Besluit van provinciale staten van Zeeland houdende delegatiebesluit Omgevingsverordening Zeeland

Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Intitulé

Besluit van provinciale staten van Zeeland houdende delegatiebesluit Omgevingsverordening Zeeland

Besluit van provinciale staten van Zeeland van 7 oktober 2022, nummer 182294 tot het delegeren van de bevoegdheid tot het vaststellen van delen van de Omgevingsverordening aan gedeputeerde staten van Zeeland (Delegatiebesluit Omgevingsverordening Zeeland).

Provinciale staten van Zeeland;

Op voorstel van gedeputeerde staten van Zeeland van 19 juli 2022, nummer 174012;

Overwegende dat:

  • het wenselijk is in verband met het in werking treden van de Omgevingswet, bevoegdheden tot het vaststellen van delen van de omgevingsverordening te delegeren aan gedeputeerde staten met het oog op het vereenvoudigen en versnellen van het wijzigen van de omgevingsverordening;

  • het noodzakelijk is de delegatiebepalingen in werking te laten treden op het moment van het in werking treden van de Omgevingswet en de omgevingsverordening;

Gelet op artikel 2.8 en artikel 4.15, vierde lid, van de Omgevingswet;

Besluiten vast te stellen het:

Delegatiebesluit Omgevingsverordening Zeeland

Hoofdstuk 1 Activiteiten in de fysieke leefomgeving

Artikel 1.1

Gedeputeerde staten kunnen de begrenzing van het beperkingengebied uitzichtstroken provinciale wegen buiten de bebouwde kom, bedoeld in bijlage II van de Omgevingsverordening Zeeland, vaststellen en wijzigen.

Artikel 1.2

Gedeputeerde staten kunnen de begrenzing van de beperkingengebieden met betrekking tot provinciale wegen en provinciale vaarwegen, bedoeld in bijlage II van de Omgevingsverordening Zeeland, wijzigen.

Artikel 1.3

Gedeputeerde staten kunnen de algemene regels over de middelen die gebruikt worden voor het uiten van gedachten of gevoelens, bedoeld in artikel 2.18 van de Omgevingsverordening Zeeland, wijzigen.

Artikel 1.4

Gedeputeerde staten kunnen de afmetingen en diepgang, bedoeld in artikel 2.29 van de Omgevingsverordening Zeeland, wijzigen.

Artikel 1.5

Gedeputeerde staten kunnen de begrenzing van grondwaterbeschermingsgebieden, bedoeld in bijlage II van de Omgevingsverordening Zeeland, wijzigen.

Artikel 1.6

Gedeputeerde staten kunnen de begrenzing van stiltegebieden en invloedsgebieden, bedoeld in bijlage II van de Omgevingsverordening Zeeland, wijzigen.

Artikel 1.7

Gedeputeerde staten kunnen toestellen, anders dan de toestellen, bedoeld in artikel 2.99 tot en met 2.109 van de Omgevingsverordening Zeeland, aanwijzen die verboden zijn in stiltegebieden. Bij de aanwijzing kan worden bepaald, dat het verbod slechts gedurende een bepaalde periode, voor een bepaald gebied of voor een bepaald gebruik van een toestel geldt.

Artikel 1.8

Gedeputeerde staten kunnen in afdeling 2.7 van de Omgevingsverordening Zeeland algemene regels stellen over het ontgassen van binnenschepen.

Artikel 1.9

Gedeputeerde staten kunnen in het belang van de bescherming van het milieu of de gezondheid stoffen toevoegen aan het verbod op ontgassen, bedoeld in artikel 2.138, eerste lid, van de Omgevingsverordening Zeeland.

Artikel 1.10

Gedeputeerde staten kunnen de aanwijzing van vergunningplichtige gevallen, bedoeld in artikel 2.138, eerste lid, van de Omgevingsverordening Zeeland, inperken.

Artikel 1.11

Gedeputeerde staten kunnen het percentage, bedoeld in artikel 2.138, tweede lid, onder a, van de Omgevingsverordening Zeeland, verlagen.

Artikel 1.12

Gedeputeerde staten kunnen de begrenzing van de ganzenrustgebieden, bedoeld in bijlage II van de Omgevingsverordening Zeeland, wijzigen.

Artikel 1.13

Gedeputeerde staten kunnen de begrenzing van het beheergebied van brandganzen, bedoeld in bijlage II van de Omgevingsverordening Zeeland, wijzigen.

Artikel 1.14

Gedeputeerde staten kunnen de begrenzing van het beheergebied van zwervende damherten, bedoeld in bijlage II van de Omgevingsverordening Zeeland, wijzigen.

Artikel 1.15

Gedeputeerde staten kunnen de begrenzing van duisternisgebieden en het invloedgebied duisternisgebieden, bedoeld in bijlage II van de Omgevingsverordening Zeeland, wijzigen.

Artikel 1.16

Gedeputeerde staten kunnen bijlage VIII van de Omgevingsverordening Zeeland wijzigen.

Hoofdstuk 2 Instructieregels

Artikel 2.1

Gedeputeerde staten kunnen, na overleg met het waterschapsbestuur, de begrenzing van regionale waterkeringen, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Omgevingsverordening Zeeland wijzigen.

Artikel 2.1a

Gedeputeerde staten kunnen, na overleg met het waterschapsbestuur, de begrenzing van laaggelegen gebieden, bedoeld in artikel 3.3, derde lid, van de Omgevingsverordening Zeeland wijzigen.

Artikel 2.1b

Gedeputeerde staten kunnen, na overleg met het waterschapsbestuur, het tijdstip waarop moet zijn voldaan de omgevingswaarde voor de veiligheid van regionale waterkeringen, bedoeld in artikel 3.1, zesde lid, van de Omgevingsverordening Zeeland wijzigen.

Artikel 2.1c

Gedeputeerde staten kunnen, na overleg met het waterschapsbestuur, het tijdstip waarop moet zijn voldaan de omgevingswaarden voor de bergings- en afvoercapaciteit van regionale wateren, bedoeld in artikel 3.3, achtste lid, van de Omgevingsverordening Zeeland wijzigen.

Artikel 2.1d

Gedeputeerde staten kunnen, na overleg met het waterschapsbestuur, het tijdstip waarop het dagelijks bestuur voor de eerste maal verslag moet uitbrengen over de waterstaatkundige toestand van de regionale waterkeringen, bedoeld in artikel 3.7, derde lid, van de Omgevingsverordening Zeeland wijzigen.

Artikel 2.1e

Gedeputeerde staten kunnen, na overleg met het waterschapsbestuur, het tijdstip waarop het dagelijks bestuur voor de eerste maal verslag moet uitbrengen over de bergings- en afvoercapaciteit van de regionale wateren, bedoeld in artikel 3.8, derde lid, van de Omgevingsverordening Zeeland wijzigen.

Artikel 2.2

  • 1.

    Gedeputeerde staten kunnen de begrenzing van bestaande natuur en agrarisch gebied van ecologische betekenis, bedoeld in bijlage XII van de Omgevingsverordening Zeeland, onder 1 en 2, wijzigen voor:

    • a.

      een verbetering van de samenhang of een betere planologische inpassing van het natuurnetwerk Nederland voor zover:

      • i.

        de wezenlijke kenmerken en waarden en samenhang tussen gronden van het natuurnetwerk Nederland worden behouden; en

      • ii.

        de oppervlakte van het natuurnetwerk Nederland ten minste gelijk blijft; en

    • b.

      een kleinschalige ontwikkeling voor zover:

      • i.

        de aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden beperkt is;

      • ii.

        de ontwikkeling per saldo gepaard gaat met een versterking van de wezenlijke kenmerken en waarden van het natuurnetwerk Nederland of een vergroting van de oppervlakte van het natuurnetwerk Nederland;

      • iii.

        de oppervlakte van het natuurnetwerk Nederland ten minste gelijk blijft; en

      • iv.

        de voorgenomen wijziging zorgvuldig is onderbouwd, waarbij in ieder geval alternatieven zijn afgewogen; en

    • c.

      de in artikel 5.32 en 5.33, zesde lid, onder c, van de Omgevingsverordening Zeeland bedoelde mitigerende en compenserende maatregelen.

  • 2.

    Bij wijziging van de begrenzing van bestaande natuur, bedoeld in het eerste lid en in bijlage XII, onder 1, wordt tevens de begrenzing afwegingszone natuurgebieden, bedoeld in bijlage XII van de Omgevingsverordening Zeeland, onder 4, gewijzigd.

Artikel 2.3

Gedeputeerde staten kunnen de begrenzing van glastuinbouwgebieden, bedoeld in bijlage XV van de Omgevingsverordening Zeeland, wijzigen voor zover het gaat om een ondergeschikte aanpassing en omgevingskwaliteiten zich daartegen niet verzetten.

Artikel 2.4

Gedeputeerde staten kunnen de begrenzing van natuurontwikkelingsgebieden , bedoeld in bijlage XII, onder 3, van de Omgevingsverordening Zeeland, en de aanduiding van wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden wijzigen.

Artikel 2.5

Gedeputeerde staten kunnen de begrenzing en beschrijving van landschap en erfgoed, bedoeld in bijlage VII van de Omgevingsverordening Zeeland, wijzigen voor zover het gaat om een ondergeschikte aanpassing en de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van die gronden of elementen zich daartegen niet verzetten.

Artikel 2.6

Gedeputeerde staten kunnen gebieden aanwijzen waar de verplichting om een peilbesluit vast te stellen, bedoeld in artikel 5.49 van de Omgevingsverordening Zeeland, niet van toepassing is, voor zover daarvoor naar het oordeel van het waterschap zwaarwegende redenen bestaan.

Artikel 2.7

Gedeputeerde staten kunnen de begrenzing van de verdrogingsgevoelige natuurgebieden, bedoeld in bijlage XI van de Omgevingsverordening Zeeland, wijzigen op grond van een besluit tot wijziging van een natuurbeheerplan.

Artikel 2.8

Gedeputeerde staten kunnen de beschrijving van de aardkundige waarden en kenmerken van de Gebieden met aardkundige waarden, bedoeld in bijlage VIII van de Omgevingsverordening Zeeland, wijzigen.

Artikel 2.9

Gedeputeerde staten kunnen, op verzoek van het waterschapsbestuur als bedoeld in artikel 3.4, de begrenzing van laaggelegen gebieden, bedoeld in bijlage II, waarvoor de omgevingswaarde, bedoeld in artikel 3.3, derde lid, van de Omgevingsverordening Zeeland, niet geldt, wijzigen.

Artikel 2.10

Gedeputeerde staten kunnen de kaart Kustvisie, bedoeld in bijlage IV, onderdeel 5, van de Omgevingsverordening Zeeland, wijzigen.

Hoofdstuk 3 Voorbereidingsbescherming

Artikel 3.1 Voorbereidingsbesluit

Gedeputeerde staten kunnen een voorbereidingsbesluit als bedoeld in de artikelen 4.15 en 4.16 van de Omgevingswet nemen, als:

  • a.

    de verwachte of gebleken schadelijke effecten van een activiteit niet met inzet van andere aan hen toekomende bevoegdheden kunnen worden beschermd; en

  • b.

    een tijdig voorbereidingsbesluit door provinciale staten niet mogelijk is.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 4.1 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Omgevingsverordening Zeeland in werking treedt.

Artikel 4.2 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Delegatiebesluit Omgevingsverordening Zeeland.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van provinciale staten van 7 oktober 2022.

Drs. J.M.M. Polman, voorzitter

Drs. F.J. van Houwelingen MPA, griffier

Toelichting

Ingevolge artikel 2.8 van de Omgevingswet hebben provinciale staten de mogelijkheid om de bevoegdheid tot het vaststellen van delen van de omgevingsverordening te delegeren aan gedeputeerde staten. Het delegatiebesluit vormt een afzonderlijk besluit, dat geen deel uitmaakt van de verordening.

Hoofdstuk 1 Activiteiten in de fysieke leefomgeving

Artikel 1.1

In het algemeen wordt ernaar gestreefd om het belasten met beheerbepalingen van naast de weg gelegen particuliere eigendommen tot een minimum te beperken, zonder onverantwoord inbreuk te doen aan het prominente verkeersveiligheidsbelang. Het is van belang dat de weggebruiker ter hoogte van kruisingen, aansluiting van wegen, maar ook ter hoogte van uitwegen en bochten voldoende uitzicht heeft. Het gaat bij kruisingen van wegen en uitwegen vooral om het oprijzicht en in geval van bochten om het zicht op tegemoetkomend verkeer. Het concretiseren van de omvang van de uitzichtstroken is vanwege van de leesbaarheid van de verordening overgelaten aan gedeputeerde staten. Bij het bepalen van de uitzichthoeken zullen factoren als het snelheidsregime op de betreffende weg in relatie tot de bij die snelheid behorende remweg en de perceptiereactietijd betrokken worden.

Artikel 1.2

In dit artikel is de mogelijkheid opgenomen voor gedeputeerde staten om de begrenzing van de beperkingengebieden met betrekking tot provinciale wegen en provinciale vaarwegen te wijzigen. De aanleiding voor zo’n wijziging is meestal de overdracht van het beheer van wegen of vaarwegen van de ene aan de andere overheidslaag.

Artikel 1.3

Artikel 2.18 van de Omgevingsverordening Zeeland waarborgt ieders vrijheid van meningsuiting. Ingevolge dat artikel moeten - ook op de weg - zaken worden toegestaan die als middel dienen om gedachten of gevoelens te openbaren, mits ze niet zijn aan te merken als handelsreclame en verder behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Een 'middel' in voorgaande zin kan bijvoorbeeld zijn een bord met tekst of afbeelding in de berm van een weg. Overigens kunnen gedeputeerde staten het op die wijze openbaar maken van gedachten of gevoelens aan beperkingen onderwerpen ter beveiliging van het openbaar verkeer. De beperkingen mogen echter nooit zover gaan dat ze het karakter hebben van een algemeen verbod of voorafgaand verlof van het bestuursorgaan vereisen.

Artikel 1.4

Gedeputeerde staten zijn bevoegd de scheepvaartafmetingen en diepgang van schepen te wijzigen. Hierbij wordt rekening gehouden met de Richtlijnen Vaarwegen 2005 (onderdeel 3 Vaarwegvakken), de vigerende CEMT-klasse van het Kanaal door Walcheren en Kanaal door de Oude Arne en de afspraken die de provincie heeft gemaakt in het BRTN-convenant.

Artikel 1.5

In de verordening zijn gebieden aangewezen als gebieden waarvoor regels gelden ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater vanwege de waterwinning. Het betreft de volgende gebieden: Haamstede, Oranjezon en Sint Jansteen. Uit artikel 7.11, eerste lid, onder a, van het Besluit kwaliteit leefomgeving volgt de verplichting om in de provinciale verordening voor deze gebieden regels te stellen. Gedeputeerde staten zijn bevoegd de begrenzing van grondwaterbeschermingsgebieden te wijzigen.

Artikel 1.6

Uit artikel 7.11, eerste lid, onder b, van het Besluit kwaliteit leefomgeving volgt de verplichting om de provinciale verordening voor deze gebieden regels te stellen. Gedeputeerde staten zijn bevoegd de begrenzing van stiltegebieden te wijzigen.

Artikel 1.7

Deze artikelen hebben betrekking op activiteiten in stiltegebieden. Het gaat daarbij om zorgplichtartikelen, verboden, vrijstellingen en ontheffingsmogelijkheden die voor zich spreken en geen nadere toelichting behoeven. Gedeputeerde staten zijn bevoegd andere toestellen aan te wijzen die verboden zijn in stiltegebieden.

Artikel 1.8

Op grond van dit artikel zijn gedeputeerde staten bevoegd nadere regels vast te stellen. Dit biedt de mogelijkheid 'de techniek van de uitvoering' te reguleren. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de mogelijkheid de vervoerder te verplichten tot het geven van bepaalde instructies aan de schipper en aan de mogelijkheid van administratieve naleving.

Artikel 1.9

De omschrijvingen van benzeen en benzeenhoudende koolwaterstoffen zijn direct ontleend aan de zogenaamde lijst van gevaarlijke goederen die is opgenomen in tabel A van hoofdstuk 3.2 van het ADN. Met dit door de Verenigde Naties vastgestelde UN-nummer kan de aard van de lading worden geïdentificeerd. Gedeputeerde staten kunnen andere stoffen toevoegen aan het verbod op ontgassen, zolang dat van belang is ter bescherming van het milieu of de gezondheid.

Artikel 1.10

Gedeputeerde staten kunnen de aanwijzing van vergunningplichtige gevallen inperken. Op dit moment kan nog niet geheel worden voorzien wanneer naleving van het ontgassingsverbod, buiten de in artikel 2.138, tweede lid, van de Omgevingsverordening Zeeland genoemde gevallen, in redelijkheid niet kan worden verlangd. Met dit artikel wordt voorzien in de mogelijkheid van het inperken van de aanwijzing van vergunningplichtige gevallen.

Artikel 1.11

Het is wenselijk om aan te geven bij welke concentratiegrens een ladingtank voor belading als gasvrij kan worden beschouwd. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan een nadrukkelijke wens van organisaties voor het bedrijfsleven. Een ladingtank zal nooit helemaal vrij zijn van vorige ladingrestanten, alleen al omdat resten achterblijven in de scheepswand en daaruit na verdamping weer vrijkomen. Ter voorkoming van deze potentiele verontreiniging moet een ladingtank daarom voor de belading ‘droog en schoon’ worden geventileerd. Bij dit ventileren zullen restladingdampen van benzeen of benzeenhoudende koolwaterstoffen vrijkomen. Er is gekozen voor een concentratie van restladingsdamp van 10% onder de onderste explosiegrens. Een concentratie van die damp van 10% of meer onder de onderste explosiegrens is voor de naleving van een aantal voorschriften van het ADN maatgevend. Gedeputeerde staten zijn bevoegd deze concentratiegrens te verlagen.

Artikel 1.12

De in de verordening opgenomen regels voor schadebestrijding van grauwe gans, kolgans en brandgans gelden niet binnen de aangewezen ganzenrustgebieden in de periode van 1 november tot 1 april daaropvolgend. Gedeputeerde staten zijn bevoegd de begrenzing van de ganzenrustgebieden aan te passen.

Artikel 1.13

In de verordening zijn gebieden aangewezen als beheergebieden waarvoor regels gelden voor schadebestrijding van brandganzen (beheergebied brandganzen). Gedeputeerde staten zijn bevoegd de begrenzing van het beheergebied brandganzen aan te passen.

Artikel 1.14

In de verordening zijn gebieden aangewezen als beheergebieden waarvoor regels gelden voor schadebestrijding van damherten (beheergebied zwervende damherten). Gedeputeerde staten zijn bevoegd de begrenzing van het beheergebied zwervende damherten aan te passen.

Artikel 1.15

De aanwijzing van duisternisgebieden en het invloedgebied duisternisgebieden betreft een fysieke begrenzing waarbij normale bedrijfsactiviteiten en de gebieden met waarde voor duisternis elkaar niet bijten. Het gaat dus niet om bestaande activiteiten die lichtemissie veroorzaken op of in de begrensde gebieden voor zolang ze in hun huidige vorm, locatie, omvang en tijd blijven plaatsvinden. Dit kan betreffen agrarische bedrijven in de buurt, wegen of recreatieve terreinen. Gedeputeerde staten zijn bevoegd de begrenzing van duisternisgebieden en het invloedgebied duisternisgebieden aan te passen.

Artikel 1.16

De soorten die in dit artikel zijn genoemd, zijn soorten die onder het regime van de Flora- en faunawet waren vrijgesteld en op grond van de Wet natuurbescherming als nationale soorten werden beschermd. Voor deze soorten handhaaft de provincie Zeeland de vrijstellingen die voorheen golden. Deze soorten komen algemeen voor en de populaties van deze soorten verkeren in een gunstige staat van instandhouding en er is op voorhand geen sprake van een dalende trend. Daarnaast is het, juist bij soorten die zeer algemeen voorkomen, niet gewenst dat voor elke ruimtelijke ontwikkeling of ingreep in het kader van beheer en onderhoud en bestendig gebruik een omgevingsvergunning aangevraagd moet worden. Gedeputeerde staten zijn bevoegd bijlage VIII van de Omgevingsverordening Zeeland aan te passen. Uiteraard blijft wel de algemene zorgplicht van toepassing. Dit betekent dat het opzettelijk vangen en doden van de vrijgestelde diersoorten zoveel mogelijk voorkomen moet worden. De vrijstelling is niet van toepassing indien voor de betreffende handeling wordt gewerkt met een door de minister goedgekeurde gedragscode als bedoeld in artikel 11.53, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving. Wanneer een gedragscode op werkzaamheden van toepassing wordt verklaard dan wordt daarmee tevens nadere invulling gegeven aan de zorgplicht en worden de werkzaamheden uitgevoerd op een wijze die het zorgvuldig omgaan met natuurbelangen borgt. Het werken via een dergelijke gedragscode heeft daarom de voorkeur boven het gebruikmaken van de onderhavige vrijstelling.

Hoofdstuk 2 Instructieregels

Artikel 2.1

Gedeputeerde staten zijn bevoegd de begrenzing van een regionale waterkering als bedoeld in artikel 3.1 van de omgevingsverordening of de ligging van een dijktraject te wijzigen, bijvoorbeeld in geval van een projectbesluit tot dijkverlegging.. Voorafgaand aan een wijziging zal in ieder geval overleg plaatsvinden via de Zeeuwse Waterochtend met het waterschapsbestuur en betreffende gemeenten.

Artikel 2.1a

Op basis van artikel 3.3, derde lid, van de omgevingsverordening geldt buiten stedelijk gebied als omgevingswaarde voor de bergings- en afvoercapaciteit van regionale wateren een gemiddelde kans op overstroming van 1/25 per jaar voor locaties met agrarisch grondgebruik, anders dan glastuinbouw groter dan 1 hectare, met uitzondering van in de verordening aangewezen laaggelegen gebieden. GS zijn bevoegd de begrenzing van de laaggelegen gebieden te wijzigen na overleg met het waterschapsbestuur.

Artikel 2.1b

Uit artikel 3.1, zesde lid, van de omgevingsverordening volgt dat aan de omgevingswaarden voor de veiligheid van regionale waterkeringen, bedoeld in het tweede lid van dat artikel, wordt voldaan op 1 januari 2035, voor zover uit het verslag, bedoeld in artikel 3.7, derde lid, blijkt dat nog niet aan de omgevingswaarden is voldaan. GS zijn bevoegd dit tijdstip te wijzigen na overleg met het waterschapsbestuur.

Artikel 2.1c

Uit artikel 3.3, achtste lid, van de omgevingsverordening volgt dat aan de omgevingswaarden voor de bergings- en afvoercapaciteit van regionale wateren wordt voldaan op 1 januari 2028, voor zover uit het verslag bedoeld in artikel 3.8, derde lid, blijkt dat nog niet aan de omgevingswaarden is voldaan. GS zijn bevoegd dit tijdstip te wijzigen na overleg met het waterschapsbestuur.

Artikel 2.1d

Uit artikel 3.7, derde lid, van de omgevingsverordening volgt dat het dagelijks bestuur van het waterschap, met ingang van 2023, ten minste iedere twaalf jaar een verslag opstelt over de waterstaatkundige toestand van de regionale waterkeringen, met inachtneming van artikel 20.14 van de wet. GS zijn bevoegd dit tijdstip te wijzigen na overleg met het waterschapsbestuur.

Artikel 2.1e

Uit artikel 3.8, derde lid, van de omgevingsverordening volgt dat het dagelijks bestuur van het waterschap, met ingang van 2023, ten minste iedere twaalf jaar een verslag opstelt over de bergings- en afvoercapaciteit van de regionale wateren, met inachtneming van artikel 20.14 van de wet. GS zijn bevoegd dit tijdstip te wijzigen na overleg met het waterschapsbestuur.

Artikel 2.2

Gedeputeerde staten zijn bevoegd de begrenzing van bestaande natuur en het agrarisch gebied van ecologische betekenis te wijzigen. Per geval zal worden bezien of daaraan voorafgaand een voorbereidingsprocedure zal worden gevoerd. Voor kleinschalige ontwikkelingen zal meestal kunnen worden volstaan met overleg met direct belanghebbenden (grondeigenaren). In ieder geval zal daarbij overleg met het betrokken gemeentebestuur plaatsvinden.

De afwegingszone natuurgebieden is een afstandscriterium en onlosmakelijk gekoppeld aan bestaande natuur. Wijzigt de begrenzing bestaande natuur dan wijzigt de begrenzing afwegingszone natuurgebieden mee.

Artikel 2.3

Gedeputeerde staten zijn bevoegd de begrenzing van glastuinbouwgebieden in bijlage II aan te passen, indien in de toelichting van een omgevingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat het om een ondergeschikte aanpassing gaat en dat omgevingskwaliteiten zich daartegen niet verzetten. Een voorbeeld is de aanpassing van de begrenzing in verband met een betere situering van de glastuinbouwkassen.

Artikel 2.4

Gedeputeerde staten zijn bevoegd de begrenzing van Natuurontwikkelingsgebieden te wijzigen. Dit kan bijvoorbeeld plaatsvinden als gevolg van de herijking die voortvloeit uit het deelakkoord decentralisatie natuur (deelakkoord tussen Rijk en provincies waarover op 16 december 2011 in provinciale staten is besloten) of wanneer in de praktijk de noodzaak daartoe blijkt (bijvoorbeeld bij grondruil).

Artikel 2.5

Gedeputeerde staten zijn bevoegd de begrenzing en beschrijving van landschap en erfgoed in bijlage VII te wijzigen. Het gaat hierbij om een ondergeschikte aanpassing die betrekking heeft op een beperkt gebied.

Artikel 2.6

Dit artikel houdt verband met artikel 2.41, eerste lid, van de Omgevingswet. Hieruit volgt dat het waterschap of het bevoegde bestuursorgaan van een ander openbaar lichaam, voor aangewezen oppervlaktewaterlichamen, grondwaterlichamen of onderdelen daarvan die deel uitmaken van die watersystemen, één of meer peilbesluiten moet vaststellen. De aanwijzing vindt plaats bij omgevingsverordening. De wet bepaalt dat in een peilbesluit waterstanden of bandbreedten waarbinnen waterstanden kunnen variëren worden vastgesteld, die gedurende daarbij aangegeven perioden zoveel mogelijk worden gehandhaafd. Gedeputeerde staten zijn bevoegd gebieden aan te wijzen waar de verplichting om een peilbesluit vast te stellen niet van toepassing is. Dit is slechts toegestaan voor zover daarvoor naar het oordeel van het waterschap zwaarwegende redenen bestaan.

Artikel 2.7

De verdrogingsgevoelige natuurgebieden zijn opgenomen in bijlage XI bij de Omgevingsverordening Zeeland. Dit betreft natuurgebieden waarbinnen zich verdrogingsgevoelige, kwetsbare natuurwaarden bevinden. Gedeputeerde staten zijn bevoegd de begrenzing van deze gebieden te wijzigen op grond van een besluit tot wijziging van het natuurbeheerplan.

Artikel 2.8

Gemeenten moeten op grond van artikel 5.46 van de Omgevingsverordening Zeeland regels stellen ter bescherming van de aardkundige waarden en kenmerken van de onderscheiden Gebieden met aardkundige waarden. Daarvoor is het nodig dat duidelijk is welke waarden en kenmerken dat zijn. In dit artikel wordt gedeputeerde staten opgedragen om bijlage VIII Aardkundige waarden bij de verordening in te vullen met een beschrijving van die waarden en kenmerken.

Artikel 2.9

Dit artikel geeft het waterschapsbestuur de mogelijkheid gedeputeerde staten gemotiveerd te verzoeken om van de geldende omgevingswaarden af te wijken. Dit geldt alleen voor andere locaties dan die in artikel 3.3, zesde lid, van de Omgevingsverordening Zeeland zijn aangewezen.

Artikel 2.10

Gedeputeerde staten kunnen de kaart van de Kustvisie, zoals opgenomen in bijlage IV, van de Omgevingsverordening Zeeland, wijzigen. Deze kaart is gebaseerd op de gezamenlijk opgestelde Zeeuwse Kustvisie. Wijziging van de bijlage kan alleen plaatsvinden na afstemming met het Bestuurlijk Overleg van de bij de Zeeuwse Kustvisie betrokken partijen.