Voorbereidingsbesluit Omgevingsverordening 2021

Deze tijdelijke regeling hoort bij Omgevingsplan gemeente Oldenzaal.
Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Voorrangsbepaling

In aanvulling op en/of in afwijking van de bepalingen in het omgevingsplan van de gemeente gelden de navolgende voorbeschermingsregels. Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels van het omgevingsplan gelden alleen de voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 Voorbeschermingsregels

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

BRL SIKB

BRL SIKB als bedoeld in Bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving

BRL SIKB 7000

BRL SIKB 7000: Beoordelingsrichtlijn 7000, Uitvoering van (water)bodemsaneringen en ingrepen in de waterbodem, versie 5, 19‑06‑2014, met wijzigingsblad van 12‑02‑2015.

Besluit activiteiten leefomgeving

In het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) stelt het Rijk algemene regels bij activiteiten in de fysieke leefomgeving; In het Bal staat ook of voor die activiteiten een melding of omgevingsvergunning nodig is; Daarnaast regelt het Bal wie het bevoegd gezag is; Het Bal geldt voor alle partijen die actief zijn in de fysieke leefomgeving burgers, bedrijven en overheid

Gedeputeerde Staten

Gedeputeerde Staten van Overijssel

achtergrondwaarden

achtergrondwaarden als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit

baggerspecie

baggerspecie als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit

bodem

bodem als bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming

bodemenergiesysteem

een activiteit waarbij direct of indirect warmte aan de bodem of het grondwater wordt onttrokken of toegevoegd, waaronder begrepen een bodemenergiesysteem als bedoeld in Bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving en het opsporen en winnen van aardwarmte als bedoeld in artikel 1, onder g en h, van de Mijnbouwwet

dierenverblijven

gebouwen met inbegrip van de verharde uitloop voor het houden van landbouwhuisdieren of een ander bouwwerk voor het houden van dieren

drinkwaterbedrijf

drinkwaterbedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Drinkwaterwet of een ander bedrijf dat uitsluitend of mede bestemd is voor het onttrekken van grondwater voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water en in wiens belang het betreffende gebied wordt beschermd

gebouw

gebouw als bedoeld in bijlage 1 van het Omgevingsbesluit

grond

Grond als bedoeld in artikel 1 het besluit bodemkwaliteit.

grondwater

grondwater als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet dat zich onder het bodemoppervlak in de verzadigde zone bevindt en dat in direct contact met de bodem of ondergrond staat

grondwaterbeschermingszone

gebieden die met het oog op de bescherming van grondwater aangewezen zijn rond waterwingebieden

lozing

het op of in de bodem brengen van koelwater, afvalwater dan wel overige vloeistoffen, waarin schadelijke stoffen voorkomen

mechanische ingreep

werk op of in de bodem, waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van slecht doorlatende bodemlagen kunnen aantasten of verspreiding van schadelijke stoffen in de bodem kunnen veroorzaken, waaronder begrepen boringen, grond- en funderingswerken

mestfoliebassin

mestbassin als bedoeld in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, voornamelijk opgebouwd uit folies

meststoffen

Meststoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder d, van de meststoffenwet.

mestzak

mestzak als bedoeld in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving

schadelijke stoffen

stoffen of combinaties van stoffen of vloeistoffen, preparaten of andere producten, in welke vorm dan ook, waarvan hetzij in het algemeen, hetzij in het gegeven geval, verwacht kan worden dat ze de bodem en het grondwater verontreinigen of kunnen verontreinigen, waaronder in ieder geval begrepen de (families en groepen van) stoffen die zijn opgenomen in bijlage XIX onder B van het Besluit kwaliteit leefomgeving

toepassen van grond of baggerspecie

toepassen van grond of baggerspecie als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit

water voor menselijke consumptie

voor menselijke consumptie bestemd water als bedoeld in bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving

waterwingebied

gebieden die met het oog op de bescherming van grondwater zijn aangewezen rond waterwinlocaties gelegen in een grondwaterlichaam waar de feitelijke winning van drinkwater plaatsvindt

weg

weg als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet en een ander pad dat openstaat voor gemotoriseerd verkeer

Hoofdstuk 2 Voorbeschermingsregels vanwege provinciale instructieregels

Afdeling 2.1 Veehouderijen

Artikel 2.1 Oprichten en uitbreiden van veehouderijen

  • 1.

    Het is verboden om een veehouderij op te richten of uit te breiden in een zeer kwetsbaar natuurgebied of in een zone van 250 meter rond een zeer kwetsbaar natuurgebied, als:

    • a.

      de activiteiten, bedoeld in artikel 3.201 en 3.202 van het Besluit activiteiten leefomgeving, hierdoor geheel of gedeeltelijk zullen worden uitgeoefend; of

    • b.

      de activiteiten, bedoeld in artikel 3.201 en 3.202 van het Besluit activiteiten leefomgeving, hierdoor veranderen en de aanvraag betrekking heeft op een uitbreiding van het aantal dieren van een of meer diercategorieën.

  • 2.

    Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de dieren in de veehouderij alleen of in hoofdzaak worden gehouden voor natuurbeheer.

  • 3.

    Het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, geldt niet als de veehouderij niet vergunningplichtig was op grond van artikel 8.40 Wet milieubeheer, en:

    • a.

      het aantal dieren per diercategorie niet hoger is dan volgens de algemene maatregel van bestuur onmiddellijk voorafgaand aan het ontstaan van de vergunningplicht aanwezig mocht zijn;

    • b.

      het aantal dieren van een of meer diercategorieën hoger is dan het aantal, bedoeld onder a, maar de ammoniakemissie niet meer bedraagt dan de ammoniakemissie uit de dierenverblijven van de veehouderij die de veehouderij onmiddellijk voorafgaand aan het ontstaan van de vergunningplicht zou mogen veroorzaken en de emissie per dierplaats gelijk zou is aan de maximale emissiewaarde die toegestaan was onder de Wet milieubeheer;

    • c.

      de veehouderij onmiddellijk voorafgaand aan het vervallen van de Interimwet ammoniak en veehouderij:

      • 1.

        aangemerkt zou zijn als een melkrundveehouderij;

      • 2.

        de ammoniakemissie niet meer bedraagt dan de ammoniakemissie die een melkrundveehouderij met 200 stuks melkvee en 140 stuks vrouwelijk jongvee in geval van oprichting zou veroorzaken; en

      • 3.

        de ammoniakemissie per dierplaats gelijk is aan de maximale emissiewaarde die was toegestaan onder de Wet milieubeheer;

    • d.

      het gaat om schapen of paarden; of

    • e.

      het gaat om dieren die worden gehouden volgens biologische productiemethoden als bedoeld in artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet.

  • 4.

    Het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b, geldt niet als:

    • a.

      de ammoniakemissie uit de dierenverblijven na de uitbreiding niet meer bedraagt dan de ammoniakemissie die de veehouderij voorafgaand aan de uitbreiding:

      • 1.

        zou mogen veroorzaken als de emissie per dierplaats gelijk zou zijn aan de maximale emissiewaarde; of

      • 2.

        mocht veroorzaken op grond van eerder verleende nog geldende vergunningen, als deze lager is dan de ammoniakemissie, bedoeld onder 1;

    • b.

      in de veehouderij onmiddellijk voorafgaand aan het vervallen van de Interimwet ammoniak en veehouderij:

      • 1.

        melkrundvee werd gehouden;

      • 2.

        de uitbreiding alleen melkrundvee betreft;

      • 3.

        de ammoniakemissie na uitbreiding niet meer bedraagt dan de ammoniakemissie die een melkrundveehouderij met 200 stuks melkvee en 140 stuks vrouwelijk jongvee zou veroorzaken; en

      • 4.

        de ammoniakemissie per dierplaats gelijk zou is aan de maximale emissiewaarde;

    • c.

      de uitbreiding schapen of paarden betreft;

    • d.

      de uitbreiding dieren betreft die gehouden worden volgens biologische productiemethoden als bedoeld in artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet; of

    • e.

      de uitbreiding dieren betreft die worden gehouden alleen of in hoofdzaak voor natuurbeheer.

Artikel 2.2 Overgangsbepaling veehouderijen

Voor de toepassing van deze afdeling worden dieren waarvoor eerder een omgevingsvergunning is verleend met toepassing van artikel 2.1, derde lid, onder c tot en met e, en artikel 2.1, vierde lid, onder b tot en met e, bij een later verzoek voor aanpassing van de milieubelastende activiteiten niet meegerekend bij het bepalen van de emissie van ammoniak uit dierenverblijven die voorafgaand aan de uitbreiding zou mogen worden veroorzaakt

Afdeling 2.2 Grondwaterbescherming

Paragraaf 2.2.1 Activiteiten in waterwingebieden

Artikel 2.3 Milieubelastende activiteiten binnen waterwingebieden
  • 1.

    Het is verboden om in een waterwingebied de volgende milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties te verrichten:

    • a.

      het op of in de bodem brengen, hebben, gebruiken en vervoeren van schadelijke stoffen; en

    • b.

      het oprichten, hebben en uitvoeren van constructies of werken op of in de bodem, waarin schadelijke stoffen worden opgeslagen, geborgen of vervoerd of waarmee verspreiding van schadelijke stoffen in de bodem of aantasting van de beschermende werking van bodemlagen kan ontstaan.

  • 2.

    Het is in ieder geval verboden om binnen een waterwingebied op bedrijfslocaties de volgende milieubelastende activiteiten te verrichten:

    • a.

      een milieubelastende activiteit als bedoeld in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • b.

      op- en overslaan van vloeibare dierlijke mest in mestfoliebassins en mestzakken;

    • c.

      op- en overslaan van meststoffen, anders dan dierlijke mest;

    • d.

      opslaan van vaartuigen, voertuigen of motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • e.

      lozen op of in de bodem van koelwater, afvalwater en overige vloeistoffen waarin schadelijke stoffen voorkomen, anders dan het lozen van afvloeiend hemelwater afkomstig van wegen, parkeerterreinen en andere terreinen voor gemotoriseerd verkeer;

    • f.

      toepassen van grond en baggerspecie op of in de bodem of in een oppervlaktewaterlichaam, als de kwaliteit van de grond of baggerspecie de achtergrondwaarden voor de toepassing op of in de bodem of in een oppervlaktewaterlichaam overschrijdt;

    • g.

      toepassen van grond en baggerspecie van meer dan 5.000 m3;

    • h.

      verspreiden van baggerspecie uit een watergang, die vrijkomt bij regulier onderhoud, over de aangrenzende percelen met als doel herstel en verbetering van deze percelen als bedoeld in artikel 4.1269, derde lid, onder a van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • i.

      aanleggen van bodemenergiesysteem.

  • 3.

    Het is, in afwijking van het eerste en tweede lid, toegestaan om de volgende milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties in een waterwingebied te verrichten, als de activiteit voldoet aan de voorwaarden die in bijlage XI van de Omgevingsverordening Overijssel voor die activiteit zijn gesteld:

    • a.

      op- en overslaan van vloeibare en vaste schadelijke stoffen en vloeibare en vaste afvalstoffen in verpakking;

    • b.

      op- en overslaan van vaste schadelijke stoffen en vaste afvalstoffen, anders dan in verpakking;

    • c.

      op- en overslaan van vloeibare aardolieproducten in ondergrondse tanks;

    • d.

      op- en overslaan van vloeibare schadelijk stoffen, vloeibare afvalstoffen en diesel (andere vloeibare olieproducten uitgezonderd) in ondergrondse tanks;

    • e.

      op- en overslaan van vloeibare aardolieproducten, anders dan diesel, in bovengrondse tanks;

    • f.

      op- en overslaan van vloeibare schadelijke stoffen, vloeibare afvalstoffen en diesel (andere vloeibare olieproducten uitgezonderd) in bovengrondse tanks;

    • g.

      gebruiken van vloeibare aardolieproducten en andere schadelijke stoffen in het productieproces;

    • h.

      aanleggen, hebben of gebruiken van leidingen voor transport van schadelijke stoffen, anders dan afvalwater;

    • i.

      aanleggen, hebben of gebruiken van leidingen voor transport van afvalwater;

    • j.

      aanleggen, hebben of gebruiken van andere voorzieningen om schadelijke stoffen te vervoeren, te bergen, over te slaan of te storten;

    • k.

      aanleggen, hebben of gebruiken van wegen, parkeerterreinen en andere terreinen voor gemotoriseerd verkeer, inclusief het lozen van afvloeiend hemelwater afkomstig van wegen, parkeerterreinen of andere terreinen voor gemotoriseerd verkeer;

    • l.

      toepassen van grond en baggerspecie op of in de bodem of in een oppervlaktewaterlichaam als de kwaliteit van de grond of baggerspecie de achtergrondwaarden niet overschrijdt; en

    • m.

      uitvoeren van mechanische ingrepen in de bodem, dieper dan twee meter onder het maaiveld.

  • 4.

    Voor zover de activiteiten, bedoeld in het derde lid, worden verricht binnen een milieubelastende activiteit waarvoor op grond van hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving een omgevingsvergunning is vereist, is het verboden om de activiteiten, bedoeld in dat lid, te verrichten zonder omgevingsvergunning.

  • 5.

    Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in het vierde lid worden, in aanvulling op de artikelen 7.3 en 7.4 van de Omgevingsregeling, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit;

    • b.

      de verwachte datum van beëindiging van de activiteit;

    • c.

      een kadastrale tekening, situatietekening of plattegrond met een schaal van 1:10.000 of de coördinaten, uitgedrukt in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting, van de locatie waarop de activiteit wordt verricht en met de begrenzing van de bedrijfslocatie;

    • d.

      de naam van het waterwingebied waarin de activiteit wordt verricht;

    • e.

      een overzicht van de geologische opbouw van de bodem op de locatie waarop de activiteit wordt verricht of in de directe omgeving daarvan;

    • f.

      de gemiddeld hoogste en de gemiddeld laagste grondwaterstand op de locatie waarop de activiteit wordt verricht, in centimeters onder het maaiveld;

    • g.

      gegevens over de grondwaterstroming op de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

    • h.

      een beschrijving van de activiteit;

    • i.

      als sprake is van opslag, overslag, gebruik of vervoer van schadelijke stoffen:

      • 1.

        een overzicht van de kenmerken van de schadelijke stoffen;

      • 2.

        een overzicht van de kenmerken van de constructies (voorzieningen) voor schadelijke stoffen;

      • 3.

        als de constructie een leiding betreft, worden ook het soort en de diameter van de leidingen aangegeven; en

      • 4.

        als een tank wordt gebruikt voor de opslag van schadelijke stoffen: een keuringscertificaat van de tank;

    • j.

      als sprake is van lozingen op of in de bodem van koelwater, afvalwater of overige vloeistoffen waarin schadelijke stoffen voorkomen:

      • 1.

        een overzicht van de kenmerken van de lozing; en

      • 2.

        de kwaliteit van de stoffen die worden geloosd;

    • k.

      bij het lozen van afstromend hemelwater dat geloosd wordt vanaf wegen, parkeerplaatsen en andere terreinen die openstaan voor motorvoertuigen worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

      • 1.

        een overzicht van de kenmerken van de lozing en van de weg, parkeerplaats of ander terrein waarvan de lozing afkomstig is;

      • 2.

        als sprake is van een weg: de tracétekening en dwarsprofielen van de weg;

      • 3.

        het type verharding dat wordt aangebracht;

      • 4.

        de opbouw en de samenstelling van de bodem tot een diepte van 0,5 meter onder het maaiveld ter plaatse van de lozing;

      • 5.

        het monitoringsplan voor het toetsen van de bodemverontreiniging door afstromend wegwater;

      • 6.

        als voorzieningen worden getroffen: de kenmerken van de voorziening en het meetplan voor het toetsen van het correct functioneren van de voorziening

    • l.

      als sprake is van toepassing van grond of baggerspecie op of in de bodem of in een oppervlaktewaterlichaam:

    • m.

      als sprake is van het uitvoeren van mechanische ingrepen op of in de bodem dieper dan twee meter onder het maaiveld:een overzicht van de kenmerken van de mechanische ingrepen;

    • n.

      een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om nadelige gevolgen voor het belang van de bescherming van de kwaliteit van het grondwater dat wordt gebruikt voor de bereiding van water voor menselijke consumptie te voorkomen;

    • o.

      een bevestiging dat het project past in het vigerende omgevingsplan of dat hiervoor een aanvraag is ingediend;

    • p.

      een overzicht van de benodigde vergunningen, meldingen en toestemmingen om de voorgenomen activiteit te kunnen realiseren.

    • q.

      een onderbouwing waaruit blijkt dat de risico’s op verontreiniging van het grondwater voor de waterwinning door het verrichten van de activiteit niet toenemen; en

    • r.

      schriftelijke toestemming van het waterleidingbedrijf om de activiteit te verrichten.

  • 6.

    De omgevingsvergunning, bedoeld in het vierde lid, wordt alleen verleend als de activiteit voldoet aan de voorwaarden die in bijlage XI van de Omgevingsverordening Overijssel voor de activiteit zijn gesteld.

  • 7.

    Het verbod, bedoeld in het tweede lid, onder a, geldt niet voor milieubelastende activiteiten als bedoeld in artikel 3.93 van het Besluit activiteiten leefomgeving van het drinkwaterbedrijf, die noodzakelijk zijn voor de waterwinning.

  • 8.

    Gedeputeerde staten zijn adviseur voor de omgevingsvergunning, bedoeld in het vierde lid.

Paragraaf 2.2.2 activiteiten in grondwaterbeschermingszones

Artikel 2.4 Milieubelastende activiteiten in grondwaterbeschermingszones
  • 1.

    Het is verboden om in een grondwaterbeschermingszone de volgende milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties te verrichten:

    • a.

      het op of in de bodem brengen, hebben, gebruiken en vervoeren van schadelijke stoffen; en

    • b.

      het oprichten, hebben en uitvoeren van constructies of werken op of in de bodem, waarin schadelijke stoffen worden opgeslagen, geborgen of vervoerd of waarmee verspreiding van schadelijke stoffen in de bodem of aantasting van de beschermende werking van bodemlagen kan ontstaan.

  • 2.

    Het is in ieder geval verboden om in een grondwaterbeschermingszone de volgende milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties te verrichten:

    • a.

      het in exploitatie nemen van bedrijven als bedoeld in bijlage XII van de Omgevingsverordening Overijssel;

    • b.

      lozen op of in de bodem van koelwater, afvalwater en overige vloeistoffen waarin schadelijke stoffen voorkomen, anders dan het lozen van afvloeiend hemelwater afkomstig van wegen, parkeerterreinen en andere terreinen voor gemotoriseerd verkeer; en

    • c.

      aanleggen van bodemenergiesysteemen.

  • 3.

    Het is, in afwijking van het eerste lid, toegestaan om de volgende milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties in een grondwaterbeschermingszone te verrichten, als de activiteit voldoet aan de voorwaarden die in bijlage XI van de Omgevingsverordening Overijssel voor die activiteit zijn gesteld:

    • a.

      op- en overslaan van vloeibare en vaste schadelijke stoffen en vloeibare en vaste afvalstoffen in verpakking;

    • b.

      op- en overslaan van vaste schadelijke stoffen en vaste afvalstoffen anders dan in verpakking;

    • c.

      op- en overslaan van vloeibare aardolieproducten, anders dan diesel, in ondergrondse tanks;

    • d.

      op- en overslaan van vloeibare schadelijke stoffen, vloeibare afvalstoffen en diesel (andere vloeibare aardolieproducten uitgezonderd) in ondergrondse tanks;

    • e.

      op- en overslaan van vloeibare aardolieproducten, anders dan diesel, in bovengrondse tanks;

    • f.

      op- en overslaan van vloeibare schadelijke stoffen, vloeibare afvalstoffen en diesel (andere vloeibare aardolieproducten uitgezonderd) in bovengrondse tanks;

    • g.

      op- en overslaan van vloeibare dierlijke mest;

    • h.

      op- en overslaan van meststoffen, anders dan dierlijke mest, in mestfoliebassins en mestzakken;

    • i.

      opslaan van vaartuigen, vliegtuigen of motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • j.

      gebruiken van vloeibare aardolieproducten en andere schadelijke stoffen in het productieproces;

    • k.

      aanleggen, hebben of gebruiken van leidingen voor transport van schadelijke stoffen, anders dan afvalwater;

    • l.

      aanleggen, hebben of gebruiken van leidingen voor transport van afvalwater;

    • m.

      aanleggen, hebben of gebruiken van andere voorzieningen om schadelijke stoffen te vervoeren, te bergen, over te slaan of te storten;

    • n.

      aanleggen, hebben of gebruiken van wegen, parkeerterreinen en andere terreinen voor gemotoriseerd verkeer, inclusief het lozen van afvloeiend hemelwater afkomstig van wegen, parkeerterreinen of andere terreinen voor gemotoriseerd verkeer;

    • o.

      toepassen van grond en baggerspecie op of in de bodem of in een oppervlaktewaterlichaam; en

    • p.

      uitvoeren van mechanische ingrepen in de bodem, dieper dan twee meter onder het maaiveld.

  • 4.

    Voor zover de activiteiten, bedoeld in het derde lid, worden verricht binnen een milieubelastende activiteit waarvoor op grond van hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving een omgevingsvergunning is vereist, is het verboden om de activiteiten, bedoeld in dat lid, te verrichten zonder omgevingsvergunning.

  • 5.

    Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in het vierde lid worden, in aanvulling op de artikelen 7.3 en 7.4 van de Omgevingsregeling, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit;

    • b.

      de verwachte datum van beëindiging van de activiteit;

    • c.

      een kadastrale tekening, situatietekening of plattegrond met een schaal van 1:10.000 of de coördinaten, uitgedrukt in het stelsel van de Rijksdriehoeksmeting, van de locatie waarop de activiteit wordt verricht en de begrenzing van de bedrijfslocatie;

    • d.

      de naam van de grondwaterbeschermingszone waarin de activiteit wordt verricht;

    • e.

      een overzicht van de geologische opbouw van de bodem op de locatie waarop de activiteit wordt verricht of in de directe omgeving daarvan;

    • f.

      de gemiddeld hoogste en de gemiddeld laagste grondwaterstand op de locatie waarop de activiteit wordt verricht, in centimeters onder het maaiveld;

    • g.

      gegevens over de grondwaterstroming op de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

    • h.

      een beschrijving van de activiteit;

    • i.

      als sprake is van opslag, overslag, gebruik of vervoer van schadelijke stoffen:

      • 1.

        een overzicht van de kenmerken van de schadelijke stoffen;

      • 2.

        een overzicht van de kenmerken van de constructies (voorzieningen) voor schadelijke stoffen;

      • 3.

        als de constructie een leiding betreft, worden ook het soort en de diameter van de leidingen aangegeven; en

      • 4.

        als een tank wordt gebruikt voor de opslag van schadelijke stoffen: een keuringscertificaat van de tank;

    • j.

      als sprake is van lozingen op of in de bodem van koelwater, afvalwater of overige vloeistoffen waarin schadelijke stoffen voorkomen:

      • 1.

        een overzicht van de kenmerken van de lozing; en

      • 2.

        de kwaliteit van de stoffen die worden geloosd.

    • k.

      bij het lozen van afstromend hemelwater dat geloosd wordt vanaf wegen, parkeerplaatsen en andere terreinen die openstaan voor motorvoertuigen worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

      • 1.

        een overzicht van de kenmerken van de lozing en van de weg, parkeerplaats of ander terrein waarvan de lozing afkomstig is;

      • 2.

        als sprake is van een weg: de tracétekening en dwarsprofielen van de weg;

      • 3.

        het type verharding dat wordt aangebracht;

      • 4.

        de opbouw en de samenstelling van de bodem tot een diepte van 0,5 meter onder het maaiveld ter plaatse van de lozing;

      • 5.

        het monitoringsplan voor het toetsen van de bodemverontreiniging door afstromend wegwater;

      • 6.

        als voorzieningen worden getroffen: de kenmerken van de voorziening en het meetplan voor het toetsen van het correct functioneren van de voorziening.

    • l.

      als sprake is van toepassing van grond of baggerspecie op of in de bodem of in een oppervlaktewaterlichaam:

      • 1.

        een overzicht van de kenmerken van de toepassing van grond en baggerspecie;

      • 2.

        de kwaliteit van de grond of baggerspecie die wordt toegepast; en

      • 3.

        als sprake is van het toepassen van grond of baggerspecie met een omvang van ten minste 5000 m³ wordt ook een rapport van locatiespecifiek onderzoek verstrekt waarmee kan worden vastgesteld dat de risico’s op verontreiniging van het grondwater voor de waterwinning door de toepassing niet zullen toenemen.

    • m.

      als sprake is van het uitvoeren van mechanische ingrepen op of in de bodem dieper dan twee meter onder het maaiveld: een overzicht van de kenmerken van de mechanische ingrepen;

    • n.

      als sprake is van opslag en overslag van meststoffen:

      • 1.

        een overzicht van de kenmerken van de meststoffen;

      • 2.

        de kwaliteit van de meststoffen;

      • 3.

        een overzicht van de kenmerken van de constructies (voorzieningen) voor meststoffen; en

      • 4.

        een keuringscertificaat van de constructie.

    • o.

      een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om nadelige gevolgen voor het belang van de bescherming van de kwaliteit van het grondwater dat wordt gebruikt voor de bereiding van water voor menselijke consumptie, te voorkomen;

    • p.

      een bevestiging dat het project past in het vigerende omgevingsplan of dat hiervoor een aanvraag is ingediend;

    • q.

      een overzicht van de benodigde vergunningen, meldingen en toestemmingen om de voorgenomen activiteit te kunnen realiseren; en

    • r.

      een onderbouwing waaruit blijkt dat de risico’s op verontreiniging van het grondwater voor de waterwinning door het verrichten van de activiteit niet toenemen.

  • 6.

    De omgevingsvergunning, bedoeld in het vierde lid, wordt alleen verleend als de activiteit voldoet aan de voorwaarden die in bijlage XI van de Omgevingsverordening Overijssel voor de activiteit zijn gesteld.

  • 7.

    Het verbod, bedoeld in het tweede lid, onder a, geldt niet voor activiteiten van het drinkwaterbedrijf die noodzakelijk zijn voor de waterwinning.

  • 8.

    Gedeputeerde staten zijn adviseur voor de omgevingsvergunning, bedoeld in het vierde lid.

Paragraaf 2.2.3 Activiteiten in boringsvrije zones

Artikel 2.5 Milieubelastende activiteiten in de boringsvrije zones Diepenveen, Deventer-Ceintuurbaan en Deventer-Zutphenseweg
  • 1.

    Het is verboden om in de boringsvrije zones Diepenveen, Deventer-Ceintuurbaan en Deventer-Zutphenseweg milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties te verrichten die de beschermende functie kunnen aantasten van de beschermende bodemlaag tussen het maaiveld en het watervoerend pakket waaruit grondwater wordt onttrokken voor de drinkwaterwinning.

  • 2.

    Het is in ieder geval verboden om binnen de boringsvrije zone de volgende milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties te verrichten:

    • a.

      aanleggen van een bodemenergiesysteem in de bodem dieper dan 50 meter onder het maaiveld; en

    • b.

      doen van een lozing in de bodem op een diepte van meer dan 50 meter van koelwater, afvalwater of andere vloeistoffen, waarin schadelijke stoffen voorkomen.

  • 3.

    Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de activiteit een mechanische ingreep in de bodem is die dieper dan 50 meter onder het maaiveld plaatsvindt, en:

    • a.

      tijdens de ingreep geen verontreiniging van de bodem plaatsvindt;

    • b.

      de mate van doorlaatbaarheid van de beschermende bodemlaag is na de ingreep niet groter dan daarvoor;

    • c.

      er voorzieningen worden getroffen waardoor er geen schadelijke stoffen via een boorgat in de bodem kunnen komen, zowel tijdens het gebruik als bij het tijdelijk niet gebruiken van het boorgat; en

    • d.

      als een pompput of peilbuis buiten gebruik wordt gesteld of de werkzaamheden worden beëindigd, het ontstane boorgat of de ontgraving afdoende afsluitend wordt aangevuld en geen verontreiniging van de bodem plaatsvindt.

  • 4.

    Aan het derde lid is voldaan als mechanische ingrepen worden uitgevoerd volgens de voorwaarden in bijlage VI van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.6 Milieubelastende activiteiten in de boringsvrije zone Engelse werk in Zwolle
  • 1.

    Het is verboden om in de boringsvrije zone Engelse Werk in Zwolle milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties te verrichten die de beschermende kunnen aantasten van de beschermende bodemlaag tussen het maaiveld en het watervoerend pakket waaruit grondwater wordt onttrokken voor de drinkwaterwinning.

  • 2.

    Het is in ieder geval verboden om binnen de boringsvrije zone de volgende milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties te verrichten:

    • a.

      aanleggen van een bodemenergiesysteem in de bodem dieper dan 75 meter onder het maaiveld; en

    • b.

      doen van een lozing in de bodem op een diepte van meer dan 75 meter van koelwater, afvalwater of andere vloeistoffen, waarin schadelijke stoffen voorkomen.

  • 3.

    Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de activiteit een mechanische ingreep in de bodem is die dieper dan 75 meter onder het maaiveld plaatsvindt, en:

    • a.

      tijdens de ingreep geen verontreiniging van de bodem plaatsvindt;

    • b.

      de mate van doorlaatbaarheid van de beschermende bodemlaag is na de ingreep niet groter dan daarvoor;

    • c.

      er voorzieningen worden getroffen waardoor er geen schadelijke stoffen via een boorgat in de bodem kunnen komen, zowel tijdens het gebruik als bij het tijdelijk niet gebruiken van het boorgat; en

    • d.

      als een pompput of peilbuis buiten gebruik wordt gesteld of de werkzaamheden worden beëindigd, het ontstane boorgat of de ontgraving afdoende afsluitend wordt aangevuld en geen verontreiniging van de bodem plaatsvindt.

  • 4.

    Aan het derde lid is voldaan als mechanische ingrepen worden uitgevoerd volgens de voorwaarden in bijlage VI van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.7 Milieubelastende activiteiten in de boringsvrije zone Kotkamp/Schreurserve in Enschede
  • 1.

    Het is verboden om in de boringsvrije zone Kotkamp/Schreurserve te Enschede milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties te verrichten die de beschermende functie teniet kunnen doen van de beschermende bodemlaag tussen het maaiveld en het watervoerend pakket waaruit grondwater wordt onttrokken voor de drinkwaterwinning.

  • 2.

    Het is in ieder geval verboden om binnen de boringsvrije zone de volgende milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties te verrichten:

    • a.

      aanleggen van een bodemenergiesysteem in de bodem dieper dan 5 meter onder het maaiveld; en

    • b.

      uitvoeren van een lozing in de bodem op een diepte van meer dan 5 meter van koelwater, afvalwater of andere vloeistoffen, waarin schadelijke stoffen voorkomen.

  • 3.

    Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de activiteit een mechanische ingreep in de bodem is die dieper dan 5 meter onder het maaiveld plaatsvindt, en:

    • a.

      tijdens de ingreep geen verontreiniging van de bodem plaatsvindt;

    • b.

      de mate van doorlaatbaarheid van de beschermende bodemlaag is na de ingreep niet groter dan daarvoor;

    • c.

      er voorzieningen worden getroffen waardoor er geen schadelijke stoffen via een boorgat in de bodem kunnen komen, zowel tijdens het gebruik als bij het tijdelijk niet gebruiken van het boorgat; en

    • d.

      als een pompput of peilbuis buiten gebruik wordt gesteld of de werkzaamheden worden beëindigd, het ontstane boorgat of de ontgraving afdoende afsluitend wordt aangevuld en geen verontreiniging van de bodem plaatsvindt.

  • 4.

    Aan het derde lid is voldaan als mechanische ingrepen worden uitgevoerd volgens de voorwaarden in bijlage VI van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.8 Milieubelastende activiteiten in de boringsvrije zone Salland Diep
  • 1.

    Het is verboden om in de boringsvrije zone Salland Diep milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties te verrichten die de beschermende functie kunnen aantasten van de beschermende bodemlaag tussen het maaiveld en het watervoerend pakket waaruit grondwater wordt onttrokken voor de drinkwaterwinning.

  • 2.

    Het is in ieder geval verboden om in de boringsvrije zone de volgende milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties te verrichten;

    • a.

      aanleggen van een bodemenergiesysteem in de bodem dieper dan 50 meter onder het maaiveld; en

    • b.

      doen van een lozing in de bodem dieper dan 50 meter van koelwater, afvalwater of andere vloeistoffen, waarin schadelijke stoffen voorkomen.

  • 3.

    Het verbod, bedoeld in het eerste lid, geldt niet als de activiteit een mechanische ingreep in de bodem is die dieper dan 50 meter onder het maaiveld plaatsvindt, en:

    • a.

      tijdens de ingreep geen verontreiniging van de bodem plaatsvindt;

    • b.

      de mate van doorlaatbaarheid van de beschermende bodemlaag is na de ingreep niet groter dan daarvoor;

    • c.

      er voorzieningen worden getroffen waardoor er geen schadelijke stoffen via een boorgat in de bodem kunnen komen, zowel tijdens het gebruik als bij het tijdelijk niet gebruiken van het boorgat; en

    • d.

      als een pompput of peilbuis buiten gebruik wordt gesteld of de werkzaamheden worden beëindigd, het ontstane boorgat of de ontgraving afdoende afsluitend wordt aangevuld en geen verontreiniging van de bodem plaatsvindt.

  • 4.

    Aan het derde lid is voldaan als mechanische ingrepen worden uitgevoerd volgens de voorwaarden in bijlage VI van de Omgevingsverordening Overijssel.

Afdeling 2.3 Bodembescherming

Artikel 2.9 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op activiteiten met mogelijke risico’s voor de kwaliteit van het grondwater en in het bijzonder voor de kwaliteit van het grondwater in of nabij waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones.

  • 2.

    Onder die activiteiten wordt in ieder geval verstaan:

Artikel 2.10 Bodemonderzoek

  • 1.

    Het is verboden om een bodemverontreinigende activiteit te verrichten, tenzij:

    • a.

      naast het voorafgaand onderzoek dat op grond van paragraaf 5.2.2. van het Besluit activiteiten leefomgeving moet worden verricht, ook onderzoek is gedaan naar de kwaliteit van het grondwater en naar de gevolgen voor waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones van de beoogde activiteit;

    • b.

      een nader bodemonderzoek als bedoeld in artikel 5.7d van het Besluit activiteiten leefomgeving is gedaan, als uit een voorafgaand bodemonderzoek blijkt dat de signaleringsparameter beoordeling grondwatersanering, bedoeld in artikel 4.12a van het Besluit kwaliteit leefomgeving wordt overschreden; en

    • c.

      een risicobeoordeling is gedaan waarbij gebruik is gemaakt van de Risicotoolbox grondwater en als dit niet beschikbaar is van Sanscrit.

  • 2.

    Als uit het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, onder b, blijkt dat de signaleringsparameter beoordeling grondwater, als bedoeld in artikel 4.12a van het Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt overschreden, dan wordt in waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones:

    • a.

      de standaard saneringsaanpak ‘verwijderen van verontreiniging’, bedoeld in artikel 4.1242 van het Besluit activiteiten leefomgeving, gehanteerd; of

    • b.

      de standaard saneringsaanpak ‘afdekken’, bedoeld in artikel 4.1241 van het Besluit activiteiten leefomgeving, gehanteerd, waarbij de afdeklaag bestaat uit een laag grond of baggerspecie met een minimale dikte van 1,0 meter.

  • 3.

    Als uit het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, onder b, blijkt dat de signaleringsparameter beoordeling grondwatersanering, bedoeld in artikel 4.12a van het Besluit kwaliteit leefomgeving, wordt overschreden, en er geen risico’s zijn volgens de Risicotoolbox grondwater, dan wordt in waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones nalevering naar het grondwater zoveel mogelijk beperkt door bronverwijdering.

  • 4.

    Als uit het bodemonderzoek, bedoeld in het eerste lid, onder b, blijkt dat de signaleringsparameter beoordeling grondwatersanering, bedoeld in artikel 4.12a van het Besluit kwaliteit leefomgeving, wordt overschreden en er risico’s zijn volgens de Risicotoolbox grondwater, dan wordt de beoogde activiteit alleen uitgevoerd nadat er risicogericht en kosteneffectief is gesaneerd.

Artikel 2.11 Bronverwijdering

De bronverwijdering om de naleving te beperken, bedoeld in artikel 2.10, derde lid:

  • a.

    is gericht op het verwijderen van de vaste bodem die verontreinigd is boven de interventiewaarde; en

  • b.

    wordt kosteneffectief uitgevoerd.

Artikel 2.12 Procedure risicogerichte en kosteneffectieve sanering

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een sanering als bedoeld in artikel 2.10, vierde lid, van de grond of het grondwater te verrichten, als uit het nader bodemonderzoek en de risicobeoordeling blijkt dat:

    • a.

      de verontreiniging negatieve gevolgen voor de gezondheid heeft;

    • b.

      de verontreiniging onaanvaardbare gevolgen kan hebben voor waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones ter bescherming van actuele drinkwaterwinningen; of

    • c.

      er sprake is van een onbeheersbare situatie door de aanwezigheid van een drijflaag of zaklaag of door nalevering vanuit een bodemverontreiniging in de vaste bodem naar de grondwaterpluim.

  • 2.

    De sanering voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de sanering wordt risicogericht en kosteneffectief worden uitgevoerd;

    • b.

      de sanering is gericht op een verdergaande bronaanpak van de grond en het grondwater, waarbij risico’s worden weggenomen en nalevering naar het grondwater in voldoende mate wordt beperkt;

    • c.

      de sanering wordt verricht door een onderneming met een erkenning bodemkwaliteit voor BRL SIKB 7000;

    • d.

      de sanering wordt geëvalueerd door een deskundige met een erkenning bodemkwaliteit voor de BRL SIKB 6000;

    • e.

      van de sanering wordt een evaluatieverslag gemaakt met aanbevelingen voor eventuele nazorgmaatregelen; en

    • f.

      de nazorgmaatregelen worden uitgevoerd en in stand gehouden.

  • 3.

    Bij de vergunningsaanvraag voor het uitvoeren van de bodemsanering dient minimaal de volgende informatie te worden aangeleverd:

    • a.

      De aard en omvang van de verontreiniging;

    • b.

      De risico beoordeling op basis van de risicotoolbox;

    • c.

      De beoogde saneringswerkzaamheden, inclusief terugsaneerwaarde grond en grondwater;

    • d.

      Startdatum en duur van de sanering;

    • e.

      Tijdige beveiligingsmaatregelen die zijn of worden genomen.

  • 4.

    Maximaal 8 weken na afronding van de saneringswerkzaamheden dient het saneringsverslag en eventueel nazorgplan te worden ingediend. Hierin dient minimaal de volgende informatie te worden aangeleverd:

    • a.

      Een beschrijving van de uitgevoerde sanerende werkzaamheden;

    • b.

      De aanwezige restverontreiniging;

    • c.

      Nazorgmaatregelen die noodzakelijk zijn om de risico's van de restverontreiniging weg te nemen;

    • d.

      Welke nazorgmaatregelen worden uitgevoerd en in stand gehouden.

Artikel 2.13 Afwijking in het kader van gebiedsgerichte aanpak

  • 1.

    Als een programma gebiedsgerichte aanpak grondwaterbeheer van toepassing is, kan bij maatwerkvoorschrift worden afgeweken van de aanvullende eisen voor bodemonderzoek, bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, en de eisen die gesteld worden aan de bodemsanering, bedoeld in artikel 2.10, tweede lid, mits de activiteiten worden verricht in overeenstemming met het programma.

  • 2.

    Het programma gebiedsgerichte aanpak grondwaterbeheer is minimaal gericht op:

    • a.

      het beschermen van de grondwaterkwaliteit in verhouding tot de opgaven in het gebied;

    • b.

      het functiegericht en kosteneffectief uitvoeren van sanering van een bodemverontreiniging in grond en grondwater voor de gebiedsaanpak, waarbij een gestage verbetering van de grondwaterkwaliteit wordt gerealiseerd; en

    • c.

      het zoveel mogelijk voorkomen van de risico’s van verspreiding van grondwaterverontreiniging buiten het gebied, die kunnen leiden tot:

      • 1.

        bedreiging van beschermde gebieden en

      • 2.

        overschrijding van de signaleringsparameter beoordeling grondwatersanering.

  • 3.

    Een programma gebiedsgerichte aanpak grondwaterbeheer bevat in ieder geval:

    • a.

      een beschrijving van de opgaven in het gebied, de ambities, doelen en duur van het programma;

    • b.

      het gebruik van het grondwater en de beschermde gebieden binnen en in de nabijheid van het gebied;

    • c.

      de type verontreinigingen in het grondwater die vallen onder de gebiedsgerichte aanpak;

    • d.

      de uit te voeren maatregelen van de eigen organisatie en derden, inclusief de beschikbare middelen;

    • e.

      de monitoring van het doelbereik van de maatregelen;

    • f.

      aanwijzingen voor de doorwerking in het omgevingsplan, het regionale waterprogramma en het waterbeheerprogramma;

    • g.

      de uitgevoerde participatie en interbestuurlijke afstemming; en

    • h.

      de wijze van nazorg en afronding van het programma.

Toelichting

Algemene toelichting

[Gereserveerd]

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2.1 Oprichten en uitbreiden van veehouderijen

Eerste lid

Vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet werden in de Wet ammoniak en veehouderij kaders gesteld voor het beoordelen van de gevolgen van de ammoniakemissie vanuit dierenverblijven voor zeer kwetsbare natuurgebieden.

Volgens de Wet ammoniak en veehouderij was een beoordeling van de gevolgen van de emissie van ammoniak niet nodig als een veehouderij op meer dan 250 meter van een zeer kwetsbaar gebied was gelegen.

Dit artikel heeft alleen betrekking op de emissie van ammoniak uit dierenverblijven van veehouderijen. Het gaat om veehouderijen die zich bezighouden met het exploiteren van een IPPC-installatie voor het houden van pluimvee of varkens, bedoeld in artikel 3.201 van het Besluit activiteiten leefomgeving, of het exploiteren van een andere milieubelastende installatie, bedoeld in artikel 3.202 van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover die activiteit wordt verricht in een dierenverblijf.

De beoordelingsregels gaan dus niet over andere milieubelastende activiteiten binnen een veehouderij en ook niet over andere activiteiten waarbij ammoniak kan vrijkomen zoals de opslag van mest. De regels in deze afdeling doen ook niets af van de regels die de Omgevingswet stelt voor natuurbescherming.

Uit het eerste lid, onder b, volgt dat het verbod geldt indien er sprake is van uitbreiding van het aantal dieren van een of meer diercategorieën. Hiermee wordt voorkomen dat het mogelijk wordt zonder toename van het totale aantal dieren veranderingen in aantallen dieren tussen verschillende diercategorieën door te voeren. Dit kan immers voor de verlaging van ammoniakemissie per saldo nadelig zijn.

Tweede lid

Hier is een bijzondere regeling opgenomen voor situaties waar begrazing een belangrijke rol speelt in het kader van natuurbeheer.

Derde lid

Het derde lid, onder a, maakt een uitzondering op het verbod om in een omgevingsplan ruimte te bieden voor het oprichten van een veehouderij als ten opzichte van bestaande rechten op grond van eerdere wetgeving, het aantal dieren niet toeneemt. Het gaat om situaties waarin de activiteit om andere redenen vergunningplichtig wordt.

Het toepassen van emissie-reducerende technieken kan tot gevolg hebben dat het emissieplafond niet wordt overschreden. Zolang het plafond niet wordt overschreden is het niet van belang op welke diercategorie de uitbreiding betrekking heeft en daarom maakt het derde lid, onder b, uitzondering op het verbod indien de emissie niet toeneemt.

Het derde lid, onder c, maakt uitbreiding van melkrundveehouderijen mogelijk tot 200 stuks melkkoeien en 140 stuks jongvee. Afhankelijk van het emissieniveau kunnen er emissie-reducerende maatregelen nodig zijn.

Het derde lid, onder d tot en met f, bevat bijzondere regelingen voor veehouderijen waar dieren grondgebonden worden gehouden.

Vierde lid

Het vierde lid, onder a, maakt een uitzondering mogelijk op het verbod om in het omgevingsplan ruimte te bieden om bestaande veehouderijen uit te breiden als de ammoniakuitstoot niet toeneemt ten opzichte van geldende emissierechten.

Op basis van het eerste criterium moet bij uitbreiding van het aantal dieren een emissieplafond worden vastgesteld door de vergunde emissie te corrigeren naar de stand van de techniek. Uitbreiding is vervolgens alleen mogelijk door het toepassen van verdergaande emissiearme technieken. Met het tweede criterium wordt voorkomen dat de emissie kan toenemen bij een veehouderij die al een lagere emissie heeft dan het geval zou zijn bij toepassing van de stand der techniek.

Uit het vierde lid, onder b tot en met e, volgt dat voor uitbreidingen van veehouderijen dezelfde uitzonderingen worden gemaakt als voor het juridisch oprichten van veehouderijen. Voor deze uitzonderingen wordt verwezen naar de toelichting van het derde lid, onder d tot en met f.

Artikel 2.2 Overgangsbepaling veehouderijen

Met deze bepaling wordt oneigenlijk gebruik voorkomen van de afwijkende regeling voor melkrundveehouderijen of de afwijkende regeling voor dieren die grondgebonden worden gehouden. Het is niet toegestaan om de uitbreiding van het aantal dieren die daardoor mogelijk is, later door een wijziging van de vergunning te gebruiken voor het houden van andere diercategorieën, zoals varkens of kippen.

Artikel 2.3 Milieubelastende activiteiten binnen waterwingebieden

Een waterwingebied wordt aangemerkt als het meest kwetsbare deel van het beschermingsgebied van een drinkwaterwinning. In een waterwingebied dient het risico van verontreiniging van het grondwater absoluut voorkomen te worden. Daarvoor zijn zeer stringente beschermingsregels in de verordening opgenomen.

Paragraaf 3.6.2 van de Omgevingsverordening Overijssel bevat de direct werkende regels voor milieubelastende activiteiten buiten een bedrijfslocatie in een waterwingebied. In afdeling 4.8 van de Omgevingsverordening zijn de instructieregels voor milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties (voorheen inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer) opgenomen.

In waterwingebieden zijn in principe alle activiteiten verboden die niet direct in verband staan met de waterwinning. In de waterwingebieden mogen geen nieuwe milieubelastende activiteiten op een bedrijfslocatie worden verricht, met uitzondering van activiteiten die noodzakelijk zijn voor de drinkwaterwinning. Bestaande activiteiten mogen in stand blijven en kunnen wijzigen of uitbreiden als wordt voldaan aan de voorschriften in bijlage XI van de Omgevingsverordening Overijssel (voorwaarden voor toestaan van milieubelastende activiteiten in waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones) en het geen nadelige gevolgen heeft voor de waterwinning. Het gaat om activiteiten die al (legaal) aanwezig waren op het moment dat de verbodsbepaling in werking is getreden.

In waterwingebieden is het bijvoorbeeld niet toegestaan om op een bedrijfslocatie koelwater of schadelijke vloeistoffen te lozen of een bodemenergiesysteem aan te leggen. Dit gelet op de mogelijke risico’s van opwarming of verontreiniging van het grondwater. Het begrip bodemenergiesysteem heeft in deze verordening een bredere reikwijdte dan in het Besluit activiteiten leefomgeving, zie de begripsbepaling in de Omgevingsverordening Overijssel.

Milieubelastende activiteiten op een bedrijfslocatie zijn, in afwijking van het verbod in het eerste en tweede lid van dit artikel, wel toegestaan als de activiteiten voldoen aan extra voorwaarden ter bescherming van de grondwaterkwaliteit (lid 3). De voorwaarden zijn opgenomen in bijlage XI (voorwaarden voor toestaan van milieubelastende activiteiten in waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones) bij de Omgevingsverordening Overijssel. In waterwingebieden gaat het met name om de pompstations van het drinkwaterbedrijf. Voor zover de betreffende activiteiten binnen een milieubelastende activiteit plaatsvinden die vergunningplichtig is op grond van hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, is er voor de toegestane activiteiten ook een omgevingsvergunning vereist (lid 4). Deze vergunning wordt alleen verleend als aan de voorwaarden van bijlage XI bij de omgevingsverordening wordt voldaan. Gedeputeerde staten zijn adviseur voor deze vergunning.

Lid 5 bevat de indieningsvereisten bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties in waterwingebieden. Het overzicht van schadelijke stoffen, bedoeld in onderdeel i, bevat ten minste het soort schadelijke stof, de eigenschappen en samenstelling van de stof, de fysieke vorm van de stof (vloeibaar of vast), de maximale hoeveelheid van de stof die wordt opgeslagen, overgeslagen, gebruikt of vervoerd, het doel en de wijze van opslag, overslag, gebruik of vervoer en de fase waarin de stof wordt opgeslagen, overgeslagen, gebruikt of vervoerd en het karakter van de activiteit (tijdelijk of permanent).

Het overzicht van constructies, bedoeld in onderdeel i, bevat het soort constructie (inclusief tekeningen), het doel en de wijze van de realisatie van de constructie voor opslag, overslag, gebruik en vervoer van schadelijke stoffen, het soort materiaal dat wordt toegepast, de eigenschappen en samenstelling van de stoffen die worden gebruikt, een aanduiding van de maximale diepte van de constructie in meters ten opzichte van het maaiveld en het karakter van de constructie (tijdelijk of permanent) en hoe deze na beëindiging onklaar wordt gemaakt en/of wordt verwijderd.

Het overzicht van lozingen, bedoeld in onderdeel j, bevat ten minste het soort vloeistof, het doel en de wijze van de lozing, hoeveelheid van de te lozen vloeistof, een aanduiding van de maximale diepte van de lozing in meters ten opzichte van het maaiveld en het karakter van de lozing (tijdelijk of permanent).

Bij het lozen van afstromend hemelwater vanaf wegen, parkeerplaatsen en andere terreinen die openstaan voor motorvoertuigen worden aanvullende gegevens en bescheiden gevraagd in onderdeel k.

Als de lozing afkomstig is van een weg, is het nodig dat het overzicht ook een beschrijving geeft van de ligging van de weg, de tracélengte binnen de beschermingszone in meters, de intensiteit van het gebruik, uitgedrukt in aantal voertuigen per etmaal en het type motorvoertuigen dat gebruik maakt van de weg. Als de lozing afkomstig is van een parkeerterrein of ander terrein dat openstaat voor motorvoertuigen bevat het overzicht ook de intensiteit van het gebruik, uitgedrukt in aantal voertuigen per etmaal, het type motorvoertuigen waarvoor het terrein openstaat en de handelingen met schadelijke stoffen die op het terrein plaatsvinden (bijvoorbeeld bij overslag).

Het monitoringsplan heeft als doel om de mate van de bodemverontreiniging door afstromend hemelwater te toetsen. De voorzieningen om het water te lozen kunnen bestaan uit afvoerputten naar de riolering, afvoerputten naar een andere voorziening voor de inzameling of transport van afvalwater, afvoerputten naar een zuiveringstechnisch werk, afvoerputten naar een andere zuiveringsvoorziening. Deze opsomming is niet limitatief en er kunnen dus andere voorzieningen worden getroffen om het water te lozen.

Het overzicht van grond of baggerspecie, bedoeld in onderdeel I, bevat ten minste een beschrijving van het doel en de wijze van de toepassing van de grond of baggerspecie, de kwaliteit van de ontvangende (water)bodem als de toe te passen grond of baggerspecie de Achtergrondwaarden overschrijdt, de maximale hoeveelheid toe te passen grond of baggerspecie in kubieke meters, de herkomst van de grond of baggerspecie, een aanduiding van de maximale diepte van de toepassing van de grond of baggerspecie in meters ten opzichte van het maaiveld en het karakter van de toepassing (tijdelijk of permanent). Toepassing van grond of baggerspecie dat de Achtergrondwaarden overschrijdt is in waterwingebieden niet toegestaan.

Het overzicht van mechanische ingrepen, bedoeld in onderdeel m, bevat het soort ingreep. Daarbij kan gedacht worden aan uitvoering van een boring, buiten gebruik stellen van een boorput, inbrengen van palen, aanbrengen of verwijderen van een damwand of diepwand, aanbrengen of verwijderen van een scherm, een ontgraving of een andere mechanische ingreep. Het overzicht bevat ook het doel en de werkwijze van de ingreep, het soort materiaal dat wordt toegepast, de eigenschappen en samenstelling van de stoffen die worden gebruikt, een aanduiding van de maximale diepte van de ingreep in meters ten opzichte van het maaiveld en het karakter van de ingreep (tijdelijk of permanent). Na beëindiging van een mechanische ingreep moet als sprake is van een boring worden verstrekt: een nauwkeurige profielbeschrijving van de bodem op de plaats van de boring, een aanduiding van de diepte waarop de kleiafdichting is aangebracht en eventuele filterstellingen. Op basis daarvan kan worden bepaald of slecht doorlatende bodemlagen zijn aangetast en moeten worden hersteld.

Artikel 2.4 Milieubelastende activiteiten in grondwaterbeschermingszones

In een grondwaterbeschermingszone dient het risico van verontreiniging van het grondwater zoveel mogelijk voorkomen te worden. De Omgevingsverordening Overijssel bevat regels voor milieubelastende activiteiten die een risico kunnen vormen voor de grondwaterkwaliteit. Een aantal activiteiten met een groot risico wordt verboden of alleen onder strenge voorwaarden toegestaan. Voor andere risico-activiteiten gelden specifieke regels en voorschriften.

Paragraaf 3.6.3 van de Omgevingsverordening bevat de direct werkende regels voor milieubelastende activiteiten buiten een bedrijfslocatie in een grondwaterbeschermingszone.

In artikel 2.4 zijn de instructieregels voor milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties (voorheen inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer) overgenomen. Het in exploitatie nemen van bepaalde bedrijven is verboden op grond van het tweede lid. Het verbod is ook van toepassing op het aanleggen van een bodemenergiesysteem. Dit gelet op de mogelijke risico’s van opwarming of verontreiniging van het grondwater. Voor bodemenergiesystemen worden de resultaten van enkele langjarige, landelijke proefprojecten afgewacht, waarbij de risico’s van bodemenergiesystemen in beeld worden gebracht. Het begrip bodemenergiesysteem heeft een bredere reikwijdte dan in het Besluit activiteiten leefomgeving. Het gaat niet alleen om koude-warmte-opslag en bodemwarmtewisselaars, maar bijvoorbeeld ook om systemen voor hoge temperatuur opslag en aardwarmte. Zie de begripsbepaling in de Omgevingsverordening Overijssel.

In grondwaterbeschermingszones mag ook niet worden toegestaan dat koelwater, afvalwater en andere schadelijke vloeistoffen op of in de bodem worden geloosd, vanwege het risico op verontreiniging van het grondwater. Lozing van afvloeiend hemelwater van wegen, parkeerplaatsen en andere terreinen die openstaan voor gemotoriseerd verkeer is onder voorwaarden wel toegestaan.

Een beperkt aantal milieubelastende activiteiten is op een bedrijfslocatie wel toegestaan, als aan extra voorwaarden ter bescherming van de grondwaterkwaliteit wordt voldaan. De voorwaarden zijn opgenomen in bijlage XI (voorwaarden voor toestaan van milieubelastende activiteiten in waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones) bij de Omgevingsverordening Overijssel. Het gaat onder meer om op- en overslag van schadelijke stoffen in tanks en in verpakking, op- en overslag van dierlijke meststoffen in mestfoliebassins en mestzakken, op- en overslag van andere meststoffen, opslag van motorvoertuigen, gebruik van schadelijke stoffen in het productieproces en transportleidingen voor afvalwater en andere schadelijke (vloei)stoffen. De voorwaarden sluiten zoveel mogelijk aan bij het Besluit activiteiten leefomgeving, de geldende landelijke richtlijnen en het BBT-document voor bodem (voorheen Nederlandse Richtlijn Bodembescherming). Voor een toelichting op de voorwaarden voor het toepassen van grond en baggerspecie en mechanische ingrepen wordt verwezen naar die onderdelen in de toelichting op paragraaf 3.6.3 van de Omgevingsverordening Overijssel. Voor zover de betreffende activiteiten binnen een milieubelastende activiteit plaatsvinden die vergunningplichtig is op grond van hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, is er voor de toegestane activiteiten ook een omgevingsvergunning vereist (lid 4). Deze vergunning wordt alleen verleend als aan de voorwaarden van bijlage XI bij de omgevingsverordening wordt voldaan. Gedeputeerde staten zijn adviseur voor deze vergunning.

De Activiteitenregeling milieubeheer bevatte enkele specifieke regels voor milieubelastende activiteiten in grondwaterbeschermingszones, die niet zijn teruggekeerd in de nieuwe rijksregels. Artikel 2.2, lid 6 en 7 Activiteitenregeling had betrekking op de aanlevering van gegevens over de monitoring van grondwater bij de toepassing van enkelwandige ondergrondse opslagtanks voor brandbare vloeistoffen of geomembraanbaksystemen en de toepassing van een lekdetectiesysteem in grondwaterbeschermingszones. Ook artikel 3.35, lid 5 Activiteitenregeling bevatte een aanvullende regel over ondergrondse opslagtanks, namelijk de aanscherping van de standaard herkeuringstermijn.

Het nulsituatie-bodemonderzoek voor milieubelastende activiteiten komt ook niet terug onder de Omgevingswet.

We gaan er van uit dat het bevoegd gezag deze regels zo nodig toepast in de uitvoeringspraktijk.

Lid 5 bevat de aanvraagvereisten bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor milieubelastende activiteiten op bedrijfslocaties in grondwaterbeschermingsgebieden. Voor een toelichting op de onderdelen i tot en met m wordt verwezen naar de toelichting op lid 5 van artikel 2.3.

Een toelichting op onderdeel n volgt hierna.

Het overzicht van meststoffen bevat ten minste het soort meststof, de fysieke vorm van de meststof (vloeibaar of vast), de maximale hoeveelheid van de meststof die wordt opgeslagen of overgeslagen in kilogrammen of kubieke meters en het doel en de wijze van opslag en overslag van de meststoffen. Het overzicht van constructies voor opslag en overslag van meststoffen bevat het soort constructie (inclusief tekeningen), het doel en de wijze van de realisatie van de constructie, het soort materiaal dat wordt toegepast, een aanduiding van de maximale diepte van de constructie in meters ten opzichte van het maaiveld en het karakter van de constructie (tijdelijk of permanent).

Artikel 2.5 Milieubelastende activiteiten in de boringsvrije zones Diepenveen, Deventer-Ceintuurbaan en Deventer-Zutphenseweg

In een boringsvrije zone bevinden zich tussen het maaiveld en het watervoerende pakket waaraan het grondwater wordt onttrokken, zodanige beschermende bodemlagen dat met beperkte regels kan worden volstaan. In boringsvrije zones is het beschermingsregime erop gericht om de zones te vrijwaren van mechanische bodemingrepen, die de beschermende functie van slecht doorlatende bodemlagen teniet zouden kunnen doen. Ook moet worden voorkomen dat schadelijke stoffen het grondwater verontreinigen dat wordt gebruikt voor de drinkwatervoorziening.

Paragraaf 3.6.4 van de Omgevingsverordening Overijssel bevat de direct werkende regels voor milieubelastende activiteiten buiten een bedrijfslocatie in een boringsvrije zone.

Het is niet toegestaan om koelwater, afvalwater en andere schadelijke vloeistoffen te lozen en om bodemenergiesystemen aan te leggen vanaf een bepaalde diepte in de ondergrond. Dit gelet op de risico’s van opwarming of verontreiniging van het grondwater. Voor bodemenergiesystemen worden de resultaten van enkele langjarige, landelijke proefprojecten afgewacht, waarbij de risico’s voor het grondwater in beeld worden gebracht. Het begrip bodemenergiesysteem heeft in deze verordening een bredere reikwijdte dan in het Besluit activiteiten leefomgeving, zie de begripsbepaling in de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.6 Milieubelastende activiteiten in de boringsvrije zone Engelse werk in Zwolle

In een boringsvrije zone bevinden zich tussen het maaiveld en het watervoerende pakket waaraan het grondwater wordt onttrokken, zodanige beschermende bodemlagen dat met beperkte regels kan worden volstaan. In boringsvrije zones is het beschermingsregime erop gericht om de zones te vrijwaren van mechanische bodemingrepen, die de beschermende functie van slecht doorlatende bodemlagen teniet zouden kunnen doen. Ook moet worden voorkomen dat schadelijke stoffen het grondwater verontreinigen dat wordt gebruikt voor de drinkwatervoorziening.

Paragraaf 3.6.4 van de Omgevingsverordening Overijssel bevat de direct werkende regels voor milieubelastende activiteiten buiten een bedrijfslocatie in een boringsvrije zone.

Het is niet toegestaan om koelwater, afvalwater en andere schadelijke vloeistoffen te lozen en om bodemenergiesystemen aan te leggen vanaf een bepaalde diepte in de ondergrond. Dit gelet op de risico’s van opwarming of verontreiniging van het grondwater. Voor bodemenergiesystemen worden de resultaten van enkele langjarige, landelijke proefprojecten afgewacht, waarbij de risico’s voor het grondwater in beeld worden gebracht. Het begrip bodemenergiesysteem heeft in deze verordening een bredere reikwijdte dan in het Besluit activiteiten leefomgeving, zie de begripsbepaling in de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.7 Milieubelastende activiteiten in de boringsvrije zone Kotkamp/Schreurserve in Enschede

In een boringsvrije zone bevinden zich tussen het maaiveld en het watervoerende pakket waaraan het grondwater wordt onttrokken, zodanige beschermende bodemlagen dat met beperkte regels kan worden volstaan. In boringsvrije zones is het beschermingsregime erop gericht om de zones te vrijwaren van mechanische bodemingrepen, die de beschermende functie van slecht doorlatende bodemlagen teniet zouden kunnen doen. Ook moet worden voorkomen dat schadelijke stoffen het grondwater verontreinigen dat wordt gebruikt voor de drinkwatervoorziening.

Paragraaf 3.6.4 van de Omgevingsverordening Overijssel bevat de direct werkende regels voor milieubelastende activiteiten buiten een bedrijfslocatie in een boringsvrije zone.

Het is niet toegestaan om koelwater, afvalwater en andere schadelijke vloeistoffen te lozen en om bodemenergiesystemen aan te leggen vanaf een bepaalde diepte in de ondergrond. Dit gelet op de risico’s van opwarming of verontreiniging van het grondwater. Voor bodemenergiesystemen worden de resultaten van enkele langjarige, landelijke proefprojecten afgewacht, waarbij de risico’s voor het grondwater in beeld worden gebracht. Het begrip bodemenergiesysteem heeft in deze verordening een bredere reikwijdte dan in het Besluit activiteiten leefomgeving, zie de begripsbepaling in de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.8 Milieubelastende activiteiten in de boringsvrije zone Salland Diep

In een boringsvrije zone bevinden zich tussen het maaiveld en het watervoerende pakket waaraan het grondwater wordt onttrokken, zodanige beschermende bodemlagen dat met beperkte regels kan worden volstaan. In boringsvrije zones is het beschermingsregime erop gericht om de zones te vrijwaren van mechanische bodemingrepen, die de beschermende functie van slecht doorlatende bodemlagen teniet zouden kunnen doen. Ook moet worden voorkomen dat schadelijke stoffen het grondwater verontreinigen dat wordt gebruikt voor de drinkwatervoorziening.

Paragraaf 3.6.4 van de Omgevingsverordening Overijssel bevat de direct werkende regels voor milieubelastende activiteiten buiten een bedrijfslocatie in een boringsvrije zone.

Het is niet toegestaan om koelwater, afvalwater en andere schadelijke vloeistoffen te lozen en om bodemenergiesystemen aan te leggen vanaf een bepaalde diepte in de ondergrond. Dit gelet op de risico’s van opwarming of verontreiniging van het grondwater. Voor bodemenergiesystemen worden de resultaten van enkele langjarige, landelijke proefprojecten afgewacht, waarbij de risico’s voor het grondwater in beeld worden gebracht. Het begrip bodemenergiesysteem heeft in deze verordening een bredere reikwijdte dan in het Besluit activiteiten leefomgeving, zie de begripsbepaling in de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.10 Bodemonderzoek

Eerste lid

Voorafgaand aan bepaalde milieubelastende activiteiten onder de Omgevingswet is het uitvoeren van een bodemonderzoek noodzakelijk. Dit wordt geregeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Bij het uitvoeren van het bodemonderzoek moet ook het grondwater en de inventarisatie van beschermde gebieden in het kader van de Kaderrichtlijn Water worden meegenomen. Dat zijn de waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones. In de huidige normdocumenten maakt onderzoek naar grondwater ten dele onderdeel uit van de onderzoeksstrategieën. Het is nog onduidelijk op welke wijze bestaande normdocumenten worden aangepast op de Omgevingswet. Uit voorzorg is gekozen om de huidige werkwijze te handhaven om het onderzoek naar het grondwater en inventarisatie van beschermde gebieden verplicht te stellen.

Tweede lid

Met dit lid wordt invulling gegeven aan een gelijkwaardig beschermingsregime ten opzichte van de Wet bodembescherming. De Wet bodembescherming is tot inwerkingtreding van de Omgevingswet het wettelijke kader voor de aanpak van bodemverontreiniging in grond en grondwater. Deze aanpak is risicogericht en kosteneffectief. Afhankelijk van de aard, omvang en aanwezige kwetsbare objecten is een vergaande bronverwijdering noodzakelijk. Met deze instructieregel wordt een vergelijkbare aanpak van bodemverontreiniging nagestreefd.

In dit lid worden drie situaties onderscheiden waarvoor aanvullende regels zijn opgesteld. Is geen van deze situaties van toepassing geldt het regulier graaf- en saneringsregime zoals is vastgelegd in het BAL.

Situatie 1: immobiele verontreiniging in een grondwaterbeschermingszones

Voor immobiele bodemverontreinigingen zijn er in paragraaf 4.121 Bal twee standaard aanpakken mogelijk. Als eerste het realiseren van een leeflaag van één meter grond. De bodemkwaliteit van deze leeflaag is gelijk of beter dan de huidige kwaliteit en wordt ook bepaald op basis van de bodemkwaliteitskaart. Als tweede het realiseren van een duurzame verhardingslaag. De verontreiniging wordt afgedekt met een verharding (bijvoorbeeld bouwwerk, weg of betonplaten).

Gelet op het beschermen van het drinkwater vinden we voor de milieubelastende activiteiten alleen de standaard aanpak ‘de verwijdering van verontreiniging als saneringsaanpak’ toereikend. Hierbij wordt minimaal een leeflaag van één meter gerealiseerd. Het realiseren van een duurzame verharding is onvoldoende om toekomstige inbreng van een immobiele verontreiniging te voorkomen.

Situatie 2: mobiele verontreinigingen in grondwaterbeschermingszones

In het provinciale beleid staan verschillende extra maatregelen om de openbare drinkwatervoorziening te beschermen. Overijssel is in sterke mate afhankelijk van grondwater voor de openbare drinkwatervoorziening. Daarom stellen we in de waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones een verdergaande bronverwijdering voor mobiele verontreiniging verplicht. Hiermee wordt nalevering vanuit een bodemverontreiniging naar het grondwater beperkt en de toekomstige inbreng van een bodemverontreiniging voorkomen. Deze verdergaande bronverwijdering draagt bij aan de doelstelling om de kwaliteit van ons toekomstig drinkwater te borgen.

Situatie 3: mobiele bodemverontreiniging die risico’s oplevert

De bodemsaneringsoperatie van de afgelopen decennia richtte zich op het saneren en beheersen van risicovolle bodemverontreinigingen. Deze spoedeisende gevallen zijn in Overijssel nagenoeg allemaal aangepakt en vallen onder het Overgangsrecht Wet bodembescherming. Toch is het niet uit te sluiten dat door gewijzigd gebruik of onvoorzien bodemverontreinigingen alsnog kunnen leiden tot risico’s. De aanpak van deze nieuwe risicovolle bodemverontreinigingssituaties dienen functiegericht en kosteneffectief gesaneerd te worden.

Derde lid

De aanvullende regels zijn beperkt tot situaties waar een (gedeeltelijke) bronverwijdering passend is. Dit doen we om activiteiten als tijdelijke uitname grond of aanleg en noodreparaties van kabels en leidingen niet onnodig te belasten. In de bodemsaneringspraktijk richt een kosteneffectieve sanering van een mobiele verontreiniging zich vooral op de bron. Met bronverwijdering wordt de totale vracht verminderd en risico’s op langdurige nalevering zoveel mogelijk beperkt. Als sprake is van de overschrijding van de signaleringsparameter (Bijlage Vd bij artikel 4.12a Besluit kwaliteit leefomgeving) voor het grondwater is een aanvullende ontgraving noodzakelijk als de milieubelastende activiteit plaatsvindt binnen grondwaterbeschermingszones of waterwingebieden. Deze aanvullende ontgraving richt zich op het verwijderen van de verontreiniging in vaste bodem boven de interventiewaarden. Deze vergaande bronverwijdering vindt kosteneffectief plaats. Dit betekent dat met beperkte civieltechnische maatregelen, bijvoorbeeld door reguliere bemaling of ontgraven onder talud, de ontgraving van de bron kan plaatsvinden.

Artikel 2.11 Bronverwijdering

Als sprake is van een verontreiniging waarbij sprake is van risico’s moet voorafgaand aan de activiteit een sanering worden uitgevoerd. De maatregelen zijn - net als bij spoedlocaties - gericht om de risico’s weg te nemen en de sanering kosteneffectief uit te voeren. Dit kan een combinatie zijn van diverse sanerende maatregelen zijn in grond en grondwater. Het betreft doorgaans een bronaanpak om nalevering naar het grondwater voldoende te verkleinen of helemaal weg te nemen. In het kader van de bodemsaneringsoperatie zijn er meerdere handvatten opgesteld als hulpmiddel bij deze afweging. Dit zijn onder andere: Circulaire bodemsanering, Praktijkdocument ROSA, Bodemrichtlijn.

Artikel 2.12 Procedure risicogerichte en kosteneffectieve sanering

Eerste lid

Werkwijze onder de Wet bodembescherming

Onder de Wet bodembescherming gold dat bij het aantreffen van een mobiele bodemverontreiniging de aard, omvang en risico’s in beeld worden gebracht. Als blijkt dat een signaleringswaarde wordt overschreden is een nader bodemonderzoek vereist. Op basis van dit onderzoek wordt bepaald of sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Voor een geval dient aanvullend een risicobeoordeling te worden uitgevoerd. Deze risicobeoordeling kijkt naar humane, ecologische en verspreidingsrisico’s. De criteria voor deze risicobeoordeling zijn vastgelegd in de circulaire bodemsanering en zijn verwerkt in het model Sanscrit (RIVM). Als blijkt dat er sprake is van risico’s, is een spoedige sanering noodzakelijk. Dan spreken we van een spoedeisend geval van ernstige bodemverontreiniging (spoedlocatie). Een vergaande bodemsanering wordt vervolgens door het bevoegd gezag Wet bodembescherming geëist. Met de bodemsaneringsoperatie van de spoedlocaties zijn alle bekende risicolocaties op- en aangepakt.

Werkwijze onder de Omgevingswet

Onder de Omgevingswet en in het Aanvullingsbesluit bodem zijn ook signaleringswaarden voor het grondwater opgenomen. Deze signaleringswaarden zijn gelijk aan de huidige normstelling (interventiewaarden) voor grondwater. Als uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de signaleringsparameter wordt overschreden voor één of meerdere parameters is een nader bodemonderzoek noodzakelijk. Dit nader bodemonderzoek richt zich op het in beeld krijgen van de locatie specifieke situatie om zo een beoordeling met de risicotoolbox grondwater mogelijk te maken. In de risicotoolbox worden risicogrenzen (drempelwaarden) vastgelegd. Die komen in de plaats van de criteria voor sanering die op grond van de circulaire bodemsanering werden toegepast.Op basis van alle onderzoeksgegevens is een nadere locatie specifieke beoordeling nodig. Voor de locatie specifieke beoordeling wordt gebruik gemaakt van de risicotoolbox grondwater (RIVM). Deze risicotoolbox is nog in de maak maar bevat vermoedelijk vergelijkbare criteria als de huidige systematiek. Bij de beoordeling wordt, in verhouding tot het grondwatergebruik, minimaal beoordeeld of sprake is van:

I. Negatieve gezondheidseffecten (acuut of chronisch);

II. Onaanvaardbare effecten optreden of dreigen op te treden in beschermde gebieden. Bij beschermde gebieden gaat het onder meer om grondwaterbeschermingszones, grondwaterafhankelijke natuur en particuliere of bedrijfsmatige structurele grondwaterwinningen bestemd voor menselijke of dierlijke consumptie;

III. Sprake is van een onbeheersbare situatie door:

  • de aanwezigheid van een drijflaag of zaklaag;

  • een grondwaterpluim niet stabiel is als gevolg van nalevering van de bodemverontreiniging in de vaste bodem.

Uit de beoordeling blijkt of risicowaarden voor specifieke functies van het grondwater worden overschreden. Als op basis van het huidig en beoogde gebruik blijkt dat er sprake is van risico’s dan is een vergaande bronaanpak noodzakelijk. Deze bronaanpak is gericht op het wegnemen van de risico’s. We beschouwen dit als nieuwe risicolocaties van na 2020.

Risicotoolbox – Sanscrit

In navolging op Sanscrit wordt een risicotoolbox grondwater door het RIVM ontwikkeld. Het is nog onduidelijk hoe de toetsing van de risicotoolbox grondwater definitief wordt ingevuld. Naar verwachting is dit vergelijkbaar met huidige werking van Sanscrit en risicotoolbox grond. Het is nog onduidelijk of de risicotoolbox grondwater op tijd operationeel is. Om te voorkomen dat er een gat valt bij de inwerkingtreden van de Omgevingswet is voorlopig gekozen om tijdelijk Sanscrit te kunnen blijven hanteren voor de risicobeoordeling.

Omgevingsvergunning voor de sanering van grond en grondwater

Gelet op de zorgvuldigheid van het uitvoeren van de bodemsaneringsoperatie in de afgelopen decennia is de inschatting dat nieuwe risicolocaties van na 2020 sporadisch voorkomen. De huidige ervaring bij een spoedeisend geval van bodemverontreiniging (zie toelichting artikel 1.6 van de Omgevingsverordening Overijssel) is dat de aanpak om maatwerk vraagt. Daarmee is het niet te vatten in een standaard aanpak die met behulp van een melding kan worden behandeld. Gekozen is om voor deze situaties te kiezen voor een omgevingsvergunning. Deze omgevingsvergunning volgt de reguliere procedure.

Onder de Wet bodembescherming is het gebruikelijk om na sanering een evaluatieverslag op te stellen. Hierin worden de werkzaamheden, eindsituatie en nazorgmaatregelen beschreven. Anders dan bij de Wet bodembescherming voorziet de Omgevingswet niet in een formeel besluit op het evaluatieverslag. Op basis van het verslag wordt beoordeeld of de sanering is uitgevoerd conform de vergunning.

Artikel 2.13 Afwijking in het kader van gebiedsgerichte aanpak

Onder de Wet bodembescherming was het mogelijk om grondwaterverontreinigingen gebiedsgericht aan te pakken. Dit noemt men gebiedsgericht grondwaterbeheer. In deze aanpak worden verontreinigingen in grond en grondwater binnen een gebied niet gevalsgericht opgepakt maar bekeken vanuit de gebiedsbenadering. Hiermee vervallen de reguliere bodemsaneringsregels en is het vastgestelde beheerplan het kader voor de aanpak van de historische grondwaterverontreiniging.

In Overijssel hebben meerdere grotere gemeenten van deze mogelijkheid gebruikt gemaakt. Deze gebiedsgerichte aanpak kent onder de Omgevingswet een overgangstermijn van 4 jaar. Daarna wordt deze van rechtswege omgezet in een programma (art. 3.5 lid 1 Aanvullingswet bodem Omgevingswet). Geconstateerd is dat deze gebiedsgerichte aanpak beter aansluit bij de Omgevingswet dan de gevalsgerichte benadering. Het biedt meer mogelijkheden tot maatwerk waarbij de opgave (o.a. drinkwater, energie, klimaat), beoogde grondwaterkwaliteit en aanpak van verontreinigingssituatie op elkaar zijn afgestemd. Hiermee wordt provinciaal belang van grondwaterkwaliteit en drinkwater geborgd. Ook stelt de Omgevingswet dat de gemeente primair verantwoordelijk voor de zorg van de fysieke leefomgeving en de afwegingen daarin. Daarom heeft de provincie er voor gekozen dat, als een gebiedsgerichte aanpak door een gemeente is of wordt vastgesteld, deze de voorkeur geniet boven een generieke aanpak op provinciaal niveau.

Programma gebiedsgerichte aanpak grondwaterkwaliteit

Dit is een vertaling van de mogelijkheid door het bevoegd gezag Wet bodembescherming om gebiedsgericht grondwaterbeheer toe te passen voor een gebied (§ 3b). Bijzondere bepalingen inzake een gebiedsgerichte aanpak – Wet bodembescherming). Een gemeente kan een beheergebied aanwijzen waarop de gebiedsgerichte aanpak van toepassing is. Hierbinnen stelt de gemeente de aanpak vast voor bodemverontreiniging in grond en grondwater. Deze aanpak wordt vastgelegd in een programma gebiedsgerichte aanpak grondwater. Het biedt daarmee de gemeente meer ruimte om vanuit de opgave en belangen te komen tot de gewenste grondwaterkwaliteit en bescherming ervan.

De totstandkoming van een dergelijk programma vraagt om de nodige inspanning en interbestuurlijke samenwerking en afstemming met minimaal het waterschap en de provincie. De doorwerking van het programma vindt zijn beslag in het eigen omgevingsplan maar ook het regionale waterprogramma van de provincie en waterbeheerprogramma van het waterschap. Het resulteert in samenhangend beleid die de optimale borging biedt voor grondwaterkwaliteit op de lange termijn in verhouding tot de gebiedsopgave.