem, beheer (zoet) water, biodiversiteit en het ondersteunen met kennis en innovatie essentieel. Dit proces zal de nodige tijd vragen maar de ontwikkelingsrichting is helder. De acties beogen een transitie te stimuleren en ondersteunen en zullen bijdragen om de doelen van een volhoudbare landbouw te realiseren. Het gaat dan onder andere om economische uitdagingen, verdienmodellen, innovatie, de aanpak en samenwerking in de keten, het sluiten van kringlopen, grond en financiering, voedselveiligheid, enz. Maar ook de fysieke uitdagingen als bodem, beheer (zoet) water en de (functionele) biodiversiteit. Resultaten van pilots en projecten zullen zoveel mogelijk in de keten worden gedeeld. We ontwikkelen een systeem van Kritieke Prestatie-Indicatoren (KPI-systeem) waarmee we ondernemers belonen die doelen bereiken die bijdragen aan het volhoudbare landbouwsysteem, verbeteren van de biodiversiteit, het halen van de landschapsdoelen en het verbeteren van de bodemkwaliteit. Bijna driekwart van de Zeeuwen staat hier achter (bron: Zeeland nu en in de toekomst, ZB |Planbureau, 2020).

Optimalisering van de bedrijfsstructuur is een continu aandachtspunt waarbij verkaveling, ontsluiting en precisielandbouw belangrijke ingrediënten zijn. Ondersteunen van de verdere groei van de markt van de biologische landbouw is het streven.

Rolverdeling:

  • De provincie faciliteert vrijwillige kavelruil.

  • Agrarische ondernemers

    • benutten vernieuwende innovatieve technieken waarmee efficiëntie en milieuwinst bereikt kan worden;

    • passen hun bedrijfsvoering aan in samenwerking met ketenpartners, kennisinstellingen, belangenbehartigers en de overheid teneinde het bedrijf op lange termijn volhoudbaar te maken;

    • experimenteren met innovatie op het gebied van bodem, water, biodiversiteit, etc.

  • Kennisinstellingen en overheden ondersteunen de ontwikkeling van volhoudbare landbouw met subsidies en met inhoudelijke bijdragen.

  • EU, het Rijk en de provincie financieren de levering van maatschappelijke diensten als onderdeel van volhoudbare landbouw.

  • Het Wereldnatuurfonds (WNF), de Rabobank en de gezamenlijke provincies ontwikkelen met de sector indicatoren die gebruikt kunnen worden als kader voor een financiële bijdrage aan maatschappelijke diensten (KPI-systemen).

  • De provincie, ketenpartijen, financiers en maatschappelijke organisaties implementeren de KPI’s in Zeeland.

Actie 1.2 - Vastleggen ontwikkelingsstrategie grondgebonden, niet-grondgebonden landbouw en aquacultuur.

Verschillende vormen van landbouw vragen om bijpassende ontwikkelingsmogelijkheden en hebben uiteenlopende effecten op de omgeving. Dit vraagt om een diversiteit in het beleid op basis van bedrijfstype en omgevingskwaliteit. Dit resulteert er in dat kaders zijn gesteld voor concentratie van agrarische bebouwing op het bouwvlak, de ontwikkelingsmogelijkheden van niet-grondgebonden landbouw (Glastuinbouw, aquacultuur en intensieve veehouderij). Voor intensieve veehouderij betekent dit dat het voorgaande beleid wordt voortgezet. Nieuwvestiging en omschakeling blijft uitgesloten. Bestaande bedrijven kunnen verduurzamen. Voorwaarde bij de verduurzaming is dat een belangrijke kwaliteitsimpuls voor de omgeving wordt geleverd, waarbij maatregelen leiden tot milieuwinst (bijvoorbeeld het beperken van geurhinder en stikstofuitstoot) en een verbeterde landschappelijke inpassing. Ook het beleid voor glastuinbouw gericht op concentratie en verduurzaming wordt voortgezet. Nieuwe ontwikkelingen moeten verder bijdragen aan klimaatdoelstellingen.

Ook voor aquacultuur geldt dat het concentratiebeleid wordt voortgezet, wat betekent dat grootschalige ontwikkelingen plaats kunnen vinden in clusteringsgebieden bij de kernen Colijnsplaat, Yerseke en Bruinisse. Aquacultuur op land is een vrij jonge sector.

Rolverdeling:

  • Agrarisch ondernemers benutten ontwikkelingsmogelijkheden en dragen bij aan verbetering van de omgevingskwaliteit.

  • Het Rijk, de provincie, Waterschap Scheldestromen en gemeenten leggen ontwikkelingsmogelijkheden en randvoorwaarden vast in wet- en regelgeving.

  • RUD Zeeland voert vergunningverlening, toezicht en handhaving uit en geeft advies over de naleving van de voorschriften.

  • Gemeenten werken ligging en omvang van clusteringsgebieden aquacultuur uit.

Subdoel 2: De bodem is gezond en wordt duurzaam beheerd

Actie 2.1 - Bevorderen bodemkwaliteit

Agrarische ondernemers en grondeigenaren zetten in op duurzaam bodembeheer: de bodem moet in de toekomst door diverse gebruikers en voor verschillende doeleinden gebruikt kunnen worden, waarbij de bodemkwaliteit gewaarborgd blijft.

Voor teelten en het voortbrengen van producten is een gezonde ondergrond cruciaal voor de agrarische sector. De ondergrond biedt de basis voor leven, productie, gebruik en activiteiten. Het samenspel van een goede bodemstructuur en waterbeheer maken landbouw én andere activiteiten mogelijk. Een gezonde bodem staat borg voor sterke en dus meer weerbare planten.

Een goede bodemstructuur is ook uiterst belangrijk om de weersextremen van het veranderende klimaat op te kunnen vangen. Bij extreme neerslag moet er regenwater kunnen infiltreren in de bodem en moet de bodem dat water ook vast kunnen houden, zodat het in tijden van langdurige droogte vochtig genoeg kan blijven voor de gewassen en het bodemleven. Nu steeds duidelijker wordt dat het klimaat verandert en dat de huidige manier van landbouw bedrijven mogelijk niet meer opgewassen is tegen de veranderende condities, groeit de vraag naar kennis en innovatie. Er wordt al gezocht naar maatregelen om de bodemkwaliteit te verbeteren. Agrariërs experimenteren bijvoorbeeld met het toepassen van verschillende landbewerkingstechnieken (denk aan Niet-Kerende Grondbewerking) en er wordt gekeken naar welke maatregelen er getroffen kunnen worden om het bodemleven, ter bevordering van het verbeteren van de bodemstructuur, te vergroten.

Landbouwgronden met een goede bodemkwaliteit bevatten de volgende elementen:

Fysisch] Goede bodemstructuur => doorlatendheid, doorworteling

[Chemisch] Goede bodemvruchtbaarheid => mineralen/organische stof

[Chemisch] Geen verontreiniging =>uitspoeling meststoffen, pesticiden

[Biologisch] Rijk bodemleven

Om te komen tot een volhoudbaar landbouwsysteem voor agrarische bedrijven, moet er dus aandacht worden besteed aan het optimaliseren van de bovengenoemde elementen, omdat een goede bodemkwaliteit de basis is voor het bedrijven van landbouw.

In lijn met landelijk en Europees beleid zullen we maatschappij-dienende inspanningen van ondernemers meetbaar en beloonbaar gaan maken. Om invulling te geven aan de maatschappelijke transities kan er samen met de agrarische sector ingezet worden op een aantal bodemindicatoren om zo de algehele bodemkwaliteit te verbeteren. Hierbij kan gedacht worden aan het verbeteren van het organischestofgehalte, tegengaan van verdichting, bevorderen van het bodemleven, verhogen van watervasthoudend vermogen en een optimale bemestingstoestand. Binnen het Nationaal Programma Landbouwbodems worden nulmetingen verricht. Deze cijfers dienen vervolgens als referentiepunten om in de toekomst te bepalen of de situatie verbeterd is. Het vinden van geschikte indicatoren zal in samenspraak met de agrarische sector en grondeigenaren worden bepaald. Ook is er nog veel kennis en innovatie nodig op het gebied van bodembeheersmaatregelen. Hiervoor zal moeten worden samengewerkt met kennisinstituten en zal er meer moeten worden ingezet op kennisdeling.

Rolverdeling:

  • Agrarische ondernemers en grondeigenaren verbeteren de bodemkwaliteit door:

    • Inzet op hogere bodemvruchtbaarheid: dit kan door het toedienen van de juiste (hoeveelheid) minerale voedingsstoffen, die opneembaar zijn voor gewassen en planten. Het bodemleven speelt ook een belangrijke rol bij mineralisatie.

    • Betere waterinfiltratiecapaciteit creëren: dit kan door de structuur van de bodem te verbeteren. Hiervoor moet verdichting worden tegengegaan, en er moeten meer doorworteling en graafgangen van organismen te zien zijn. Er wordt geëxperimenteerd met technieken als niet-kerende grondbewerking en het gebruik van lichtere landbewerkingsmachines waardoor aantasting van de bodemstructuur wordt voorkomen.. Door het zaaien van groenbemesters kan de doorworteling bevorderd worden. Dit is ook gunstig voor de bodembiodiversiteit.

    • Beter watervasthoudend vermogen creëren: ook dit wordt bereikt door de bodemstructuur te verbeteren en door het organischestofgehalte in de bodem te verhogen. Het streven is om het organischestofgehalte met 0,5 % te doen stijgen.

    • Minimale chemische verontreiniging: dit wordt bereikt door meer toepassing van groene gewasbeschermingsmiddelen en natuurlijke meststoffen.

Subdoel 3: De uitvoering van de (zoet-)wateropgave en klimaatopgave uit het klimaatakkoord voor landbouw en landgebruik ligt op schema.

Actie 3.1 - Realiseren opgave energie en CO2.

Met de Regionale Energie Strategie(RES) wordt uitwerking gegeven aan de meeste doelen en ambities uit het klimaatakkoord. Voor de onderdelen landbouw en landgebruik (met uitzondering van glastuinbouw, want dit staat in de RES) volgt deze uitwerking via het Uitvoeringsprogramma Landelijk Gebied en in de Klimaatadaptatiestrategie Zeeland (KASZ). Klimaatverandering raakt de landbouw op vele manieren en is daardoor niet op enkelvoudige wijze te benaderen.

Rolverdeling:

  • Agrarisch ondernemers

    • leveren een bijdrage aan de realisatie van duurzame energieopwekking door zon en wind, bijvoorbeeld door het optimaal benutten van daken voor zonenergie.

    • leggen CO2 vast (in geteelde gewassen) door het organischestofgehalte in de bodem te verhogen en maken keuzes in hun bouwplan.

Actie 3.2 - Aanpakken wateropgave

Ten aanzien van de waterhuishouding kan gesteld worden dat er aandacht is voor waterafvoer en zoet waterbeschikbaarheid en/of aanvoer van zoet water. Met name is de aandacht gevestigd op beschikbaarheid van zoet water. Momenteel is het Deltaplan Zoet Water in voorbereiding en worden activiteiten geformuleerd.

Rolverdeling:

  • Individuele agrariërs en collectieven nemen waterbesparende maatregelen en zorgen voor buffering.

  • Waterschap Scheldestromen, agrariërs en grondeigenaren verbeteren de waterbeschikbaarheid.

  • Overheden ondersteunen de maatregelen middels het Deltaprogramma Zoet Water (zie bouwsteen 27. Zoet water).

Subdoel 4: Het oppervlak met agrarisch natuurbeheer is vergroot en de biodiversiteit in het landelijk gebied vertoont een stijgende lijn.

Actie 4.1 - Formuleren van een aanpak voor natuurinclusieve productie en bevorderen van de biodiversiteit.

De komende jaren vraagt opwaardering van de biodiversiteit in agrarisch gebied nadrukkelijk aandacht. In aanvulling op de bestaande inzet voor de natuur vormt het bevorderen van de biodiversiteit in agrarische gebieden een nieuwe ambitie waarop wordt ingezet. De ambitie is om natuur en landbouw te versterken door meer verbinding tussen beide op gebiedsniveau.

Agrarische productiesystemen op rijke en gezonde bodems zijn circulair en maken gebruik van (functionele) biodiversiteit, ondersteund door technologische innovaties. Door het stimuleren van nuttige insecten en een vruchtbare bodem, het creëren van gunstige leefomstandigheden voor inheemse wilde dieren en planten op boerenland en het regionaal sluiten van kringlopen heeft biodiversiteit op boerenland de ruimte. Hierdoor verbetert de kwaliteit van water, bodem en lucht. Agrarisch ondernemers krijgen een conforme prijs die past bij de natuurinclusiviteit van hun producten en een aantrekkelijke beloning voor het bevorderen van biodiversiteit door natuur- en landschapsbeheer en andere agro-milieudiensten, door ketenpartijen en overheid.

Tegelijk is het beheer van terreinen van natuurbeschermingsorganisaties optimaal voor het versterken van de ter plekke karakteristieke biodiversiteit. En in de openbare ruimte zijn biodiversiteit en landschappelijke identiteit, naast veiligheid en aantrekkelijkheid, kerndoelen van het beheer door (semi) overheden. Uitbreidingen van bebouwing en infrastructuur worden zo uitgevoerd dat ze natuur bevorderen, samenwerking met andere grondgebruikers stimuleren en een positief effect hebben op natuur in het omliggende landelijk gebied.

Dit alles wordt gerealiseerd via een gebiedsgerichte benadering en regionaal maatwerk die het mogelijk maken om win-win situaties in het beheer van natuur, landbouw en openbare ruimte tegelijk en aanvullend op elkaar te benutten.

We zullen dit meetbaar maken door middel van het huidige stelsel van agrarisch natuurbeheer maar ook kijken naar de oppervlaktes met nieuwe initiatieven die de komende jaren verder worden onderzocht op haalbaarheid zoals strokenteelt, agroforestry, enz. De situatie in 2020 is hierbij het nulpunt waarbij we streven naar een jaarlijkse groei in aantal hectares. Voor het meten van herstel van de biodiversiteit wordt gekeken naar de monitoring/natuurrapportages van Zeeland, waaronder de Living Planet Index (LPI) boerenlandvogels.

Rolverdeling:

  • Agrarisch ondernemers passen hun bedrijfsvoering aan in samenwerking met ketenpartners, kennisinstellingen en terreinbeheerders om natuurinclusief te produceren, bijvoorbeeld door komende jaren nieuwe methodes zoals agroforestry, strokenteelt of agrarisch natuurbeheer te onderzoeken.

  • EU, het Rijk en de provincie financieren mede de levering van maatschappelijke diensten via een beloningssystemen op basis van Kritieke Prestatie-Indicatoren.

12.4 Afwegingsfactoren voor de uitvoering

Om bij de uitvoering kansen en mogelijkheden te benutten en tegelijkertijd de Zeeuwse kernkwaliteiten te behouden, zijn in Deel A (paragraaf 1.4) vier afwegingsfactoren geformuleerd. Hieronder is voor deze bouwsteen een aanzet gegeven voor de invulling daarvan.

1. Doe meer met minder grond.

  • Volhoudbare landbouw zal door meer samenwerkingen en verdienmodellen een grotere bijdrage leveren aan andere doelstellingen.

  • Bedrijfsstructuur verbetering door kavelruil

  • Combinatie van teeltvormen met ook opwekking van duurzame energie met zonnepanelen zal worden onderzocht. We blijven inzetten op zonnepanelen op daken als voorkeursoptie en op functiecombinaties.

2. Werk samen en deel kosten en baten.

  • vastlegging, verbetering biodiversiteit en verminderde milieubelasting is een essentiële voorwaarde voor een volhoudbare landbouw. 2 Een reële beloning voor maatschappelijke diensten zoals CO
    Overstap naar volhoudbare landbouw kan bijdragen aan heel veel andere doelen: recreatie, natuur, landbouw, klimaat, energie, landschap, milieu, gezondheid, leefbaarheid, etc.

  • Volhoudbare landbouw draagt ook bij aan verbetering van de kwaliteit van oppervlaktewater.

3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten.

  • Volhoudbare landbouw kan goed worden gecombineerd met landschaps- en natuurversterking.

4. Denk aan de toekomst en de rest van de wereld.

  • Het sluiten van kringlopen in de landbouw op zo laag mogelijk niveau geeft op veel fronten winst.

  • Volhoudbare landbouw is gericht op een stabiel landbouwsysteem dat tot in de verre toekomst voldoet.

13 Landschap

13.1 Doelstelling 2030

Een karakteristiek en gewaardeerd Zeeuws landschap dat veerkrachtig en aantrekkelijk is en waarin natuur verweven is met andere (economische) functies.

Subdoel 1: Het behoud van bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en aardkundige kernkwaliteiten is geborgd en deze kernkwaliteiten zijn beleefbaar.

Subdoel 2: Er wordt gestuurd op gewenste ontwikkelingen in het Zeeuwse landschap.

Subdoel 3: Er is een uitvoeringsstrategie voor het herstel van het natuurlijk water- en bodemsysteem vanuit een klimaatadaptieve benadering.

Subdoel 4: De harde scheiding tussen donkergroene functies en rode functies vervagen, en biodiversiteit en behoud van landschappelijke en cultuurhistorische waarden als autonome opgave meenemen in ontwikkelingen.

Met deze bouwsteen dragen we bij aan de volgende duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN (brede welvaart).

Afbeelding

13.2 Huidige situatie

De kernkwaliteiten van Zeeland bestaan uit tal van gebieden met bijzondere natuur- en landschapswaarden. Ook de karakteristieke openheid en doorgaans duisternis van het agrarische landschap draagt bij aan het ervaren van een gevoel van rust, stilte en ruimte. De vele verschillende landschappen en de natuurlijke en cultuurhistorische landschapselementen vertellen het verhaal van het ontstaan van Zeeland oftewel de geschiedenis van Zeeland en haar inwoners. Daarnaast herbergen deze landschappen verschillende natuurwaarden (planten- en diersoorten).

Toekomstperspectief

Om natuurwaarden te behouden en versterken, moeten landschap en natuur als het ware verweven worden met bestaande functies. Deze natuurinclusiviteit draagt bij aan de benodigde veerkracht van het landschap om bijvoorbeeld achteruitgang van biodiversiteit en afname van zoet water te kunnen opvangen.

We zetten in op het ontwikkelen en het beleven van het Zeeuwse landschap. Daarbij beogen we de identiteit, diversiteit en belevingswaarde van landschap, natuur- en cultuurhistorische waarden te behouden en te versterken. Herkenbaarheid, identiteit en regionale diversiteit zijn daarbij belangrijke uitgangspunten. Om die reden wordt ingezet op behoud, versterken en benutten van de meest kenmerkende kwaliteiten en waarden in Zeeland. Het gaat bijvoorbeeld over duinen, monumentale bebouwing, kreekruggen, bijzondere polders, het Landfront Vlissingen (Rijksmonument) en de Staats-Spaanse Linies.

Het beschermen en meer zichtbaar maken van de kenmerkende landschapsstructuren die bijdragen aan de identiteit van en variëteit in onze provincie is een gezamenlijke opgave. De overheid stelt kaders voor de bescherming, het beheer en de ontwikkeling van de samenhangende landschapsstructuur. Daarbinnen is er ruimte voor gebiedsinitiatieven en maatwerk.

Het Zeeuwse landschap wordt met veel transities en opgaven geconfronteerd. Transities die zeker ook hun impact hebben op de manier waarop wij het landschap ervaren. Hoe zorgen we ervoor dat er voor het Zeeuwse landschap van de toekomst ook sprake is van evenwicht tussen gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde? Het landschapsbeleid zet in op het behoud van bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en aardkundige kernkwaliteiten in combinatie met huidige en nieuwe functies waarbinnen biodiversiteit als onderdeel van natuurinclusiviteit een vaste plaats moet krijgen. Ons Zeeuwse Landschap moet voldoende veerkrachtig zijn om onder andere de gevolgen van de klimaatverandering te kunnen opvangen.

In de Handreiking landschap zijn alle kernkwaliteiten van het Zeeuwse landschap beschreven. Hierbij is aangegeven of deze van provinciaal, regionaal of gemeentelijk belang zijn. Deze handreiking biedt een basis voor het bepalen van strategieën over hoe om te gaan met ontwikkelingen in relatie tot onze Zeeuwse landschappelijke waarden.

Vrijkomend Agrarisch vastgoed

In juni 2016 heeft de Rekenkamer Zeeland het onderzoeksrapport Vrijkomende agrarische bebouwing (VAB) uitgebracht. Belangrijkste uitkomst uit dit onderzoek is dat de problematiek in kwantitatieve zin enorm is (van alle vanaf 2000 aanwezige agrarische bebouwing heeft in 2030 ongeveer de helft géén agrarische functie meer.

Waar in de periode 2000-2012 nog 95% van de vrijkomende bedrijven een bebouwingsoppervlak kleiner dan 2000 m2 had, zien we in de periode 2012-2030 een toename in het aantal agrarische bedrijven met meer dan 2000 m2 dat een andere functie zal krijgen. Vrijkomend agrarische bebouwing biedt naast kansen voor nieuwe economische dragers ook kansen voor versterking van landschap als onderdeel van kwaliteitsverbetering van stikstofgevoelige natuur en volhoudbare landbouw waar agroforestry een voorbeeld van is.

Nieuwe economische dragers (NED)

Het is mogelijk om een nevenactiviteit bij een bestaand agrarische bedrijf te beginnen of een vervolgactiviteit op een vrijkomend agrarische bedrijf. In de loop der jaren is het beleid een aantal keer aangepast en versoepeld. Dit betekent dat er meer afwegingsruimte is voor gemeenten.

In het rapport Vrijkomende agrarische bebouwing wordt vooruit geblikt naar 2030. Tussen 2012 en 2030 beëindigen volgens dit rapport ongeveer 1000 agrarische ondernemers hun activiteiten. Tussen 2000 en 2016 waren 217 NED’s gerealiseerd. In diezelfde periode zijn er 1117 bedrijven vrijgekomen, daarvan is ongeveer 36% herbestemd als woning of NED. De meeste NED’s zijn in de kustgemeenten te vinden en dan voornamelijk in de recreatieve sector. De meest gerealiseerde functies zijn ook verblijfs- en dagrecreatie. Ook is er naar de omvang en bouwjaar van de NED’s gekeken. Uit de analyse van de Rekenkamer blijkt dat 67% van de NED’s qua omvang onder de 500 m2 zit. Veel van die NED's zijn in een cultuurhistorische boerderij gevestigd. Vrijwel alle gerealiseerde NED’s zijn kleiner dan 2000 m2. De bebouwing die sinds enkele jaren vrijkomt, stamt voornamelijk uit de tijd van de schaalvergroting, zoals die ongeveer rond 1965 begon. Tot 1993 was het zeer gebruikelijk om met asbest te bouwen. Het probleem bij het vinden van een herbestemming is niet zozeer het aantal agrarische bedrijfsgebouwen dat de komende jaren vrijkomt, want dat blijft vrijwel gelijk aan de huidige hoeveelheid, maar het soort en de grootte van die bebouwing.

Bij het ontwikkelen van een NED dient rekening te worden gehouden met de aanwezige of te ontwikkelen faciliteiten zodat voorkomen wordt dat de NED de waterkwaliteit verslechtert of de veilige doorstroming van verkeer belemmert.

Wonen in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing

De provincie heeft een selectie van cultuurhistorisch waardevolle boerderijen gemaakt om focus aan te brengen. Voor het behoud van deze boerderijen wil de provincie extra inspanningen leveren, onder andere door gemeenten ruimte te geven om een of meerdere wooneenheden in de agrarische opstallen bij het bestaande woonhuis toe te staan.

Ruimte voor Ruimte regeling

De Ruimte voor Ruimte regeling kan in een aantal gevallen een oplossing bieden voor vrijkomende agrarische bebouwing binnen het landelijk gebied. Hiervoor wordt verwezen naar bouwsteen 6. Woningvoorraad.

Stimuleringsgebieden voor landschapsontwikkeling

Versterking van de agrarische structuur vormt een belangrijke provinciale doelstelling. Dit wordt onder meer gerealiseerd door de integrale werkwijze van het Kavelruilbureau Zeeland en de aanleg van landbouwroutes. Als gevolg van (verschillende) “rood-voor-groen”-regelingen (waaronder de regeling voor nieuwe landgoederen), bos- en natuurcompensatie, (toekomstige) vergroeningsmaatregelen vanuit GLB, etc. Los hiervan en ook van het realiseren van het Natuurnetwerk Zeeland wordt verspreid door Zeeland regelmatig bos en natuur aangelegd. Bijvoorbeeld nieuwe landgoederen, of als compensatie van bos dat ergens anders is gekapt. Dat gebeurt lang niet altijd op een plek waar dat iets bijdraagt aan natuur of landschap. De provincie heeft in samenwerking met partners een Zeeuwse Bosvisie opgesteld als vertaling van de landelijke bossenstrategie (link). Hierin zijn binnen Zeeland zoekgebieden en uitsluitingsgebieden gedefinieerd die vanuit huidige beleidskaders (gemeentelijk-, provinciaal-, rijks- en waterschap beleid zijn afgeleid. Deze zoekgebieden zijn ruim gedefinieerd en hebben als doel om richting te geven aan ontwikkelingen in relatie tot versterking van landschappelijke houtige elementen die daarbij het best bijdragen aan cultuurhistorische, natuur- en landschapswaarden. Deze zoekgebieden dienen verder nog uitgebreid te worden gericht op specifieke natuurwaarden of behoud van specifieke planten- en diersoorten, ook in relatie tot het mogelijk koppelen aan andere opgaven

Afbeelding

Het aanvullend integraal aanwijzen van gebieden waarbinnen voornoemde "groene" ontwikkelingen juist wel tot de gewenste meerwaarde leiden kan een oplossing bieden, dit ook in combinatie met de Zeeuwse Bosvisie. Het gaat dan om gebieden die agrarisch minder intensief worden benut, waar ruimte is voor andere functies zoals natuur, landschap, water, recreatie, etc. en waar de "groene" ontwikkelingen een bijdrage kunnen leveren aan versterking van het Natuurnetwerk Zeeland, het landschap en de recreatieve structuur.

Dit soort stimuleringsgebieden voor landschapsontwikkeling biedt naast mogelijkheden tot versterking van het Natuurnetwerk Zeeland en landschap ook kansen voor:

  • de verbreding van de agrarische bedrijfsvoering (combinaties met andere functies)

  • “natuurinclusieve” of ecologisch duurzame landbouw (agrarische biodiversiteit)

  • Multifunctionele zone tussen natuurgebieden en landbouwgebieden, bedoeld om een zachte overgang te creëren. Het doel is om in deze zones te experimenteren met een andere landbouwvorm waarbij er minder meststoffen en bestrijdingsmiddelen worden gebruikt en via teelt van bepaalde gewassen een transitie plaatsvindt naar een meer volhoudbare landbouw. Een andere optie is het toevoegen van functies voor toerisme door wandel of fietspaden. Dit zal verder worden uitgewerkt in het uitvoeringsagenda landelijk gebied 2021-2030. Een koppeling met de structurele aanpak stikstof is daarnaast ook mogelijk vanwege de kwaliteitsverbetering van de overbelaste natuur. Denk daarbij aan hydrologische maatregelen waar ook de landbouw bij is gebaat. Uitgangspunt hierbij is vrijwilligheid.

  • zonering van het recreatief gebruik van natuurgebieden (afleiden van recreatiedruk)

  • natuurrecreatie

  • combinaties met andere functies zoals (verblijfs)recreatie, wateropgaven, ruimtelijke adaptatie etc.

  • het realiseren van groene uitloopgebieden rond steden en dorpen. Eventueel in combinatie met het benutten van (gemeentelijke) gronden in het buitengebied die (voorlopig) niet meer ontwikkeld worden tot reguliere woonwijken of bedrijventerreinen (tijdelijke natuur / "pauzelandschappen"). Ook hier zijn weer combinaties van diverse functies mogelijk: (stads)landbouw, recreatie, natuur, water, ruimtelijke adaptatie, educatie, voedselbossen etc. Dit soort groene zones rond steden en dorpen kunnen bijdragen aan de versterking van de biodiversiteit van steden en dorpen.

  • het maken van verbindingen tussen zorg(instellingen) en nabijgelegen natuurgebieden en/of het aangrenzende platteland. De hier aanwezige (en/of te ontwikkelen) natuur- en landschapswaarden kunnen bijdragen aan de gezondheid van zowel zorgbehoevenden als de overige inwoners van Zeeland.

Aardkundige waarden

De bodem herbergt op diverse plaatsen in de provincie een schat aan aardkundig erfgoed. Deze plaatsen zijn door de Provincie Zeeland aangewezen als aardkundig waardevolle gebieden. Samen vertellen deze gebieden het verhaal van het natuurlijk ontstaan van Zeeland en bepalen mede de identiteit van Zeeland. In de komende jaren worden deze aardkundige waarden onder de aandacht gebracht voor toerisme, educatie, onderwijs en onderzoek. Dit zal voor een belangrijk deel vorm krijgen binnen het kader van het verkrijgen van het UNESCO Global Geopark keurmerk.

13.3 Acties om doelen te realiseren

Subdoel 1: Het behoud van bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en aardkundige kernkwaliteiten is geborgd en deze kernkwaliteiten zijn beleefbaar.

Actie 1.1: Beschermen van bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en aardkundige kernkwaliteiten.

Wij zetten in op behoud van kwaliteiten als rust, stilte, weidsheid, open horizon en duisternis. Dit vertaalt zich naar heldere kaders. Daarnaast worden de kernkwaliteiten uit de handreiking landschap verder uitgewerkt.

Rolverdeling:

  • De provincie beschermt de kernkwaliteiten van provinciaal belang via de omgevingsverordening.

  • Gemeenten beschermen de kernkwaliteiten van regionaal en gemeentelijk belang via hun omgevingsplan.

Actie 1.2: Opstellen van een maatwerkaanpak voor vrijkomend agrarisch vastgoed.

Voor vitaliteit van het platteland en het behoud van het agrarisch erfgoed is het belangrijk dat er zoveel mogelijk passende nieuwe functies voor de leegstaande opstallen worden gevonden dan wel op andere wijze een oplossing wordt gevonden voor vrijgekomen agrarische gebouwen. Omdat de problematiek van vrijkomende agrarische bebouwing niet valt op te lossen met algemeen geldende normen en kaders, wordt een maatwerkbenadering ontwikkeld waarbij er mogelijkheden zijn voor activiteiten die qua aard, schaal, omvang en verkeersaantrekkende werking passen in het landelijk gebied. Zo is speciale aandacht noodzakelijk in relatie tot herbestemming van vrijkomende cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.

Rolverdeling:

  • De provincie stelt gezamenlijk met belanghebbenden een maatwerkaanpak op.

  • Waterschap Scheldestromen adviseert bij vervolgfuncties.

  • Gemeenten passen de maatwerkaanpak toe bij vrijkomende agrarische bebouwing.

Actie 1.3: Opzetten monitoringssysteem voor het volgen van de kernkwaliteiten van het Zeeuwse landschap.

In de handreiking landschap zijn de kernkwaliteiten van het Zeeuwse landschap benoemd. Er is nog geen monitoring gekoppeld aan de staat van deze kernkwaliteiten, waardoor niet bekend is in hoeverre het bestaande beleid effectief is.

Rolverdeling:

  • De provincie neemt het initiatief voor het opzetten van een monitoringssysteem.

Actie 1.4: Communiceren en informeren over het landschap en het uitvoeren van onderhoud aan het landschap.

Rolverdeling:

  • Heemkundige kringen, Archeologische Werkgemeenschap Nederland, Stichting Landschapsbeheer Zeeland en andere experts adviseren over landschapsaspecten.

Actie 1.5: Behoud van cultuurhistorisch waardevolle boerderijen.

Rolverdeling:

  • De provincie stelt financiële middelen beschikbaar voor het behoud van deze boerderijen.

  • De Boerderijenstichting Zeeland informeert en adviseert eigenaren over cultuurhistorie en subsidiemogelijkheden.

  • Gemeenten zijn het eerste loket voor eigenaren en adviseren over mogelijkheden voor herbestemming.

Actie 1.6: Borgen van landschappelijke inpassing

Voor nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied geldt dat zij aansluiten bij het bestaande karakter van het landschap. Als algemeen uitgangspunt geldt daarom dat een nieuwe ontwikkeling zodanig in het landschap moet worden ingebed dat het een logisch onderdeel is van het landschap. De handreiking landschap uit 2012 biedt hier aanknopingspunten voor. Voor een goede inpassing wordt uitgegaan van een 10 meter brede afschermende groengordel. Wanneer alternatieve maatregelen worden getroffen moet uit de ruimtelijke onderbouwing blijken dat de maatregelen die worden getroffen qua investering gelijkwaardig zijn aan het realiseren van een 10 meter brede afschermende groengordel. Maatwerk behoort hierdoor tot de mogelijkheden.

Rolverdeling:

  • Gemeenten leggen middels publiekrechtelijke borging vast hoe de landschappelijke inpassing wordt gerealiseerd. Daarbij wordt aangesloten bij het landschapsecologische en cultuurhistorische karakter van het landschap.

Actie 1.7: Opstellen nieuwe nota grondbeleid

De provinciale Omgevingsvisie is een instrument uit de Omgevingswet. Parallel aan de Omgevingswet zijn vier aanvullingswetten aangenomen. Het gaat om de onderwerpen bodem, geluid, natuur en grondeigendom. In de aanvullingswet Grondeigendom komen de instrumenten en regels uit onder meer de huidige Wet inrichting landelijk gebied. Hierin staat het instrumentarium aangeven inzake wettelijke herverkaveling. De aanvullingswet zorgt ervoor dat het huidige grondinstrumentarium geïncorporeerd wordt in de Omgevingswet. Tijdens het opstellen van de Zeeuwse Omgevingsvisie krijgen de thema’s en opgaven vorm. Daarom worden de voorbereidingen gestart om het provinciaal grondbeleid te actualiseren. Hiervan zal onder andere het vrijwillige instrument kavelruilen (Kavelruilbureau Zeeland) als wettelijke herverkaveling onderdeel uitmaken. Het doel van de actualisatie van de nota is om eigentijds grondbeleid te ontwikkelen dat aansluit op de aanvullingswet en de (toekomstige) thema’s en uitdagingen vanuit de Zeeuwse Omgevingsvisie.

Subdoel 2: Er wordt gestuurd op gewenste ontwikkelingen in het Zeeuwse landschap

Gewenste ontwikkelingen zijn gericht op biodiversiteitsherstel en leiden tot veerkrachtige landschappen. Hierbinnen zijn economie (wonen, werken, recreëren), natuur, bodem en water in balans.

Actie 2.1: Opstellen actuele landschapsvisie met ontwikkelingskader.

Los van de Zeeuwse Bosvisie is er nog geen eenduidig (provinciaal) integraal kader voor landschaps-ecologische ontwikkeling en de genoemde transitie naar een meer natuurinclusieve samenleving waar Zeeland de komende 10 jaar mee te maken krijgt. Bovendien is dit vertaald als een landelijke opgave in de Nationale Omgevingsvisie.

Rolverdeling:

  • De provincie neemt het initiatief tot het samen met gemeenten en andere betrokken partijen opstellen van het kader voor landschapsontwikkeling binnen de herijking van de Natuurvisie 2017-2022.

Actie 2.2: Aanwijzen stimuleringsgebieden voor landschapsontwikkeling

Voor meer samenhang in de manier waarop we met de diverse trends en ontwikkelingen in het landelijk gebied omgaan, zoals de structurele aanpak van stikstof, worden er stimuleringsgebieden voor landschapsontwikkeling aangewezen. In deze gebieden streven we naar een optimale veerkracht van het landschap waarbinnen ruimte ontstaat voor natuurlijke processen ten gunste van economie (wonen, werken en recreëren), natuur, bodem en water. Dit sluit aan bij de opgave die het Rijk in zijn advies “Som der Delen” voorstelt om de verduurzamingsopgaven in de regio gebiedsgericht en met ontwerpkracht op te pakken. De verdere invulling en uitwerking van stimuleringsgebieden voor landschapsontwikkeling biedt hier aanknopingspunten voor. De digitale uitvoeringsagenda voor Zeeland zal als uitwisselingsplatform worden gebruikt.

Rolverdeling:

  • De provincie neemt het initiatief om samen met gemeenten en andere partners, zoals o.a. mede overheden, particuliere grondeigenaren en terreinbeheerders, gebieden te selecteren waar vanuit verschillende urgente opgaven een gebiedsgerichte aanpak nodig is.

Actie 2.3 Stapsgewijs implementeren Landschapsvisie Deltadammen.

Deze visie is gericht op een duurzame ruimtelijke kwaliteit van de Zeeuwse Deltadammen.

Rolverdeling:

  • Rijkswaterstaat

    • en waterkeringbeheerder van de dammen;is eigenaar

    • faciliteert het samenhangend proces voor de uitwerking van de landschapsvisie.

  • De provincie en gemeenten implementeren de visie in hun ruimtelijk beleid en beheer.

  • Beheerders voeren maatregelen uit.

Subdoel 3: Er is een uitvoeringsstrategie voor het herstel van het natuurlijk water- en bodemsysteem vanuit een klimaatadaptieve benadering.

Actie 3.1. Opstellen uitvoeringsstrategie herstel.

Samen met medeoverheden en relevante partners wordt gezocht naar een uitvoeringsstrategie voor het realiseren van herstel van natuurlijke condities uit oogpunt van optimaal landbouwkundig gebruik, landschapsecologisch herstel en het vergroten van de kwaliteit van de natuur zoals stikstofgevoelige Natura2000 natuur. Daarbij staat een klimaatadaptieve benadering centraal. Deze uitvoeringsstrategie zal onderdeel uitmaken van een integraal uitvoeringsprogramma 2021-2030.

Rolverdeling:

  • De provincie

    • neemt het initiatief om de uitvoeringsstrategie in samenwerking met partners, zoals mede-overheden, agrariërs en terreinbeheerders, uit te werken en verder vorm te geven;

    • stelt financiële middelen en uitvoeringsinstrumenten beschikbaar.

Subdoel 4: De harde scheiding tussen donkergroene functies en rode functies vervagen, en biodiversiteit en behoud van landschappelijke en cultuurhistorische waarden als autonome opgave meenemen bij ontwikkelingen.

Actie 4.1. Vormgeven van de landelijke agenda natuurinclusieve samenleving van het Rijk.

Rolverdeling:

  • De provincie neemt het initiatief voor het opstellen van de agenda.

Actie 4.2. Stimuleren van een volhoudbare landbouw waar landschapsversterking en biodiversiteit onderdeel van uitmaken.

Dit komt tot uiting door uitwerking van een beloningssysteem gekoppeld aan kritische prestatie-indicatoren.

Zie acties en rolverdeling bij bouwsteen 12 Landbouw.

13.4 Afwegingsfactoren voor de uitvoering

Om bij de uitvoering kansen en mogelijkheden te benutten en tegelijkertijd de Zeeuwse kernkwaliteiten te behouden, zijn in Deel A (paragraaf 1.4) vier afwegingsfactoren geformuleerd. Hieronder is voor deze bouwsteen een aanzet gegeven voor de invulling daarvan.

1. Doe meer met minder grond.

  • Het landschap levert tevens een bijdrage aan natuur en biodiversiteitsdoelstellingen. Andersom ‘maakt’ natuur deels het landschap.

  • Energietransitie (opwekking van duurzame energie) kan enerzijds het landschap versterken, anderzijds kan het aantasten en kost het ook ruimte.

  • De effecten van klimaatadaptatie zullen zichtbaar worden in het landschap. Er zijn mogelijkheden om zowel het landschap te versterken en ruimte te bieden voor klimaatadaptatie zoals het verhogen van de beschikbaarheid van zoet water en inzet op algeheel systeemherstel.

2. Werk samen en deel kosten en baten.

  • Bij de aanleg van woningbouw en bedrijventerreinen is er een kans om het landschap te versterken wanneer er een goede inpassing wordt gerealiseerd. De inpassing levert tevens een bijdrage aan de leefbaarheid van deze gebieden door het toevoegen van groen en een uitnodiging tot gezond gedrag.

  • De recreatie is een ruimtevrager in het landelijk gebied. Versterking van het landschap kan de toeristische en recreatieve waarde van een gebied vergroten.

  • De landbouw is de grootste ruimtevrager in het landelijk gebied. Eisen die de landbouwsector stelt aan het gebied kunnen negatieve effecten hebben op de kwaliteit van het landschap. Tegelijk is de landbouwsector de grootste landschapsbeheerder in de provincie. Daarom wordt de komende jaren meer ingezet op het realiseren van een volhoudbare landbouw waarbij de verbinding tussen landbouw en biodiversiteit wordt geïntensiveerd.

3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten.

  • Het Zeeuwse landschap huisvest diverse landschappelijke elementen van historische en culturele waarde.

  • Een aantrekkelijk landschap is een sterk punt van Zeeland en is daardoor positief voor de leefbaarheid van onze inwoners en promotie voor gasten van buiten Zeeland.

  • Behoud van kwaliteit van het landschap is het uitgangspunt bij het ontwikkelen van de verschillende onderdelen van nieuwe energie-infrastructuur. Negatieve (landschappelijke) effecten moeten worden voorkomen. Uitgangspunten hierbij zijn:

    • goede landschappelijke inpassing van hoogspanningsstations met natuurelementen en het voorkomen van geluids- en lichthinder rondom bewoond gebied.

    • niet meer dan de twee afgesproken aanlandingen wind op zee in het Sloegebied en geen uitbreiding van bovengrondse hoogspanningsleidingen vanuit Borsele;

    • energie-infrastructuur zoveel mogelijk bundelen en waar mogelijk aansluiten bij bestaande infrastructuur. Ondergrondse mogelijkheden dienen als eerste benut te worden waarbij rekening gehouden moet worden met zoetwatervoorzieningen.

    • overleg aan de voorkant met omwonenden, gemeente(n) en provincie om met draagvlak snel tot goede oplossingen te komen in plaats van plannen neerleggen waar alleen formeel op gereageerd kan worden.

4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

  • Het landschap is niet statisch en kan in haar dynamiek als Zeeuws herkenbaar blijven en daarmee aantrekkelijk voor bewoners en bezoekers van Zeeland. Tevens kan het bijdragen leveren aan het oplossen van de grote maatschappelijke uitdagingen.

14 Milieu

14.1 Doelstelling 2030

Een schoon en veilig Zeeland: de milieukwaliteit van de fysieke leefomgeving is beschermd en versterkt.

Bij economische groei wordt er naar gestreefd om ook de milieukwaliteit te versterken. Het milieubeleid kan worden gezien als facetbeleid, het kan van elk thema onderdeel zijn. Voor het formuleren van doelen voor 2030 is onderscheid gemaakt in de belangrijkste aspecten (subdoelen) van het milieubeleid.

Subdoel 1: Verminderen en voorkomen bodemverontreiniging.

Subdoel 2: Verbeteren waterkwaliteit door reguleren indirecte lozingen.

Subdoel 3: Permanent verbeteren van de luchtkwaliteit door het streven naar de WHO-norm met als uitgangspunt een verwaarloosbaar risico.

Subdoel 4: Een aanvaardbaar hinderniveau voor geur vasthouden.

Subdoel 5: Beperken van de uitbreiding van geluidsproductie.

Subdoel 6: Het zoveel mogelijk beperken van risico’s die verbonden zijn aan de opslag, productie en bewerking van gevaarlijke stoffen.

Subdoel 7: Beperken van het ontstaan van afval en van het gebruik van primaire grondstoffen (50% circulair).

Subdoel 8: Reguleren van luchtvaartterreinen.

Subdoel 9: Beperken en voorkomen lichtverontreiniging.

Met deze bouwsteen dragen we bij aan de volgende duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN (brede welvaart).

Afbeelding

14.2 Huidige situatie

De kwaliteit van de lucht, stilte, water, veiligheid en bodem is in Zeeland redelijk goed, maar voldoet nog niet overal aan de normen en dat wordt ook nog niet overal zo ervaren. Onderstaand wordt op de verschillende aspecten ingegaan.

Bodem

Een nieuwe zorg is de diffuse verspreiding van o.a. zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) in de bodem (maar ook in de lucht, het water en in afval) zoals PFAS, PFOS en GenX die inmiddels ook in de voedselketen terecht zijn gekomen. Middels het ZZS programma wordt geïnventariseerd welke stoffen worden toegepast en wordt bezien hoe emissie kan worden beperkt via de vergunningverlening. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet worden de gemeenten het bevoegd gezag in het kader van bodemverontreiniging en -sanering. De voorbereidingen voor de overdracht zijn gestart. Op basis van een overgangsregeling zal de provincie voor bepaalde lopende saneringszaken verantwoordelijk blijven.

Water

In geen van de wateren in Zeeland waarvoor doelen zijn vastgesteld in het kader van de Kaderrichtlijn water (KRW) wordt volledig voldaan aan de doelen voor de chemische en ecologische kwaliteit.

Luchtkwaliteit

De luchtkwaliteit in Nederland is de afgelopen decennia sterk verbeterd. Sinds de jaren zeventig wordt in Nederland gemeten hoeveel schadelijke stoffen er in de lucht aanwezig zijn. Onder andere door het treffen van maatregelen zijn gemiddelde concentraties de laatste jaren gedaald. De lucht in Zeeland laat zich typeren als relatief schoon: er is geen sprake van overschrijding van milieukwaliteitseisen, met uitzondering van depositie van stikstof in kwetsbare natuurgebieden. Ruimtelijke verschillen zijn uiteraard wel aanwezig.

De grenswaarden voor de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide en de jaargemiddelde concentratie fijnstof (PM10) bedragen voor beide 40 μg/m3. Deze grenswaarden komen voort uit de Europese richtlijn 2008/50/EG. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) adviseert voor fijnstof een stringentere richtwaarde van 20 μg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie. Voor fijnstof en stikstofdioxide wordt in Zeeland aan zowel de EU regelgeving als de WHO advieswaarden voldaan. De WHO geeft echter aan dat er geen veilige niveaus bestaan voor de blootstelling aan fijnstof.

Luchtverontreiniging behoort tot de belangrijkste risicofactoren voor de gezondheid. Deelnemers aan het Schone Lucht Akkoord (SLA) streven naar een permanente verbetering van de luchtkwaliteit in Nederland om gezondheidswinst voor iedereen te realiseren. De gezondheidsimpact van luchtverontreiniging is groot. Ongeveer 3,5% van de totale ziektelast in Nederland is te wijten aan slechte lucht. Gemiddeld leven Nederlanders door luchtverontreiniging 8-14 maanden korter en jaarlijks overlijden 11.000 mensen (vroegtijdig) als gevolg van blootstelling aan luchtverontreiniging (Bron: RIVM en IBO Luchtkwaliteit).

Het gaat in Zeeland met name om de volgende componenten:

  • Fijn stof

  • NOx (stikstofoxiden)

  • NH3 (ammoniak)

  • SO2 (zwaveldioxide)

  • VOS (Vluchtige organische stoffen)

In Zeeland zijn verschillende typen emissiebronnen aanwezig. Het gaat met name om verkeer, industrie, landbouw en consumenten. Deze bronnen stoten een grote diversiteit aan luchtverontreinigende stoffen uit.

Vastgesteld kan worden dat verhoogde concentraties van deze stoffen in de buitenlucht optreden bij (drukke) wegen en vaarwegen, industriële regio's en in stedelijke gebieden. Door klimaatverandering en de toename van het aantal tropische dagen met veel zon, neemt het risico op ozon en smogvorming toe.

Geur

In de Kanaalzone en het Sloegebied bevinden zich bedrijven met een geurcontour.

Geluid

Zeeland kenmerkt zich over het algemeen als een rustige, landelijke provincie. Grote industrie is geconcentreerd in de havens in de Kanaalzone en het Sloegebied. Dit zijn gezoneerde industrieterreinen. Uit de rapportage van het actieplan EU Richtlijn omgevingslawaai 2018- 2023 blijkt dat er ruim 1000 inwoners geluidshinder ondervinden van provinciale wegen, waarvan 400 inwoners ernstige geluidshinder ervaren. Er is berekend dat in totaal ongeveer 150 inwoners in hun slaap gestoord worden door geluid afkomstig van provinciale wegen (gebaseerd op Lnight > 50 dB). Om geluidsoverlast door lawaaisporten en gemotoriseerde luchtsporten te beperken, is structureel gebruik uitsluitend toegestaan op bestaande locaties. Nieuwe locaties of uitbreiding van bestaande locaties is alleen mogelijk als door verplaatsing van een bestaande locatie de overlast voor de omgeving vermindert en/of lawaaisporten dan wel gemotoriseerde luchtsporten beter worden geconcentreerd.

Externe veiligheid

Het beleid richt zich op het voorkomen van ongevallen door het zoveel mogelijk beperken van risico’s waaraan burgers worden blootgesteld door de opslag, productie, bewerking van gevaarlijke stoffen en transport van gevaarlijke stoffen per spoor en over de weg (zie ook bouwsteen 21 Transport en infrastructuur). Rond twee bedrijfsterreinen, waarop BRZO- bedrijven (Besluit risico zware ongevallen) zijn gevestigd, is een veiligheidscontour vastgesteld. Voor het Sloegebied in 2012 en voor het industriegebied DOW, Mosselbanken en Logistiek Park in 2016. Binnen deze veiligheidscontouren kunnen zich bedrijven vestigen met bijvoorbeeld risico’s op brand- en explosiegevaar. Vestiging van deze bedrijven binnen de veiligheidscontour mag niet leiden tot nieuwe saneringssituaties voor externe veiligheid buiten deze veiligheidscontour. Hoewel er momenteel geen saneringssituaties bestaan vanwege externe veiligheidsrisico’s, kan er lokaal wel sprake zijn van een verhoogd groepsrisico (de kans dat een bepaalde hoeveelheid personen komt te overlijden als gevolg van een ongeval bij een bedrijf met gevaarlijke stoffen).

Afval en grondstoffen

Het huidige lineaire economische systeem put uit eindige (fossiele) grondstoffen en creëert afval. De circulaire economie behelst een economisch systeem waarin zoveel mogelijk kringlopen worden gesloten en zo min mogelijk afval wordt geproduceerd en producten gebaseerd op fossiele olie vervangen worden door producten die gemaakt zijn uit hernieuwbare grondstoffen. Een volledig circulair systeem vraagt om een goed functionerende keten van ontwerp, productie, gebruik, inzameling en verwerken van reststromen naar nieuwe inzet van grondstoffen. Deze keten kent vele schakels en is op vele punten nog zwak en niet gesloten. Er zijn nog niet voldoende gesloten kringlopen, er verdwijnen nog veel afvalstoffen/producten al dan niet illegaal naar het buitenland, bijvoorbeeld elektronische apparaten. Ketengericht afvalbeheer en samenwerking tussen marktpartijen in de keten kan leiden tot nieuwe oplossingen en innovaties. Het ultieme doel van recycling is om uit afvalstoffen grondstoffen te maken (grondstoffenrotonde of grondstoffenverbindingen).

Luchtvaart

Vliegveld Midden-Zeeland is als regionaal vliegveld belangrijk voor recreatie, de economie en werkgelegenheid. Hiervoor is een luchthavenbesluit genomen. Dit vliegveld geeft ruimtelijke hoogtebeperkingen als gevolg van aan- en afvliegroutes en beperkingen vanwege geluid en externe veiligheid. Naast dit vliegveld is er nog een aantal helikopterhavens, waarvoor ook een luchthavenbesluit nodig is, en twee zweefvliegvelden (Burgh Haamstede en Axel) die onder een luchthavenregeling vallen.

14.3 Acties om doelen te realiseren

Subdoel 1: Verminderen en voorkomen bodemverontreiniging

Actie 1.1: Aanpak van diffuse verspreiding van Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) door middel van uitvoering programma ZZS en uitvoering geven aan definitief handelingskader voor PFAS en PFOS (voorzien in 2021)

Rolverdeling:

  • De rijksoverheid voert rijksbeleid uit.

  • De provincie voert het provinciale beleid uit.

  • De omgevingsdiensten voeren namens het bevoegd gezag het beleid uit.

Actie 1.2: Afronding sanering spoedlocaties en overdracht naar gemeenten.

De provincie is verantwoordelijk voor het afmaken van de laatste saneringen van de spoedlocaties.

Rolverdeling:

  • De provincie voert de sanering van de laatste spoedlocaties uit.

  • De provincie draagt de verantwoordelijkheid voor bodem over aan gemeenten bij inwerkingtreding van de Omgevingswet (warme overdracht).

Subdoel 2: Verbeteren waterkwaliteit door reguleren indirecte lozingen.

Actie 2.1: Reguleren van indirecte lozingen.

De kwaliteit van het oppervlaktewater wordt onder meer bepaald door directe en indirecte lozingen van particulieren en bedrijven, riool overstorten en van de rioolwaterzuiveringen (RWZI). De provincie is bevoegd gezag voor het verlenen van milieu- (of omgevings-)vergunningen voor industriële afvalwaterlozingen en kan daarom alleen indirect invloed uitoefenen op de lozingen van de rioolwaterzuivering. In deze vergunningen worden eisen gesteld aan de samenstelling van het te lozen afvalwater. Namens de Provincie Zeeland zien de omgevingsdiensten toe op naleving van deze eisen, door periodieke controles en analyse van monsters.

Rolverdeling:

  • De omgevingsdiensten voeren namens het bevoegd gezag vergunningverlening, toezicht en handhaving op indirecte lozingen uit.

Subdoel 3: Permanent verbeteren van de luchtkwaliteit door het streven naar de WHO-norm met als uitgangspunt een verwaarloosbaar risico.

Actie 3.1 Reguleren van emissies

Via vergunningverlening, toezicht en handhaving wordt een evenredige bijdrage geleverd aan het halen van de nationale emissiedoelstellingen, de NEC plafonds 2020 en 2030 (met een ijkmoment in 2025). Dit betreft de uitstoot van zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), ammoniak (NH3), vluchtige organische stoffen (VOS) en fijn stof (PM2,5).

Voor bestaande emissies door bedrijven van stoffen die zeer gevaarlijk zijn voor mens, dier en plant (prioritaire stoffen) wordt ingezet op het zo snel mogelijk bereiken van het verwaarloosbaar risiconiveau. De provincie volgt de lijn uit het rijksbeleid voor Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS).

Om de emissie vanuit de sector scheepvaart terug te dringen heeft de Provincie Zeeland, samen met andere provincies, een verbod op varend ontgassen van benzeen en benzeen houdende stoffen opgenomen in de Omgevingsverordening. Hiermee wordt voorkomen dat het ontgassen naar Zeeland verplaatst. We dringen bij het Rijk aan op snelle invoering van (inter)nationale regelgeving. Naar verwachting zal dat gebeuren in 2021. De Provincie Zeeland zet samen met Rijkswaterstaat en North Sea Port verder in op de verdere verduurzaming van de binnenvaart onder andere door het gebruik van walstroom door binnenvaart en zeevaart. Daarnaast wordt ingezet op elektrificatie van binnenvaart.

Door inzet op het Schone Lucht Akkoord (SLA) zal een verbetering van luchtkwaliteit worden gerealiseerd. Het uitgangspunt is een verwaarloosbaar gezondheidsrisico als gevolg van emissies die de luchtkwaliteit beïnvloeden. Daarbij is het streven om de WHO normen (waar veelal aan wordt voldaan) en een permanente verbetering van de luchtkwaliteit te behalen. Het SLA thema ‘bewustzijn en betrokkenheid’ wordt ingezet om jongeren bekend en bewust te maken van het belang van gezonde lucht. In dat kader worden onderwijsinstellingen en scholieren betrokken bij projecten.

Er kunnen zich situaties voordoen waar een aanvullende gebieds- en probleemgerichte aanpak van toegevoegde waarde is. De provincie betrekt dan de omgeving en partners zoveel mogelijk, om oplossingen te vinden. Een voorbeeld hiervan is het project in de Zeeuws-Vlaamse Kanaalzone. Daar worden, als onderdeel van een breder programma, extra metingen verricht naar de luchtkwaliteit.

Rolverdeling:

  • De omgevingsdiensten voeren namens het bevoegd gezag vergunningverlening, toezicht en handhaving uit.

  • De provincie neemt een regel op in de Omgevingsverordening over het verbod op varend ontgassen van benzeen en benzeen houdende stoffen.

  • De provincie en stakeholders voeren de plannen en maatregelen in het kader van het Schone Lucht Akkoord (SLA) uit.

  • Gemeenten steunen het SLA op onderdelen.

  • De provincie en omgevingsdiensten voeren, op basis van het SLA, projecten uit met onderwijsinstellingen en jongeren om hen bekend en bewust te maken van het belang van gezonde lucht.

  • De provincie en partners voeren een gebieds- en probleemgerichte aanpak uit, zoals het project in de Zeeuws Vlaamse Kanaalzone.

  • De GGD monitort milieuhinder (volwassenenmonitor) en adviseert wanneer er signalen zijn dat de volksgezondheid in het geding is.

Actie 3.2: Nadere uitwerking aanpak verbeteren luchtkwaliteit in milieuprogramma.

Rolverdeling:

  • De provincie en partners voeren het milieuprogramma uit en actualiseren het wanneer nodig.

Subdoel 4: Een aanvaardbaar hinderniveau voor geur vasthouden.

Actie 4.1: Reguleren van geuremissie.

Voor bedrijven waarvoor de Provincie Zeeland bevoegd gezag is, blijft sprake van een aanvaardbaar hinderniveau.

Rolverdeling:

  • De omgevingsdiensten voeren namens het bevoegd gezag vergunningverlening, toezicht en handhaving uit.

Actie 4.2: Nadere uitwerking aanpak geur in milieuprogramma.

Rolverdeling:

  • De provincie en partners voeren het milieuprogramma uit en actualiseren het wanneer nodig.

Subdoel 5: Beperken van de uitbreiding van geluidsproductie.

Actie 5.1: Reguleren van geluidsproductie.

Door middel van actief zonebeheer en monitoring wordt zorggedragen dat het geluid niet onbeperkt uit kan breiden. Dit laat onverlet dat er hinder op kan treden van met name kortstondige hoge geluidniveaus of tonaal en laag frequent geluid. De Omgevingsdiensten registreren klachten over geluid dat afkomstig is van bedrijven en voeren onderzoek uit naar de bron er. De geluidzones rond industrieterreinen worden op grond van de Omgevingswet vervangen door een systeem met vastgestelde Geluidproductieplafonds (GPP) op vaste punten rond de industrieterreinen. De provincie dient in ieder geval voor 1 januari 2029 rond de huidige (op grond van de Wet geluidhinder) aangewezen regionaal gezoneerde industrieterreinen de eerste GPP’s vast te stellen. Voorgesteld wordt daarom om voorlopig de huidige regionale aanwijzingen te handhaven. In de periode tot 2029 kan bezien worden of en zo ja welke industrieterreinen overgedragen kunnen worden aan de gemeentes. De provincie moet voor haar provinciale wegen GPP’s vaststellen. Deze moeten twee jaar na inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn vastgesteld. Het waterschap en gemeentes moeten voor hun respectievelijke wegen basisgeluidemissies vaststellen. Ook moet de provincie in 2023 een nieuwe Geluidsbelastingkaart en Actieplan vaststellen op basis van de EU richtlijn Omgevingslawaai.

Rolverdeling:

  • De omgevingsdiensten voeren namens het bevoegd gezag vergunningverlening, toezicht en handhaving uit.

  • Waterschap Scheldestromen en gemeenten stellen basisgeluidsemissies vast.

  • De provincie

    • stelt geluidproductieplafonds, geluidsbelastingkaart en een actieplan vast;

    • neemt een regeling op in de Omgevingsverordening over stiltegebieden.

  • De GGD monitort milieuhinder (volwassenenmonitor) en adviseert wanneer er signalen zijn dat de volksgezondheid in het geding is.

Actie 5.2: Nadere uitwerking aanpak beperking van de uitbreiding van geluidsproductie in milieuprogramma.

Rolverdeling:

  • De provincie en partners voeren het milieuprogramma uit en actualiseren het wanneer nodig.

Subdoel 6: Het zoveel mogelijk beperken van risico’s die verbonden zijn aan de opslag, productie en bewerking van gevaarlijke stoffen.

Actie 6.1: Beperken van risico’s die verbonden zijn aan de opslag, productie en bewerking van gevaarlijke stoffen.

Het provinciale beleid richt zich op het voorkomen van ongevallen door het zoveel mogelijk beperken van risico’s waaraan burgers worden blootgesteld door de opslag, productie, bewerking van gevaarlijke stoffen. In opdracht van de Provincie Zeeland beoordeelt DCMR veiligheidsrapportages, verleent vergunningen en voert inspecties uit bij de BRZO-bedrijven en bedrijven vallend in categorie 4 van de Richtlijn Industriële Emissies (RIE4). Met inwerkingtreding van de Omgevingswet en de modernisering omgevingsveiligheid zullen rond Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen)-en BRZO-bedrijven aandachtsgebieden voor explosie- en brandgevaar en gevaar voor het vrijkomen van gevaarlijke gassen berekend worden. Deze zogenaamde brand- en explosieaandachtsgebieden moeten in een aantal gevallen door gemeentes als brand- of explosievoorschriftengebied worden opgenomen in hun Omgevingsplan, of op een andere wijze kenbaar worden gemaakt. Voor voorschriftengebieden geldt dat bij nieuwbouw brand- en/of explosiewerende maatregelen moeten worden getroffen. De provincies kunnen instructies opnemen in de omgevingsverordening hoe om te gaan met deze aandachtsgebieden. De grote transities waar Nederland voor staat, zoals de energietransitie en de transitie naar een circulaire economie kunnen ook nieuwe risico’s voor externe veiligheid opleveren. Hierbij kan men denken aan nieuwe energiedragers als waterstof en accu’s. Ook kunnen als gevolg van klimaatverandering mogelijk gebieden, waar BRZO-bedrijven liggen overstromingsgevoeliger worden.

Rolverdeling:

  • De omgevingsdiensten

    • voeren namens het bevoegd gezag vergunningverlening, toezicht en handhaving uit;

    • adviseren over het beleid en voeren het uit.

  • De Veiligheidsregio adviseert over het beleid.

Actie 6.2: Nadere uitwerking aanpak beperken van risico’s die verbonden zijn aan de opslag, productie en bewerking van gevaarlijke stoffen.

Rolverdeling:

  • De provincie en partners voeren het milieuprogramma uit en actualiseren het wanneer nodig.

Subdoel 7: Beperken van het ontstaan van afval en van het gebruik van primaire grondstoffen (50% circulair).

Dit subdoel is gerelateerd aan subdoel 2 in bouwsteen Circulaire economie; De helft van de grondstoffen, die in Zeeland worden gebruikt, is hernieuwbaar of al eerder gebruikt’’. Zie ook de acties die onder dat subdoel hangen.

Actie 7.1: Kringlopen worden zoveel mogelijk – regionaal- gesloten waarbij ‘afval’ omgezet wordt in grondstof. Producten gebaseerd op fossiele olie worden vervangen door producten gemaakt uit hernieuwbare grondstoffen.

Een volledig circulair systeem vraagt om een goed functionerende keten van ontwerp, productie, gebruik, inzameling en verwerken van reststromen naar nieuwe inzet van grondstoffen. Deze keten kent vele schakels en is op vele punten nog zwak en niet gesloten. Er zijn nog niet voldoende gesloten kringlopen, er verdwijnen nog veel afvalstoffen/producten al dan niet illegaal naar het buitenland, bijvoorbeeld elektronische apparaten. Ketengericht afvalbeheer en samenwerking tussen marktpartijen in de keten kan leiden tot nieuwe oplossingen en innovaties. Het ultieme doel van recycling is om uit afvalstoffen grondstoffen te maken (grondstoffenrotonde of grondstoffenverbindingen).

Naast een inzet op de reductie van energie- en grondstoffenverbruik is ook met verbindingen tussen bedrijven, om hergebruik van grondstoffen en energie mogelijk te maken, veel winst te behalen. Grote energie- en grondstof intensieve bedrijven in Zeeland, West-Brabant en Oost-Vlaanderen werken samen in het programma Smart Delta Resources (SDR). Provincie Zeeland, Impuls Zeeland en North Sea Port zijn partner. Door het realiseren van industriële symbiose projecten wordt de concurrentiepositie van de bedrijven versterkt en het energie- en grondstoffenverbruik beperkt. Internationale en landelijke wet- en regelgeving omtrent afval belemmert nu het sluiten van lokale (regionale) ketens. Wijziging in wet- en regelgeving is gewenst om de circulaire economie te bevorderen. Zolang het economisch systeem echter nog niet volledig circulair is, zal er een manier van verwerking van de reststromen moeten plaatsvinden. Voor het toepassen van grondstoffen (afvalstromen) geldt de volgende voorkeursvolgorde: preventie, voorbereiding hergebruik (hernieuwbare grondstoffen), recycling, andere nuttige toepassingen en als laatste veilige verwijdering (verbranden, storten of lozen). Bij vergunningverlening moet de provincie rekening houden met het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP). Het streven is om het afval dat in de provincie ontstaat ook binnen de provincie te verwerken (cq. hergebruiken/recyclen). Zolang er nog afvalstoffen zijn, waarvoor geen nuttige toepassing is in welke vorm dan ook, kan het nodig blijven om in de komende jaren in het uiterste geval zelfs nog de laatste trede van verwerking van afvalstoffen, het storten van afval, toe te staan. De stortplaats Noord en Midden-Zeeland kan hierin een rol vervullen.

Rolverdeling:

  • De omgevingsdiensten voeren namens het bevoegd gezag vergunningverlening, toezicht en handhaving uit.

  • De overheid en bedrijven werken samen (ook onderling) in Smart Delta Resources.

Actie 7.2: Nadere uitwerking van beperken van het ontstaan van afval en gebruik van nieuwe grondstoffen (50% circulair).

Rolverdeling:

  • De provincie en partners voeren het milieuprogramma uit en actualiseren het wanneer nodig.

Subdoel 8: Reguleren van luchtvaartterreinen.

Actie 8.1: Uitvoeren van het beleid en uitoefenen bevoegdheden.

De provincie streeft naar het beperken en voorkomen van geluidsoverlast en behoud en continuering van bestaande luchtvaartterreinen binnen de voor deze luchthaventerreinen geldende besluiten en/of regelingen. Er worden geen mogelijkheden geboden voor nieuwvestiging van luchthaventerreinen waarvoor een luchthavenbesluit moet worden afgegeven.

Nieuwvestiging van luchthaventerreinen waarvoor een luchthavenregeling moet worden afgegeven is alleen mogelijk indien sprake is van niet-gemotoriseerde luchtsporten of luchthaventerreinen ten behoeve van algemeen belang binnen een gebied waar zich een concentratie voordoet van activiteiten die wat betreft milieu-impact gelijksoortig zijn (bijvoorbeeld geluidszone industrieterrein). Gemotoriseerde luchtsporten zijn in principe alleen toegestaan op bestaande hiervoor bestemde locaties.

Uitbreiden of wijzigen van bestaande luchthaventerreinen is in principe alleen mogelijk als er geen structurele toename is van geluid en/of vergroting van het beperkingengebied tenzij het een concentratiegebied van activiteiten betreft die wat betreft milieu-impact gelijksoortig zijn (bijvoorbeeld geluidszone industrieterrein). Nader afgewogen dient te worden in hoeverre in geval van raakvlakken met ander beleid hiervan kan worden afgeweken. De draaiing van de baan van het vliegveld Midden-Zeeland is hier een concreet voorbeeld van.

In principe is het verboden om buiten een luchthaven op te stijgen of te landen met een luchtvaartuig. Onder voorwaarden kan een ontheffing voor tijdelijk en uitzonderlijk gebruik worden aangevraagd (TUG-ontheffing).

Er dient sprake te zijn van een bepaald soort luchtvaartuig en daarbij dient de aard van de start en landing en de gewenste start- en landingslocatie binnen het hiervoor geldende provinciaal beleid te passen. Verder dient de gewenste start- en landingslocatie aan rechtstreeks werkende wet- en regelgeving te voldoen. Luchtvaartuigen zijn bijvoorbeeld helikopters, paragliders en zweefvliegtuigen.

Rolverdeling:

  • De provincie neemt luchthavenbesluiten en stelt luchthavenregelingen op.

  • RUD Zeeland voert namens de provincie taken uit op gebied van luchtvaart en verleent TUG ontheffingen.

Subdoel 9: Beperken en voorkomen lichtverontreiniging

Duisternis is een kernkwaliteit van Zeeland en er zijn Duisternisgebieden aangewezen. Deze gebieden vallen veelal samen met de Natura 2000-gebieden en stiltegebieden. In de aangewezen gebieden wordt gemeenten verzocht hiermee rekening te houden. Rond de grotere industrieterreinen en de steden is echter sprake van een bepaalde mate van lichtverontreiniging.

De Provincie Zeeland neemt maatregelen om de lichthinder (en het energiegebruik) door openbare verlichting langs provinciale wegen te verminderen. Daarbij wordt rekening gehouden met de sociale en verkeersveiligheid. In vergunningen voor bedrijven en instellingen waarvoor de provincie bevoegd gezag is, worden zo nodig voorschriften opgenomen voor de lichtuitstoot, bijvoorbeeld via een verlichtingsplan.

Actie 9.1. Bij het verlenen van vergunningen op grond van de Omgevingswet letten wij nadrukkelijk op het voorkomen en beperken van lichthinder.

De provincie ziet bij grootschalige lichttoepassingen bij bedrijven toe of de beste beschikbare technieken om lichthinder te voorkomen worden toegepast.

Rolverdeling:

  • De omgevingsdiensten voeren vergunningverlening, toezicht en handhaving uit voor de provincie en gemeenten.

14.4 Afwegingsfactoren voor de uitvoering

Om bij de uitvoering kansen en mogelijkheden te benutten en tegelijkertijd de Zeeuwse kernkwaliteiten te behouden, zijn in Deel A (paragraaf 1.4) vier afwegingsfactoren geformuleerd. Hieronder is voor deze bouwsteen een aanzet gegeven voor de invulling daarvan.

1. Doe meer met minder grond.

  • Vanuit zuinig ruimtegebruik is functiecombinatie wenselijk, maar vanuit milieuperspectief is het soms wenselijk om functies juist te scheiden om overlast of nadelige effecten van functies te beperken. Daarin moet een balans gevonden worden.

2. Werk samen en deel kosten en baten.

  • Milieubeleid is facetbeleid en maakt in feite een integraal en vast onderdeel uit van alle andere onderwerpen. De meest sterke relatie is er met bodem en archeologie (Zeer Zorgwekkende stoffen), circulaire economie (grondstoffen/afval), Transport en infrastructuur, (Geluid, lucht, luchtvaart), straling, water (ZZS), arbeidsmarkt en economie (bedrijven), natuur en biodiversiteit (stilte/licht/stikstof), gezondheid (alle thema’s), landbouw (stikstof, geur, bestrijdingsmiddelen) en wonen (lucht, geluid).

  • Een dilemma is de relatie tussen economie en milieu, waarbij het van belang is om milieu niet alleen grote aandacht te geven bij economische voorspoed, maar milieu als vanzelfsprekend onderdeel van economie te zien. Vooral niet zichtbare milieuproblemen kunnen op termijn voor problemen zorgen, denk aan de luchtkwaliteit, CO2-uitstoot en nu de stikstof en PFAS problematiek. Het is goed om aan de voorkant meer rekening te houden met milieu, te kiezen voor oplossingen die meerdere doelen dienen en koppelkansen te benutten.

3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten.

  • (…)

4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

  • De energietransitie en klimaatverandering kunnen milieueffecten hebben. Er kunnen nieuwe veiligheidsrisico’s ontstaan bij het gebruik van nieuwe producten zoals bij het opslaan van energie en de productie van waterstof.

15 Natuur

15.1 Doelstelling 2030

De Zeeuwse biodiversiteit ontwikkelt zich positief. Specifiek wordt daarbij ingezet op het bereiken van een 70% doelbereik van stikstofgevoelige binnendijkse Natura 2000-gebieden.

De Zeeuwse natuur kenmerkt zich in 2030 door een kwalitatief robuust netwerk van grote en kleine natuurlijke eenheden met verschillende leefgebieden die onderling met elkaar verbonden zijn. Deze Zeeuwse natuur kan tegen een stootje en heeft voldoende veerkracht om bijvoorbeeld klimatologische veranderingen en andere verstoringen op te kunnen vangen. Ruimtelijk is daarbij geen sprake meer van harde, zichtbare grenzen tussen de natuur die gerealiseerd is binnen het begrensde Natuurnetwerk Zeeland en de daaromheen liggende functies. Het is een beeld van geleidelijke overgangen hiertussen. Deze als het ware van donkergroene naar een lichtgroene verbinding tussen natuur en economie wordt gekenmerkt door de van nature aanwezige Zeeuwse natuurwaarden die verweven zijn met andere belangrijke gewenste functies binnen Zeeland zoals landbouw en recreatie. Deze natuurinclusieve benadering is onlosmakelijk verbonden met behoud en versterking van ons Zeeuwse cultuurlandschap, de transitie naar een volwaardige volhoudbare landbouw binnen Zeeland en een verbetering van de water- en bodemkwaliteit.

De onderstaande 3 hoofdambities, zoals deze met het Rijk zijn afgesproken, blijven daarbij onverminderd overeind:

1. verbeteren van de biodiversiteit

2. versterken van de maatschappelijke betrokkenheid bij natuur

3. versterken van de verbinding tussen natuur en economie

De provinciale Natuurvisie 2017-2022 geeft daar onder andere invulling aan.

Subdoel 1 Herstel biodiversiteit: de doelen uit de Europese biodiversiteitsstrategie 2021-2030 zijn gehaald

Subdoel 2 Natuurbescherming: de natuurgebieden in Zeeland worden adequaat beschermd

Subdoel 3 Natuurbeheer: er is inzicht in de kwaliteit van alle ecosysteemtypen in Zeeland en het ecologisch beheer buiten natuurgebieden is verbreed

Subdoel 4 Natuurherstel: 70% doelrealisatie in Natura 2000-gebieden

Subdoel 5 Natuurontwikkeling: het natuurnetwerk Zeeland is afgerond

Subdoel 6 Natuurverbreding: er is een grotere maatschappelijke betrokkenheid bij natuur. Natuur en andere functies zijn meer verweven

Subdoel 7 Natuurbeleving: 90% van de natuurgebieden is toegankelijk en beleefbaar, het wandelnetwerk blijft van waarde en het oosten van Zeeland heeft een internationaal UNESCO-Geopark keurmerk.

Met deze bouwsteen dragen we bij aan de volgende duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN (brede welvaart).

Afbeelding

15.2 Huidige situatie

Herstel biodiversiteit

Ondanks een forse inspanning die is gericht op herstel van de natuur is een afname van biodiversiteit geconstateerd in Nederland. Het verlies aan biodiversiteit in Nederland en zo ook de Zeeuwse biodiversiteit, is zelfs aanzienlijk groter dan elders in Europa en de wereld. In Nederland gaat het daarbij vooral om de biodiversiteit van duinen, de zandgebieden, binnen het agrarisch gebied en binnen het stedelijk gebied. Van de overige leefgebieden zijn de trends de afgelopen 10 jaar een verminderde afname of is zelfs sprake van een stabiele situatie. Dit na een decennialange afname.

Voor Zeeland kan worden geconcludeerd dat vooral een aantal algemene(re) soorten van goed onderzochte soortgroepen het goed doen. Onder andere bosvogels vertonen een herstel. Na verder inzoomen blijkt echter dat niet geconcludeerd kan worden dat het goed gaat met de biodiversiteit in Zeeland (Natuurrapportage Zeeland, 2019). Van grootschalig en duurzaam herstel is dus nog steeds geen sprake. De voornaamste oorzaak van biodiversiteitsverlies in de duinen is de hoge stikstofdepositie en verder spelen verdroging, verminderde dynamiek en een te klein oppervlak leefgebied een rol (relatie met verstoring door met name recreatie).

Natuurbescherming

Natura 2000 (N2000)

Natura 2000-gebieden hebben een extra beschermde status voor de habitattypen (leefgebieden) en planten- of diersoorten die in deze gebieden voor komen. Het belangrijkste rechtsgevolg van de aanwijzing als Natura 2000-gebied is dat een vergunningplicht geldt voor alle activiteiten die mogelijk nadelige gevolgen hebben voor een Natura 2000-gebied. De provincie is in het algemeen het bevoegde gezag voor verlenen van deze vergunningen.

Voor elk Natura 2000-gebied moet binnen drie jaar na aanwijzing een beheerplan worden opgesteld. Hierin staat wat er moet gebeuren om de natuurdoelen voor dat gebied te halen en wie dat gaat doen. Ook wordt hierin aangegeven welke activiteiten zonder vergunning in een gebied mogen plaats vinden.

De doelen voor veel Natura 2000-soorten en -leefgebieden worden nog niet gehaald. Met name de staat van instandhouding van soorten en leefgebieden van buitendijkse gebieden en delen van de duinen zijn matig tot zeer ongunstig. De oorzaken zijn vooral stikstofdepositie, verstoring, tekort aan leefgebied, verdroging, verzuring en versnippering. Daarnaast is sprake van een eerste set aan maatregelen die worden uitgevoerd voor het behalen van doelstellingen zoals deze zijn opgenomen in beheerplannen Natura 2000.

  • een visie over de wijze waarop de Europese doelen gehaald kunnen worden;

  • een inventarisatie van de huidige natuurkwaliteiten van het gebied;

  • een omschrijving van de activiteiten die in en rond het gebied mogelijk zijn en of daar al dan niet een vergunning voor nodig is;

  • de hoofdlijnen van de handhaving.

De beheerplannen bevatten onder andere de volgende elementen:

Momenteel zijn er voor vijf van de zeven Natura 2000-gebieden op land door de provincie vastgestelde beheerplannen Natura 2000. Voor het opstellen van de overige elf Natura 2000-gebieden (grote wateren) die (deels) in Zeeland liggen is het Rijk het bevoegde gezag. Voor negen van die elf gebieden is er een vastgesteld beheerplan.

Daarnaast is in de Beleidsnota Natuurwetgeving duisternis als kernkwaliteit vastgesteld voor (delen van) sommige Natura 2000-gebieden. De waarde van duisternis voor deze natuurgebieden wordt daardoor beschermd.

Natuurnetwerk Zeeland (NNZ)

Het NNZ wordt beheerd door de terreinbeherende organisaties en beschermd via de provinciale omgevingsverordening en het gemeentelijke beleid. Alle NNZ-gebieden met de status bestaande natuur dienen een passende bestemming in gemeentelijke omgevingsplannen te hebben. Bij een aantal kleine gebieden of delen van natuurgebieden is dit nog niet het geval.

Soorten

De van nature in het wild levende dieren en planten worden rechtstreeks beschermd via de Omgevingswet. Voor activiteiten met mogelijke gevolgen voor deze dieren of planten geldt een vergunningplicht. De provincie is in het algemeen het bevoegde gezag voor verlenen van deze vergunningen. Daarnaast zet de provincie actief in op (proactieve) soortenbescherming. Het soortenbeleid is verder uitgewerkt in de Beleidsnota Natuurwetgeving.

Houtopstanden

In de Omgevingswet is vastgelegd dat wanneer kap van een houtopstand zoals een (deel van een) bos of rijbeplanting nodig of gewenst is, dit van tevoren gemeld moet worden bij de provincie. Binnen drie jaar na de kap moet eenzelfde oppervlakte worden herbeplant. Welke regels en voorwaarden daarvoor gelden staat in de Beleidsnota Natuurwetgeving. Zo blijft het areaal aan houtopstanden behouden.

Onderwater flora en fauna

De onderwater flora en fauna in Zeeland, met name die in de Delta, is uitgestrekt en niet alleen van belang uit het oogpunt van natuur maar zeker ook vanuit een recreatief oogpunt. Steeds meer watersporters weten de Delta als aantrekkelijk onderwatersportgebied te vinden. Deze toenemende belangstelling leidt helaas ook tot het ‘oogsten’ van met name commercieel interessante schaal- en schelpdieren, zoals kreeften en oesters, maar ook andere soorten, zoals anemonen voor aquaria.

De onderwater flora en fauna wordt slechts voor een beperkt deel wettelijk beschermd. De provincie wil de karakteristieke onderwater flora en fauna bescherming bieden.

Handhaving

Handhaving van de natuurbescherming is door de provincie via een overeenkomst belegd bij RUD Zeeland. De RUD heeft een regisseursrol voor de groene handhaving, waarbij een convenant is gesloten met terreinbeheerders, politie en de voedsel- en warenautoriteit. Ook wordt samengewerkt met de provincies Zuid-Holland en Noord-Brabant.

Natuurbeheer

Beheer van het Natuurnetwerk Zeeland (NNZ)

Gecertificeerde natuurterreinbeheerders ontvangen subsidie voor het beheer van natuurgebieden binnen het NNZ. Bijna 38.000 ha van het NNZ is in beheer. Daarvan wordt 17.636 ha beheerd via het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL) en 20.096 ha zonder subsidie. In het laatste geval gaat het om vooral om natuurgebieden in eigendom van overheden. De kwaliteit van het met subsidie beheerde deel van het NNZ is bekend voor de ecosysteemtypen bos, grasland, open duin en moeras. De aantallen kwalificerende soorten voor bos, open duin en moeras zijn in Zeeland laag vergeleken bij het Nederlandse gemiddelde. Zeeuwse graslanden scoren goed. De milieucondities van de vier ecosysteemtypen zijn stabiel, maar van verbetering is nog geen sprake. Alleen is (net als in de rest van Nederland) bij bos verdroging een toenemend probleem en bij open duin zijn dat verzuring en vermesting. Voor de soorten van open duin en grasland zijn veel gebieden groot genoeg en goed verbonden. In Zeeland zijn voor veel soorten de leefgebieden bos en moeras te klein of te versnipperd voor goede ruimtelijke condities. Via de Staat van Zeeland zijn de negatieve ervaringen van Zeeuwen met natuur onderzocht. Er is geen verschil tussen omwonenden en niet-omwonenden van natuurgebieden in het ervaren van disteloverlast. Wel is er een verband aangetoond tussen de aanwezigheid van natuurgebieden en overlast van damherten en teken. Inwoners van gebieden met een sterk agrarisch karakter ervaren gemiddeld genomen meer overlast van Jacobskruiskruid, distels, vossen, ganzen en kraaien of kauwen.

Agrarisch natuurbeheer

Zo’n 350 agrariërs voeren actief agrarisch natuurbeheer uit dat wordt gesubsidieerd via het Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer (ANLb). Ze doen dit binnen Poldernatuur Zeeland, waarbij negen Agrarische Natuurverenigingen (ANV’s) zijn aangesloten, vlakdekkend over Zeeland. Hierbij wordt op gebiedsniveau gestreefd, binnen beschikbaar budget, naar maximale ecologie èn draagvlak onder agrariërs. Het gaat dan om het beheer van in totaal 1.272 ha, verdeeld over de vier leefgebieden van het agrarisch natuurbeheer: 55 ha open grasland, 547 ha open akker, 670 ha droge dooradering en 0 ha natte dooradering. De stand van vogels van de leefgebieden open grasland en open akker wordt sinds 2006 gemonitord. Mede dankzijde inspanningen van de agrarische deelnemers binnen het ANLb lijkt voor een aantal akkervogelsoorten als patrijs en graspieper de dalende lijn te stagneren en er zijn tekenen voor een begin van herstel van akkervogelsoorten als de veldleeuwerik en de gele kwikstaart (vanuit de Beleidsmonitoring – SOVON). Het randenbeheer is inmiddels aangepast aan de strikte eisen van patrijs en veldleeuwerik. Het nieuwe beheerstelsel loopt nu een aantal jaren. Het draagvlak onder de agrariërs voor het nieuwe stelsel is de laatste jaren gegroeid en er wordt meer samengewerkt met gebiedspartners als waterschap en terreinbeherende organisaties, wat de integraliteit van het agrarisch natuurbeheer ten goede komt.

Ecologisch berm- en dijkbeheer

Verspreid door het landelijk gebied ligt een enorm netwerk aan wegen en (binnen)dijken dat in potentie een positieve bijdrage kan leveren aan de biodiversiteit en de verbinding van leefgebieden van soorten. Een klein deel wordt ecologisch beheerd en hierin valt nog een hele slag te maken.

Ontsnippering

Sommige (vaar)wegen kunnen een ecologische barrière vormen in de verbinding van natuurgebieden of in natuurgebieden zelf. Bij alles wat nu nog wordt gepland of aangelegd/gereconstrueerd wordt ontsnippering meegenomen in de ontwerpen.

Faunabeheer

Het kan voor het beheer van de fauna in Zeeland nodig zijn uitzonderingen te maken op de wettelijke bescherming van soorten (zie onder Natuurbescherming). Provinciale faunabeheereenheden spelen in het faunabeleid een essentiële rol, omdat zij zorgen voor een maatschappelijke en gebiedsgerichte inbedding van het faunabeheer. Daarnaast zijn faunabeheereenheden verantwoordelijk voor het opstellen van faunabeheerplannen, die door Gedeputeerde Staten moeten worden goedgekeurd. De wildbeheereenheden voeren het faunabeheer en de faunabeheerplannen uit. Provinciale Staten kunnen bij verordening regels stellen waaraan de faunabeheereenheid, de wildbeheereenheden en de door de faunabeheereenheid vastgestelde faunabeheerplannen moeten voldoen.

Het aantal ganzen (zowel broedvogels als overwinteraars) is de afgelopen decennia fors toegenomen. Met de toename van het aantal ganzen is ook de schade aan landbouwgewassen en natuur toegenomen. Het Zeeuws ganzenakkoord (2014) heeft als doel ganzenpopulaties in Zeeland duurzaam in stand te houden op een niveau waarbij een goed evenwicht wordt gevonden tussen de omvang van de van nature voorkomende populaties en de risico’s die daarmee samenhangen.

De nadruk ligt op het beperken van landbouwschade. Bij bestrijding van schade door onder andere verjagen, nestbehandeling, afschot en vangen moet verontrusting en schade aan andere natuurwaarden zoveel mogelijk worden voorkomen. Om voldoende rust en foerageerplaats te bieden aan trekkende en overwinterende ganzen worden ganzenrustgebieden aangewezen. In die gebieden worden ganzen niet bestreden. Grondgebruikers kunnen jaarlijks in aanmerking komen voor subsidie voor het nalaten van verjaging van beschermde ganzen in deze gebieden in de periode van 1 november tot 1 april.

Er zijn in Zeeland drie leefgebieden van het damhert aangewezen: de Manteling van Walcheren, de Kop van Schouwen en het eiland de Haringvreter in het Veerse Meer. Binnen deze leefgebieden vindt beheer van de populatie plaats Voor elk leefgebied is vanuit oogpunt van een duurzame populatie een streefaantal dieren bepaald. De populatiegrootte wordt door afschot gereguleerd.

Exotenbeleid

In 2011 werd 22% van de Europese soorten bedreigd door invasieve exoten. Sinds 1 januari 2015 is een EU-Verordening van kracht betreffende de ‘preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten’. Op basis van deze verordening zijn lidstaten verplicht maatregelen te nemen voor 64 soorten die op de EU-lijst zijn geplaatst. De provincies zijn verantwoordelijk voor de bestrijding van het grootste deel van deze soorten, met uitzondering van krabben, kreeften en ratten. Naast een bedreiging voor de inheemse natuur kunnen invasieve exoten ook economische schade en gezondheidsrisico’s met zich meebrengen. Er zijn drie soorten bestrijdingsstrategieën. Soorten die zich nog niet gevestigd hebben worden in een vroeg stadium uitgeroeid. Bij beperkt voorkomende soorten wordt eliminatie nagestreefd. Bij wijdverspreide soorten is de aanpak gericht op het inperken en indammen van de populaties.

Natuurherstel

Voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen in verschillende Natura 2000-gebieden zijn natuurherstelmaatregelen nodig. Inmiddels zijn de afgesproken 160 maatregelen voor het overgrote deel gerealiseerd. In de stikstofaanpak zal ook de komende jaren natuurherstel stevig worden gecontinueerd met het Programma Natuur 2021-2030 als extra inzet hiervoor. Dit programma is aanvullend aan bestaande afspraken met het Rijk over natuurherstel en vormt een onderdeel van de landelijke structurele aanpak stikstof. Deze aanpak spoort met de provinciale strategische aanpak stikstof die eveneens is gericht op kwaliteitsverbetering van de met stikstof overbelaste Zeeuwse natuur.

Ook buiten Natura 2000-gebieden kan het nodig zijn om de kwaliteit van de natuur in het NNZ een impuls te geven. Bijvoorbeeld wanneer de ontwikkeling van de natuur in een gebied in negatieve zin anders verloopt dan beoogd en dit niet is veroorzaakt door achterstallig onderhoud en ook niet met regulier beheer verholpen kan worden. In de afgelopen drie jaar zijn zo maatregelen getroffen die hebben geleid tot een verbetering van de kwaliteit van 370 ha bestaand natuurgebied.

Natuurontwikkeling

De afgelopen decennia is de natuurontwikkeling in Zeeland voortvarend ter hand genomen en was Zeeland tot voor kort koploper in de opgave. Om in 2027 volgens het Natuurakkoord het Natuurnetwerk Zeeland voltooid te hebben moet vanaf nu per jaar gemiddeld zo’n 100 ha nieuwe natuur worden gerealiseerd. Met het realisatietempo van gemiddeld zo’n 23 ha per jaar in de afgelopen zeven jaar wordt dat doel niet gehaald. De vertraging kent meerdere oorzaken. In de eerste jaren na de herijking van de ecologische hoofdstructuur was het budget niet toereikend (zowel voor wat betreft het provinciaal als het rijksaandeel). Verder moet nieuwe natuur tegenwoordig door grondeigenaren zelf (op vrijwillige basis) worden gerealiseerd, maar bestaat bij veel grondeigenaren nog onbekendheid over de (subsidie)mogelijkheden. Ook betekent zelfrealisatie vaak een fikse voorinvestering en vraagt het veel kennis en capaciteit. Daarbij komt dat het tegenwoordig in de meeste gevallen nog maar gaat om relatief kleine gebiedjes ter afronding van grotere natuurgebieden. De kosten zijn dan verhoudingsgewijs hoog en vaak hoger dan het subsidieplafondbedrag per hectare. Recent zijn met betrokken partijen strategieën voor versnelling van de opgave verkend en een aantal zijn ook al in gang gezet. In Zeeland is het realiseren van nieuwe natuur altijd op vrijwillige basis. Het kavelruilbureau wordt ingezet om het natuurwetwerk te realiseren.

Afbeelding

Natuurverbreding: verbinding tussen natuur en economie

Het gaat hier om het vergroten van de autonome vervlechting van natuur en biodiversiteit met andere (te ontwikkelen) functies. Met andere woorden het versterken van de relatie tussen natuur en economie. Twee ambities die door Rijk en provincies (maar ook andere organisaties) breed gedragen worden. Dit is nodig omdat de uitvoering van natuurbeleid en het enkel realiseren van natuurwaarden binnen het begrensde Natuurnetwerk niet leidt tot verbetering van de biodiversiteit. De afgelopen jaren gebeurt er in den lande al van alles op het vlak van de verbinding tussen natuur en economie, maar toch is dit niet voldoende. De provincie zet de komende periode ook meer in op vervlechting van Natuur binnen bestaande functies. Daarbij wordt aangehaakt bij de Natuurinclusieve Agenda via de structurele aanpak Stikstof en via de uitvoering van het ambitiedocument “Samenwerken aan het Zeeuwse platteland”. De Natuurinclusieve Agenda gaat de komende periode op rijksniveau vorm krijgen. In dat kader rusten op het Zeeuwse landelijke gebied tal van opgaven die ook nader geconcretiseerd zullen worden. Te denken valt aan de structurele opgave Stikstof, het Deltaplan Zoet water of de transitie naar een volhoudbare landbouw waaraan de natuur- en biodiversiteitopgave kan worden gekoppeld. Binnen de Natuurinclusieve Agenda wordt het begrip Basiskwaliteit Natuur binnen en buiten bebouwd gebied uitgewerkt. Er komt experimenteerruimte voor een Zeeuwse invulling en de realisatie van deze basiskwaliteit.

Een vorm van versterking van de biodiversiteit die al lang in Zeeland bestaat, is de inrichting en het beheer van natuurwaarden op tal van particuliere terreinen (groot en klein) buiten het natuurnetwerk. Deze “lichtgroene” natuur draagt positief bij aan de biodiversiteit in het landelijk gebied. Zonder deze inspanningen van particulieren zou het met de biodiversiteit nog slechter gesteld zijn. Vaak gaat het om (voormalige) boerenerven, maar bijvoorbeeld ook om kleine natuurterreintjes, dorpsbosjes en -boomgaarden of tijdelijke natuur op bedrijventerreinen. Veel van deze particuliere initiatieven worden ondersteund door Stichting Landschapsbeheer Zeeland. Daarnaast nemen gemeenten vaak natuurwaarden mee binnen ruimtelijke plannen die eveneens bijdragen aan biodiversiteitsherstel. Ook een initiatief waarbij vergroening van schoolpleinen en zorginstellingen plaatsvindt (IVN) draagt hier aan bij.

Natuurbeleving

Natuurbeleving gaat over het hele palet van natuureducatie, natuurpromotie en natuuractiviteiten. Onder de noemer Natuurbeleving vinden al diverse ontwikkelingen plaats:

  • Het samenwerkingsverband De Zeeuwse Natuur (DZN) draagt bij aan een Zeeland waar kinderen in verbinding met natuur opgroeien en inwoners en recreanten toegang hebben tot beleefbare & rijke natuur, heel dichtbij.

  • Ter ondersteuning van het kerndoel van de Zeeuwse natuurbeleving en –branding, is een traject gestart dat gericht is op (gezamenlijke) natuurbranding en communicatie (identiteit en vindbaarheid) en concrete (inrichtings)maatregelen ter bevordering van beleving, herkenbaarheid en toegankelijkheid.

  • Het museum voor natuur en landschap, Terra Maris, vervult een prominente rol als podium voor natuurgerelateerde beleving en educatie voor zowel inwoners als gasten. Verdere uitbreiding en actualisering van voorzieningen rondom de Oosterschelde (ook gericht op de beleving van de biodiversiteit onder water).

  • Met het UNESCO Geopark wordt provinciegrensoverschrijdend ingezet om, gebruik makend van de natuurlijke, geologische en de cultuurhistorische eigenschappen, het Deltagebied internationaal in de etalage te zetten via een UNESCO keurmerk.

15.3 Acties om doelen te realiseren

Subdoel 1 Herstel biodiversiteit: de doelen uit de Europese biodiversiteitsstrategie 2021-2030 zijn gehaald.

Actie 1.1: Uitvoering doelstelling biodiversiteit.

De doelstellingen voor biodiversiteit in 2030 komen voort uit de Europese biodiversiteitsstrategie 2021-2030. Dit beleid is de basis voor het Nederlandse en daarmee ook het provinciale natuurbeleid:

1. We versterken de verbinding tussen landbouw en natuur, vooral rondom stikstof overbelaste Natura 2000-gebieden.

2. We zetten in op uitvoering van de landelijke bossenstrategie en de Zeeuwse vertaling daarvan (Zeeuwse Bosvisie) zoals 421 ha nieuw bos binnen het Natuurnetwerk Zeeland.

3. We creëren “experimenteerruimte” voor biodiversiteitsherstel binnen het Landelijke Gebied’

4. We versnellen de realisatie van onze restant opgave Natuurnetwerk Zeeland. Hiervoor stellen we een uitvoeringsstrategie op.

5. We verbeteren de kwaliteit van stikstof overbelaste Natura 2000-leefgebieden en soorten.

Deze acties worden uitgewerkt in een Uitvoeringsprogramma Landelijk Gebied 2021-2030.

Rolverdeling:

  • De provincie

    • stelt kaders vast in de omgevingsverordening;

    • erleent vergunningen;v

    • financiert uitvoering.

  • De EU ondersteunt behoud en versterking van de biodiversiteit met verschillende EU-programma’s.

  • Gemeenten stimuleren biodiversiteit middels subsidies en aangepaste inrichting en beheer van openbaar groen.

  • Natuurorganisaties en terreinbeheerders

    • brengen de Zeeuwse Natuurambitie in bij de uitvoering van de visie en de uitwerking in programma’s;

    • voeren projecten uit;

    • delen kennis;

    • informeren inwoners, toeristen en ondernemers.

Actie 1.2 Opstellen routekaart biodiversiteit

De komende tijd zal een routekaart biodiversiteit worden opgesteld. Hierin staat een stappenplan voor de korte en lange termijn als hulpmiddel bij het oplossen van de biodiversiteitscrisis. Op de korte termijn kunnen kansrijke acties in gang worden gezet. Op de langere termijn kunnen succesvolle acties worden gecontinueerd en opgeschaald en nieuwe kansrijke acties worden toegevoegd. Daarmee wordt de routekaart een groeimodel.

Rolverdeling is gelijk aan actie 1.1

Subdoel 2 Natuurbescherming: de natuurgebieden in Zeeland worden adequaat beschermd.

Actie 2.1: Natuurbescherming

Voor de natuurbescherming wordt het beleid met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden, soorten en houtopstanden (bos en bomen) via de bestaande wetgeving en de Beleidsnota Natuurwetgeving voortgezet. Ook de onderwater flora en fauna wordt beschermd. Voor alle 16 geheel of gedeeltelijk in Zeeland gelegen Natura 2000-gebieden is er een vastgesteld beheerplan. En alle gebieden van het Natuur Netwerk Zeeland met de status bestaande natuur hebben een passende bestemming in de gemeentelijke omgevingsplannen. Rond voor verzuring gevoelig gebied gelden beperkingen voor uitbreiding of nieuwvestiging van veehouderij. Toezicht en handhaving wordt voortgezet, buitendijks wordt de inzet geïntensiveerd.

Rolverdeling:

  • Het Rijk stelt beheerplannen op voor alle rijkswateren.

  • De provincie stelt beheerplannen op voor alle provinciale natuurgebieden.

  • Het Rijk, de provincie en gemeenten beschermen natuurgebieden, soorten en houtopstanden in omgevingsvisies, -plannen, –verordeningen en -vergunningen.

  • De Veiligheidsregio adviseert (via het bevoegde gezag) in de mogelijkheden natuurgebieden zo brandveilig en beheerbaar mogelijk aan te leggen.

  • De provincie, RUD Zeeland en terreinbeheerders zorgen voor toezicht en handhaving.

  • Overheden, terreinbeheerders, bedrijfsleven, ondernemers en woningbouwcorporaties werken samen bij inrichting, gebruik en bescherming van natuurgebieden, soorten en houtopstanden.

Subdoel 3 Natuurbeheer: er is inzicht in de kwaliteit van alle ecosysteemtypen in Zeeland en het ecologisch beheer buiten natuurgebieden is verbreed.

Actie 3.1: Beheer Natuur Netwerk Zeeland

Het aansturen op en het vergoeden van een effectief en efficiënt natuurbeheer op grond van het subsidiestelsel Natuur en Landschap en de kaders uit het Natuurbeheerplan ( Subsidieverordening Natuur en Landschapsbeheer, SVNL) wordt gecontinueerd. Vanuit het klimaatakkoord wordt bekeken in welke natuurgebieden het beheer kan worden aangepast om meer CO2 vast te leggen, zonder dat dit ten koste gaat van de biodiversiteit en/of bijzondere natuurwaarden. In dat verband wordt ook bezien waar binnen het natuurnetwerk (zowel bestaande als nieuwe natuur) en agrarische gronden nog plaats is voor meer bos. In het beheer verder ook rekening houden met de klimaatbestendigheid van de natuur, om zo de negatieve gevolgen van de klimaatverandering voor natuur (zoals verdroging en natuurbranden) tegen te gaan.

Rolverdeling:

  • De provincie

    • verleent subsidie op grond van subsidiestelsel Natuur en Landschap;

    • legt regels voor bestrijding van distels vast in de omgevingsverordening.

  • Beheerders voeren de regels van de provincie uit.

Actie 3.2: Agrarisch natuurbeheer

Het integrale karakter van het agrarisch natuurbeheer wordt verder uitgebreid. Het vergoeden van Agrarisch Natuurbeheer via Poldernatuur Zeeland wordt gecontinueerd om bij te dragen aan biodiversiteit en landschap buiten de natuurgebieden.

Rolverdeling:

  • De provincie verstrekt vergoedingen aan Poldernatuur Zeeland.

  • Poldernatuur Zeeland en individuele agrariërs voeren het agrarisch natuurbeheer uit.

Actie 3.3: Ecologisch berm- en dijkbeheer

Er wordt ingezet op een gezamenlijk programma voor ecologisch bermbeheer met de medeoverheden en North Sea Port en uitbreiding van het areaal ecologisch beheerde bermen, dijken, overhoeken, etc. Tevens wordt uitvoering gegeven aan het Dijkenactieplan (herijking van de ecologische functie en het beheer van alle afzonderlijke binnendijken in Zeeland met als doel een efficiënt en effectief ecologisch beheer). Bij de uitwerking van de bossenstrategie worden de kansen onderzocht voor de aanplant van meer weg- en dijkbeplanting.

Rolverdeling:

  • De provincie, gemeenten, Waterschap Scheldestromen en North Sea Port stellen een gezamenlijk programma op.

  • De provincie voert het Dijkenactieplan uit.

  • De beheerders van dijken en wegen voeren waar mogelijk ecologisch berm- en dijkbeheer uit.

Actie 3.4: Faunabeheer en exotenbestrijding

De bestrijding van schade veroorzakende soorten en het uitkeren van schadevergoedingen voor faunabeheer (bijvoorbeeld ganzen in ganzenrustgebieden) wordt volgens de landelijke lijn en de Beleidsnota Natuurwetgeving gecontinueerd. Via de Beleidsnota Natuurwetgeving wordt actief uitvoering gegeven aan het exotenbeleid.

Rolverdeling:

  • De provincie

    • keert schadevergoedingen voor faunabeheer uit;

    • maakt een beleidsuitwerking voor exotenbeheer en voert het exotenbeleid uit.

Actie 3.5: Monitoring

Het monitoren en beoordelen van de kwaliteit van natuurgebieden wordt voortgezet conform landelijke afspraken en het provinciaal monitoringsplan. Doel is inzicht te krijgen in de kwaliteit van alle ecosysteemtypen in Zeeland (nu alleen nog bos, grasland, moeras en open duin). Ook is het gewenst meer zicht te krijgen in de staat van instandhouding van soorten (ook buiten Natura 2000-gebieden) en leefgebieden in Zeeland.

Rolverdeling:

  • De provincie voert de monitoring uit en deelt de uitkomsten met alle betrokken partijen.

  • Alle betrokken partijen verbeteren de uitvoering op basis van de uitkomsten van de monitoring.

Subdoel 4 Natuurherstel: 70% doelrealisatie in Natura2000-gebieden.

Actie 4.1: Uitwerken Programma Natuur voor de structurele aanpak van stikstof.

Dit is een uitwerking van fase 1 en 2 uit het Programma Natuur als belangrijke pijler van de landelijke structurele aanpak stikstof.

De Provincie zet in op het realiseren van condities voor een gunstige staat van instandhouding van alle soorten en leefgebieden onder de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR). Het streven is hiermee, in samenhang met de andere maatregelen binnen de structurele aanpak, aan de eisen te voldoen die de VHR stelt (artikel 6 lid 1 en 2). De provincie neemt de regie om samen met relevante partners één samenhangend programma van natuurherstelmaatregelen op te stellen gericht op behoud en verbetering van Natura 2000-gebieden. Daarbij ligt de komende 10 jaar een extra focus op het kwalitatief verbeteren van stikstof overbelaste en gevoelige Natura 2000-leefgebieden en soorten als onderdeel van de landelijke structurele aanpak stikstof. Voor 2030 wordt ingeschat dat door het nemen van de juiste maatregelen 70% van de VHR instandhoudingsdoelen van de stikstof overbelaste Natura 2000-leefgebieden en soorten bereikt zijn. Deze 70% vertaalt zich in 70% van het te bereiken oppervlakte en kwaliteit van leefgebieden en de aanwezigheid van soorten (diversiteit en aantal) per Natura 2000-gebied.

Rolverdeling:

  • De provincie werkt samen met partners het uitvoeringsprogramma natuur 2021-2030 uit.

  • Het Rijk en de provincie stellen middelen beschikbaar.

Actie 4.2: Uitvoering herstel- en instandhoudingsmaatregelen.

Herstel- en instandhoudingsmaatregelen in Natura 2000-gebieden en voor Europees beschermde soorten worden genomen. Nazorgprojecten in het Natuurnetwerk Zeeland met als doel het verbeteren van de natuurkwaliteit, worden uitgevoerd .Deze vallen niet onder regulier beheer. Bijvoorbeeld door het wegnemen van knelpunten in milieucondities en ruimtelijke samenhang van de natuurgebieden zoals het nemen van ontsnipperingsmaatregelen bij infrastructurele werken. Ook wordt onderzocht in welke gebieden klimaatverandering een negatieve impact op de natuurkwaliteit kan hebben en welke maatregelen hiertegen getroffen kunnen worden.

Rolverdeling:

  • De provincie en terreinbeheerders voeren maatregelen uit.

Subdoel 5 Natuurontwikkeling: het natuurnetwerk Zeeland is afgerond.

Actie 5.1: Afronding Natuurnetwerk Zeeland

Het Natuurnetwerk Zeeland is in 2027, conform het Natuurakkoord, afgerond en is dan 5.713 hectare groot. Dit betekent dat er vanaf 2020 nog circa 800 ha hectare nieuwe natuur in Zeeland ingericht moet worden. Om het tempo van de natuurontwikkeling te versnellen, is de systematiek van het Natuurbeheerplan iets gewijzigd. Kansrijke percelen buiten de begrenzing kunnen direct worden toegevoegd aan het Natuurnetwerk zonder elders een gelijk aantal hectares te ontgrenzen. De toe te voegen percelen moeten daarbij wel voldoen aan de uitgangspunten van de Natuurvisie. Er is geen sprake van een gewijzigde ambitie qua oppervlakte. Verdere versnelling kan mogelijk behaald worden door zelf percelen aan te kopen plus eventueel in te richten en op de markt te zetten. Een actieve benadering van eigenaren van begrensde percelen of percelen die grenzen aan het huidige natuurnetwerk en een gelijke ecologische potentie hebben, kan tevens een versnelling bieden. De basis voor het realiseren van nieuwe natuur is in Zeeland altijd vrijwilligheid. Het kavelruilbureau wordt ingezet om het natuurwetwerk te realiseren.

Rolverdeling:

  • De provincie

    • benadert actief eigenaren van begrensde percelen of aan natuur grenzende percelen;

    • koopt percelen aan;

    • financiert de inrichting.

  • Terreinbeheerders richten de nieuwe natuur in.

Subdoel 6 Natuurverbreding: er is een grotere maatschappelijke betrokkenheid bij natuur. Natuur en andere functies zijn meer verweven.

Actie 6.1: Uitvoering acties natuurverbreding uit de Natuurvisie Zeeland.

In de Natuurvisie Zeeland staan ambities voor het vergroten van de maatschappelijke betrokkenheid bij de natuur en het versterken van de relatie tussen natuur en economie. De provincie neemt het initiatief om deze in samenwerking met partners te vertalen naar uitvoeringsmaatregelen. Daarbij wordt in lijn met het landelijke spoor “agenda natuurinclusieve samenleving” proefondervindelijk ervaring opgedaan. Deze ervaring is de basis voor een verdere beleidsuitwerking gedurende 2021-2030.

Rolverdeling:

  • De provincie neemt de regie en vertaalt samen met partners de ambities uit de Natuurvisie Zeeland naar uitvoeringsmaatregelen.

Actie 6.2: Uitwerken van de aanpak van overgangs- of multifunctionele zones rond bestaande natuurgebieden.

Deze zones zorgen voor een versterking van de verbinding tussen natuur, landschap en landbouw en voor een versterking van de natuurgebieden zelf. Hiervoor wordt “experimenteerruimte “ gecreëerd binnen een gebiedsgerichte aanpak. De primaire focus ligt daarbij op overgangszones rondom door stikstof overbelaste Natura 2000-gebieden. De provincie neemt deze uitwerking op in het Uitvoeringsprogramma Landelijk Gebied 2021-2030.

Rolverdeling:

  • De provincie neemt de regie en stimuleert initiatieven.

  • Uitvoering via relevante partners.

Subdoel 7 Natuurbeleving: 90% van de natuurgebieden is toegankelijk en beleefbaar, het wandelnetwerk blijft van waarde en het oosten van Zeeland heeft een internationaal UNESCO-Geopark keurmerk.

Actie 7.1: Uitvoering nota natuurbeleving

In de Nota Natuurbeleving zijn de doelen en ambities op het vlak van natuureducatie, -promotie en -activiteiten in concrete doelen en beleidsstrategieën, in samenspraak met maatschappelijke partners, uitgewerkt en verwoord. De doelen voor 2030 zijn daarmee in beeld gebracht. Er wordt ingezet op het voortzetten van het beheer van de bestaande 2100 kilometer wandelnetwerk en boerenlandpaden en het verkrijgen van het internationale UNESCO-Geopark keurmerk. Het beleid dat 90% van de natuurgebieden toegankelijk en beleefbaar moet zijn, wordt gecontinueerd. Overigens blijkt uit onderzoek door HZ Kenniscentrum Zeeuwse samenleving (voorheen ZB |Planbureau) dat 75% van de Zeeuwse bevolking voorstander is van het creëren van stukken natuur zonder recreatieve voorzieningen (‘natuur mag natuur blijven’) (bron: Zeeland nu en in de toekomst, ZB |Planbureau, 2020).

Rolverdeling:

  • De provincie en maatschappelijke partners voeren de Nota Natuurbeleving uit.

  • De provincie

    • voert de regie;

    • brengt partijen samen;

    • stimuleert samenwerking;

    • initieert acties;

    • geeft subsidie voor het wandelnetwerk;

    • stelt financiële middelen beschikbaar voor de uitvoering via subsidies, opdrachten en participatie.

  • Terreinbeheerders beheren het wandelnetwerk en boerenlandpaden.

15.4 Afwegingsfactoren voor de uitvoering

Om bij de uitvoering kansen en mogelijkheden te benutten en tegelijkertijd de Zeeuwse kernkwaliteiten te behouden, zijn in Deel A (paragraaf 1.4) vier afwegingsfactoren geformuleerd. Hieronder is voor deze bouwsteen een aanzet gegeven voor de invulling daarvan.

1. Doe meer met minder grond.

  • Grond is een belangrijk middel om doelen te realiseren. Gestreefd wordt daarbij om meerdere doelen aan elkaar te koppelen daar waar het gaat om het realiseren van natuur. Daarbij blijft het realiseren van kwalitatieve natuur bovenaan staan.

2. Werk samen en deel kosten en baten.

  • Verstoring door recreatie kan een probleem zijn voor het behalen van natuurdoelen. Afstemming tussen beide vormen van gebruik is nodig.

  • Grensoverschrijdende samenwerking biedt kansen voor natuur, recreatie, landbouw en havenontwikkelingen.

3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten.

  • De bestaande Zeeuwse Natuur vormt op zichzelf een van de kernkwaliteiten van Zeeland. Behoudt en versterking hiervan is onlosmakelijk onderdeel van het provinciale natuurbeleid.

4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

  • De natuur is door de klimaatverandering zelf ook aan verandering onderhevig. Bij natuurontwikkeling en het vergroten van de biodiversiteit buiten natuurgebieden zal de inzet moeten zijn een natuur die ook voor de volgende generaties is geborgd en die de wereld leefbaar houdt.

16 Watersysteem

16.1 Doelstelling 2030

Gezond water: Grond- en oppervlaktewater zijn van goede kwaliteit en aanvulling en onttrekking zijn blijvend in balans.

Doelmatig beheer en gebruik van water is de basis voor beheer van het watersysteem. Door klimaatverandering wordt het waterbeheer complexer en vraagt het om meer inspanningen. In het provinciale waterprogramma zijn de doelen uit de EU Kaderrichtlijn Water (KRW) opgenomen voor de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater in 2027. Deze doelen gelden voor een deel van het watersysteem (de KRW-oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen). In 2027 moeten deze doelen zijn bereikt. Ook in de overige wateren moet de waterkwaliteit dan op orde zijn.

Subdoel 1: Grond- en oppervlaktewater voldoen aan de normen uit de Kaderrichtlijn Water.

Subdoel 2: Onttrekking en aanvulling van grondwater zijn in balans.

Met deze bouwsteen dragen we bij aan de volgende duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN (brede welvaart).

Afbeelding

16.2 Huidige situatie

Binnen het regionaal waterbeheer stemmen de provincie en het waterschap (de waterbeheerder) hun rollen en taken af. Onttrekking van grond- en oppervlaktewater is gereguleerd met als doel om vermindering van de voorraad te voorkomen. Verwachte toename van de behoefte aan zoet water in droge perioden vraagt om betere afspraken over gebruik en verdeling van water. Voor perioden met droogte moet zoveel mogelijk water gebufferd/gereserveerd worden. Deze aspecten worden verder uitgewerkt in het kader van het Zeeuws Deltaplan Zoet Water.

Waterleidingbedrijf Evides voorziet Zeeland van drink- en industriewater. Dit bedrijf onttrekt grondwater en/of oppervlaktewater en maakt daar drinkwater van.

De drinkwaterproductie in Zeeland is afhankelijk van verschillende bronnen:

  • Grondwater (na infiltratie van oppervlaktewater uit het Haringvliet) in Haamstede (de kop van Schouwen);

  • Grondwater Sint-Jansteen, Clinge en Wilde Landen bij Heikant (calamiteitenwinning);

  • Grondwater uit de Brabantse Wal, tegen de oostgrens van onze provincie;

  • Oppervlaktewater vanuit de grote rivieren (Maas/Rijn) via de spaarbekkens in de Biesbosch.

Verzilting, (diffuse) verontreinigingen, verstedelijking en toename van het aantal systemen en constructies in de ondergrond en het aantal doorboringen van scheidende lagen in de ondergrond vormen risico's voor de kwaliteit van het grondwater.

Afbeelding

Bron: Regionaal Waterprogramma 2022-2027 Provincie Zeeland

Het wettelijk kader voorkomt verontreiniging van bodem en grondwater met regels en vergunningplichten (milieubelastende activiteiten). Bestaande grondwaterverontreinigingen moeten worden gesaneerd en/of beperken de gebruiksmogelijkheden van de bodem. Grondwatersaneringen worden gemeld aan de provincie. Voor de drinkwaterwinning worden in de omgevingsverordening grondwaterbeschermingsgebieden aangewezen, waar specifieke beschermingsregels gelden.

Het waterschap stemt het waterbeheer af op de gebiedsfuncties door invulling te geven aan het Gewenst Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR), als bouwsteen voor vast te stellen peilbesluiten. Dit traject is in de periode tot 2021 voor de gehele provincie doorlopen en uitvoering van bijbehorende inrichtingsmaatregelen loopt door tot 2027. Ondertussen neemt, als gevolg van extremere weerspatronen, de behoefte aan bescherming tegen zowel wateroverlast als -tekort toe. Dit kan betekenen dat eerder gemaakte keuzes opnieuw tegen het licht gehouden moeten worden. In bouwsteen 25 Klimaatadaptatie wordt hier verder op ingegaan.

Het stedelijk waterbeheer wordt in alle gemeenten goed geregeld, met maximale opvang van overtollig regenwater via het watersysteem en in de bodem. Door aanleg van een gescheiden riolering worden de vuil- en schoonwater afvalwaterstromen zoveel mogelijk gescheiden.

De kwaliteit van zwemwater is een bijzonder aandachtspunt. Jaarlijks worden de zwemlocaties aangewezen waarvan de veiligheid en gezondheid gedurende het zwemseizoen worden onderzocht, zodat bij een onveilige situatie kan worden ingegrepen.

16.3 Acties om doelen te realiseren

Subdoel 1: Grond- en oppervlaktewater voldoen aan de normen uit de Kaderrichtlijn Water.

Actie 1.1 – Verbeteren kwaliteit oppervlakte- en grondwater.

De Europese KRW doelen voor Zeeland worden uitgewerkt in het Provinciaal Waterprogramma 2022-2027 en het Waterbeheerprogramma 2022-2027 van het waterschap. Dit gebeurt in samenhang met het rijksbeleid dat vastligt in het Nationaal Waterprogramma. Alle partijen in de waterketen werken samen aan de uitvoering uit oogpunt van het Zeeuwse brede belang. Voor de Deltawateren stelt het Rijk kaders vast en zorgt Rijkswaterstaat voor het beheer.

Rolverdeling:

  • Het Rijk, de provincie, Waterschap Scheldestromen en gemeenten voorkomen verontreiniging van oppervlakte- en grondwater met behulp van voorschriften en regels.

  • Grondeigenaren en -gebruikers, Rijkswaterstaat, Waterschap Scheldestromen en gemeenten voeren vanuit hun specifieke verantwoordelijkheid, zorgplicht of taak maatregelen uit voor verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van grond- en oppervlaktewater.

  • Terreinbeheerders delen ecologische kennis en voeren werkzaamheden uit ter verbetering van de waterkwaliteit.

  • De provincie wijst jaarlijks de zwemwaterlocaties en de houders van de zwemwaterlocaties aan en stelt regels voor hun zorgplicht.

  • De waterbeheerders monitoren de zwemwaterkwaliteit.

Subdoel 2: Onttrekking en aanvulling van grondwater zijn in balans.

Actie 2.1 - Voorkomen van inkrimping van de watervoorraden.

Onttrekking van grond- en oppervlaktewater mag niet leiden tot vermindering van de watervoorraden. De verwachte toename van de behoefte aan zoet water in droge perioden vraagt om betere afspraken over gebruik, opslag en verdeling van water.

Rolverdeling:

  • Alle gebruikers van grond- en oppervlaktewater gaan zorgvuldig om met de aanwending van water.

  • Het Rijk, de provincie, Waterschap Scheldestromen en gemeenten reguleren de onttrekking van oppervlakte- en grondwater om aanvulling en onttrekking in evenwicht te houden.

  • Gebruikers en overheden investeren in het vergroten van de mogelijkheden voor vasthouden en bergen van hemelwater.

  • Evides is verantwoordelijk voor de productie en distributie van drinkwater in Zeeland.

  • De provincie wijst grondwaterbeschermingsgebieden aan.

16.4 Afwegingsfactoren voor de uitvoering

Om bij de uitvoering kansen en mogelijkheden te benutten en tegelijkertijd de Zeeuwse kernkwaliteiten te behouden, zijn in Deel A (paragraaf 1.4) vier afwegingsfactoren geformuleerd. Hieronder is voor deze bouwsteen een aanzet gegeven voor de invulling daarvan.

1. Doe meer met minder grond.

  • Vergroten van de (zoet)water berging in stedelijk en landelijk gebied combineren met andere functies.

  • Gebieden met beperkingen vanwege de waterhuishouding kunnen met voorrang worden benut voor andere functies die geen nadeel ondervinden van deze beperkingen.

2. Werk samen en deel kosten en baten.

  • Maatregelen voor verbetering van de waterkwaliteit van oppervlakte- en grondwater vergroten ook de waarde voor natuur, recreatie en landbouw.

  • Intensieve samenwerking in de waterketen maakt efficiënt en effectief waterbeleid mogelijk.
    Kringlooplandbouw en natuurherstel dragen bij aan verbetering van de waterkwaliteit.

3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten

  • De zoetwaterbeschikbaarheid in Zeeland is van oudsher beperkt. De combinatie van water, bodem en beheer is bepalend geweest voor het landgebruik: laag en nat als weide, hoog en droog voor fruitteelt en daartussen akkerbouw. Aansluiten bij die historische indeling biedt kansen voor effectief waterbeleid en landschapsversterking.

4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

  • Oplossingen voor watervoorziening moeten ook op langere termijn, met effecten van klimaatverandering, houdbaar zijn.

  • Beschikbaarheid en aanvoer van water van buiten Zeeland is afhankelijk van nationale prioritering en ontwikkelingen in het hele internationale stroomgebied.

Bouwstenen van EEN DUURZAME EN INNOVATIEVE ECONOMIE

Bouwstenen van een DUURZAME EN INNOVATIEVE ECONOMIE

Afbeelding

17 Arbeidsmarkt

17.1 Doelstelling 2030

De Zeeuwse arbeidsmarkt is conjunctuurproof en kan voorzien in de vraag van de Zeeuwse werkgevers: voldoende gekwalificeerde arbeidskrachten voor de Zeeuwse arbeidsmarkt.

Het arbeidsaanbod sluit in de volle breedte goed aan op de vraag van werkgevers en het (beroeps)onderwijs is in staat toekomstige ontwikkelingen op de arbeidsmarkt te duiden en in te passen in de onderwijsprogramma’s.

Subdoel 1: Alle arbeidspotentieel wordt ten volle benut.

Subdoel 2: Vraag en aanbod van arbeidskrachten zijn in balans.

Subdoel 3: Zeeland staat op de kaart als aantrekkelijke woon- en werkprovincie.

Met deze bouwsteen dragen we bij aan de volgende duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN (brede welvaart).

Afbeelding

17.2 Huidige situatie

Jaarlijks ontstaan er zo’n 1,2 miljoen vacatures in Nederland. De arbeidsmarkt is nog steeds krap en zal dat naar alle waarschijnlijkheid ook voorlopig zo blijven (hoewel het groeitempo vertraagt en de werkloosheid als gevolg van corona in 2020 oploopt). Ook zijn er een aantal onzekerheden en risico’s die negatief kunnen uitpakken. Denk aan de handelssituatie tussen de Verenigde Staten en China, de effecten van Brexit en de duur en omvang van de coronapandemie.

De komende 25 jaar zal zich naar verwachting een aantal ingrijpende veranderingen voltrekken, maar een aantal andere aspecten van de arbeidsmarkt zal betrekkelijk weinig veranderen. De belangrijkste veranderingen worden vermoedelijk niet veroorzaakt door veel besproken trends als technologische ontwikkeling, flexibilisering en vergrijzing. Het zijn juist de tragere, maar gestage veranderingen die minder opvallen, die de meest ingrijpende gevolgen hebben. Dat zijn de trends van de opmars van de werkende vrouw, de explosieve groei van deeltijdwerk, het langer doorwerken, de verdere groei van de dienstensector en de toename van het aantal hoogopgeleiden.

Het Sociaal-Cultureel Planbureau (SCP) verwacht dat werk, meer dan nu, verbonden zal zijn met technologie, vaker een hoge scholing vereist en minder plaats- en tijdgebonden is. Dit laatste heeft door de coronamaatregelen een extra impuls gekregen. Ook voorzien de onderzoekers dat de opkomst van de 'op-afroepeconomie' doorzet en een steeds groter deel van de werkenden relatief korte klussen voor wisselende opdrachtgevers zal doen. Het gevolg: weinig continuïteit in het werk; minder mogelijkheden om een loopbaan te plannen. De grenzen tussen werk en de andere domeinen zullen daarnaast waarschijnlijk vervagen, doordat werkenden in de toekomst ook meer moeten zorgen en leren. De combinatiedruk, die nu al wordt ervaren, zal hierdoor in de toekomst hoger worden. Al deze ontwikkelingen betekenen meer onzekerheid en vragen om een groot adaptatie- en anticipatievermogen. Dit zal niet voor iedereen even gemakkelijk en haalbaar zijn, waardoor een aanzienlijk deel van de bevolking buiten de boot kan vallen.

De opgave van de Zeeuwse arbeidsmarkt is niet zozeer de werkloosheid (die is laag in Zeeland) maar het vinden van voldoende mensen met de juiste opleiding voor de vraag van de werkgevers. Bedrijven worden immers door het gebrek aan personeel beperkt in hun groei en succes. Oorzaken voor de krappe arbeidsmarkt liggen in grensoverschrijdende belemmeringen door wet- en regelgeving en een gebrek aan aantrekkingskracht op hoger opgeleiden, vanwege het imago van Zeeland en het ontbreken van een grootstedelijk klimaat. Daarnaast trekken veel jongeren voor hun studie weg en komt voor een groot deel van hen niet meer terug. Een deel van de jongeren is ook niet bekend met de vacatures en toekomstperspectieven op de arbeidsmarkt in de provincie. Tegelijkertijd ontstaan er nieuwe sectoren en werkgelegenheid op het gebied van de voedselproductie, biobased productie, energietransitie en zon-, wind- en waterenergie.

Iets meer dan 40% van de Zeeuwse bevolking is het ermee eens om arbeidskrachten van buiten Zeeland aan te trekken (bron: Zeeland nu en in de toekomst, ZB |Planbureau, 2020). Het is daarbij cruciaal dat nieuwe Zeeuwen zich welkom voelen en er voldoende passende huisvesting beschikbaar is, ook voor tijdelijke (buitenlandse) werknemers.

17.3 Acties om doelen te realiseren

De aanpak loopt vooral via het aanvalsteam arbeidsmarkt. Dit team werkt met drie pijlers. Pijler 1 is gericht op het arbeidspotentieel met een afstand tot de arbeidsmarkt, pijler 2 is gericht op het optimaal inzetten van de werkenden in Zeeland en pijler 3 richt zich op de marketing van Zeeland als kansrijke arbeidsmarkt voor potentieel van ‘buiten’.

Subdoel 1: alle arbeidspotentieel wordt te volle benut

Actie 1.1: Sturen op ondersteuning van werk naar werk bij dreigend ontslag

Om te voorkomen dat mensen doorstromen via de WW naar de bijstand, wordt ingestoken op meer preventief handelen daar waar sprake is van dreigend ontslag.

Rolverdeling:

  • Het UWV en de gemeenten brengen het bestaande en toekomstige bestand van uitkeringsgerechtigden in kaart in termen van competenties, motivatie, leervermogen, ambities, ervaring en opleiding.

  • Werkgevers stellen zich flexibeler op in termen van werving en selectie eisen en via hybride leervormen (zoals praktijkroutes), werkend leren en jobcarving, dat is het beschikbaar (en latent) arbeidspotentieel maximaal laten instromen in het arbeidsproces.

Subdoel 2: Vraag en aanbod van arbeidskrachten zijn in balans.

Actie 2.1 Bedrijven (werkgevers), onderwijsinstellingen en overheden werken met elkaar samen in het Aanvalsteam Arbeidsmarkt.

Het doel van deze samenwerking is de vraag naar en het aanbod van arbeidskrachten met elkaar in evenwicht en up-to-date te houden Dit draagt onder andere bij aan de beschikbaarheid van voldoende en voldoende gekwalificeerd personeel voor de Law Delta en het Delta Kenniscentrum.

Rolverdeling:

  • Onderwijsinstellingen, het bedrijfsleven, gemeenten en de provincie werken samen in het Aanvalsteam Arbeidsmarkt.

  • De provincie faciliteert het proces, betrekt en verbindt partijen en stelt (mede) financiële middelen beschikbaar.

Actie 2.2 Het spel van vraag en aanbod, scholing en training wordt optimaal ondersteund door onder andere goede digitale infrastructuur, een Expat Center Zeeland en inzet van social media.

Rolverdeling:

  • Onderwijsinstellingen, het bedrijfsleven, gemeenten en de provincie werken samen in het Aanvalsteam Arbeidsmarkt.

  • De provincie faciliteert het proces, betrekt en verbindt partijen en stelt (mede) financiële middelen beschikbaar.

Actie 2.3: Versterken van ‘human capital agenda’s’ in Zeeland.

De actie bestaat uit het aanjagen, verbinden en ondersteunen van sectorale human capital agenda’s in Zeeland om zo gericht en in gezamenlijkheid vanuit de vraag van het bedrijfsleven te werken aan de verbetering van de instroom, doorstroom en het voorkomen van uitstroom in de betreffende sector. Kortom, een strategische sectorale aanpak voor de arbeidsmarkt.

Het Sociaal-Cultureel Planbureau (SCP) verwacht dat werk, meer dan nu, verbonden zal zijn met technologie, vaker een hoge scholing vereist en minder plaats- en tijdgebonden is. Dit laatste heeft door de coronamaatregelen een extra impuls gekregen. Ook voorzien de onderzoekers dat de opkomst van de 'op-afroepeconomie' doorzet en een steeds groter deel van de werkenden relatief korte klussen voor wisselende opdrachtgevers zal doen. Het gevolg: weinig continuïteit in het werk; minder mogelijkheden om een loopbaan te plannen. De grenzen tussen werk en de andere domeinen zullen daarnaast waarschijnlijk vervagen, doordat werkenden in de toekomst ook meer moeten zorgen en leren. De combinatiedruk, die nu al wordt ervaren, zal hierdoor in de toekomst hoger worden. Al deze ontwikkelingen betekenen meer onzekerheid en vragen om een groot adaptatie- en anticipatievermogen. Dit zal niet voor iedereen even gemakkelijk en haalbaar zijn, waardoor een aanzienlijk deel van de bevolking buiten de boot kan vallen.De opgave van de Zeeuwse arbeidsmarkt is niet zozeer de werkloosheid (die is laag in Zeeland) maar het vinden van voldoende mensen met de juiste opleiding voor de vraag van de werkgevers. Bedrijven worden immers door het gebrek aan personeel beperkt in hun groei en succes. Oorzaken voor de krappe arbeidsmarkt liggen in grensoverschrijdende belemmeringen door wet- en regelgeving en een gebrek aan aantrekkingskracht op hoger opgeleiden, vanwege het imago van Zeeland en het ontbreken van een grootstedelijk klimaat. Daarnaast trekken veel jongeren voor hun studie weg en komt voor een groot deel van hen niet meer terug. Een deel van de jongeren is ook niet bekend met de vacatures en toekomstperspectieven op de arbeidsmarkt in de provincie. Tegelijkertijd ontstaan er nieuwe sectoren en werkgelegenheid op het gebied van de voedselproductie, biobased productie, energietransitie en zon-, wind- en waterenergie. Iets meer dan 40% van de Zeeuwse bevolking is het ermee eens om arbeidskrachten van buiten Zeeland aan te trekken (bron: Zeeland nu en in de toekomst, ZB |Planbureau, 2020). Het is daarbij cruciaal dat nieuwe Zeeuwen zich welkom voelen en er voldoende passende huisvesting beschikbaar is, ook voor tijdelijke (buitenlandse) werknemers.17.3 Acties om doelen te realiserenDe aanpak loopt vooral via het aanvalsteam arbeidsmarkt. Dit team werkt met drie pijlers. Pijler 1 is gericht op het arbeidspotentieel met een afstand tot de arbeidsmarkt, pijler 2 is gericht op het optimaal inzetten van de werkenden in Zeeland en pijler 3 richt zich op de marketing van Zeeland als kansrijke arbeidsmarkt voor potentieel van ‘buiten’.Subdoel 1: Alle arbeidspotentieel wordt ten volle benut Actie 1.1: Sturen op ondersteuning van werk naar werk bij dreigend ontslag. Om te voorkomen dat mensen doorstromen via de WW naar de bijstand, wordt ingestoken op meer preventief handelen daar waar sprake is van dreigend ontslag.

Rolverdeling:

  • Onderwijsinstellingen, het bedrijfsleven, gemeenten en de provincie nemen deel aan het Aanvalsteam Arbeidsmarkt.

  • De provincie faciliteert het proces, betrekt en verbindt partijen en stelt (mede) financiële middelen beschikbaar via Campus Zeeland en/of Ambities Aanvalsplan Arbeidsmarkt (human capital programma’s).

Subdoel 3: Zeeland staat op de kaart als aantrekkelijke woon- en werkprovincie.

Actie 3.1: Zeeland nadrukkelijker in beeld brengen voor leven, wonen, studeren en werken.

Hierbij wordt ingezet op het boeien en binden van jongeren en jong-professionals, zodat zij een toekomst voor zichzelf zien in Zeeland. De ontwikkeling van de Law Delta en de komst van het Delta Kenniscentrum worden ingezet in de profilering van Zeeland als een aantrekkelijke arbeidsmarkt.

Rolverdeling:

  • Onderwijsinstellingen, het bedrijfsleven, gemeenten en de provincie werken samen in het Aanvalsteam Arbeidsmarkt.

  • De provincie faciliteert het proces, betrekt en verbindt partijen en stelt (mede) financiële middelen beschikbaar voor een marketingorganisatie.

Actie 3.2: Het uitbouwen van het Expat Center Zeeland, gericht op het verzorgen van een warm welkom van nieuwe Zeeuwen.

Het Expat Center Zeeland is opgericht in 2019, toen nog alleen voor expats in Zeeuws-Vlaanderen. Het Expat Center breidt haar werkingsgebied uit naar heel Zeeland en alle buitenlandse werknemers.

Rolverdeling:

  • Onderwijsinstellingen, het bedrijfsleven, gemeenten en de provincie werken samen in het Aanvalsteam Arbeidsmarkt.

  • De provincie faciliteert het proces, betrekt en verbindt partijen en stelt (mede) financiële middelen beschikbaar.

Actie 3.3: Evenementen gebruiken voor de profilering van Zeeland.

Grote wielerrondes, cultuurevenementen en festivals zetten Zeeland op de (inter)nationale kaart. Met ‘sportevenementen die inspireren’ zijn er in het door veel partners opgestelde Zeeuwse Sportakkoord, ambities benoemd voor sportevenementen die impact hebben op de profilering van Zeeland en waar mensen door geïnspireerd worden om in beweging te komen, met name in de buitenruimte.

Rolverdeling:

  • De provincie stelt financiële middelen beschikbaar voor specifieke topevenementen.

Actie 3.4: Natuur benutten als factor in het Zeeuwse vestigingsbeleid.

Een groene omgeving draagt bij aan de aantrekkelijkheid van een regio. Investeren in natuurbeleving en natuurbranding is dus belangrijk in het totaal van de Zeeuwse marketingstrategie.

Rolverdeling:

  • Gemeenten investeren in openbaar groen in de bebouwde omgeving.

  • De provincie stelt financiële middelen beschikbaar voor natuurontwikkeling, -beheer en beleving.

Actie 3.5: Realiseren van voldoende, kwalitatief goede huisvesting voor tijdelijke werknemers.

Nieuwe werknemers ‘van buiten’ zijn belangrijk voor de Zeeuwse economie en verdienen daarom een warm welkom (zie actie 3.2) en kwalitatief goede huisvesting. Een goede huisvesting ligt ook in de lijn van de Sustainable Development Goals. Zonder deze basis zullen deze (buitenlandse) werknemers voor andere regio’s kiezen om zich (tijdelijk) te vestigen. Onder kwalitatief goede huisvesting verstaan we huisvesting die tenminste voldoet aan het keurmerk van de Stichting Normering Flexwonen. Hierbij kan ook worden gedacht aan centrale locaties nabij de werklocaties van deze werknemers. Een integraal, regionaal afgestemd beleid voor de huisvesting van deze groep vormt daarvoor de basis. Dit beleid is gericht op het bieden van ruimte voor voldoende, kwalitatief goede huisvesting, het inzetten van handhaving om illegale situaties te voorkomen, het creëren van draagvlak en het stimuleren van integratie. Daarnaast wordt in dit beleid duidelijk gemaakt hoe en door wie op de realisatie van huisvesting gestuurd wordt. Inzicht in de behoefte aan huisvesting, de aanwezigheid van huisvesting voor tijdelijke werknemers en de relatie met de woningmarkt vormt de basis voor het beleid.

Rolverdeling:

  • Gemeenten en de provincie hebben integraal beleid voor de huisvesting van tijdelijke, (inter)nationale werknemers en werken samen aan onderzoek naar ongewenste situaties.

  • Gemeenten en de provincie doen onderzoek naar de behoefte aan huisvesting, de beschikbaarheid aan huisvesting en in hoeverre de beschikbare huisvesting een rol speelt in de krapte op de woningmarkt.

  • Gemeenten handhaven op illegale situaties en faciliteren initiatieven die passen binnen het beleid.

  • Marktpartijen realiseren voldoende, kwalitatief goede huisvesting.

17.4 Afwegingsfactoren voor de uitvoering.

Om bij de uitvoering kansen en mogelijkheden te benutten en tegelijkertijd de Zeeuwse kernkwaliteiten te behouden, zijn in Deel A (paragraaf 1.4) vier afwegingsfactoren geformuleerd. Hieronder is voor deze bouwsteen een aanzet gegeven voor de invulling daarvan.

1. Doe meer met minder grond

  • (…)

2. Werk samen en deel kosten en baten

  • Door samenwerking komt er een soepelere en meer vloeiende overgang tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Big data kan bijdragen aan werving en selectie van mensen.

3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten.

  • Een gezonde arbeidsmarkt draagt bij aan het adagium goed wonen, werken en studeren in Zeeland.

4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

  • (…)

18 Circulaire economie

18.1 Doelstelling 2030

Binnen de Zeeuwse economie is het gebruik van primaire grondstoffen (mineraal, fossiel en metalen) met 50% gedaald.

Deze transitie omvat drie onderdelen:

1. Grondstoffen efficiënt en hoogwaardig benutten.

2. Vervangen van ‘niet duurzame’ door ‘duurzaam geproduceerde hernieuwbare en algemeen beschikbare’ grondstoffen.

3. Gebieden inrichten vanuit een circulaire optiek.

Subdoel 1: Circulaire productie is voor de helft van de bedrijven rendabel

Subdoel 2: De helft van de grondstoffen, die in Zeeland worden gebruikt, is hernieuwbaar of al eerder gebruikt.

Met deze bouwsteen dragen we bij aan de volgende duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN (brede welvaart).

Afbeelding

18.2 Huidige situatie

Afbeelding
Afbeelding

Zeeuwse ‘vertaling’ circulaire economie

De omschakeling naar een circulaire economie is een mondiale opgave die van invloed is op alle economische sectoren.

“De circulaire economie is een economisch en industrieel systeem dat de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen en het herstellend vermogen van natuurlijke hulpbronnen als uitgangspunt neemt, waardenvernietiging in het totale systeem minimaliseert en waardencreatie in iedere schakel van het systeem nastreeft” (Ellen MacArthur Foundation).

We hebben de (inter)nationale doelstellingen vertaald naar kansen voor Zeeuwse sectoren. Het gaat om het sluiten van kringlopen op (bij voorkeur) regionale schaal in combinatie met het behoud van waarde van materialen en het stimuleren van circulariteit in de keten. De aanpak is gericht op drie speerpunten: het ontwikkelen van circulaire verdienmodellen, omschakeling naar hernieuwbare (biobased) grondstoffen en meer hergebruik van grondstoffen.

De aanpak verschilt per economische sector. In Zeeland liggen de kansen vooral in de (wegen)bouw, verblijfsrecreatie, industrie en maintenance én circulaire projecten in de Zuidwestelijke Delta.

Voortgang circulaire projecten

Er zijn al stappen gezet in de ontwikkeling van verdienmodellen, biobased grondstoffen en nieuwe technieken voor hergebruik.

Zeeuwse overheden nemen circulair ontwerp en uitvoering als voorwaarde mee bij inkoop- en aanbesteding en duurzame grond-, weg- en waterbouw (GWW). Onder andere via het Platform Maatschappelijk Verantwoord Inkopen worden ervaringen gedeeld.

Er vindt kennisuitwisseling plaats in het K&I (kennis en innovatie) netwerk circulair bouwen. Er lopen diverse projecten op het gebied van circulair bouwen, waaronder projecten in de verblijfsrecreatie sector.

De Zeeuwse industrie (met name via het samenwerkingsverband SDR = Smart Delta Resources) voert onder andere het Europees project CBCI (circulair biobased construction industry), projecten in industriële symbiose (o.a. Steel 2 Chemical Dow AM, chemische recycling van plastic tot grondstof voor industrie) en biobased economy projecten (zoals Biobased Innovations Garden, biobased asfalt) uit. Er is een gezamenlijke Ambitie Duurzame havens 2030 opgesteld door PORTIZ, ZMf, North Sea Port en provincie waarin circulaire en biobased ontwikkelingen in de havengebieden zijn geborgd.

Er is een toenemende aandacht voor ‘natuurlijk kapitaal’ en ‘regionale kwaliteit’ maar ook een toenemende schaarste in zoet water, grondstoffen en zeldzame materialen. IT en datamanagement (waaronder blockchain) nemen toe in kracht en dienen de transitie naar een circulaire economie als het gaat om efficiënte(re) inzet van grondstoffen, minder afhankelijkheid van primaire grondstoffen en het ondersteunen van product-as-a-service.

18.3 Acties om doelen te realiseren

Subdoel 1: Circulaire productie is voor de helft van de bedrijven rendabel.

Actie 1.1 - Realiseren van circulaire verdienmodellen.

In alle economische sectoren worden kansen ontwikkeld en benut voor rendabele omschakeling naar circulaire productie.

Rolverdeling:

  • De EU, het Rijk en de provincie subsidiëren en promoten innovatie, kennisdeling en het opzetten van circulaire verdienmodellen.

  • Impuls Zeeland adviseert ondernemers over de subsidiemogelijkheden.

  • Ondernemers en onderzoeksinstellingen ontwikkelen en implementeren circulaire verdienmodellen en delen hun ervaring met andere partijen.

  • North Sea Port werft actief bedrijven die een bijdrage kunnen leveren aan circulaire clusters.

  • Woningbouwcorporaties experimenteren met circulair slopen, renoveren en bouwen.

  • Brancheverenigingen adviseren ondernemers over mogelijkheden voor circulaire verdienmodellen en wisselen kennis uit met overheden.

  • De overheden delen kennis over circulaire verdienmodellen, onder andere via het K&I netwerk circulair bouwen, en ontwikkelen en implementeren deze in de eigen bedrijfsvoering.

Subdoel 2: De helft van de grondstoffen, die in Zeeland worden gebruikt, is hernieuwbaar of al eerder gebruikt.

Dit subdoel is gerelateerd aan subdoel 7 in bouwsteen Milieu; ‘Beperken van het ontstaan van afval en van het gebruik van primaire grondstoffen (50% circulair)’. Zie ook de acties die onder dat subdoel hangen.

Actie 2.1 - Omschakelen naar hernieuwbare (biobased) grondstoffen.

De helft van alle niet-hernieuwbare grondstoffen en energie wordt geleidelijk vervangen door hernieuwbare alternatieven.

Rolverdeling:

  • Alle overheden stellen bij inkoop- en aanbesteding en bij grond-, weg- en waterbouw eisen ten aanzien van gebruik van hernieuwbare grondstoffen en energie. Daarbij vindt ook kennisuitwisseling plaats met brancheverenigingen.

  • Bouworganisaties, architecten, de overheid en Hogeschool Zeeland delen kennis in het K&I-netwerk circulair bouwen, gericht op toepassing in de praktijk en daarvan leren.

  • Alle gebruikers van grondstoffen gebruiken hernieuwbare grondstoffen als deze tenminste gelijkwaardig zijn aan niet-hernieuwbare.

  • Agrarische bedrijven en onderzoeksinstellingen werken samen met de industrie aan ontwikkeling en productie van hoogwaardige hernieuwbare grondstoffen.

  • Terreinbeheerders leveren hernieuwbare grondstoffen uit de natuur, voor zover dit aansluit bij de natuurdoelen.

Actie 2.2 - Verbeteren hergebruik van grondstoffen.

Als grondstoffen maximaal worden hergebruikt, is er geen afval meer (afval wordt gezien als grondstof). Hoe minder bewerkingen nodig zijn om grondstoffen te hergebruiken, hoe beter. Door bij ontwerp en toepassing daarmee rekening te houden kunnen de kosten voor hergebruik worden verminderd en de waarde van grondstoffen worden verhoogd.

Rolverdeling:

  • Gemeenten optimaliseren de inzameling van afval, zodat zoveel mogelijk afval als grondstof gebruikt kan worden, aan de hand van de VANG- (Van Afval Naar Grondstof) doelstellingen (Rijksprogramma voor transitie naar circulaire economie).

  • Waterschap Scheldestromen zorgt voor maximaal hergebruik van grond- en afvalstoffen uit zuiveringsprocessen en onderhoudswerkzaamheden.

  • Woningcorporaties passen zoveel mogelijk materialen toe die recyclebaar en/of demontabel zijn.

  • Bouw- en adviesorganisaties denken mee over en geven uitvoering aan hergebruik van materiaal bij ontwerp en uitvoering van opdrachten.

18.4 Afwegingsfactoren voor de uitvoering

Om bij de uitvoering kansen en mogelijkheden te benutten en tegelijkertijd de Zeeuwse kernkwaliteiten te behouden, zijn in Deel A (paragraaf 1.4) vier afwegingsfactoren geformuleerd. Hieronder is voor deze bouwsteen een aanzet gegeven voor de invulling daarvan.

1. Doe meer met minder grond

  • Hergebruik van grondstoffen, energie en ruimte staan centraal in de circulaire economie.

  • Organische restproducten uit landbouw en natuur kunnen dienen als hernieuwbare grondstof, zonder dat dit extra ruimte kost.

2. Werk samen en deel kosten en baten

  • Vernieuwing van de woningvoorraad biedt ook de kans om circulaire ontwerpen en materialen toe te passen.

  • De energietransitie levert door hergebruik van warmte en opwekking van hernieuwbare energie een belangrijke bijdrage aan de circulaire economie.

3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten.

  • Een mooie, gezonde en schone omgeving blijft in stand bij een circulaire economie omdat er geen afvalstoffen in het milieu worden gebracht.

  • Landschapselementen en natuurgebieden kunnen hernieuwbare grondstoffen leveren, zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit.

4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

  • Overschakeling naar een circulaire economie reduceert de milieubelasting in de directe omgeving en in alle gebieden waar niet-hernieuwbare grondstoffen worden gewonnen.

  • Uitputting van grondstoffen wordt door hergebruik voorkomen, waardoor toekomstige generaties niet in hun mogelijkheden worden beperkt.

19 Havens en bedrijven

19.1 Doelstelling 2030

Zeeland staat op de kaart als regio met internationaal toonaangevende innovatiekracht en een uitstekend vestigingsklimaat. De economie is voor 50% circulair en er wordt 49% minder CO uitgestoten dan in 1990.

Voor havens en industrie ligt de focus tot 2030 op de omschakeling naar elektriciteit en waterstof, het gebruik van circulaire grondstoffen en de opslag van CO2. Het doel is in de havens een vermindering van CO2 gebruik te realiseren die aansluit bij het Klimaatakkoord (reductie ten opzichte van 1990 met 49 % in het algemeen en 59% voor de industrie), een grootschalige groene waterstoffabriek in bedrijf te hebben, het aandeel van productie gebaseerd op hergebruik te vergroten naar 5 tot 10 % en binnen de chemische industrie voor 15% van de productie biobased grondstoffen te gebruiken. Gezondheid is een belangrijk uitgangspunt voor ontwikkelingen binnen de havens en industrie. De chemische en technische industrie liggen dan ook op voldoende afstand van woongebieden. De havens bieden in 2030 werkgelegenheid voor 18.700 fte en genereren 3,2 miljard euro aan toegevoegde waarde.

Het Midden- en Kleinbedrijf (MKB) blijft een belangrijke motor voor de Zeeuwse economie. Het MKB maakt de groeiambities waar en is aangehaakt op ontwikkelingen in markt, samenleving en technologie. Zeeuwse MKB-bedrijven zullen dan ook slimmer, productiever, schoner en duurzamer werken. In 2030 zijn alle ondernemers zich bewust van de impact van maatschappelijke en technologische ontwikkelingen op hun bedrijf. Er worden geen kansen gemist en kennisvragen van verschillende ondernemers worden met elkaar verbonden. Zo komt het MKB tot concrete oplossingen.

Vraag en aanbod van zeehaven- en bedrijventerreinen zijn op elkaar afgestemd en er is sprake van een zorgvuldig ruimtegebruik. Hiermee wordt invulling gegeven aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Binnen die randvoorwaarden biedt onder andere de ruimtelijke reservering op de Westelijke Kanaaloever mogelijkheden voor uitbreiding.

Om bonafide ondernemers en burgers een eerlijk speelveld te bieden, wordt er een preventieve aanpak ontwikkeld, waarbij vooraf al rekening kan worden gehouden met risico’s van ondermijning en onbedoeld faciliteren van malafide ondernemers/bedrijven wordt voorkomen. De Wet Bibob vormt daarbij een belangrijk instrument.

Subdoel 1: De doelstellingen voor 2030 uit het ‘Regioplan Smart Delta Resources 2030-2050’ naar klimaatneutrale industrie en de Ambitie duurzame havens 2030 zijn gehaald.

Subdoel 2: Het Zeeuwse MKB zet de impact van maatschappelijke en technologische ontwikkelingen om in kansen en is internationaal georiënteerd.

Subdoel 3: Bedrijventerreinen voorzien in een behoefte.

Subdoel 4: Zoveel mogelijk voorkomen van het faciliteren van malafide ondernemers/bedrijven en ondermijnende criminaliteit (in de zeehavens).

Met deze bouwsteen dragen we bij aan de volgende duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN (brede welvaart).

Afbeelding

19.2 Huidige situatie

In Zeeland kunnen we een aantal economische topsectoren onderscheiden. Dit zijn industrie, scheepsbouw, offshore wind en maintenance, havens en logistiek, vrijetijdseconomie, water en maritiem, deltatechnologie en energie, en agrofood. Haven en industrie gerelateerde bedrijven vinden we met name in de eerste twee topsectoren, het Midden- en Kleinbedrijf in alle topsectoren. Zeeland heeft een gunstige kostenstructuur. Dat wil zeggen dat de kosten voor bijvoorbeeld huur en aankoop van grond relatief laag zijn. Er zijn voldoende financieringsmogelijkheden voor het innovatieve midden- en kleinbedrijf en er is een hoogwaardige onderwijsinfrastructuur. De centrale ligging van Zeeland in Noordwest-Europa en goede achterlandverbindingen is een ander pluspunt.

Zeeland kent inmiddels elf kennis- en innovatienetwerken (K&I). Deze triple helix netwerken hebben of werken aan een gezamenlijke meerjarige agenda met een uitvoeringsprogramma van innovatieve projecten en projecten gericht op kennisdeling. De K&I-netwerken werken veelal samen met topsectoren en andere regionale clusters. Ook krijgt de samenwerking tussen de verschillende sectorspecifieke K&I-netwerken steeds meer vorm.

Belangrijke trends voor de havens en bedrijven zijn:

  • Transitie naar een duurzame industrie (schone/hernieuwbare energie/circulair).

  • Groei buisleidingennetwerk en elektriciteitsinfrastructuur.

  • Groter aanbod van groene energie.

  • Groei import van groene waterstof en ammoniak.

  • De effecten van zeespiegelstijging op buitendijkse gebieden, zoals kades en bedrijfsgebouwen (met name in het Sloegebied).

  • Hitteproblematiek op bedrijventerreinen.

  • Technologische ontwikkelingen: robotisering, digitalisering, kunstmatige intelligentie, blockchain, Big Data, machine learning, fotonica, nanotechnologie, quantumtechnologie, biotechnologie.

Havens en industrie

Een groot deel van de Zeeuwse economie is verbonden aan de zeehavens. De havengebieden zijn dan ook de motor van de Zeeuwse economie voor wat betreft toegevoegde waarde. North Sea Port is op ditzelfde aspect de derde zeehaven van Europa. North Sea Port is een grensoverschrijdende haven die steeds meer samenwerkt met andere havens buiten de regio. De chemiesector concurreert mondiaal, maar Zeeland kent ook veel bedrijven in nichemarkten.

Internationalisering van de economie is het sterkst zichtbaar in de haven- en industrieterreinen. Economische ontwikkelingen hebben invloed op Zeeuwse bedrijven en daarmee op de ruimtevraag. Internationalisering en veranderingen in de verdienmodellen en productieprocessen bepalen de vraag naar transport en modaliteiten.

In 2020 is door Smart Delta Resouces (SDR) het ‘Regioplan Smart Delta Resources 2030-2050’ gepubliceerd. In dat rapport is een routekaart met maatregelen opgenomen die de bijdrage van de deelnemende bedrijven aan de landelijke klimaatdoelen omschrijft. In het regioplan zijn drie strategische prioriteiten geformuleerd:

1. Elektriciteit en waterstof

2. Circulaire grondstoffen

3. CO2-opslag (CCS: Carbon Capture and Storage) en CO2-gebruik (CCU: Carbon Capture Usage).

Ook in de Ambitie 2030 (Visie op de verduurzaming van het Zeeuwse industrieel logistieke complex) zijn concrete doelen opgenomen voor de economische motor van Zeeland voor wat betreft de thema's lucht- en waterkwaliteit, verbindingen, ruimte voor de natuur, circulair, biobased, klimaatverandering en energie.

Midden- en kleinbedrijf (MKB)

Het merendeel van het Zeeuwse bedrijfsleven behoort tot het midden- en kleinbedrijf. Waar North Sea Port de motor van de Zeeuwse economie is voor de toegevoegde waarde, is het MKB dat voor de werkgelegenheid.

De bedrijvigheid in Zeeland is groot. In Zeeland zijn de sectoren (op basis van het aantal bedrijven) handel en specialistische zakelijke diensten het grootst. Bijna een op de vijf bedrijven valt onder handel, iets meer dan het gemiddelde voor Nederland. Qua aantal banen staan 1) handel, vervoer en horeca en 2) overheid en zorg bovenaan. In totaal gaat het om 94.000 banen. Naast de werkgelegenheid die de zeehavens met de hieraan verbonden nevenactiviteiten en toeleveranciers bieden, is het toerisme ook een belangrijke motor voor de economie in Zeeland.

We onderscheiden vier hoofdtypen bedrijven met elk een eigen rol in de Zeeuwse economie. De ZZP’ers (zelfstandigen zonder personeel) zorgen voor flexibiliteit, het jonge MKB (maximaal 5 jaar) zorgt voor dynamiek, het innovatieve MKB zorgt voor vernieuwing en verbetering en het reguliere MKB voor een breed en toegankelijk aanbod van diensten en producten.

Zeeland wordt in Nederland gekenschetst als een ‘innovatieve volger’. Het MKB in Zeeland scoort goed op innovatieve samenwerking, op valorisatie van innovaties (dus de waardecreatie) en op de factor levenslang leren. Publieke investeringen in R&D (Research en Development) zijn laag. Daarentegen is Zeeland medio 2020 een kenmerkende aanpakkersprovincie, waarin het aandeel middelbaar opgeleiden hoog is. Het aandeel hoger opgeleide bevolking is juist beduidend lager. Twee derde van de Zeeuwen vindt dat meer geld beschikbaar gesteld moet worden voor bedrijven met innovatieve ideeën (bron: Zeeland nu en in de toekomst, ZB |Planbureau, 2020).

Met digitalisering kunnen ondernemers hun productiviteit en concurrentiepositie verbeteren en hun markt vergroten, maar dat gaat niet vanzelf. Wat kun je met big data, kunstmatige intelligentie (AI) of blockchain, en hoe? Ondernemers weten waar hun kansen liggen.

Bedrijven die internationaal actief zijn, zijn op den duur competitiever, innovatiever en sterker. Nederland is een exportland, maar met name in het MKB is er nog een wereld te winnen. Relatief weinig MKB-ondernemers doen zaken over de grens en als ze dat wel doen, beperkt de handel zich vaak tot één land of één keer. Vooral markten buiten Europa zijn voor veel ondernemers lastig te betreden. Het Zeeuwse MKB krijgt hierbij in 2030 voldoende ondersteuning van Rijk en regio.

Bedrijventerreinen

Goede werk- en bedrijfslocaties zijn nodig om economische ontwikkeling te faciliteren. Er wordt gestreefd naar een concentratie op bedrijventerreinen, met name op grootschalige terreinen. Concentratie op (grootschalige) terreinen zorgt voor schaalvoordelen voor bedrijven, zuinig ruimtegebruik, beperking van de impact op het landschap en beperking van het gebruik van milieuruimte. Concentratie maakt een goede bereikbaarheid en ontsluiting van bedrijventerreinen mogelijk. Naast grootschalige bedrijventerreinen kent Zeeland een groot aantal kleinschalige bedrijventerreinen. Bestaande kleinschalige terreinen hebben onder voorwaarden eenmalig de mogelijkheid voor een beperkte afronding. Een verdere toename van het aantal kleinschalige bedrijventerreinen is ongewenst. In Zeeland worden vraag en aanbod van bedrijventerreinen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Zo wordt een kwantitatieve én kwalitatieve mismatch voorkomen. Hiervoor wordt iedere drie jaar een prognose opgesteld waarin de behoefte voor de volgende 10 jaar wordt ingeschat. Deze prognose is de basis voor de regionale bedrijventerreinenprogrammering. Gemeenten leggen hierin regionale afspraken vast over ontwikkeling, uitbreiding en herstructurering van bedrijventerreinen. De programmering wordt regelmatig geactualiseerd om in te spelen op veranderingen in de markt.

Herstructurering van bedrijventerreinen is noodzakelijk om verouderde bedrijventerreinen aantrekkelijk te maken voor gevestigde en nieuwe bedrijven. Zo wordt verpaupering van bestaande terreinen tegengegaan en vermindert de behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen. Kwaliteitsverbetering betekent ook het beter benutten van de ligging en ontsluiting van terreinen én ze klimaatbestendig inrichten. Bedrijventerreinen met speciale voorzieningen zoals een binnenhaven of loswal zijn van groot belang voor transport, daarom moeten deze worden behouden en benut voor bedrijven die daar gebruik van maken.

Op veel bedrijventerreinen staat verduurzaming nog in de kinderschoenen. De provincie stimuleert de verduurzaming met subsidie voor het uitvoeren van duurzaamheidscans op bedrijventerreinen, waarbij kansen voor energiebesparing, biodiversiteit en klimaatadaptatie in beeld worden gebracht. Voor de daadwerkelijke aanpak van herstructurering en verduurzaming heeft de provincie ook subsidies voor planvorming en uitvoering beschikbaar.

Kantoren

Als uitwerking van het rijksbeleid ter voorkoming van overaanbod van kantoren, wordt selectief omgegaan met plannen voor nieuwe kantoren. In Zeeland vormt zogenaamd ‘bouwen voor leegstand’ geen probleem, omdat er alleen wordt gebouwd als er vraag is. Wel zien we dat in de bestaande voorraad de leegstand toeneemt als gevolg van verplaatsen naar nieuwbouw, dan wel door een teruglopende vraag.

De provincie streeft ernaar om investeringen in openbaar vervoer en infrastructuur optimaal te benutten. Dit betekent dat zelfstandige grootschalige kantoren zoveel mogelijk gesitueerd zijn in of direct aansluiten op de binnensteden van Goes, Middelburg, Vlissingen en Terneuzen. Ontbreken die mogelijkheden dan is vestiging aan toegangswegen naar het stadscentrum, dichtbij doorgaande wegen en aan de stadsranden bij de toegangswegen ook mogelijk. Kantoren met een publieksfunctie moeten goed bereikbaar zijn per openbaar vervoer. In de overige kernen zijn – bij voorkeur in het centrum – alleen kleinschalige kantoorontwikkelingen met een publieksfunctie en kantoren met een lokale of regionale functie toegestaan.

Aanpak ondermijning

Bij het faciliteren van economische ontwikkeling is het van belang dat de overheid integer handelt en dat ondermijnende criminaliteit wordt voorkomen. We spreken van ondermijning als er aantasting plaatsvindt van institutionele gezagsstructuren die de werking van het samenlevingssysteem borgen en sturen. Ondermijning betekent ook dat de grenzen van de onderwereld en bovenwereld vervagen. De Provincie wil een preventieve aanpak ontwikkelen, waarbij vooraf al rekening kan worden gehouden met risico’s van ondermijning en waarbij het onbedoeld faciliteren wordt voorkomen. Dit draagt bij aan een eerlijk speelveld voor bonafide ondernemers en burgers.

Zoals eerder besproken zijn de zeehavens van grote waarde voor de Zeeuwse economie. De zeehavens vormen als logistiek knooppunt echter ook een aantrekkelijke locatie voor criminaliteit. Er vindt op en om de zeehaventerreinen bijvoorbeeld cocaïnesmokkel, arbeidsuitbuiting, milieucriminaliteit, ladingdiefstal en allerlei andere vormen van criminaliteit plaats. Uit een onderzoek van TNO naar de zeehavens van Zeeland en West-Brabant (2020) blijkt dat er momenteel op meerdere niveaus kwetsbaarheden in de havens en in de aanpak van criminaliteit aanwezig zijn. Het versterken van de weerbaarheid van de zeehavens is daarom van essentieel belang.

Om te voorkomen dat de provincie malafide ondernemers/bedrijven faciliteert, past ze de Wet Bibob toe bij onder andere omgevingsvergunningen voor bouw en milieu. De Wet Bibob is een belangrijk instrument waarover de overheid beschikt in de strijd tegen ondermijning. Als er een ernstig gevaar dreigt dat bijvoorbeeld een vergunning wordt misbruikt, kan de bevoegde overheidsinstantie de aanvraag weigeren of de afgegeven vergunning intrekken. Zo wordt voorkomen dat de overheid criminele activiteiten faciliteert en wordt bovendien de concurrentiepositie van bonafide ondernemers beschermd.

19.3 Acties om doelen te realiseren

Subdoel 1: De doelstellingen uit het Regioplan Smart Delta Resources 2030-2050 en de Ambitie duurzame havens 2030 zijn gehaald.

Er zijn veel partijen die een bijdrage leveren aan het realiseren van deze doelstelling. Veel van hun inspanningen zijn algemeen en niet specifiek voor een van de beschreven acties.

Rolverdeling:

  • De EU verstrekt subsidie aan uitvoering van en communicatie over projecten binnen het North Sea Port District en Smart Delta Resources.

  • De provincie faciliteert samenwerking tussen bedrijven, voert lobby richting hogere overheden, financiert het delen van kennis, en faciliteert projecten op het gebied van verduurzaming.

  • De SER verstrekt adviezen over kansen transitie naar duurzame industrie.

  • De RUD brengt milieukennis in op het gebied van onder andere geluid en externe veiligheid.

  • De Veiligheidsregio verstrekt adviezen over veiligheid en denkt mee over nieuwe ontwikkelingen.

  • De Zeeuwse Milieufederatie (ZMf) communiceert over en werkt mee aan "Ambitie 2030 Duurzame havens".

  • Het onderwijs verzorgt opleidingen die voorzien in een behoefte van de Zeeuwse arbeidsmarkt, neemt energieneutraliteit en circulariteit op in het lespakket.

  • Gemeenten, bedrijfsleven en North Sea Port leveren per actie meer specifieke bijdragen.

Actie 1.1 Realiseren 50% circulaire economie.

Rolverdeling:

  • Het bedrijfsleven voert circulariteit door in de bedrijfsvoering.

  • North Sea Port werkt mee aan voorzieningen die hergebruik van afvalstof (van het ene bedrijf) als grondstof (voor het andere bedrijf) mogelijk maken ofwel faciliteert de uitvoering van Smart Delta Resources.

  • Gemeenten financieren of geven voorlichting aan ondernemers over de mogelijkheden voor circulariteit, stellen eisen aan of stimuleren duurzaamheid en circulariteit bij vergunningverlening aan bedrijven, faciliteren ondernemers en creëren een gunstig vestigingsklimaat.

  • Gemeenten en provincie oefenen invloed uit via het aandeelhouderschap North Sea Port.

Actie 1.2 Realiseren CO2-reductie in de industrie van 59% ten opzichte van 1990.

Rolverdeling:

  • Het bedrijfsleven voert binnen SDR het Regioplan Smart Delta Resources 2030-2050 uit.

  • North Sea Port faciliteert binnen SDR de uitvoering van het Regioplan Smart Delta Resources 2030-2050.

  • Gemeenten verstrekken subsidies voor energiemaatregelen, financieren of geven voorlichting aan ondernemers over energiemaatregelen, ontwikkelen beleid rond duurzame energie, verlenen vergunningen voor duurzame energieproductie en richten bestaande en nieuwe bedrijventerreinen duurzaam in.

Actie 1.3 Doorontwikkelen North Sea Port tot slimme, innovatieve haven en katalysator voor Zeeuwse economie.

Rolverdeling:

  • North Sea Port ontwikkelt, naast voorgaande acties, haar havens in balans met de omgeving op duurzame en robuuste manier en waarborgt intensief ruimtegebruik door clustering van bedrijven.

Actie 1.4 Ontwikkeling havens en industrie met gezondheid als uitgangspunt en binnen de randvoorwaarden van natuur, milieu en ruimtegebruik.

Rolverdeling:

  • North Sea Port ontwikkelt, naast voorgaande acties, haar havens in balans met de omgeving op duurzame en robuuste manier en waarborgt intensief ruimtegebruik door clustering van bedrijven.

  • Gemeenten stellen een omgevingsvisie en omgevingsplan op dat aandacht besteedt aan de in de actie genoemde onderwerpen en realiseren bedrijventerreinen waar behoefte aan is.

Subdoel 2: Het Zeeuwse MKB is internationaal georiënteerd en zet de impact van maatschappelijke en technologische ontwikkelingen om in kansen.

Actie 2.1 Versterken innovatie, internationalisering en digitalisering van het Zeeuwse MKB.

Rolverdeling:

  • Ondernemers voelen zich betrokken bij hun directe omgeving en dragen bij aan een aantrekkelijke en sociale omgeving in hun vestigingsplaats, nemen deel aan kennistrajecten met onderwijsinstellingen rond concrete uitdagingen, omarmen de digitalisering en verbeteren hierdoor hun productiviteit en concurrentiepositie, maken gebruik van diverse Europese, landelijke en provinciale ontwikkelings- en innovatieprogramma’s, zoals het Operationeel Programma voor Zuid-Nederland (OP-Zuid), MKB-innovatiestimulering Regio en Topsectoren (MIT-Zuid), Interreg en Zeeland in Stroomversnelling.

  • Succesvolle bedrijven vernieuwen hun producten, diensten en processen continu.

  • De provincie stelt geld beschikbaar voor innovatievouchers die bedrijven helpen om op technologische en maatschappelijke veranderingen in te spelen, koppelt (Europese) beleidsdoelstellingen zoals gesteld in de Green Deal en specifieke doelstellingen met Zeeuwse doelstellingen en indicatoren, bestudeert de omgevingsimplicaties van deze doelstellingen, financiert Impuls Zeeland en Dockwize en is verantwoordelijk voor het opstellen van de Regionale Innovatie Strategie Slimme Specialisatie 2021-2027 (innovatie en valorisatie).

  • NV Economische Impuls Zeeland en Investeringsfonds Zeeland verzorgen het financieringsnetwerk MKB in Zeeland en bieden inzicht in de financieringsmogelijkheden.

  • Dockwize ondersteunt ideeën (van idee naar proof of concept) bij bedrijven en de ontwikkeling van start ups en scale ups.

  • Onderwijsinstellingen voeren kennistrajecten uit rond concrete uitdagingen met als doel samen met ondernemers en studenten concrete oplossingen te vinden.

Actie 2.2 Ontwikkeling van het MKB naar een circulaire economie.

In deze innovatiefase ligt de focus op de vertaalslag van bewustwording naar realisatie. Hierin spelen ketensamenwerking en stimulering vanuit de overheid een belangrijke rol. Deze ontwikkeling leidt voor het MKB tot innovatieve en andere businessmodellen.

Rolverdeling:

  • De provincie en gemeenten stimuleren het delen van kennis over circulaire economie.

  • Het regionale MKB voert innovatieve projecten uit en werkt daarbij samen in de keten. De projecten leiden tot innovatieve businessmodellen.

Subdoel 3: Bedrijventerreinen voorzien in een behoefte.

Actie 3.1: Voor bedrijventerreinen vormen zorgvuldig ruimtegebruik, een functionele en aantrekkelijke inrichting en duurzaamheid het uitgangspunt.

Het bestaande beleid op basis van de regionale bedrijventerreinprogrammering wordt voortgezet.

Rolverdeling:

  • Bedrijven laten een duurzaamheidsscan uitvoeren en voeren de uit de scan voortvloeiende maatregelen door.

  • De provincie verleent subsidie voor de duurzaamheidsscan, planvorming en uitvoering van verduurzaming en herstructurering van bedrijventerreinen, laat periodiek een prognose maken van de behoefte aan bedrijventerreinen (kwantiteit en kwaliteit) en neemt regels op in de omgevingsverordening over de vestiging van bedrijven en de uitbreiding van bedrijventerreinen.

  • Gemeenten nemen initiatief voor het verduurzamen en herstructureren van bedrijventerreinen en dragen hier financieel aan bij, maken periodiek regionale afspraken over ontwikkeling, uitbreiding en herstructurering van bedrijventerreinen en leggen in hun omgevingsplan vast waar bedrijven zijn toegestaan.

  • De Veiligheidsregio adviseert over veiligheidsaspecten van bedrijfslocaties.

Subdoel 4: Zoveel mogelijk voorkomen van het faciliteren van malafide ondernemers/bedrijven en ondermijnende criminaliteit (in de zeehavens).

Actie 4.1: Het voorkomen en bestrijden van ondermijnende criminaliteit (in de zeehavens).

Rolverdeling:

  • De politie, fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst, Douane en het Openbaar Ministerie zorgen primair voor opsporing van criminaliteit.

  • De Taskforce-RIEC (Regionale Informatie- en Expertise Centrum) Brabant-Zeeland ondersteunt het netwerk van overheidspartners. Het doel ervan is ondermijning en de daaraan verbonden criminaliteit georganiseerd en integraal aan te pakken. Netwerkpartners zijn onder meer politie, justitie, gemeenten, belastingdienst en de provincie.

  • De provincie voert het begin 2021 vastgestelde het Beleidsplan Aanpak ondermijning 2021-2023 uit. In het beleidsplan wordt omschreven hoe de Provincie Zeeland de komende jaren haar rol wil invullen in de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Dit doen we aan de hand van vier programmalijnen: 1) weerbare organisatie, 2) weerbare overheid, 3) weerbare samenleving en 4) data, inzicht en onderzoek.

  • De gemeenten Borsele, Moerdijk, Terneuzen en Vlissingen, de Douane, het Openbaar Ministerie, de Politie, Koninklijke Marechaussee en North Sea Port en Port of Moerdijk voeren het uitvoeringsplan van het samenwerkingsverband Havendriehoek Zeeland/West-Brabant uit.

  • De Taskforce-RIEC ondersteunt deze partners bij de uitvoering van het samenwerkingsverband Havendriehoek Zeeland/West-Brabant uit september 2020. Dit plan omvat verschillende deelprojecten om de Zeeuwse en West-Brabantse zeehavens te versterken.

Actie 4.2: Het toepassen van de Wet Bibob om te voorkomen dat de overheid malafide ondernemers/bedrijven faciliteert.

Rolverdeling:

  • De provincie past de Wet Bibob toe bij omgevingsvergunningen voor bouw en milieu, maar ook bij subsidies, vastgoedtransacties en overheidsopdrachten. Hoe de Wet Bibob door de provincie wordt toegepast, is uitgewerkt in het Beleidsplan Toepassing Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, Provincie Zeeland 2021 – 2023.

  • Gemeenten passen de Wet Bibob toe en stemmen hun beleid af in een werkgroep onder begeleiding van de Taskforce-RIEC Brabant-Zeeland.

19.4 Afwegingsfactoren voor de uitvoering

Om bij de uitvoering kansen en mogelijkheden te benutten en tegelijkertijd de Zeeuwse kernkwaliteiten te behouden, zijn in Deel A (paragraaf 1.4) vier afwegingsfactoren geformuleerd. Hieronder is voor deze bouwsteen een aanzet gegeven voor de invulling daarvan.

1. Doe meer met minder grond

  • Bedrijventerreinen en bedrijfsgebouwen kunnen zo ingericht of aangepast worden dat ze geschikt worden als leefgebied voor dieren en planten én klimaatbestendig zijn.

  • Grote bedrijfspanden zijn geschikt voor opwekking van zonne-energie.

  • Bedrijventerreinen kunnen zo ingericht worden dat ze uitnodigen tot bewegen.

  • Bedrijvigheid wordt geclusterd op bedrijventerreinen en in havengebieden, waardoor het ruimtegebruik compact blijft.

  • Door herstructurering van bestaande bedrijventerreinen, kan een deel van de vraag naar bedrijfsterrein daar worden gefaciliteerd. Daardoor kan uitbreiding ten behoeve van nieuwe bedrijven (deels) worden voorkomen.

  • Door gerichte acquisitie van bedrijven kan een grotere bijdrage worden geleverd aan de werkgelegenheid, zijn er voordelen voor bestaande bedrijven, aansluiting op het onderwijs en aanvulling met nieuwe bedrijfstakken.

2. Werk samen en deel kosten en baten

  • Bedrijven kunnen zoveel mogelijk afvalstoffen van andere bedrijven als grondstof gebruiken, waardoor waarde gecreëerd wordt voor afvalstoffen.

  • Door samenwerking kunnen bedrijven gemakkelijker gebruik maken van subsidies en van elkaar leren, waardoor ze kosten voor innovaties (duurzaamheid, digitalisering) kunnen drukken.

  • Gemeenten maken afspraken over nieuwe bedrijventerreinen om het aanbod af te stemmen op de vraag.

3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten.

  • Het MKB is betrokken bij zijn omgeving en kan daarmee helpen de kernkwaliteiten in de eigen omgeving verder te ontwikkelen.

  • Het MKB kenmerkt zich door vindingrijkheid (innovatieve MKB) en initiatief (jonge MKB), waarbij de meer succesvolle bedrijven de basis vormen voor de kwaliteit van leven en werken in Zeeland.

  • De bedrijven (in de havens) zoeken naar innovatieve oplossingen om een belangrijke positie in Europa te behouden en uit te bouwen.

  • Voor een duurzame en gezonde economie werken bedrijven onderling en met overheid, onderwijs en kennisinstellingen samen. Ze hebben elkaar nodig om concurrerend te blijven en duurzaam te worden.

  • Het concentreren van bedrijvigheid in havengebieden en op bedrijventerreinen houdt het landelijk gebied open, waardoor genieten en opladen daar mogelijk blijven.

4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

  • Eén van de belangrijkste opgaven van de Zeeuwse bedrijven is de transitie naar een CO2-neutrale en circulaire economie. De CO2-neutrale Zeeuwse economie draagt bij aan een minder grote opwarming van de aarde, waardoor de leefbaarheid in Zeeland, maar ook in andere delen van de wereld, minder onder druk komt te staan. De circulaire economie vermindert vernietiging van het landschap en natuurwaarden in andere delen van de wereld waar de grondstoffen vandaan komen. Het is daarbij wel belangrijk dat het verwerken van afval tot nieuwe grondstoffen op een sociaal aanvaardbare en voor het milieu verantwoorde manier gebeurt, ook als dat elders op de wereld is.

20 Recreatie en toerisme

20.1 Doelstelling 2030

Zeeland als toeristische bestemming is in balans met haar omgeving. De vrijetijdssector is toekomstbestendig.

In 2030 is Zeeland een bestemming waar ondernemers en bewoners de maatschappelijke meerwaarde van toerisme ervaren, gasten en bewoners betekenis kunnen geven aan hun vrije tijd en toekomstbestendig ondernemerschap en landschap samengaan. Recreatie en toerisme zijn belangrijke economische dragers voor Zeeland. De vrijetijdsector draagt wezenlijk bij aan maatschappelijke opgaven en heeft een hoog voorzieningenniveau tot gevolg, zowel in de steden als in de kleine kernen. De sector draagt bij aan een prettige leefomgeving, energie- en klimaatdoelen, een passende arbeidsmarkt en aantrekken van nieuwe Zeeuwen. De vrijetijdssector heeft een wisselwerking met natuur, landschap, steden/dorpen, en aanbod van cultuur, evenementen, (onder)waterbeleving culinair aanbod, vervoer/mobiliteit en gezondheid. Het beleid richt zich op bezoekers, bedrijven en inwoners en gaat uit van de balans tussen de daarbij passende duurzaamheidswaarden: economie natuur & landschap en leefbaarheid. Vanuit deze waarden wordt aan de hand van een meerjarige kennisagenda onderzocht hoe de doelen van de Bestemming Zeeland 2030 kunnen worden behaald. Het HZ Kenniscentrum Kusttoerisme speelt hierbij een rol. Op basis hiervan ontstaat de Zeeuws brede uitvoering van de meerjarige actie-agenda voor de Bestemming Zeeland 2030 en worden kansen voor grensoverschrijdende samenwerking benut.

Subdoel 1: Een optimale beleving van Zeeland in alle seizoenen en alle regio’s.

Subdoel 2: De vrijetijdssector is toekomstbestendig.

Subdoel 3: De sector levert een positieve bijdrage aan de omgeving en aan de samenleving.

Subdoel 4: De essentiële onderleggers voor de Bestemming Zeeland 2030 zijn aanwezig.

Met deze bouwsteen dragen we bij aan de volgende duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN (brede welvaart).

Afbeelding

20.2 Huidige situatie

De vrijetijdssector: economische effecten en leefbaarheid in relatie tot de prognoses

Recreatie en toerisme zijn zeer belangrijk voor Zeeland, als pijlers voor de economie, werkgelegenheid en leefbaarheid.

Circa 9,2% van de totale werkgelegenheid in Zeeland houdt verband met deze sector (16.700 banen). Het aantal overnachtingen ligt jaarlijks rond 19 miljoen, door zo'n 3 miljoen toeristen. Per jaar zijn er rond de 43 miljoen dagbezoeken, ook van eigen inwoners. Deze verblijfs- en dagtoeristen geven in totaal jaarlijks rond de € 1,85 miljard uit. Geld dat niet alleen besteed wordt aan logies en horeca, maar ook binnen sectoren als (detail)handel, vervoer en zakelijke dienstverlening. De vrijetijdssector is daarmee aanjager én stabiele basis voor een goede leefbaarheid en een hoog voorzieningenniveau. Zo heeft Zeeland ten opzichte van andere provincies veel horeca, winkels en supermarkten. Mede hierdoor heeft Zeeland een aantrekkelijk vestigingsklimaat.

De verwachte toename tot 2030 van het aantal bezoekers (zowel verblijfsrecreanten als dagbezoekers) heeft een grote impact op het toerisme aan de Zeeuwse kust, steden en achterland. De vraag is hoe Zeeland wil omgaan met deze maatschappelijke uitdaging, aangezien deze ruimtelijk en sociaal van groot effect is. Inspelen op deze prognose is belangrijk willen we de huidige kwaliteit van onze leefomgeving behouden en de ingezette koers tot versterking van de kwaliteit van de Zeeuwse vrijetijdssector bereiken. Er wordt aanvullend onderzoek uitgevoerd onder de inwoners van het gebied naar de balans tussen toeristische vraag, beschikbaar draagvlak en draagkracht in het traject Bestemming Zeeland 2030.

De economische crisis als gevolg van de coronamaatregelen, de Oekraïne - en energiecrisis, onderschrijft het belang van een toekomstbestendige sector die flexibel kan inspelen op veranderingen. Het toont ook het belang van inzicht in onze gasten en de impact van bezoekersstromen op natuur/landschap, economie en leefbaarheid. Door deze informatie weten we of de bestemming Zeeland in balans is en welke toekomstige ontwikkelopgaven er zijn. Er is sprake van een markt die sterk onder invloed staat van externe factoren. Een recente ontwikkeling is dat bedrijven worden overgenomen door (internationale) investeringsmaatschappijen die zich primair richten op rendement. Dit kan ten koste gaan van de maatschappelijke meerwaarde en investeringen in de (omgevings-)kwaliteit. Bovendien kan het leiden tot meer eenvormigheid van het toeristisch product.

Afbeelding

Een veelzijdig aanbod

Zeeland is een veelzijdig, waterrijk gebied met een grote diversiteit aan waterrecreatie zoals op kreken, meren, scheldes en de Noordzee. De verschillende typen waterrecreatie bieden unieke mogelijkheden voor beginners en gevorderden om de Zeeuwse natuur te beleven en het watersportimago (naast zon, zee en strand) te versterken. De meest populaire watersporten zijn: duiken, zeilen (golf-, wind-, kite-)surfen en sportvissen. Zeeland behoort tot één van de meest populaire duikspots in West-Europa. Ook voor de minder actieve waterliefhebber biedt Zeeland diverse locaties om het water te beleven langs stranden, meren en scheldes. Jongeren kopen geen nieuwe boten meer, maar als gefocust wordt op de huur van boten, zijn juist veel nieuwe gebruikers te zien (van bezit naar gebruik). Dit biedt mogelijkheden om een jonge(re) brede doelgroep voor de regio te interesseren. Ook verder van de Deltawateren liggen kansen voor watersport, zoals suppen, kanoën en sportvissen op kreken en watergangen. Het is daarom belangrijk voor heel Zeeland om, uitgaande van de kwaliteit van het landschap en natuur, geschikte locaties voor funsporten te bepalen. Hiervoor is samenwerking tussen Rijksoverheid, (semi-)overheden, natuurorganisaties en watersportondernemers essentieel.

Ook op het land heeft Zeeland een breed aanbod aan activiteiten, voorzieningen en infrastructuur. Er is een uitgebreid netwerk van wandelknooppunten en een uitstekend fietsroutenetwerk (FIKS). (Dag)attracties en de aantrekkingskracht van de steden en culturele voorzieningen dragen bij aan de spreiding van toeristen over de provincie. Naast hun aantrekkingskracht op toeristen, voorzien deze (dag)attracties in belangrijke mate in de behoefte aan ontspanning van de lokale bevolking. De verblijfrecreatie in Zeeland is sterk gedifferentieerd. Van tent tot chalet en van hotelkamer tot strandslaaphuisjes, in elke behoefte kan worden voorzien. In de gehele sector zetten we in op een toekomstbestendige en dus duurzame sector. Eén die voorbereid is op klimaatverandering, energietransitie, anders bouwen, ander watergebruik en duurzame afvalinzameling.

20.3 Acties om doelen te realiseren

Subdoel 1: Een optimale beleving van Zeeland in alle seizoenen en alle regio’s.

Actie 1.1 – Kiezen voor passende doelgroepen: verbreden Zeeuwse identiteit en imago.

De Zeeuwse geografie met afwisseling van land, water, overkanten en stranden voegt aan alle andere voorzieningen een extra dimensie toe. Zeeland beschikt over de meest schone en veilige stranden van Europa en de stranden zijn van grote economische waarde voor de regio. Dit is echter niet vanzelfsprekend en dus moet ook voor de toekomst in worden gezet op het behoud en onderhoud van voldoende breed recreatiestrand. Een voorbeeld is het project “Schone Oosterscheldestranden”, waarbij stranden die nabij de verblijfsrecreatieve concentratiegebieden en/of de kernen liggen jaarlijks een grondige schoonmaakbeurt krijgen en waar nodig met zand worden aangevuld. Maatregelen ten behoeve van klimaatadaptatie dragen ook bij aan verbetering van het toeristisch product, bijvoorbeeld door verblijf tijdens een hittegolf of extreme neerslag aangenamer te maken.

Zeeland heeft een veelzijdig aanbod. De provincie scoort hoog op het gebied van (buiten)recreatie (vooral wandelen en fietsen), watersport (vooral actieve sporten, zoals kitesurfen en duiken) en gastronomie. Daarbij is de combinatie van het aantrekkelijke landschap met afwisseling tussen natuur, agrarisch landschap en historische/culturele kernen en steden, het 'decor van beleving' voor gasten (zie ook Erfgoed actie 3.1, Natuur actie 7.1 en Cultuur actie 3.2). Zeeland is geen optelsom, want het geheel is veel meer dan de som der delen. Door de Zeeuwse identiteit te verbreden wordt meer van Zeeland getoond dan alleen ‘zon, zee en strand’. Ook komen toeristische voorzieningen buiten de kustzone in beeld. Dit komt het imago van de provincie ten goede. Ondernemingen in de recreatieve sector zetten in op het behoud en versterking van het gedifferentieerde aanbod en een spreiding van gasten in zowel tijd als ruimte. Ruim driekwart van de Zeeuwen wil Zeeland profileren als vakantiebestemming en recreatieregio waarbij rust en ruimte centraal staan. Daarnaast wil 70 % van de Zeeuwen dat geprobeerd wordt om toerisme meer te spreiden over Zeeland (bron: Zeeland nu en in de toekomst, ZB |Planbureau, 2020). Niet elke plek in de provincie is even geschikt voor ieder type bezoeker. We zetten daarom in op bezoekersgroepen die bij Zeeland en de verschillende regio’s passen. Door per gemeente of zelfs per woonplaats bewust te kiezen voor de best passende typen doelgroepen, kan een optimale beleving worden gecreëerd voor bezoekers en inwoners, aansluitend bij hun wensen en verwachtingen.

Rolverdeling:

  • Zeeland Marketing, gemeenten en bedrijven in de vrijetijdssector verzorgen marketing en promotie in samenhang met het programma van de Toeristische Uitvoeringsalliantie (TUA)- partners (Kenniscentrum Kusttoerisme & Impuls Zeeland) en de strategische agenda van Toeristisch Ondernemend Zeeland (TOZ).

  • Erfgoed- en natuurorganisaties, terreinbeheerders en andere organisaties adviseren over de mogelijkheden tot beleven van de omgeving.

  • Rijk, provincie, waterschap, gemeenten en terreinbeheerders beschermen en onderhouden de omgevingskwaliteit (zie acties bij archeologie, landschap, milieu, erfgoed, natuur en watersysteem).

Actie 1.2 – Spreiden van toerisme in tijd en ruimte.

Om toerisme meer te spreiden over alle seizoenen en regio’s, optimaliseren we de toegankelijkheid van onze toeristische producten en diensten, zowel digitaal als fysiek. Ons gastheerschap (ook digitaal), onze mobiliteit, bereikbaarheid en toegankelijkheid zijn immers van grote invloed op de jaarrond beleving en de spreiding van toerisme over Zeeland. Zodra gasten in Zeeland arriveren, worden zij gastvrij ontvangen. Ze krijgen een groot aanbod aan activiteiten uit de verschillende regio’s waarmee Zeeland in al zijn verscheidenheid het hele jaar door te beleven is. De toeristische informatie is zichtbaar en goed vindbaar.

De toeristische infrastructuur en toegankelijkheid van alle verschillende vormen van activiteiten en routes (wandelen, fietsen, ruiterpaden, MTB etc.) is in de basis op orde en het beheer en onderhoud, ook van de routeinformatie, is van een goede kwaliteit. Als routes (tijdelijk) worden onderbroken, moet altijd een alternatief worden geboden zodat het netwerk in stand blijft. De fysieke toegankelijkheid voor iedereen, ook voor mindervaliden, wordt vanzelfsprekend. Dit geldt niet alleen voor de kust, maar ook voor de andere delen van Zeeland. Conflicten door drukte op routes of gecombineerd gebruik door wandelaars en fietsers worden voorkomen. Dit vraagt om maatwerk omdat de problemen en oplossingen per locatie verschillen.

Voor bezoekers kan de infrastructuur de beleving op de rand van land en water versterken. Mogelijkheden daarvoor zijn lange afstand- en streekwandelen, buitendijks fietsen, vervoer over water door veerdiensten (o.a. Westerschelde Ferry), pontjes, wandelroutes in natuurgebieden en goede duiklocaties. Dit biedt ook kansen voor activiteiten voor actieve en sportieve gasten en inwoners. Tegelijkertijd wordt hiermee bijgedragen aan een gezonde leefstijl en -omgeving en waardering van de Zeeuwse natuur. Nieuwe vormen van mobiliteit tijdens het verblijf in Zeeland dragen in de vorm van ‘slimme mobiliteit’ ook bij aan verduurzaming en het terugbrengen van emissies. De slimme mobiliteit en goede (toeristische) infrastructuur op land en water leveren een bijdrage aan de spreiding van onze gasten over de provincie.V

Rolverdeling:

  • De EU, het Rijk, de provincie, Waterschap Scheldestromen en gemeenten investeren in aanleg, beheer en onderhoud van openbare infrastructuur (zie acties bij mobiliteit, transport en infrastructuur).

  • Bedrijven in de vrijetijdssector zorgen voor beheer en onderhoud van infrastructuur op recreatieterreinen en de aansluiting met de openbare infrastructuur.

  • Terreinbeheerders zorgen met financiële ondersteuning van de overheid voor beheer en onderhoud van infrastructuur in natuurgebieden.

  • TOZ, TUA, bedrijven en overheden onderzoeken en testen nieuwe mobiliteitsoplossingen.

Subdoel 2: De vrijetijdssector is toekomstbestendig.

Actie 2.1 – Zorgen voor een toekomstbestendige sector met vitale bedrijven en ontwikkeling met kwaliteit.

Het belang van vitale bedrijven en een economisch toekomstbestendige sector is groot, omdat het economisch model van aanbieders in het vrijetijdsdomein kwetsbaar is. De uitdaging voor de periode tot 2030 is daarom om de toerismesector in Zeeland op een toekomstbestendige manier te laten ontwikkelen tot een gezonde en diverse bedrijfstak zijn met investeringsvermogen en continuïteit. De bedrijven moeten aantrekkelijk blijven voor bezoekers en inwoners en inspelen op veranderende omstandigheden in de markt en omgeving. Dit is in eerste instantie aan de ondernemers zelf, maar samen stimuleren we innovatief en toekomstgericht ondernemerschap. Voor (nieuwe) ontwikkelingen gaan we hiervoor aan de hand van een ontwikkelkader uit van verschillende kwaliteitsaspecten. Deze zijn gericht op ruimtelijke kwaliteit (versterken natuur en (nieuw) landschap), economische haalbaarheid, markt en onderscheidend vermogen (benutten lokaal DNA, gedifferentieerd aanbod voor alle doelgroepen en duurzaam) en sociaal-maatschappelijke bijdrage en draagvlak. Zeeland blijft aantrekkelijk voor de bestaande ondernemers, maar wordt ook aantrekkelijker voor (jong) talent van buiten de regio, zonder dat dit ten koste gaat van de lokale verankering van de bedrijven. Werken en ondernemen in de sector moet aantrekkelijker worden om daarmee de kwaliteit van de dienstverlening te verbeteren en diversiteit en continuïteit binnen de sector te bevorderen. De verwachte toename aan bezoekers en de gewenste kwaliteit van de sector, vragen aandacht voor jaarrondexploitatie en voldoende goed geschoold personeel en de huisvesting daarvan. Beschikbaarheid van kwalitatief goed geschoolde medewerkers is één van de grote uitdagingen voor Zeeland. De toeristische sector zet daarom in op een passende arbeidsmarkt, waarbij sprake is van een goede koppeling tussen onderwijs en bedrijfsleven. Daarnaast moet werken in de vrijetijdssector een uitdagend en concurrerend carrièrepad worden.

Rolverdeling:

  • Impuls Zeeland, ondernemersverenigingen, TOZ, TUA, RUD Zeeland en gemeenten begeleiden en faciliteren ondernemers.

  • Kenniscentrum Kusttoerisme, Hogeschool Zeeland en MBO Scalda ontwikkelen kennis over innovatie.

  • Recreatiebedrijven, EU, Rijk, de provincie en gemeenten investeren in innovatie. De provincie investeert via de Economische Agenda.

  • Onderwijsinstellingen leiden recreatiepersoneel op door middel van (praktijk)onderwijs in samenwerking met de gehele toeristische sector.

  • Rijk, UWV, gemeenten en provincie ondersteunen opleidingsprojecten (zie acties onder arbeidsmarkt).

  • Gemeenten, ontwikkelaars, de provincie en bedrijven in de vrijetijdssector faciliteren passende huisvesting voor recreatiemedewerkers.

  • Bedrijven in de vrijetijdssector zorgen voor voldoende uitdagende en praktijkgerichte stageplaatsen.

Actie 2.2 – Zorgen voor divers aanbod.

De recreatiesector heeft te maken met een grotere vraag naar beleving, onderscheidende concepten, ontspanning en moderne en goed toegankelijke attracties, accommodaties en voorzieningen. Dagbezoekers en gasten komen steeds vaker voor kortere vakanties en hebben een toenemende aandacht voor (natuur)activiteiten, stadsbezoek, cultuur, streekproducten, gezondheid, etc. Dit biedt kansen tot meer vitaliteit (verbreding, rendement, bezetting etc.) en diversiteit in het aanbod van verblijf en activiteit om aantrekkelijk te zijn voor een diversiteit aan doelgroepen in alle seizoenen. Dit laatste bevordert niet alleen de spreiding van gasten in tijd (over het jaar), maar zorgt ook voor een beter toekomstperspectief voor personeel en (werk)organisatie. Kleinschaliger initiatieven, zoals bijvoorbeeld kleinschalig kamperen, boerderijwinkels of particulieren met kleinere vormen van verblijfsrecreatie of een theetuin, zijn een waardevolle aanvulling op het reguliere aanbod en kunnen een belangrijke extra inkomstenbron zijn voor met name agrarisch ondernemers. De combinatie van kamperen met het boerenbedrijf heeft ook een educatieve waarde, omdat dit meer inzicht geeft in de productie van voedsel. Een goede wisselwerking en samenwerking tussen stad en platteland is hierbij belangrijk. We benutten daarom kansen door goede en innovatieve ondernemersplannen te stimuleren die uitgaan van een divers aanbod, met toepassing van de genoemde kwaliteitsaspecten. Dit bevordert de differentiatie van het toeristisch product en voorkomt eenvormigheid en meer, uitsluitend vanuit vastgoed gedreven, verblijfsrecreatief aanbod. Kleinschalig kamperen (35 kampeermiddelen waarvan ten hoogste 20% permanent met een maximum van 5), is daarbij mogelijk. Of gemeenten van deze regeling gebruik willen maken, wegen zij zelf af. Dit is afhankelijk van draagkracht van een gebied en draagvlak onder inwoners. Verder past bij deze uitgangspunten het verbod op permanente bewoning op (uitbreidingen van) verblijfsrecreatieterreinen en de plicht tot centraal bedrijfsmatige exploitatie op (uitbreidingen van) verblijfsrecreatieterreinen. Daarnaast blijft vermenging van reguliere verblijfsrecreatie met tijdelijke reguliere huisvesting ongewenst, omdat dit ten koste gaat van het product. Huisvesting van internationale werknemers vraagt om specifiek daarvoor bestemde locaties.

Waterrecreatie

Voor een divers aanbod in Zeeland blijft de waterrecreatie van belang. Om de ontwikkelingen en kansen voor waterrecreatie in Zeeland beter in beeld te krijgen, is een specifiek actieprogramma met onderzoeksagenda opgesteld en dat wordt uitgevoerd. De kansen en mogelijkheden voor kwaliteitsverbetering van watersportvoorzieningen, blijven voorlopig het uitgangspunt. Daarnaast wordt waterrecreatie (bijv. ligplekken, jachthavens, voorzieningenniveau) in de gebiedsontwikkeling meegenomen.

Schaarse ruimte in Zeeland vergt zorgvuldige ruimtelijke afwegingen

Het streven naar een divers aanbod, de (verwachte) toenemende recreatiedruk en de behoefte aan enige ontwikkelruimte in de vrijetijdssector, in combinatie met de schaarse ruimte in Zeeland en het ruimtebeslag door andere gebruikers, vraagt om zorgvuldige afwegingen. Beleid en regelgeving op lokaal en provinciaal niveau samen met gebiedsgerichte uitwerkingen zorgen er voor dat deze zorgvuldige afweging plaatsvindt. Op provinciaal niveau door middel van provinciaal beleid en de Omgevingsverordening. Op lokaal niveau door middel van de planologische uitwerkingen door gemeenten en gebiedsgerichte aanpak. Hiermee voorkomen we onomkeerbare en ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen en behouden en versterken we de kwaliteiten van het Zeeuwse landschap (zie ook bouwsteen Landschap, actie 1.6). Dit vraagt een ontwikkelstrategie die rekening houdt met ruimtebehoeften in balans met onze omgevingskwaliteiten, waarbij ook wordt onderzocht of spreiding van de recreatiedruk naar het achterland mogelijk is (zie actie 1.2). In het traject Bestemming Zeeland 2030 wordt dit verder onderzocht.

Voor de kustzone is in de Zeeuwse Kustvisie vastgelegd hoe we de Zeeuwse Kwaliteitskust beschermen, versterken en waar nodig herstellen. Deze visie is in 2022 geëvalueerd en blijft onverkort van kracht. Wel wordt onderzocht of leefbaarheid als vierde lijn in de ontwikkelstrategie kan worden toegevoegd. De afspraken uit de Zeeuwse Kustvisie zijn opgenomen in de omgevingsverordening. De in het Ontwikkelkader Verblijfsrecreatie opgenomen en hiervoor genoemde kwaliteitsaspecten gelden ook voor de recreatie in de overige delen van Zeeland. Vanuit de evaluatie Kustvisie en de actie-agenda Bestemming Zeeland 2030 herijken we dit ontwikkelkader om het creëren van nieuwe natuur en kwalitatieve vernieuwing van het toeristische product verder te stimuleren.

Om de beoogde Zeeuwse Kwaliteitskust te bereiken zetten we in op een tweezijdige ontwikkelingsstrategie: beschermen, versterken en beleven van bestaande kwaliteiten (natuur en landschap, (verblijfs-)recreatie, water/strand en infrastructuur) en gebiedsgericht ontwikkelen van nieuwe kwaliteiten.

Deze ontwikkelstrategie gaat uit van een integrale en gebiedsgerichte aanpak op lokaal niveau. Hierdoor ontstaat ook ruimte voor eventuele uitbreiding van aanbod, maar altijd in balans met de omgeving. Als groei van het toerisme immers niet in balans is met de omgeving, leidt dat tot lokaal afnemend maatschappelijk draagvlak. Onderdeel van deze ontwikkelstrategie is ook de inzet op klimaatbestendigheid, de stikstofopgave, energieneutraliteit en circulair/duurzaam bouwen. Het streven is dat de sector klimaatbestendig en CO2 -neutraal is en bijdraagt aan nieuwe ontwikkelingen op het gebied van klimaatadaptatie.

Rolverdeling:

  • Bedrijven in de vrijetijdssector en agrarische bedrijven ontwikkelen onderscheidende producten.

  • Impuls Zeeland, gemeenten, waterschap en omwonenden adviseren over kwaliteit van nieuwe producten.

  • De provincie, gemeenten en Kenniscentrum Kusttoerisme monitoren het aanbod.

  • De provincie en gemeenten reguleren omvang en diversiteit van het aanbod via omgevingsverordening, omgevingsplan en vergunningen.

  • Kenniscentrum Kusttoerisme, TUA, TOZ, Impuls Zeeland, Hiswa-Recron, waterrecreatiebedrijven, terreinbeheerders, gemeenten en provincie voeren samen het actieplan uit voor waterrecreatie.

  • De EU, het Rijk, de provincie, Waterschap Scheldestromen, gemeenten en terreinbeheerders beschermen, versterken omgevingskwaliteiten en maken ze ‘beleefbaar’.

  • De provincie en gemeenten verzekeren zorgvuldige ruimtelijke afwegingen middels beleid en regelgeving (omgevingsverordening, omgevingsplan en vergunningen).

  • Recreatieondernemers, gemeenten en alle andere belanghebbenden werken samen in een gebiedsgerichte aanpak op lokaal niveau.

  • Recreatieondernemers investeren in klimaatbestendig, energieneutraal en circulair ontwerp, bouw en gebruik.

Subdoel 3: De sector levert een positieve bijdrage aan de omgeving en aan de samenleving.

Actie 3.1 – Effecten op leefomgeving betrekken bij recreatieve ontwikkelingen.

De leefomgeving is het fundament waarop het toerisme in Zeeland zich kan ontwikkelen. Tegelijkertijd heeft toerisme hierop allerlei effecten, zowel positieve als negatieve. Toerisme zorgt in Zeeland voor een hoog voorzieningenniveau en een goede toeristische infrastructuur, waar zowel inwoners als bezoekers van profiteren. Een goed voorbeeld is het grote aantal supermarkten per 1.000 inwoners. Toerisme zorgt echter ook, vooral aan de kust, voor (toenemende) drukte. Om de aantrekkelijkheid van Zeeland als bestemming te behouden, óók met de verwachte toename van het aantal gasten, zet de sector in op kwaliteit en flexibiliteit. Verrassende oplossingen in plaats, vorm en tijd, zorgen dat er ruimte wordt gevonden voor de toename van het aantal gasten zonder dat het ten koste gaat van de omgeving. Hierbij wordt proactief gewerkt aan de opgaven vanuit de energietransitie, klimaatadaptatie en circulaire economie. Ook is het belangrijk om gezamenlijk binnen de vrijetijdssector te voldoen aan de Sustainable Development Goals van de Verenigde Naties, waardoor de leefomgeving in Zeeland verbetert. Al deze oplossingen dragen bij aan de leefbaarheid en brede welvaart. Ook bij kleinere vormen van verblijfsrecreatie, zoals de toename van het aantal particuliere verhuurders is er aandacht voor de effecten op de leefomgeving.

Rolverdeling:

  • Kenniscentrum Kusttoerisme, TOZ en Impuls Zeeland maken de impact inzichtelijk van toerisme op de Zeeuwse economie, leefbaarheid, het voorzieningenniveau en de samenleving.

  • De provincie en gemeenten benutten de onderzoeksresultaten bij ruimtelijke afwegingen.

Actie 3.2 - Inwoners van Zeeland kennen en ervaren de meerwaarde van de vrijetijdssector op de Zeeuwse samenleving.

We zorgen voor structureel en meetbaar inzicht in de impact van het toerisme op onze economie, leefbaarheid en voorzieningenniveau. Op die manier is ook voor de Zeeuwen de waarde van het toerisme duidelijk en heeft iedereen voordeel van de positieve effecten ervan. Zorgen dat een groter deel van de toeristische besteding in de plaatselijke economie blijft circuleren is een belangrijke pijler voor “stakeholderschap”. Dit bevordert het imago van onze toeristische sector en het vergroot draagvlak bij inwoners. Het is daarbij belangrijk om knelpunten die op het gebied van leefbaarheid uit onderzoek blijken, daadwerkelijk te verminderen en inwoners zo goed mogelijk te betrekken bij beleidsvorming.

De positieve effecten van het toerisme op gebied van infra, werkgelegenheid en voorzieningen, leveren een belangrijke bijdrage aan de leefbaarheid en een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Hierdoor worden inwoners en bedrijven voor Zeeland behouden en aangetrokken. In onze toeristische campagnes maken we dan ook verbindingen met onze campagnes gericht op wonen en werken.

Rolverdeling:

  • Zeeland Marketing verbindt toeristische marketing en promotie met wonen en werken.

  • De provincie en gemeenten benutten de onderzoeksresultaten bij ruimtelijke afwegingen.

Subdoel 4: De essentiële onderleggers voor de Bestemming Zeeland 2030 zijn aanwezig.

Een aantal onderleggers is essentieel om de ambities rondom de beleving van Gastvrij Zeeland, een toekomstbestendige toeristische bedrijfstak en een goede leefomgeving te bereiken. Dit gaat niet zonder kennis en monitoring, organiserend vermogen en grensoverschrijdende samenwerking.

Actie 4.1 – Doorontwikkelen kennis en monitoring

Voor een bewuste bestemming Zeeland is inzicht in de aard en omvang van de vraagstukken voor Zeeland nodig. Tot op heden is er nog onvoldoende (structureel) inzicht in de vrijetijdssector. Daarom zet de sector in op een krachtige kennisinfrastructuur rondom toerisme. Zo krijgen we meer kennis over behoeften en motieven van bezoekers, de ontwikkeling van toerisme in Zeeland, de maatschappelijke betekenis en de effecten op de leefomgeving en van beleidskeuzes. Dat maakt waar nodig bijsturing mogelijk om de bestemming Zeeland in balans te houden, zowel wat betreft leefbaarheid, natuur & landschap als economie. Toerisme-onderzoek en -beleid zijn daarmee op elkaar afgestemd, zodat het omgevingsgerichte beleid uitgaat van zowel bezoekers, bedrijven als inwoners. Onderzoeksresultaten worden gedeeld, waardoor de kennis bij alle stakeholders (ondernemers, ambtenaren, politiek, inwoners) toeneemt.

Rolverdeling:

  • Kenniscentrum Kusttoerisme, HZ, HZ Kenniscentrum Zeeuwse samenleving en MBO Scalda ontwikkelen een krachtige kennisinfrastructuur voor kennis en monitoring van de vrijetijdssector.

  • De provincie en gemeenten benutten de kennisinfrastructuur om beleid te actualiseren.

  • De provincie faciliteert en draagt financieel bij.

Actie 4.2 – Versterken organiserend vermogen

Participatie van alle stakeholders, inclusief inwoners, is een belangrijke pijler van de Zeeuwse Omgevingsvisie. Het is noodzakelijk de belangen van de verschillende partijen goed te borgen en af te wegen. Een goed voorbeeld hiervan is het gezamenlijk en integraal realiseren van de gebiedsontwikkelingen en –visies en regionaal maatwerk in ontwikkelruimte en -mogelijkheden. We zetten daarom in op een daadkrachtige en goed functionerend innovatie- en kennisnetwerkstructuur. Deze structuur vormt een samenhangend geheel van activiteiten vanuit overheden (zowel provinciaal als lokaal), ondernemers en kennispartijen. Deze partijen trekken gezamenlijk op, werken samen en verbinden de thema’s uit deze Zeeuwse Omgevingsvisie voor de genoemde doelgroepen (gasten, bedrijven en inwoners). In een samenhangende en structureel opgezette organisatiestructuur geven zij vorm aan de uitvoering van deze Omgevingsvisie en het ambitiedocument Toekomstbeeld Bestemming Zeeland 2030. De vrijetijdssector is hiervoor goed vertegenwoordigd in de relevante gremia, met de juiste expertise aan tafel.

Samenwerking over de provinciegrenzen en het benutten van de kansen in Europese programma’s, bieden hierbij mogelijkheden voor versterking en financiering van de gezamenlijke toeristische ambities. Dit geldt voornamelijk voor de gebieden innovatie, kwaliteitsverbetering en realisering van de maatschappelijke en verduurzamingsopgaven.

Rolverdeling:

  • Alle betrokken partijen committeren zich aan en de Zeeuwse Omgevingsvisie en het gezamenlijke Toekomstbeeld Bestemming Zeeland 2030 en voeren de hiervoor benoemde acties uit.

  • Alle betrokken partijen investeren in internationale samenwerking.

  • Overheden en ondernemers benutten de mogelijkheden van Europese programma’s en zorgen voor cofinanciering.

  • Het Rijk en de regio werken via de Omgevingsagenda Zuidwest intensief samen aan grensoverschrijdende samenwerking in de kustzone.

20.4 Afwegingsfactoren voor de uitvoering

Om bij de uitvoering kansen en mogelijkheden te benutten en tegelijkertijd de Zeeuwse kernkwaliteiten te behouden, zijn in Deel A (paragraaf 1.4) vier afwegingsfactoren geformuleerd. Hieronder is voor deze bouwsteen een aanzet gegeven voor de invulling daarvan.

1. Doe meer met minder grond

  • Kwaliteitsverbetering en vervanging van bestaande bedrijven in de vrijetijdssector heeft voorrang boven ontwikkeling van nieuwe locaties.

2. Werk samen en deel kosten en baten

  • Bijdragen aan klimaatadaptatie en energietransitie door energiebesparende maatregelen, opwekking van duurzame energie en waterbuffering op verblijfsrecreatieterreinen.

  • Verbetering en uitbreiding van natuur- en landschapswaarden en de mogelijkheden om de natuur te beleven dragen bij aan verbetering van het recreatief product.

  • Bij het oplossen van knelpunten in aandachtsgebieden kunnen mogelijkheden ontstaan voor nieuwe ontwikkelingen in de water- of verblijfsrecreatie, horeca, of dagattracties. Ook kunnen tijdelijke bestemmingen innovatie en verdienmodellen zonder vastgoed huisvesten.

3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten

  • Recreatie en toerisme bieden een onderscheidend product door aan te sluiten bij de Zeeuwse kernkwaliteiten.

4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld

  • Veiligstellen, robuuster maken en ontwikkelen van het Zeeuwse Natuurlijk Kapitaal, als belangrijkste onderscheidende factor is essentieel zodat toekomstige generaties hier van kunnen blijven genieten en van kunnen leven.

  • De Sustainable Development Goals van de Verenigde Naties zijn een goed uitgangspunt voor de toeristische sector, bijvoorbeeld om te zorgen voor het reduceren van verbruik van grondstoffen (circulaire economie). Zo kan men denken aan circulair bouwen, maar ook aan andere circulaire bedrijfsprocessen en -modellen.

21 Transport en infrastructuur

21.1 Doelstelling 2030

Binnen Zeeland is de hoofdinfrastructuur op orde.

Het doel is een mobiliteitssysteem (voor zowel personen als goederen over de weg), waarbij de steden goed bereikbaar zijn vanaf de hoofdwegen. Het onderliggende wegennet is hiermee verknoopt en biedt voor verschillende modaliteiten ruimte. De havens en industriegebieden zijn tevens multimodaal onderdeel van het mobiliteitssysteem. Buisleidingen verbinden industriële clusters, binnen en buiten de provincie. Een systeem van buisleidingen voor bijvoorbeeld het transport van koolstofdioxide en waterstof in de Kanaalzone en het Sloegebied draagt bij aan de ambities om te komen tot een klimaatneutrale haven.

Subdoel 1: De capaciteit van de weginfrastructuur is voldoende om de verwachte toename van het verkeer op te vangen.

Subdoel 2: De industriegebieden en steden zijn multimodaal ontsloten via weg, water, spoor en buisleidingen.

Subdoel 3: De capaciteit van het elektriciteitsnet is vergroot om de energietransitie te faciliteren.

Met deze bouwsteen dragen we bij aan de volgende duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN (brede welvaart).

Afbeelding

Hoofdwegen personen- en vrachtverkeer

Conform het wegencategoriseringsplan beschikt de provincie in 2030 over een betrouwbaar netwerk van hoofdwegen, waarbij de inrichting van deze wegen voldoet aan de richtlijnen van de Basiskenmerken Wegontwerp (zoals geformuleerd door CROW). Verkeersfunctie en vormgeving van de hoofdwegen zijn met elkaar in lijn gebracht, zodat recht wordt gedaan aan het gebruik daarvan. De hoofdwegen, zoals de A58, N256, N57, N59, N61 en N62, hebben voldoende capaciteit om de op dat moment aanwezige intensiteiten te verwerken. Het onderliggend wegennet krijgt continu aandacht om verbeteringen aan te brengen conform de richtlijnen ten behoeve van doorstroming en verkeersveiligheid. Doel is om het autogebruik van woon-werkverkeer voor een deel via de (snelle) fiets een volwaardig alternatief te bieden. Enkele snelfietsroutes zijn in 2030 aangelegd, bijvoorbeeld de route tussen Terneuzen en de grens met Vlaanderen bij Zelzate. De benutting van de infrastructuur is in 2030 verbeterd en de verkeersveiligheid is toegenomen door toepassing van de mogelijkheden van talking traffic, slimme verkeerslichten (iVRI’s), benutting van rijtaakondersteuning, gedragsverandering (zoals onderwijs- en werkgeversaanpakken), autonoom rijden, autonoom varen en modal shift van personenvervoer (toeristische mobiliteit).

Tevens worden gevaarlijke stoffen, voor zover alternatieve tracés beschikbaar zijn, zo min mogelijk door woongebieden vervoerd. Risico’s bij transport worden zoveel mogelijk beperkt. De infrastructuur is op moderne en betrouwbare wijze verbeterd zodat er geen emissie plaatsvindt.

Vaarwegen

De meeste vaarwegen in de Provincie Zeeland zijn geschikt voor binnenvaartschepen (container- en duwvaart) van minstens 4.500 ton. Hiermee vormen de Zeeuwse vaarwegen een onderdeel van de verbinding Rotterdam – Parijs. Het Kanaal door Walcheren wordt door de provincie beheerd.

Vanuit de Europese Unie is, aan de hand van een in juni 2019 in werking getreden Implementing Act, het doel gesteld om in 2030 de verbinding Seine – Schelde gereed te hebben als onderdeel van het moderne vaarwegennetwerk. De realisatie van de nieuwe zeesluis bij Terneuzen draagt bij aan een verbeterde binnenvaartverbinding naar Vlaanderen en het noorden van Frankrijk tot aan Parijs.

Spoorwegen

De bestaande spoorwegen worden uitgebreid om tussen Zeeland en aangrenzende provincies, binnen en buiten Nederland, een multimodale transportcorridor te faciliteren en duurzaam te laten groeien.

In 2030 wordt de Zeeuwse Lijn door twee treinverbindingen met de Randstad en Noord-Brabant gebruikt. De in 2021 opgestarte nieuwe intercityverbinding van en naar de Randstad heeft zijn nut bewezen en is een vast onderdeel van de landelijke dienstregeling geworden. De kleine en grote stations blijven door sprinters binnen Zeeland en richting West-Brabant met elkaar verbonden. Een versnelling Zeeland – zuidelijke Randstad via de sprinters blijft het doel. De grote stations zijn daarnaast mobiliteitsknooppunten, zodat ook vanaf hier robuuste noord-zuid gerichte HOV-lijnen (dat staat voor Hoogwaardig Openbaar Vervoer) functioneren. Verder is de nieuwe spoorlijn voor goederenvervoer Gent – Terneuzen (RGT) in 2030 gerealiseerd, die mogelijk ook kan worden gebruikt voor personenvervoer. Bij het ontwerp van de verbinding wordt zorgvuldig omgegaan met effecten op mens en omgeving. Ook wordt de mogelijkheid voor een directe spoorverbinding tussen Zeeland en Antwerpen onderzocht (Veza).

Buisleidingen

Voor CO2- reductie doelstellingen van de industrie zijn buisleidingen essentieel. In 2019 is de noodzaak voor grootschalige buisleidinginfrastructuur in en om het havengebied onderzocht (project CUST). Voor het Zeeuwse havencluster is behoefte aan met name infrastructuur voor transport van CO2 en waterstof, maar er zullen ook leidingen nodig zijn voor synthetische nafta en warmte. Er zijn tracés getekend waar deze buisleidingen het best kunnen komen. De provincie zet zich in voor planologische en juridische borging van de tracés, ook grensoverschrijdend. In 2030 is in het havengebied van North Sea Port het buisleidingnetwerk, dat tussen bedrijven vloeistoffen en gassen uitwisselt (circulair/klimaat) uitgebreid. Ook zal het buisleidingnetwerk vanuit het havengebied aansluiten op buiten de provincie gelegen industriële clusters (nationaal en grensoverschrijdend).

Elektriciteitsnet

Binnen Zeeland is het hoofdnetwerk in 2030 op orde. Door verduurzaming van de industrie (energietransitie) ontstaat wel een verzwaring en of uitbreiding van het elektriciteitsnet, met name via hoogspanning van 150 kV en 380 kV verbindingen. Dit is een continu aandachtspunt. Zeeland zal fungeren als stopcontact voor offshore windmolenparken.

Vliegvelden en luchtvaart

Vanaf vliegveld Midden Zeeland wordt per helikopter naar offshore windmolenparken gevlogen. In het algemeen geldt dat helikopters en vliegtuigen niet onnodig over stedelijk gebied mogen vliegen.

21.1 Huidige situatie

Dit is het huidige hoofdnetwerk infrastructuur in Zeeland (kaart wordt nog aangevuld, met buisleidingen):

Afbeelding

Naast het hiervoor beschreven hoofdnetwerk infrastructuur in Zeeland sluit er een aantal hoofdwegen aan op de provincie die tevens relevant zijn binnen dit netwerk. Dat zijn de Rijkswegen A4, A15, A17, en de Vlaamse wegen A11, Expressweg E34 en R4. Daarnaast zijn er relevante vaarwegen, zoals Volkerak, Hollandsch Diep, Dordtsche Kil, Oude Maas (verbinding met haven Rotterdam). Ook het spoor richting West-Brabant en verder naar de Randstad is een relevante verbinding.

Trends en ontwikkelingen

Zeeland kent een hoofdnetwerk infrastructuur van hoofdwegen, vaarwegen, railwegen, kabels en leidingen en een klein vliegveld. Dit netwerk heeft verbindingen met rijkswegen, Vlaamse netwerken, vaarwegen naar de Rotterdamse haven en treinverbindingen naar Brabant en de Randstad. De ontwikkelingen van autonoom en elektrisch rijden en varen en Mobility as a Service (MaaS) zullen mogelijk effect hebben op het gebruik en de inrichting van weginfrastructuur. Een provinciedekkend systeem van laadpunten voor elektrisch rijden wordt nagestreefd. Versterking van de transportcorridor Rotterdam – Antwerpen is noodzakelijk. Er is een toenemende behoefte van transport van vloeibare en gasvormige goederen in plaats van traditionele vormen.

De bereikbaarheid en doorstroming van het wegverkeer zijn de afgelopen decennia aanzienlijk verbeterd door diverse projecten, zoals de Westerscheldetunnel, Sluiskiltunnel, verdubbeling van de Sloeweg en Tractaatweg.

Zeker tot 2030 zal in Zeeland het verkeer op de weg toenemen door de (beperkte) groei van de bevolking, het toerisme en het wegtransport. Over het woon-werkverkeer zijn lastig uitspraken te doen. Als gevolg van de coronapandemie heeft het thuiswerken wel een sterke ontwikkeling doorgemaakt. Dit heeft zijn weerslag op de omvang van het woon-werkverkeer, dat duidelijk is afgenomen. Anno 2021 valt nog niet te zeggen of dat effect blijvend is. Nieuwe technieken als 5G maken thuiswerken in de nabije toekomst voor diverse kantoor gerelateerde sectoren nog gemakkelijker. Afwisselend thuis en op kantoor werken, ligt vooralsnog het meest voor de hand. Andere technieken en instrumenten zoals deelauto’s en toepassing van mobility as a service kan het autogebruik verminderen.

De verkeersdrukte op de A58 en knooppunt A58/A4 (Markiezaat) neemt toe door het grotere aantal verkeersbewegingen. Incidenten en piekdagen leiden tot grote verstoringen omdat de infrastructuur naast het hoofdnetwerk deze rol slechts beperkt kan overnemen. Zeker voor hulpdiensten kan dit problematisch zijn. Ook bij grote incidenten zijn de vluchtroutes (vanuit Zeeland) beperkt. Een ander aandachtspunt is de noord-zuidroute door het midden van Zeeland via Zierikzee en Goes. Het structureel verbeteren van de doorstroming en verkeersveiligheid op de N256 (Deltaweg) en N59 is noodzakelijk.

De energietransitie zal zorgen voor een grotere elektrificatie en een verandering naar andere grondstoffen (meer circulair, meer biobased producten, groene waterstof, etc.) Dit heeft zijn effect zowel voor 2030 als tussen 2030 en 2050 op transport en infrastructuur. Het hoofdnet elektriciteit (150 kV en 380 kV) is momenteel niet toegerust op de opgave rondom energietransitie. Naast versterking van de lijn boven de Westerschelde, is ook een nieuwe verbinding in Zeeuws-Vlaanderen nodig.

Toename van op- en overslag en vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor, buisleiding en vaarwegen is een aandachtspunt. Transport van waterstof, ammoniak en Liquid Organic Hydrogen Carriers vragen om nieuwe normen op het gebied van veiligheid. Toenemende behoefte aan alternatieven vormen voor transport van vloeibare goederen (vloeistoffen/gassen) vraagt om aanpassing en uitbreiding van de buisleidinginfrastructuur.

Het goederenvervoer (inclusief transport gevaarlijke stoffen) door vrachtwagens neemt al jaren toe. Vrachtwagenparkeren dient gefaciliteerd te worden. Dit maakt deel uit van planvorming voor een 'Central Gate' nabij het Sloegebied ter hoogte van Vlissingen-Oost en er komt mogelijk een locatie in Zeeuws-Vlaanderen.Meer dan 58% (in 2019) van het transport in Zeeland gaat via binnenvaartschepen. Met de uitbreiding van de capaciteit van de Volkerak- en Krammersluizen is een belangrijk knelpunt verdwenen.

Het transport per spoor is in Zeeland nog gering van omvang (10% in 2019). Dat heeft o.a. te maken met twee knelpunten, namelijk met de missende directe verbindingen met Antwerpen (Veza) en Gent (RGT). Er is wel een toename te verwachten van het vervoer gevaarlijke stoffen over weg, spoor en vaarwegen.

Verdere verwachtingen zijn een doorontwikkeling van bedrijvigheid en modal shift Kanaalzone (Rail Gent – Terneuzen, fietssnelweg Zelzate – Terneuzen). Daarnaast een toenemende aandacht voor milieukwaliteit, leefbaarheid, duurzaamheid, circulariteit en klimaatadaptatie. De vitale infrastructuur moet klimaatbestendig worden gemaakt.

21.3 Acties om doelen te realiseren

Subdoel 1: De capaciteit van de weginfrastructuur is voldoende om de verwachte toename van het verkeer op te vangen.

Actie 1.1 - Inrichting hoofdwegennet conform wegencategoriseringsplan uit 2016 en de provinciale Meerjaren Investeringsagenda Wegen.

Rijkswaterstaat, provincie, waterschap, gemeenten en North Sea Port zijn de beheerders van het wegennet in Zeeland. Het waterschap heeft in Zeeland veruit de meeste wegen in beheer en onderhoud. Goed wegbeheer is een voorwaarde voor optimale benutting van de capaciteit van de wegen in Zeeland.

Rolverdeling:

  • Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor beheer van de rijkswegen.

  • De provincie, Waterschap Scheldestromen en gemeenten zijn beheerders van de regionale en lokale wegen.

  • North Sea Port is verantwoordelijk voor de wegen in het havengebied.

  • De wegbeheerders monitoren de verkeersintensiteit en nemen maatregelen om doorstroming en verkeersveiligheid te verbeteren.

  • De wegbeheerders ontsluiten bestaande grootschalige bedrijventerreinen, binnenhavens en winkelcentra via het kwaliteitsnet goederenvervoer.

  • Initiatiefnemers of overheden investeren in aanpassing van de infrastructuur als bijkomend extra verkeer niet past bij het bestaande infrastructurele netwerk.

  • Weggebruikers kunnen door goed weggedrag bijdragen aan doorstroming op alle wegen.

Actie 1.2 - Verbeteren fietsverbindingen voor de korte afstand.

Rolverdeling:

  • De provincie, Waterschap Scheldestromen en gemeenten zijn beheerders van de regionale en lokale wegen met bijbehorende fietspaden.

  • De provincie vervult een coördinerende rol met gemeenten en waterschap voor het verbeteren van de fietspaden in de hele provincie, zodat aangesloten wordt op huidige trends en ontwikkelingen. Vanuit het landelijke Uitvoeringsprogramma Tour de Force vindt daarbij ondersteuning plaats.

Subdoel 2: De industriegebieden en steden zijn multimodaal ontsloten via weg, water, spoor en buisleidingen.

Actie 2.1 - Beheer, onderhoud en uitbreiding capaciteit waterwegen.

Rolverdeling:

  • Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor beheer van de rijkswaterwegen.

  • Rijkswaterstaat, provincie, North Sea Port, Waterschap Scheldestromen en gemeenten zijn beheerders van de waterwegen.

  • RUD enVeiligheidsregio adviseren over veiligheid voor mens en omgeving.

Actie 2.2 - Beheer, onderhoud en uitbreiding capaciteit spoorwegen.

Rolverdeling:

  • ProRail is verantwoordelijk voor aanleg, beheer en onderhoud van het spoornet.

  • Het Rijk, Vlaanderen, de provincie, gemeenten en North Sea Port werken samen aan verbetering van de spoorverbinding in de Kanaalzone (RGT) en onderzoeken de realisatie van een directe verbinding tussen de Zeeuwse lijn en Antwerpen (Veza).

  • RUD en veiligheidsregio adviseren over veiligheid voor mens en omgeving.

Actie 2.3 - Beheer, onderhoud en uitbreiding capaciteit buisleidingenstelsel.

Rolverdeling:

  • Het Rijk, de provincie en gemeenten stellen kaders vast voor aanleg en exploitatie van buisleidingen.

  • RUD en Veiligheidsregio adviseren over veiligheid voor mens en omgeving.

  • Leidingenstraat Nederland beheert de landelijke Buisleidingenstraat.

Subdoel 3: De capaciteit van het elektriciteitsnet is vergroot om de energietransitie te faciliteren.

Actie 3.1 - Beheer, onderhoud en uitbreiding elektriciteitsnet.

Rolverdeling:

  • Het Rijk, de provincie en gemeenten stellen kaders vast voor aanleg en exploitatie van het elektriciteitsnet.

  • Netbeheerder Tennet zorgt voor aanleg, beheer en onderhoud van het hoogspanningsnet, reguleert afstemming van vraag en aanbod en de koppeling met het Europese netwerk.

  • RUD en Veiligheidsregio adviseren over veiligheid voor mens en omgeving.

21.4 Afwegingsfactoren voor de uitvoering

Om bij de uitvoering kansen en mogelijkheden te benutten en tegelijkertijd de Zeeuwse kernkwaliteiten te behouden, zijn in Deel A (paragraaf 1.4) vier afwegingsfactoren geformuleerd. Hieronder is voor deze bouwsteen een aanzet gegeven voor de invulling daarvan.

1. Doe meer met minder grond

  • Het bestaande infrastructuurnetwerk is in veel gevallen leidend voor nieuwe ontwikkelingen. Door concentratie van bijvoorbeeld bedrijvigheid, detailhandel en wonen, neemt de noodzaak voor nieuwe aanleg van infrastructuur af en daarmee het ruimtebeslag. Daarnaast wordt bestaande infrastructuur beter benut. In de Omgevingswet is dat vastgelegd in artikel 4.2 lid 1, waarbij is bepaald dat door een gemeente voor haar grondgebied regels worden gesteld ten behoeve van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

  • Door bundeling van nieuwe infrastructuur met bestaande boven- en ondergrondse infrastructuur wordt ruimte bespaard.

2. Werk samen en deel kosten en baten

  • Samenwerking tussen de wegbeheerders kan voordelen opleveren.

  • Slimmer gebruik van infrastructuur door samenwerking met diverse sectoren verlaagt kosten voor aanleg en onderhoud.

3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten.

  • Het verbeteren van de fietsinfrastructuur heeft een positieve invloed op wat Zeeland te bieden heeft voor toerist en inwoners.

  • Houtopstanden kunnen langs infrastructuur een bijdrage leveren aan biodiversiteit en recreatieve waarde.

4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

  • Het stimuleren van vervoer met duurzame modaliteiten (spoor, vaarweg, buisleiding) heeft een gunstig effect op de realisatie van klimaatdoelstellingen en milieudoelen.

22 Visserij

22.1 Doelstelling 2030

De visserij- en aquacultuursector is een duurzaam opererend cluster: modern, goed uitgerust, economisch gezond en rekening houdend met natuurwaarden. De sector levert een wezenlijke bijdrage aan de productie van gezond en eiwitrijk voedsel.

Subdoel 1: De visserij- en aquacultuursector is een innovatief en economisch rendabel cluster.

Subdoel 2: De omvang van de visserij- en aquacultuursector is in balans met de ruimtelijke en ecologische draagkracht van de kustwateren en de Noordzee.

Subdoel 3: De schelpdiersector levert een wezenlijke bijdrage aan de eiwittransitie door de productie van hoogwaardig eiwit op zee.

Met deze bouwsteen dragen we bij aan de volgende duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN (brede welvaart).

Afbeelding

22.2 Huidige situatie

De visserijsector is de oudste gebruiker van de Noordzee en de kustwateren. Sinds mensenheugenis wordt gevist op soorten als haring, tong, schol, kabeljauw en paling maar ook op schaal- en schelpdieren als garnalen, kreeft, mosselen, oesters en kokkels.

De Zeeuwse visserijsector levert een bijdrage aan de voedselvoorziening van de wereldbevolking in de vorm van kwalitatief hoogwaardig, duurzaam gevangen en gekweekte vis, schaal- en schelpdieren. De sector richt zich in toenemende mate op innovatieve methoden van vangst en kweek om zo binnen de randvoorwaarden te werken die maatschappij en ecologie stellen.

De Zeeuwse visserijsector is op te delen in een aantal deelsectoren, te weten de zee- en kustvisserij, de mossel- en oesterkweek, de visserij met vaste vistuigen op voornamelijk kreeft en paling en de sportvisserij op schubvis.

In offshore windpark Borsele wordt geëxperimenteerd met verschillende visserijtechnieken. Er zijn 30 Zeeuwse kotters actief in de zee- en kustvisserij. Tong is de belangrijkste doelsoort. Daarnaast zijn garnalen, schol, bot en tarbot belangrijk voor de Zeeuwse visserij.

De mosselsector bestaat uit circa 50 kwekers (al dan niet samenwerkend met handelsbedrijven). De totale productie bedraagt circa 500.000 Mosselton (50 miljoen kilo) per jaar. De Waddenzee en de Oosterschelde vormen de kweekgebieden.

Mosselhangcultuur wordt in de Oosterschelde beoefend door een zevental bedrijven. De totale productie bedraagt circa 2,5% van de totale mosselproductie in Nederland.

De oestersector bestaat uit circa 30 kwekers die deels ook handelaar zijn. De kweekgebieden worden gevormd door de Oosterschelde, de Grevelingen en het Veerse Meer. De jaarlijkse productie is als gevolg van ziekten en plagen sterk teruggelopen en bedraagt nog circa 15 miljoen creuses en 1 miljoen platte oesters.

Circa 40 vissers zijn actief in de visserij met vaste vistuigen zoals fuiken, kubben, korven en staand want. Deze visserij vindt met name plaats op de Oosterschelde, de Grevelingen, het Veerse Meer, het Volkerak-Zoommeer, de Westerschelde en de Voordelta. Jaarlijks wordt circa 35.000 kilo kreeft gevangen.

Yerseke is hét handels- en verwerkingscentrum voor schaal- en schelpdieren in Noordwest Europa met importen uit onder andere Ierland, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Denemarken, Frankrijk, Portugal en Canada en export naar België, Duitsland, Frankrijk, Italië, Centraal Europa en Hong Kong. Er is een dagelijkse logistiek naar adressen in deze landen. Het gaat om handels- en verwerkingsbedrijven met een omzet van € 350 miljoen.

Sportvisserij is uit economisch perspectief een belangrijke deelsector binnen de Zeeuwse visserij. Vele tienduizenden recreanten en toeristen beoefenen deze vorm van vrijetijdsbesteding in onze provincie. Zowel vanaf de kant als vanaf de (opstap-)boot wordt gevist. Bootverhuurders, hengelsportzaken, aasverkopers, verhuurders van recreatiewoningen en horecagelegenheden in onze provincie hebben daar de revenuen van.

Het Europese besluit uit 2019 om geen vergunningen te verlenen voor de pulsvisserij heeft verstrekkende negatieve gevolgen voor de Nederlandse en Zeeuwse vissersvloot. Ook de Brexit, het ruimtebeslag op de Noordzee en de aanlandplicht leiden tot negatieve gevolgen. Deze negatieve vooruitzichten leiden tot verminderde inkomsten, sterk gestegen uitgaven en daarmee tot een afname van de beschikbaarheid van personeel. Klimaatverandering zal leiden tot het wegtrekken van bepaalde vissen naar koudere wateren en de introductie van nieuwe soorten uit warmere wateren. De wereldwijde vraag naar kwalitatief goed, eiwitrijk voedsel zal als gevolg van de groeiende wereldbevolking in de toekomst stijgen. Door bovengenoemde oorzaken zal de Zeeuwse kottervloot niet kunnen profiteren van de stijgende vraag.

De mosselsector kent afwisselend goede en magere jaren. Toegenomen arbeid door met name de oogst van mosselzaad in de waterkolom leidt tot hogere kosten die niet of nauwelijks gecompenseerd worden door hogere inkomsten. De productie (collecteren mosselzaad en opkweek ervan op percelen) gebeurt op basis van convenantsafspraken in de Waddenzee met de ngo’s en het ministerie LNV.

Dit mosselconvenant is eind 2020 verlengd (op basis van nieuwe afspraken tussen partijen) tot 2030. De bestaande afspraken van voor 2020 zijn verlengd en aangevuld middels een ‘addendum’. Het convenant is ondertekend door de Producentenorganisatie Mossel, het ministerie LNV en de vereniging Vogelbescherming Nederland, de Waddenvereniging, de stichting WAD, de vereniging Natuurmonumenten.

Klimaatverandering zal voor zowel de mossel- als de oestersector gevolgen hebben. Met name de introductie en de verschijningsfrequentie van invasieve exoten vormt een belangrijk aandachtspunt voor de schelpdierkweek.

Om de gevolgen van de invasieve oesterboorder te beperken wordt in de Oosterschelde geëxperimenteerd met de kweek van oesters op ‘tafels’. Hiertoe is 50 hectare in het oostelijk deel van de Oosterschelde aangewezen door het ministerie LNV. In de Grevelingen vormt de waterkwaliteit met name in warmere perioden een voortdurend punt van zorg. Zuurstofloosheid leidt tot grote sterfte onder de oesters en ander zeeleven.

De 39 vergunningen voor de visserij met vaste vistuigen in de Oosterschelde wordt door een groot deel van de vissers als te veel ervaren. De grote concurrentie om ruimte op de vrije gronden in de Oosterschelde is één van de negatieve gevolgen ervan. Over de vraag in hoeverre dit gevolgen heeft voor de kreeftenpopulatie verschillen de meningen. De waarnemingen in de praktijk zijn niet eenduidig wat dat betreft. Het ontbreken van bestandsinventarisaties doet zich hier voelen. Dit is een onderwerp waaraan de sector aandacht besteedt in een Transitieplan.

Handel en verwerking

De handels- en verwerkingsbedrijven hebben te maken met een consolidatie bij inkopers als retailers en groothandel met als gevolg lage prijzen voor verwerker en primaire producent. Voor de handel is voedselveiligheid, grondstofzekerheid (ook in Nederland en Zeeland) en kosteneffectiviteit essentieel. Ook de handel heeft grote zorgen over de gevolgen van de Brexit. De zorgen omtrent klimaatverandering brengt kansen voor de afzet van schaal- en schelpdieren. De productie van schelpdiereiwit is uiterst duurzaam. Promotie ervan onder met name jongeren biedt kansen voor vergroting van de consumptie.

Neerwaartse trends vispopulaties en gevolgen voor de sportvisserij

De mogelijkheden voor sportvisserij in de Deltawateren lopen terug. De vispopulaties in de Oosterschelde, het Veerse Meer en andere Deltawateren vertonen een negatieve trend. De Deltawerken, klimaatverandering, onduidelijkheid over de draagkracht van de watersystemen en de aanwezigheid van een omvangrijke zeehondenpopulatie zijn hiervan mogelijke oorzaken. In 2019 zijn de voorbereidingen getroffen voor het opnieuw starten van de monitoring die inzicht dient te verschaffen in de draagkracht van de Oosterschelde en Grevelingen.

22.3 Acties om doelen te realiseren

Het doel voor 2030 is dat er flinke stappen gezet zijn op weg naar een rendabel, duurzaam opererend visserijcluster. Waarbij wordt toegewerkt naar een moderne, goed uitgeruste, economisch gezonde en duurzaam opererende visserijsector die in zijn bedrijfsvoering rekening houdt met de natuurwaarden.

Subdoel 1: De visserij- en aquacultuursector is een innovatief en economisch rendabel cluster.

Voor de aquacultuursector, zie actie 1.2 in de bouwsteen Landbouw.

Actie 1.1: De ontwikkeling van een energiezuinige vangsttechniek voor platvis die rendabel, selectief en ecologisch verantwoord is.

Rolverdeling:

  • De kottervisserij zet in op besparing van brandstof en selectiviteit.

  • De provincie werkt samen met visserijbedrijfsleven, de ngo’s, kennisinstellingen en andere overheden en is hiermee verbinder in het netwerk.

  • De provincie kan financiële middelen inzetten wanneer dat nodig is.

Actie 1.2 Het maken van sluitende afspraken over de inventarisatie van de populatie, restocking, verdeling van de vrije gronden en andere relevante zaken voor de vaste tuigenvisserij.

Rolverdeling:

  • De paling- en kreeftenvissers in de Oosterschelde, Grevelingen en Veerse Meer werken samen en maken afspraken.

  • De provincie werkt samen met visserijbedrijfsleven, de ngo’s, kennisinstellingen en andere overheden en is hiermee verbinder in het netwerk.

  • De provincie kan financiële middelen inzetten wanneer dat nodig is.

Subdoel 2: De omvang van de visserij- en aquacultuursector is in balans met de ruimtelijke en ecologische draagkracht van de kustwateren en de Noordzee.

Voor de aquacultuursector, zie actie 1.2 in de bouwsteen Landbouw.

Actie 2.1: Het monitoren van de draagkracht van de Deltawateren voor het inschatten van de maximaal mogelijke productie.

Rolverdeling:

  • Rijkswaterstaat zorgt voor de monitoring.

  • De provincie werkt samen met visserijbedrijfsleven, de ngo’s, kennisinstellingen en andere overheden en is hiermee verbinder in het netwerk.

  • De provincie kan financiële middelen inzetten wanneer dat nodig is.

Actie 2.2 Het opruimen van afval op de Noordzee en de kustwateren (“Fishing for Litter”)

Rolverdeling:

  • De visserijsector ruimt afval op in de Noordzee en kustwateren en zorgt dat het wordt ingebed in de bedrijfsvoering.

  • De provincie werkt samen met visserijbedrijfsleven, de ngo’s, kennisinstellingen en andere overheden en is hiermee verbinder in het netwerk.

  • De provincie kan financiële middelen inzetten wanneer dat nodig is.

Actie 2.3: Het terugdringen van het gebruik van lood in sportvisserij (loodvrij vissen)

Rolverdeling:

  • Natuurmonumenten en sportvisserij stimuleren loodvrij vissen in navolging van de GreenDeal.

Subdoel 3: De schelpdiersector levert een wezenlijke bijdrage aan de eiwittransitie door de productie van hoogwaardig eiwit op zee.

Actie 3.1: Het zoeken naar nieuwe, rendabele productielocaties voor de schelpdiersector, waarbij tevens de natuurwaarden van intergetijdengebieden in het kader van Natura 2000 verhoogd worden.

Rolverdeling:

  • De schelpdiersector onderzoekt locaties.

  • De provincie werkt samen met visserijbedrijfsleven, de ngo’s, kennisinstellingen en andere overheden en is hiermee verbinder in het netwerk.

  • De provincie kan financiële middelen inzetten wanneer dat nodig is.

Actie 3.2: Het uitvoeren van pilotprojecten voor de ontwikkeling van schelpdierkweek in de Voordelta en de Noordzee.

Rolverdeling:

  • De schelpdiersector maakt afspraken.

  • De provincie werkt samen met visserijbedrijfsleven, de ngo’s, kennisinstellingen en andere overheden en is hiermee verbinder in het netwerk.

  • De provincie kan financiële middelen inzetten wanneer dat nodig is.

Actie 3.3: De doorontwikkeling van kweek van oesters op tafels waardoor het totale ruimtebeslag wordt beperkt.

Rolverdeling:

  • De oestersector heeft de kweek van oesters op tafels inmiddels vervolmaakt.

  • De provincie werkt samen met visserijbedrijfsleven, de ngo’s, kennisinstellingen en andere overheden en is hiermee verbinder in het netwerk.

  • De provincie kan financiële middelen inzetten wanneer dat nodig is.

22.4 Afwegingsfactoren voor de uitvoering

Om bij de uitvoering kansen en mogelijkheden te benutten en tegelijkertijd de Zeeuwse kernkwaliteiten te behouden, zijn in Deel A (paragraaf 1.4) vier afwegingsfactoren geformuleerd. Hieronder is voor deze bouwsteen een aanzet gegeven voor de invulling daarvan.

1. Doe meer met minder grond

  • Er wordt gezocht naar synergie tussen natuur en visserij.

2. Werk samen en deel kosten en baten

  • Voor de overgang naar duurzame visserij, het verbreden van de economie in kustgemeenschappen en voor het creëren van nieuwe werkgelegenheid en betere levenskwaliteit langs Europese kusten is een apart programma.

3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten.

  • Visserij is een kenmerkend onderdeel van de Zeeuwse cultuur en economie.

4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

  • (…)

Bouwstenen van KLIMAATBESTENDIG EN CO2-NEUTRAAL ZEELAND

Bouwstenen van KLIMAATBESTENDIG EN CO2-NEUTRAAL ZEELAND

afbeelding binnen de regeling

23 Duurzame energie

23.1 Doelstelling 2030

In Zeeland wordt tenminste 1800 MW aan duurzame energie opgewekt.

Wind en zon gaan een hoofdrol spelen in het verduurzamen van de elektriciteitsvoorziening. Daar zijn windparken op zee én land, zonnepanelen op dak en aanvullend op land en water voor nodig. Energie uit water, zoals het benutten van de kracht van het getij, heeft potentie maar vraagt nog veel doorontwikkeling. Op dit moment produceren we in Zeeland al 50% van onze stroom met de wind en de zon. De elektriciteitsopgave is om maximale ontwikkeling van duurzame energie in Zeeland te faciliteren (minstens 11 petajoule (PJ) aan hernieuwbare energie in 2030), knelpunten en aanpassingen in het elektriciteitsnet in beeld te brengen en na te denken over meer flexibiliteit in het energiesysteem van de toekomst.

Subdoel 1: Het opgesteld vermogen aan windenergie op land is met 130 MW gegroeid tot 700 MW.

Subdoel 2: Het vermogen uit zonne-energie bedraagt 1000 MW, waarvan zoveel mogelijk op daken.

Subdoel 3: Het vermogen uit andere hernieuwbare energiebronnen dan wind en zon, bedraagt tenminste 100 MW.

Met deze bouwsteen dragen we bij aan de volgende duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN (brede welvaart).

Afbeelding

23.2 Huidige situatie

Wind op land

Voor windenergie op land is een groei tot 700 MW in 2030 de ambitie. Eind 2021 zal in Zeeland 570 MW aan opgesteld vermogen windenergie beschikbaar zijn. Windenergie op zee is een nationale opgave waarbij het Rijk zorgt voor beleid, regelgeving en concessieverlening. De aansluiting van een aantal windparken op zee op het landelijke net loopt wel via Zeeland.

Voor windenergie op land is concentratie van de windturbines op een aantal locaties het uitgangspunt, om de ruimtelijke impact te beperken. Deze locaties bevinden zich op of bij grootschalige industrieterreinen en op en bij grootschalige infrastructurele werken. De turbines staan voornamelijk op concentratielocaties die in de Omgevingsverordening zijn aangewezen, maar het is ook mogelijk om enkele extra projecten toe te voegen (zie kaart, bron: RES 1.0). Hiermee wordt ruimte geboden om de realisatie van de duurzame energie ambitie mogelijk te maken.

De aangewezen locaties zijn vanuit initiatieven in het verleden tot stand gekomen maar er zijn meer mogelijkheden zonder de concentratiegedachte geweld aan te doen. Daarom wordt ruimte geboden voor enkele extra projecten wanneer deze aansluiting zoeken bij grote infrastructuurlijnen als bijvoorbeeld waterkeringen langs de grote wateren. Dit beleid heeft geen betrekking op windturbines met een maximale tiphoogte tot 21 meter. Dergelijke turbines zijn primair een zaak van de gemeenten.

Afbeelding

Zonne-energie

Voor zonne-energie is de ambitie 1000 MW in 2030, bij voorkeur op daken en aanvullend met projecten op land en water. Uit berekeningen van netbeheerder Enduris blijkt dat het brutovermogen van zon op Zeeuwse daken ca. 1500 MW bedraagt. Netto wordt dit geschat op ca. 400-600 MW (niet alle daken zijn immers geschikt). Het provinciaal beleid voor zon op land en water is een regeling op hoofdlijnen en de uitwerking tot op projectniveau vindt door de gemeenten plaats.

Met alleen zon op dak kan mogelijk onvoldoende vermogen gerealiseerd worden. Aanvullend kunnen zonprojecten worden gerealiseerd in bestaand stedelijk gebied of in combinatie met andere functies. Hiermee wordt ruimte geboden voor zonne-energie, maar wel met behoud van omgevingskwaliteit, zorgvuldig ruimtegebruik en behoud van de agrarische functie van gronden in het buitengebied. Daarom is gekozen voor een opzet waarbij zonne-energie kan worden gecombineerd met andere reeds aanwezige functies zoals bedrijfsterreinen, glastuinbouw, nutsvoorzieningen, stortplaatsen, zonneparken, windmolens, infrastructuur of op water. Hiermee wordt het landelijk geformuleerde afwegingskader bij de inpassing van zonne-energie zoals dat is afgesproken in het klimaatakkoord (de zonneladder) ook voor Zeeland gehanteerd. Gemeenten dragen binnen het zonbeleid naar mogelijkheid bij. Voor water geldt dan aanvullend dat aangetoond moet worden dat er geen negatieve effecten zijn voor natuur, recreatie, waterkwaliteit en visserij. Ruim de helft van de Zeeuwen vindt dat inpassing van zonneparken in het Zeeuwse landschap gestimuleerd moet worden (bron: Zeeland nu en in de toekomst, ZB |Planbureau, 2020). Ook voor zonprojecten geldt dat het maatwerk aan de gemeenten wordt overgelaten.

Energie uit water

In het kader van de Regionale Energiestrategie (RES)zijn de kansen en mogelijkheden in Zeeland onderzocht van energiewinning uit water. Energie uit water kan naar schatting ruim 100 MW bijdragen. Drie technologieën blijken het meest kansrijk voor de regio: getijden- of stromingsenergie, zoet-zoutenergie en thermische energie. Met name zoet-zoutenergie (via osmose) kan een grote bijdrage leveren en is in principe overal toepasbaar waar een harde scheiding tussen zoet en zout water aanwezig is. Provincie, gemeenten en maatschappelijke partners werken samen aan benutting van de kansen.

Biomassa als brandstof

Diverse studies laten zien dat het potentieel aan beschikbare biomassa in Zeeland beperkt is. Het is mogelijk om op grote schaal biomassa via de Zeeuwse diepzeehavens te importeren, maar dit is niet onomstreden. Houtkap voor de productie van houtpellets bijvoorbeeld, kan veel impact hebben op landschap en biodiversiteit ter plekke. Ook wordt getwijfeld aan de CO2-neutraliteit van houtverbranding, Het is van belang om biomassa eerst hoogwaardig toe te passen, zoveel mogelijk te recyclen en uiteindelijk de reststroom of het afval te gebruiken voor energieproductie.

Biomassavergisting

Biomassavergisting van reststromen (niet zijnde hout) is een vorm van duurzame energieopwekking met potentie in Zeeland. De opgewekte methaan en elektriciteit kunnen aan de bestaande gas- en elektriciteitsnetwerken worden geleverd. Grootschalige initiatieven kunnen vanwege mogelijke hinder (geur, transportbewegingen) maar ook vanuit logistiek perspectief het beste op industrieterreinen (o.a. Aben Green Energy in Kanaalzone) gefaciliteerd worden. Kleinschalige biomassavergisting bij agrarische bedrijven is mogelijk conform het landelijk beleid en wetgeving.

Kernenergie

Voor opwekking van energie zonder CO2-uitstoot is ook kernenergie in beeld. In Zeeland is momenteel in Borssele een kerncentrale actief van EPZ. Deze centrale levert jaarlijks zo’n 13 PJ aan elektriciteit (3,6 TWh), zonder CO2-uitstoot. Dit is ongeveer 3% van het landelijke elektriciteitsverbruik. De rijksoverheid (ministerie van EZK) is bevoegd gezag over kernenergie (wijst locaties aan en verleent vergunningen). Er zijn momenteel in Nederland drie locaties aangewezen waar een kerncentrale is toegestaan: Borssele, Maasvlakte en Eemshaven. De rijksoverheid heeft toestemming gegeven om de kerncentrale EPZ in Borssele tot 2033 te exploiteren. Er zal inzichtelijk gemaakt worden of het mogelijk is de levensduur van de centrale te verlengen, wat hiervoor nodig is en wat hiervan de risico’s zijn.

Indien de Nederlandse overheid besluit dat kernenergie een rol moet spelen in de toekomstige energievoorziening, is Borssele een aangewezen locatie voor een nieuwe kerncentrale. Dit komt door de reeds aanwezige nucleaire expertise bij EPZ, de nabijheid van de COVRA, de ruime beschikbaarheid van koelwater en het feit dat de rijksoverheid Borssele heeft aangewezen als locatie waar een kerncentrale is toegestaan.

Nadelen van deze technologie zijn de hoge up-front investeringskosten met bijbehorende bouw- en financieringsrisico’s en het ontbreken van een definitieve oplossing voor het verwerken van nucleaire afval waardoor we het afval moeten opslaan. Momenteel is de uitbreiding van nucleair vermogen niet aan de orde in Zeeland, omdat er geen initiatieven bekend zijn.

De Zeeuwse overheden hebben geen bevoegdheden en dus geen actieve rol t.a.v. kernenergie. De Provincie Zeeland en de Zeeuwse gemeenten zijn via de aandelen van PZEM indirect ook aandeelhouder van de kerncentrale EPZ. In de formeel vastgestelde aandeelhoudersstrategie PZEM is ten aanzien van EPZ opgenomen dat commerciële energieactiviteiten qua risico- en rendementsprofiel niet bij een provincie en gemeenten passen, en dan ook verkocht zouden moeten worden.

Thorium

Om het nucleaire afval te beperken zijn er nieuwe soorten kerncentrales in ontwikkeling. Een voorbeeld hiervan is thorium (gesmolten zout). Dit heeft o.a. als voordeel dat er minder afval vrijkomt bij de productie en dat het (maar) honderden in plaats van duizenden jaren radioactief blijft. Thoriumcentrales vergen echter nog een heel grote hoeveelheid onderzoek en ontwikkeling. Daarbij zijn er nog veel zaken onbekend, zoals kosten van veiligheid en opslag van het afval. Verschillende partijen hebben de intentie uitgesproken om thoriumcentrales te ontwikkelen maar er zijn momenteel nog geen fysieke reactoren daadwerkelijk in ontwikkeling. Commerciële toepassing lijkt nog erg ver weg en wordt op z’n vroegst geschat op 2045-2050. Het is dus niet realistisch aan te nemen dat thorium de klimaatdoelen voor 2030 kan adresseren en we zullen waarschijnlijk nog minimaal tien jaar moeten wachten voordat we kunnen inschatten of thoriumcentrales in 2050 een rol kunnen spelen.

23.3 Acties om doelen te realiseren

Subdoel 1: Het opgesteld vermogen aan windenergie op land is met 130 MW gegroeid tot 700 MW.

Actie 1.1 - Realiseren opgave windenergie op het land (via de Regionale Energie Strategie-RES).

Op basis van plannen en initiatieven die nu bekend zijn bij verschillende gemeenten, wordt geraamd dat er tot 2030 extra ruimte is binnen een bandbreedte van 100 tot 170 MW. Dit zou voldoende moeten zijn om het beoogde doel van 700 MW in 2030 daadwerkelijk te realiseren. Besluitvorming en afweging vindt plaats in de separate procedures per project.

Rolverdeling:

  • Het Rijk verleent subsidie voor de opwekking van hernieuwbare energie (SDE).

  • Het Rijk en de provincie maken afspraken op nationaal en regionaal niveau over het opgesteld vermogen.

  • De provincie legt de locaties voor windmolenparken op land en randvoorwaarden voor alle windmolens van meer dan 21 meter hoog vast in de omgevingsverordening.

  • Gemeenten stellen randvoorwaarden en verlenen vergunning voor windmolens tot 21 meter hoog. RUD Zeeland zorgt voor toezicht op en handhaving van de regels.

  • Adviesbureaus, Rijkswaterstaat, de provincie, gemeenten, Waterschap Scheldestromen, Veiligheidsregio, ZLTO, terreinbeheerders, dorpsraden, maatschappelijke organisaties, grondeigenaren en omwonenden adviseren over plaatsing van windmolens, één en ander afhankelijk van de locatie.

  • Ondernemers, projectontwikkelaars, onderhoudsbedrijven, energiebedrijven en energiecoöperaties realiseren, exploiteren en onderhouden de windmolens.

  • De netwerkbedrijven sluiten de windmolens aan op het elektriciteitsnet.

Subdoel 2: Het vermogen uit zonne-energie bedraagt 1000 MW, waarvan zoveel mogelijk op daken.

Actie 2.1 - Realiseren opgave zonne-energie (via de Regionale Energie Strategie -RES).

Rolverdeling:

  • Het Rijk verleent subsidie voor de opwekking van hernieuwbare energie (SDE).

  • Het Rijk en de regio maken op nationaal niveau afspraken over de opwekking van zonne-energie in het kader van de (RES).

  • Het Rijk, de provincie en gemeenten stellen kaders vast voor realisatie van zonneparken. Gemeenten verlenen de vergunning.

  • Particulieren, ondernemers, overheden, projectontwikkelaars, onderhoudsbedrijven, energiebedrijven en energiecoöperaties realiseren, exploiteren en onderhouden zonnepanelen op de daken.

  • Afhankelijk van de locatie adviseren adviesbureaus, Rijkswaterstaat, de provincie, gemeente, Waterschap Scheldestromen, Veiligheidsregio, ZLTO, terreinbeheerders, dorpsraden, maatschappelijke organisaties en omwonenden.

  • Netwerkbedrijven sluiten zonneparken aan op het elektriciteitsnet.

  • Onderwijsinstellingen leiden personeel op.

Subdoel 3: Het vermogen uit andere hernieuwbare energiebronnen dan wind en zon, bedraagt tenminste 100 MW.

Actie 3.1 - Realiseren opgave biomassa en biovergisting (via de Regionale Energie Strategie-RES).

Rolverdeling:

  • Het Rijk verleent subsidie voor de opwekking van hernieuwbare energie (SDE).

  • Het Rijk en de provincie maken op nationaal en regionaal niveau afspraken over de opwekking van energie uit biomassa in het kader van de Regionale Energie Strategie (RES).

  • Het Rijk, de provincie en gemeenten stellen kaders vast voor realisatie van biomassa-installaties.

  • De provincie en gemeenten verlenen vergunning voor realisatie van biomassa-installaties.

  • Bedrijven en terreinbeheerders leveren biomassa.

  • Ondernemers, projectontwikkelaars, onderhoudsbedrijven, energiebedrijven en energiecoöperaties realiseren, exploiteren en onderhouden biomassa-installaties.

  • De Veiligheidsregio adviseert provincie en gemeenten over veiligheidsaspecten van biomassa-installaties.

Actie 3.2 – Benutten van kansen voor energie uit water (via de Regionale Energie Strategie-RES)

23.4 Afwegingsfactoren voor de uitvoering

Om bij de uitvoering kansen en mogelijkheden te benutten en tegelijkertijd de Zeeuwse kernkwaliteiten te behouden, zijn in Deel A (paragraaf 1.4) vier afwegingsfactoren geformuleerd. Hieronder is voor deze bouwsteen een aanzet gegeven voor de invulling daarvan.

1. Doe meer met minder grond

  • Meervoudig ruimtegebruik kan zowel ruimte geven aan energieopwekking en kansen bieden voor andere opgaven zoals biodiversiteit.

  • Zonnepanelen op het dak vragen geen extra ruimte, maar zonneparken op de grond wel.

  • Realisatie van zonneparken en aanpassing van bijbehorende infrastructuur kan gecombineerd worden met verbetering van waterberging en -afvoer. Zoals zonnepanelen op waterbassins.

  • Mogelijkheden voor bebouwing zijn op en rond waterkeringen beperkt vanuit waterveiligheid, maar combinatie met zonnepanelen is wel mogelijk.

2. Werk samen en deel kosten en baten

  • Exploitatie van zonne- en windmolenparken kan financieel bijdragen aan versterking van de omgevingskwaliteit en leefbaarheid.

  • Zon op dak kan een extra inkomstenbron zijn voor agrarische ondernemers, verenigingen en bedrijven en kan de vaste lasten van huiseigenaren verminderen en/of woningverbetering mogelijk maken.

3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten.

  • Afhankelijk van de locatie van windmolens kunnen landschapsstructuren worden aangetast of juist versterkt.

  • Afhankelijk van locatie en vormgeving kunnen zonneparken negatieve effecten hebben op de bodemkwaliteit, natuurwaarden en het landschap.

4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

  • Overschakeling naar duurzame energie draagt rechtstreeks bij aan mondiale klimaatdoelen, doelen voor circulaire economie en vermindert de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen uit het buitenland.

24 Energietransitie

24.1 Doelstelling 2030

De CO2-uitstoot in Zeeland is met 49% afgenomen.

Om ervoor te zorgen dat Zeeland in 2050 geen CO2 en andere broeikasgassen meer uitstoot, is voor 2030 als tussendoel een algemene reductie van 49% ten opzichte van 1990 gesteld. Dit zijn doelstellingen uit het landelijk Klimaatakkoord. Om dat te bereiken is in 2020 een regionale energiestrategie (RES) vastgesteld. In de RES worden per sector concrete ambities en maatregelen benoemd.

Subdoel 1 - Binnen de landbouw, industrie, gebouwde omgeving en mobiliteit is de landelijke reductiedoelstelling gerealiseerd.

Subdoel 2 - In Zeeland wordt tenminste 1800 MW aan hernieuwbare energie opgewekt.

Met deze bouwsteen dragen we bij aan de volgende duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN (brede welvaart).

Afbeelding

24.2 Huidige situatie

Landbouw en industrie

Voor landbouw en industrie worden landelijk afspraken gemaakt. De Zeeuwse opgave wordt daar in meegenomen.

Zeeland herbergt één van de grootste clusters van zware energie-intensieve industrie van Nederland: North Sea Port (Kanaalzone en Sloegebied). Verder kent Zeeland ook nog kleinere industrie, veelal in de foodsector, die verspreid door heel Zeeland gevestigd is op bedrijventerreinen en solitaire bedrijfslocaties in het buitengebied. De industrie drukt een grote stempel op de energievraag in Zeeland. De industriële clusters nemen zo'n 75% van het Zeeuwse energieverbruik voor hun rekening.

De landbouw heeft een relatief klein aandeel in het Zeeuwse energieverbruik, met uitzondering van de glastuinbouw. Glastuinbouwbedrijven staan in de top van Zeeuwse CO2-uitstoters wegens het hoge aardgasgebruik, met uitzondering van het glastuinbouwgebied in de Kanaalzone waar industriële restwarmte en CO2 worden benut. De opwekking van hernieuwbare energie is een economische kans voor de agrarische sector (zonnepanelen op daken, windmolens, biomassa,) hoewel de ruimtelijke impact van energieprojecten tevens een bedreiging kan vormen voor het landschap. De glastuinbouw streeft naar gebruik van restwarmte uit de industrie en gebruik van lokale biomassacentrales. Per glastuinbouwcluster wordt een aanpak ontwikkeld.

Gebouwde omgeving

De verduurzaming van de gebouwde omgeving is een complexe opgave. Alle gebouwen in Zeeland moeten worden verbouwd tot goed geïsoleerde en duurzaam verwarmde gebouwen. Het doel is 49% CO2-reductie ten opzichte van 1990. Hoe dit gerealiseerd zal worden in de gebouwde omgeving wordt vastgesteld in de Regionale Energie Strategie (RES). In de Regionale Structuur Warmte, die onderdeel uitmaakt van de RES, wordt de regionale voorziening van warmte beschreven, met daarin hoe het warmteaanbod, de warmtevraag, en de infrastructuur op Zeeuws niveau, met elkaar kunnen worden verbonden en wat hierin de Zeeuwse ambitie is. De CO2-reductie van de gebouwde omgeving moet uiteindelijk in de gemeenten en op dorps- en wijkniveau worden gerealiseerd. Gemeenten leggen het tijdpad voor de ontwikkeling van een alternatieve energievoorziening en het geleidelijk vervangen van aardgas, zoals overeengekomen in het Klimaatakkoord, vast in de Transitievisie Warmte.

Mobiliteit

Rijden en varen zonder uitstoot moet in 2030 leiden tot een reductie van 49% CO2 voor mobiliteit. Dit staat gelijk aan de landelijke klimaatdoelstellingen van het kabinet wat betekent dat wij in Zeeland vanuit mobiliteit voor de opgave staan 341 Kton CO2 te besparen in 2030. Elektrisch vervoer zal hier een belangrijke bijdrage aan moeten leveren.

24.3 Acties om doelen te realiseren

Subdoel 1: Binnen de landbouw, industrie, gebouwde omgeving en mobiliteit is de landelijke reductiedoelstelling gerealiseerd.

Actie 1.1 Reductie uitstoot CO2 en andere broeikasgassen in landbouw en industrie.

SDR (Smart Delta Resources) heeft een regioplan opgesteld met programmalijnen om de CO2-reductie doelstellingen te realiseren voor de industrie. Er wordt ingezet op elektrificatie van de industrie, maar dat vraagt om grote aanpassingen van bedrijfsprocessen en het elektriciteitsnetwerk. Ook is het belangrijk dat wordt overgeschakeld op groene waterstof en dat CO2 wordt afgevangen en opgeslagen (CCS). Hiervoor is de aanleg van een pijpleidingeninfrastructuur een belangrijke voorwaarde. Ook kijkt de industrie actief naar gebruik van restwarmte voor verwarming van gebouwen. Om investeringen toekomstbestendig te laten zijn, worden maatregelen niet alleen vanuit de doelen voor 2030, maar ook vanuit de doelen voor 2050 bezien.

Rolverdeling:

  • Overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties leggen acties vast in het nationale programma RES.

  • Op regionaal niveau worden de acties uitgevoerd.

Actie 1.2 Reductie uitstoot CO2 en andere broeikasgassen in gebouwde omgeving.

Voor de verwarming en koeling van woningen en gebouwen moet een duurzaam alternatief worden ontwikkeld. Om het CO2-reductie doel te behalen moeten op termijn alle woningen en gebouwen goed geïsoleerd en aardgasvrij zijn. Dat betekent een enorme verduurzamingsslag. Er komen passende lokale en regionale initiatieven en maatregelen om alle partijen in de gebouwde omgeving tot actie aan te sporen. Deze geven richting aan beleid en acties van gemeenten, provincies en belanghebbende partijen. Iedere gemeente stelt een Transitievisie Warmte op waar de aanpak in wordt uitgewerkt. In de concrete uitvoering liggen belangrijke kansen om aan te haken bij maatregelen in het kader van klimaatadaptatie en de (her)inrichting van de openbare ruimte.

Rolverdeling:

  • Het Rijk legt nationale doelen vast en verleent subsidie voor de energietransitie in de gebouwde omgeving.

  • Gemeenten informeren belanghebbenden en stellen in overleg met stads- en dorpsraden transitievisies op.

  • Op wijk- en dorpsniveau wordt de energietransitie op basis van maatwerk uitgevoerd (Wijkuitvoeringsplan).

Actie 1.3 Reductie uitstoot CO2 en andere broeikasgassen door mobiliteit.

Een duurzame infrastructuur en het zorgen voor voldoende laadpalen en snellaadvoorzieningen, zijn belangrijk om deze omslag te maken. De vergroening van de goederenstroom is bijvoorbeeld mogelijk door het instellen van zero-emissie-zones in steden en dorpen. Vanaf 2025 moeten alle nieuwe bussen zero-emissie zijn. Na 2030 moeten alle bussen met zero-emissie rondrijden. Ook het doelgroepenvervoer moet in 2025 zero-emissie zijn. De ontwikkeling naar slimmer autogebruik (smart mobility), door bijvoorbeeld het aandeel deelvoertuigen te vergroten en bezit te verkleinen, is belangrijk. De helft van de Zeeuwen geeft aan het eens te zijn met de omschakeling naar een economie waarbij het minder gaat om bezit en meer om gebruik (bron: Zeeland nu en in de toekomst, ZB |Planbureau, 2020).

Rolverdeling:

  • Het Rijk legt nationale doelen vast en verleent subsidie aan de andere overheden voor regie op de realisatie van (snel)laadvoorzieningen voor elektrisch vervoer.

  • De provincie verleent de OV-concessie op basis van zero-emissie.

  • Gemeenten zorgen in samenwerking met belanghebbenden voor de aanleg van (semi)publieke (snel)laadvoorzieningen op lokaal niveau.

Subdoel 2: In Zeeland wordt tenminste 1800 MW hernieuwbare energie opgewekt.

Actie 2.1 Vergroten mogelijkheden voor opwekken en opslaan van hernieuwbare energie.

Rolverdeling: Zie acties 1, 2 en 3 bij Duurzame energie.

24.4 Afwegingsfactoren voor de uitvoering

Om bij de uitvoering kansen en mogelijkheden te benutten en tegelijkertijd de Zeeuwse kernkwaliteiten te behouden, zijn in Deel A (paragraaf 1.4) vier afwegingsfactoren geformuleerd. Hieronder is voor deze bouwsteen een aanzet gegeven voor de invulling daarvan.

1. Doe meer met minder grond

  • Wijkgerichte aanpak energietransitie helpt bij het sluiten van lokale kringlopen van warmte en elektriciteit, daardoor kunnen ingrepen buiten de lokale kringlopen worden beperkt.
    De energietransitie zorgt voor grote ingrepen boven en onder de grond.

2. Werk samen en deel kosten en baten

  • Vernieuwing van de woningvoorraad draagt bij aan energiebesparing, overschakeling naar hernieuwbare energiebronnen en klimaatadaptatie.

  • Werk regionaal samen aan de energietransitie en ontwikkel gezamenlijke routes voor netwerk gerelateerde activiteiten zoals nieuwe aansluitingen, het verzwaren aansluitingen etc.

3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten.

  • (…)

4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

  • Overschakeling naar duurzame energie draagt rechtstreeks bij aan mondiale klimaatdoelen en circulaire economie.

25 Klimaatadaptatie

25.1 Doelstelling 2030

Zeeland is voldoende waterrobuust en klimaatbestendig ingericht.

Door klimaatverandering is sprake van toenemende kans op overstroming, wateroverlast, langdurige droogte en extreme hitte. Iedereen in Zeeland is nodig om onze fysieke leefomgeving stap voor stap aan te passen. Uiterlijk in 2050 moet Zeeland waterrobuust en klimaatbestendig zijn ingericht. Deze ambitie is in 2019 onderschreven door de Zeeuwse overheden in het convenant Klimaatadaptatie Zeeland. De aanpak wordt uitgewerkt in de Klimaatadaptatie Strategie Zeeland (KaSZ) die parallel aan de Omgevingsvisie wordt opgesteld. Wijzigingen in de doelen en aanpak van de KaSZ leiden ook tot aanpassing van de Omgevingsvisie.

In deze bouwsteen wordt ingegaan op de gevolgen van de weersextremen wateroverlast, droogte en hitte. Bouwsteen 26. Waterveiligheid schenkt aandacht aan het thema overstromingen. Gezamenlijk komen de 4 thema’s aanbod in de Klimaatadaptatie Strategie Zeeland.

Subdoel 1: Het landelijk gebied voldoet aan de normen voor wateroverlast, waarbij de trits vasthouden-bergen-afvoeren is toegepast.

Subdoel 2: Vraag naar en beschikbaarheid van zoet water zijn in balans.

Subdoel 3: Bij nieuwbouw en herstructurering wordt rekening gehouden met zeespiegelstijging en het voorkomen van hitte, droogte en wateroverlast.

Met deze bouwsteen dragen we bij aan de volgende duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN (brede welvaart).

Afbeelding

25.2 Huidige situatie

Klimaatstresstesten

In 2019 zijn de risico’s van de klimaatverandering in beeld gebracht via klimaatstresstesten per gemeente en voor de hele provincie. Voor de (hoofd)infrastructuur zijn klimaatstresstesten uitgevoerd door de verantwoordelijke beheerders. De klimaatstresstesten zijn gebruikt voor het voeren van een risicodialoog waarin de effecten van klimaatstress worden gewogen, van maatschappelijke ontwrichting, schade en slachtoffers tot lokale overlast en hinder. Om een indruk te geven van wat er nodig is om de kwetsbaarheden voor klimaatverandering op te vangen zijn mogelijke acties verkend. De acties vormen een eerste indicatie van zaken die in de strategie opgenomen kunnen worden. De Klimaatadaptatie Strategie Zeeland wordt door alle Zeeuwse overheden opgesteld en nadien geborgd in beleid, regelgeving en uitvoering. De uitkomsten uit dit proces worden daarom ook in de Zeeuwse Omgevingsvisie verwerkt. Daarnaast wordt er een uitvoeringsprogramma opgesteld om maatregelen te financieren en uit te voeren. Dit is geen eenmalige actie. Elke 5 jaar wordt het proces opnieuw doorlopen om bij te kunnen sturen op basis van de meest actuele inzichten.

Het is voor uitvoering van activiteiten niet nodig om te wachten op de klimaatadaptatiestrategie, maar wel om zoveel mogelijk rekening te houden met mogelijke effecten van klimaatverandering. Er is al veel informatie beschikbaar over geschiktheid van gronden op basis van het bodem- en watersysteem. Vooral bij grotere (gebieds)ontwikkelingen en vitale en kwetsbare functies moet hiermee rekening worden gehouden. Het is nodig om kansen te benutten om de kwetsbaarheid voor klimaatverandering te verminderen of, bij nieuwe ontwikkelingen, te voorkomen dat er door klimaatverandering problemen ontstaan. Dit is niet vrijblijvend. Het kan in het uiterste geval ook betekenen dat bepaalde gebieden niet geschikt zijn voor bepaalde functies. Als de locatiekeuze al een vaststaand feit is, kan een slimme gebiedsinrichting of manier van bouwen de nadelige effecten (schade/slachtoffers) wellicht alsnog beperken.

Wateroverlast

Na een aantal jaren met perioden met extreem veel neerslag is ingezet op het terugdringen van regionale wateroverlast in het landelijk en stedelijk gebied (Waterbeheer 21ste eeuw, kort gezegd WB21). De toename van extreme regenbuien als gevolg van de klimaatverandering wordt daarbij betrokken. Het waterschap voert in het landelijk gebied maatregelen uit en draagt zorg dat uiterlijk in 2027 wordt voldaan aan de wateroverlastnormen (omgevingswaarden) die zijn opgenomen in de omgevingsverordening (WB-21 normering, etc.). Bij uitvoering van maatregelen is de trits vasthouden-bergen-afvoeren het uitgangspunt. Provincie en waterschap bepalen samen de prioritering voor het op orde brengen van het beheergebied op basis van de normen.

Wateroverlast in het stedelijk gebied is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van het waterschap en gemeenten. In het kader van de Samenwerking Afvalwaterketen Zeeland (SAZ+) worden hier concrete stappen in gezet. Gemeenten treffen maatregelen om de openbare ruimte klimaatbestendig in te richten. Uit onderzoek blijkt dat 80% van de Zeeuwen voorstander is van het gebruik van regenwater doorlatende straatstenen en asfalt (bron: Zeeland nu en in de toekomst, ZB |Planbureau, 2020). Het waterschap neemt aanvullende maatregelen in het watersysteem waar dat nodig is.

Grote delen (naar schatting 40%) van het agrarische gebied hebben te kampen met bodemverdichting vrij dicht onder het oppervlak. Deze bodemverdichting zorgt ervoor dat neerslag slechter kan infiltreren in de bodem. Daardoor wordt de opbouw van de gewenste zoetwaterlens belemmerd en neemt de kans op gewasschade door verdroging in de zomer toe.

Droogte

Vooral de dunne zoete grondwaterlenzen worden bedreigd door klimaatverandering. Er zijn voorlopig geen aanwijzingen dat de grotere zoetwatervoorkomens, zoals het grondwater in beschermde gebieden met de functie drinkwatervoorziening, binnen afzienbare tijd worden aangetast door verzilting. In het kader van de Proeftuin Zoet Water en het Zeeuws Deltaplan Zoet Water wordt bekeken welke maatregelen de beste zijn om de zoetwaterlenzen en zoetwaterbeschikbaarheid in stand te houden of te vergroten. Voorkomen en waar mogelijk opheffen van bodemverdichting in combinatie met een goede organische stofbalans helpt ook om neerslag beter vast te houden in de bodem.

Daarnaast zorgt droogte voor effecten op natuur, de beschikbaarheid van water voor de industrie en voor kwetsbaarheden in stedelijk gebied. Voorbeelden hiervan zijn zetting die gevolgen kan hebben voor de constructieve veiligheid van gebouwen, onvoldoende water voor het stedelijk groen en brandgevaar. Ruim 80% van de Zeeuwen is er voor om bij nieuwe ontwikkelingen een plan te maken over hoe opslag van zoet water wordt geregeld (bron: Zeeland nu en in de toekomst, ZB |Planbureau, 2020).

Hitte

Hittestress is een relatief nieuw thema in Zeeland. In het stedelijk gebied komt op warme dagen overdag hittestress al in grote mate voor. Dit extra opwarmings- en vertraagde afkoelingseffect in het bebouwd gebied heeft negatieve effecten op gezondheid, leefbaarheid en economie. Door het vele oppervlaktewater in Zeeland zien we ook dat in warme perioden Zeeland nu al de hoogste nachttemperatuur van Nederland heeft. Zowel hittestress overdag en hoge temperaturen ’s nachts zullen in de toekomst vaker en over langere perioden voorkomen. Bij de inrichting van het bebouwd gebied (meer vergroening en minder verharding; ruim 80% van de Zeeuwen is hier voorstander van, (bron: Zeeland nu en in de toekomst, ZB |Planbureau, 2020)) maar ook bij de inrichting van recreatieparken en de bouw van woningen en kantoren moet hier rekening mee gehouden worden, bijvoorbeeld bij de keuze voor materialen, kleuren en het creëren van schaduw.

25.3 Acties om doelen te realiseren

Subdoel 1: Het landelijk gebied voldoet aan de normen voor wateroverlast, waarbij de trits vasthouden-bergen-afvoeren is toegepast.

Actie 1.1 - Aanpak overlast en schade door extreme neerslag.

In samenhang met landelijk beleid Waterbeheer 21e eeuw (WB21) zijn in de omgevingsverordening inundatienormen (omgevingswaarden) opgenomen voor bebouwd stedelijk gebied, agrarisch gebied en gebieden met glastuinbouw. De omgevingswaarden gelden niet voor een aantal (van nature) laaggelegen gebieden, waarvoor het realiseren van omgevingswaarden onevenredig kostbaar of niet haalbaar wordt geacht. Ze vormen een inspanningsverplichting voor het waterschap. Bij uitvoering van maatregelen is de trits vasthouden-bergen-afvoeren het uitgangspunt. Actualisaties van de klimaatscenario’s van het KNMI en landelijke ontwikkelingen kunnen aanleiding geven het normenkader te herzien.

Rolverdeling:

  • De provincie heeft normen (omgevingswaarden) voor wateroverlast/inundatienormen vastgelegd in de provinciale omgevingsverordening.

  • De provincie en Waterschap Scheldestromen prioriteren voor het landelijk gebied maatregelen om de aan de normen te voldoen.

  • Waterschap Scheldestromen stelt kaders vast in waterschapsverordening en waterschapsbeheerprogramma, past peilbeheer, waterbergings en -afvoercapaciteit in het buitengebied aan om aan normen voor wateroverlast te voldoen.

  • Vastgoedeigenaren passen gebouwen en terreinen aan om schade bij extreme neerslag te voorkomen.

  • Waterschap Scheldestromen en gemeenten pakken vanuit de Samenwerking Afvalwaterketen Zeeland (SAZ+) wateroverlast in stedelijk gebied aan. De opgave wordt in beeld gebracht door het uitvoeren van de beleidslijn Stedelijke Wateropgave (SWO). De maatregelen die hieruit voortkomen worden door gemeenten, het waterschap en derden uitgevoerd om te komen tot klimaatrobuust ingericht stedelijk gebied.

Subdoel 2: Vraag naar en beschikbaarheid van zoet water zijn in balans.

Actie 2.1 - Aanpak overlast en schade door droogte.

De aanpak van de gevolgen van droogte loopt via de Klimaatadaptatie Strategie Zeeland en via het Zeeuws Deltaplan Zoet Water. Voor innovaties (passend binnen de RIS 2021-2027) binnen de transitie klimaat zijn EU-programma’s beschikbaar.

Rolverdeling:

  • Het Rijk heeft nationale kaders vastgelegd in het nationaal waterprogramma, nationaal deltaprogramma/deltabeslissing klimaatadaptatie.

  • Het Rijk heeft de nationale waterverdeling in het hoofdwatersysteem geregeld. Het wettelijk kader bevat regels voor de rangorde van waterbehoeften bij langdurige droogte en waterschaarste.

  • Gemeenten stellen kaders vast in het omgevingsplan, richten de bebouwde omgeving in om water beter vast te houden en bestand te zijn tegen droogte, verlenen vergunningen voor realiseren opslag, stimuleren opvang van regenwater door burgers en stimuleren zuinig omgaan met water bij schaarste.

  • Terreinbeheerders richten natuurgebieden droogtebestendig in.

  • Recreatiebedrijven en landbouwbedrijven reduceren watergebruik en zorgen voor opslag van zoet water voor eigen gebruik.

  • De provincie ondersteunt maatregelen via subsidieverlening, vergunningverlening en onderzoek.

Subdoel 3: Bij nieuwbouw en herstructurering wordt rekening gehouden met het voorkomen van hittestress.

Actie 3.1 - Aanpak overlast en schade door hitte.

De aanpak van de gevolgen van hitte loopt via de Klimaatadaptatie Strategie Zeeland. Voor innovaties (passend binnen de RIS 2021-2027) binnen de transitie klimaat zijn EU-programma’s beschikbaar.

Rolverdeling:

  • Het Rijk heeft landelijk kaders vastgelegd in het nationaal waterprogramma, nationaal deltaprogramma/deltabeslissing klimaatadaptatie.

  • Gemeenten stellen kaders op het gebied van voorkomen van overlast en schade door hitte vast in hun omgevingsplan en richten de bebouwde omgeving zodanig in dat hittestress wordt tegen gegaan.

  • De GGD adviseert burgers, bedrijven en gemeenten over gezondheidsrisico’s en preventieve maatregelen.

25.4 Afwegingsfactoren voor de uitvoering

Om bij de uitvoering kansen en mogelijkheden te benutten en tegelijkertijd de Zeeuwse kernkwaliteiten te behouden, zijn in Deel A (paragraaf 1.4) vier afwegingsfactoren geformuleerd. Hieronder is voor deze bouwsteen een aanzet gegeven voor de invulling daarvan.

1. Doe meer met minder grond

  • Opslag van water in bassins kost geen extra ruimte als dit wordt gecombineerd met een andere functie, zoals een drijvend zonnepark, woningen, recreatie of kassencomplex.

  • Meer groen en waterberging in stedelijk gebied vraagt ruimte. Maar door het op de juiste manier uit te voeren wordt met één maatregel ook invulling gegeven aan opgaven vanuit andere beleidsterreinen (zie punt 2).

2. Werk samen en deel kosten en baten

  • Meer waterberging en groen in bebouwd gebied draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving, gezondheid van bewoners, biodiversiteit, vastleggen van CO2 en de waarde van het vastgoed. Waterberging is nuttig bij droogte én bij extreme neerslag.

  • Brede inventarisaties voor de klimaatstresstesten leveren waardevolle informatie op die breder inzetbaar is bij ruimtelijke keuzes.

  • Het uitvoeren van Klimaatadaptatiemaatregelen in de bebouwde omgeving kan gecombineerd worden met aanpassing van de infrastructuur voor warmte, energie, mobiliteit en de openbare ruimte in het algemeen.

3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten.

  • Vormgeving van waterberging kan aansluiten bij het landschap of detoneren.

  • Meer groen kan goed aansluiten bij landschapsversterking.

  • Meer groen in het stedelijk gebied zorgt voor een aangenaam woon- en vestigingsklimaat.

4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

  • Met de doelstelling om in 2050 klimaatbestendig te zijn, kan de uitvoering van maatregelen gefaseerd worden. Hierdoor kan aangehaakt worden bij natuurlijke momenten zoals onderhoudsprogramma’s. Ondertussen groeit Zeeland dan toch mee met het veranderende klimaat.

  • Investeringen voorkomen in gebieden met toekomstige risico's bespaart in de toekomst veel schade.

26 Waterveiligheid

26.1 Doelstelling 2030

Zeeland is goed beschermd tegen (de gevolgen van) overstroming uit zee.

De doelstelling voor waterveiligheid wordt in de Gebiedsagenda Zuidwestelijke Delta 2050 integraal beschreven. Het nationaal waterprogramma, Deltaprogramma en Programmatische Aanpak Grote Wateren leveren de uitgangspunten. De zeespiegelstijging heeft op waterveiligheid de grootste impact. Voor de periode tot 2050 wordt ingezet op de huidige “half open” veiligheidsstrategie. Dit is een combinatie van op orde houden van dijken, kunstwerken en suppletie. Intensiteit en omvang van maatregelen verschilt per bekken. Na 2050 voldoet de huidige werkwijze niet meer. Met een kennis- en innovatieprogramma worden alternatieve opties en strategieën voor 2050 verkend.

Subdoel 1: De primaire waterkeringen voldoen in 2050 aan de (wettelijke) normen. De maatregelen om de waterveiligheid te verbeteren, hebben de ruimtelijke kwaliteit verbeterd en een positieve bijdrage geleverd aan andere functies, zoals biodiversiteit en recreatie.

Subdoel 2: De gevolgen van een overstroming worden zoveel mogelijk beperkt.

Subdoel 3: De crisisbeheersing is op orde: burgers en overheden weten hoe te handelen bij een crisis en veilige plekken zijn aangewezen.

Met deze bouwsteen dragen we bij aan de volgende duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN (brede welvaart).

Afbeelding

26.2 Huige situatie

Meerlaagsveiligheid

De basis voor waterveiligheid is het concept van de meerlaagsveiligheid, dat onderscheid maakt in maatregelen die de kans op een overstroming verkleinen (laag 1), de gevolgen van een overstroming beperken (laag 2) of de rampenbeheersing verbeteren (laag 3). De opgave van waterveiligheid wordt waar mogelijk verbonden met andere ruimtelijke ambities ten aanzien van bijvoorbeeld bouwen, natuur, recreatie en cultuurhistorie. De ruimtelijke kwaliteit moet bij projecten op peil blijven of verbeteren.

Laag 1: Kans op overstromingen verkleinen

De Deltawerken hebben de waterveiligheid in dit gebied aanzienlijk vergroot, onder meer door de kustlijn sterk te verkorten. Alle primaire waterkeringen worden minimaal eens in de twaalf jaar door de waterkeringbeheerders beoordeeld. Getoetst wordt of de keringen voldoen aan de wettelijke veiligheidseisen. De huidige beoordelingsronde is begin 2017 gestart en duurt tot 1 januari 2023. Deze beoordelingsronde is de eerste ronde met de nieuwe normering (sinds 2017) die is uitgedrukt in een overstromingskans. Het beschermingsniveau en de daarbij behorende normen voor de kering zijn bepaald op basis van een risicobenadering. Hoe groter de gevolgen van een overstroming zouden zijn, des te kleiner de toelaatbare overstromingskans mag zijn, oftewel hoe strenger de norm is. In 2023 is er een compleet landelijk beeld van de veiligheid van de keringen. Alle primaire keringen moeten in 2050 aan de wettelijke normen voldoen. Primaire waterkeringen die niet voldoen aan de norm, worden versterkt via het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP). Tevens wordt gekeken naar alternatieve opties en strategieën voor na 2050.

In deze laag liggen koppelingskansen voor andere functies. Denk aan ‘werk-met-werk’ bij versterkingsprojecten van primaire keringen.

Het Rijk stelt de normen voor de primaire waterkeringen vast. Het waterschap is verantwoordelijk voor de wettelijke beoordeling van de primaire waterkeringen en voor de uitvoering van het Hoogwaterbeschermingsprogramma. De provincie is verantwoordelijk voor de beoordeling van door het waterschap vast te stellen projectbesluiten en de voorkeursalternatieven voor versterking van waterkeringen in het kader van het Hoogwaterbeschermingsprogramma. Voor buitendijkse woon-, recreatie- en havengebieden gelden geen normen en basisveiligheid. Voor de primaire waterkeringen en regionale waterkeringen in beheer van het Rijk is de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) toezichthouder. Voor de overige regionale waterkeringen is de provincie toezichthouder.

Laag 2: Gevolgen van overstromingen verkleinen

Regionale waterkeringen helpen bij een overstroming de gevolgen te beperken. In Zeeland is wat betreft regionale keringen een onderscheid te maken tussen altijd waterkerende (‘natte’) regionale waterkeringen, waaronder de keringen langs het Kanaal door Walcheren en het Veerse Meer, en (droge) regionale waterkeringen die alleen tijdens een overstroming water keren (binnendijken). De normen (omgevingswaarden) zijn vastgelegd in de omgevingsverordening. Provincie en waterschap maken afspraken over de cyclus van toetsing en eventuele versterking van regionale waterkeringen. De provincie stelt voor de regionale waterkeringen de normen vast. Het Rijk stelt normen vast van de bij haar in beheer zijnde regionale waterkeringen langs het Kanaal Gent-Terneuzen en het Antwerps Kanaalpand. Het waterschap is verantwoordelijk voor de beoordeling van de regionale waterkeringen.

Wat betreft ruimtelijke inrichting gaat de provincie samen met andere Zeeuwse overheden na hoe we Zeeland zo goed mogelijk kunnen inrichten om de gevolgen van een eventuele overstroming te beperken. Meerdere laaggelegen polders kunnen snel en diep overstromen. Deze gebieden zijn soms intensief bebouwd, zoals het compartiment Middelburg-Mortiere en het compartiment Hansweert. Overstromingen kunnen gigantische gevolgen voor de leefbaarheid en economie van een gebied hebben. Bij een overstroming kan ook de vitale infrastructuur uitvallen.

Om de gevolgen van een overstroming te beperken is het van belang om essentiële nutsvoorzieningen, zoals elektriciteit, telecom, water en gas, en functies, zoals ziekenhuizen en brandweerkazernes, niet in overstromingsgevoelige gebieden te ontwikkelen. Mocht dit niet voorkomen kunnen worden, dient aangepast bouwen of een aangepaste inrichting uitval van de voorzieningen en functies te voorkomen. Voor nieuwe functies waar een groot aantal mensen verblijven, zoals woonwijken of regionale bedrijventerreinen, dienen overstromingsgevoelige gebieden vermeden te worden.

Laag 3: Rampenbeheersing verbeteren

Wanneer in de ruimtelijke inrichting van gebieden of gebouwen geen mogelijkheden tot beperking van de gevolgschade mogelijk is, kan een handelingsperspectief het aantal slachtoffers en de schade beperken. Dit is de 3e laag van het meerlaagsveiligheid principe, ook wel crisisbeheersing genoemd. Denk aan evacuatieplannen en noodpakketten. Het aanwijzen van evacuatie-, vlucht- en hulpverleningsroutes is noodzakelijk. Ook bij nieuw aan te leggen infrastructuur is de 3e laag een afweging. Bewustwording bij overheden, bedrijven en burgers is cruciaal om de (zelf)redzaamheid te vergroten. Elke Zeeuw moet weten wat hij of zij moet doen en waar nodig en (nog) mogelijk kan terugvallen op aangewezen veilige plekken in de provincie (shelters). De positie van het toenemend aantal ouderen vraagt hier speciale aandacht. Hoe worden deze geïnformeerd en hoe gaan deze zich verplaatsen naar een veilige plek? Tot slot moet omgekeerd ook elke plek bereikbaar en vindbaar zijn voor hulpverleners in geval van een calamiteit.

Gevolgen zeespiegelstijging

Zeespiegelstijging leidt ertoe dat buitendijkse gebieden vaker kunnen overstromen. Voor binnendijkse gebieden geldt dat de kans op een overstroming toeneemt als de waterstanden stijgen en dat ook de gevolgen van een overstroming toenemen. Het algehele risico van een overstroming, neemt hierdoor toe. Voor sommige gebieden in Zeeland geldt bovendien dat als er een overstroming optreedt, al is de kans daarop zeer gering, er snel een grote waterdiepte ontstaat. Vanaf 2014 neemt het aanbod en aantal overnachtingen in Zeeland sterk toe. De verwachting is dat deze groei door zet. Voor deze groeiende sector is het effect van de stijgende zeespiegel op de oppervlakte van het buitendijkse gebied (inclusief de stranden) de meest ingrijpende kwetsbaarheid. Op de lange termijn neemt de grootte van deze stranden door zeespiegelstijging af. Dit zet een belangrijke pijler van de Zeeuwse recreatiesector onder druk. In de kustgemeenten is ongeveer 60% van de toeristische bestedingen toe te rekenen aan de stranden.

26.3 Acties om doelen te realiseren

Subdoel 1: De primaire waterkeringen voldoen in 2050 aan de (wettelijke) normen. De maatregelen om de waterveiligheid te verbeteren, hebben de ruimtelijke kwaliteit verbeterd en een positieve bijdrage geleverd aan andere functies, zoals biodiversiteit en recreatie.

Actie 1.1 - Uitvoeren maatregelen die de kans op een overstroming verkleinen.

Primaire waterkeringen moeten voldoen aan de veiligheidsnormen om de kans op overstroming tot een minimum te beperken. Versterkingsprojecten vragen om een integrale aanpak met betrokken partijen en moeten naast waterveiligheid ook bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit. Eigenaren en beheerders van buitendijkse terreinen nemen maatregelen om de veiligheid van hun eigen terrein te garanderen.

Rolverdeling:

  • Het Rijk heeft de normen (omgevingswaarden) voor primaire waterkeringen en niet primaire waterkeringen in beheer bij het Rijk wettelijk vastgesteld.

  • Rijkswaterstaat en Waterschap Scheldestromen zijn verantwoordelijk voor de wettelijke beoordeling van de primaire waterkeringen en ontwerp en uitvoering van versterkingsprojecten in het kader van het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP).

  • De provincie is verantwoordelijk voor de beoordeling van projectbesluiten over versterkingsprojecten.

  • Waterschap Scheldestromen zorgt voor beheer, toetsing en eventuele versterking van de primaire keringen om aan de norm te voldoen.

  • De gemeenten nemen regels van Rijk, provincie en waterschap over in het omgevingsplan.

  • Waterschap Scheldestromen adviseert over ontwikkelingen in de waterkeringszone.

  • De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is toezichthouder voor de primaire en niet primaire keringen in beheer van het Rijk.

  • Het Gebiedsoverleg Zuidwestelijke Delta bevordert samenwerking, adviseert afzonderlijke overheden en draagt zorg voor het opstellen van gezamenlijke beleidskaders, programma’s en projecten.

  • Terreinbeheerders passen inrichting en beheer aan op basis van waterveiligheidseisen en werken mee aan nieuwe combinaties van natuur en waterkering.

  • Initiatiefnemers en uitvoerders houden bij nieuwe ontwikkelingen rekening met overstromingsrisico's.

  • North Sea Port zorgt voor veilige inrichting van het havengebied.

Subdoel 2: De gevolgen van een overstroming worden zoveel mogelijk beperkt.

Actie 2.1 - Uitvoeren maatregelen die de gevolgen van een overstroming verminderen..

Om de gevolgen van een overstroming te beperken is het van belang dat regionale waterkeringen in 2035 op orde zijn en om essentiële nutsvoorzieningen, zoals elektriciteit, telecom, water en gas, en functies, zoals ziekenhuizen en brandweerkazernes, niet in overstromingsgevoelige gebieden te ontwikkelen. Mocht dit niet voorkomen kunnen worden, dient aangepast bouwen of een aangepaste inrichting uitval van de voorzieningen en functies te voorkomen. Voor nieuwe functies waar een groot aantal mensen verblijven, zoals woonwijken of regionale bedrijventerreinen, dienen overstromingsgevoelige gebieden vermeden te worden.

Rolverdeling:

  • Het Rijk stelt landelijke kaders vast in het nationaal waterprogramma, nationaal deltaprogramma/deltabeslissingen en beheerprogramma Deltawateren.

  • De provincie wijst regionale waterkeringen aan en legt normen (omgevingswaarden) voor deze waterkeringen vast in de omgevingsverordening.

  • Waterschap Scheldestromen zorgt voor beheer, toetsing en eventuele versterking van de regionale keringen om aan de norm te voldoen.

  • Waterschap Scheldestromen stelt kaders vast in het waterbeheerprogramma, verleent vergunningen, beheert het peil en voert werkzaamheden uit ter verbetering van de waterveiligheid.

  • De gemeente voorkomt vestiging van essentiële nutsvoorzieningen in overstromingsgevoelige gebieden. De provincie, Waterschap Scheldestromen en de Veiligheidsregio adviseren daarbij.

  • Initiatiefnemers, ontwikkelaars en uitvoerders houden bij nieuwe ontwikkelingen rekening met overstromingsrisico's.

  • Terreinbeheerders passen inrichting en beheer aan op basis van waterveiligheidseisen en werken mee aan nieuwe combinaties van natuur en waterkering.

Subdoel 3: De crisisbeheersing is op orde: burgers en overheden weten hoe te handelen bij een crisis en veilige plekken zijn aangewezen.

Actie 3.1 - Uitvoeren maatregelen die de crisisbeheersing verbeteren.

Denk aan evacuatieplannen en noodpakketten. Het aanwijzen van evacuatie-, vlucht- en hulpverleningsroutes is noodzakelijk. Ook bij nieuw aan te leggen infrastructuur is dit een afweging. Bewustwording bij overheden, bedrijven en burgers is cruciaal om de (zelf)redzaamheid te vergroten.

Rolverdeling:

  • Het Rijk stelt landelijke kaders vast in Nationaal Waterprogramma, Nationaal Deltaprogramma/Deltabeslissingen en Beheerprogramma Deltawateren.

  • Rijkswaterstaat, Waterschap Scheldestromen, gemeenten en de provincie wijzen evacuatie- en vluchtroutes aan bij bestaande en nieuwe infrastructuur.

  • De wegbeheerders onderzoeken of het bestaande netwerk van U-routes voldoet als evacuatie- en vluchtroute in geval van grote calamiteiten.

  • De veiligheidsregio coördineert de crisisbeheersing, stelt evacuatieplannen op, deelt kennis en adviseert over risico’s en mogelijk aanpak.

  • Bedrijven en bewoners nemen voorzorgsmaatregelen (noodpakketten) voor de eigen veiligheid bij calamiteiten.

26.4 Afwegingsfactoren voor de uitvoering

Om bij de uitvoering kansen en mogelijkheden te benutten en tegelijkertijd de Zeeuwse kernkwaliteiten te behouden, zijn in Deel A (paragraaf 1.4) vier afwegingsfactoren geformuleerd. Hieronder is voor deze bouwsteen een aanzet gegeven voor de invulling daarvan.

1. Doe meer met minder grond

  • Versterking van waterkeringen kan gecombineerd worden met verbetering van andere functies: natuur (‘Building with Nature’), recreatie, infrastructuur, energieopwekking, etc.

  • Gebruikmaken van natuurlijke processen voor versterking van de waterkeringen kan onnodig ruimtebeslag voorkomen en beperkt de aanvoer van zand.

  • De omvang van de stranden moet op peil blijven om huidige recreatieve en natuurfuncties te behouden.

2. Werk samen en deel kosten en baten

  • Voorkomen van stedelijke ontwikkelingen in laaggelegen gebieden draagt bij aan een natuurlijk, robuust en kosteneffectief watersysteem.

  • Uitbreiding van de netwerkinfrastructuur voor de energietransitie is een keuzemoment waarbij ook de kwetsbaarheid bij overstroming moet worden betrokken.

  • Voorzorgsmaatregelen en zelfredzaamheid zijn niet alleen van belang bij overstroming, maar ook bij andere calamiteiten.

3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten.

  • Bij nieuwe ontwikkelingen gebruikmaken van bestaande hoogteverschillen past bij bestaande landschapsstructuur.

  • Bij kustversterking moet naast de waterveiligheid ook verbetering van de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarde van strand, duinen en dijken het doel zijn.

4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

  • Tempo en gevolgen van klimaatverandering zijn onzeker, daarom moet voor langetermijninvesteringen voor zowel kustveiligheid als andere ontwikkelingen in het gebied rekening worden gehouden met de bandbreedte in prognoses.

27 Zoet water

27.1 Doelstelling 2030

De vraag naar en de beschikbaarheid van zoet water zijn in balans.

De beschikbaarheid van voldoende zoet water is van wezenlijk belang, terwijl die beschikbaarheid zowel door klimaatverandering en zeespiegelrijzing als door toenemend gebruik onder druk staat. Het streven is een zoetwatersituatie te creëren waarin vraag en aanbod met elkaar in balans zijn. Het tussendoel voor 2030 is gelijk aan dat voor 2050, namelijk ‘het in balans brengen en houden van vraag en aanbod van zoet water tegen acceptabele kosten’. De belangrijkste opgave is goed in te spelen op de effecten van klimaatverandering. Voor Nederland worden zowel langere droogteperioden als heviger buien verwacht. Op jaarbasis gaan klimatologen uit van een toename van de neerslag. Voor Zeeland komt daar door de lange kustlijn een versterkte invloed van zeespiegelstijging bovenop. In dit kader wordt het Zeeuws Deltaplan Zoet Water opgesteld. Doelstelling hiervan is een provincie dekkend beeld te genereren van de mogelijkheden voor het bestendigen van de huidige situatie, het optimaliseren van de zoetwatersituatie en het formuleren van een programma om dat te bereiken. Dit programma zal zich moeten richten op zowel de beschikbaarheid van als de vraag naar zoet water. Drinkwater valt hier buiten en komt aan bod bij bouwsteen 16. Watersysteem.

Afbeelding

Subdoel 1: de mogelijkheden voor het optimaliseren van de zoetwatersituatie, inclusief kosten, zijn voor heel Zeeland in beeld.

Subdoel 2: de vraag naar zoet water past bij de regionale beschikbaarheid.

Met deze bouwsteen dragen we bij aan de volgende duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN (brede welvaart).

Afbeelding

27.2 Huidige situatie

Zoetwaterbeschikbaarheid

De beschikbaarheid van zoet water verschilt op dit moment per gebied. In het oosten van Zeeland is zoet water vanuit het Volkerak-Zoommeer ruim beschikbaar voor de landbouw. Hierbij geldt als randvoorwaarde dat het meer voldoende kan worden doorgespoeld met zoet rivierwater uit het Hollands Diep. Op basis van een modeldoorrekening door Deltares wordt daarvoor een debiet van 40 m3/s aangehouden. Deze doorspoeling heeft zowel tot doel de chlorideconcentratie in het water te beteugelen als de concentratie blauwalgen. Daarbij geldt als bijkomende voorwaarde dat de nutriëntenconcentraties niet toenemen. Vanuit de Biesbosch wordt zoet water aangevoerd voor zowel drinkwaterbereiding, industrie als landbouw. De landbouwwaterleiding bedient met name fruitteeltbedrijven in een deel van Zuid-Beveland. Ook de industrie heeft een eigen waterleiding. In de rest van Zeeland beschikt ongeveer 40% van het landbouwareaal over zoete grondwatervoorraden die onttrokken kunnen worden. De overige 60% is voor zijn zoetwatervoorziening volledig afhankelijk van regenwater.

Bescherming van de kwaliteit en benutbaar volume van zoet grondwater is van groot belang. In de praktijk vraagt het optimaliseren van de zoetwaterbeschikbaarheid op de ene plek een veel grotere inspanning dan op de andere. Bovendien hoeft aanpassing niet altijd een technische invulling te hebben zoals extra zoetwaterbuffering. Het kan ook gaan om meer acceptatie en aanpassing van gewas en gedrag aan droge perioden, zowel individueel als voor de hele samenleving. Het komt er op neer dat we zodanig goed met een langdurige droogteperiode kunnen omgaan, dat die niet ontwrichtend is voor de samenleving.

Zoetwatervraag

In het volgende grafiek is duidelijk zichtbaar dat er een toename is van beregening vanuit diepdrains.

Een ontwikkeling die ook van invloed is op de vraag naar zoet water is de toename van contractteelt. Daarbij maken boeren een jaar vooraf al harde afspraken over het moment van levering van hun product aan een afnemer. Dit betekent dat afhankelijkheid van neerslag niet voldoende zekerheid biedt, wat de noodzaak van regionale waterbeschikbaarheid vergroot.

Afbeelding

27.3 Acties om doelen te realiseren

Subdoel 1: de mogelijkheden voor het optimaliseren van de zoetwatersituatie, inclusief kosten, zijn voor heel Zeeland in beeld.

Actie 1.1 Opstellen provinciedekkend beeld van de mogelijkheden voor het bestendigen van de huidige situatie.

Overheden, agrariërs en terreinbeheerders stellen samen een Zeeuws Deltaplan Zoet Water op, dat houvast biedt voor het bereiken van een zo robuust mogelijke regionale zoetwatersituatie, zowel kwalitatief als kwantitatief, in het licht van klimaatverandering en functionele vraagontwikkeling. De landelijke voorkeursvolgorde zoet water is daarbij van belang: (1) Landgebruik aanpassen aan zoetwaterbeschikbaarheid, (2) zuiniger zijn met water, (3) beter vasthouden van water, (4) slimmer verdelen van water en (5) accepteren van restrisico op schade door watertekorten.

Rolverdeling:

  • Het Rijk is verantwoordelijk voor de nationale zoetwaterverdeling en de landelijke Kennisagenda Zoet water.

  • De Euregio Scheldemond en de Vlaams-Nederlandse Scheldecommissie zorgen voor Grensoverschrijdende afstemming.

  • De provincie faciliteert het opstellen van een Zeeuws Deltaplan Zoet Water met financiële en personele inzet. Aan het project werken waterschap, gemeenten, agrarische organisaties, terreinbeheerders, grondeigenaren, bedrijfsleven, kennisinstellingen en drinkwaterbedrijf Evides mee.

  • Regionale partijen financieren uitvoering van projecten met cofinanciering vanuit het Deltafonds.

  • North Sea Port deelt kennis en informatie over zoetwatergebruik en beschikbaarheid in de havengebieden.

Subdoel 2: de vraag naar zoet water past bij de regionale beschikbaarheid.

Actie 2.1 Optimaliseren van de zoetwatersituatie gericht op vergroting van de beschikbaarheid en/of optimalisatie van het gebruik.

Voorbeelden hiervan zijn het optimaliseren van de berging van zoet water in de bodem en het onderzoeken van duurzame alternatieven, zoals het ontzilten van water, hergebruik van proceswater uit industrie en waterzuivering en mogelijkheden voor scheiding van zoete en zoute of brakke waterlopen. Het optimaliseren van de zoetwatersituatie kan positieve effecten hebben op de aanwezigheid van voldoende bluswater.

Rolverdeling:

  • Gemeenten stellen kaders vast in hun omgevingsplan en rioleringsplan, zorgen voor vlotte afvoer van regenwater, maar stimuleren daarnaast berging van water in bebouwde omgeving, verlenen vergunningen aan bedrijven voor realiseren opslag, stimuleren opvang van regenwater door burgers, stimuleren zuinig omgaan met water bij schaarste.

  • Gebruikers van zoet water realiseren besparende maatregelen en slaan zoet water op voor eigen gebruik.

  • North Sea Port faciliteert zoetwatervoorzieningen voor de eigen klanten.

  • De provincie en Waterschap Scheldestromen stellen beleid op ter bescherming van belangrijke zoetwatervoorraden. Zij stimuleren daarnaast kennisontwikkeling in het kader van de Proeftuin Zoet Water en ondersteunen gebruikers bij het treffen van maatregelen voor een robuustere zoetwatersituatie.

  • Waterschap Scheldestromen adviseert en voert het operationeel beheer van oppervlaktewaterpeilen, reguleert onttrekkingen en draagt financieel bij aan zoetwatermaatregelen.

  • Rijkswaterstaat verzorgt de koppeling met de nationale waterverdeling in het hoofdwatersysteem en voert samen met de andere waterbeheerders waterakkoorden uit.

  • Terreinbeheerders voeren beheer van natuurgebieden met het oog op het bereiken van een zo robuust mogelijke zoetwatersituatie.

  • Ontwikkelaars en investeerders realiseren (coöperatieve) zoetwatervoorziening.

  • De Veiligheidsregio adviseert over beschikbaarheid van bluswater.

  • ZPG en agrarische organisaties ondersteunen en adviseren bij uitvoering van pilots en projecten.

27.4 Afwegingsfactoren voor de uitvoering

Om bij de uitvoering kansen en mogelijkheden te benutten en tegelijkertijd de Zeeuwse kernkwaliteiten te behouden, zijn in Deel A (paragraaf 1.4) vier afwegingsfactoren geformuleerd. Hieronder is voor deze bouwsteen een aanzet gegeven voor de invulling daarvan.

1. Doe meer met minder grond

  • Opslag van zoet water in bassins kan worden gecombineerd met een andere functie, zoals een drijvend zonnepark, woningen, recreatie of kassencomplex. Keerzijde van waterbassins is kans op toename van plaagdieren en -insecten, zoals algen en muggen.

  • Huidige bodem kan meer water vasthouden door verbetering van de structuur en hoger gehalte organisch materiaal.

  • Aanpassen van de teelt aan de zoetwatersituatie is een voorwaarde voor optimaal gebruik van gronden.

2. Werk samen en deel kosten en baten

  • Waterbesparing door burgers en bedrijven geeft financiële voordelen in de hele waterketen, doordat bij lagere vraag ook minder aanbod nodig is.

  • Verbetering van de watersituatie in het landelijk gebied draagt bij aan robuustere natuurgebieden en hogere natuurwaarden daarbuiten. Kanttekening daarbij is dat het voor natuur niet persé om zoet water gaat.

3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten.

  • Waterberging in het landelijk gebied kan spanning vertonen met de belangen van landschap en natuur. Een evenwichtige afweging tussen deze belangen is belangrijk.

4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

  • Klimaatadaptatie heeft tot doel mee te ontwikkelen met klimaatverandering.

  • Investeringen voorkomen in gebieden met toekomstige risico's, bespaart schade in de toekomst.

Overzicht van alle doelen, acties en indicatoren

Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
Afbeelding
  • [1]

    Wij hanteren het begrip cultuur of cultuurveld als overkoepelende term voor het brede domein van cultuur. Dit omvat dus de uiteenlopende disciplines van podia, kunsten, educatie en talentontwikkeling tot erfgoed, cultuurlandschap en archeologie. Daarbij gaat het om organisatie, makers (incl. kunstenaars), al dan niet geïnstitutionaliseerd en professioneel, dan wel amateur of vrijwillig. Taken kunnen variëren van producerend of ondersteunend tot faciliterend of adviserend, gericht op uiteenlopende doelgroepen. Terug naar link van noot.