Regeling van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant van 12 december 2023 met regels voor het verstrekken van subsidie voor projecten in het kader van het Nationaal Strategisch Plan GLB 2023-2027 (Regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant)

Geldend van 20-12-2024 t/m heden

Intitulé

Regeling van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant van 12 december 2023 met regels voor het verstrekken van subsidie voor projecten in het kader van het Nationaal Strategisch Plan GLB 2023-2027 (Regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant)

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant;

Gelet op artikel 2 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;

Overwegende dat de Europese Commissie op 13 december 2022 het Nederlands Nationaal Strategisch Plan in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 2023-2027 heeft goedgekeurd;

Overwegende dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in de Regeling uitvoering NSP GLB 2023–2027 Gedeputeerde Staten heeft aangewezen als intermediaire instantie als bedoeld in artikel 123, vierde lid, van verordening 2021/2115;

Besluiten vast te stellen de volgende regeling:

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

Asv: Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;

Awb: Algemene wet bestuursrecht;

bruto jaarloon: bruto jaarsalaris, inclusief een niet-prestatiegebonden eindejaarsuitkering of een beloning in de vorm van een dertiende maand, zijnde een vast bedrag of vastgesteld percentage van het salaris, dat werknemers als extra loon ontvangen, voor zover dit is geregeld in de geldende CAO of arbeidsovereenkomst, exclusief vakantiegeld, exclusief (overige) vergoedingen, bijzondere beloningen, winst- of prestatieafhankelijke uitkeringen en aanvullende werkgeverslasten;

Elfpo: Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling, bedoeld in artikel 4, onderdeel b, van verordening 2021/2116;

groep: groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

infrastructuur: wegen, vaarwegen of wandel- of fietspaden;

integrale kostensystematiek: door de Minister van Economische Zaken en Klimaat goedgekeurde integrale kostensystematiek als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies;

interventie: een steuninstrument met een reeks subsidiabiliteitsvoorwaarden die in deze regeling nader zijn omschreven op basis van een interventietype waarin verordening 2021/2115 voorziet;

kennisinstelling:

  • a.

    in onderdeel a, b, g of h van de bijlage behorende bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs en een academisch ziekenhuis als bedoeld in onderdeel j van de bijlage behorende bij die wet;

  • b.

    andere dan in onderdeel a bedoelde geheel of gedeeltelijk, meerjarig door de overheid gefinancierde onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke of technische kennis uit te breiden;

  • c.

    geheel of gedeeltelijk, meerjarig door een andere lidstaat van de Europese Unie gefinancierde:

    • 1°.

      openbare instelling voor hoger onderwijs of een daaraan verbonden ziekenhuis gelijkwaardig aan een instelling respectievelijk academisch ziekenhuis als bedoeld in onderdeel a;

    • 2°.

      onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;

  • d.

    onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk met eigen medewerkers in loondienst, die tot doel heeft via het structureel doen van eigen onderzoek en het ontwikkelen en testen van technische toepassingen door haar medewerkers, de technologische kennis op een specifiek terrein te bevorderen, die geen instelling is als bedoeld in onderdelen a tot en met c;

landbouwer: een natuurlijke of rechtspersoon of een groep natuurlijke of rechtspersonen die landbouwproducten produceert als bedoeld in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, bijlage I, met uitzondering van visserijproducten, alsmede hakhout met korte omlooptijd of die landbouwareaal in een staat houdt die begrazing of teelt mogelijk maakt zonder dat daarvoor voorbereidende activiteiten nodig zijn die verder gaan dan activiteiten op basis van de gebruikelijke landbouwmethoden en -machines;

NSP: Nederlands Nationaal Strategisch Plan GLB 2023-2027;

penvoerder: partij bij een samenwerkingsovereenkomst, die door de partijen bij die overeenkomst is aangewezen als de penvoerder van het project waarvoor de subsidie is aangevraagd en die zal optreden als indiener van de subsidieaanvraag en als rechtsgeldige vertegenwoordiger van de samenwerkende partijen in het samenwerkingsverband;

samenwerkingsverband: verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, niet zijnde een vennootschap, bestaand uit ten minste twee niet in een groep verbonden deelnemers, dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van activiteiten;

verordening 2016/1012: Verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de zoötechnische en genealogische voorwaarden voor het fokken van, de handel in en de binnenkomst in de Unie van raszuivere fokdieren, hybride fokvarkens en levende producten daarvan en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 652/2014, de Richtlijnen 89/608/EEG en 90/425/EEG van de Raad en tot intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van dierfokkerij (PbEU 2016, L 171);

verordening 1308/2013: Verordening (EU) 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PbEU 2013, L 347);

verordening 2018/1046: Verordening (EU) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PbEU 2018, L 193);

verordening 2021/1060: Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PbEU 2021, L 231);

verordening 2021/2115: Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (PbEU 2021, L 435);

verordening 2021/2116: Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013 (PbEU 2021, L 435);

verordening 2022/128: Uitvoeringsverordening (EU) 2022/128 van de Commissie van 21 december 2021 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft betaalorganen en andere instanties, financieel beheer, goedkeuring van de rekeningen, controles, zekerheden en transparantie;

verordening 2022/129: Uitvoeringsverordening (EU) 2022/129 van de Commissie van 21 december 2021 tot vaststelling van regels voor interventietypes voor oliehoudende zaden, katoen en bijproducten van de wijnbereiding krachtens Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad en voor de vereisten inzake informatie, bekendheid en zichtbaarheid aangaande steun van de Unie en de strategische GLB-plannen (PbEU 2022, L 20);

watersysteem: een samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken.

Artikel 1.2 Openstelling

  • 1. Gedeputeerde Staten stellen in de interventies vast:

    • a.

      één of meerdere subsidieplafonds;

    • b.

      per plafond een periode waarbinnen een aanvraag om subsidie moet zijn ontvangen.

  • 2. In de interventies kunnen Gedeputeerde Staten tevens nadere regels stellen met betrekking tot:

    • a.

      de categorieën van activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen;

    • b.

      de thema's waarop een activiteit betrekking moet hebben;

    • c.

      de categorieën van aanvragers;

    • d.

      de geografische begrenzing van de openstelling;

    • e.

      een drempel met betrekking tot de subsidiabele kosten;

    • f.

      de kostensoorten die voor subsidie in aanmerking komen;

    • g.

      de minimale of maximale hoogte van de subsidie;

    • h.

      vaste bedragen;

    • i.

      de verdelingswijze;

    • j.

      de gegevens of bescheiden die bij de aanvraag om subsidie, voorschot en deelbetaling, voortgangsverslag of vaststelling overgelegd moeten worden;

    • k.

      overige verplichtingen die aan een subsidieontvanger kunnen worden opgelegd.

Artikel 1.3 Samenwerkingsverbanden

  • 1. Indien in deze regeling is bepaald dat een subsidie kan worden verstrekt aan een samenwerkingsverband, komen in geval van samenwerkingsverbanden zonder rechtspersoonlijkheid slechts voor subsidie in aanmerking samenwerkingsverbanden:

    • a.

      waarvan de deelnemers natuurlijke personen of rechtspersonen, ieder met een andere eigenaar en niet in eigendom van een deelnemende natuurlijke persoon, zijn, en

    • b.

      die voldoen aan de concurrentieregels zoals die gelden krachtens de artikelen 206 tot en met 210 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad.

  • 2. Indien een aanvraag namens de deelnemers aan een samenwerkingsverband wordt ingediend bevat de aanvraag om subsidie tevens:

    • a.

      een door alle partijen ondertekende samenwerkingsovereenkomst van de deelnemende partijen, waaruit onder meer blijkt dat de penvoerder door de deelnemende partijen aan het samenwerkingsverband is aangewezen om de aanvraag om subsidie in te dienen en bevoegd is de betaling te ontvangen;

    • b.

      de verdeling van de verantwoordelijkheden, bevoegdheden en financiële verplichtingen bevattende de baten en de lasten van de deelnemende partijen.

  • 3. Ingeval een subsidie wordt verstrekt aan een samenwerkingsverband worden onverschuldigd betaalde subsidiebedragen overeenkomstig artikel 4:57 van de Awb teruggevorderd bij iedere deelnemer aan het samenwerkingsverband voor wat betreft het door de deelnemer ontvangen deel van de onverschuldigd betaalde subsidiebedragen.

Artikel 1.4 Nationale cofinanciering

De in deze regeling genoemde subsidiepercentages zijn inclusief nationale overheidsfinanciering, tenzij in een interventie anders is bepaald.

Artikel 1.5 Weigeringsgronden algemeen

Onverminderd het bepaalde in artikel 8 van de Asv en in de artikelen 4:25 en 4:35 van de Awb wordt subsidie geheel of gedeeltelijk geweigerd indien:

  • a.

    door aanvrager voor dezelfde activiteiten reeds subsidie is aangevraagd in dezelfde aanvraagperiode;

  • b.

    voor dezelfde activiteiten en subsidiabele kosten op grond van enige regeling reeds subsidie is verstrekt tot het op grond van deze regeling toegestane maximale subsidiepercentage of -bedrag;

  • c.

    de activiteiten niet overwegend plaatsvinden in de provincie Noord-Brabant, tenzij de activiteiten of de resultaten ervan aantoonbaar ten goede komen aan ingezetenen van de provincie Noord-Brabant, of de activiteiten of de resultaten daarvan aantoonbaar op enigerlei wijze het belang van de provincie Noord-Brabant dienen;

  • d.

    de benodigde nationale overheidsfinanciering als bedoeld in artikel 1.4, niet of niet volledig beschikbaar is gesteld en de aanvraag niet voorzien is van een bijdrageverklaring of een subsidiebeschikking voor de benodigde resterende nationale overheidsfinanciering;

  • e.

    de aanvrager een onderneming in moeilijkheden is als bedoeld in de relevante voorschriften inzake staatssteun van de Europese Unie;

  • f.

    ten aanzien van de subsidieaanvrager een uitstaand bevel tot terugvordering bestaat, volgend op een eerdere beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen waarin steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard;

  • g.

    de activiteiten een voorziene negatieve uitwerking hebben op het dierenwelzijn van landbouwhuisdieren, te weten dieren die in het kader van de uitoefening van een landbouwbedrijf worden gehouden in verband met de productie van bijvoorbeeld melk, vlees, wol, veren of eieren of in verband met het berijden van dieren;

  • h.

    de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag op de uiterste datum van indiening;

  • i.

    reeds gestart is met de uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, voordat de aanvraag om subsidie is ingediend.

Artikel 1.6 Subsidievereisten aanvraag

  • 1. Een aanvraag om subsidie:

    • a.

      wordt ingediend bij Gedeputeerde Staten;

    • b.

      wordt ingediend met gebruikmaking van de meest recente versie van een door Gedeputeerde Staten beschikbaar gesteld formulier;

    • c.

      bevat voor een onderneming het btw- of fiscaal identificatienummer als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onder b tot en met e, van verordening 2022/128, van de aanvrager dan wel iedere deelnemer aan het samenwerkingsverband en, indien van toepassing, de naam van de moedermaatschappij of iedere dochteronderneming met het daarbij behorende btw- of fiscaal identificatienummer;

    • d.

      wordt voorzien van alle verplichte bijlagen.

  • 2. Onder verplichte bijlagen als bedoeld in het vorige lid worden in ieder geval verstaan:

    • a.

      een begroting van de kosten, tenzij in een interventie anders is bepaald;

    • b.

      een toelichting op de begroting;

    • c.

      een financieringsplan;

    • d.

      de doelstellingen van het project;

    • e.

      een opgave van subsidies of vergoedingen die voor dezelfde activiteiten bij andere bestuursorganen, private organisaties of personen zijn aangevraagd, onder vermelding van de stand van zaken daarvan.

  • 3. In aanvulling op het tweede lid bevat een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 1.7, eerste lid, onder b of c, een projectplan waarin tenminste is opgenomen:

    • a.

      een probleemanalyse waaruit onder andere de noodzaak van het project en de ter uitvoering van het project te maken kosten blijkt;

    • b.

      een beschrijving van de wijze van uitvoering van het project en de te ondernemen activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

    • c.

      de doelstellingen van het project;

    • d.

      de verwachte resultaten van het project;

    • e.

      de verwachte realisatietermijn van het project;

    • f.

      de wijze waarop de resultaten van het project worden getoetst.

  • 4. Indien de verwachte realisatietermijn van het project langer is dan één jaar bevat de aanvraag om subsidie tevens:

    • a.

      een meerjarenbegroting met een declaratieplanning per jaar;

    • b.

      een overzicht in de tijd van de te onderscheiden fasen van het project.

Artikel 1.7 Subsidie-arrangementen

  • 1. Gedeputeerde Staten verstrekken subsidies op basis van drie arrangementen:

    • a.

      arrangement 1: subsidies tot € 25.000;

    • b.

      arrangement 2: subsidies van € 25.000 tot € 125.000;

    • c.

      arrangement 3: subsidies van € 125.000 of meer.

  • 2. Subsidieverstrekking als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, vindt plaats in de vorm van een vast bedrag.

  • 3. Subsidieverstrekking als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, vindt plaats in de vorm van een vast bedrag of een vast bedrag voor een nog te verrichten prestatie-eenheid.

  • 4. In een interventie kan op grond van de risicoanalyse, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder a, en tweede lid, van de Asv worden bepaald dat:

    • a.

      de regels inzake een subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder a, van toepassing zijn op een subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder b; of

    • b.

      dat de regels inzake een subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder b, van toepassing zijn op een subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder c.

  • 5. In een interventie kan worden bepaald dat:

    • a.

      de regels inzake een subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder b, van toepassing zijn op een subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder a; of

    • b.

      dat de regels inzake een subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder c, van toepassing zijn op een subsidie als bedoeld in het eerste lid, onder b.

  • 6. Een vast bedrag als bedoeld in het tweede of derde lid wordt in de interventie vastgelegd.

Artikel 1.8 Subsidiabele kosten algemeen

Voor zover zij direct verbonden zijn met de uitvoering van de desbetreffende subsidiabele activiteiten, komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    loonkosten inclusief overheadkosten;

  • b.

    de kosten van door een subsidieontvanger verrichte eigen arbeid inclusief overheadkosten;

  • c.

    bijdragen in natura in de vorm van door of namens de subsidieontvanger op geld te waarderen inbreng van producten of diensten, waar geen bonnen en betaalbewijzen voor beschikbaar zijn en die voldoen aan de criteria genoemd in artikel 67, eerste lid, van verordening 2021/1060;

  • d.

    afschrijvingskosten als bedoeld in artikel 67, tweede lid, van verordening 2021/1060;

  • e.

    andere kosten waarvoor een factuur of document met gelijkwaardige bewijskracht kan worden overlegd.

Artikel 1.9 Berekening subsidiabele kosten

  • 1. In afwijking van artikel 10 van de Asv worden de subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 1.8 berekend door:

    • a.

      berekening van de subsidiabele kosten zonder vereenvoudigde kostenoptie, als bedoeld in artikel 1.9a;

    • b.

      berekening van de subsidiabele kosten met vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten, als bedoeld in artikel 1.9b;

    • c.

      berekening van de subsidiabele kosten met vereenvoudigde kostenoptie voor overige kosten, als bedoeld in artikel 1.9c.

  • 2. Indien een uurtarief wordt gehanteerd als bedoeld in artikel 1.9a, eerste lid, onder a, subonderdeel i, artikel 1.9a, eerste lid, onder b of artikel 1.9c, eerste lid, onder b, kan het totale aantal voor een bepaald jaar te subsidiëren uren:

    • a.

      in het geval van loonkosten per werknemer niet meer bedragen dan 1.372 uren bij een voltijd dienstverband of een evenredig deel daarvan bij een deeltijd dienstverband;

    • b.

      in het geval van eigen arbeid per werknemer niet meer bedragen dan 1.372 uren.

Artikel 1.9a Berekening subsidiabele kosten zonder vereenvoudigde kostenoptie

  • 1. Voor de berekening van de loonkosten en kosten eigen arbeid als bedoeld in artikel 1.8, onder a en b, geven Gedeputeerde Staten in een interventie één van de volgende berekeningswijzen aan:

    • a.

      de kosten worden berekend door:

      • i.

        in het geval van eigen arbeid, het aantal aan het project bestede uren te vermenigvuldigen met een uurtarief van € 50;

      • ii.

        in het geval van loonkosten, een per medewerker bepaald individueel uurtarief, berekend overeenkomstig het tweede lid, te vermenigvuldigen met het aantal door de medewerker aan het project bestede uren, waarna dat bedrag met 15% wordt vermeerderd voor overhead; of

    • b.

      de kosten worden berekend door het aantal aan het project bestede uren te vermenigvuldigen met de volgende uurtarieven:

      • i.

        € 44 voor de kosten van een projectmedewerker;

      • ii.

        € 50 voor de kosten van een landbouwer;

      • iii.

        € 78 voor de kosten van een adviseur;

      • iv.

        € 88 voor de kosten van een projectleider of expert.

  • 2. Het uurtarief, bedoeld in het eerste lid, onder a, subonderdeel ii, wordt berekend door het bruto jaarloon, vermeerderd met 44,2% voor werkgeverslasten, te delen door 1.720 uur op basis van een 40-urige werkweek, of, in geval van een niet volledig gewerkt jaar of een medewerker die werkzaam is in deeltijd, een naar rato toegepast aantal uren.

  • 3. De overige subsidiabele kosten worden vastgesteld op basis van een factuur of een document met gelijkwaardige bewijskracht.

Artikel 1.9b Berekening subsidiabele kosten met vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten

  • 1. De loonkosten en kosten eigen arbeid als bedoeld in artikel 1.8, onder a en b, worden berekend door de overige subsidiabele kosten te vermenigvuldigen met 0,23.

  • 2. De overige subsidiabele kosten worden vastgesteld op basis van een factuur of een document met gelijkwaardige bewijskracht.

Artikel 1.9c Berekening subsidiabele kosten met vereenvoudigde kostenoptie voor overige kosten

  • 1. Voor de berekening van de subsidiabele kosten geven Gedeputeerde Staten in een interventie één van de volgende berekeningswijzen aan:

    • a.

      de kosten worden berekend door in het geval van loonkosten en kosten eigen arbeid als bedoeld in artikel 1.8, onder a en b, het aantal aan het project bestede uren te vermenigvuldigen met:

      • i.

        voor eigen arbeid, een uurtarief van € 43;

      • ii.

        voor loonkosten, een per medewerker bepaald individueel uurtarief, berekend overeenkomstig artikel 1.9a, tweede lid; en

      • iii.

        het totaal van de berekende kosten te vermenigvuldigen met 0,4 voor de overige kosten; of

    • b.

      de kosten worden berekend door het aantal aan het project bestede uren te vermenigvuldigen met de volgende uurtarieven:

      • i.

        € 54 voor de arbeidskosten van een projectmedewerker;

      • ii.

        € 60 voor de arbeidskosten van een landbouwer;

      • iii.

        € 95 voor de arbeidskosten van een adviseur;

      • iv.

        € 107 voor de arbeidskosten van een projectleider of expert.

  • 2. Indien deelnemers aan een samenwerkingsverband de berekeningswijze als bedoeld in het eerste lid, onder a, toepassen, kunnen de overige kosten van een kennisinstelling die gebruik maakt van de integrale kostensystematiek niet worden toegerekend aan het project.

Artikel 1.9d Integrale kostensystematiek

  • 1. In afwijking van artikel 1.9, eerste lid, onder a, kunnen kennisinstellingen gebruikmaken van de integrale kostensystematiek.

  • 2. Indien op grond van het eerste lid wordt gekozen voor de integrale kostensystematiek, zijn artikel 12, derde lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV subsidies en artikel 1.2, eerste lid, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1.10 Niet subsidiabele kosten

De volgende kosten komen in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    kosten die niet aantoonbaar rechtstreeks aan de activiteiten waarop de subsidie betrekking heeft zijn toe te rekenen;

  • b.

    kosten van rente, debetrente, bankdiensten, financieringen, gerechtelijke procedures, juridische advisering of bijstand ten behoeve van gerechtelijke procedures, boetes en sancties, fooien en geschenken. Personeelsactiviteiten, overboekingen en annuleringen, gratificaties en bonussen, outplacementtrajecten en representatiekosten en -vergoedingen;

  • c.

    kosten van handelingen ter voorbereiding van de activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd;

  • d.

    vervangingsinvesteringen;

  • e.

    legeskosten, tenzij deze kosten expliciet subsidiabel gesteld worden;

  • f.

    verrekenbare of compensabele BTW;

  • g.

    kosten die naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet voldoen aan de vereisten van goed financieel beheer als bedoeld in artikel 33 van Verordening (EU) 2018/1046;

  • h.

    winstopslagen binnen een groep;

  • i.

    kosten die een deelnemer van het samenwerkingsverband in rekening brengt bij een andere deelnemer van het samenwerkingsverband;

  • j.

    de aankoop van landbouwproductierechten;

  • k.

    de aankoop van betalingsrechten;

  • l.

    investeringen die leiden tot een verslechtering van het dierenwelzijn;

  • m.

    de aankoop van dieren;

  • n.

    de aankoop van zaai- en pootgoed van eenjarige gewassen alsmede het planten daarvan voor een ander doel dan:

    • i.

      herstel van het landbouw- of bospotentieel na natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden of rampzalige gebeurtenissen,

    • ii.

      de bescherming van vee tegen grote roofdieren of van vee dat in de bosbouw in plaats van machines wordt gebruikt,

    • iii.

      het in het kader van de in artikel 70 van verordening 2021/2115 bedoelde verbintenissen fokken van met uitsterven bedreigde rassen als omschreven in artikel 2, punt 24, van verordening 2016/1012, of

    • iv.

      het in het kader van de in artikel 70 van verordening 2021/2115 bedoelde verbintenissen in stand houden van plantenrassen die worden bedreigd door genetische erosie;

  • o.

    de aankoop van niet-bebouwde en bebouwde grond voor een bedrag van meer dan 10% van de totale subsidiabele uitgaven van de betrokken verrichting, met uitzondering van aankoop van land ten behoeve van milieubehoud en het behoud van koolstofrijke bodems tot een maximum van 30% van de totale subsidiabele uitgaven van de betrokken verrichting;

  • p.

    investeringen in grootschalige infrastructuur die geen deel uitmaken van de strategieën voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling beschreven in artikel 32 van verordening 2021/1060, met uitzondering van investeringen in breedbandinfrastructuur en van preventieve acties tegen overstromingen ter bescherming van de kust, die gericht zijn op inperking van de gevolgen van mogelijke natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden of rampzalige gebeurtenissen;

  • q.

    investeringen in bebossing die niet verenigbaar zijn met de milieu- en klimaat gerelateerde doelstellingen overeenkomstig de beginselen van duurzaam bosbeheer, zoals ontwikkeld in het kader van de pan-Europese richtsnoeren voor bebossing en herbebossing;

  • r.

    kosten van investeringen die worden gedaan om te voldoen aan een wettelijke verplichting;

  • s.

    kosten van investeringen met een negatief effect op de omgeving.

Artikel 1.11 Cumulatie

Onverminderd artikel 63, negende lid, van verordening 2021/1060 en artikel 36 van verordening 2021/2116 wordt, indien reeds door een bestuursorgaan of de Europese Commissie subsidie is verstrekt voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan, slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat volgens de toepasselijke interventie is toegestaan.

Artikel 1.12 Verdelingswijze

  • 1. Gedeputeerde Staten verdelen het subsidieplafond:

    • a.

      op volgorde van binnenkomst van de aanvragen, waarbij in aanvulling op artikel 1.2 in de interventie wordt bepaald welk minimumaantal punten de aanvraag moet halen;

    • b.

      op volgorde van rangschikking van de aanvragen op basis van selectiecriteria;

    • c.

      op volgorde van rangschikking van de aanvragen op basis van een investeringslijst.

  • 2. Indien wordt gekozen voor verdeling van het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de volledige aanvragen:

    • a.

      komt de aanvraag die het eerst is binnengekomen, het eerst voor subsidie in aanmerking;

    • b.

      geldt, indien een subsidieaanvraag nog niet volledig is, voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie de dag waarop de subsidieaanvraag volledig is als datum van binnenkomst;

    • c.

      vindt, indien het subsidieplafond op enige dag dreigt te worden overschreden en de volgorde van die aanvragen niet op grond van het tijdstip van binnenkomst kan worden vastgesteld, rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats door middel van loting, in aanwezigheid van een notaris;

    • d.

      wordt de trekking schriftelijk vastgelegd door de notaris, waarbij de aanvragen worden gerangschikt in volgorde van trekking;

    • e.

      wordt de subsidie verdeeld over opeenvolgende aanvragen in de rangschikking die volledig gehonoreerd kunnen worden.

  • 3. Indien wordt gekozen voor verdeling van het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen op basis van selectiecriteria:

    • a.

      wordt de rangschikking bepaald door het totaal aantal punten dat wordt behaald op basis van de selectiecriteria;

    • b.

      kan per selectiecriterium 0 tot en met 5 punten worden behaald, waarbij Gedeputeerde Staten in aanvulling op artikel 1.2 in een interventie per selectiecriterium een wegingsfactor van 1, 2, 3 of 4 vaststellen;

    • c.

      wordt het aantal punten van een aanvraag bepaald door per selectiecriterium de score te vermenigvuldigen met de aangegeven weging van het criterium en alle zo verkregen punten op te tellen.

  • 4. Tenzij in een interventie een hoger te behalen percentage is bepaald, wordt een aanvraag als bedoeld in het derde lid niet gehonoreerd indien de aanvraag minder dan 60% van het totaal aantal te behalen punten heeft behaald.

  • 5. Indien wordt gekozen voor verdeling van het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen op basis van een investeringslijst:

    • a.

      stellen Gedeputeerde Staten in de interventie een investeringslijst vast met het aantal per investeringscategorie te behalen punten;

    • b.

      wordt de rangschikking bepaald door het aantal punten dat wordt behaald op basis van toepassing van de investeringslijst;

    • c.

      wordt bij een aanvraag bestaande uit twee of meer investeringen binnen één van de investeringscategorieën, bedoeld onder a, voor de rangschikking het aan de investeringen toegekende aantal punten opgeteld en vervolgens door het aantal investeringen gedeeld.

  • 6. Indien toepassing van het derde of vijfde lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt rangschikking van die aanvragen bepaald door loting.

  • 7. Indien sprake is van loting als bedoeld in het zesde lid geldt het volgende:

    • a.

      loting vindt plaats middels trekking in aanwezigheid van een notaris;

    • b.

      de trekking wordt schriftelijk vastgelegd door de notaris;

    • c.

      de eerst getrokken aanvraag wordt als hoogste gerangschikt;

    • d.

      de hoogst gerangschikte aanvraag komt het eerst in aanmerking voor subsidie;

    • e.

      subsidie wordt verdeeld over opeenvolgende aanvragen die volledig gehonoreerd kunnen worden.

Artikel 1.13 Adviescommissie

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen één of meer adviescommissies instellen.

  • 2. Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, worden voorgelegd aan een adviescommissie.

Artikel 1.14 Beslistermijn

In afwijking van artikel 15 van de Asv beslissen Gedeputeerde Staten binnen 22 weken na afloop van de periode waarbinnen een aanvraag om subsidie ontvangen moet zijn.

Artikel 1.15 Verplichtingen algemeen

  • 1. Onverminderd artikel 16 van de Asv doet de subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband de penvoerder, onverwijld schriftelijk mededeling aan Gedeputeerde Staten van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot het op de subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband op een deelnemer aan het samenwerkingsverband, van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, of tot verlening van surseance van betaling aan de subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband aan een deelnemer in het samenwerkingsverband, of tot faillietverklaring van de subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband van een deelnemer in het samenwerkingsverband.

  • 2. De subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband de penvoerder, doet onverwijld schriftelijk mededeling aan Gedeputeerde Staten zodra aannemelijk is dat:

    • a.

      de subsidiabele activiteiten niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht, of

    • b.

      niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

  • 3. De subsidieontvanger is verplicht:

    • a.

      het materiaal, bedoeld in bijlage III, deel 1, punt 1.7, van verordening 2022/129, op verzoek van Gedeputeerde Staten ter beschikking te stellen;

    • b.

      te voldoen aan de communicatieverplichtingen zoals omschreven in bijlage III, deel 2, van verordening 2022/129;

    • c.

      in geval van investeringen in roerende en onroerende zaken de investering op het moment van indiening van de aanvraag tot vaststelling ten minste gebruiksklaar te hebben;

    • d.

      indien sprake is van een investering in infrastructuur of een productieve investering gedurende vijf jaar na de subsidievaststelling te voldoen aan de instandhoudingsverplichting als bedoeld in artikel 65 van verordening 2021/1060, tenzij sprake is van een investering door een mkb-onderneming of sprake is van een investering die leidt tot door een mkb-onderneming gecreëerde banen, in welk geval de instandhoudingsverplichting drie jaar bedraagt;

    • e.

      zo spoedig als mogelijk, maar uiterlijk op de dag van daadwerkelijke vervreemding, bij Gedeputeerde Staten te melden:

      • i.

        vervreemding van de onderneming waaraan subsidie is verstrekt, of

      • ii.

        vervreemding van grond waarop activiteiten betrekking hebben waarvoor subsidie is verstrekt.

  • 4. De subsidieontvanger of, indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, de penvoerder, voert een zodanige administratie dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze is af te leiden:

    • a.

      de aard, inhoud en voortgang van de verrichte activiteiten;

    • b.

      dat de communicatieactiviteiten, bedoeld in het derde lid, onder b, worden uitgevoerd;

    • c.

      welke kosten in het project zijn gemaakt en betaald; en

    • d.

      indien loonkosten of eigen arbeid subsidiabel zijn, het aantal uren dat per persoon is besteed aan activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen.

  • 5. De administratie wordt ten minste vijf jaar na de subsidievaststelling bewaard.

  • 6. In geval van een gerechtelijke procedure wordt de administratie ten minste tien jaar na de datum van de afhandeling van de gerechtelijke procedure bewaard.

Artikel 1.16 Verplichting voortgangsverslag

  • 1. Tenzij in een interventie anders is bepaald, leggen Gedeputeerde Staten bij het verlenen van subsidies van € 25.000 en hoger de verplichting op een voortgangsverslag te overleggen, indien de periode van uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt meer dan twaalf maanden bedraagt.

  • 2. Tenzij in de interventie of in de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald, bevat het voortgangsverslag tenminste een beschrijving van:

    • a.

      de uitgevoerde activiteiten;

    • b.

      de eventuele afwijkingen van het projectplan, alsmede de oorzaak daarvan;

    • c.

      de activiteiten die in het komende jaar uitgevoerd zullen worden;

    • d.

      de eventuele maatregelen die genomen worden om een eventuele achterstand in te lopen;

    • e.

      de financiële voortgang waarin tenminste is opgenomen:

      • i.

        een actueel kostenoverzicht in relatie tot de begroting;

      • ii.

        een financieringsoverzicht alsmede een overzicht van toegezegde financiering van derden;

      • iii.

        de financiële planning voor de resterende looptijd van de activiteiten.

Artikel 1.17 Bevoorschotting

  • 1. In afwijking van artikel 23 van de Asv verstrekken Gedeputeerde Staten ambtshalve een voorschot als bedoeld in artikel 44 van verordening 2021/2116, tenzij in een interventie anders is bepaald.

  • 2. Het voorschot bedraagt ten hoogste 50% van de verleende subsidie.

Artikel 1.18 Deelbetaling

  • 1. Indien sprake is van subsidieverlening van minimaal € 25.000 kunnen Gedeputeerde Staten op aanvraag deelbetalingen verstrekken.

  • 2. Een deelbetaling voor een subsidieverlening van € 25.000 tot € 125.000 wordt verstrekt op basis van de gerealiseerde activiteiten.

  • 3. Een deelbetaling voor een subsidieverlening van € 125.000 of meer wordt verstrekt op basis van gemaakte kosten en betalingen.

  • 4. Tenzij in de interventie of de beschikking tot subsidieverlening anders is bepaald, heeft de aanvraag om een deelbetaling betrekking op minimaal 25% van de verleende subsidie of minimaal € 50.000 aan subsidie.

  • 5. Voorschotten als bedoeld in artikel 1.17 en deelbetalingen als bedoeld in het eerste lid bedragen tezamen niet meer dan 90% van de verleende subsidie.

  • 6. Gedeputeerde Staten beslissen binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot deelbetaling.

Artikel 1.19 Vaststelling subsidies arrangement 1

  • 1. Een subsidie tot € 25.000 wordt door Gedeputeerde Staten ambtshalve vastgesteld.

  • 2. Voorafgaand aan het vaststellen van een subsidie als bedoeld in het eerste lid toont de subsidieontvanger desgevraagd aan dat:

    • a.

      de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht;

    • b.

      aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

  • 3. Gedeputeerde Staten leggen in de interventie bedoeld in hoofdstuk 2vast op welke wijze de subsidieontvanger voldoet aan de verplichtingen, genoemd in het tweede lid, tenzij dit in de verleningsbeschikking is vastgelegd.

  • 4. In afwijking van artikel 20, zesde lid, van de Asv stellen Gedeputeerde Staten een subsidie als bedoeld in het eerste lid vast binnen 13 weken na de datum waarop de activiteiten uiterlijk verricht moeten zijn, welke datum in de beschikking tot subsidieverlening wordt opgenomen.

Artikel 1.20 Vaststelling subsidies arrangement 2

  • 1. Voor een subsidie van € 25.000 tot € 125.000 dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij Gedeputeerde Staten.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling wordt ingediend binnen 13 weken na afloop van de projectperiode.

  • 3. In afwijking van artikel 21, derde lid, van de Asv kunnen Gedeputeerde Staten op verzoek een afwijkende termijn geven voor het indienen van de aanvraag tot vaststelling.

  • 4. Bij de aanvraag tot vaststelling toont de subsidieontvanger middels een inhoudelijk verslag aan dat:

    • a.

      de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht;

    • b.

      aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

  • 5. Gedeputeerde Staten leggen in de interventie bedoeld in hoofdstuk 2vast op welke wijze de subsidieontvanger voldoet aan de verplichtingen, genoemd in het vierde lid, tenzij dit in de verleningsbeschikking is vastgelegd.

  • 6. In afwijking van artikel 21, negende lid, van de ASV stellen Gedeputeerde Staten de subsidie vast binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling.

Artikel 1.21 Vaststelling subsidies arrangement 3

  • 1. Voor een subsidie van € 125.000 en hoger dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in bij Gedeputeerde Staten.

  • 2. De aanvraag tot vaststelling wordt ingediend binnen 13 weken na afloop van de projectperiode.

  • 3. In afwijking van artikel 22, derde lid, van de Asv kunnen Gedeputeerde Staten op verzoek een afwijkende termijn geven voor het indienen van de aanvraag tot vaststelling.

  • 4. Bij de aanvraag tot vaststelling toont de subsidieontvanger middels een inhoudelijk en financieel verslag aan dat:

    • a.

      de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht;

    • b.

      aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan.

  • 5. Gedeputeerde Staten leggen in de interventie bedoeld in hoofdstuk 2vast op welke wijze de subsidieontvanger voldoet aan de verplichtingen, genoemd in het vierde lid, tenzij dit in de verleningsbeschikking is vastgelegd.

  • 6. De aanvraag tot vaststelling bevat een schriftelijke verantwoording van het aantal uren gebruikt in de berekening, bedoeld in artikel 1.9a, eerste lid, en artikel 1.9c, eerste lid.

  • 7. De aanvraag tot vaststelling omvat een financieel verslag met, indien voorgeschreven in de interventie of de verleningsbeschikking, een rapport van feitelijke bevindingen van een registeraccountant of accountant-administratieconsulent over de in artikel 4:45 van de Awb bedoelde voorschriften.

  • 8. Met betrekking tot het door de subsidieontvanger bij de verantwoording te overleggen rapport van bevindingen, bedoeld in het vijfde lid, kunnen Gedeputeerde Staten nadere regels stellen voor wat betreft de gewenste reikwijdte, het object en de diepgang van de controle.

  • 9. Gedeputeerde Staten stellen de subsidie vast binnen 22 weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling.

Artikel 1.22 Wijzigingsverzoeken

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek de beschikking tot subsidieverlening wijzigen.

  • 2. Indien sprake is van een essentiële wijziging dient het verzoek bedoeld in het eerste lid te worden ingediend voordat gestart is met de uitvoering van de activiteiten waarvoor een wijziging wordt gevraagd.

  • 3. Een verzoek tot wijziging van de beschikking tot subsidieverlening wordt niet gehonoreerd indien de wijziging:

    • a.

      zou leiden tot een activiteit die op grond van hoofdstuk 2 niet subsidiabel is;

    • b.

      zou leiden tot een lager aantal punten dan het minimum aantal punten dat op grond van een interventie noodzakelijk was om voor subsidie in aanmerking te komen;

    • c.

      zou leiden tot een lagere plaats op de rangschikking dan de plaats waarop het subsidieplafond werd bereikt; of

    • d.

      zou leiden tot een hoger subsidiebedrag dan verleend;

    • e.

      wordt ingediend na afloop van de projectperiode.

Artikel 1.23 Belastingdienst en gegevensverstrekking informatieverplichting openbaarmaking

  • 1. De Belastingdienst kan voor de uitvoering van deze regeling het btw-nummer van de aanvrager bekend maken aan Gedeputeerde Staten.

  • 2. Over de periode van 16 oktober (jaar t-1) tot en met 15 oktober (jaar t) worden de gegevens openbaar gemaakt over de subsidies van het Elfpo voor toepassing van artikel 98, tweede tot en met vierde lid, van verordening 2021/2116.

  • 3. De in het tweede lid bedoelde gegevens worden ontleend aan de financiële administratie van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland ten behoeve van het Elfpo.

  • 4. De gegevens, bedoeld in het tweede lid, worden uiterlijk 31 mei (jaar t+1) openbaar gemaakt.

Hoofdstuk 2 Interventies

Paragraaf 1 Productieve investeringen voor bedrijfsmodernisering

(gereserveerd)

Paragraaf 2 Productieve investeringen groen- blauw en dierenwelzijn

Artikel 2.2.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

kleinschalige windmolens: turbines met een tiphoogte tot maximaal 15 meter en een vermogen tot maximaal 20 kW die windenergie omzetten in elektriciteit door middel van een generator ten behoeve van gebruik op het eigen bedrijf;

landbouwbedrijf: alle bij de Kamer van Koophandel ingeschreven eenheden op het grondgebied van Nederland die worden gebruikt voor landbouwactiviteiten als bedoeld in bijlage 1 bij het Verdrag van de werking van de Europese Unie, en door een landbouwer worden beheerd;

zelfrijdende machine: werktuig gecombineerd met een voertuig met een eigen aandrijving, dat voorzien is van een motor en dat geen bestuurder behoeft.

Artikel 2.2.2 Criteria Jonge landbouwer

  • 1. Een jonge landbouwer is iemand die:

    • a.

      jonger is dan 40 jaar op 31 december van het jaar waarin de subsidie wordt aangevraagd;

    • b.

      bedrijfshoofd is op het tijdstip van de aanvraag om subsidie, wat betekent dat hij:

      • i.

        als natuurlijk persoon een landbouwbedrijf uitoefent in eigen naam;

      • ii.

        mede belast is met de dagelijkse bedrijfsvoering;

      • iii.

        als natuurlijk persoon langdurige blokkerende zeggenschap heeft als bestuurder van een rechtspersoon, beherende vennoot, maat in de maatschap of als bestuurder van een vereniging of stichting; en

      • iv.

        een landbouwdiploma of bewijs van vakbekwaamheid heeft, bestaande uit:

        • 1º.

          een diploma of een getuigschrift van een basisopleiding landbouw, tuinbouw of aanverwant op mbo-, hbo- of wo-niveau; of

        • 2º.

          een bewijs van ten minste 2 jaar aantoonbare ervaring met land- en tuinbouwproductie op het tijdstip van de aanvraag om subsidie, aangevuld met een diploma of een getuigschrift van een cursus op het gebied van bedrijfsovername, agrarische bedrijfsvoering of aanverwant.

  • 2. Van langdurige blokkerende zeggenschap als bedoeld in het eerste lid, onder b, subonderdeel iii, is sprake als de jonge landbouwer ten minste een blokkerende zeggenschap heeft ter zake van ondernemingsbeslissingen met een financieel belang van meer dan 25.000 euro.

  • 3. Van langdurige blokkerende zeggenschap als bedoeld in het eerste lid, onder b, subonderdeel iii, is geen sprake als:

    • a.

      de jonge landbouwer een commanditaire vennoot van het betreffende landbouwbedrijf is; of

    • b.

      de door alle maten of vennoten ondertekende schriftelijke overeenkomst door elk der partijen eenzijdig kan worden gewijzigd of opgezegd.

Artikel 2.2.3 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor:

    • a.

      productieve investeringen groen- blauw of dierenwelzijn door landbouwers, niet zijnde jonge landbouwers, gericht op water;

    • b.

      productieve investeringen groen- blauw of dierenwelzijn door landbouwers, niet zijnde jonge landbouwers, gericht op natuur of landbouw;

    • c.

      productieve investeringen groen- blauw of dierenwelzijn door jonge landbouwers.

  • 2. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt als de activiteit bijdraagt aan minimaal één van de volgende doelen:

    • a.

      matiging van en aanpassing aan klimaatverandering of bevorderen van duurzame energie;

    • b.

      bevorderen van duurzame ontwikkeling of efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen;

    • c.

      het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, versterking van ecosysteemdiensten of instandhouding van habitats of landschappen;

    • d.

      verbetering van dierenwelzijn.

Artikel 2.2.4 Aanvrager

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt aan landbouwers of een samenwerkingsverband van landbouwers.

  • 2. Indien een samenwerkingsverband van landbouwers bestaat uit landbouwers, niet zijnde jonge landbouwers, en jonge landbouwers, vallen de activiteiten onder artikel 2.2.3, eerste lid, onder a of b.

Artikel 2.2.5 Weigeringsgronden

Onverminderd artikel 1.5 wordt subsidie geweigerd indien de aanvrager in hetzelfde aanvraagtijdvak al een aanvraag om subsidie heeft ingediend op grond van deze paragraaf.

Artikel 2.2.6 Aanvraagvereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.2.3 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    een aanvraag om subsidie heeft betrekking op ten hoogste drie investeringscategorieën als bedoeld in bijlage 1;

  • b.

    in afwijking van onderdeel a heeft de aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 2.2.3, eerste lid onder a, betrekking op één investering opgenomen in de investeringslijst in bijlage 1, hoofdstuk Water, investeringscategorie 6;

  • c.

    een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 2.2.3, eerste lid, onder b, betreft een of meer investeringen opgenomen in de investeringslijst in bijlage 1, uitgezonderd hoofdstuk Water, investeringscategorie 6;

  • d.

    een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 2.2.3, eerste lid, onder c, betreft een of meer investeringen opgenomen in de investeringslijst in bijlage 1;

  • e.

    in afwijking van artikel 1.6, derde lid, bevat de aanvraag geen projectplan;

  • f.

    als de aanvraag wordt ingediend door een landbouwer met een biologische bedrijfsvoering wordt, in aanvulling op artikel 1.6, de aanvraag vergezeld van een erkend certificaat of kwaliteitskeurmerk waaruit dit blijkt;

  • g.

    als de aanvraag wordt ingediend door een landbouwer die in omschakeling is naar biologische landbouw wordt, in aanvulling op artikel 1.6, de aanvraag vergezeld van het inschrijfnummer en documentatie van een certificerende instantie ter onderbouwing dat de bedrijfsomschakeling is gestart.

Artikel 2.2.7 Subsidiabele kosten

  • 1. In afwijking van artikel 1.8 komen alleen kosten als bedoeld in artikel 1.8, onder a, b of e, voor subsidie in aanmerking.

  • 2. Loonkosten en kosten eigen arbeid als bedoeld in artikel 1.8,, onder a en b, worden berekend op basis van artikel 1.9a, eerste lid, onder a.

Artikel 2.2.8 Niet subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.10 komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

  • a.

    abonnementen op software updates of servicecontracten;

  • b.

    apparatuur benodigd voor het aflezen van ICT en sensortechniek, waaronder computers, laptops, tablets en smartphones.

Artikel 2.2.9 Aanvraagtijdvak

Aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 2.2.3 worden ingediend van 1 februari 2024, 9:00 uur, tot en met 18 maart 2024, 17:00 uur.

Artikel 2.2.10 Subsidieplafond

  • 1. Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.2.3, eerste lid, onder a, voor de periode, genoemd in artikel 2.2.9, vast op:

    • a.

      € 564.000 voor projecten die worden uitgevoerd in het beheergebied van het Waterschap Aa en Maas;

    • b.

      € 564.000 voor projecten die worden uitgevoerd in het beheergebied van het Waterschap Dommel;

    • c.

      € 564.000 voor projecten die worden uitgevoerd in het beheergebied van het Waterschap Brabantse Delta;

    • d.

      € 564.000 voor projecten die worden uitgevoerd in het beheergebied van Waterschap Rivierenland.

  • 2. Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.2.3, eerste lid, onder b, voor de periode, genoemd in artikel 2.2.9 vast op € 1.204.000.

  • 3. Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.2.3, eerste lid, onder c, voor de periode, genoemd in artikel 2.2.9 vast op € 1.538.228.

Artikel 2.2.11 Subsidiehoogte

  • 1. Voor subsidies als bedoeld in artikel 2.2.3, eerste lid, onder a of b, bedraagt de subsidie 40% van de subsidiabele kosten.

  • 2. Voor subsidies als bedoeld in artikel 2.2.3, eerste lid, onder c, bedraagt de subsidie 55% van de subsidiabele kosten

  • 3. In afwijking van het tweede lid bedraagt de subsidie 40% van de subsidiabele kosten als de aanvraag is ingediend door een samenwerkingsverband van landbouwers en jonge landbouwers.

  • 4. De subsidie bedraagt maximaal € 50.000.

  • 5. Geen subsidie wordt verstrekt indien het subsidiebedrag lager is dan:

    • a.

      € 10.000 voor een subsidie als bedoeld in artikel 2.2.3, eerste lid, onder a; of

    • b.

      € 8.000 voor een subsidie als bedoeld in artikel 2.2.3, eerste lid, onder b of c.

Artikel 2.2.12 Rangschikking

  • 1. Aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, worden gerangschikt op basis van de investeringslijst in bijlage 1

  • 2. Bij de rangschikking wordt aan landbouwers met een biologische bedrijfsvoering en landbouwers die omschakelen naar biologische landbouw een extra punt toegekend.

  • 3. Alleen door middel van een erkend certificaat of kwaliteitskeurmerk kan een landbouwer aantonen dat hij over een biologische bedrijfsvoering beschikt.

  • 4. Een landbouwer die in omschakeling is naar biologische landbouw kan dit aantonen door een inschrijfnummer en documentatie van een certificerende instantie te overleggen waaruit blijkt dat hij is gestart met de bedrijfsomschakeling.

Artikel 2.2.13 Wijzigingsverzoeken

In afwijking van artikel 1.22 is een wijziging niet mogelijk indien dit een wijziging van een investeringscategorie als bedoeld in bijlage 1 betreft.

Artikel 2.2.14 Vaststelling

In afwijking van artikel 1.19 en artikel 1.20 wordt de aanvraag tot vaststelling ingediend binnen één jaar na dagtekening van de beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 2.2.15 Verantwoording

  • 1. Subsidies worden op basis van artikel 1.7, vijfde lid, vastgesteld op basis van artikel 1.20.

  • 2. De subsidieontvanger toont aan dat de verplichting, genoemd in artikel 1.20, vierde lid, onder b, is voldaan door middel van een foto van de gerealiseerde investering.

Artikel 2.2.16 Bevoorschotting en deelbetaling

  • 1. Gedeputeerde Staten verstrekken ambtshalve een voorschot, als bedoeld in artikel 44 van verordening 2021/2116, van 50%,

  • 2. Gedeputeerde Staten verstrekken geen deelbetalingen als bedoeld in artikel 1.18.

Paragraaf 3 niet-productieve investeringen op landbouwbedrijven

(gereserveerd)

Paragraaf 4 Niet-productieve investeringen op niet-landbouwbedrijven

Artikel 2.4.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

agroforestry: landbouwsystemen en -praktijken die houtige meerjarige planten, te weten bomen en struiken, bewust combineren op hetzelfde stuk land waar ook andere landbouwgewassen worden geteeld of veehouderij plaatsvindt, waardoor een ecologische en economische wisselwerking plaats tussen houtige en niet-houtige onderdelen van landbouwsystemen;

ambitiekaart: kaart opgenomen bij het Natuurbeheerplan waarop de begrenzing is vastgelegd van alle bestaande en nog te realiseren natuur met daarbij de aanduiding van de kwaliteit per natuurbeheertype of landschapselement, te raadplegen via https://kaartbank.brabant.nl/viewer/app/natuurbeheerplan;

bosrevitalisering: beheer gericht op het herstel van bodem en hydrologie en op het bijsturen van de boomsoortensamenstelling en bosstructuur in natuurbossen;

bossen op arme zandgronden: bossen aangeduid als natuurbeheertypen N15.02, N17.02 of N01.04 op de ambitiekaart;

bossen op rijkere zandgronden: bossen aangeduid als natuurtypen N14.01, N14.02, N14.03 of N17.01, op de ambitiekaart;

ecologische kwaliteitsdoelen: gewenste ecologische waterkwaliteit, waarmee een goede leefomgeving voor planten en dieren wordt gecreëerd in een KRW-waterlichaam;

extensieve omvorming: in relatief lage aantallen vervangende boomsoorten en struiksoorten aanbrengen;

file geodatabase: specifiek bestand dat geschikt is voor opname in een geografisch informatiesysteem;

hydrologische maatregel: maatregel gericht op het veranderen van de inrichting of het beheer van het watersysteem ten behoeve van het realiseren van een gezond bosecosysteem binnen het projectgebied;

intensieve omvorming: in relatief hoge dichtheid vervangende boomsoorten of struiksoorten aanbrengen;

KRW: kaderrichtlijn water, richtlijn nr. 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEG L 327), zoals deze is gewijzigd bij beschikking nr. 2455/2001/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2001 tot vaststelling van de lijst van prioritaire stoffen op het gebied van het waterbeleid en tot wijziging van richtlijn 2000/60/EG (PbEG L 331) en met inbegrip van wijzigingen uit hoofde van artikel 20, eerste lid, van de richtlijn, doch voor het overige naar de tekst zoals deze bij de richtlijn is vastgesteld;

KRW-waterlichaam: oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de KRW;

OAD netwerk: netwerk van oude, aftakelende en dode bomen;

standaard omvorming: in standaard dichtheid vervangende boomsoorten of struiksoorten aanbrengen;

steenmeel: fijngemalen gesteente dat gebruikt wordt als bodemverbeteraar en meststof ineen, waardoor de bodemvruchtbaarheid en de bodemstructuur verbeteren.

Artikel 2.4.2 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor:

    • a.

      niet-productieve investeringen op niet-landbouwbedrijven gericht op herstelmaatregelen voor natuur of biodiversiteit;

    • b.

      niet-productieve investeringen op niet-landbouwbedrijven gericht op herstelmaatregelen voor water.

  • 2. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt als de activiteit bijdraagt aan minimaal één van de volgende doelen:

    • a.

      matiging van en aanpassing aan klimaatverandering of bevorderen van duurzame energie;

    • b.

      bevorderen van duurzame ontwikkeling of efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen;

    • c.

      het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, versterking van ecosysteemdiensten of instandhouding van habitats of landschappen.

Artikel 2.4.3 Aanvrager

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 2.4.2, eerste lid, onder a, kan worden verstrekt aan:

    • a.

      natuurlijke en rechtspersonen;

    • b.

      samenwerkingsverbanden van natuurlijke en rechtspersonen.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 2.4.2, eerste lid, onder b, kan worden verstrekt aan waterschappen.

Artikel 2.4.4 Weigeringsgronden

Onverminderd artikel 1.5 wordt subsidie geweigerd indien het project is gericht op bosrevitalisering die agroforestry betreft.

Artikel 2.4.5 Aanvraagvereisten

  • 1. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.4.2 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project heeft een directe link met de landbouw, blijkend uit een van de volgende criteria:

      • i.

        het project wordt uitgevoerd op landbouwgrond;

      • ii.

        het project wordt uitgevoerd op gronden waar jaarlijks een landbouwactiviteit wordt uitgevoerd;

      • iii.

        het project wordt op andere grond dan landbouwgrond uitgevoerd, maar heeft wel een rechtstreeks verband met een landbouwactiviteit;

    • b.

      in afwijking van artikel 1.6, tweede en derde lid, bevat de aanvraag een projectplan waarin in ieder geval is opgenomen:

      • i.

        op welke wijze het project voldoet aan de eisen uit deze paragraaf;

      • ii.

        een begroting van de kosten van de activiteit;

      • iii.

        een toelichting op de begroting;

      • iv.

        een sluitend financieringsplan van de kosten van de activiteit;

      • v.

        de afbakening van het projectgebied en een toelichting daarop;

      • vi.

        een opgave van subsidies of vergoedingen die voor dezelfde activiteiten bij andere bestuursorganen, private organisaties of personen zijn aangevraagd, onder vermelding van de stand van zaken daarvan.

  • 2. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.4.2, eerste lid, onder a, in aanmerking te komen, wordt in aanvulling op het eerste lid voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project wordt uitgevoerd in de provincie Noord-Brabant, blijkend uit een kaart van de projectlocatie of de projectlocaties;

    • b.

      het project wordt uitgevoerd op het platteland;

    • c.

      het project is gericht op bosrevitalisering ten behoeve van het behoud en herstel van prioritaire soorten en hun leefgebied die door stikstofdepositie uit de landbouw zijn aangetast;

    • d.

      voor het te revitaliseren projectgebied is niet eerder subsidie verstrekt ten behoeve van bosrevitalisering;

    • e.

      indien het project gericht is op revitalisering van bossen op arme zandgronden kan het project hydrologische maatregelen omvatten en worden de volgende omvormingsmethoden toegepast:

      • i.

        5% per hectare voor intensieve omvorming;

      • ii.

        45% per hectare voor standaard omvorming;

      • iii.

        40% per hectare voor extensieve omvorming;

      • iv.

        10% per hectare voor omvorming tot een OAD netwerk;

      • v.

        een behandeling van 90% van het projectgebied met steenmeel, uitgaande van 10 ton per volledig te behandelen hectare;

    • f.

      indien het project gericht is op revitalisering van bossen op rijkere zandgronden kan het project hydrologische maatregelen en behandeling van het projectgebied met steenmeel omvatten en worden de volgende omvormingsmethoden toegepast:

      • i.

        50% per hectare voor standaard omvorming;

      • ii.

        40% per hectare voor extensieve omvorming;

      • iii.

        10% per hectare voor omvorming tot een OAD netwerk;

    • h.

      de projectperiode eindigt uiterlijk op 30 juni 2028;

    • i.

      indien het project gericht is op herstel van leefgebied, bevat de aanvraag een monitoringsplan.

  • 3. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.4.2, eerste lid, onder b, in aanmerking te komen, wordt in aanvulling op het eerste lid voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project wordt uitgevoerd in of komt ten goede aan de provincie Noord-Brabant;

    • b.

      het project komt ten goede aan het platteland of de agrarische sector;

    • c.

      de projectperiode eindigt uiterlijk op 31 december 2027;

    • d.

      het project is gericht op een of meer van de volgende doelen:

      • i.

        het nemen van beekherstelmaatregelen in een KRW-waterlichaam ten behoeve van de ecologische kwaliteitsdoelen zoals gesteld in de KRW;

      • ii.

        het nemen van kreekherstelmaatregelen in een KRW-waterlichaam ten behoeve van de ecologische kwaliteitsdoelen zoals gesteld in de KRW;

      • iii.

        het opheffen van knelpunten voor vismigratie in een KRW-waterlichaam ten behoeve van de ecologische kwaliteitsdoelen zoals gesteld in de KRW.

Artikel 2.4.6 Subsidiabele kosten

  • 1. In afwijking van artikel 1.8 komen voor subsidies als bedoeld in artikel 2.4.2, eerste lid, onder a, de alleen kosten bedoeld in artikel 1.8, onder a, b of e, voor subsidie in aanmerking die betrekking hebben op:

    • a.

      kosten van bouw of verbetering van onroerende zaken;

    • b.

      kosten van verwerving of leasing van bebouwde en onbebouwde grond tot maximaal 10% van de subsidiabele kosten, waarbij voor grondverwerving de volgende vereisten gelden:

      • i.

        de grond is gelegen buiten het Natuurnetwerk Brabant;

      • ii.

        de grondverwerving is noodzakelijk om uitvoeringsmaatregelen onder deze paragraaf te kunnen treffen;

      • iii.

        de grond wordt verworven tegen een marktconforme prijs.

    • c.

      kosten van koop of huurkoop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • d.

      kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs;

    • e.

      kosten van adviezen duurzaamheid op milieu en economisch gebied;

    • f.

      kosten van haalbaarheidsstudies als bedoeld in artikel 2, punt 87, van Verordening (EU) 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard, tot een maximum van € 50.000 per projectlocatie;

    • g.

      kosten van bodemonderzoek, bestaande uit analyse van de bodemtoestand bij toepassing van nutriëntengift om de aard en de dosis van de nutriëntengift te bepalen;

    • h.

      loonkosten en kosten eigen arbeid als bedoeld in artikel 1.8, onder a en b, van bij de uitvoering van het project betrokkenen, voor de uren die aantoonbaar ten behoeve van het project zijn gemaakt.

  • 2. Kosten die betrekking hebben op uitvoeringswerkzaamheden als bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met e, zijn subsidiabel:

    • a.

      tot een maximum van € 2.560 per hectare, indien het kosten voor de omvorming van bossen op arme zandgronden betreft, exclusief de kosten voor steenmeel;

    • b.

      tot een maximum van € 2.340 per hectare, indien het kosten voor steenmeel betreft;

    • c.

      tot een maximum van € 1.800 per hectare, indien het kosten voor de omvorming van bossen op rijkere zandgronden betreft.

  • 3. Kosten als bedoeld in het eerste lid, onder h, worden berekend op basis van artikel 1.9a, eerste lid, onder a.

  • 4. De subsidiabele maximumbedragen per hectare, genoemd in het tweede lid, onder a en c, betreffen een aanplant in bestaand bos van 50% van het projectgebied, waarbij de subsidiabele maximumbedragen per hectare evenredig afnemen, met de afname van het percentage dat de subsidieaanvrager eventueel minder dan 50% aanplant.

  • 5. In afwijking van artikel 1.8 komen voor subsidies als bedoeld in artikel 2.4.2, eerste lid, onder b, alleen kosten als bedoeld in artikel 1.8, onder a, b of e, voor subsidie in aanmerking.

  • 6. Kosten als bedoeld in het vijfde lid die kosten als bedoeld in artikel 1.8, onder a en b, betreffen, worden berekend op basis van artikel 1.9b.

Artikel 2.4.7 Niet subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.10 komen investeringen in het watersysteem waar uitsluitend landbouwers van profiteren niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.4.8 Subsidiepercentage en subsidiehoogte

  • 1. De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie 70% van de subsidiabele kosten voor investeringen die gericht zijn op de waterkwantiteit.

  • 3. Geen subsidie wordt verstrekt indien het subsidiebedrag lager is dan:

    • a.

      € 125.000 voor een subsidie als bedoeld in artikel 2.4.2, eerste lid, onder a; of

    • b.

      € 700.000 voor een subsidie als bedoeld in artikel 2.4.2, eerste lid, onder b.

Artikel 2.4.9 Aanvraagtijdvak

  • 1. Aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 2.4.2, eerste lid, onder a, worden ingediend van 1 februari 2024, 9:00 uur, tot en met 1 april 2024, 17:00 uur.

  • 2. Aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 2.4.2, eerste lid, onder b, worden ingediend van 1 februari 2024, 9:00 uur, tot en met 28 oktober 2024, 17:00 uur.

Artikel 2.4.10 Subsidieplafond

  • 1. Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.4.2, eerste lid, onder a, voor de periode, genoemd in artikel 2.4.9 vast op € 3.157.000.

  • 2. Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.4.2, eerste lid, onder b, voor de periode, genoemd in artikel 2.4.9, vast op:

    • a.

      € 2.918.616 voor projecten die worden uitgevoerd in het beheersgebied van waterschap Aa en Maas;

    • b.

      € 2.918.616 voor projecten die worden uitgevoerd in het beheersgebied van waterschap De Dommel;

    • c.

      € 2.918.616 voor projecten die worden uitgevoerd in het beheersgebied van waterschap Brabantse Delta;

    • d.

      € 729.654 voor projecten die worden uitgevoerd in het beheersgebied van waterschap Rivierenland.

Artikel 2.4.11 Rangschikking

  • 1. Aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, worden gerangschikt op basis van de volgende criteria:

    • a.

      mate van effectiviteit;

    • b.

      de haalbaarheid van de activiteit;

    • c.

      de mate van urgentie;

    • d.

      de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit.

  • 2. Voor ieder van de in het eerste lid bedoelde criteria kunnen 0 tot en met 5 punten worden behaald.

  • 3. Indien de aanvraag een subsidie als bedoeld in artikel 2.4.2, eerste lid, onder a, betreft, hebben de selectiecriteria bedoeld in het eerste lid een wegingsfactor van 1.

  • 4. Indien de aanvraag een subsidie als bedoeld in artikel 2.4.2, eerste lid, onder b, betreft, hebben de selectiecriteria bedoeld in het eerste lid de volgende wegingsfactor:

    • a.

      mate van effectiviteit: 4;

    • b.

      de haalbaarheid van de activiteit: 1;

    • c.

      de mate van urgentie: 3;

    • d.

      de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit: 1.

  • 5. Bij het beoordelen van de aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.4.2, eerste lid, onder a, wordt bijlage 2 toegepast bij het criterium bedoeld in het eerste lid, onder c.

Artikel 2.4.12 Verplichtingen

  • 1. In aanvulling op artikel 1.15 is de subsidieontvanger van een subsidie als bedoeld in artikel 2.4.2, eerste lid, onder a, verplicht het project uiterlijk 30 juni 2028 af te ronden.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.15 is de subsidieontvanger van een subsidie als bedoeld in artikel 2.4.2, eerste lid, onder b, verplicht het project uiterlijk 31 december 2027 af te ronden.

  • 3. Indien het project wegens onvoorziene omstandigheden niet kan worden afgerond binnen de termijn, genoemd in het eerste lid of tweede lid, en de subsidieontvanger verlenging van die termijn wenselijk acht, kan hij uiterlijk de dag voor het verstrijken van die termijn schriftelijk een gemotiveerd verzoek indienen bij Gedeputeerde Staten tot verlenging tot uiterlijk 31 december 2028.

Artikel 2.4.13 Verantwoording

In aanvulling op artikel 1.21 overlegt de subsidieontvanger van een subsidie als bedoeld in artikel 2.4.2, eerste lid, onder a, aan Gedeputeerde Staten een file geodatabase met de exacte locatie van de uitgevoerde maatregelen, opgebouwd volgens het daartoe door Gedeputeerde Staten vastgestelde modelregistratieformulier ten behoeve van het vullen van het registratiesysteem GIS subsidies natuur Noord-Brabant.

Artikel 2.4.14 Bevoorschotting

Gedeputeerde Staten verstrekken ambtshalve een voorschot, zoals bedoeld in artikel 44 van verordening 2021/2116, van 50%,

Paragraaf 5 Samenwerking voor innovatie in het kader van EIP

Artikel 2.5.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

duurzame toegevoegde waardeketen: duurzame keten van activiteiten waarbij waarde aan de producten wordt toegevoegd op het moment dat deze een volgende activiteit in een keten passeren en waarbij de keten als geheel het product toegevoegde waarde geeft;

EIP: een Europees Partnerschap voor innovatie, voor de productiviteit en duurzaamheid in de landbouw als bedoeld in artikel 127 van verordening 2021/2115;

EIP-netwerk: een netwerk dat hoort bij het EIP;

GVE: grootvee-eenheden;

verdienmodel: manier waarop geld verdiend kan worden met een bepaalde activiteit.

Artikel 2.5.2 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een innovatief samenwerkingsproject dat zich richt op het ontwikkelen, doorontwikkelen of praktijkrijp maken van nieuwe concepten, producten of diensten die bijdragen aan de transitie naar een duurzame en toekomstbestendige landbouw en de uitwisseling van kennis hierover.

  • 2. Het innovatieve samenwerkingsproject dient betrekking te hebben op de voortbrenging van landbouwproducten of handel in landbouwproducten als bedoeld in bijlage 1 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

  • 3. Het innovatieve samenwerkingsproject heeft betrekking op ten minste vier van de volgende thema’s:

    • a.

      het ontwikkelen van duurzame verdienmodellen binnen de landbouw, met als resultaat een rendabel inkomen voor landbouwers wat de veerkracht van de landbouwsector in de EU ten goede komt;

    • b.

      vergroten van de marktgerichtheid en het concurrentievermogen van landbouwbedrijven, door meer aandacht voor onderzoek, nieuwe technologieën of digitalisering;

    • c.

      tot een marktrijp concept ontwikkelen van een duurzame toegevoegde waardeketen gericht op landbouwproducten, waarbij de positie van de landbouwer in de waardeketen verbetert;

    • d.

      bijdragen aan het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, tot versterking van ecosysteemdiensten en de instandhouding van habitats en landschappen;

    • e.

      bevorderen van de duurzame ontwikkeling of het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, onder meer door de afhankelijkheid van chemische middelen te verkleinen;

    • f.

      bijdragen aan de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, onder meer door de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, de koolstofvastlegging te verbeteren of duurzame energie te bevorderen;

    • g.

      inspelen op de maatschappelijke verwachtingen inzake voedsel en gezondheid, onder meer wat betreft hoogkwalitatief, veilig en voedzaam voedsel dat op duurzame wijze is geproduceerd, en voorts vermindering van de voedselverspilling, verbetering van het dierenwelzijn, of bestrijding van antimicrobiële resistentie.

Artikel 2.5.3 Aanvrager

Subsidie als bedoeld in artikel 2.5.2, eerste lid, kan worden verstrekt aan de deelnemers van een samenwerkingsverband dat:

  • a.

    deel uitmaakt van een EIP;

  • b.

    bestaat uit minimaal drie deelnemers, waarvan minimaal twee landbouwers; en

  • c.

    is gericht op het ontwikkelen, valideren en verfijnen van innovaties.

Artikel 2.5.4 Aanvraagvereisten

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.3 en 1.6 bevat de aanvraag om subsidie:

  • a.

    een aantoonbare oriëntatie op reeds uitgevoerde onderzoeken en bestaande initiatieven omtrent de betreffende innovatie;

  • b.

    een uitwerking van de beoogde activiteiten voor kennisverspreiding met gebruik van de hiertoe geëigende netwerken, waaronder het nationale en Europese EIP-netwerk;

  • c.

    een toelichting op eventuele investeringen in bedrijfsmiddelen binnen het project;

  • d.

    het verwachte aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan de EIP groep zal profiteren door betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren;

  • e.

    het verwachte aandeel GVE vallend onder ondersteunde acties ter verbetering van dierenwelzijn;

  • f.

    een toelichting op de begroting bedoeld in artikel 1.6, tweede lid, onder b, waaruit blijkt dat:

    • i.

      de landbouwers die deelnemen aan het samenwerkingsverband in totaal ten minste 25% van de subsidiabele kosten maken;

    • ii.

      de kosten bedoeld in artikel 2.5.9, tweede lid, onder b, ten hoogste 90% van de subsidiabele kosten betreffen.

Artikel 2.5.5 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen uitsluitend de kosten in aanmerking als bedoeld in artikel 1.8, onder a, b of e, voor zover deze betrekking hebben op de operationele kosten van het samenwerkingsverband.

  • 2. De subsidiabele kosten worden berekend conform artikel 1.9a of 1.9b.

  • 3. Indien gebruik gemaakt wordt van artikel 1.9a is artikel 1.9a, eerste lid, onder b, niet van toepassing.

  • 4. In afwijking van het eerste lid komen investeringen voor bedrijfsmiddelen voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.5.6 Niet subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.10 komen kosten gericht op de reguliere bedrijfsvoering van bestaande reguliere samenwerkingsactiviteiten niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.5.7 Aanvraagtijdvak

Aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 2.5.2 worden ingediend van 2 september 2024, 9:00 uur, tot en met 14 oktober 2024, 17:00 uur.

Artikel 2.5.8 Subsidieplafond

Het subsidieplafond voor de periode, genoemd in artikel 2.5.7, bedraagt € 2.000.000.

Artikel 2.5.9 Hoogte subsidie

  • 1. De hoogte van de subsidie bedraagt minimaal € 75.000 en maximaal € 300.000.

  • 2. De subsidie bedraagt:

    • a.

      40% van de subsidiabele kosten voor investeringen in bedrijfsmiddelen;

    • b.

      100% van de overige subsidiabele kosten.

Artikel 2.5.10 Weigeringsgrond

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.5 wordt subsidie geweigerd indien de aanvraag wordt gedaan door een reeds bestaand samenwerkingsverband, tenzij de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd nieuw is voor het reeds bestaande samenwerkingsverband.

Artikel 2.5.11 Selectie en rangschikking

  • 1. Aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, worden door een externe adviescommissie als bedoeld in artikel 1.13 geselecteerd en gerangschikt op basis van de volgende selectiecriteria zoals uitgewerkt in bijlage 4:

    • a.

      mate van effectiviteit;

    • b.

      de haalbaarheid van de activiteit;

    • c.

      de mate van innovatie;

    • d.

      de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit.

  • 2. Voor ieder van de in het eerste lid bedoelde criteria kunnen 0 tot en met 5 punten worden behaald.

  • 3. De selectiecriteria bedoeld in het eerste lid hebben de volgende wegingsfactor:

    • a.

      mate van effectiviteit: 4;

    • b.

      de haalbaarheid van de activiteit: 3;

    • c.

      de mate van innovatie: 2;

    • d.

      de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit: 2.

  • 4. Onverminderd artikel 1.12, vierde lid, wordt een aanvraag niet gehonoreerd indien deze op enig selectiecriterium minder dan drie punten heeft behaald.

Artikel 2.5.12 Verplichting

Onverminderd artikel 1.15 is de subsidieontvanger verplicht:

  • a.

    de opgedane kennis en resultaten en een samenvatting van het project gedurende de uitvoering van het project openbaar te maken via het nationale en Europese EIP-netwerk en andere geëigende netwerken;

  • b.

    het project binnen drie jaar na de subsidieverlening doch uiterlijk 30 juni 2028 af te ronden.

Artikel 2.5.13 Bevoorschotting

Bij toekenning wordt ambtshalve een voorschot van 50% verstrekt, zoals bedoeld in artikel 44 van verordening 2021/2116,

Artikel 2.5.14 Voortgangsverslag en deelbetaling

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 1.16 en 1.18 bevat een voortgangsverslag of deelbetalingsverzoek de volgende gegevens:

  • a.

    het gerealiseerde en nog te verwachten aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan de EIP groep heeft geprofiteerd of zal profiteren om betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren;

  • b.

    het gerealiseerde en nog te verwachten aandeel GVE vallend onder ondersteunde acties ter verbetering van dierenwelzijn.

Artikel 2.5.15 Verplichting bij vaststelling

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 1.20 en 1.21 bevat een inhoudelijk verslag de volgende gegevens:

  • a.

    het gerealiseerde aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan de EIP groep heeft geprofiteerd om betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren;

  • b.

    het gerealiseerde aandeel GVE vallend onder ondersteunde acties ter verbetering van dierenwelzijn;

  • c.

    de samenvatting van de eindresultaten van het project.

Paragraaf 6 Samenwerking integrale gebiedsontwikkeling

Artikel 2.6.1 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor:

    • a.

      het voorbereiden en oprichten van een samenwerkingsverband, het formuleren van een gebiedsopgave en de uitwerking daarvan in een integraal gebiedsplan;

    • b.

      het in samenwerking uitvoeren van een integraal gebiedsplan.

  • 2. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt als het project betrekking heeft op ten minste één van de volgende doelen:

    • a.

      bijdragen aan de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, onder meer door de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, de koolstofvastlegging te verbeteren of duurzame energie te bevorderen;

    • b.

      bevorderen van de duurzame ontwikkeling of het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, onder meer door de afhankelijkheid van chemische middelen te verkleinen;

    • c.

      bijdragen aan het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, tot versterking van ecosysteemdiensten en de instandhouding van habitats en landschappen.

Artikel 2.6.2 Integraal gebiedsplan

Een integraal gebiedsplan als bedoeld in artikel 2.6.1 bestaat uit minimaal één van de volgende maatregelen:

  • a.

    investeringen als bedoeld in artikel 2.2.2;

  • b.

    investeringen als bedoeld in artikel 2.3.1;

  • c.

    investeringen als bedoeld in artikel 2.4.1;

  • d.

    bijeenkomsten voor kennisoverdracht als bedoeld in artikel 2.10.1, eerste lid;

  • e.

    voorbereiding en uitvoering van ruilverkaveling;

  • f.

    ontwikkelen of beproeven van innovaties als bedoeld in artikel 2.5.2 dienend aan de doelen van het gebiedsplan; of

  • g.

    draagvlakontwikkeling of samenwerkingsactiviteiten.

Artikel 2.6.3 Aanvrager

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, onder a, kan worden verstrekt aan de initiatiefnemer van een samenwerkingsverband in oprichting.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, onder b, kan worden verstrekt aan de deelnemers van een samenwerkingsverband.

Artikel 2.6.4 Samenwerkingsverband

  • 1. Een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 2.6.3 bestaat uit ten minste twee actoren waarvan ten minste één landbouwer.

  • 2. Indien bijeenkomsten voor kennisoverdracht onderdeel uitmaken van het gebiedsplan, bestaat het samenwerkingsverband in aanvulling op het eerste lid ook uit tenminste één kennisaanbieder als bedoeld in artikel 2.10.2.

Artikel 2.6.5 Aanvraagvereisten

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 bevat een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid onder a:

    • a.

      een korte beschrijving van het beoogde gebied, de uitdagingen waar het gebied voor staat en een visie voor de beoogde bijdrage aan de doelen op het gebied van klimaat, water, bodem, lucht of biodiversiteit;

    • b.

      een korte beschrijving van de organisatiestructuur van het beoogde samenwerkingsverband waaronder de rollen en verantwoordelijkheden van de verschillende partners om tot een integraal gebiedsplan te komen;

    • c.

      een beschrijving welke mogelijke tegenstrijdige effecten die bij de uitvoering van het integrale gebiedsplan zouden kunnen optreden en welke beheermaatregelen worden genomen om deze effecten te voorkomen;

    • d.

      een uitwerking van de beoogde activiteiten voor kennisverspreiding met gebruik van de hiertoe geëigende netwerken, waaronder het nationale en Europese EIP-netwerk als bedoeld in artikel 127 van verordening 2021/2115.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 bevat een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, onder b, een integraal gebiedsplan met:

    • a.

      een beschrijving van de afbakening, analyse en uitdagingen van het gebied;

    • b.

      een uitwerking van de beoogde activiteiten die in het gebied worden uitgevoerd;

    • c.

      aangetoond draagvlak uit het gebied;

    • d.

      een beschrijving van de verschillende partijen die betrokken zijn bij het integrale gebiedsplan;

    • e.

      een beschrijving van de organisatiestructuur van het samenwerkingsverband;

    • f.

      een beschrijving van belanghebbenden en de relatie met de belanghebbenden bij het gebiedsplan;

    • g.

      een beschrijving van de wijze waarop monitoring en evaluatie over de voortgang plaatsvindt gedurende het project;

    • h.

      een beschrijving van de wijze waarop over de resultaten wordt gerapporteerd.

Artikel 2.6.6 Weigeringsgronden

  • 1. Onverminderd artikel 1.5 wordt subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, onder a, geweigerd indien:

    • a.

      de aanvraag wordt gedaan door een reeds bestaand samenwerkingsverband; of

    • b.

      de subsidie minder dan € 25.000 bedraagt.

  • 2. Onverminderd artikel 1.5 wordt subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, onder b, geweigerd indien de aanvraag wordt gedaan door een reeds bestaand samenwerkingsverband, tenzij de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd nieuw is voor het reeds bestaande samenwerkingsverband.

  • 3. Onverminderd artikel 1.5 wordt subsidie geweigerd voor activiteiten waarvoor steun is verstrekt op grond van titel 5.8 van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021.

Artikel 2.6.7 Berekening subsidiabele kosten

  • 1. Subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 1.8 worden berekend op basis van artikel 1.9a.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is artikel 1.9a, eerste lid, onder b, niet van toepassing.

Artikel 2.6.8 Niet subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.10 komen kosten van investeringen van € 2.000.000 of meer voor de aanleg of verbetering van infrastructuur, met uitzondering van investeringen in het watersysteem die als doel hebben de waterkwaliteit te verbeteren, komen niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.6.9 Subsidiepercentage en subsidiehoogte

  • 1. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid onder a, bedraagt 100% van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 40.000.

  • 2. De subsidie voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, onder b, bedraagt minimaal € 500.000 en maximaal € 1.800.000 waarbij de volgende subsidiepercentages gelden:

    • a.

      40% van de kosten voor investeringen als bedoeld in artikel 2.6.2, onder a;

    • b.

      100% van de kosten voor investeringen als bedoeld in artikel 2.6.2 onder b, die niet zijn gericht op het watersysteem;

    • c.

      70% van de kosten voor investeringen, als bedoeld in artikel 2.6.2 onder b, die zijn gericht op het watersysteem;

    • d.

      70% van de kosten voor investeringen als bedoeld in artikel 2.6.2 onder c, die alleen bijdragen aan waterkwantiteit;

    • e.

      100% van de kosten voor investeringen als bedoeld in artikel 2.6.2 onder c, die niet alleen bijdragen aan waterkwantiteit;

    • f.

      80% van de kosten voor kennisoverdrachtsactiviteiten als bedoeld in artikel 2.6.2 onder d;

    • g.

      100% van de kosten voor voorbereiding en uitvoering van ruilverkaveling als bedoeld in artikel 2.6.2 onder e;

    • h.

      100% van de kosten voor het ontwikkelen of beproeven van innovaties als bedoeld in artikel 2.6.2 onder f;

    • i.

      100% van de kosten voor draagvlakontwikkeling en samenwerkingsactiviteiten als bedoeld in artikel 2.6.2 onder g.

  • 3. In afwijking van het tweede lid, onder h, bedraagt de subsidie 40% van de kosten voor investeringen in bedrijfsmiddelen indien deze deel uitmaken van het ontwikkelen of beproeven van innovaties als bedoeld in artikel 2.6.2, onder f.

  • 4. De subsidie voor de som van de kosten, genoemd in het tweede lid, onder f tot en met i, en het derde lid, bedraagt maximaal 25% van de totale verstrekte subsidie.

Artikel 2.6.10 Aanvraagtijdvak

  • 1. Aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid onder a, worden ingediend van 18 november 2024, 9:00 uur, tot en met 27 januari 2025, 17:00 uur.

  • 2. Aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, onder b, worden ingediend van 13 januari 2025, 9:00 uur, tot en met 28 april 2025, 17:00 uur.

Artikel 2.6.11 Subsidieplafond

  • 1. Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, onder a, voor de periode, genoemd in artikel 2.6.10, eerste lid, vast op € 500.000.

  • 2. Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, onder b, voor de periode, genoemd in artikel 2.6.10, tweede lid, vast op € 4.288.000.

Artikel 2.6.12 Selectiecriteria

  • 1. Aanvragen die voor subsidie als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid onder a, in aanmerking komen, worden door een onafhankelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 1.13 geselecteerd en gerangschikt op basis van de volgende selectiecriteria zoals uitgewerkt in bijlage 6:

    • a.

      mate waarin de aanvrager in staat is een gebiedsplan op te stellen in relatie tot de opgave van het gebied;

    • b.

      mate waarin de aanvrager in staat is het samenwerkingsverband te organiseren;

    • c.

      de voorgenomen organisatie en samenstelling van het samenwerkingsverband;

    • d.

      de haalbaarheid van de activiteiten.

  • 2. Voor ieder van de in het eerste lid of vierde bedoelde criteria kunnen 0 tot en met 5 punten worden behaald.

  • 3. De selectiecriteria bedoeld in het eerste lid hebben de volgende wegingsfactor:

    • a.

      mate waarin de aanvrager in staat is een gebiedsplan op te stellen in relatie tot de opgave van het gebied: 2

    • b.

      mate waarin de aanvrager in staat is het samenwerkingsverband te organiseren: 2

    • c.

      de voorgenomen organisatie en samenstelling van het samenwerkingsverband: 1

    • d.

      de haalbaarheid van de activiteiten: 1.

  • 4. Aanvragen die voor subsidie als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid onder b, in aanmerking komen, worden door een onafhankelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 1.13 geselecteerd en gerangschikt op basis van de volgende selectiecriteria zoals uitgewerkt in bijlage 7:

    • a.

      ambitie van het plan ten aanzien van de te realiseren gebiedsdoelen;

    • b.

      diversiteit van de partijen en aantal samenwerkende partijen;

    • c.

      draagvlak voor het gebiedsplan;

    • d.

      effectiviteit van de activiteit;

    • e.

      efficiëntie van uitvoering van de activiteit;

    • f.

      haalbaarheid van de activiteit;

    • g.

      mate van urgentie van de activiteit.

  • 5. De selectiecriteria bedoeld in het vierde lid hebben de volgende wegingsfactor:

    • a.

      ambitie van het plan ten aanzien van de te realiseren gebiedsdoelen: 3;

    • b.

      diversiteit van de partijen en aantal samenwerkende partijen: 1;

    • c.

      draagvlak voor het gebiedsplan: 2;

    • d.

      effectiviteit van de activiteit: 2;

    • e.

      efficiëntie van uitvoering van de activiteit: 2;

    • f.

      haalbaarheid van de activiteit: 1;

    • g.

      mate van urgentie van de activiteit: 1.

Artikel 2.6.13 Verplichting

  • 1. In aanvulling op artikel 1.15 is de subsidieontvanger verplicht de opgedane kennis en resultaten van het project gedurende de uitvoering van het project openbaar te maken via het nationale en Europese EIP-netwerk als bedoeld in artikel 127 van verordening 2021/2115 en andere geëigende netwerken.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.15 is de subsidieontvanger van een subsidie als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, onder a, verplicht het project binnen 8 maanden na de subsidieverlening af te ronden.

  • 3. In aanvulling op artikel 1.15 is de subsidieontvanger van een subsidie als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, onder b, verplicht het project uiterlijk 30 juni 2028 af te ronden.

  • 4. Indien het project wegens onvoorziene omstandigheden niet kan worden afgerond binnen de termijn, genoemd in het tweede of derde lid, en de subsidieontvanger verlenging van die termijn wenselijk acht, kan hij uiterlijk de dag voor het verstrijken van die termijn schriftelijk een gemotiveerd verzoek indienen bij Gedeputeerde Staten:

    • a.

      de termijn bedoeld in het tweede lid eenmalig met maximaal zes maanden te verlengen;

    • b.

      de termijn bedoeld in het derde lid eenmalig te verlengen tot uiterlijk 31 december 2028.

  • 5. Bij toepassing van het vierde lid, onder a, leggen Gedeputeerde Staten geen verplichting op een voortgangsverslag als bedoeld in artikel 1.16, eerste lid te overleggen.

Artikel 2.6.14 Bevoorschotting en deelbetaling

  • 1. Gedeputeerde Staten verstrekken ambtshalve een voorschot, als bedoeld in artikel 44 van verordening 2021/2116, van 50%,

  • 2. Gedeputeerde Staten verstrekken voor subsidie als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, onder a geen deelbetalingen als bedoeld in artikel 1.18.

Artikel 2.6.14a Voortgangsverslag, deelbetaling en inhoudelijk verslag

Indien subsidie verstrekt is voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, onder b, bevat een voortgangsverslag, deelbetalingsverzoek of inhoudelijk verslag, in aanvulling op het bepaalde in de artikelen 1.16 en 1.18 en 1.21 een opgave van de gerealiseerde resultaten.

Artikel 2.6.15 Verantwoording

  • 1. Subsidies worden op basis van artikel 1.7, vijfde lid, vastgesteld op basis van artikel 1.20.

  • 2. De subsidieontvanger van een subsidie als bedoeld in artikel 2.6.1, eerste lid, onder a, toont aan dat aan de verplichting, genoemd in artikel 1.20, vierde lid, onder b, is voldaan door middel van het overleggen van een gebiedsplan, een uitwerking van het beoogde samenwerkingsverband en een begroting van het beoogde project tot uitvoering van het gebiedsplan.

Paragraaf 7 Samenwerking voor plattelandsontwikkeling-LEADER – Uitvoering projecten LOS

Artikel 2.7.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

LAG: lokale actiegroep als bedoeld in artikel 33 van verordening 2021/1060;

LEADER: vanuit de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling als bedoeld in artikel 31 van Verordening (EU) 2021/1060;

LOS: strategie voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel c, en artikel 32 van verordening 2021/1060.

Artikel 2.7.2 Subsidiabele activiteit

Subsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van projecten die passen binnen:

  • a.

    de LOS de Brabantse Peel;

  • b.

    de LOS het Groene Woud; en

  • c.

    de LOS Kempenland-West.

Artikel 2.7.3 Aanvrager

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 2.7.2, aanhef en onder a, kan worden aangevraagd door:

    • a.

      rechtspersonen;

    • b.

      natuurlijke personen;

    • c.

      samenwerkingsverbanden van bovenstaande partijen.

  • 2. Subsidie als bedoeld in artikel 2.7.2, aanhef en onder b, kan worden aangevraagd door:

    • a.

      rechtspersonen;

    • b.

      ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid;

    • c.

      samenwerkingsverbanden van bovenstaande partijen;

    • d.

      natuurlijke personen indien de aanvraag een aanjaagfaciliteit betreft .

  • 3. Subsidie als bedoeld in artikel 2.7.2, aanhef en onder c, kan worden aangevraagd door:

    • a.

      rechtspersonen;

    • b.

      samenwerkingsverbanden van rechtspersonen.

Artikel 2.7.4 Subsidievereisten aanvraag

  • 1. Onverminderd artikel 1.6:

    • a.

      bevat de aanvraag een cofinancieringsverklaring waaruit blijkt dat een gemeente of waterschap:

      • i.

        12,90% bijdraagt aan het subsidiebedrag bij een subsidie als bedoeld in artikel 2.7.2, aanhef en onder a;

      • ii.

        13,33% bijdraagt aan het subsidiebedrag bij een subsidie als bedoeld in artikel 2.7.2, aanhef en onder b of c;

    • b.

      Indien de subsidie wordt aangevraagd door een onderneming, overlegt deze gegevens waarmee de subsidieaanvrager kan aantonen dat de onderneming een mkb-onderneming is als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard;

    • c.

      voldoet een aanvraag aan de eisen in hoofdstuk 7 van de betreffende LOS;

    • d.

      behaalt een aanvraag de minimale puntenaantallen in bijlage 3 zoals die gelden voor de betreffende LOS.

  • 2. Onverminderd het eerste lid overlegt de aanvrager bij de aanvraag de opdrachtbevestiging indien sprake is van voorbereidingskosten als bedoeld in artikel 2.7.5, derde lid.

Artikel 2.7.5 Subsidiabele kosten

  • 1. Alleen kosten als bedoeld in artikel 1.8 die direct verband houden met het uitvoeren van positief door de LAG beoordeelde projecten die passen binnen een door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS komen voor subsidie in aanmerking.

  • 2. In afwijking van het eerste lid worden de kosten niet berekend op basis van artikel 1.9a, eerste lid onder b, of artikel 1.9c, eerste lid onder b.

  • 3. In afwijking van artikel 1.10, onder c en e, komen de volgende kosten van handelingen ter voorbereiding van de activiteiten waarvoor subsidie is aangevraagd voor subsidie in aanmerking:

    • a.

      kosten voor het voorbereiden, opstellen of indienen van de aanvraag;

    • b.

      legeskosten.

  • 4. Kosten als bedoeld in het derde lid komen voor subsidie in aanmerking indien de handelingen zijn verricht en, indien van toepassing, daartoe opdracht is verleend uiterlijk één jaar voordat de subsidieaanvraag is ingediend.

  • 5. De kosten, bedoeld in het derde lid, maken maximaal 10% van de totale subsidiabele kosten uit.

  • 6. Onverminderd het vierde lid zijn legeskosten als bedoeld in artikel 1.10, onder e, na indiening van de aanvraag subsidiabel.

  • 7. Onverminderd het eerste lid geldt dat bijdragen in natura bestaande uit onbetaalde arbeid van vrijwilligers subsidiabel zijn tegen een tarief van € 22 per uur.

Artikel 2.7.6 Aanvraagtijdvak

Aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 2.7.2 worden ingediend van 18 april 2024, 9:00 uur, tot en met 7 januari 2025, 17:00 uur.

Artikel 2.7.7 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor subsidies:

  • a.

    als bedoeld in artikel 2.7.2, aanhef en onder a, voor de periode, genoemd in artikel 2.7.6, vast op:

    • 1º.

      € 140.486,65 voor subsidies waarbij de aangevraagde subsidie minder dan € 15.000 bedraagt;

    • 2º.

      € 327.802,18 voor subsidies waarbij de aangevraagde subsidie € 15.000 of meer bedraagt;

  • b.

    als bedoeld in artikel 2.7.2, aanhef en onder b, voor de periode, genoemd in artikel 2.7.6, vast op:

    • 1º.

      € 120.822,21 voor subsidies waarbij de aangevraagde subsidie minder dan € 12.500 bedraagt;

    • 2º.

      € 138.945,54 voor subsidies waarbij de aangevraagde subsidie meer dan € 12.499 en minder dan € 25.000 bedraagt;

    • 3º.

      € 193.315,53 voor subsidies waarbij de aangevraagde subsidie € 25.000 of meer bedraagt;

  • c.

    als bedoeld in artikel 2.7.2, aanhef en onder c, voor de periode, genoemd in artikel 2.7.6, vast op:

    • 1º.

      € 143.380,79 voor subsidies waarbij de aangevraagde subsidie minder dan € 25.000 bedraagt;

    • 2º.

      € 309.702,50 voor subsidies waarbij de aangevraagde subsidie € 25.000 of meer bedraagt.

Artikel 2.7.8 Subsidiehoogte

  • 1. De hoogte van de subsidie als bedoeld in artikel 2.7.2, aanhef en onder a:

    • a.

      bedraagt maximaal 80% van de subsidiabele kosten indien de subsidiehoogte minder dan € 15.000 bedraagt;

    • b.

      bedraagt maximaal 60% van de subsidiabele kosten indien de subsidiehoogte € 15.000 of meer bedraagt;

    • c.

      bedraagt minimaal € 3.000 en maximaal € 125.000.

  • 2. De hoogte van de subsidie als bedoeld in artikel 2.7.2, aanhef en onder b:

    • a.

      bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten;

    • b.

      kan, in afwijking van onderdeel a, op basis van de score op de selectiecriteria bedoeld in artikel 2.7.9, aanhef en onder b, worden bijgesteld tot maximaal 80% van de totale subsidiabele kosten;

    • c.

      bedraagt, in afwijking van onderdeel b, maximaal 50% van de totale subsidiabele kosten indien stap 5 in bijlage 5 behorende bij de LOS het Groene Woud is gevolgd;

    • d.

      bedraagt maximaal € 2.000 indien de aanvraag een aanjaagfaciliteit betreft;

    • e.

      bedraagt minimaal € 5.000 en maximaal € 100.000 indien de aanvraag geen aanjaagfaciliteit betreft.

  • 3. De hoogte van de subsidie als bedoeld in artikel 2.7.2, aanhef en onder c:

    • a.

      bedraagt maximaal 80% van de subsidiabele kosten indien de subsidiehoogte minder dan € 25.000 bedraagt;

    • b.

      bedraagt maximaal 60% van de subsidiabele kosten indien de subsidiehoogte € 25.000 of meer bedraagt;

    • c.

      bedraagt minimaal € 5.000 en maximaal € 200.000.

  • 4. In afwijking van het eerste lid, onder a, het tweede lid, onder b, of het derde lid, onder a bedraagt de subsidiehoogte voor productieve investeringen maximaal 65% van de totale subsidiabele kosten.

Artikel 2.7.9 Selectie van aanvragen

Op grond van artikel 1.12, eerste lid, onder a, vindt selectie van activiteiten die:

  • a.

    voor subsidie als bedoeld in artikel 2.7.2, aanhef en onder a, in aanmerking komen plaats door de LAG op basis van selectiecriteria als opgenomen in hoofdstuk 1 van bijlage 3;

  • b.

    voor subsidie als bedoeld in artikel 2.7.2, aanhef en onder b, in aanmerking komen plaats door de LAG op basis van selectiecriteria als opgenomen in hoofdstuk 2 van bijlage 3;

  • c.

    voor subsidie als bedoeld in artikel 2.7.2, aanhef en onder c, in aanmerking komen plaats door de LAG op basis van selectiecriteria als opgenomen in hoofdstuk 3 van bijlage 3.

Artikel 2.7.10 Verplichtingen

  • 1. Onverminderd artikel 1.15:

    • a.

      is de subsidieontvanger van een subsidie als bedoeld in artikel 2.7.2, aanhef en onder a, verplicht:

      • 1º.

        het project uiterlijk een jaar na de subsidieverlening af te ronden indien de subsidie minder dan € 15.000 bedraagt;

      • 2º.

        het project uiterlijk drie jaar na de subsidieverlening af te ronden indien de subsidie € 15.000 of meer bedraagt;

    • b.

      is de subsidieontvanger van een subsidie als bedoeld in artikel 2.7.2, aanhef en onder b, verplicht het project uiterlijk twee jaar na de subsidieverlening af te ronden;

    • c.

      is de subsidieontvanger van een subsidie als bedoeld in artikel 2.7.2, aanhef en onder c, verplicht:

      • 1º.

        het project uiterlijk twee jaar na de subsidieverlening af te ronden indien de subsidie minder dan € 25.000 bedraagt;

      • 2º.

        Het project uiterlijk drie jaar na de subsidieverlening af te ronden indien de subsidieverlening € 25.000 of meer bedraagt.

  • 2. Onverminderd het eerste lid is het project uiterlijk 31 december 2028 afgerond.

  • 3. Indien het project wegens onvoorziene omstandigheden niet kan worden afgerond binnen de termijn, genoemd in het eerste lid, en de subsidieontvanger verlenging van die termijn wenselijk acht, kan hij uiterlijk de dag voor het verstrijken van die termijn schriftelijk een gemotiveerd verzoek indienen bij Gedeputeerde Staten tot verlenging van ten hoogste een jaar en tot uiterlijk 31 december 2028.

Artikel 2.7.11 Verantwoording

Subsidies tot € 125.000 worden op basis van artikel 1.7, vijfde lid, vastgesteld op basis van artikel 1.20.

Artikel 2.7.12 Bevoorschotting

Gedeputeerde Staten verstrekken ambtshalve een voorschot, als bedoeld in artikel 44 van verordening 2021/2116, van 50%.

Paragraaf 8 Samenwerking voor plattelandsontwikkeling-LEADER – kosten voor

het beheer, de monitoring en de evaluatie van de LOS en de dynamisering ervan

Artikel 2.8.1 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

LAG: lokale actiegroep als bedoeld in artikel 33 van verordening 2021/1060;

LOS: strategie voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onder c, en artikel 32 van verordening 2021/1060.

Artikel 2.8.2 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten als bedoeld in artikel 34, eerste lid, onder c, van verordening 2021/1060.

  • 2. Subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van een projectsubsidie.

Artikel 2.8.3 Aanvrager

Subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2 kan worden verstrekt aan:

  • a.

    een LAG;

  • b.

    rechtspersonen;

  • c.

    ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid.

Artikel 2.8.4 Subsidiabele kosten

  • 1. Alleen kosten als bedoeld in artikel 1.8 die direct verband houden met de subsidiabele activiteit komen voor subsidie in aanmerking.

  • 2. In afwijking van artikel 1.5, onder i, wordt subsidie niet geweigerd indien reeds is gestart met de uitvoering van de activiteiten voordat de aanvraag om subsidie is ingediend.

  • 3. Kosten als bedoeld in het eerste lid worden berekend op basis van artikel 1.9b.

  • 4. Kosten als bedoeld in het eerste lid kunnen subsidiabel zijn vanaf de datum dat Gedeputeerde Staten de LOS hebben goedgekeurd.

  • 5. Kosten als bedoeld in het eerste lid zijn subsidiabel tot en met 31 december 2028.

Artikel 2.8.5 Subsidiehoogte

  • 1. De subsidie als bedoeld in artikel 2.8.2 bedraagt maximaal 25% van de totale overheidsbijdrage aan de door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS.

  • 2. De hoogte van de subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten.

Artikel 2.8.6 Verdelingswijze

In afwijking van artikel 1.12, eerste lid, onderdeel a, wordt het subsidieplafond verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 2.8.7 Aanvraagtijdvak

Aanvragen voor subsidie als bedoel in artikel 2.8.2 worden ingediend van 8 januari 2024, 9:00 uur, tot en met 26 februari 2024, 17:00 uur.

Artikel 2.8.8 Subsidieplafond

Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor de periode, genoemd in artikel 2.8.7, vast op:

  • a.

    € 604.111 voor projecten in het gebied van LOS Het Groene Woud.

  • b.

    € 604.111 voor projecten in het gebied van LOS Kempenland-West;

  • c.

    € 543.289 voor projecten in het gebied van LOS De Brabantse Peel.

Artikel 2.8.9 Bevoorschotting en betaling

Conform artikel 1.17 zal ambtshalve een voorschot van 50% van het verleende subsidiebedrag worden verstrekt.

Artikel 2.8.9 Verplichtingen specifiek

In aanvulling op artikel 1.15 voert de subsidieontvanger de activiteiten, bedoeld in artikel 2.8.2 uit tot en met 31 december 2029, ook als het ontvangen subsidiebedrag reeds eerder is besteed.

Paragraaf 9 Samenwerking voor plattelandsontwikkeling-LEADER – Voorbereiding LOS GLB 2028-2034

(gereserveerd)

Paragraaf 10 Kennis en informatie

Artikel 2.10.1 Subsidiabele activiteit

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt voor trainingen, workshops, coaching, voorlichtingsacties en demonstratieactiviteiten aan groepen van landbouwers.

  • 2. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt als de activiteit bijdraagt aan minimaal vier van de volgende doelen:

    • a.

      ontwikkelen van duurzame verdienmodellen binnen de landbouw, met als resultaat een rendabel inkomen voor landbouwers;

    • b.

      vergroten van de marktgerichtheid en het concurrentievermogen van landbouwbedrijven door meer aandacht voor onderzoek, nieuwe technologieën of digitalisering;

    • c.

      ontwikkelen van een marktrijp concept van een duurzame toegevoegde waardeketen gericht op landbouwproducten, waardoor de positie van de landbouwer in de waardeketen verbetert;

    • d.

      bijdragen aan de beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering, onder meer door de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, de koolstofvastlegging te verbeteren of duurzame energie te bevorderen;

    • e.

      bevorderen van de duurzame ontwikkeling en het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, door de afhankelijkheid van chemische middelen te verkleinen;

    • f.

      bijdragen aan het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, tot versterking van ecosysteemdiensten of de instandhouding van habitats of landschappen;

    • g.

      aantrekken en behouden van jonge landbouwers of nieuwe landbouwers of bevordering van duurzame bedrijfsontwikkeling in plattelandsgebieden;

    • h.

      bevorderen van de werkgelegenheid, groei, gendergelijkheid, sociale inclusie of lokale ontwikkeling in plattelandsgebieden;

    • i.

      inspelen op maatschappelijke verwachtingen ten aanzien van voedsel en gezondheid of vermindering van de voedselverspilling, verbetering van het dierenwelzijn of bestrijding van antimicrobiële resistentie.

Artikel 2.10.2 Aanvrager

  • 1. Subsidie als bedoeld in artikel 2.10.1 kan worden verstrekt aan een samenwerkingsverband van minimaal twee kennisaanbieders, waaraan minimaal één landbouwer als kennisaanbieder deelneemt.

  • 2. Een kennisaanbieder als bedoeld in het eerste lid kennisaanbieders is degene die kennisoverdracht aan landbouwers verstrekt en faciliteert.

Artikel 2.10.3 Aanvraagvereisten

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.3 en 1.6 bevat de aanvraag om subsidie:

  • a.

    een omschrijving waaruit blijkt dat de aanvrager beschikt over voldoende gekwalificeerde en regelmatig getrainde projectuitvoerders en over middelen om de activiteit succesvol uit te kunnen voeren;

  • b.

    een opgave van het verwachte aantal deelnemende landbouwers.

Artikel 2.10.4 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen de kosten als bedoeld in artikel 1.8 in aanmerking.

  • 2. De subsidiabele kosten worden berekend conform artikel 1.9a, 1.9b of 1.9c.

  • 3. Indien gebruik gemaakt wordt van artikel 1.9a is artikel 1.9a, eerste lid, onder b, niet van toepassing.

  • 4. Indien gebruik gemaakt wordt van artikel 1.9c is artikel 1.9c, eerste lid, onder b, niet van toepassing.

Artikel 2.10.5 Niet subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 1.10 wordt geen subsidie verstrekt voor:

  • a.

    de ontwikkeling van nieuwe kennis;

  • b.

    kennisaanbod dat deel uitmaakt van reguliere programma's of leergangen in het middelbaar- of hoger beroepsonderwijs of het wetenschappelijk onderwijs;

  • c.

    eigen uren door landbouwers om als deelnemer aan de kennisoverdrachtsactiviteit deel te nemen.

Artikel 2.10.6 Aanvraagtijdvak

Aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 2.10.1 worden ingediend van 9 september 2024, 9:00 uur, tot en met 21 oktober 2024, 17:00 uur.

Artikel 2.10.7 Subsidieplafond

Het subsidieplafond voor de periode, genoemd in artikel 2.10.6, bedraagt € 850.000.

Artikel 2.10.8 Hoogte subsidie

  • 1. De hoogte van de subsidie bedraagt minimaal € 75.000 en maximaal € 300.000.

  • 2. De hoogte van de subsidie bedraagt 80% van de subsidiabele kosten.

Artikel 2.10.9 Selectie en rangschikking

  • 1. Voor selectie en rangschikking van aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen, worden de selectiecriteria gehanteerd zoals uitgewerkt in bijlage 5:

    • a.

      mate van effectiviteit;

    • b.

      de haalbaarheid van de activiteit;

    • c.

      de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit.

  • 2. Voor ieder van de in het eerste lid bedoelde criteria kunnen 0 tot en met 5 punten worden behaald.

  • 3. De selectiecriteria bedoeld in het eerste lid hebben de volgende wegingsfactor:

    • a.

      mate van effectiviteit: 4;

    • b.

      de haalbaarheid van de activiteit: 4;

    • c.

      de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit: 3.

  • 4. Onverminderd artikel 1.12, vierde lid, wordt een aanvraag niet gehonoreerd indien deze op enig selectiecriterium minder dan drie punten heeft behaald.

Artikel 2.10.10 Voorschot

In afwijking van artikel 1.17 verstrekken Gedeputeerde Staten geen voorschot.

Artikel 2.10.11 Verplichting

Onverminderd artikel 1.15 is de subsidieontvanger verplicht het project binnen drie jaar na de subsidieverlening doch uiterlijk 30 juni 2028 af te ronden.

Artikel 2.10.12 Voortgangsverslag en deelbetaling

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 1.16 en 1.18 bevat een voortgangsverslag of deelbetalingsverzoek het totaal aantal deelnemers tot dan toe.

Artikel 2.10.13 Verplichting bij vaststelling

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 1.20 en 1.21 is de subsidieontvanger verplicht te rapporteren over het totaal aantal deelnemers.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 3.1 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 3.2 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant.

Ondertekening

’s-Hertogenbosch, 12 december 2023

Gedeputeerde Staten voornoemd,

de voorzitter,

mr. I.R. Adema

de secretaris,

drs. P.J. Buijtels

Bijlage 1 behorende bij artikel 2.2.4 van de Regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant

 
 

Water

 

Cat.

Investering

Wel/niet subsidiabel

Pnt

2

Stuwen

Subsidiabel

De aanschaf en aanleg van:

  • Waterconserveringsstuw

  • Knijpstuw

  • Zoete stuw

17

5

Waterbesparende precisieberegening en irrigatie

Omschrijving

Investeringen in gerichte beregenings- en bevloeiingssystemen die resulteren in een reductie van het watergebruik voor het geïrrigeerde areaal.

Subsidiabel

De aanschaf en aanleg van:

  • Dripirrigatie/druppelslangen, inclusief besturing voor beregening/irrigatie en fertigatiesystemen

  • Aanschaf vlaksproeiers (alleen in combinatie met beregeningsbomen)

  • Aanschaf beregeningsboom

  • RWS (Root Watering System)

  • Sub-surface druppelirrigatie

  • Flippers en vernevelaars

  • Laagvolume sproeier ten behoeve van nachtvorstbestrijding

  • Elektrische aansturing van deze beregeningsbevloeiingsapparatuur

  • Debietmeter voor pomp + telemetrie ten behoeve van het gebruik van bovenstaande investeringen

  • Software voor alle soorten sensor-gestuurde irrigatie, in combinatie met bovenstaande investeringen

Niet subsidiabel

  • Reguliere beregeningshaspels, inclusief slang

  • Pompen

  • Aggregaat

  • Sproeibomen voor gewasbescherming

  • Reservoir voor opslag van beregeningswater/bevloeiingswater

18

6

Waterbeheervoorzieningen ter verlaging van risico’s van verontreiniging door erfafspoeling bij een veehouderij of door afvalwater uit de veehouderij, akkerbouw, bloembollen-, boom-, fruit-, vollegronds- of bedekte teelt

Subsidiabel

Aanschaf en aanleg/installatie van:

  • Overdekte of onoverdekte verharde, vloeistofdichte vul- en wasplaats voor spuitmachines, inclusief een voorziening voor opvang en opslag en zuivering of verdamping van waswater.

  • Een vloeistofdicht biologisch zuiveringssysteem of de aanschaf van zuiveringssystemen die werken op basis van ozon of UV voor het zuiveren van was- en spoelwater van spuitmachines.

  • Systemen voor de verdamping van was- en spoelwater van spuitmachines.

  • Aanleg en inrichting van een erf waarbij erfwater wordt opgevangen voor afvoer of verwerking middels zuiveren of verdampen voor een gesloten erf voor gewasbeschermingsmiddelen.

  • Kistenwasser, inclusief opvang restwater voor afvoer of verwerking middels zuiveren of verdampen.

  • Een waterdichte opvangput waarmee verontreinigd afvalwater van het bedrijf gescheiden blijft van regulier rioolsysteem, inclusief de buizen, goten, richels voor afvoer

  • Aanvullende erf-en zuiveringsvoorzieningen voor de bollenteelt met spoelwater

  • Helofytenfilter voor het zuiveren afspoelend water van het erf of voor gebruik in de erfsloot

  • Opvang- en afvoersysteem van perssappen onder sleufsilo’s

Niet subsidiabel

  • Systemen voor het lozen van drain- of afvalwater vanuit kassen

  • Overkapping voor een voederopslag

  • Overkapping voor een mestopslag

  • Kosten voor herinrichting van het erf

  • Erfverharding welke niet noodzakelijk is voor bovenstaande investeringen

  • Hemelwatersysteem waaronder dakgoten, buizen voor afvoer en reguliere riolering

  • Kuilplaten

  • Installaties of machines voor opvang van perssap of percolaat indien een overloopvoorziening is of wordt aangebracht naar het reguliere riool, de bodem of het oppervlaktewater.

16

 
 

Biodiversiteit en biologische bestrijding

 

Cat.

Investering

Wel/niet subsidiabel

Pnt

1

Autonome en semi-autonome niet-chemische bestrijding

Subsidiabel

Aanschaf van:

  • Autonome en Semi-autonome systemen die ziekten/plagen/onkruiden herkennen en op duurzame wijze bestrijden in het veld

    • o

      Thermisch

    • o

      Mechanisch

    • o

      Laser

    • o

      Elektrisch

  • Systemen ten behoeve van niet-chemische bestrijding van schadelijke insecten

Niet subsidiabel

  • Sorteermachines

17

2

Strokenteelt en vaste rijpaden

Subsidiabel

Aanschaf van:

  • Zaaimachines voor inzaaien voor "ondergewassen" zoals gras bij mais

  • Strokenfrees of strokenploeg

  • Zaai- en oogstmachines of andere aangepaste machines voor gewasmanagement, zoals onkruidbestrijding

  • Machines, hulpmiddelen of aanpassingskosten voor het overschakelen op een teeltsysteem met een vaste werkbreedte

  • Aanpassing van machines voor het werken met vaste rijpaden waarbij onbereden bedden ontstaan

  • Zelfrijdende machines voor strokenteelt

  • GPS/GIS of aanpassingen aan de apparatuur in combinatie met bovenstaande investeringen

17

3

Agroforestry

Omschrijving

Teelt van houtige gewassen (bomen en struiken) gecombineerd met veeteelt, groenteteelt of akkerbouw op hetzelfde perceel landbouwgrond. De houtige gewassen zijn bedoeld voor de productie van fruit, noten of bessen.

Subsidiabel

Aanschaf en aanleg/aanplant van:

  • Aangepaste machines voor gewasmanagement van houtige gewassen die gecombineerd worden met akkerbouw, groenteteelt of grasland (voor veehouderij), waaronder oogstmachines, snoeimachines en materiaal voor boombescherming

  • Plantgoed van houtige, meerjarige gewassen (bomen en struiken) ten behoeve van fruit- of nootproductie van het bedrijf die bewust gemengd worden met akkerbouw, groenteteelt of grasland (voor veehouderij) op hetzelfde landbouwperceel

  • Plantgoed van houtige, meerjarige gewassen (bomen en struiken) ten behoeve van een perceel voedselbos op landbouwgrond (gewascode 1940), waarbij bomen en struiken voor eetbare producten zorgen

  • Bomen, struiken en windsingels op bouwland.

  • Voederhaag en voederbomen.

  • Kosten voor grondbewerking, aanplant/inzaaien ondergroei van boomstroken en boombescherming.

Niet subsidiabel

  • Aanplant van houtige, meerjarige gewassen, bomen en struiken, ten behoeve van kweekgoed (o.a. kerstbomen).

  • Bomen met als enkel doel hakhout.

  • Snelgroeiende bomen voor energieproductie (biomassa).

  • Niet meer dan 100 bomen/ha en niet meer dan 40% van de oppervlakte van het landbouwperceel mag struiken van éénzelfde teelt bevatten.

18

4

Vermindering bodemverdichting door ondiepe, niet-kerende grondbewerking

Omschrijving

Systemen, machines, werktuigen die gericht zijn op en gebruikt worden voor niet-kerende, ondiepe bodembewerking en het oppervlakkig vermengen van gewasresten, waar mogelijk in combinatie met direct zaaien, poten of planten.

Subsidiabel

Aanschaf van:

  • Spit-zaai, grondfrees-zaai, rotoreg-zaai, schijveneg-zaai, schoffel-zaai combinaties

  • Schijveneggen

  • Mulchfrees

  • Eco-ploeg waarmee op 15 cm diep geploegd kan worden

  • Mechanische loofsnijder of mechanische wortelsnijder of looftrekker

  • Machines voor inwerken groenbemesters, ruige mest en gewasresten

  • Rupsbanden voor onder tractor of zelfrijdende oogstmachine

  • Luchtdrukwisselsystemen met een zodanige capaciteit dat de banden binnen 5 minuten op 2 bar kunnen worden gebracht in combinatie met maximaal vier VF banden per aangeschaft systeem

  • Wildredder in combinatie met één van bovenstaande systemen/werktuigen

Niet subsidiabel

  • Reguliere ploegen en spitmachines (krukas en roterend)

  • Afleverkosten voor de machines

14

5

Onkruid-, plaag- en ziektebestrijding

Subsidiabel

Aanschaf van:

  • Een machine waarmee ziekten, plagen of onkruiden mechanisch of met laser in het veld worden bestreden op basis van plaatsspecifieke waarneming

  • Camera besturing voor bestaande schoffelwerktuigen

  • Schoffeltuig

  • Vinger- of torsiewieders en wiedeggen

  • Maaiers voor paden in de fruitteelt

  • Doorzaaimachine voor blijvend grasland

Weed seed crusher

15

6

Verwerken bedrijfsgewassen tot krachtvoer en/of meststoffen

Subsidiabel

  • Machines of installaties om producten mee te bewerken zoals malen, pletten en snijden.

  • Toepassingen om (gras)klaver te verwerken zodat deze bruikbaar is als kunstmest- en krachtvoervervanger, op voorwaarde dat dit gebeurt met hernieuwbare energie (bijvoorbeeld drogen, persen, pelleteren en opslaan).

Niet subsidiabel

  • Voermengwagen of machines voor het uitkuilen of verwerken van ruwvoer.

  • Opslag zoals sleufsilo’s en kuilplaten en silo’s machines of systemen om krachtvoer te verstrekken.

  • Maïshakselaars en combines.

Opmerking

  • Alleen machines voor eerstegraad bewerking zijn subsidiabel

18

7

Verwerken en toepassen van organisch restmateriaal

Omschrijving

Investeringen die specifiek bedoeld zijn voor de verwerking van organisch restmateriaal met als doel het verhogen van bodemkwaliteit, zoals materieel voor het maaien en ophalen van slootkanten, het verwerken en toepassen van gewasresten, maaisel van slootkanten, bermen of natuurterreinen, slootbagger of compost hiervan.

Subsidiabel

  • Machines en werktuigen voor het inwerken, mulchen of onderwerken van gewasresten, ruige mest, vaste mest en groenbemester met behulp van schijven(eg), rollen, tanden of snijders

  • Materiaal om specifiek voor het maaien van slootkanten maaisel op de kant te kunnen deponeren en ophalen voor verdere verwerking

  • Maai/blaas systemen voor het maaien van slootkanten

  • Materieel voor het verwerken van organisch restmaterieel zoals compostverwerkers.

  • Baggerspuit voor het verspreiden van slootbagger over het perceel.

  • Lekvrije, emissie reducerende opslagplaatsen voor compost, champost en bokashi voor langere termijn (meer dan 9 maanden)

  • Werktuigen voor het snijden of hakselen en gelijkmatig uitstrooien van beheergras, bermmaaisel, slootmaaisel of gewasresten over landbouwgrond

  • GPS in combinatie met één van bovenstaande investeringen

Niet subsidiabel

  • Mestverwerkingsinstallaties

  • Reguliere grasmaaiers

  • Afleverkosten en abonnementen.

  • Kiepwagens, silagewagens en opraapwagens

18

 
 

Energie en klimaat

 

Cat.

Investering

Wel/niet subsidiabel

Pnt

1

Machines of werktuigen met elektrische of waterstof aandrijving gericht op het uitoefenen van landbouwgerichte activiteiten

Subsidiabel

Aanschaf en aanleg van:

  • Mobiele machines bestemd voor het verrichten van werkzaamheden in de land- en tuinbouw, waarbij de aandrijving is voorzien van een elektromotor en voor de opslag van energie één of meerdere accu’s worden toegepast

  • Volledig elektrisch aangedreven tractoren en volledig elektrisch aangedreven zelfrijdende zaai-, bewerkings- en oogstmachines zoals combines of aardappelrooiers

  • Elektrische automatische voermachine / volledig elektrisch aangedreven voertuigen en machines voor ruwvoerverstrekking

  • Op waterstof aangedreven machines/werktuigen gericht op het uitoefenen van landbouwgerichte activiteiten

  • Oplaadpunt voor elektrisch aangedreven mobiele machines, bestemd voor het verrichten van landbouwactiviteiten, voor het elektrisch laden van accu’s van eigen elektrisch aangedreven mobiele machines die zijn voorzien van een geheel of gedeeltelijke elektrische hoofdaandrijving, waarbij het oplaadpunt is opgesteld op het eigen bedrijfsterrein

  • Een oplaadsysteem en al dan niet de volgende onderdelen: een ontlaadsysteem, een meet- en regelsysteem, een lockerkast met een stroomafnamepunt per locker en een stekkerherkenningssysteem

  • Oplaadpunten en -systeem voor waterstof aangedreven machines

Niet subsidiabel

  • Elektrische auto’s, fietsen of andere vervoersmiddelen voor personen

  • Mest – en voerschuiven

  • Heftrucks, shovels, hoogwerkers en grasmaaiers

  • PV-systemen (zonnepanelen, fotovoltaïsch)

12

2

Aanpassing klimaatverandering

Subsidiabel

Aanschaf en installatie/aanleg van:

  • Nachtvorst propeller

  • Anti hagelgeneratiesystemen

  • Hagelnetten

  • Regenkappen

  • Parasols ter voorkoming van zonnebrand bij fruitteelt

  • Insectengaas

18

3

Duurzame energie en warmtewinning

Subsidiabel

Aanschaf en installatie van:

  • Accusysteem voor de opslag van eigen opgewekte zonne-energie

  • Temperatuurregulatie in bedrijfsgebouwen niet zijnde bedrijfswoningen door warmtewisselaars, warmtepompen of aardwarmtesystemen

  • Kleinschalige wind turbines, met een tiphoogte tot maximaal 15 meter en een vermogen tot maximaal 20 kW.

  • Een kleine electrolyser om zelf met duurzame energie waterstof te maken.

  • Slow fill installatie voor waterstof

  • Lichtdoorlatende zonnepanelen geïntegreerd in de teelt

Niet-subsidiabel

  • Temperatuurregulatie voor bedrijfswoningen

  • Zonnepanelen voor bedrijfsgebouwen

17

4

Vergistingsinstallaties voor plantaardig materiaal

Subsidiabel

Aanschaf en installatie van:

  • Vergistingsinstallatie voor plantaardig materiaal

  • Bijbehorende verwerkingsinstallaties voor de verdere verwerking zodat de afzetmogelijkheden van het eindproduct worden vergroot (alleen in combinatie met aanschaf van een vergistingsinstallatie)

Niet subsidiabel

  • Mestvergistingsinstallaties

18

 
 

Veehouderij

 

Cat.

Investering

Wel/niet subsidiabel

Pnt

1

Comfortabele ligplaatsen voor melkrundveehouderij (incl. vrouwelijk jongvee)

Subsidiabel

Aanschaf en aanleg van:

  • Een mat, matras, waterbed, gelmatras voor koeien om op te rusten met voldoende indrukbaarheid conform DLG test (uitslag: blijvende elasticiteit ≥ 15 mm indrukking bij een belasting van 2000N per 75 cm2 of DLG test goed (++)).

  • Een diepstrooiselbox: dik ingestrooide ligbox met zaagsel, stro, zand of ander organisch materiaal, met uitzondering van dikke fractie uit mestscheiders. Met strooiselkering aan voor- en achterzijde van de box van minimaal 15 cm hoog, gemeten loodrecht vanaf de bodem. Indien boxen in een dubbele rij liggen en aan de kopkant op elkaar aansluiten dan is daar geen strooiselkering vereist.

  • Een combinatie van mat of matras met diepstrooisel, waarbij indrukbaarheid mat/matras conform DLG test met uitslag goed (+) de hoogte strooiselkering loodrecht gemeten vanaf bovenkant mat/matras 8 cm.

Niet subsidiabel

  • Alle andere varianten op rustmogelijkheden voor dieren

  • De stal of plek waar de matrassen of waterbedden in komen

18

2

Digitale voorzieningen voor weidegang

Subsidiabel

Aanschaf en installatie van:

  • Systemen ten behoeve van weidegang die diergerelateerde zaken kunnen registreren en monitoren

  • Trackers via een oormerk of band

  • Automatische weide-selectiepoorten voor toegang richting de weide

  • Aanschaf van software behorend bij een selectiepoort en/of GPS systeem

18

3

Mestverwerkingssystemen

Subsidiabel

Aanschaf en installatie van:

  • monomestvergisters met een maximale omvang van 25.000m3 mest

  • Alle mestverwerkingsinstallaties al dan niet in combinatie met een monomestvergistingsinstallatie voor de verdere verwerking van de vergiste mest tot een hoogwaardige meststof zoals compost, korrels, vloeibare stikstofhoudende kunstmeststoffen.

  • Installaties voor het drogen, opschonen en comprimeren van het gas uit eigen installatie

  • Installaties voor het opslaan van gecomprimeerd biogas uit eigen installatie in flessen/containers voor mobiel transport, ten bate van eigen gebruik.

Niet subsidiabel

  • Een aansluiting op een mestscheidingsinstallatie.

Opmerkingen

  • Aanvragers komen slechts in aanmerking voor subsidie voor indien er niet ook een verleningsbeschikking is ontvangen voor de SDE++ regeling.

16

4

Mechanische

Mestscheidingsinstallatie

Subsidiabel

Aanschaf en installatie van:

  • Mechanische mestscheidingsapparatuur zodat de ruwe mest door de mechanische bewerking wordt gescheiden in een dikke fractie en een dunne fractie.

18

5

Niet digitale voorzieningen voor weidegang voor graasdieren

Subsidiabel

Aanschaf en aanleg van:

  • Een oversteekplaats zoals een koetunnel

  • Veeroosters

  • Mobiele melkrobot en mobiele melksystemen

  • Schuilmogelijkheden

  • Voorzieningen ter voorkoming van hittestress

  • Voorzieningen voor het beschermen van vee tegen wolven

Niet subsidiabel

  • Kavelpaden

18

6

Stalklimaat

Subsidiabel

Aanschaf en installatie van:

  • Koelsystemen voor dieren; water mistvernevelsystemen en airco

  • Voor kraamstal zeug en biggen: Directe warmtebron, infrarood paneel, vloerverwarming en/of (vloer)koeling voor zeugen

  • Voor pluimvee: Infraroodpanelen en/of vloerverwarming voor het verwarmen van jonge kuikens

  • Voor pluimvee en varkens: Daglichtvoorzieningen die minstens 2% van het vloeroppervlak beslaan met lichtdoorlatende wand-of dakplaten

Niet subsidiabel:

  • Elektrische stalverlichting

17

7

Brongerichte maatregelen en emissiearme stalsystemen varkenshouderij

Subsidiabel

  • Dagontmestingsystemen (dagelijkse verwijdering van mest) met een mestband/mestschuif onder de roosters of die spoelen met mest of ammoniakarme vloeistof

  • Mestpan met mestkanaal met koelsysteem en waterkanaal onder het kraamhok

Niet subsidiabel:

  • Sloopkosten bestaande systemen

  • Systemen zonder RAV-code

Opmerking

Alleen subsidiabel zijn systemen die aan de maximale emissiewaarden voldoen per 1/1/2020 en voor IPCC bedrijven:

  • Kraamzeugen – 2,5 kg NH3 per dierplaats per jaar (RAV D1.2.20)

  • Guste en drachtige zeugen – 1,3 kg NH3 per dierplaats per jaar (RAV D13.16)

18

8

Gedeeltelijk dichte vloer in hokken voor biggenopfok

Subsidiabel

Minimaal 40% van de totale vloeroppervlakte met een dichte kunststof vloer voor biggenopfok

18

9

Technieken die uitkomst van eieren in vleeskuikenstallen mogelijk maken

Subsidiabel

Aanschaf en aanleg van:

  • Systemen voor uitbroeden eieren en opfokken vleeskuikens met aparte vervolghuisvesting welke voldoen aan specificaties RAV lijst E 5.9

Niet subsidiabel

  • Bouw en verbouw van overige stalonderdelen.

16

10

Vrijloopkraamhokken zeugen

Subsidiabel

Aanschaf van:

  • Vrijloopkraamhokken voor zeugen in plaats van gangbare huisvesting van kraamboxen.

18

11

Emissiearme vloeren voor stallen melkveehouderij en vleeskalverhouderij

Subsidiabel

  • Vloerdelen en bijbehorende technieken van emissiearme stalsystemen RAV A1.39

  • Bijbehorende aanleg- en installatiekosten

Niet subsidiabel

  • Fundering waarop vloer ligt

  • Mestkelder

  • Muren en dak stal

  • Mestkanaal

  • Sloopkosten oude vloer

13

12

Gekartelde schoftboom en roterende koeborstel

Subsidiabel

Aanschaf en installatie van:

  • Gekartelde schoftboom inclusief bevestigingsmateriaal zoals beugelklemmen e.d.

  • Roterende koeborstel

Niet subsidiabel

  • Overige kosten voor onderdelen van ligboxafscheidingen, zoals de ligboxen zelf

Niet roterende koeborstel, bijvoorbeeld met een spiraalveer

18

 
 

Precisielandbouw

 

Cat.

Investering

Wel/niet subsidiabel

Pnt

1

Groei- en Oogstmonitoring

Subsidiabel

Aanschaf en installatie van:

  • Digitale systemen ten behoeve van inzicht in oogstvariabelen, groeivariabelen (akkerbouw) en grasoogst (veehouderij)

  • Digitale systemen voor plaatsspecifieke opbrengstmetingen

  • Digitale systemen om de groei te monitoren, bijvoorbeeld door het gebruik van satelliet- of drones om data te verzamelen

18

2

Precisiebemesting

Omschrijving

Systemen voor het gericht emissiearm, in de juiste dosering, zonder overlapping in de bodem toedienen van vloeibare stikstofhoudende (kunst)meststoffen op het moment dat het gewas dit nodig heeft.

Subsidiabel

Aanschaf en installatie van:

  • Systemen die plaatsspecifiek gewasbemesting kunnen toepassen voor zowel korrels als vloeistoffen

  • Systemen om vloeibare meststoffen via druppelslangen in de juiste dosering en op het juiste moment toe te dienen aan het gewas (fertigatie)

  • Systemen voor het meten van het stikstofgehalte van de toegediende mest met NIRS indien dit meteen wordt doorvertaald in het doseren van de meststoffen

  • Systemen voor rijenbemesting met dierlijke mest

  • Systemen voor het digitaal meten van opbrengsten voor opbrengstkaarten ten behoeve van plaats specifieke teeltoptimalisatie

  • GPS/GIS apparatuur, inclusief bodemkaart voor bovenstaande systemen (alleen in combinatie met aanschaf van bovenstaande systemen)

Niet subsidiabel

  • Zodenbemester

18

3

Precisiegewasbescherming

Subsidiabel

  • Spuitmachine bestemd voor het toedienen van gewasbeschermingsmiddelen aan gewassen in de akkerbouw, bloembollen-, boom-, fruit- of vollegrondsteelt, of bedekte teelt waarbij het ontstaan van restvloeistof in de spuittank wordt voorkomen of met ten minste 50% wordt gereduceerd

  • Machine bestemd voor plaatsspecifieke bestrijding van ziekten, plagen of onkruiden in de akkerbouw, bloembollen-, boom-, fruit-, vollegrondsteelt of bedekte teelt zonder gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen

  • Spuitmachine met driftreducerende technieken, zoals driftarme doppen, elektrische kantdoppen, luchtondersteuning, luchtvloeistofmengsystemen sleepdoektechniek waardoor minimaal 95% driftreductie wordt bereikt.

  • Spuitmachine met volumereducerende technieken

  • Een spuitmachine met volledig gescheiden vloeistofsystemen voor schoon water en spuitvloeistof

  • Een spuitmachine waarbij de gewasbeschermingsmiddelen op het laatste moment voor het spuiten op het gewas in de spuitleiding vermengd worden door een selectieve doseringseenheid

  • Driftreducerende technieken, zoals driftarme doppen, elektrische kantdoppen, luchtondersteuning, luchtvloeistofmengsystemen voor een bestaande spuitmachine die zorgen voor minimaal 95% driftreductie.

  • Systemen die op basis een taakkaart kunnen spuiten, eventueel in combinatie met PWM doppen (pulse width modulation)

  • Spotspray toepassingen: herkenning van onkruid met behulp van camera’s waarna alleen het onkruid bespoten wordt (sterke middelreductie)

  • Bijbehorende installatiekosten

Niet subsidiabel

  • Kosten voor gebruik van drift reducerende additieven

Opmerkingen

Het percentage restvloeistofreductie of driftreductie moet worden vermeld op de offerte.

17

Bijlage 2 behorende bij artikel 2.4.11, vijfde lid, van de Regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant

De Maatregelenkaart voor biodiversiteit en leefgebieden in Noord-Brabant is tevens digitaal raadpleegbaar, https://noord-brabant.maps.arcgis.com/apps/webappviewer/index.html?id=d7fed2c300484f74b458b42ed1bb5b07, en bestaat uit de onderstaande kaartlagen:

afbeelding binnen de regeling

Maatregelen landschaps- en systeemniveau

afbeelding binnen de regeling

Maatregelen ecotoopniveau

afbeelding binnen de regeling

Maatregelen soortniveau

afbeelding binnen de regeling

Maatregelkaart – Maatregelen overige

afbeelding binnen de regeling

Maatregelkaart – Maatregelen binnen PAS-gebieden

afbeelding binnen de regeling

Maatregelkaart – gebiedsindeling

Bijlage 3 behorende bij de artikelen 2.7.4 en 2.7.9 van de regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant

Hoofdstuk 1 Selectiecriteria De Brabantse Peel

 

Minimale score voor een positief besluit

Maximaal te behalen score

kleine ontwikkelprojecten

22 punten

36

impactprojecten

26 punten

42

Criteria

Check

Score

Min. en max. score

1.

Leader Thema’s LOS

Draagt het project bij aan één of meer van de thema’s van de LOS De Brabantse Peel:

 

Minimaal 1 punt, maximaal 9 punten

1. Samen voor Elkaar

A: Ontwikkeling lokale economie en korte ketens

B: Impuls trots op de Peel

0-3

2. Leren van Elkaar

C: Ontwikkeling jonge inwoners extra focus op jonge agrariers

D: Overdracht van kennis en ervaringen

0-3

3. Samen gezond en veerkrachtig

E: Gezond voedsel

F: Gezonde bodem, water en lucht

G: Klimaatadaptatie

H: Biodiversiteit

0-3

2. LEADER-werkwijze

Is het project bottom-up tot stand gekomen?

1-3

Minimaal 4 punten, maximaal 12 punten

Is het project gericht op het LEADER-gebied?

1-3

Heeft het project meerwaarde voor het gebied en/of de gemeenschap?

1-3

Is het project een samenwerking tussen meerdere partijen?

1-3

3.Haalbaarheid

Is het project organisatorisch haalbaar?

1-3

Minimaal 2 punten, maximaal 6 punten

Is het project financieel haalbaar?

1-3

4.Extra punten

Is het onderwijs en kennisinstellingen betrokken?

0-3

Minimaal 0 punten, maximaal 9 punten

Is het project gespreid in het LEADER-gebied?

0-3

Hoe is de overdraagbaarheid van het project?

0-3

5. Alleen voor impact-projecten

Value for money: is een LEADER-subsidie echt nodig?

1-3

Minimaal 2 punten, maximaal 6 punten

Hoe groot is het maatschappelijke effect van het project in het gebeid?

1-3

Per selectiecriteria wordt een score van 0 t/m 3 of 1 t/m 3 toegekend, waarbij 0 = niet aanwezig/van toepassing, 1 = matig, 2 = goed, en 3 = uitstekend.

Hoofdstuk 2 Selectiecriteria Het Groene Woud

 

Score

Weging

Minimale score voor een positief besluit (na toepassing weging)

Max score

selectiecriterium 5.

Biodiversiteit

Uitbreiding en versterking gebiedseigen ecosystemen, met name leembossen en kleinschalig (beek)landschap

1-4

2

-

8

Versterken van natuur- en landschapskwaliteit in woon-kernen

1-4

-

Verminderen verdroging, vermesting, versnippering, verstoring

1-4

-

selectiecriterium 6.

Klimaatadaptatie

Vasthouden van water in het gebied

1-4

2

-

8

Beperken waterverbruik

1-4

-

Bescherming bieden tegen hittestress

1-4

-

Vastleggen CO2 door toename bebost oppervlak

1-4

-

Vastleggen CO2 in bodem door verhoging organische stofgehalte

1-4

-

Vastleggen CO2 in bouwmaterialen

1-4

-

selectiecriterium 7.

Cultuurhistorie

Identificeren van erfgoedwaarden bij project-ontwikkeling

1-4

1

-

4

Beschermen en consolideren wat essentieel is

1-4

-

Terugbrengen of herstellen wat is

1-4

-

Benutting van erfgoed als inspiratie

1-4

-

Betrekken van erfgoedwaarden als onderdeel van het totale ruimtelijke en sociale systeem

1-4

-

selectiecriterium 8.

Sociale inclusie

Toegankelijkheid

1-4

2

-

8

Participatie van bijzondere groepen in de samenleving (oa jongeren, migranten, mensen met een beperking, ....)

1-4

-

Herkenbaarheid i.r.t. eigenheid van het gebied

1-4

-

selectiecriterium 9.

Het project kent een integrale aanpak en samenwerking tussen minstens twee van de volgende sectoren

landbouw

1-4

2

-

8

natuurbeheer

1-4

-

Waterbeheer

1-4

-

Ruimtelijke ordening

1-4

-

Zorg

1-4

-

Onderwijs

1-4

-

Cultuur

1-4

-

selectiecriterium 10.

De duurzame instandhouding van het projectresultaat is structureel geborgd

1-4

3

6

12

selectiecriterium 11.

Het project wordt uitgevoerd door of met mensen uit de lokale gemeenschap (bottom-up)

1-4

3

6

12

Per selectiecriterium wordt de aangegeven wegingsfactor gehanteerd en per onderdeel van het selectiecriterium wordt een score van 1 t/m 4 toegekend, waarbij 1 = onvoldoende, 2 = voldoende, 3 = goed, 4 = zeer goed.

Per selectiecriterium geldt alleen de hoogste score van de afzonderlijke onderdelen.

De maximaal haalbare score is 60 punten. De totaalscore dient minimaal 36 te bedragen (60%). Het te hanteren subsidiepercentage is gerelateerd aan het aantal behaalde punten, volgens onderstaande verdeling:

Aantal punten (max = 60)

Percentage

Subsidiepercentage

<36

< 60%

0

36 t/m 44

60 – 74%

50

45 t/m 53

75 -89%

60

54 t/m 60

90 - 100%

80

Hoofdstuk 3 Selectiecriteria Kempenland-West

Bij de beoordeling van alle aanvragen worden onderstaande thema’s en criteria gebruikt.

De thema’s zijn:

  • 1.

    mate van effectiviteit;

  • 2.

    aansluiting op LEADER-aanpak;

  • 3.

    kans op succes.

Elk criterium krijgt een score van 0 tot en met 5. Voor de waardering van de scores wordt uitgegaan van:

0 punten als de bijdrage aan het criterium afwezig is;

1 punt, als de bijdrage aan het criterium ruim onvoldoende is;

2 punten, als de bijdrage aan het criterium onvoldoende is;

3 punten, als de bijdrage aan het criterium voldoende is;

4 punten, als de bijdrage aan het criterium goed is;

5 punten, als de bijdrage aan het criterium zeer goed is.

Voor elk criterium moet minimaal 1 punt behaald worden om de aanvraag te kunnen honoreren.

De totaalscore van elk thema dient minimaal 50% te zijn van de maximaal te behalen score per thema om de aanvraag te kunnen honoreren. De som van de score van alle drie de thema’s dient minimaal 60% te zijn van de maximaal te behalen totaalscore om de aanvraag te kunnen honoreren. De lat ligt op het niveau van criterium en thema lager dan de geaccumuleerde scores om ruimte te bieden voor compensatie op de andere criteria en thema’s.

Thema 1

Mate van effectiviteit (bijdrage aan de overall doelstelling van de LOS en het versterken van de ontwikkelings-kracht van de eigen gemeenschap)

Criteria:

  • 1.

    Het verduurzamend, collectief en lokaal karakter van het initiatief;

  • 2.

    Lokale expertise die beschikbaar wordt gesteld aan nieuwe te ontwikkelen initiatieven;

  • 3.

    Bijdrage aan de structurele beschikbaarheid van deze kennis en expertise;

  • 4.

    De specifieke bijdrage van het initiatief aan tenminste een van de drie thematische ontwikkelingslijnen, zoals beschreven in hoofdstuk 3 van de LOS Kempenland-West:

    • 1°.

      sociaal-ruimtelijke versterking;

    • 2°.

      sociaal-economische versterking; en

    • 3°.

      sociaal-maatschappelijke versterking.

  • 5.

    Alleen voor aanvragen vanaf €25.000 of meer: concrete, meetbare bijdrage aan de regionale ontwikkelkracht.

Thema 2

Aansluiting op LEADER-aanpak (de mate waarin de zes basisprincipes van LEADER zijn toegepast)

Criteria:

  • 1.

    Bottom-up werkwijze;

  • 2.

    Gebiedsgerichte benadering;

  • 3.

    Bevorderen van samenwerking tussen de gebiedsactoren;

  • 4.

    Versterken van duurzame netwerken in het gebied;

  • 5.

    Integrale of multisectorale aanpak;

  • 6.

    Voorbeeldwerking.

Thema3

Kans op succes (de algehele kwaliteit van de aanvraag, de kennis en ervaring die nodig is om het project op een goede manier uit te kunnen voeren, de haalbaarheid en tijdige uitvoerbaarheid en de kosten in relatie tot de verwachte resultaten)

Criteria:

  • 1.

    Duidelijke projectaanpak;

  • 2.

    Voldoende krachtige projectorganisatie;

  • 3.

    Aandacht voor streven naar volhoudbaar toekomstperspectief;

  • 4.

    Uitzicht op voldoende draagvlak in de gemeenschap;

  • 5.

    Duidelijke projectaanpak.

Minimale scores voor een positieve beoordeling

Ieder criterium dient hoger te scoren dan 0

Minimale score voor thema 1

13

Minimale score voor thema 2

15

Minimale score voor thema 3

13

Minimale totaalscore

48

Indien een aanvraag niet op alle thema’s het minimale vereiste aantal punten scoort wordt de aanvraag afgewezen.

Bijlage 4 behorende bij artikel 2.5.11, eerste lid, van de regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant

Voor het bepalen van de rangschikking van projecten zijn vier selectiecriteria benoemd. Het bepalen van de scores van de selectiecriteria vindt als volgt plaats. Per selectiecriterium zijn diverse aspecten benoemd op basis waarvan een project wordt beoordeeld:

1. Effectiviteit (maximaal 5 punten, de weging is 4, totaal te behalen punten is 20)

De mate van effectiviteit wordt bepaald op basis van de samenhang van de volgende aspecten:

  • i.

    Bijdrage van het project aan de doelen binnen de thema's van de openstelling zoals beschreven in artikel 2.5.2 derde lid. Beoordeeld wordt of:

    • (a).

      de beoogde effecten meetbaar zijn, zoals minder uitspoeling, broeikasgassen, ammoniakvervluchtiging, meer biodiversiteit of een groter marktaandeel van een duurzamer product, en

    • (b).

      er aandacht is voor het geografische aspect in de zin dat het project zich richt op gebieden waar specifieke problemen het meest urgent zijn zoals voor de Kader Richtlijn Water opgaven op zandgronden en stikstofemissies op plekken nabij Natura2000-gebieden.

  • ii.

    De mate waarin de innovatie op grote schaal toepasbaar is. Is er een goede beschrijving van de doelgroep voor de innovatie en een onderbouwing dat de innovatie door de doelgroep zal worden toegepast (denk bijvoorbeeld aan behoefte, kosten en rendement).

  • iii.

    De mate waarin wordt gecommuniceerd over verspreiding van resultaten tijdens de uitvoering van het project. Beoordeeld wordt of dit plan de juiste activiteiten bevat en of de begroting voldoende ruimte biedt voor actieve kennisdeling, zodat de kans op grootschalige toepassing van de innovatie toeneemt.

2. Haalbaarheid (maximaal 5 punten, de weging is 3, totaal te behalen punten is 15)

De haalbaarheid van de activiteit wordt beoordeeld op basis van de volgende met elkaar samenhangende aspecten:

  • i.

    Kwaliteit van het projectplan, in de zin dat de verschillende onderdelen zoals aanleiding, doel, activiteiten, tijdsplanning, organisatie en risico’s en begroting voldoende zijn beschreven en realistisch zijn voor het beoogde projectresultaat.

  • ii.

    Blijk van oriëntatie van het samenwerkingsverband op de haalbaarheid van de beoogde innovatie tot een praktijkrijp product op basis van bestaande praktijken. Voor de haalbaarheid is het doorgaans belangrijk dat er al een 'proof of concept' bestaat voor de innovatie. Belangrijk is ook dat er een koppeling is van wetenschappelijke en praktijkkennis en dat er gebruik is en wordt gemaakt relevante kennis en projecten die in Nederland1 en in de EU2 zijn gestart (inclusief kennis die is ontwikkeld in de EIP Focus Groups3 ).

  • iii.

    Blijk van oriëntatie op businessmodel en marktpotentieel die mede bepalend zijn voor de uitrol van de innovatie in de praktijk.

  • iv.

    Kwaliteit van het samenwerkingsverband in relatie tot het ambitieniveau. Dit moet blijken uit de samenstelling, kennisniveau en werkafspraken in relatie tot het projectresultaat. Duidelijk moet zijn wat ieders expertise en inbreng is.

  • v.

    De mate waarin de aanvraag communicatieactiviteiten en de daarvoor benodigde expertise inzet om de resultaten voldoende te verspreiden naar de doelgroepen en intermediair en voor uitrol van de innovatie.

3. Innovativiteit (maximaal 5 punten, de weging is 2, totaal te behalen punten is 10)

De mate van innovativiteit wordt beoordeeld op basis van de volgende met elkaar samenhangende aspecten;

  • i.

    Het technisch en/of sociale karakter van de innovatie. Voorbeelden van technische innovaties zijn machines en van sociale innovaties zijn nieuwe samenwerkingsvormen. Bij voorkeur gaan beide typen innovaties hand in hand en dragen sociale innovaties bij aan de bredere toepassing van technische innovaties. Bijvoorbeeld bij duurzamere voedselketens, meer consumentenvertrouwen, nieuwe financieringsvormen, nieuwe verdienmodellen, verbeterde of geheel nieuwe producten, diensten, methodes of procedés. Op innovativiteit wordt hoger gescoord naarmate de innovatie meer afwijkt van het gangbare, ofwel de reguliere praktijk.

  • ii.

    Transitiekarakter van de innovatie. Dit heeft betrekking op de bijdrage aan een structurele verandering naar een toekomstbestendige duurzame landbouw. De innovatie wordt daarin in samenhang met maatschappelijke ontwikkelingen en institutionele veranderingen (bijvoorbeeld regelgeving) beschouwd. Hiervoor is sociale innovatie onmisbaar.

4. Efficiëntie (maximaal 5 punten, de weging is 2, totaal te behalen punten is 10)

De mate van efficiëntie van uitvoering van het project wordt beoordeeld op basis van de verhouding tussen omvang van de gevraagde subsidie en de bijdrage aan de doelen van deze openstelling. Daarbij wordt gelet op de begrote kosten voor de projectactiviteiten, of de middelen efficiënt en effectief worden ingezet, en op het aandeel eigen bijdrage van het samenwerkingsverband in het project. Daarbij wordt ook gelet op de redelijkheid van investeringskosten, tarieven bij inhuur en de omvang van de coördinatiekosten (overhead) in de aanvraag.

Na sluiting van de indieningstermijn worden alle tijdig ontvangen aanvragen beoordeeld door een externe onafhankelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 1.13. Het puntentotaal per project wordt samengesteld uit de te behalen punten op basis van deze methodiek. Het toekennen van punten vindt per selectiecriterium als volgt plaats:

  • -

    0 punten als de bijdrage aan het criterium zeer gering is;

  • -

    1 punt als de bijdrage aan het criterium gering is;

  • -

    2 punten als de bijdrage aan het criterium matig is;

  • -

    3 punten als de bijdrage aan het criterium voldoende is;

  • -

    4 punten als de bijdrage aan het criterium goed is;

  • -

    5 punten als de bijdrage aan het criterium zeer goed is.

De behaalde punten per selectiecriterium worden vervolgens gewogen:

 

Selectiecriterium

Weging

Te behalen punten

Maximum per criterium

a

Effectiviteit

4

0-5

20

B

Haalbaarheid

3

0-5

15

c

Innovativiteit

2

0-5

10

d

Efficiëntie

2

0-5

10

Maximaal te behalen punten

55

Bijlage 5 behorende bij artikel 2.10.9, eerste lid, van de regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant

Voor het bepalen van de rangschikking van projecten zijn drie selectiecriteria benoemd. Per selectiecriterium zijn diverse aspecten benoemd op basis waarvan een project wordt beoordeeld.

1. Effectiviteit (maximaal 5 punten, de weging is 4, totaal te behalen punten is 20)

De mate van effectiviteit wordt beoordeeld op basis van de volgende met elkaar samenhangende aspecten:

  • i.

    Bijdrage van het project aan de doelen binnen de thema's van de openstelling zoals beschreven in artikel 2.10.1, tweede lid. Ofwel, in welke mate draagt de kennis bij aan deze doelen. De waardering is groter naarmate het project bijdraagt aan meerdere thema's en doelen uit dit artikel.

  • ii.

    De mate waarin de beoogde resultaten en effecten, zoals aantal ondernemers dat de kennis zal toepassen, gekwantificeerd en aannemelijk zijn gemaakt. Hierbij wordt gekeken of het aannemelijk is gemaakt dat de kennis aansluit op de behoefte bij de doelgroep, en dat deze uitvoerbaar is in het licht van mogelijke barrières voor de toepassing ervan (zoals het effect op het bedrijfsrendement of verdienmodel en draagvlak).

  • iii.

    De mate waarin de over te brengen kennis bij de doelgroep nog onbekend is of nog weinig wordt toegepast. Daarbij kan het gaan om technische kennis (zoals gebruik van apparatuur en teeltpraktijken) maar ook om kennis die nodig is om keuzes te maken over de bedrijfsstrategie. Voorbeelden van strategische keuzes zijn: intensiveren, extensiveren, omschakeling naar biologisch, verbreding van de bedrijfsvoering (multifunctionele landbouw), natuur en gemeenschapinclusieve landbouw. Beoordeeld wordt of projecten aandacht hebben voor kennisoverdracht ter ondersteuning van strategische keuzes, en of uit de projectactiviteiten blijkt dat ermee rekening wordt gehouden dat ondernemers bij strategische keuzes gebruik maken van hun eigen ervaringen, cultuur, normen en waarden.

  • iv.

    Het bereik van het project, ofwel de omvang van de beoogde doelgroep en de intensiteit van de kennisoverdracht (zoals het aantal contacturen per deelnemer).

2. Haalbaarheid (maximaal 5 punten, de weging is 4, totaal te behalen punten is 20)

De haalbaarheid van de activiteit wordt beoordeeld op basis van de volgende met elkaar samenhangende aspecten:

  • i.

    Kwaliteit van het projectplan: zijn de verschillende onderdelen zoals aanleiding, doel, activiteiten, tijdsplanning, organisatie en risico’s en begroting voldoende beschreven en realistisch voor het beoogde projectresultaat.

  • ii.

    De kwaliteiten van de kennisaanbieders in termen van kennis en vaardigheden om de kennis over te brengen.

  • iii.

    De eigen bijdrage van de doelgroep en eventuele derden. De omvang van een eigen bijdrage is een indicatie van de motivatie en daarmee de kans dat de projectdoelen worden gehaald. Bij derden kan onder meer worden gedacht aan onafhankelijke partijen in de keten en kennisinstellingen.

  • iv.

    De wijze waarop en de mate waarin (blijvende) toepassing van de aangeboden kennis wordt geborgd door aannemelijk te maken dat de overgedragen kennis daadwerkelijk en blijvend wordt toegepast door de deelnemers.

3. Efficiëntie (maximaal 5 punten, de weging is 3, totaal te behalen punten is 15)

De mate van efficiëntie van uitvoering van het project wordt beoordeeld op basis van de verhouding tussen omvang van de gevraagde subsidie en de bijdrage aan de doelen van deze openstelling. Daarbij wordt gelet op de begrote kosten voor de projectactiviteiten, of de middelen efficiënt en effectief worden ingezet, en op de kosten per deelnemer waarbij rekening wordt gehouden met de intensiteit van kennisoverdracht per deelnemer. Er wordt ook gelet op de redelijkheid van de kosten, omvang en tarieven bij inhuur en de omvang van de kosten die niet direct zijn gelinkt aan de kennisoverdracht zelf (zoals voorbereidings- en coördinatiekosten).

Na sluiting van de indieningstermijn worden alle tijdig ontvangen aanvragen beoordeeld door een externe onafhankelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 1.13. Het puntentotaal per project wordt samengesteld uit de te behalen punten op basis van deze methodiek.

De puntenscore per selectiecriterium is als volgt:

  • -

    0 punten als de bijdrage aan het criterium zeer gering is;

  • -

    1 punt als de bijdrage aan het criterium gering is;

  • -

    2 punten als de bijdrage aan het criterium matig is;

  • -

    3 punten als de bijdrage aan het criterium voldoende is;

  • -

    4 punten als de bijdrage aan het criterium goed is;

  • -

    5 punten als de bijdrage aan het criterium zeer goed is.

De behaalde punten per selectiecriterium worden vervolgens gewogen:

 

Selectiecriterium

Weging

Te behalen punten

Maximum per criterium

a

Effectiviteit

4

0-5

20

b

Haalbaarheid

4

0-5

20

c

Efficiëntie

3

0-5

15

Maximaal te behalen punten

55

Bijlage 6 behorende bij artikel 2.6.12, eerste lid, van de regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant

Voor het bepalen van de rangschikking van projecten zijn vier selectiecriteria benoemd. Per selectiecriterium zijn diverse aspecten benoemd op basis waarvan een project wordt beoordeeld.

1. Mate waarin de aanvrager in staat is een gebiedsplan op te stellen in relatie tot de opgave van het gebied (maximaal 5 punten, de weging is 2, totaal te behalen punten is 10)

Hierbij wordt gekeken naar de mate waarin de aanvrager een gebiedsplan weet op te stellen in relatie tot de opgave van het gebied. In dit verband zijn de volgende elementen van belang:

  • 1.

    De aanvraag bevat een goede omschrijving van het beoogde gebied en de uitdagingen in het gebied

  • 2.

    De aanvraag bevat een goede omschrijving hoe de opgave in het gebied verder in kaart kan worden gebracht;

  • 3.

    De aanvraag bevat een goede omschrijving van de visie op de beoogde bijdrage aan tenminste drie doelen op het gebied van klimaat, water, bodem, lucht of biodiversiteit;

  • 4.

    De aanvraag bevat een goede omschrijving hoe de in het derde element bedoelde visie aansluit op het lokaal-regionale beleid zoals bijvoorbeeld de Groenblauwe Gebiedsgerichte Aanpak;

  • 5.

    In de aanvraag wordt aangetoond dat de beoogde gebiedsregisseur voldoende geschikte kennis en achtergrond heeft.

De punten worden als volgt toegekend:

  • 0 punten als de aanvraag geen van genoemde elementen bevat.

  • 1 punt als de aanvraag een van genoemde elementen bevat.

  • 2 punten als de aanvraag twee van genoemde elementen bevat.

  • 3 punten als de aanvraag drie van genoemde elementen bevat.

  • 4 punten als de aanvraag vier van genoemde elementen bevat.

  • 5 punten als de aanvraag alle genoemde elementen bevat.

2. Mate waarin de aanvrager in staat is het samenwerkingsverband te organiseren (maximaal 5 punten, de weging is 2, totaal te behalen punten is 10)

Hierbij wordt gekeken naar de mate waarin de aanvrager in staat is het beoogde samenwerkingsverband bij elkaar te brengen. In dit verband zijn de volgende elementen van belang:

  • 1.

    De aanvraag bevat een goede omschrijving hoe de beoogde gebiedsregisseur een potentieel samenwerkingsverband bijeen weet te brengen;

  • 2.

    De aanvraag bevat een goede omschrijving van de wijze waarop draagvlak kan worden gecreëerd in het gebied;

  • 3.

    De aanvraag bevat een goede omschrijving van de verantwoordelijkheden van de beoogde gebiedsregisseur en beoogd penvoerder ten opzichte van de andere beoogde samenwerkingspartners (structuur);

  • 4.

    De aanvraag bevat een goede omschrijving hoe de verschillende belangen in het samenwerkingsverband kunnen worden geborgd en welke communicatielijnen daarin worden gehanteerd;

  • 5.

    In de aanvraag wordt aangetoond dat de beoogde gebiedsregisseur of aanvrager voldoende geschikte kennis en achtergrond heeft.

De punten worden als volgt toegekend:

  • 0 punten als de aanvraag geen van genoemde elementen bevat.

  • 1 punt als de aanvraag een van genoemde elementen bevat.

  • 2 punten als de aanvraag twee van genoemde elementen bevat.

  • 3 punten als de aanvraag drie van genoemde elementen bevat.

  • 4 punten als de aanvraag vier van genoemde elementen bevat.

  • 5 punten als de aanvraag alle genoemde elementen bevat.

3. De voorgenomen organisatie en samenstelling van het samenwerkingsverband (maximaal 5 punten, de weging is 1, totaal te behalen punten is 5)

Hierbij wordt gekeken welke partijen in het beoogde samenwerkingsverband voor de uitvoering van het gebiedsplan betrokken zijn. Hoe meer variatie en hoe meer partners, hoe hoger op de kwaliteit van de samenstelling van het samenwerkingsverband gescoord kan worden. Van elke beoogde partner in het samenwerkingsverband moet kernachtig een duidelijke toegevoegde waarde beschreven worden voor de uitvoering van het op te stellen gebiedsplan. Het beoogde samenwerkingsverband wordt bepaald door de betrokkenheid van de volgende partners:

  • 1.

    landbouwers

  • 2.

    overheden,

  • 3.

    agrarische collectieven,

  • 4.

    andere grondeigenaren,

  • 5.

    terrein beherende organisaties,

  • 6.

    ketenpartners

  • 7.

    andere partijen.

De punten worden als volgt toegekend:

  • 0 punten als geen inzicht wordt gegeven over de wijze van organisatie en samenstelling van het samenwerkingsverband rondom het uit te voeren gebiedsplan.

  • 1 punt als duidelijk wordt omschreven waaruit het beoogde samenwerkingsverband bestaat en hoe de voorgenomen organisatie eruit komt te zien. Het samenwerkingsverband bestaat enkel uit landbouwers.

  • 2 punten als duidelijk wordt omschreven waaruit het beoogde samenwerkingsverband bestaat en hoe de voorgenomen organisatie eruit komt te zien. Het beoogde samenwerkingsverband bestaat naast een of meer landbouwers ook uit twee verschillende van de hierboven genoemde partners.

  • 3 punten als duidelijk wordt omschreven waaruit het beoogde samenwerkingsverband bestaat en hoe de voorgenomen organisatie eruit komt te zien. Het beoogde samenwerkingsverband bestaat naast een of meer landbouwers ook uit drie verschillende van de hierboven genoemde partners.

  • 4 punten als duidelijk wordt omschreven waaruit het beoogde samenwerkingsverband bestaat en hoe de voorgenomen organisatie eruit komt te zien. Het beoogde samenwerkingsverband bestaat naast een of meer landbouwers ook uit vier verschillende van de hierboven genoemde partners.

  • 5 punten als duidelijk wordt omschreven waaruit het beoogde samenwerkingsverband bestaat en hoe de voorgenomen organisatie eruit komt te zien. Het beoogde samenwerkingsverband bestaat naast een of meer landbouwers ook uit vijf verschillende van de hierboven genoemde partners.

4. De haalbaarheid van de activiteiten (maximaal 5 punten, de weging is 1, totaal te behalen punten is 5)

  • 0 punten als de haalbaarheid zeer gering is. Er is geen vertrouwen dat de voorziene activiteiten kunnen worden uitgevoerd.

  • 1 punt als de haalbaarheid gering is. Er is weinig tot geen vertrouwen dat de voorziene activiteiten kunnen worden uitgevoerd.

  • 2 punten als de haalbaarheid matig is. Om de activiteit te kunnen uitvoeren, moet nog aan een aantal voorwaarden (bijvoorbeeld juridische uitvoerbaarheid van gewenste activiteiten) worden voldaan, waarbij het nog onzeker is of aan deze voorwaarden voldaan kan worden.

  • 3 punten als de haalbaarheid voldoende is. De voorziene activiteiten kunnen realistisch worden uitgevoerd, de risico’s rondom een voorbereiding van het gebiedsplan zijn inzichtelijk gemaakt (bijvoorbeeld technische risico’s in de vorm van onvoorziene extra werkzaamheden, of organisatorische risico’s in de vorm van belangenconflicten), maar nog niet concreet beheersbaar gemaakt.

  • 4 punten als de haalbaarheid goed is. De voorziene activiteiten kunnen worden uitgevoerd, de risico’s en uitdagingen in de voorbereiding van het gebiedsplan zijn benoemd en beheersbaar gemaakt.

  • 5 punten als de haalbaarheid zeer goed is. De voorziene activiteiten kunnen worden uitgevoerd, ook als gedurende de voorbereiding draagvlak moeizaam te organiseren valt.

tabel selectiecriteria

 

Selectiecriterium

Weging

Te behalen punten

Maximum per criterium

a

Mate waarin de aanvrager in staat is een gebiedsplan op te stellen in relatie tot de opgave van het gebied

2

0-5

10

b

Mate waarin de aanvrager in staat is het samenwerkingsverband te organiseren

2

0-5

10

c

Voorgenomen organisatie en samenstelling van het samenwerkingsverband

1

0-5

5

d

Haalbaarheid van de activiteiten

1

0-5

5

Maximaal te behalen punten

30

Bijlage 7 behorende bij artikel 2.6.12, vierde lid, van de regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant

Voor het bepalen van de rangschikking van projecten zijn zeven selectiecriteria benoemd. Per selectiecriterium zijn diverse aspecten benoemd op basis waarvan een project wordt beoordeeld.

1. Ambitie van het plan ten aanzien van de te realiseren gebiedsdoelen

(maximaal 5 punten, de weging is 3, totaal te behalen punten is 15)

Hierbij wordt erop gelet in hoeverre het gebiedsplan aansluit bij de relevante doelen uit deze paragraaf: klimaat, milieu en biodiversiteit. Ook wordt voor het toekomstperspectief gekeken naar andere doelen vanuit provinciaal beleid of beleid van gemeenten op bijvoorbeeld het gebied van gezondheid, dierenwelzijn en sociaaleconomische versterking.

Verder wordt gekeken naar de ambities van de betrokken landbouwers. Het gebiedsplan moet de continuïteit van de landbouw ondersteunen. Het gebiedsplan ondersteunt duurzame ontwikkeling binnen de landbouw en het zoveel mogelijk versterken van de groenblauwe dooradering, daarbij rekening houdend met de natuurlijke werking van het water- en bodemsysteem.

De elementen die tot 4 of 5 punten kunnen leiden, leiden alleen tot die score als het gebiedsplan een significant effect beoogt op alle drie de doelen, bedoeld in artikel 2.6.1, tweede lid. Indien dat niet het geval is, leveren de elementen die tot 4 of 5 punten zouden kunnen leiden geen score op. Wanneer een gebiedsplan bijvoorbeeld een significant effect beoogt op een of twee van de doelen, en een realistisch uitvoerbaar toekomstperspectief bevat waaruit tevens een duidelijk gezamenlijk belang blijkt, geldt een score 1 of 2.

De punten worden als volgt toegekend:

  • 0 punten wanneer het ambitieniveau als zeer gering te beoordelen is: dat wil zeggen dat het plan niet getuigt van enig ambitieniveau, dat nauwelijks aangesloten wordt bij de drie doelen, bedoeld in artikel 2.6.1, tweede lid.

  • 1 punt wanneer het ambitieniveau als gering te beoordelen is: dat wil zeggen dat het gebiedsplan een significant effect beoogt op een van de drie doelen, bedoeld in artikel 2.6.1, tweede lid.

  • 2 punten wanneer het ambitieniveau als matig te beoordelen is: dat wil zeggen dat het gebiedsplan een significant effect beoogt op twee van de drie doelen, bedoeld in artikel 2.6.1, tweede lid.

  • 3 punten wanneer het ambitieniveau als voldoende te beoordelen is: dat wil zeggen dat het gebiedsplan een significant effect beoogt op alle drie de doelen, bedoeld in artikel 2.6.1, tweede lid, maar dat deze doelen niet gebiedsbreed toepasbaar zijn binnen de gebiedsafbakening van het gebiedsplan.

  • 4 punten wanneer het ambitieniveau als goed te beoordelen is: dat wil zeggen dat het gebiedsplan een significant effect beoogt op alle drie de doelen, bedoeld in artikel 2.6.1, tweede lid, maar dat niet alle partners in het samenwerkingsverband een realistisch uitvoerbaar toekomstperspectief omschreven hebben in het gebiedsplan, een duidelijk gezamenlijk belang blijkt nog onvoldoende.

  • 5 punten wanneer het ambitieniveau als zeer goed te beoordelen is: dat wil zeggen dat het gebiedsplan een significant effect beoogt op alle drie de doelen, bedoeld in artikel 2.6.1, tweede lid, en dat de betrokken partners in het samenwerkingsverband een realistisch uitvoerbaar toekomstperspectief hebben omschreven in het gebiedsplan waaruit tevens een duidelijk gezamenlijk belang blijkt.

2. Diversiteit van de partijen en aantal samenwerkende partijen

(maximaal 5 punten, de weging is 1, totaal te behalen punten is 5)

Hierbij wordt gelet op welke en hoeveel partijen in het samenwerkingsverband voor de uitvoering van het gebiedsplan betrokken zijn: hoe meer variatie en hoe meer partners, hoe hoger op diversiteit gescoord kan worden. Van elke partner in het samenwerkingsverband moet een duidelijke toegevoegde waarde beschreven worden voor de uitvoering van het gebiedsplan. In deze beschrijving moet ook een link tussen de partner en de uitdagingen voor het gebied gelegd worden. De diversiteit van een samenwerkingsverband wordt bepaald door de betrokkenheid van bijvoorbeeld:

  • 1.

    landbouwers,

  • 2.

    overheden,

  • 3.

    agrarische collectieven,

  • 4.

    andere grondeigenaren dan landbouwers of overheden,

  • 5.

    natuur- en landschapsorganisaties,

  • 6.

    ketenpartners; of

  • 7.

    overige natuurlijke of rechtspersonen.

De punten worden als volgt toegekend:

  • 0 punten wanneer alleen landbouwers vertegenwoordigd zijn in het samenwerkingsverband.

  • 1 punt wanneer naast landbouwers een andere van de hierboven genoemde partijen betrokken is.

  • 2 punten wanneer naast landbouwers twee verschillende van de hierboven genoemde partijen betrokken zijn.

  • 3 punten wanneer naast landbouwers drie verschillende van de hierboven genoemde partijen betrokken zijn.

  • 4 punten wanneer naast landbouwers vier verschillende van de hierboven genoemde partijen betrokken zijn.

  • 5 punten wanneer naast landbouwers vijf verschillende van de hierboven genoemde partijen betrokken zijn.

3. Draagvlak voor het gebiedsplan

(maximaal 5 punten, de weging is 2, totaal te behalen punten is 10)

Uit het draagvlak voor de uitvoering van het gebiedsplan moet blijken dat zoveel mogelijk gebiedspartijen die een belang hebben bij het gebiedsplan, het gebiedsplan steunen. Dit kunnen partners uit het samenwerkingsverband zijn, maar ook partners die een intentieverklaring hebben getekend. Draagvlak kan worden aangetoond door ondertekende intentieverklaringen te overleggen van zoveel mogelijk verschillende gebiedspartijen, bijvoorbeeld een:

  • 1.

    gemeente,

  • 2.

    waterschap,

  • 3.

    natuur- en landschapsorganisatie, of

  • 4.

    burgerinitiatief/lokaal netwerk.

Met burgerinitiatief of lokaal netwerk wordt een groep van mensen bedoeld die in of nabij het gebied wonen die een gezamenlijk belang hebben bij het gebiedsproces en die actief willen meewerken aan het proces. Met natuur- en landschapsorganisaties worden organisaties bedoeld (aan de overheid gelieerd of particulier) die een natuurterrein in bezit hebben en dat beheren met het doel om zo goed mogelijk de natuurdoelen in een gebied na te streven.

Het draagvlak voor het gebiedsplan wordt beoordeeld op basis van hoe meer verschillende individuele gebiedspartijen hun draagvlak tonen, hoe hoger het project kan scoren. De opbouw van de punten is als volgt:

  • 0 punten als het draagvlak voor het gebiedsplan niet of nauwelijks is aangetoond in de aanvraag.

  • 1 punt wanneer alleen landbouwers aantoonbaar het gebiedsplan steunen.

  • 2 punten wanneer naast landbouwers ook een andere gebiedspartij aantoonbaar het gebiedsplan steunt.

  • 3 punten wanneer naast landbouwers ook twee andere verschillende gebiedspartijen aantoonbaar het gebiedsplan steunen.

  • 4 punten wanneer naast landbouwers ook drie andere verschillende gebiedspartijen aantoonbaar het gebiedsplan steunen.

  • 5 punten wanneer naast landbouwers ook vier andere verschillende gebiedspartijen aantoonbaar het gebiedsplan steunen.

4. Effectiviteit van de activiteit

(maximaal 5 punten, de weging is 2, totaal te behalen punten is 10)

Ten aanzien van effectiviteit wordt gekeken in hoeverre de activiteiten in het gebiedsplan effectief bijdragen aan de beleidsdoelen klimaat, milieu en biodiversiteit. Een project dat bijdraagt aan zowel klimaat, water als biodiversiteit, zal hoger scoren dan een project dat enkel bijdraagt aan bijvoorbeeld het doel voor klimaat. Het gebruik van kritische prestatie-indicatoren kan helpen bij doelsturing en doelbereik (van gebiedsanalyse nu -nulmeting- naar streefbeelden). Wanneer hiervan gebruik gemaakt wordt voor de sturing op en monitoring van het gebiedsplan, kan hoger gescoord worden op effectiviteit. De score op effectiviteit kan verder toenemen als het gebiedsplan ook aandacht besteed aan kennisoverdracht en innovatie. De elementen die tot 4 of 5 punten kunnen leiden, leiden alleen tot die score als het gebiedsplan overtuigend aansluit bij alle drie de genoemde doelen. Indien een gebiedsplan niet overtuigend aansluit bij alle drie de genoemde doelen, leveren de elementen die tot 4 of 5 punten zouden kunnen leiden geen score op. Wanneer een aanvraag bijvoorbeeld op een of twee doelen overtuigend aansluit, maar wel aandacht besteedt aan kennisoverdracht of innovatie, geldt een score 1 of 2.

De mate van effectiviteit van het gebiedsplan wordt beoordeeld met:

  • 0 punten wanneer het gebiedsplan niet of nauwelijks aansluit bij een van de drie genoemde doelen.

  • 1 punt wanneer het gebiedsplan overtuigend aansluit bij een van de drie genoemde doelen.

  • 2 punten wanneer het gebiedsplan overtuigend aansluit bij twee van de drie genoemde doelen.

  • 3 punten wanneer het gebiedsplan overtuigend aansluit bij alle drie de genoemde doelen.

  • 4 punten wanneer het gebiedsplan overtuigend aansluit bij alle drie de genoemde doelen en wanneer daarnaast voor doelsturing en doelbereik overtuigend gebruikgemaakt wordt van kritische prestatie-indicatoren.

  • 5 punten wanneer het gebiedsplan overtuigend aansluit bij alle drie de genoemde doelen en wanneer daarnaast voor doelsturing en doelbereik overtuigend gebruikgemaakt wordt van kritische prestatie-indicatoren én wanneer aandacht besteed wordt aan kennisoverdracht of innovatie.

5. Efficiëntie van uitvoering van de activiteit

(maximaal 5 punten, de weging is 2, totaal te behalen punten is 10)

Ten aanzien van efficiëntie wordt gekeken op welke wijze input (geld, kennis, kunde, overige middelen) wordt ingezet in het gebiedsplan om een beoogde output te kunnen realiseren. Beoordeeld wordt of bijvoorbeeld de partners in het samenwerkingsverband voldoende expertise hebben voor de uitvoering van het gebiedsplan en of de kosten in de juiste verhouding staan tot de beoogde opbrengsten (verhouding investeringskosten versus proceskosten).

De mate van efficiëntie van het gebiedsplan wordt beoordeeld op basis van de mate waarin aandacht besteed is aan:

  • -

    de organisatiestructuur van het samenwerkingsverband, te weten een beschrijving van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de projectpartners,

  • -

    het financieel projectbeheer,

  • -

    een projectmatige aanpak,

  • -

    de verhouding tussen de investeringskosten en de proceskosten.

Het element dat tot 5 punten kan leiden (proceskosten laag in verhouding tot projectkosten) leidt alleen tot die score als het gebiedsplan aandacht besteedt aan de hierboven genoemde aspecten. Indien dat niet het geval is, levert dit element geen extra punt op.

De volgende punten kunnen worden behaald:

  • 0 punten wanneer het gebiedsplan een nauwelijks overtuigende omschrijving van de organisatiestructuur van het samenwerkingsverband bevat.

  • 1 punt wanneer het gebiedsplan een duidelijke organisatiestructuur bevat.

  • 2 punten wanneer het gebiedsplan naast een duidelijke organisatiestructuur aandacht besteedt aan een van de andere hierboven genoemde aspecten.

  • 3 punten wanneer het gebiedsplan naast een duidelijke organisatiestructuur aandacht besteedt aan twee van de andere hierboven genoemde aspecten.

  • 4 punten wanneer het gebiedsplan naast een duidelijke organisatiestructuur aandacht besteedt aan drie van de andere hierboven genoemde aspecten.

  • 5 punten wanneer het gebiedsplan naast een duidelijke organisatiestructuur aandacht besteedt aan drie van de andere hierboven genoemde aspecten en de proceskosten ten hoogste 10% van de subsidiabele projectkosten bedragen.

6. Haalbaarheid van de activiteit

(maximaal 5 punten, de weging is 1, totaal te behalen punten is 5)

De haalbaarheid van de opgenomen activiteiten voor de uitvoering van het gebiedsplan wordt beoordeeld door te kijken naar:

  • -

    hoe het risicobeheer is ingericht (hoe omgegaan wordt met veranderingen),

  • -

    of vergunningen zijn afgegeven of een positief preadvies is afgegeven door de vergunnende instantie zodat de uitvoering van het gebiedsplan direct doorgang kan vinden,

  • -

    of het gebiedsplan een realistische planning bevat,

  • -

    of aandacht is voor lerend vermogen van betrokken partijen (kennisdeling) en

  • -

    of een gebiedsplan realistisch uitvoerbare strategieën beschrijft om een duurzaam behoud van de resultaten na afloop van de uitvoering van het gebiedsplan te borgen.

De haalbaarheid van het gebiedsplan wordt beoordeeld met:

  • 0 punten wanneer haalbaarheid nauwelijks is onderbouwd in het gebiedsplan.

  • 1 punt wanneer sprake is van een van de hierboven genoemde aspecten.

  • 2 punten wanneer sprake is van twee van de hierboven genoemde aspecten.

  • 3 punten wanneer sprake is van drie van de hierboven genoemde aspecten.

  • 4 punten wanneer sprake is van vier van de hierboven genoemde aspecten.

  • 5 punten wanneer sprake is van vijf van de hierboven genoemde aspecten.

7. Mate van urgentie van de activiteit

(maximaal 5 punten, de weging is 1, totaal te behalen punten is 5)

Urgentie is gebiedsgebonden en kan benoemd worden per doel waar de activiteiten uit het gebiedsplan bij aansluiten. Bij de mate van urgentie wordt erop gelet in hoeverre de voorgenomen activiteiten in het gebiedsplan onderdeel zijn van een in de regio noodzakelijke opgave. Bepalend is de mate van overbrugging van de huidige situatie naar de gewenste situatie ten aanzien van de Europese doelen voor klimaat, milieu en biodiversiteit, provinciaal beleid zoals bijvoorbeeld het Beleidskader “Landbouw en Voedsel 2030”1 of doelen vanuit beleid van gemeenten.

De mate van urgentie van het gebiedsplan wordt beoordeeld met:

  • 0 punten wanneer de mate van urgentie van de voorgenomen activiteiten nauwelijks is onderbouwd.

  • 1 punt wanneer de mate van urgentie bij een doel is onderbouwd.

  • 2 punten wanneer de mate van urgentie bij twee verschillende doelen is onderbouwd.

  • 3 punten wanneer de mate van urgentie bij drie verschillende doelen is onderbouwd.

  • 4 punten wanneer de mate van urgentie bij vier verschillende doelen is onderbouwd.

  • 5 punten wanneer de mate van urgentie bij vijf verschillende doelen is onderbouwd.

tabel selectiecriteria

 

Selectiecriterium

Weging

Te behalen punten

Maximum per criterium

A

Ambitie van het plan ten aanzien van de te realiseren gebiedsdoelen

3

0-5

15

B

Diversiteit van de partijen en aantal samenwerkende partijen

1

0-5

5

C

Draagvlak voor het gebiedsplan

2

0-5

10

D

Effectiviteit van de activiteit

2

0-5

10

E

Efficiëntie van uitvoering van de activiteit

2

0-5

10

F

Haalbaarheid van de activiteit

1

0-5

5

G

Mate van urgentie van de activiteit

1

0-5

5

Maximaal te behalen punten

60

Toelichting behorende bij de zesde wijziging regeling Europese

Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant

Algemeen

Paragraaf 6 bevatte al de mogelijkheid subsidie aan te vragen voor projecten die de voorbereiding van integrale gebiedsontwikkeling betreffen. Met deze wijziging is de paragraaf uitgebreid met de mogelijkheid subsidie aan te vragen voor projecten die de uitvoering van integrale gebiedsontwikkeling betreffen. Waar dat nodig is, zijn de bijbehorende wijzigingen in paragraaf 6 toegelicht in het artikelsgewijze deel van de toelichting.

Samenwerking voor integrale gebiedsontwikkeling

De bedoeling van deze wijzigingsregeling is dat agrariërs en andere gebiedspartners worden uitgenodigd en gefaciliteerd om met elkaar een integraal gebiedsplan uit te voeren, ter versterking van de doelen op het gebied van klimaat, milieu (bodem, water en lucht) en biodiversiteit. De regeling zet de partners in het gebied zelf aan het roer in de versterking van hun gebied op de doelen klimaat, milieu en biodiversiteit. De verwachting is dat hierdoor sneller verbetering in het gebied wordt gerealiseerd dan wanneer individuele gebiedspartners afzonderlijk subsidie voor acties aanvragen en uitvoeren, of wanneer van bovenaf door overheden regels worden opgelegd.

Het beleid voor de land- en tuinbouw in de provincie Noord-Brabant is vastgelegd in het Beleidskader “Landbouw en Voedsel 2030”, met als hoofdambities:

  • Missiegedreven innovatie en concurrerend vestigingsklimaat

  • Waardering burgers voor de agrifoodsector in Brabant

  • Een gezonde leefomgeving en ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied

  • Vergroten areaal natuurinclusief en biologisch boeren

  • Op weg naar gesloten mineralenkringlopen & emissieloze landbouw

Dit beleid is erop gericht boeren en tuinders te helpen hun bedrijf toekomstbestendig te maken. De steun richt zich vooral op kennisdeling, innovaties, investeringen en het bijdragen aan maatschappelijke doelen.

De provincie Noord-Brabant benadrukt de natuurlijke werking van het water- en bodemsysteem (‘water en bodem sturend’) en het versterken van de groenblauwe dooradering in het landelijk gebied. Water en bodem sturend houdt in dat men zich meer aanpast aan de grenzen en de basis van het natuurlijke water- en bodemsysteem. De nadruk ligt meer op het (samen)werken met het natuurlijk systeem en minder op het zoveel mogelijk technisch willen oplossen. Op deze manier wordt het landelijk gebied beter bestand tegen weersextremen. Ook meer groenblauwe dooradering draagt hieraan bij, wat neerkomt op het aanleggen van meer bomen, struiken, sloten en heggen. Zo draagt deze regeling wezenlijk bij aan zowel biodiversiteit, klimaat(adaptatie en -mitigatie) als milieudoelen.

Staatssteun

Gezien de aard van de maatregelen waarvoor subsidie kan worden aangevraagd, zal voor de projecten onder deze openstelling op grond van artikel 145 van Verordening 2021/2115 en artikel 42 van de VWEU geen sprake zijn van staatssteun. Mocht in een uitzonderingsgeval wel sprake zijn van staatssteun, kan gebruik worden gemaakt van de steunbepalingen op grond van de geldende staatssteunregels.

Artikel I (Wijziging regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant)

Onder A (artikel 2.6.1)

Voor de uitvoering van een integraal gebiedsplan zijn met deze interventie acties mogelijk zoals niet-productieve investeringen voor inrichtings- en herstelmaatregelen ten behoeve van doelen voor milieu (water, bodem en lucht), biodiversiteit en klimaat, kennisoverdracht, samenwerking voor innovatie en productieve investeringen ten behoeve van modernisering van landbouwbedrijven voor verwezenlijking van het integrale gebiedsplan.

Voor de uitvoering van een integraal gebiedsplan, door een samenwerkingsverband in de vorm van een operational group, kunnen de volgende activiteiten worden uitgevoerd:

  • -

    Het organiseren van bijeenkomsten voor kennisdeling en bewustwording voor draagvlak in het gebied ten behoeve van de opgave in het gebied en de te bereiken doelen (klimaat, water, bodem en/of lucht) zoals opgenomen in het plan;

  • -

    De voorbereiding en uitvoering van eventuele ruilverkaveling voor de realisatie van de doelen;

  • -

    De realisatie van specifieke productieve en niet-productieve investeringen die bijdragen aan de doelen op het gebied van klimaat, water, bodem en/of lucht, biodiversiteit en landschap zoals opgenomen in het integrale gebiedsplan;

  • -

    Het ontwikkelen of beproeven van innovaties dienend aan de doelen van het gebiedsplan (als operational group in het EIP);

  • -

    Proces, administratie en verantwoording, monitoring en evaluatie (en eventuele bijsturing).

Investeringen die in het kader van het gebiedsplan uitgevoerd kunnen worden, zijn bijvoorbeeld (niet limitatief) investeringen ten behoeve van de bodemverbetering, precisielandbouw, watergebruik/beheer, investeringen voor het aanleggen van een bloemrijke rand, de aanleg van voorzieningen (o.a. plas-dras) voor weidevogelbeheer, de aanleg van landschapselementen/agroforestry, de aanleg van kruidenrijk grasland, de aanleg van greppels ten behoeve van waterkwaliteit of natuurvriendelijke oevers, plasdras sloten.

Voorbereiding

Subsidie kan worden aangevraagd voor het oprichten van het nieuwe samenwerkingsverband, het (laten) opstellen van een gebiedsplan en de voorbereiding voor het realiseren van het plan. Dit betekent dat na afloop van de activiteit aangetoond moet worden dat er een samenwerkingsverband is opgericht én een plan is opgesteld. De aanvraag kan worden gedaan door een initiatiefnemer namens het beoogde samenwerkingsverband voor het gebied.

Uitvoering

Subsidie kan voor de uitvoering van het gebiedsplan worden verleend aan nieuwe samenwerkingsverbanden en aan bestaande samenwerkingsverband als het uitvoeren van het gebiedsplan een nieuwe activiteit is voor het samenwerkingsverband.

Onder C (artikel 2.6.3)

De subsidie voor het in samenwerking uitvoeren van een integraal gebiedsplan kan worden aangevraagd door de penvoerder van het samenwerkingsverband dat het gebiedsplan gaat uitvoeren. De penvoerder moet gemachtigd zijn door alle deelnemers om het plan uit te voeren.

Onder F (artikel 2.6.6)

Subsidie voor de voorbereidingsfase (het oprichten van nieuwe samenwerkingsverbanden en het laten opstellen van het gebiedsplan) wordt alleen verleend voor nieuwe samenwerkingsverbanden. Wordt de aanvraag ingediend door een al bestaande samenwerking (een al bestaand samenwerkingsverband) dan wordt de subsidie geweigerd.

Voor het uitvoeren van het gebiedsplan kan subsidie worden verleend aan nieuwe samenwerkingsverbanden (die voor het uitvoeren van het gebiedsplan zijn opgericht). Ook kan subsidie worden verleend aan een reeds bestaand samenwerkingsverband als het uitvoeren van het gebiedsplan een nieuwe activiteit is voor het samenwerkingsverband.

Subsidie wordt eveneens niet verleend voor activiteiten waarvoor de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur steun heeft verleend op grond van titel 5.8 van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021.

Onder G (artikel 2.6.8)

De kosten van investeringen in grootschalige infrastructuur komen niet voor subsidie in aanmerking. Investeringen in grootschalige infrastructuur betreffen investeringen van € 2.000.000 of meer voor de aanleg of verbetering van infrastructuur, met uitzondering van investeringen in het watersysteem die als doel hebben de waterkwaliteit te verbeteren.

Onder H (artikel 2.6.9)

vierde lid (nieuw)

De hoogte van de subsidie voor een project bedraagt de optelsom van de per product of activiteit bepaalde respectievelijk berekende bedragen. Daarbij mogen de gezamenlijke kosten voor kennisoverdracht, ruilverkaveling, innovaties (waaronder kosten voor investeringen) en samenwerking (coördinatie, planvorming, monitoring en intekenen van percelen en landschapselementen) niet meer bedragen dan 25% van de totale subsidiabele kosten. Dit wordt zowel bij de verlening als bij de vaststelling van de subsidie berekend.

Onder K (2.6.12)

vierde en vijfde lid (nieuw)

Het subsidieplafond wordt verdeeld op basis van selectiecriteria.

In bijlage 7 is uitgewerkt hoe het bepalen van de scores op basis van de selectiecriteria plaatsvindt. Hierbij geldt op grond van artikel 1.12, vierde lid, dat een aanvraag niet wordt gehonoreerd als deze minder dan 60% van het totaal aantal te behalen punten behaalt. Uit het vierde en vijfde lid volgt dat een aanvraag maximaal 60 punten kan behalen. Voor deze activiteit is de drempel daarmee 36 punten (60% van 60). Een aanvraag die 35 punten of minder behaalt, wordt afgewezen.

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

de voorzitter,

mr. I.R. Adema

de secretaris,

drs. G.H.E. Derks MPA