Beleidsregels Vrijlating Giften Participatiewet Zoetermeer

Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels Vrijlating Giften Participatiewet Zoetermeer

Samenvatting

Op 6 november 2023 heeft de gemeenteraad de motie 2311-74 – Giften in de bijstand vrij tot 1800 euro aangenomen. Hierin wordt het college verzocht om bijstandsgerechtigden vanaf 1 januari 2024 een vrijstelling te geven van giften tot € 1.800 euro.

Voorliggend besluit betreft het vaststellen van de Beleidsregels Vrijlating Giften Participatiewet Zoetermeer om aan die motie te voldoen.

Besluit

Het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer heeft op 12 december besloten:

  • 1.

    De Beleidsregels Vrijlating Giften Participatiewet Zoetermeer vast te stellen en daarmee te voldoen aan de motie 2311-47 PvdA – Giften in de bijstand vrij tot 1800 euro.

  • 2.

    Het Raadsmemo Afdoening motie 2311-47: Giften in de bijstand vrij tot 1800 euro vast te stellen en ter kennisname naar de raad te sturen.

Burgemeester en wethouders van Zoetermeer, 12 december 2023

de secretaris,

B.J.D. Huykman

de burgemeester,

drs. M.J. Bezuijen

Beleidsregels Vrijlating Giften Participatiewet Zoetermeer

Burgemeester en wethouders van Zoetermeer,

Overwegende dat de raad van Zoetermeer op 6 november 2023 een motie heeft aangenomen die het college verzoekt om zo spoedig mogelijk de vrijlating van giften te verhogen van € 1.200 naar € 1.800 euro per jaar;

Besluiten:

Vast te stellen de Beleidsregels Vrijlating Giften Participatiewet Zoetermeer

Artikel 1 Begrippen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

  • b.

    gift: een onverplichte betaling dan wel schenking van geld, goederen of een andere vorm niet zijnde geld, waarvoor niets terug wordt verlangd;

  • c.

    giften met een specifieke bestemming: giften waarvoor belanghebbende, als deze de gift niet had ontvangen, aanspraak zou kunnen maken op bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet of een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • d.

    overige giften: alle andere giften dan die bedoeld in c., niet zijnde giften van de Voedselbank.

Artikel 2 Vrijlating van giften met een specifieke bestemming

  • 1. Giften met een specifieke bestemming worden volledig vrijgelaten en niet met de bijstandsuitkering verrekend.

  • 2. De belanghebbende dient desgevraagd voldoende aannemelijk te maken dat de gift is besteed aan de bestemming waarvoor zij is verstrekt.

Artikel 3 Vrijlating van overige giften

Overige giften zijn vrijgelaten tot een bedrag van € 1.800 per kalenderjaar.

Artikel 4 Meldingsplicht

Zolang het totaalbedrag aan giften met een specifieke bestemming en overige giften in een kalenderjaar onder de € 1.800 blijft, hoeft de belanghebbende de giften niet bij het college te melden. Zodra het totaalbedrag in een kalenderjaar echter € 1.800 of meer bedraagt, moet de belanghebbende dit aan het college doorgeven.

Artikel 5 Vrijlating van giften van de Voedselbank

  • 1. Giften van de Voedselbank worden volledig vrijgelaten en niet met de bijstandsuitkering verrekend. Zij tellen niet mee voor het vrijlatingsbedrag uit artikel 3.

  • 2. Giften van de Voedselbank hoeven nimmer aan het college te worden gemeld.

Artikel 6 Inwerkingtreding

De beleidsregels treden in werking per 1 januari 2024.

Ondertekening

Ondertekening, 12 december 2023

de secretaris,

B.J.D. Huykman

de burgemeester,

drs. M.J. Bezuijen

Toelichting

Algemeen

Deze beleidsregels zijn in 2021 ingesteld om in aanloop naar landelijke wetgeving al te werken in lijn met de verwachte landelijke wetgeving, waarin een vrijlating van € 1.200 voor giften wordt beoogd. De wijziging in 2023 is om de vrijlating te verhogen van € 1.200 naar € 1.800.

Er wordt beoogd te voorkomen dat de Participatiewet een ontmoediging vormt voor de vrijgevigheid van instellingen of personen. Daarnaast beoogt de beleidsregel om uitkeringsgerechtigden toe te staan om, zonder een onevenredige administratieve last, gebruik te maken van die vrijgevigheid.

In deze beleidsregels:

  • -

    wordt geen onderscheid gemaakt tussen uitkeringsgerechtigden van 18 tot 21 jaar die in vergelijking met personen van 21 jaar en ouder een lagere bijstandsnorm ontvangen;

  • -

    wordt geen onderscheid gemaakt in samenstelling van huishoudens;

  • -

    wordt niet bepaald dat wanneer een huishouden in een jaar uitkeringsgerechtigd wordt, dat het vrijgestelde bedrag van € 1.800 wordt berekend naar rato van het aantal maanden waarvoor het recht op uitkering bestaat;

  • -

    worden geen ‘normbedragen’ gehanteerd voor giften in natura. Dit betekent dat verwacht wordt van de uitkeringsrechtigde dat deze een redelijke inschatting maakt van de waarde van giften in natura.

Uit deze beleidsregels volgt wanneer giften in de bijstand niet tot de middelen moeten worden gerekend en dus vrijgelaten worden. Ook blijkt eruit wanneer er geen melding van giften hoeft te worden gemaakt.

De beleidsregels gaan uit van een verantwoordelijkheid van de bijstandsgerechtigde om zelf bij te houden wat er aan giften binnenkomt, bijvoorbeeld om inzicht te bieden wanneer de gemeente hierom verzoekt, en wanneer melden aan de orde is.

Deze beleidsregels staan niet het individualiseringsprincipe in de weg, om ook in andere gevallen giften niet te rekenen tot middelen die moeten worden verrekend met de uitkering.

Artikel 1

Ten aanzien van het begrip gift wordt benadrukt dat kenmerkend voor giften is, dat er geen wederdienst tegenover staat én dat er geen verplichting aan ten grondslag ligt.

Bijschrijvingen van ex-partners bedoeld voor partner- en/of kinderalimentatie vallen dan ook niet onder giften, maar zijn inkomen en worden dus niet vrijgelaten.

In de definitiebepalingen wordt onderscheid gemaakt tussen ‘giften met een specifieke bestemming’ en ‘overige giften’. Dit wordt gedaan, om in de artikelen van de beleidsregels duidelijk te onderscheiden wanneer welke giften wél gemeld moeten worden en wanneer niet.

Artikel 2

Dit artikel gaat over ‘giften met een specifieke bestemming’, waarmee giften worden bedoeld ‘waarvoor belanghebbende, als hij de gift niet had ontvangen, aanspraak zou kunnen maken op bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet of een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning’ (artikel 1, definities).

In het artikel wordt bepaald dat dergelijke giften worden vrijgelaten en dus niet met de bijstandsuitkering worden verrekend. Ook wordt bepaald dat de belanghebbende aannemelijk moet kunnen maken dat de gift ook is besteed als ‘gift met een specifieke bestemming’.

Artikel 3

Het artikel heeft betrekking op de ‘overige giften’. Dit zijn andere giften dan waarover het gaat in artikel 2 en ook giften van de Voedselbank vallen hier niet onder (zie de definities in artikel 1).

Voor deze ‘overige giften’ geldt dat ze zijn vrijgelaten tot een bedrag van € 1.800 per kalenderjaar. Het gaat daarbij om het totaal aan giften in natura en giften in geld. Het kan dus gaan om (al dan niet periodieke) geldelijke bedragen, boodschappen, etc.

Artikel 4

Dit artikel bepaalt voor welke giften er een meldingsplicht bestaat. Namelijk als alle giften m.u.v. giften van de voedselbank (namelijk ‘giften met een specifieke bestemming’ en ‘overige giften’; zie de definities in artikel 1) in een kalenderjaar tezamen € 1.800 of meer bedragen.

De uitkeringsgerechtigde moet dit dan melden bij het college (in de praktijk: de regisseur inkomen) en inzichtelijk kunnen maken welke giften het betreft.

Als de totaalwaarde van alle giften m.u.v. giften van de voedselbank onder de € 1.800 blijft, dan geldt er géén meldingsplicht.

Door de meldingsplicht voor alle giften m.u.v. giften van de voedselbank te stellen op € 1.800:

  • -

    wordt gerealiseerd dat er altijd als het drempelbedrag van € 1.800 - die geldt voor vrij te laten ‘overige giften’ - wordt bereikt, er een melding bij het college wordt gedaan. Het overige aan ‘giften’ verrekent het college met de bijstand (want het meerdere dan € 1.800 is niet vrijgelaten);

  • -

    wordt gerealiseerd dat het college altijd de mogelijkheid krijgt om in gevallen waarin dit nodig is, te beoordelen of er wel of geen sprake is van een ‘gift met een specifieke bestemming’. Het doel daarvan is om te voorkomen dat iemand onverwacht achteraf te maken krijgt met een terugvordering / verrekening. Dat zou namelijk kunnen gebeuren wanneer ‘giften met een specifieke bestemming’ niet zoals geregeld in artikel 4 onder de meldingsplicht zouden vallen. Het kan dan immers zo zijn dat een belanghebbende zelf veronderstelt dat er wél sprake is van een ‘gift met een specifieke bestemming’ terwijl het college (in de praktijk: de regisseur inkomen) later vaststelt dat er géén sprake is geweest van een ‘gift met een specifieke bestemming’, maar gewoon van een ‘overige gift’. Als het bedrag aan ‘overige giften’ dan opeens meer dan € 1.800 is, dan volgt er een – eerder niet voorziene – verrekening.

    Door de meldingsplicht te regelen zoals in artikel 4 wordt gedaan, kan de regisseur inkomen tijdig en wanneer dat nodig is onderzoeken of het inderdaad om giften gaat waarvoor recht op bijzondere bijstand bestaat. Het moet daarbij ‘aannemelijk’ zijn dat er bijzondere bijstand verstrekt had kunnen worden. Bijvoorbeeld kan het gaan om een gift voor een ijskast. Wanneer er op de overschrijving staat ‘voor de ijskast’ en er is een factuur van een nieuwe ijskast, dan kan gesteld worden dat er sprake is van ‘aannemelijk’ dat de gift voor de ijskast was. Het is aan de inkomensregisseur om dit in redelijkheid te bepalen.

    Als het college oordeelt dat er wél sprake is van een ‘gift met een specifieke bestemming’ dan weet de uitkeringsgerechtigde ook dat de gift niet meetelt in het vrijgestelde bedrag van tot € 1.800 voor overige giften.

Artikel 5

Giften van de Voedselbank zijn altijd vrijgelaten, tellen niet mee voor het vrijlatingsbedrag voor ‘overige giften’ van tot € 1.800 en hoeven nooit gemeld te worden.

Artikel 6

De beleidsregels treden per 1 januari 2024 in werking.