Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Veluwe

Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Veluwe

Regeling op grond van artikel 51 Wet gemeenschappelijke regelingen.

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Elburg, Epe, Ermelo, Harderwijk, Hattem, Heerde, Nunspeet, Oldebroek, Putten en Voorst en gedeputeerde staten van de provincie Gelderland, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft;

overwegende, dat de colleges van burgemeester en wethouders en gedeputeerde staten bevoegdheden uitoefenen op grond van onder andere de Omgevingswet, waaronder bevoegdheden tot het beslissen op aanvragen om omgevingsvergunningen, het houden van toezicht en het beslissen over bestuursrechtelijke handhaving van wettelijke voorschriften;

dat de algemene besturen van de omgevingsdiensten Noord Veluwe en Veluwe IJssel op 16 februari 2022 een intentieovereenkomst hebben ondertekend waarin zij zich uitspreken om samen te bouwen aan een gezamenlijke omgevingsdienst;

dat de op te richten omgevingsdienst de vorm van een openbaar lichaam op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen krijgt;

dat de omgevingsdienst zelf geen beleidstaken uitvoert en dat de bestuurlijke bevoegdheden door de bevoegde gezagen zelf moeten worden uitgevoerd;

dat voor wat betreft de omvang van het werkterrein van de omgevingsdiensten de samenwerking wordt gebaseerd op de bestaande regionale samenwerkingsverbanden in Gelderland (Gelders Stelsel);

kennis genomen hebbend van de op grond van artikel 51, derde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen ontvangen zienswijzen van de raden van de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Elburg, Epe, Ermelo, Harderwijk, Hattem, Heerde, Nunspeet, Oldebroek, Putten en Voorst en gedeputeerde staten van de provincie Gelderland;

dat de raden van de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Elburg, Epe, Ermelo, Harderwijk, Hattem, Heerde, Nunspeet, Oldebroek, Putten en Voorst en provinciale staten van de provincie Gelderland toestemming hebben verleend als bedoeld in artikel 51, vierde lid van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen;

Besluiten: te treffen de navolgende

GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING OMGEVINGSDIENST VELUWE

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      actualisatie van de begroting:

      een deelnemer brengt lopende een begrotingsjaar meer taken in dan in een begroting is voorzien en die taken leiden niet tot verhoging van de bijdragen van de andere deelnemers, of een verschuiving binnen de begrotingsposten die niet leidt tot een verhoging van de bijdragen van de deelnemers.

    • b.

      basistaken: taken als bedoeld in artikel 7.1 Besluit omgevingsrecht dan wel -indien in werking is getreden- artikel 13.12 van het Omgevingsbesluit;

    • c.

      bovenregionale taken: taken die ten behoeve van de deelnemers en van de deelnemers aan andere omgevingsdiensten in Gelderland worden verricht en niet zijnde complexe taken;

    • d.

      complexe taken: basistaken ten aanzien van complexe activiteiten zijnde:

      • -

        vergunningplichtige milieubelastende activiteiten die zijn of worden ingedeeld in milieucategorie 4.2 en hoger als bedoeld in de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering, editie 2009; of

      • -

        milieubelastende activiteiten waarop de Richtlijn industriële emissies van toepassing is;

      • -

        overige milieubelastende activiteiten die vallen onder provinciaal bevoegd gezag;

    • e.

      deelnemers: de bestuursorganen die deze regeling hebben vastgesteld;

    • f.

      directeur: de directeur van het openbaar lichaam;

    • g.

      Gedeputeerde Staten: gedeputeerde staten van Gelderland;

    • h.

      Gelders Stelsel: samenwerking van alle Gelderse omgevingsdiensten in de provincie Gelderland waarbij onderlinge afspraken worden gemaakt over het beleggen van taken;

    • i.

      gemeenteraden: de raden van de gemeenten waartoe de deelnemers behoren;

    • j.

      openbaar lichaam: het openbaar lichaam, bedoeld in artikel 2;

    • k.

      provinciale staten: provinciale staten van Gelderland;

    • l.

      regeling: de gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Veluwe;

    • m.

      robuust: in overeenstemming met de VTH Kwaliteitscriteria 2.2 dan wel de daarvoor in de plaats getreden nieuwe versie of andere wet- en regelgeving;

    • n.

      Wet: Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • 2. Uitgezonderd van de complexe taken zijn de volgende vergunningplichtige milieubelastende activiteiten die zijn of worden ingedeeld in milieucategorie 4.2 en hoger als bedoeld in de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering, editie 2009:

    • -

      het exploiteren van een ippc-installatie voor het houden van pluimvee of varkens als bedoeld in de Richtlijn industriële emissies categorie 6.6;

    • -

      activiteiten ten behoeve van cultuur, sport en recreatie (SBI 9321, 931.1 t/m 931.10, 931.B t/m 931.D en 93299);

    • -

      het exploiteren van een rangeerterrein (SBI 491, 492.2);

    • -

      activiteiten ten behoeve van trafostations (SBI 35.C4 en 35.C5) en de schakelstations van het 380 KV hoogspanningsnet;

    • -

      agrarische activiteiten waarbij mest wordt verwerkt als nevenactiviteit, waarbij die mest uitsluitend afkomstig is uit de eigen activiteiten;

    • -

      activiteiten met een helikopterstandplaats als nevenactiviteit (SBI 5223.B);

    • -

      activiteiten met betrekking tot betonmortel en -waren (SBI 23611, 2363, 2364, 2365 en 2369), voor zover er geen sprake is van een ippc-installatie;

    • -

      activiteiten met betrekking tot rioolwaterzuiveringen (SBI 3700), voor zover er geen sprake is van een ippc-installatie.

Artikel 2 Openbaar lichaam

Er is een openbaar lichaam, genaamd Omgevingsdienst Veluwe, statutair gevestigd te Apeldoorn.

HOOFDSTUK 2 BELANG, TAKEN, BEVOEGDHEDEN EN BIJDRAGEN

Artikel 3 Belang

Het openbaar lichaam is ingesteld ter gemeenschappelijke behartiging van de belangen van de deelnemers op het gebied van het omgevingsrecht. Onder de belangen van de deelnemers wordt tevens begrepen het belang van een goede samenwerking tussen de omgevingsdiensten in Gelderland.

Artikel 4 Basistaken en overige taken

  • 1. Ter behartiging van het belang genoemd in artikel 3:

    • a.

      brengen de deelnemers de uitvoering van de basistaken onder bij het openbaar lichaam, met dien verstande dat provincie Gelderland de uitvoering van de taken bedoeld in artikel 7.1 Besluit omgevingsrecht dan wel -indien in werking is getreden- artikel 13.12, eerste lid, onder a en b en c van het Omgevingsbesluit onderbrengt bij de Omgevingsdienst Regio Nijmegen, en

    • b.

      kunnen de deelnemers de uitvoering van overige taken op het gebied van het omgevingsrecht onderbrengen bij het openbaar lichaam. Overige taken zijn in ieder geval de Omgevingswet-taken voor zover niet behorend tot de in artikel 1 genoemde basistaken, taken betreffende de Huisvestingswet, de Leegstandswet, de Algemene Plaatselijke Verordening dan wel de daarvoor in de plaats getreden regelgeving.

  • 2. Tot de taken genoemd in het eerste lid kunnen behoren coördinerende, adviserende en ondersteunende taken in verband met die taken.

  • 3. Het besluit van een deelnemer tot deelname aan deze regeling bevat een opgave van de taken, bedoeld in het eerste lid, onder b.

  • 4. Over de uitvoering van de taken, bedoeld in het eerste lid onder b, kunnen afzonderlijke samenwerkingsovereenkomsten worden gesloten tussen de deelnemer die het aangaat en het openbaar lichaam.

  • 5. In afwijking van het derde lid, is het algemeen bestuur bevoegd om op verzoek van een deelnemer de uitvoering van de taken als bedoeld in het eerste lid, onder b, bij het openbaar lichaam onder te brengen.

  • 6. Niet eerder dan twee jaar nadat een taak als bedoeld in het eerste lid, onder b, bij het openbaar lichaam is ingebracht, kan het algemeen bestuur, op verzoek van een deelnemer, de uitvoering daarvan terug leggen bij de deelnemer.

  • 7. Het algemeen bestuur bepaalt de voorwaarden waaronder de taken als bedoeld in het vijfde lid worden ingebracht respectievelijk van uitvoering van taken als bedoeld in het zesde lid wordt afgezien. Uitgangspunt hierbij is in elk geval dat de deelnemer die afziet van taken als bedoeld in het zesde lid, de kosten draagt die het rechtstreekse gevolg zijn van het afzien van deze taken en de overige deelnemers hiervan geen financieel nadeel ondervinden.

Artikel 5 Bovenregionale en complexe taken

  • 1. Het openbaar lichaam is gehouden bovenregionale taken en complexe taken die niet robuust kunnen worden uitgevoerd door het openbaar lichaam, te laten uitvoeren door andere regionale omgevingsdiensten in Gelderland die de taken aan zich hebben getrokken.

  • 2. Het openbaar lichaam is gehouden bovenregionale taken en complexe taken die het openbaar lichaam aan zich heeft getrokken, uit te voeren voor andere omgevingsdiensten in Gelderland.

  • 3. De taken worden uitgevoerd tegen vergoeding van de tussen de omgevingsdiensten in Gelderland overeen gekomen kosten.

  • 4. Over de uitvoering van bovenregionale en complexe taken worden samenwerkingsovereenkomsten gesloten tussen het openbaar lichaam en andere omgevingsdiensten in Gelderland.

  • 5. Over de uitvoering van complexe taken en bovenregionale taken kunnen in daarvoor in het bijzonder aangewezen gevallen samenwerkingsovereenkomsten gesloten worden tussen het openbaar lichaam en andere publiekrechtelijke rechtspersonen.

Artikel 6 Verzoektaken

  • 1. Naast de taken, genoemd in artikel 4, voert het openbaar lichaam op verzoek van een deelnemer andere uitvoerende, coördinerende, adviserende en ondersteunende taken op het gebied van het omgevingsrecht uit.

  • 2. Over de uitvoering van deze taken worden afzonderlijke samenwerkingsovereenkomsten gesloten tussen de rechtspersoon van de deelnemer die het aangaat en het openbaar lichaam.

Artikel 7 Bevoegdheden

  • 1. De deelnemers dragen geen publiekrechtelijke bevoegdheden over aan het openbaar lichaam.

  • 2. De deelnemers beslissen ieder afzonderlijk over de verlening van mandaat, volmacht en machtiging aan het openbaar lichaam en stemmen dat zoveel mogelijk met elkaar af.

Artikel 8 Beperking privaatrechtelijke bevoegdheden

Het openbaar lichaam is behoudens instemming van de deelnemers niet bevoegd tot:

  • a.

    het vestigen van opstal-, pand- en hypotheekrechten;

  • b.

    het afgeven van garanties of andere waarborgen;

  • c.

    het in erfpacht aannemen of uitgeven van roerende of onroerende zaken;

  • d.

    het in eigendom aannemen of uitgeven van onroerende zaken;

  • e.

    commerciële dienstverlening aan private partijen.

Artikel 9 Bijdragen

  • 1. De deelnemers dragen bij in de kosten van het openbaar lichaam naar rato van de bij het openbaar lichaam ondergebrachte taken als bedoeld in de artikelen 4 en 5, met dien verstande dat de jaarlijkse bijdrage bestaat uit:

    • a.

      de kosten voor de ingebrachte formatie, inclusief de kosten voor de overhead, behorend bij de ingebrachte taken,

    • b.

      de budgetten voor inhuur, uitbesteding en materiele lasten,

    • c.

      de vergoedingen in het kader van het Gelders Stelsel,

    • d.

      minus de vergoedingen van andere omgevingsdiensten in Gelderland aan het openbaar lichaam.

  • 2. Daarboven vergoedt een deelnemer de kosten voor het uitvoeren van taken als bedoeld in artikel 6.

  • 3. Geoormerkte budgetten zijn gekoppeld aan de inbrengende deelnemer en hebben geen invloed op de bijdragen als bedoeld in het eerste lid. De deelnemer die een wijziging wil aanbrengen in de bijdrage voor inhuur, uitbesteding en materiele lasten, meldt dat in het lopende begrotingsjaar en voor de opstelling van de begroting van het komende jaar bij het algemeen bestuur.

  • 4. De deelnemers dragen er steeds zorg voor dat het openbaar lichaam te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te voldoen.

  • 5. De deelnemers betalen de bijdrage per kwartaal vooruit, te weten vijfentwintig procent van de verschuldigde bijdrage.

HOOFDSTUK 3 ALGEMEEN BESTUUR

Artikel 10 Samenstelling en stemverhouding

  • 1. Het algemeen bestuur bestaat uit 13 leden, waaronder de voorzitter.

  • 2. Elke deelnemer wijst uit zijn midden een lid en een plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur aan. Een lid of plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur kan niet tevens medewerker in dienst van of op grond van een overeenkomst van opdracht werkzaam zijn voor het openbaar lichaam.

  • 3. Bij een stemming wordt gestemd en besloten op basis van de principes ‘elk lid één stem’ en ‘gewone meerderheid van de uitgebrachte stemmen’.

  • 4. In afwijking van het derde lid is voor besluiten gericht op de vaststelling van de begroting, de jaarrekening en de bestemming van de reserves in plaats van een gewone meerderheid een meerderheid van ten minste tweederde van de uitgebrachte stemmen nodig om een besluit tot stand te brengen.

  • 5. Voor de totstandkoming van besluiten tot vaststelling van een uittredingsovereenkomst en, bij opheffing van deze regeling, het liquidatieplan is unanimiteit van stemmen vereist.

  • 6. Indien 3 leden van het algemeen bestuur van opvatting zijn dat een besluit als bedoeld in het derde lid tot ongewenste en onrechtvaardige gevolgen leidt voor de deelnemers die zij vertegenwoordigen, kunnen zij een herstemming aanvragen.

  • 7. Bij een herstemming geldt het principe van gewogen stemmen, waarbij de stemmen als volgt worden gewogen:

    • -

      het aantal stemmen per deelnemer wordt vastgesteld op basis van het aandeel in de begroting. Uitgangspunt is hierbij de begroting van het jaar waarin de herstemming plaatsvindt.

  • 8. Bij de herstemming is slechts sprake van een rechtsgeldig genomen besluit als het met in achtneming van het bepaalde in het zevende lid is genomen en wordt gedragen door ten minste tweederde van het aantal uitgebrachte stemmen.

Artikel 11 Aanwijzing, schorsing en ontslag leden algemeen bestuur

  • 1. De deelnemers wijzen de leden van het algemeen bestuur aan.

  • 2. In geval van periodiek aftreden blijven de aftredende leden hun functie als lid van het algemeen bestuur waarnemen, totdat in hun opvolging is voorzien.

  • 3. Als tussentijds een vacature in het algemeen bestuur ontstaat, wijst de deelnemer die het aangaat in zijn eerstvolgende vergadering of ten spoedigste daarna een nieuw lid aan.

  • 4. De deelnemer die een lid heeft aangewezen dat niet langer diens vertrouwen bezit, kan dat lid schorsen of ontslaan. De schorsing of het ontslag gaat onmiddellijk in. De deelnemer vervangt het lid door een plaatsvervangend lid, totdat er een nieuw lid door de deelnemer is aangewezen.

  • 5. Van elke aanwijzing, schorsing of ontslag geeft de deelnemer die het aangaat terstond kennis aan de voorzitter.

  • 6. Een lid van het algemeen bestuur kan ontslag nemen. Hij stelt de voorzitter en de deelnemer die hem heeft aangewezen hiervan tijdig op de hoogte. Het ontslag gaat in zodra in opvolging is voorzien.

  • 7. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt van rechtswege zodra het lid geen lid meer is van het bestuursorgaan dat hem heeft aangewezen.

  • 8. De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing op plaatsvervangende leden.

Artikel 12 Werkwijze

  • 1. Het algemeen bestuur vergadert zo dikwijls als het daartoe zelf besluit, als de voorzitter dat nodig oordeelt of als ten minste een vijfde van het aantal leden daarom met opgaaf van redenen verzoekt, doch ten minste twee maal per jaar.

  • 2. In de vergadering van het algemeen bestuur kan slechts worden beraadslaagd en besloten als meer dan de helft van de leden aanwezig is.

  • 3. Indien het vereiste aantal leden niet aanwezig is, schrijft de voorzitter een nieuwe vergadering uit waarop het tweede lid niet van toepassing is. Tussen de twee vergaderingen zit minimaal een werkdag.

  • 4. In een vergadering als bedoeld in het derde lid kan alleen worden beraadslaagd en besloten over andere aangelegenheden dan die waarvoor de oorspronkelijke vergadering was belegd indien meer dan de helft van de leden aanwezig is.

  • 5. Het algemeen bestuur stelt een reglement van orde vast voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden.

Artikel 13 Bevoegdheden

  • 1. Het algemeen bestuur stelt de begroting en de jaarrekening vast.

  • 2. Het algemeen bestuur kan besluiten tot oprichting van en deelneming in rechtspersonen met inachtneming van het bepaalde in artikel 55a van de Wet.

  • 3. Het algemeen bestuur kan bevoegdheden overdragen aan het dagelijks bestuur, tenzij de aard van de bevoegdheid zich hiertegen verzet, maar in ieder geval met uitzondering van de bevoegdheden tot het vaststellen van de begroting en wijziging en actualisatie daarvan, de vaststelling van de jaarrekening en het besluit tot oprichting van en deelneming in rechtspersonen.

  • 4. Het algemeen bestuur kan instructies geven voor de werkwijze van het dagelijks bestuur.

  • 5. Het algemeen bestuur beslist over alle andere aangelegenheden waarvoor de bevoegdheid niet op grond van de Wet of deze regeling aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter toekomt.

HOOFDSTUK 4 DAGELIJKS BESTUUR

Artikel 14 Samenstelling en stemverhouding

  • 1. Het dagelijks bestuur bestaat naast de voorzitter uit vier andere leden.

  • 2. De leden van het dagelijks bestuur hebben ieder één stem. Ingeval de stemmen staken, is de uitgebrachte stem van de voorzitter, of, bij diens afwezigheid, van de plaatsvervangend voorzitter, beslissend.

Artikel 15 Aanwijzing, schorsing en ontslag leden dagelijks bestuur

  • 1. Het algemeen bestuur wijst uit zijn midden de leden van het dagelijks bestuur aan. Het algemeen bestuur wijst daarbij ook één van deze vier leden aan als plaatsvervangend voorzitter van het dagelijks bestuur.

  • 2. Het lidmaatschap van het dagelijks bestuur eindigt zodra het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt of wanneer een ontslag uit het dagelijks bestuur ingaat. In geval van periodiek aftreden van de leden van het algemeen bestuur, blijven de aftredende leden van het dagelijks bestuur hun functie waarnemen, totdat het algemeen bestuur in zijn eerste vergadering in nieuwe samenstelling nieuwe leden voor het dagelijks bestuur heeft aangewezen.

  • 3. Als tussentijds een vacature in het dagelijks bestuur ontstaat, wijst het algemeen bestuur in zijn eerstvolgende vergadering of ten spoedigste daarna een nieuw lid aan.

  • 4. Een lid van het dagelijks bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Hij doet daarvan schriftelijk mededeling aan het algemeen bestuur. Het ontslag gaat in zodra in de opvolging is voorzien.

  • 5. Het algemeen bestuur kan een lid van het dagelijks bestuur, waaronder begrepen de voorzitter, schorsen of ontslag verlenen als dat lid het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit. Het ontslag gaat onmiddellijk in.

Artikel 16 Werkwijze

  • 1. Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter dit nodig oordeelt of een lid van het dagelijks bestuur hierom verzoekt.

  • 2. Het dagelijks bestuur stelt met inachtneming van artikel 13, vierde lid, een reglement van orde vast voor zijn vergaderingen.

  • 3. In de vergadering van het dagelijks bestuur kan slechts worden beraadslaagd en besloten als meer dan de helft van de leden aanwezig is.

  • 4. Indien het vereiste aantal leden niet aanwezig is, schrijft de voorzitter een nieuwe vergadering uit waarop het derde lid niet van toepassing is. Tussen de twee vergaderingen zit minimaal een werkdag.

  • 5. In een vergadering als bedoeld in het vierde lid kan alleen worden beraadslaagd en besloten over andere aangelegenheden dan die waarvoor de oorspronkelijke vergadering was belegd indien meer dan de helft van de leden aanwezig is.

  • 6. De vergaderingen van het dagelijks bestuur zijn niet openbaar.

Artikel 17 Bevoegdheden

  • 1. Het dagelijks bestuur is belast met en bevoegd tot het voeren van het dagelijks bestuur, waaronder in ieder geval wordt verstaan:

    • a.

      de voorbereiding van al hetgeen aan het algemeen bestuur ter beraadslaging en besluitvorming wordt voorgelegd;

    • b.

      de uitvoering van de besluiten van het algemeen bestuur;

    • c.

      het voorstaan van de belangen van de regeling en het openbaar lichaam bij andere overheden, instellingen en diensten waarmee, of personen met wie contact met het dagelijks bestuur van belang is;

    • d.

      het nemen van conservatoire maatregelen, zowel in als buiten rechte, en alles doen wat nodig is ter voorkoming van verjaring of verlies van recht of bezit.

  • 2. Het dagelijks bestuur is belast met het aangaan van arbeidsovereenkomsten naar burgerlijk recht, het ontslaan en schorsen van het personeel, waaronder begrepen de directeur.

  • 3. De arbeidsvoorwaardenregelingen voor de directeur alsmede het overige personeel van het openbaar lichaam worden door het dagelijks bestuur vastgesteld.

  • 4. Het dagelijks bestuur bepaalt de wijze waarop de directeur bij verhindering of ontstentenis wordt vervangen.

  • 5. Het dagelijks bestuur stelt voor de directeur een instructie vast die ten minste de taken van de directeur en de aansturing van het personeel betreft.

  • 6. Het dagelijks bestuur is bevoegd om te besluiten tot het aangaan van privaatrechtelijke overeenkomsten met uitzondering van privaatrechtelijke rechtshandelingen als bedoeld in artikel 55a van de Wet.

  • 7. Het dagelijks bestuur is bevoegd tot het voeren van rechtsgedingen namens het openbaar lichaam.

HOOFDSTUK 5 VOORZITTER

Artikel 18 Voorzitter

  • 1. Het algemeen bestuur kiest uit zijn midden de voorzitter.

  • 2. Het algemeen bestuur wijst uit zijn midden een plaatsvervangend voorzitter aan die de voorzitter vervangt bij diens verhindering of ontstentenis.

  • 3. De voorzitter kan te allen tijde ontslag nemen. Hij doet daarvan schriftelijk mededeling aan het algemeen bestuur. Het ontslag gaat in, zodra in opvolging is voorzien.

  • 4. Als tussentijds de functie van de voorzitter vacant wordt, wijst het algemeen bestuur in zijn eerstvolgende vergadering of ten spoedigste daarna een nieuwe voorzitter aan.

Artikel 19 Bevoegdheden

  • 1. De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen en dagelijks bestuur.

  • 2. De voorzitter ondertekent de stukken die van het algemeen en het dagelijks bestuur uitgaan.

  • 3. De voorzitter vertegenwoordigt het openbaar lichaam in en buiten rechte. Hij kan de vertegenwoordiging opdragen aan een door hem aan te wijzen gemachtigde.

HOOFDSTUK 6 INFORMATIE EN VERANTWOORDING

Artikel 20 Openbaar lichaam ten opzichte van deelnemers

Het openbaar lichaam zorgt ervoor dat de deelnemers steeds kunnen beschikken over informatie met betrekking tot de in hoofdstuk twee van deze regeling genoemde taken waarvoor zij het bevoegde bestuursorgaan zijn.

Artikel 21 Openbaar lichaam ten opzichte van andere omgevingsdiensten

Ten aanzien van de taken als bedoeld in hoofdstuk twee van deze regeling stemt het openbaar lichaam de wijze van benaming en ontsluiting van de op die taken betrekking hebbende informatie af met de informatie van de andere omgevingsdiensten in Gelderland.

Artikel 22 Dagelijks bestuur en voorzitter ten opzichte van het algemeen bestuur

  • 1. De leden van het dagelijks bestuur zijn tezamen en ieder afzonderlijk aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur.

  • 2. Zij geven samen en ieder afzonderlijk gevraagd en ongevraagd aan het algemeen bestuur alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door het dagelijks bestuur te voeren en gevoerde bestuur nodig is.

  • 3. Zij geven samen en ieder afzonderlijk inlichtingen aan het algemeen bestuur wanneer dit bestuur of een of meer leden daarvan hierom verzoekt.

Artikel 23 Informatieplicht

  • 1. Het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur geven aan de gemeenteraden en provinciale staten gevraagd en ongevraagd alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door de gemeenteraden en provinciale staten gevoerde en te voeren bestuur nodig zijn.

  • 2. Het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur verstrekken aan de gemeenteraden en provinciale staten alle inlichtingen die door een of meer leden van de gemeenteraden of provinciale staten worden verlangd.

Artikel 24 Leden algemeen bestuur ten opzichte van de deelnemers

  • 1. Een lid van het algemeen bestuur verschaft de deelnemer die hem als lid heeft aangewezen alle inlichtingen die door die deelnemer of door een of meer leden van die deelnemer worden verlangd.

  • 2. Alvorens de gevraagde inlichtingen te verstrekken, kan het lid zich daarover laten adviseren door het dagelijks bestuur.

  • 3. Een lid van het algemeen bestuur is de deelnemer die hem als lid heeft aangewezen verantwoording verschuldigd over het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid op de in het reglement van orde voor de vergaderingen van die deelnemer aangegeven wijze.

Artikel 25 Uitbrengen van zienswijze door de raad

  • 1. Voorafgaand aan het nemen van de in het derde lid van dit artikel genoemde besluiten door het bestuur worden de raden van de deelnemende gemeenten en provinciale staten van de provincie Gelderland gedurende 8 weken in de gelegenheid gesteld om een zienswijze naar voren brengen. Zienswijzen dienen schriftelijk naar voren te worden gebracht.

  • 2. Als op grond van het eerste lid zienswijzen naar voren zijn gebracht, dan stelt het dagelijks bestuur voorafgaand aan het nemen van een besluit, de raden van de deelnemende gemeenten, provinciale staten van de provincie Gelderland en, indien het een besluit van het algemeen bestuur betreft, het algemeen bestuur van de Omgevingsdienst schriftelijk en gemotiveerd in kennis van het oordeel over de zienswijze, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

  • 3. De raden van de deelnemende gemeenten en provinciale staten van de provincie Gelderland worden in de gelegenheid gesteld om zienswijzen in te dienen over besluiten tot het vaststellen, wijzigen of intrekken van kaderstellende strategische en meerjarenplannen.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op beschikkingen zoals bedoeld in artikel 1:3, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, het besluit tot het vaststellen of wijzigen van de begroting en besluiten zoals bedoeld in afdeling 3.4 van de Awb.

Artikel 26 Participatie ingezetenen en belanghebbenden

De regeling voorziet niet in participatie door ingezetenen en belanghebbenden. De deelnemende gemeente- en provinciebesturen bepalen ieder voor zich of, en zo ja, op welke wijze ingezetenen en belanghebbenden bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid op grond van deze regeling worden betrokken.

Artikel 27 Evaluatie

  • 1. Deze regeling wordt eens in de vier jaar geëvalueerd.

  • 2. De evaluatie vindt plaats in het laatste jaar van een raadsperiode.

  • 3. Het algemeen bestuur regelt de wijze waarop de evaluatie plaatsvindt.

  • 4. Het algemeen bestuur kan bepalen dat een aanvullende evaluatie plaatsvindt die afwijkt van de in het eerste en tweede lid genoemde termijnen.”

HOOFDSTUK 7 DIRECTEUR

Artikel 28 Directeur

  • 1. De directeur fungeert als ambtelijk secretaris voor het algemeen en het dagelijks bestuur en is als zodanig het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter behulpzaam in alles dat de hun opgedragen taken aangaat.

  • 2. De directeur is in de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur aanwezig.

  • 3. De directeur medeondertekent de stukken die van het algemeen en het dagelijks bestuur uitgaan.

  • 4. De directeur is hoofd van de ambtelijke organisatie.

HOOFDSTUK 8 SAMENWERKING GELDERS STELSEL

Artikel 29 Voorzitters- en Directeurenoverleg

  • 1. De voorzitter heeft regelmatig overleg met de voorzitters van de besturen van de andere omgevingsdiensten in Gelderland.

  • 2. De directeur heeft regelmatig overleg met de directeuren van de andere omgevingsdiensten in Gelderland.

  • 3. De overleggen hebben als doel het bevorderen van een goede samenwerking tussen de diensten.

HOOFDSTUK 9 FINANCIELE BEPALINGEN

Artikel 30 Administratie en controle

  • 1. Het algemeen bestuur stelt regels vast met betrekking tot de organisatie van de financiële administratie en van het beheer van geldmiddelen.

  • 2. De begroting, begrotingswijzigingen, de meerjarenraming, de jaarrekening en het jaarverslag worden ingericht overeenkomstig de bepalingen van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

Artikel 31 Begrotingsprocedure

  • 1. De begroting heeft betrekking op een boekjaar dat gelijk is aan een kalenderjaar.

  • 2. Het dagelijks bestuur betrekt bij het opstellen van de ontwerpbegroting de door provinciale staten en de gemeenteraden opgestelde begrotingsrichtlijnen.

  • 3. De ontwerpbegroting geeft tenminste inzicht in:

    • a.

      de taken, bedoeld in de artikelen 4, 5 en 6 voor zover van toepassing;

    • b.

      de formatie, die nodig is om deze taken uit te voeren;

    • c.

      de kosten van de uitvoering van deze taken;

    • d.

      de financiële bijdragen van de deelnemers aan het openbaar lichaam over het begrotingsjaar;

    • e.

      de bijdragen van derden.

  • 4. Onverminderd artikel 59, eerste lid, van de Wet zorgt het dagelijks bestuur vóór 30 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient voor de in dat lid bedoelde toezending van de ontwerpbegroting vergezeld van een behoorlijke toelichting.

  • 5. De ontwerpbegroting wordt door de deelnemers algemeen verkrijgbaar gesteld.

  • 6. Provinciale staten en de gemeenteraden kunnen bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt deze zienswijzen, voorzien van zijn reactie, toe aan de ontwerpbegroting zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 7. De vaststelling van de begroting door het algemeen bestuur, bedoeld in artikel 58, eerste lid, van de Wet geschiedt niet eerder dan 12 weken nadat deze aan de gemeenteraden en provinciale staten is verzonden.

  • 8. Terstond na de vaststelling van de begroting zendt het algemeen bestuur de begroting aan provinciale staten en de gemeenteraden, die ter zake bij de minister hun zienswijze naar voren kunnen brengen.

  • 9. Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 september aan de minister.

  • 10. De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting, met dien verstande dat de daarin genoemde data niet gelden.

  • 11. Een actualisatie van de begroting wordt door het algemeen bestuur vastgesteld zonder de toepassing van de procedure, genoemd in het eerste tot en met negende lid.

Artikel 32 Jaarrekening

  • 1. De jaarrekening geeft tenminste inzicht in:

    • a.

      de taken, bedoeld in de artikelen 4, 5 en 6 voor zover van toepassing;

    • b.

      de formatie, die nodig was om deze taken uit te voeren;

    • c.

      de kosten van de uitvoering van deze taken;

    • d.

      de financiële bijdragen van de deelnemers aan het openbaar lichaam over het rekeningjaar;

    • e.

      bijdragen van derden.

  • 2. In de jaarrekening wordt het door elk van de deelnemers over het desbetreffende jaar werkelijk betaalde bedrag opgenomen.

  • 3. Het dagelijks bestuur zorgt vóór 30 april van het jaar na afloop van het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft voor de toezending van de jaarrekening aan de gemeenteraden en aan provinciale staten.

  • 4. Het dagelijks bestuur zendt de vastgestelde jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling doch in ieder geval vóór 15 juli aan de minister.

  • 5. De vaststelling van de jaarrekening als bedoeld in artikel 58, derde lid, van de Wet geschiedt vóór 1 juli volgend op het jaar waarop deze betrekking heeft.

  • 6. Vaststelling van de jaarrekening door het algemeen bestuur strekt het dagelijks bestuur tot decharge, behoudens later in rechte gebleken valsheid in geschrifte of andere onregelmatigheden.

  • 7. Verrekening van het verschil tussen hetgeen op grond van artikel 10 van deze regeling is bepaald enerzijds en hetgeen op basis van de jaarrekening is verschuldigd anderzijds vindt plaats zo spoedig mogelijk na de vaststelling van de jaarrekening.

Artikel 33 Verdeling saldo

  • 1. Het algemeen bestuur stelt een algemene reserve en bestemmingsreserves in om bedrijfsmatige risico’s op te vangen.

  • 2. De omvang van de reserves is gemaximeerd op 5 % van de jaarlijkse exploitatielasten. Binnen deze norm is de omvang van de algemene reserves gemaximeerd op 2,5% van de jaarlijkse exploitatiekosten. Dit geldt eveneens voor de omvang van de bestemmingsreserves.

  • 3. Het algemeen bestuur beslist of een nadelig saldo geheel of gedeeltelijk ten laste van bestaande reserves zal worden gebracht.

  • 4. Het algemeen bestuur beslist met inachtneming van het bepaalde in het tweede lid of een batig saldo geheel of gedeeltelijk ten gunste van bestaande reserves zal worden gebracht.

  • 5. Het batig saldo van enig jaar, zoals vastgesteld in de jaarrekening, dat niet ten gunste van de bestaande reserves wordt gebracht, vloeit terug naar de rechtspersonen van de deelnemers in de verhouding waarin zij bijdragen aan de begroting.

HOOFDSTUK 10 ARCHIEF

Artikel 34 Zorg en beheer archief openbaar lichaam

  • 1. Ten aanzien van de zorg voor en het beheer van de archiefbescheiden van het openbaar lichaam, alsmede ten aanzien van het toezicht op het beheer zijn de voorschriften van de gemeente Apeldoorn van overeenkomstige toepassing. Indien de voorschriften van de gemeente Apeldoorn wijzigen, dan worden deze wijzigingen gevolgd.

  • 2. De aan de uitvoering van het eerste lid verbonden kosten komen ten laste van het openbaar lichaam.

  • 3. Voor de bewaring van de op grond van artikel 12 van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden is het Regionaal Archief Apeldoorn de archiefbewaarplaats.

  • 4. Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van de zorg en het beheer als bedoeld in het eerste lid.

HOOFDSTUK 11 TOETREDING, UITTREDING, WIJZIGING EN OPHEFFING

Artikel 35 Toetreding

  • 1. De deelnemers zijn bevoegd te beslissen over toetreding van nieuwe deelnemers tot de regeling. Het algemeen bestuur wordt in de gelegenheid gesteld hierover een zienswijze in te dienen.

  • 2. Het verzoek tot toetreding wordt schriftelijk ingediend bij het dagelijks bestuur.

  • 3. Het dagelijks bestuur beslist met gewone meerderheid van de uitgebrachte stemmen over het verzoek tot toetreding, met inachtneming van de zienswijze van het algemeen bestuur.

Artikel 36 Uittreding

  • 1. Een deelnemer kan uittreden uit de regeling na een daartoe strekkend besluit van de deelnemer, doch niet eerder dan vijf jaar na toetreding tot deze regeling.

  • 2. Een deelnemer die voornemens is uit te treden, maakt dit kenbaar aan het algemeen bestuur. Het algemeen bestuur zendt het voornemen onverwijld door aan de overige deelnemers.

  • 3. Het algemeen bestuur stelt een voorstel op voor de financiële, personele en overige gevolgen van de voorgenomen uittreding. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:

    • a.

      de uittredende deelnemer draagt de kosten die het rechtstreekse gevolg zijn van de uittreding en de overige deelnemers ondervinden geen financieel nadeel van de uittreding;

    • b.

      als een deelnemer een verzoek tot uittreding heeft gedaan, wordt een onafhankelijk onderzoek naar de financiële, personele en overige gevolgen uitgevoerd. De kosten van dit onderzoek komen voor rekening van de deelnemer die het verzoek tot uittreding heeft gedaan;

    • c.

      in het voorstel voor de gevolgen van de voorgenomen uittreding worden de volgende kostensoorten onderscheiden:

      • -

        frictiekosten (eenmalige personele en materiële kosten als gevolg van het uittreden);

      • -

        direct vervallen kosten (kosten die vervallen bij de uittreding en daaraan verbonden overname van taken);

      • -

        op termijn te vervallen kosten (kosten die op termijn door te bezuinigen vervallen);

      • -

        schaalnadelen (kosten die niet wijzigen als gevolg van het uittreden gedurende vijf jaar na uittreding);

      • -

        aandeel in de reserves en voorzieningen.

  • 4. De deelnemer die voornemens is uit te treden neemt op basis van het voorstel, bedoeld in het tweede lid, een definitief besluit, onverminderd het bepaalde in artikel 1, tweede tot en met vijfde lid, van de wet. De uittreding vindt plaats per 1 januari van enig kalenderjaar met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste een vol kalenderjaar

  • 5. De gevolgen van de uittreding worden, op basis van het voorstel bedoeld in het tweede lid, vastgesteld door de deelnemers. Voor het tot stand komen van een besluit hierover is unanimiteit vereist van het algemeen bestuur.

Artikel 37 Wijziging en opheffing

  • 1. De regeling kan tussentijds worden gewijzigd of opgeheven als de deelnemers daartoe unaniem besluiten.

  • 2. De deelnemers en het algemeen bestuur zijn bevoegd een wijziging in de regeling aan de deelnemers in overweging te geven via een daartoe strekkend voorstel. Het dagelijks bestuur zendt het voorstel aan de deelnemers.

  • 3. Ingeval van opheffing van de regeling stelt het algemeen bestuur vooraf, na overleg met de deelnemers, een liquidatieplan vast. Dit plan wordt gebaseerd op een verdeling naar rato van het aandeel van de deelnemers in de actuele begroting. Het plan bevat tevens bepalingen over wat de gevolgen zijn die de opheffing heeft voor het personeel.

  • 4. Het dagelijks bestuur is belast met de vereffening van de financiële verplichtingen.

  • 5. Zo nodig blijven de organen van de regeling na het tijdstip van opheffing in functie totdat de liquidatie is voltooid.

HOOFDSTUK 12 KLACHTENREGELING

Artikel 38 Klachtenregeling

  • 1. Het algemeen bestuur stelt, met inachtneming van hoofdstuk 9, titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht een klachtenregeling vast.

  • 2. De Nationale ombudsman is bevoegd ter zake van klachten als bedoeld in hoofdstuk 9, titel 9.2 van de Algemene wet bestuursrecht.

HOOFDSTUK 13 SLOTBEPALINGEN

Artikel 39 Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling treedt 1 januari 2024 in werking.

  • 2. Gedeputeerde staten van Gelderland dragen zorg voor bekendmaking van de geconsolideerde tekst in het Provinciaal blad van Gelderland.

Artikel 40 Duur van de regeling

Deze regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

Artikel 41 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Veluwe.

Ondertekening

Toelichting Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Veluwe

Algemene toelichting

Aanleiding

Het Rijk, het IPO en de VNG hebben in 2009 afspraken gemaakt om de kwaliteit van milieuvergunningverlening, toezicht en handhaving te verbeteren (hierna: VTH). Onderdeel van deze afspraken was het oprichten van regionale omgevingsdiensten in 2012-2013, waarin de uitvoering van een bepaald minimum takenpakket (het basistakenpakket voor milieutaken) werd ondergebracht. Het onderbrengen van andere taken in het kader van het omgevingsrecht is daarbij als optie open gehouden. Afgesproken is toen ook dat de uitvoeringsdiensten de vorm zullen hebben van een openbaar lichaam in de zin van de Wet gemeenschappelijke regelingen (hierna ook: Wgr).

In 2020-2021 zijn de gemaakte afspraken tegen het licht gehouden door de Commissie van Aartsen. Het eindrapport is zeer kritisch over het huidige VTH milieustelsel. In de kern stelt de commissie dat met het huidige stelsel tenminste 5 miljard vermijdbare milieuschade niet wordt voorkomen door de betrokken partijen, op zowel landelijk, provinciaal als gemeentelijk niveau. In het eindrapport staan tien adviezen voor verbeteringen.

Het Rijk (en partners) heeft negen van de tien adviezen overgenomen. Naar aanleiding van het rapport is een landelijk verbetertraject gestart, het Interbestuurlijk Programma (IBP) waarin alle landelijke partijen samenwerken om het VTH milieustelsel te verbeteren langs de negen overgenomen adviezen. Het Programma kent zes Pijlers waarbinnen weer diverse projecten vallen. De looptijd is twee jaar (2023-2024) en de staatsecretaris van Infrastructuur en Waterstaat spreekt ieder halfjaar over de voortgang met de betreffende Tweede Kamer commissie. Dat zegt veel over de gevoelde urgentie en gewenste ambitie.

Naast deze landelijke ontwikkelingen was al een traject gestart om de bestaande samenwerking tussen Omgevingsdienst Noord Veluwe (hierna: ODNV) en Omgevingsdienst Veluwe IJssel (hierna: OVIJ) te evalueren. Dit zijn de twee kleinste omgevingsdiensten in Nederland en vanaf de oprichting hebben de diensten samengewerkt. Bij beide omgevingsdiensten bleek dat met de huidige werkwijze in de toekomst niet meer kan worden voldaan aan de eisen die de externe ontwikkelingen en de eigen deelnemers aan hen stellen. Er is onvoldoende bezetting op de cruciale functies en er kan niet meer volledig voldaan worden aan de landelijke kwaliteitseisen.

In een breed bestuurlijk overleg in september 2021 is afgesproken om te laten onderzoeken of fusie tussen beide diensten antwoord zou kunnen geven op de situatie. Er was nadrukkelijk sprake van het nemen van regie van de bestuurders van beide diensten. Zij wilden niet de landelijke ontwikkelingen afwachten (vervolgstappen Commissie van Aartsen), maar proactief een stap zetten voor het belang van beide organisaties.

In de eerste helft van 2022 is er een onderzoeksrapport gemaakt en besproken, In de tweede helft van 2022 is dit rapport aan beide kanten bestuurlijk vastgesteld en is aan de hand van het rapport geconcludeerd dat er voldoende reden en draagvlak is om een fusietraject in te gaan. De inrichtingsfase is nu in volle gang. Eén van de belangrijkste mijlpalen is het moment dat de deelnemende colleges een positief advies geven bij deze nieuwe GR tekst en deze als zodanig voorleggen aan de raden.

De ODVeluwe wordt opgericht om beter te kunnen voldoen aan de huidige én toekomstige maatschappelijke vraagstukken en opgaven. Doel is een robuuste omgevingsdienst neerzetten, die vanuit eigen overtuiging, visie en kracht werkt. De op te richten fusieorganisatie past uitstekend bij de landelijke eisen die nu ontwikkeld worden. De OD Veluwe streeft ernaar een robuuste omgevingsdienst te zijn, die voldoet aan de eisen die volgen uit het IBP en die kan bijdragen aan de stevige transitieopgaven waar we mee te maken hebben.

Gelderse maat

De provincie en de Gelderse gemeenten hebben in verband met de vorming van omgevingsdiensten in 2009 gekozen voor de Gelderse maat. Onderdeel daarvan is de vorming van destijds zeven omgevingsdiensten -en na deze fusie zes- waardoor de uitvoering van taken zo dicht mogelijk bij het lokaal bestuur wordt gelegd.

De omgevingsdiensten hebben onderling een taakverdeling afgesproken om enkele specialistische taken goed uit te kunnen voeren. Dit wordt het Gelderse stelsel genoemd. Het gaat om complexe taken en bovenregionale taken.

In de kwaliteitscriteria is vastgelegd bij welke bedrijven vergunningverlening en handhaving complex is. Wanneer een Gelderse Omgevingsdienst onvoldoende robuust is voor de aan haar gemandateerde Vergunningverlening Handhaving en Toezicht taken (VTH) dan geldt het volgende: de Omgevingsdienst Regio Nijmegen voert de complexe vergunningverlening uit voor de hiervoor niet robuuste Omgevingsdiensten in Gelderland. De complexe handhaving voor Omgevingsdiensten die hiervoor niet robuust zijn, inclusief de werkzaamheden van bureau milieumetingen, taken met betrekking tot vuurwerk en het toezicht op de bodemsaneringen, wordt uitgevoerd door de Omgevingsdienst regio Arnhem. Over de breedte van de uitvoering van deze taken worden nadere inhoudelijke en financiële afspraken tussen de regio’s gemaakt. De beschrijving van de wijze waarop de bovenregionale handhaving en vergunningverlening van de complexe bedrijven wordt uitgevoerd, zal worden geïnitieerd door de Omgevingsdienst regio Arnhem en de Omgevingsdienst regio Nijmegen. De gemeenten en de provincie hebben ervoor gekozen om aanvullend op het voorgaande nog een aantal bovenregionale taken in samenhang uit te voeren. Met deze onderlinge stelselafspraken wordt zowel tegemoet gekomen aan het principe van nabijheid en efficiency, als ook aan samenhang en kwaliteit van de omgevingsdiensten. Om het Gelders stelsel van zes omgevingsdiensten blijvend, op een kwalitatief goed niveau te laten functioneren is het van groot belang om duurzaam met elkaar in gesprek te zijn. De Omgevingsdienst in de Vallei voert daarover de regie en coördineert de agenda ten behoeve van dat gesprek.

De Omgevingsdienst Veluwe heeft in het bedrijfsplan de stelseltaak Portaal GO ingericht. De stelseltaak Portaal GO geeft invulling aan de onderdelen Portaal en Communicatie. Het Portaal is de spil in de contacten tussen de Gelderse Omgevingsdiensten en externe partners, met name met Openbaar Ministerie en politie op het gebied van strafrecht en coördinatie BOA inzet en BSBM. Portaal Communicatie onderhoudt en optimaliseert communicatiekanalen en middelen binnen de Gelderse Omgevingsdiensten.

Omgevingsdienst Rivierenland (ODR) voert namens de Gelderse Omgevingsdiensten Ketentoezicht uit. Team Ketentoezicht richt zich op het terugdringen van milieucriminaliteit. Dit programmateam is verantwoordelijk voor de analyses, de keuze van de ketens en de uitvoeringsplanning. De ketenprogramma’s worden uitgevoerd in samenwerking met de overige omgevingsdiensten. In het Gelders stelsel heeft ketentoezicht prioriteit. De Omgevingsdienst Achterhoek (ODA) coördineert de overkoepelende HRM systemen en onderhoud hierover contact met de vakbonden.

Brzo -taken

Vanuit het Rijk is er extra aandacht voor de kwaliteit van Omgevingswet-brede vergunningverlening, toezicht en handhaving van bedrijven die vallen onder het Besluit risico zware ongevallen (Brzo). Dit zijn bedrijven die bijvoorbeeld werken met gevaarlijke stoffen of chemische processen. In Gelderland werken de gemeenten en de provincie al vanaf 2007 samen bij de uitvoering van de handhaving van Brzo-taken. In 2009 is de samenwerking uitgebreid met Flevoland, Overijssel en Utrecht.

Vanaf 2013 zijn voor zowel vergunningverlening als toezicht en handhaving landelijk zes omgevingsdiensten belast met vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) bij deze risicovolle ondernemingen. Omgevingsdienst Regio Nijmegen (ODRN) voert deze taken uit voor de provincies Gelderland en Overijssel.

Artikelsgewijze toelichting

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Hier worden begripsbepalingen toegelicht.

Artikel 2. Openbaar lichaam

Met toepassing van artikel 8, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen is een openbaar lichaam ingesteld. Ter uitvoering van artikel 10, derde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen is de vestigingsplaats Apeldoorn vastgelegd. Het betreft hier de statutaire vestigingsplaats. Die moet worden onderscheiden van de feitelijke plaats waar het openbaar lichaam zijn taken uitvoert. Die plaats kan verschillen van de statutaire vestigingsplaats. De regeling verzet zich er bovendien niet tegen dat de taken op meerdere plaatsen worden uitgeoefend.

HOOFDSTUK 2 BELANG, TAKEN, BEVOEGDHEDEN EN BIJDRAGEN

Artikel 3. Belang

Ter uitvoering van artikel 10, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen wordt hier het belang vermeld ter behartiging waarvan het openbaar lichaam is ingesteld. Het begrip omgevingsrecht is in deze omschrijving ruim bedoeld en omvat op grond daarvan niet alleen het milieurecht, maar ook bouwrecht, ruimtelijke ordeningsrecht, natuurbeschermingsrecht en dergelijke. Vanwege het belang van alle deelnemers bij een goed werkend Gelders stelsel, in verband waarmee er relaties ontstaan tussen het openbaar lichaam en andere omgevingsdiensten bijvoorbeeld op het punt van complexe of bovenregionale taken, wordt onder de belangen van de deelnemers tevens begrepen het belang van een goede samenwerking tussen de omgevingsdiensten in Gelderland.

Artikel 4. Basistaken en overige taken

De bestuurlijke eis van het Rijk is dat de uitvoering van ten minste de taken zoals opgenomen in het

basistakenpakket worden belegd bij een omgevingsdienst. Artikel 4 komt aan die eis tegemoet door te bepalen dat de deelnemers ter behartiging van het belang genoemd in artikel 3 de uitvoering van de basistaken onderbrengen bij het openbaar lichaam. Naast de basistaken kunnen de deelnemers bij het treffen van de regeling de uitoefening van overige taken in het omgevingsrecht aan de omgevingsdienst overlaten. Het tweede lid bepaalt dat tot de in het eerste lid genoemde taken kunnen behoren coördinerende, adviserende en ondersteunende taken. Daarbij kan worden gedacht aan interne advisering, documentondersteuning et cetera. De omschrijving is zo gekozen dat een ruime categorie van werkzaamheden daaronder kan worden verstaan, waaronder bijvoorbeeld ook het heffen van leges. Door de formulering wordt bovendien duidelijk dat er geen verplichting bestaat om dergelijke taken onder te brengen bij de omgevingsdienst.

Ingevolge het derde lid bevat het besluit van een deelnemer tot het treffen van de regeling een opgave van de bij de omgevingsdienst ondergebrachte overige taken. Zowel het toevoegen van taken als het terugnemen van taken vergt een wijziging van de regeling, in verband waarmee ook de bijdrage van de deelnemers, de stemverhoudingen en andere zaken in de regeling opnieuw kunnen worden bezien. Een en ander is de uitwerking van bestuurlijke afspraken daaromtrent. Met betrekking tot zowel de basistaken als de overige taken worden dienstverleningsovereenkomsten gesloten tussen de omgevingsdienst en de betrokken deelnemer.

Er kunnen tussen de omgevingsdienst en een deelnemer op basis van het vierde lid overeenkomsten

(dienstverleningsovereenkomsten) worden gesloten. Die bevatten nadere afspraken over de uitoefening van de taken die krachtens de regeling bij de omgevingsdienst is ondergebracht. Afspraken kunnen onder meer worden gemaakt over de omvang en de kwaliteit van de taakuitoefening.

Artikel 5. Bovenregionale en complexe taken

Dit artikel geeft een regeling voor de complexe taken die niet robuust door de omgevingsdienst kunnen worden uitgevoerd, alsmede de bovenregionale taken. Die begrippen zijn omschreven in artikel 1. Ten aanzien van deze taken is bestuurlijk de volgende verdeling tussen de diverse omgevingsdiensten afgesproken:

Ten aanzien van complexe vergunningverleningstaken die in geen enkele regio robuust kunnen worden uitgevoerd, met inbegrip van de taken ter uitvoering van het Besluit Risico’s Zware Ongevallen, is de omgevingsdienst regio Nijmegen de uitvoerder.

Het toezicht in het kader van het Besluit Risico’s Zware Ongevallen wordt uitgevoerd door de omgevingsdienst regio Nijmegen.

De complexe bestuursrechtelijke handhavingstaken worden uitgevoerd door de uitvoeringsdienst regio Arnhem, tenzij die taken in een regio robuust belegd kunnen worden. In dat geval worden die taken door de betreffende omgevingsdienst uitgevoerd.

De bestuursrechtelijke handhavingstaken in het kader van de Wet bodembescherming wordt vooralsnog uitgevoerd door de uitvoeringsdienst regio Arnhem.

De provinciale meetploeg wordt ondergebracht bij de uitvoeringsdienst regio Arnhem.

De coördinatie op de kwaliteit van de taakuitoefening en de coördinatie op de samenwerking tussen de omgevingsdiensten binnen het Gelderse stelsel worden uitgevoerd door de uitvoeringsdienst regio De Vallei.

Het portaal voor externe (kennis)partners is in combinatie met het kenniscentrum belegd bij de omgevingsdienst Veluwe.

Het gezamenlijke programma Ketentoezicht is belegd bij de omgevingsdienst Rivierenland.

Het uitgangspunt is dat de bevoegdheid om deze taken uit te voeren bij de betreffende gemeente of bij de provincie blijft. Daarmee blijft de in het gebied werkzame omgevingsdienst het aanspreekpunt, maar de feitelijke taakuitoefening geschiedt door een andere omgevingsdienst. Over de exacte uitvoering van de complexe en bovenregionale taken zijn nadere inhoudelijke en financiële afspraken gemaakt. De vergoeding voor de uitvoering van die taken wordt in overleg tussen alle Gelderse omgevingsdiensten vastgesteld. Er is enerzijds een verplichting van de betreffende omgevingsdienst om taken uit te voeren, en anderzijds een verplichting van de betreffende dienst om taken te laten uitvoeren. Dat systeem geldt ten aanzien van alle complexe en bovenregionale taken, voor zover die bij de inwerkingtreding van de regeling niet robuust werden uitgevoerd. Het alsnog robuust worden van de omgevingsdienst op eerder niet robuuste taken leidt er derhalve toe dat de regelingen (van de vragende omgevingsdienst en van de leverende omgevingsdienst) op termijn mogelijk aangepast zullen worden. Daarbij zullen ook de gevolgen voor het personeel en andere gevolgen worden betrokken.

Er bestaan groepen vergunningplichtige inrichtingen onder categorie 4.2 of hoger, die alleen voor het aspect geluid als complex worden aangemerkt, bijvoorbeeld scheepswerven. Het geluidsaspect is een specialisme waarop alle omgevingsdiensten in Gelderland robuust zijn. Doel van dit artikel is borging van kwaliteit. Als een bedrijf alleen ten aanzien van het aspect geluid als complex is aangemerkt, kan ook de lokale omgevingsdienst die kwaliteit leveren. Zo’n bedrijf wordt weliswaar als complex aangemerkt, maar de vergunningverlening kan door een lokale omgevingsdienst plaatsvinden, omdat ook de lokale omgevingsdienst de taak kan uitvoeren in overeenstemming met de kwaliteitscriteria.

In het geval dat een bedrijf vanwege andere of meerdere specialismen als complex wordt aangemerkt, dan blijft de stelselafspraak van toepassing en levert de omgevingsdienst regio Nijmegen voor het gehele milieudeel van een vergunningaanvraag bindend integraal advies (inclusief geluidsaspect).

In toelichting op artikel 5, vijfde lid, nog het volgende. In Gelderland en Overijssel wordt samengewerkt in het kader van het Besluit risico’s zware ongevallen. Artikel 5, lid vijf, maakt het mogelijk dat samenwerkingsovereenkomsten worden gesloten met bevoegde organen in Overijssel, die het mogelijk maken dat voor de taakuitvoering in Overijssel gebruik wordt gemaakt van de kennis en capaciteit binnen de Gelderse omgevingsdiensten.

Artikel 6. Verzoektaken

Naast het uitvoeren van de basistaken en overige taken als bedoeld in artikel 4 kan de omgevingsdienst incidenteel andere taken uitvoeren op verzoek van een deelnemer. De taken en afspraken daaromtrent worden in een dienstverleningsovereenkomst vastgelegd. Het gaat om incidentele taken, derhalve niet om structurele taken. Voor het beleggen van structurele taken bij de omgevingsdienst is immers met het oog op artikel 4 een wijziging van de regeling vereist.

Artikel 7. Bevoegdheden

De Wet gemeenschappelijke regelingen schrijft in artikel 10 voor dat een regeling waarbij een openbaar lichaam wordt ingesteld, aangeeft welke bevoegdheden aan het bestuur van het openbaar lichaam worden overgedragen. Het is een uitgangspunt van de deelnemers om aan de omgevingsdienst geen bevoegdheden over te dragen. Dat is vastgelegd in het eerste lid. Dat neemt niet weg dat het doelmatig kan zijn om aan (een functionaris van) de omgevingsdienst vertegenwoordigingsbevoegdheid te verlenen met betrekking tot de bevoegdheden van de deelnemers. Daarbij kan het gaan om mandaat (voor publiekrechtelijke bevoegdheden), volmacht (voor privaatrechtelijke bevoegdheden) en machtiging (voor feitelijke handelingen). In het tweede lid is bepaald dat het aan de deelnemers is om daarover te beslissen. Het gaat daarbij voor de goede orde om vertegenwoordiging, niet om het overdragen van enige bevoegdheid. Een krachtens mandaat genomen besluit, als voorbeeld, geldt immers als een besluit van de mandaatgever. Binnen de gemeenschappelijke regeling wordt ernaar gestreefd om te komen tot één gemeenschappelijk mandaat, zodat binnen de gemeenschappelijke regeling effectief gewerkt kan worden.

Artikel 8. Beperking privaatrechtelijke bevoegdheden

Het openbaar lichaam is krachtens de Wet gemeenschappelijke regelingen een rechtspersoon en uit dien hoofde bevoegd tot het aangaan van privaatrechtelijke rechtshandelingen. De Wet gemeenschappelijke regelingen bepaalt in artikel 55 dat bij de regeling beperkingen kunnen worden aangebracht in de bevoegdheden die het openbaar lichaam van rechtswege bezit om aan het maatschappelijk verkeer deel te nemen. Artikel 8 bevat dergelijke beperkingen. Daarbij is ervoor gekozen om de deelnemers de mogelijkheid te geven toestemming te verlenen voor privaatrechtelijke rechtshandelingen die op grond van de regeling anders niet zijn toegestaan. De formulering is zo gekozen dat duidelijk is dat alle deelnemers met een (op grond van de regeling niet toegestane) rechtshandeling moeten instemmen. Onder e is bepaald dat het openbaar lichaam niet bevoegd is voor commerciële dienstverlening aan private partijen. De achtergrond daarvan is om te voorkomen dat de omgevingsdienst met inzet van publieke middelen marktverstorend werkt. De deelnemers zijn van opvatting dat de overheid, ook ingeval van samenwerking in een gemeenschappelijke regeling, zich daarvan zou moeten onthouden.

Artikel 9. Bijdragen

De begroting wordt omgeslagen over de deelnemers in de verhouding waarin zij structurele taken als bedoeld in de artikelen 4 en 5 bij de omgevingsdienst hebben ondergebracht. Indien sprake is van verzoektaken als bedoeld in artikel 6, worden de kosten daarvan bij de betreffende deelnemer in rekening gebracht met toepassing van het tweede lid.

Het derde lid heeft betrekking op geoormerkte budgetten die een deelnemer inbrengt om de kosten te dekken van inhuur, uitbesteding of materiële lasten specifiek ten behoeve van die deelnemer. Deze geoormerkte budgetten staan los van de verdeelsleutel die in het eerste lid is vastgelegd.

Het vierde lid heeft als achtergrond dat de deelnemers aan een gemeenschappelijke regeling verplicht zijn een daarbij opgericht openbaar lichaam van middelen te voorzien waardoor het de taken waartoe het is opgericht naar behoren kan vervullen. Daartoe behoren ook de financiële verplichtingen die het openbaar lichaam ter uitvoering van die taken is aangegaan. Daarnaast behoren tot de verplichte uitgaven van een openbaar lichaam evenals voor waterschappen de aflossing van schulden en renten en andere opeisbare schulden. Dat is bevestigd in de Circulaire aansprakelijkheid voor schulden van openbare lichamen op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Circulaire van 8 juli 1999). Het zesde lid geeft zodoende een algemeen geldende rechtsplicht weer voor deelnemers aan een gemeenschappelijke regeling die de positie van derden jegens de omgevingsdienst beschermt. Het derde lid is bovendien noodzakelijk om in voorkomend geval tegen aanvaardbare tarieven geldleningen aan te kunnen gaan. Het heeft geen betekenis voor de verdeling van de kosten tussen de deelnemers. Daarvoor geldt de verhouding van het eerste lid.

HOOFDSTUK 3 ALGEMEEN BESTUUR

Artikel 10. Samenstelling en stemverhouding (algemeen bestuur)

Met toepassing van artikel 13 van de Wet gemeenschappelijke regelingen worden de leden van het algemeen bestuur door en uit de deelnemende colleges (van burgemeester en wethouders, en Gedeputeerde Staten) aangewezen. Verder schrijft artikel 13 van die wet voor dat de regeling het aantal leden van het algemeen bestuur bepaalt dat door de deelnemers wordt aangewezen. Het eerste en het tweede lid voorzien daarin door het aantal leden van het algemeen bestuur te vermelden, alsmede te bepalen dat elke deelnemer een lid in het algemeen bestuur benoemt. De aanwijzing van plaatsvervangende leden op grond van het tweede lid voorziet in de behoefte van alle deelnemers, gezien de bevoegdheden van het algemeen bestuur, om vertegenwoordigd te zijn in het algemeen bestuur als een lid verhinderd is.

De stemverhouding als vastgelegd in het derde tot met het achtste lid weerspiegelt de bestuurlijke afspraken die ter zake zijn gemaakt. Het principe van gewogen stemmen houdt in dat in plaats van het uitgangspunt “elk lid één stem” het aantal stemmen per deelnemer wordt vastgesteld op basis van het aandeel in de begroting van het jaar waarin herstemming plaatsvindt. Geen enkele deelnemer heeft een aandeel van meer dan (grofweg) één derde van de begroting. Hierdoor kan geen enkele deelnemer “alleen” beslissen; er is altijd samenwerking met meerdere deelnemers nodig.

Artikel 11. Aanwijzing, schorsing en ontslag leden algemeen bestuur

Het algemeen bestuur is het hoogste orgaan van het openbaar lichaam. In het algemeen bestuur zijn alle deelnemers vertegenwoordigd. Het is de verantwoordelijkheid van de deelnemers om te zorgen voor het aanwijzen van de leden van het algemeen bestuur volgens het eerste en het derde lid.

Met toepassing van artikel 13 in verbinding met artikel 52, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, worden de leden van het algemeen bestuur door en uit de deelnemende colleges (van burgemeester en wethouders en Gedeputeerde Staten) aangewezen.

Ingevolge artikel 13, tweede lid, in verbinding met artikel 52, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen eindigt het lidmaatschap van het algemeen bestuur van rechtswege, zodra men ophoudt wethouder dan wel gedeputeerde te zijn in het betreffende deelnemende college. Het tweede lid voorziet erin dat zolang na een collegewisseling geen nieuw lid is aangewezen, de voormalige wethouder dan wel gedeputeerde zijn functie als lid van het algemeen bestuur waarneemt.

Op grond van artikel 16, vierde lid, in verbinding met artikel 52, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, is in het vierde lid opgenomen dat een deelnemer een lid dat hij in het algemeen bestuur heeft aangewezen, kan ontslaan indien dat lid het vertrouwen van de deelnemer niet langer bezit. In het zesde lid is bepaald dat een lid van het algemeen bestuur ontslag kan nemen. In dat geval is het aan de deelnemer om met toepassing van het derde lid te voorzien in opvolging.

Artikel 12, Werkwijze (Algemeen Bestuur)

Het eerste lid regelt in welke gevallen de voorzitter een vergadering van het algemeen bestuur uitschrijft. Het wettelijk minimum van het aantal vergaderingen van het algemeen bestuur is vastgesteld op twee maal per jaar. Het tweede lid bevat het quorum voor beraadslaging in en besluitvorming door het algemeen bestuur.

Het kan voorkomen, bijvoorbeeld in vakantieperiodes, dat het quorum niet wordt gehaald terwijl een besluit van het algemeen bestuur geen uitstel duldt. Het derde lid voorziet daarin door een nieuwe vergadering mogelijk te maken waarbij de quorumeis niet geldt. De situatie dat het quorum niet wordt gehaald, zal zich alleen bij hoge uitzondering voordoen.

Indien in de nieuwe vergadering onderwerpen aan de orde komen die niet waren geagendeerd voor de vergadering waarvoor het quorum niet werd gehaald, is besluitvorming daarover alleen mogelijk indien meer dan de helft van de leden aanwezig is.

Het vijfde lid verplicht het algemeen bestuur tot het vaststellen van een reglement van orde.

Artikel 13. Bevoegdheden (Algemeen Bestuur)

Met de wijziging van de Wet Gemeenschappelijke regelingen van 1 januari 2015 zijn meer bevoegdheden toegewezen aan het dagelijks bestuur in plaats van het algemeen bestuur en is de organisatie van een gemeenschappelijke regeling meer in overeenstemming gebracht met het dualisme dat al is ingevoerd bij de gemeenten en provincies.

Dit artikel betreft de bevoegdheden van het algemeen bestuur. De belangrijkste bevoegdheden zijn voor de duidelijkheid benoemd, waaronder het vaststellen van de begroting en de jaarrekening, het benoemen van de directeur en het vaststellen van regelingen (verordeningen). Ook de bevoegdheid om te besluiten tot het aangaan van privaatrechtelijke rechtshandelingen behoort aan het algemeen bestuur. Een dergelijk besluit mag alleen genomen worden ten behoeve van de belangen die de omgevingsdienst behartigt. De bevoegdheid ligt conform de wet bij het algemeen bestuur. In dat bestuur zijn in beginsel alle deelnemers vertegenwoordigd. Zij zijn dan ook allen betrokken bij de besluitvorming. Het besluit mag niet eerder worden genomen dan nadat de raden en staten in gelegenheid zijn gesteld om hun wensen en bedenkingen te uiten over het ontwerpbesluit.

HOOFDSTUK 4 DAGELIJKS BESTUUR

Artikel 14. Samenstelling en stemverhouding

Behoeft geen toelichting.

Artikel 15. Aanwijzing, schorsing en ontslag leden dagelijks bestuur

De Wet gemeenschappelijke regelingen kent als hoofdregel dat het dagelijks bestuur naast de voorzitter bestaat uit twee of meer andere leden die door en uit het algemeen bestuur worden aangewezen, met inachtneming van hetgeen in de regeling is bepaald. Het eerste lid voorziet in een spoedige aanwijzing van de leden na de inwerkingtreding van de regeling.

Bij gemeenteraadsverkiezingen kan een vacuüm ontstaan. Voor leden van het algemeen bestuur die vanuit hun functie als wethouder in het algemeen bestuur plaatsnemen, geldt dat hun lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt, wanneer hun wethouderschap eindigt. Het moment van eindigen van het wethouderschap ligt alleen op een ander moment dan bij raadsleden. Uit de Gemeentewet volgt dat na een gemeenteraadsverkiezing alle zittende wethouders aftreden op het moment dat de nieuwe gemeenteraad ten minste de helft van het benodigd aantal wethouders heeft benoemd en deze benoemingen zijn aangenomen. De (her)benoeming van de nieuwe wethouders door de nieuwe gemeenteraad gebeurt veelal in één keer voor alle wethouders uit een college tegelijkertijd, maar dit hoeft niet. Totdat de wethouders zijn (her)benoemd, kan het lidmaatschap van het algemeen bestuur niet worden ingevuld. Er ontstaat dan dus een leemte. Een algemeen bestuur met wethouders is pas voor het eerst in nieuwe samenstelling voltallig bijeen, wanneer alle deelnemende gemeenten hun nieuwe colleges benoemd hebben. Dit hoeft niet voor alle gemeenten gelijktijdig en even vlot te verlopen. Dit wordt praktisch opgelost door in het tweede lid te bepalen dat de leden van het algemeen bestuur hun functie blijven vervullen, totdat in hun opvolging is voorzien.

Naast de twaalf gemeenten is ook de provincie deelnemer aan deze gemeenschappelijke regeling. De Provinciewet bevat eenzelfde regeling als de Gemeentewet. Deze bepaling is dus ook van toepassing in geval van periodiek aftreden van een gedeputeerde die het college van gedeputeerde staten vertegenwoordigt in het dagelijks bestuur.

Artikel 16 Werkwijze (Dagelijks Bestuur)

Behoeft geen toelichting.

Artikel 17 Bevoegdheden (Dagelijks Bestuur)

De bevoegdheden van het dagelijks bestuur volgen uit de Wet en zijn hier opgenomen ten behoeve van de volledigheid en duidelijkheid van deze regeling.

Artikel 18 Voorzitter

Op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen is de voorzitter niet alleen voorzitter van het algemeen bestuur, maar ook van het dagelijks bestuur. Die beide voorzittersfuncties zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden. Besluiten over de voorzitter (bijvoorbeeld het intrekken van een aanwijzing tot voorzitter of het benoemen van een nieuwe voorzitter) worden door het algemeen bestuur genomen. De plaatsvervangend voorzitter die op grond van het tweede lid wordt aangewezen, is plaatsvervangend ten aanzien van alle bevoegdheden, dus ook ten aanzien van het voorzitterschap van het dagelijks bestuur en de bevoegdheid tot vertegenwoordiging van het openbaar lichaam in en buiten rechte.

Artikel 19 Bevoegdheden (Voorzitter)

Behoeft geen toelichting.

HOOFDSTUK 6 INFORMATIE EN VERANTWOORDING

Artikel 20 Openbaar lichaam ten opzichte van deelnemers

Behoeft geen toelichting.

Artikel 21 Openbaar lichaam ten opzichte van andere omgevingsdiensten

Behoeft geen toelichting.

Artikelen 22, 23 en 24

Ter uitvoering van de artikelen 16 tot en met 19 in verbinding met artikel 52, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen houdt de regeling bepalingen in over informatie en verantwoording van het bestuur van het openbaar lichaam aan de deelnemers (met inbegrip van de gemeenteraden en Provinciale Staten). Artikel 23 regelt de actieve informatieplicht, zoals bedoeld in de Wet.

Artikel 25 Uitbrengen van zienswijze door de raad

Met de wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen van 1 juli 2022 is de verplichting geïntroduceerd om in de gemeenschappelijke regeling afspraken te maken over besluiten van een bij gemeenschappelijke regeling opgericht samenwerkingsverband, waarop door het bestuur van de regeling een zienswijze aan de raden en provinciale staten wordt gevraagd. Hiermee wordt bereikt dat gemeenteraden en provinciale staten hun opvatting kenbaar kunnen maken over bepaalde voorgenomen besluiten voordat het besluit is genomen. Artikel25 voorziet in deze nieuwe zienswijzeprocedure voor gemeenteraden over besluiten van de gemeenschappelijke regeling op grond van artikel 10 van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Het bestuur van de Omgevingsdienst kan besluiten om af te wijken van de ingebrachte zienswijzen.

Gekozen is voor een zienswijzetermijn van 8 weken, omdat de raden in beginsel maandelijks bij elkaar komen. Als een langere termijn wordt gehanteerd, zal dit tot een te lange zienswijzeperiode leiden, terwijl een kortere periode het voor de raden lastig maakt om tijdig een zienswijze in de raad te kunnen bespreken en de zienswijze in te kunnen dienen.

Daarnaast is gekozen om de zienswijzemogelijkheid open te stellen voor een aantal specifieke besluiten (zoals kaderstellende strategische en meerjarenplannen), omdat deze plannen in een vroeg stadium bepalen waar de gemeenschappelijke regeling naartoe beweegt en inspraak juist in dat vroege stadium bij kan dragen aan meer betrokkenheid bij en draagvlak voor de keuzes die door de gemeenschappelijke regeling worden gemaakt. De zienswijzemogelijkheid wordt expliciet uitgezonderd voor het vaststellen en wijzigen van de begroting en besluiten waarop afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is, omdat artikel 10, vijfde lid, van de Wgr dat bepaalt. Deze laatstgenoemde besluiten hebben namelijk hun eigen inspraakmogelijkheden en procedures.

Artikel 26 Participatie ingezetenen en belanghebbenden

Artikel 10, zevende lid, van de Wgr bepaalt dat in de gemeenschappelijke regeling moet worden vastgelegd hoe ingezetenen en belanghebbenden worden betrokken bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid op grond van de regeling. Er is voor gekozen om participatie voor ingezetenen en belanghebbenden niet in de regeling vast te leggen. Participatie kan desgewenst door de gemeenteraden en provinciale staten zelf worden vormgegeven door bijvoorbeeld ingezetenen en belanghebbenden mee te laten denken over onderwerpen waarover zij een zienswijze kunnen uitbrengen. Op die manier kunnen de deelnemers zelf bepalen of, en zo ja, op welke manier zij ingezetenen en belanghebbenden in de gelegenheid willen stellen om mee te denken over besluitvorming die in de regeling plaatsvindt.

Artikel 27 Evaluatie

Bij de evaluatie wordt standaard voor de meest lichte vorm gekozen, die wordt voorgesteld in de Wet. Deelnemers hebben de mogelijkheid dit in overleg anders in te vullen.

HOOFDSTUK 7 DIRECTEUR

Artikel 28 Directeur Behoeft geen toelichting.

HOOFDSTUK 8 SAMENWERKING GELDERS STELSEL

Artikel 29 Voorzitters- en directeurenoverleg

Om op bestuurlijk niveau de samenwerking tussen de Gelderse omgevingsdiensten te waarborgen, is ter uitvoering van het Gelderse stelsel in de regeling (en de overige gemeenschappelijke regelingen

waarbij een omgevingsdienst in Gelderland is ingesteld) voorzien in een overleg tussen de voorzitters, alsmede in een overleg tussen de directeuren.

HOOFDSTUK 9 FINANCIELE BEPALINGEN

Artikel 30 Administratie en controle

Behoeft geen toelichting.

Artikel 31 Begrotingsprocedure

Beperkte wijzigingen binnen de begroting die niet leiden tot een wijziging van de bedragen van de deelnemers, kunnen door het Algemeen Bestuur worden vastgesteld zonder de brede procedure van zienswijzen.

Artikel 32 Jaarrekening

Behoeft geen toelichting.

Artikel 33 Verdeling saldo

Er ligt op grond van het eerste lid een verplichting om een beperkte reserve op te bouwen en aan te houden voor het opvangen van financiële schommelingen. Indien er in de jaarrekening sprake is van een nadelig saldo, beslist het algemeen bestuur op grond van het tweede en het derde lid. Er is gekozen voor een verdeling naar rato van de stemverhouding en niet op basis van exploitatie, omdat de exploitatie in de tijd gezien te veel kan fluctueren. Stemverhouding geeft een meer stabiele situatie.

HOOFDSTUK 10 ARCHIEF

Artikel 34 Zorg en beheer archief openbaar lichaam

Op grond van artikel 40 van de Archiefwet houdt een regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen een voorziening in omtrent de zorg voor de archiefbescheiden van bij die regeling ingestelde openbare lichamen. Hieraan wordt invulling gegeven door opneming in de regeling van artikel 32.

HOOFDSTUK 11 TOETREDING, UITTREDING, WIJZIGING EN OPHEFFING

Op grond van artikel 9 in verbinding met artikel 52, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen houdt een regeling die voor onbepaalde tijd wordt getroffen bepalingen in over wijziging, opheffing, toetreding en uittreding. De regeling voorziet daarin in hoofdstuk11.

Artikel 35 Toetreding

Zie ook art. 51 van de Wet.

Artikel 36 Uittreding

Besluit een deelnemer uit te treden, dan regelt dit artikel de gevolgen van de uittreding. Uitgangspunt hierbij is dat de niet uittredende deelnemers financieel niet worden benadeeld.

Artikel 37 Wijziging en opheffing

Het wijzigen van de regeling is onder andere aan de orde als een deelnemer extra structurele taken als bedoeld in artikel 5 bij de omgevingsdienst wil onderbrengen. Een deelnemer kan op grond van het tweede lid daarom zelf verzoeken aan de deelnemers, dan wel kan daarom door het algemeen bestuur worden verzocht. Gaat het om opheffing van de regeling, dan zijn het vooral de personele en financiële gevolgen die geregeld moeten worden. Dat geschiedt op grond van het derde lid in een liquidatieplan. Afhankelijk van de specifieke situatie kan dat plan bepalingen inhouden over het overnemen van personeel door deelnemers.

HOOFDSTUK 12 KLACHTENREGELING

Artikel 38 Klachtenregeling

De behandeling van klachten als bedoeld in hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht kent twee fasen: de interne fase en de externe fase. Artikel 36 houdt de verplichting in om voor de interne fase een verordening vast te stellen, waartoe het algemeen bestuur bevoegd is. Voor de tweede fase geldt dat de Nationale ombudsman bevoegd is, tenzij het algemeen bestuur een andere klachtadviesinstantie aanwijst.

HOOFDSTUK 13 SLOTBEPALINGEN

Artikel 39 Inwerkingtreding

Vaststellingbesluiten tot het wijzigen van de GR ODVeluwe dienen op grond van artikel 3:42, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht door alle deelnemers bekend gemaakt te worden in de eigen gemeente/provincie. Daarnaast wordt één deelnemer (provincie Gelderland) verantwoordelijk gemaakt voor de bekendmaking van de gemeenschappelijke regeling zelf. De regeling dient door kennisgeving van de inhoud in het provincieblad bekend te worden gemaakt om in werking te kunnen treden. Het openbaar lichaam draagt zorg voor verwerking van de gegevens in het daartoe bestemde register (artikel 26 lid 2 juncto artikel 52, eerste lid, onder k, van de Wet).

Artikel 40 Duur van de regeling

Behoeft geen toelichting

Artikel 41 Citeertitel

Behoeft geen toelichting