Verordening fysieke leefomgeving Terneuzen 2024

Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Intitulé

Verordening fysieke leefomgeving Terneuzen 2024

De raad van de gemeente Terneuzen;

gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders;

gelet op de artikelen 147, 149 en 154 van de Gemeentewet, 10.23 tot en met 10.26 Wet

milieubeheer, 3.16 en 9.1. Erfgoedwet in samenhang met de artikelen 15 en 38 van de

Monumenten wet zoals die luidde voor inwerkingtreding van de Erfgoedwet, 3.5 van de Wet

Dieren, 2a, 170 tot en met 172 en 173, lid 2 van de Wegenverkeerswet 1994, 36 van de Wet

op de lijkbezorging, artikel 21 en 23a en volgende van de Huisvestingswet 2014, 4.1, 4.4, lid

2 en 5.1 Omgevingswet en 5.67 tot en met 5.73 Besluit kwaliteit leefomgeving;

besluit:

  • 1.

    de Verordening fysieke leefomgeving Terneuzen 2024 vast te stellen;

  • 2.

    dat de Verordening fysieke leefomgeving Terneuzen 2024 op 1 januari 2024 in werking treedt;

  • 3.

    de Verordening fysieke leefomgeving Terneuzen 2023 en de 1ste en 2de wijziging van de Verordening fysieke leefomgeving Terneuzen 2023 per 1 januari 2024 in te trekken.

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Bijlage I bij deze verordening bevat begripsbepalingen voor de toepassing van deze verordening en de daarop berustende bepalingen.

Artikel 1.2 Toepassingsbereik

  • 1. Deze verordening gaat over:

    • a.

      de fysieke leefomgeving; en

    • b.

      activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving.

  • 2. De fysieke leefomgeving omvat in ieder geval:

    • a.

      bouwwerken;

    • b.

      infrastructuur;

    • c.

      watersystemen;

    • d.

      water;

    • e.

      bodem;

    • f.

      lucht;

    • g.

      landschappen;

    • h.

      natuur;

    • i.

      cultureel erfgoed;

    • j.

      werelderfgoed.

  • 3. Als gevolgen voor de fysieke leefomgeving worden in ieder geval aangemerkt gevolgen die kunnen voortvloeien uit:

    • a.

      het wijzigen van onderdelen van de fysieke leefomgeving of het gebruik daarvan;

    • b.

      het gebruik van natuurlijke hulpbronnen;

    • c.

      activiteiten waardoor emissies, hinder of risico’s worden veroorzaakt;

    • d.

      het nalaten van activiteiten.

  • 4. Als gevolgen voor de fysieke leefomgeving worden ook aangemerkt, gevolgen voor de mens, voor zover deze wordt, of kan worden beïnvloed door of via onderdelen van de fysieke leefomgeving.

Artikel 1.3 Doelen van de verordening

Deze verordening is, met het oog op duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van de gemeente en de bescherming en verbetering van het leefmilieu gericht op het in onderlinge samenhang:

  • a.

    bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, ook vanwege de intrinsieke waarde van de natuur, en

  • b.

    doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.

Artikel 1.4 Verhouding tot andere regelgeving

Deze verordening is niet van toepassing op onderwerpen met betrekking tot de fysieke leefomgeving of onderdelen daarvan, die bij of krachtens een wet, een algemene maatregel van bestuur, een ministeriële regeling of provinciale verordening uitputtend zijn geregeld, tenzij uit de bepalingen van deze verordening anders blijkt.

HOOFDSTUK 2 AANWIJZINGEN IN DE FYSIEKE LEEFOMGEVING

Afdeling 2.1 Cultureel Erfgoed

§ 2.1.1. Gemeentelijke monumenten

Artikel 2.1 De aanwijzing van gemeentelijke monumenten

  • 1. Het college kan besluiten een onroerende zaak die van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk monument.

  • 2. Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten, en

    • b.

      monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet.

  • 3. Een verzoek tot aanwijzing kan gedaan worden door de eigenaar van de onroerende zaak, door derden-belanghebbenden of door de gemeente worden geïnitieerd.

Artikel 2.2 Voornemen tot aanwijzing

  • 1. Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 2.1, eerste lid, maakt het college schriftelijk bekend aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2. Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college advies aan de gemeentelijke adviescommissie, bedoeld in artikel 6.2 van deze verordening.

  • 3. Voordat een monument wordt aangewezen, voeren burgemeester en wethouders overleg over het voornemen met de eigenaar..

Artikel 2.3 Voorbescherming

  • 1. De artikelen 3.130 tot en met 3.133 zijn van overeenkomstige toepassing op het monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, is bekendgemaakt.

  • 2. De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing op de gemeentelijke monumentenlijst.

Artikel 2.4 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

  • 1. De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2. Het college verwerkt de aanwijzing direct op de gemeentelijke monumentenlijst.

Artikel 2.5 Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1. Het college registreert het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2. De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 2.6 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

  • 1. Het college kan ten aanzien van gemeentelijke monumenten wijzigingen aanbrengen in de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2. Als de wijziging voorziet op het schrappen uit de monumentenlijst zijn de artikelen 2.1 tot en met 2.5 van overeenkomstige toepassing, tenzij het monument waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 3. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument, waarop de aanwijzing betrekking heeft, is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet. Het vervallen van de aanwijzing wordt direct bijgehouden in de gemeentelijke monumentenlijst.

Afdeling 2.2. Afvalbeheer

Artikel 2.7 Aanwijzing van de inzameldienst

  • 1. Het college wijst de inzameldienst aan, die belast is met de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen.

  • 2. Aan de aanwijzing kunnen voorschriften worden verbonden en beperkingen worden gesteld. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen over de wijze waarop de inzameldienst huishoudelijke afvalstoffen inzamelt.

  • 4. Het college kan een ondernemer aanwijzen die belast is met de inzameling van kadavers van gezelschapsdieren.

Artikel 2.8 Aanwijzing van inzamelplaats

Het college draagt zorg voor ten minste één daartoe ter beschikking gestelde plaats, binnen de gemeenten waarmee wordt samengewerkt, waar in voldoende mate gelegenheid wordt geboden om (gescheiden) huishoudelijke afvalstoffen, met inbegrip van grof huishoudelijk afval, achter te laten.

Afdeling 2.3 Weekmarkten

Artikel 2.9 Gereserveerd

Afdeling 2.4 Beschermenswaardige bomen

Artikel 2.10 Aanwijzing Monumentale en waardevolle bomen

  • 1. Het college wijst waardevolle bomen aan, en neemt deze op in de waardevolle bomenlijst.

  • 2. De waardevolle bomen in de gemeente zijn opgedeeld in drie categorieën:

    • a.

      monumentale bomen, dat zijn de uitermate bijzondere bomen;

    • b.

      potentieel monumentale bomen die zich in de toekomst kunnen ontwikkelen tot monumentale bomen, maar nu nog niet aan alle criteria voldoen;

    • c.

      gemeentelijk waardevolle bomen.

  • 3. Elke boom op de waardevolle bomenlijst voldoet aan alle punten genoemd onder A, en/of in uitzonderlijke hoge mate aan tenminste 1 van de criteria genoemd onder B.

Criteria:

A

Omtrek boom

omtrek op 1.30 m hoogte bedraagt 150 cm of meer;

Zichtbaarheid

de boom is zichtbaar vanaf de weg (beeldbepalend);

Toekomst

de boom heeft een redelijke toekomstverwachting (>10 jaar)

 

B

Soort

de boom is bijzonder in de streek of heeft een voor de soort bijzondere groei

Ecologisch

de boom is ecologisch gezien van grote waarde

Cultuurhistorisch

de boom is cultuurhistorisch waardevol

Afdeling 2.5 Hondenuitlaatterreinen

Artikel 2.11 Aanwijzing hondenuitlaatterreinen

  • 1. Het college wijst hondenuitlaatterreinen in de gemeente aan.

  • 2. Op deze terreinen mogen honden los lopen en spelen en hun behoefte doen, zonder dat een opruimplicht, bedoeld in artikel 3.49 van de verordening, geldt voor de eigenaar/houder van de hond.

Afdeling 2.6 Parkeerregulering

Artikel 2.12 Aanwijzen plaatsen en tijdstippen via het aanwijzingsbesluit

  • 1. Het college kan weggedeelten aanwijzen die bestemd zijn voor parkeerapparatuur plaatsen en voor het parkeren door vergunninghouders.

  • 2. Het college kan de tijdstippen vaststellen waarop het parkeren voor parkeerapparatuur plaatsen en aan vergunninghouders is toegestaan.

  • 3. Indien het verkeersbelang of andere dringende omstandigheden zulks noodzakelijk maken, is het college bevoegd tijdelijke, van in het eerste en tweede lid bedoelde besluiten, afwijkende maatregelen te treffen.

Afdeling 2.7 Aanwijzen wegen waar wegsleepregeling geldt

Artikel 2.13 Aanwijzing wegen en weggedeelten waar voertuigen kunnen worden verwijderd

Als wegen en weggedeelten, bedoeld in artikel 170, eerste lid, onder c van de Wegenverkeerswet 1994 worden alle wegen en weggedeelten binnen de gemeente aangewezen voor zover ze behoren tot een van de in artikel 2 van het Besluit wegslepen van voertuigen bedoelde soorten van wegen en weggedeelten.

Artikel 2.14 Aanwijzing plaats van bewaring voertuigen en openingstijden

  • 1. Als plaatsen van bewaring van voertuigen wordt aangewezen de gemeentelijke opslaglocatie ‘De Koegors’ aan de Koegorsstraat 4, 4538 PK Terneuzen en het daartoe ingerichte terrein behorende bij de berger waarmee de gemeente een overeenkomst heeft op de datum waarop het voertuig is weggesleept.

  • 2. Op feestdagen en in het weekend wordt toegang tot de bewaarplaatsen verleend via de piketdienst van de gemeente.

  • 3. Door of namens het college kan een tijdelijke plaats van bewaring worden aangewezen in het geval dat een specifieke situatie daartoe aanleiding geeft.

Afdeling 2.8 Standplaatsen

Artikel 2.15 Aanwijzen locaties voor innemen standplaats

  • 1. Het college kan weggedeelten of andere delen van de openbare ruimte aanwijzen die bestemd zijn voor het innemen van een standplaats, als bedoeld in § 3.5.4 van deze verordening.

Afdeling 2.9 Gebruik woonruimte als 2e woning

Artikel 2.16 Aanwijzing gebied verbod gebruik woningen als 2e woning

Als woonruimte als bedoeld in artikel 21 van de Huisvestingswet 2014 worden aangewezen, de woonruimten op het grondgebied van de gemeente Terneuzen, met uitzondering van de woonruimten die onder de werkingssfeer van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Terneuzen (NL.IMRO.0715.BPBG01-VG98), als onderdeel van (het tijdelijke deel van) het omgevingsplan en diens rechtsopvolgers vallen.

Afdeling 2.10 Duurzaamheid energieopwekking

Artikel 2.17 Aanwijzing zoekgebieden windenergie

  • 1. De gemeenteraad wijst de zoekgebieden aan waar, onder in het beleidskader windenergie aangegeven voorwaarden, onderzoek naar de haalbaarheid van windturbines kan worden ingesteld.

  • 2. De randvoorwaarden die een initiatiefnemer bij het uitvoeren van een haalbaarheidsonderzoek tenminste in acht moet nemen zijn als volgt:

    • a.

      De afstand van windturbines tot woonkernen, om hinder waar mogelijk te minimaliseren (ten minste 1.000 m);

    • b.

      De situering van windturbines op of bij industrieterreinen, om de afstand voor de elektrische infrastructuur tussen opwekker van energie en afnemer van energie te bekorten;

    • c.

      De situering van windturbines aan of bij grootschalige infrastructuur, om zichtlijnen te combineren;

    • d.

      De initiatiefnemer van het haalbaarheidsonderzoek betrekt de (woon)omgeving bij het onderzoek, en stelt daarvoor een participatieplan op waaruit blijkt dat voldaan is/wordt aan burgerparticipatie en inspraak. Dat participatieplan moet tenminste aansluiten bij de handleiding van de Nederlandse Windenergie Associatie 27/30 23;

    • e.

      Het windproject moet profijt voor de omgeving opleveren. Dit moet blijken uit een door de initiatiefnemer opgesteld profijtplan;

    • f.

      Het windproject maakt gebruik van de Best Beschikbare Technieken voor windturbines (BBT).

  • 3. De gemeenteraad wijst de gebieden aan die niet geschikt zijn voor de toepassing van windenergie, omdat deze gebieden niet voldoen aan de randvoorwaarden genoemd in lid 2.

HOOFDSTUK 3: ACTIVITEITEN IN DE FYSIEKE OMGEVING

Afdeling 3.1. Inleidende bepalingen

Artikel 3.1 Toepassingsbereik

  • 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving en die zijn aangewezen in dit hoofdstuk.

  • 2. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op activiteiten die door of vanwege de gemeente Terneuzen worden verricht voor de uitoefening van een publiekrechtelijke taak, tenzij in deze verordening anders bepaald.

Artikel 3.2 Normadressaat

Aan dit hoofdstuk wordt voldaan door degene die de activiteit verricht, tenzij deze verordening anders bepaalt. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 3.3 Specifieke zorgplicht

Degene die een activiteit als bedoeld in artikel 3.1 verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen met het oog waarop de regels over die activiteit zijn gesteld, is verplicht:

  • 1.

    alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

  • 2.

    voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken, en

  • 3.

    als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

Artikel 3.4 Algemene aanvraagvereisten

  • 1. Bij een aanvraag voor een (omgevings)vergunning of ontheffing worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt;

    • a.

      een beschrijving van de activiteit waarvoor vergunning of ontheffing wordt gevraagd;

    • b.

      het telefoonnummer van de aanvrager;

    • c.

      het adres, de kadastrale aanduiding of coördinaten op de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

    • d.

      een aanduiding van de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

    • e.

      als de aanvraag elektronisch wordt ingediend: het e-mailadres van de aanvrager of van een gemachtigde.

  • 2. Indien de aanvraag betrekking heeft op een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie moet aanvrager in aanvulling op het eerste lid:

    • a.

      het bodemonderzoek aanleveren in pdf-formaat en in de laatste xml-versie.

  • 3. Het college kan nadere eisen verbinden aan de in te dienen gegevens en bescheiden bij een aanvraag voor een (omgevings)vergunning of ontheffing

Artikel 3.5 Ontheffing en aanwijzing

  • 1. Van een verbod in dit hoofdstuk kan ontheffing worden verleend.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing als het is verboden zonder vergunning of aanwijzing een activiteit te verrichten.

  • 3. Op de aanvraag om een aanwijzing als bedoeld in artikel 2.7 (inzameldienst), een ontheffing en een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

  • 4. In afwijking van het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht wel van toepassing op ontheffingen als bedoeld in de artikelen 3.52 lid 4 (voorwerpen op of aan de weg), 3.83 lid 2 (kampeermiddelen e.a. voertuigen), 3.84 lid 2 (reclamevoertuigen) en 3.85, lid 5 (grote voertuigen).

Artikel 3.6 Bevoegd gezag en beslistermijn

  • 1. Het college beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het college kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

Artikel 3.7 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.

  • 2. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 3. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

  • 4. Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 3.8 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

  • 1. De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 3.9 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

  • 1. De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd als :

    • a.

      ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

    • c.

      de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn, of

    • e.

      de houder dit verzoekt.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 3.10 Termijnen

  • 1. De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2. De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd indien het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 3.11 Weigeringsgronden

  • 1. Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de volksgezondheid;

    • b.

      de landschappelijke en stedenbouwkundige waarden;

    • c.

      de veiligheid, bruikbaarheid en bereikbaarheid van de openbare weg;

    • d.

      de bescherming van het milieu.

Afdeling 3.2. Activiteiten met betrekking tot bouwwerken, open erven en terreinen

§ 3.2.1 Algemeen

Artikel 3.12 Doel

  • 1. De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op:

    • a.

      het waarborgen van de veiligheid;

    • b.

      de bescherming van de gezondheid;

    • c.

      de bescherming van de bodem;

    • d.

      het voorkomen en beperken van gevaar, schade en hinder;

    • e.

      de verkeersveiligheid en de doorstroming van het verkeer;

    • f.

      de bescherming van archeologische waarden.

Artikel 3.13 Aanwijzen activiteiten

Als activiteit als bedoeld in artikel 3.1 wordt aangewezen

  • a.

    het bouwen van een gebouw op een locatie waarvoor een omgevingsvergunning verplicht is, met uitzondering van de activiteiten die naar aard en omvang gelijk zijn aan de activiteiten bedoeld in artikel 2.29 van het Besluit bouwwerken leefomgeving;

  • b.

    Het bouwen van gebouwen en bouwwerken die de omgeving ontsieren.

§ 3.2.2 Bouwen op verontreinigde bodem

Artikel 3.14 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem

  • 1. Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voor zover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:

    • a.

      waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;

    • b.

      voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; en

    • c.

      dat de grond raakt, of, waarvan het bestaande, niet-wederrechtelijke, gebruik niet wordt gehandhaafd.

  • 2. Als het bouwen pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, dient het bodemonderzoek plaats te vinden nadat is gesloopt en voordat met de bouw wordt begonnen.

§ 3.2.3 Beoordeling excessen

Artikel 3.15 Beoordeling excessen

  • 1. Het is verboden bouwwerken op te richten die voor de omgeving als ontsierend zijn aan te merken.

  • 2. Naar aanleiding van eigen waarnemingen of klachten is het college bevoegd zich een oordeel te vormen over de buitensporigheden in het uiterlijk van bouwwerken die ook voor niet-deskundigen evident zijn.

  • 3. Bij deze beoordeling dient de excessenregeling Terneuzen als kader. Deze excessenregeling maakt als bijlage 2 deel uit van deze verordening.

Afdeling 3.3. Milieubelastende activiteiten

§ 3.3.1 Algemeen

Artikel 3.16 Doel

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op:

  • 1.

    het waarborgen van de veiligheid;

  • 2.

    het beschermen van de gezondheid; en

  • 3.

    het beschermen van het milieu, voor zover het gaat om:

    • a.

      het beschermen tegen milieuverontreiniging;

    • b.

      het beschermen en verbeteren van de kwaliteit van lucht, bodem en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;

    • c.

      het doelmatig gebruik van energie en grondstoffen;

    • d.

      een doelmatig beheer van afvalstoffen;

    • e.

      het voorkomen of beperken van geluidhinder, trillinghinder, lichthinder en geurhinder;

    • f.

      het beperken van de kans op en het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan.

§ 3.3.2. Geluid en lichthinder door festiviteiten

Artikel 3.17 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1. De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten in de daarbij aan te wijzen woonkernen of delen van woonkernen gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen tot de vermelde eindtijd.

  • 2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht, zoals bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3. In een aanwijzing, bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen, dat de aanwijzing slechts geldt in één of meer van de volgende woonkernen of delen van woonkernen: Axel, Koewacht, Nieuwe Molen (bij Koewacht), Zuiddorpe, Overslag, Magrette, Spui, Schapenbout, Sas van Gent, Philippine, Westdorpe, Zandstraat, Binnenstad Terneuzen (het gebied binnen de ring Scheldeboulevard inclusief restaurant aan de Scheldeboulevard 1, Binnenvaartweg, Kennedylaan, Herengracht en De Blokken), Terneuzen, Biervliet, Driewegen (bij Biervliet), Hoek, Sluiskil en Zaamslag.

  • 4. Het college maakt de aanwijzing, bedoeld in het eerste en tweede lid, tenminste 4 weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5. Als een festiviteit in één of meer woonkernen of delen van woonkernen redelijkerwijs niet te voorzien was, kan het college deze terstond aanwijzen als een collectieve festiviteit, bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 3.18 Melding incidentele activiteiten

  • 1. Het is een inrichting toegestaan op maximaal twaalf dagen of dagdelen per kalenderjaar incidentele festiviteiten te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting tenminste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

  • 2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal twaalf dagen of dagdelen per kalenderjaar met de viering van incidentele festiviteiten, de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting tenminste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

  • 3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van meldingen, bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4. De melding, bedoeld in het eerste en tweede lid, is gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid is ingevuld en tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5. De melding, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de eigenaar of beheerder van het bedrijf of de instelling (houder van de inrichting) een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6. Op de dagen, bedoeld in het eerste lid, wordt het ten gehore brengen van extra muziek hoger dan de geluidsnorm, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 4:5, uiterlijk om 01.00 uur beëindigd.

  • 7. Het eerste lid is uitsluitend van toepassing op ruimtes in gebouwen waarvan de karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie een volgens NEN 5077 karakteristieke geluidwering heeft van tenminste 15 dB.

  • 8. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid in ruimtes, bedoeld in het zesde lid, blijven ramen en deuren van die ruimtes gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 3.19 Geluidhinder door onversterkte muziek

  • 1. Het ten gehore brengen van onversterkte muziek als bedoeld in artikel 2.18 eerste lid onder f en vijfde lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer binnen inrichtingen is uitsluitend toegestaan tussen 10.00 en 23.00 uur.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten, bedoeld in de artikelen 3.17, eerste lid en 3.18, eerste lid.

Artikel 3.20 Geluidhinder door knapapparaten

  • 1. Het is verboden in de openlucht een knalapparaat in werking te hebben, te gebruiken of te doen gebruiken.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op knalapparaten voor het verjagen van vogels van ingezaaide of ingeplante akkers en knalapparaten voor het verjagen van vogels uit boomgaarden ter bescherming van rijpend fruit of noten, als:

    • a.

      een knalapparaat in werking is tussen 07.00 en 21.00 uur;

    • b.

      de kortste afstand tussen een knalapparaat en een geluidgevoelig gebouw of terrein 300 meter of meer bedraagt;

    • c.

      de kortste afstand tussen een knalapparaat en de openbare weg tenminste 50 meter bedraagt;

    • d.

      de loop van een knalapparaat van geluidgevoelige gebouwen en terreinen af gericht staat;

    • e.

      binnen 250 meter van een knalapparaat geen ander knalapparaat staat opgesteld.

  • 3. In andere dan de onder het tweede lid onder a. tot en met e. vermelde gevallen kan door het college ontheffing worden verleend. Een verzoek om ontheffing moet vergezeld gaan van een akoestisch onderzoek, waaruit het geluid op de geluidgevoelige gebouwen en terreinen blijkt.

  • 4. Op de ontheffing, bedoeld in het derde lid, is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3.21 Geluidhinder door motorvoertuigen en bromfietsen

Het is verboden om zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder ontstaat.

Artikel 3.22 Geluidhinder door vrachtauto’s

  • 1. Het is verboden een vrachtauto, bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, op zodanige wijze te laden of te lossen tussen 19.00 en 07.00 uur dat daarvoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.23 Geluidhinder door mosquito’s

  • 1. Onder een mosquito wordt verstaan een apparaat dat een slechts voor jongeren hoorbare, hinderlijke hoge pieptoon produceert, met als doel groepen jongeren weg te houden van plaatsen waar zij overlast veroorzaken.

  • 2. In afwijking van artikel 3.24 kan de burgemeester in het belang van de openbare orde besluiten op een openbare plaats een mosquito laten aanbrengen en gebruiken bij gebleken ernstige overlast door jongeren op die plaats.

  • 3. De aanwezigheid van een mosquito, bedoeld in het tweede lid, wordt duidelijk kenbaar gemaakt op de plaats waar deze is aangebracht.

  • 4. Een mosquito, bedoeld in het tweede lid, is alleen in werking op die tijdstippen dat overlast redelijkerwijs valt te verwachten.

  • 5. Een mosquito, bedoeld in het tweede lid, wordt aangebracht voor een periode van ten hoogste drie maanden. De burgemeester kan die periode telkens met een periode van ten hoogste drie maanden verlengen.

Artikel 3.24 Overige geluidhinder

  • 1. Het is verboden op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de provinciale omgevingsverordening

Artikel 3:25 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Mits geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      Verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      Sfeervuren, zoals terrashaarden en vuurkorven, voor zover geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      Vuur voor koken, bakken en braden;

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van flora en fauna.

  • 5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429 , aanhef en onder 1˚ of 3˚, van het Wetboek van Strafrecht of de provinciale milieuverordening.

Artikel 3:26 (tijdelijke) Opslag van vaste mest en overige organische mest

  • 1. Dit artikel verstaat onder:

    • a.

      Compost: product als bedoeld in artikel 1 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet.

    • b.

      Geurgevoelig object gebouw: gevoelig object gebouw als bedoeld in bijlage I van het Besluit kwaliteit leefomgeving de Wet geurhinder en veehouderij;(de Wet geurhinder en veehouderij komt te vervallen en in het Besluit kwaliteit leefomgeving en de bruidsschat wordt op 1 januari a.s. gesproken over geurgevoelig gebouw i.p.v. geurgevoelig object).

    • c.

      Overige organische mest: overige organische meststoffen als bedoeld in artikel 1 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet;

    • d.

      Groenafval: als bedoeld in het Besluit activiteiten leefomgeving, met uitzondering van groenafval als bedoeld in de Vrijstellingsregeling plantenresten.

    • e.

      Vaste mest: dierlijke meststoffen die niet verpompbaar zijn als bedoeld in bijlage 1 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

    • f.

      Zuiveringsslib: slib als bedoeld in artikel 1 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet.

  • 2. Behoudens het bepaalde in of krachtens de Omgevingswet is het verboden vaste mest, overige organische mest, zuiveringsslib en groenafval op te slaan, indien deze opslag (te rekenen vanaf het tijdstip van eerste aanvoer) langer aanwezig is dan 48 uur, maar niet langer dan veertien dagen.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet indien de opslag van vaste mest plaatsvindt op een perceel binnen de bebouwde kom, waarvoor krachtens een ontheffing als bedoeld in artikel 2:60 APV toestemming is verleend voor het houden van hoefdieren en de opslag van vaste mest daarmee verband houdt;

  • 4. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt tevens niet indien op een akkerbouw-perceel vaste mest en overige organische mest is opgeslagen die bestemd is voor bemesting van het betreffende perceel. Pluimvee- en nertsenmest dient binnen 24 uur na de eerste aanvoer te worden voorzien van een 15 cm dikke afdeklaag compost.

  • 5. De in lid 4 aangegeven vrijstelling van het in lid 2 omschreven verbod geldt slechts indien de opslag plaatsvindt op ten minste een afstand van 100 meter van een geurgevoelig gebouw object dat is gelegen binnen de bebouwde kom en op ten minste 50 meter van een geurgevoelig gebouw object dat is gelegen buiten de bebouwde kom.

§ 3.3.3 Afvalbeheer

Artikel 3.27 Aanwijzing activiteiten

  • 1. Als activiteiten als bedoeld in artikel 3.1 worden aangewezen:

    • a.

      het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen en bedrijfsafvalstoffen;

    • b.

      het ter inzameling aanbieden, overdragen en achterlaten van huishoudelijke afvalstoffen en bedrijfsafvalstoffen;

    • c.

      het inzamelen van de kadavers van gezelschapsdieren;

    • d.

      andere activiteiten met afvalstoffen, met uitzonderingen van activiteiten op een daarvoor aangewezen terrein, en

    • e.

      activiteiten waardoor zwerfafval kan ontstaan.

  • 2. In afwijking van artikel 3.1, tweede lid, zijn de regels in deze paragraaf ook van toepassing op het inzamelen van afvalstoffen dat wordt verricht door of vanwege de gemeente Terneuzen voor de uitoefening van een publiekrechtelijke taak.

Artikel 3.28 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 3.3, houdt voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3.27 in ieder geval in dat:

  • 1.

    geen hinder of verontreiniging van het milieu of een weg wordt veroorzaakt door een afvalstof:

    • a.

      op of in de bodem of op een weg te brengen, te storten, te houden, achter te laten of anderszins daar te plaatsen; of

    • b.

      te vervoeren of te laden of te lossen;

  • 2.

    het ontstaan van zwerfafval wordt voorkomen door:

    • a.

      op of bij een locatie waar eet- of drinkwaren worden verkocht, die ter plaatse kunnen worden genuttigd, een voor het publiek toegankelijke afvalbak beschikbaar te hebben en door deze tijdig te legen;

    • b.

      etenswaren, verpakkingen, afval en andere materialen, afkomstig van een locatie als bedoeld onder a, binnen een straal van 25 m van die locatie zo vaak als nodig te verwijderen;

    • c.

      huishoudelijke afvalstoffen van beperkte omvang en gewicht niet achter te laten in de openbare ruimte, anders dan in daartoe bestemde afvalbakken of andere middelen ter inzameling van die afvalstoffen;

    • d.

      drukwerk, inclusief de verpakking, dat onder het publiek wordt verspreid en in de openbare ruimte wordt achtergelaten, onverwijld op te ruimen;

    • e.

      afvalstoffen of inzamelmiddelen met afvalstoffen die klaar staan voor inzameling niet te doorzoeken, te verspreiden, te stoten, te schoppen of omver te stoten;

  • 3.

    als verontreiniging van het milieu of een weg is ontstaan door het verrichten van een activiteit, alle maatregelen worden getroffen om die verontreiniging ongedaan te maken of zoveel mogelijk te beperken;

  • 4.

    geen afvalstoffen op een voor het publiek waarneembare plaats in de open lucht worden opgeslagen, tenzij dat opslaan in overeenstemming is met de regels in deze verordening en de daarvoor geldende rijksregels;

  • 5.

    autowrakken niet worden achtergelaten maar worden afgegeven aan:

    • a.

      een autodemontagebedrijf als bedoeld in artikel 3.152 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • b.

      degene die onderhoud en reparatie van motorvoertuigen uitvoert als bedoeld in artikel 3.276 van het Besluit activiteiten leefomgeving; of

    • c.

      degene die in een ander land dan Nederland is gevestigd en die overeenkomstig de EG-verordening overbrenging van afvalstoffen en titel 10.7 van de Wet milieubeheer het autowrak naar dat land brengt;

  • 6.

    ongeadresseerd reclamedrukwerk alleen wordt bezorgd als de ontvanger kenbaar heeft gemaakt daar prijs op te stellen.

Artikel 3.29 Regulering van andere inzamelaars

  • 1. Het is voor anderen dan de inzameldienst verboden huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen, tenzij de inzamelaar:

    • a.

      daartoe is aangewezen door het college;

    • b.

      bij nadere regels van het college van het verbod is vrijgesteld, of

    • c.

      verplicht is tot inname, bedoeld in artikel 9.5.2, derde lid, aanhef en onderdeel b, of vierde lid, van de Wet milieubeheer.

  • 2. Op de aanwijzing van een inzamelaar, bedoeld in het eerste lid, onder a, is artikel 2.7 lid 2, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.30 Algemene verboden

Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen:

  • 1.

    ter inzameling aan te bieden aan een ander dan de inzameldienst of een inzamelaar als bedoeld in artikel 3.32, eerste lid;

  • 2.

    over te dragen aan een ander dan een inzamelaar als bedoeld in artikel 3.32, eerste lid, of

  • 3.

    achter te laten op een andere plaats dan de inzamelplaats, bedoeld in artikel 2.8 en 3.35.

Artikel 3.31 Inzamelmiddelen en –voorzieningen

  • 1. De inzameling kan plaatsvinden via:

    • a.

      een inzamelmiddel voor de gebruiker van een perceel;

    • b.

      een inzamelvoorziening voor de gebruikers van een aantal percelen;

    • c.

      een inzamelvoorziening op wijkniveau;

    • d.

      een brengdepot op lokaal of regionaal niveau (milieustraat) .

  • 2. Het college is bevoegd aan te wijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.

Artikel 3.32 Gescheiden afvalinzameling

  • 1. De inzameldienst zamelt huishoudelijk restafval samen met plastic- en metaalverpakkingen en drankenkartons (PMD+) tenminste eenmaal per twee weken afzonderlijk in, bij of nabij elk perceel.

  • 2. De inzameldienst zamelt bioafval tenminste eenmaal per twee weken afzonderlijk in, bij of nabij elk perceel.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kunnen burgemeester en wethouders besluiten om bioafval bij bepaalde bouwtypes niet afzonderlijk in te zamelen.

  • 4. De inzameldienst zamelt oud papier en karton tenminste eenmaal per vier weken afzonderlijk in, bij of nabij elk perceel.

  • 5. De inzameldienst zamelt grof huishoudelijk afval op basis van afroep (op vooraf vastgestelde dagen) afzonderlijk in bij of nabij elk perceel.

  • 6. De inzameldienst zamelt grof huishoudelijk tuinafval tenminste twee maal per jaar afzonderlijk in, bij of nabij elk perceel, op basis van afroep.

  • 7. Het college stelt regels over de bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen, die afzonderlijk middels inzamelvoorzieningen nabij percelen ingezameld worden en gescheiden aangeboden dienen te worden alsook op een daartoe ter beschikking gestelde plaats afzonderlijk ingezameld en gescheiden aangeboden dienen te worden.

  • 8. Ten behoeve van pilots en uit het oogpunt van een doelmatig beheer kan het college afwijken van het bepaalde in lid 1 t/m 6.

Artikel 3.33 Gescheiden aanbieding

  • 1. Het is verboden de bestanddelen van huishoudelijke afvalstoffen, bedoeld in artikel 3.32, anders dan afzonderlijk:

    • a.

      ter inzameling aan te bieden;

    • b.

      achter te laten op een inzamelplaats, als bedoeld in artikel 2.8.

  • 2. Hert college kan nadere regels stellen. Deze regels kunnen voor categorieën van gevallen of personen een vrijstelling inhouden van het verbod, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.34 Tijdstip van aanbieding

Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden anders dan op de door het college daartoe bepaalde dag en tijden. Deze kunnen voor verschillende bestanddelen verschillend worden vastgesteld.

Artikel 3.35 Wijze en plaats van aanbieding

  • 1. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden anders dan in overeenstemming met de door het college te stellen regels over het gebruik van:

    • a.

      inzamelmiddelen voor het aanbieden ter inzameling bij een perceel;

    • b.

      inzamelvoorzieningen voor het aanbieden ter inzameling nabij een perceel.

  • 2. Het is verboden om een inzamelmiddel na afloop van de bepaalde dag en tijden, als bedoeld in artikel 3.34, buiten een perceel te laten staan.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen voor categorieën van percelen. Deze regels kunnen een vrijstelling van het verbod inhouden.

Artikel 3.36 Inzameling bedrijfsafvalstoffen door inzameldienst

Het college kan bestanddelen van bedrijfsafvalstoffen aanwijzen die worden ingezameld door de inzameldienst die is aangewezen op grond van artikel 2.7.

Artikel 3.37 Aanbieding ter inzameling van bedrijfsafvalstoffen

Het is verboden anders dan in overeenstemming met artikel 3.36 bedrijfsafvalstoffen ter inzameling door de inzameldienst aan te bieden, of over te dragen of bij een inzamelplaats, als bedoeld in artikel 2.8, achter te laten. Op de milieustraat worden geen bedrijfsafvalstoffen geaccepteerd.

Artikel 3.38 Regeling van inzameling van bedrijfsafvalstoffen

  • 1. Het is verboden bedrijfsafvalstoffen ter inzameling aan te bieden anders dan in overeenstemming met de door het college te stellen regels over de dagen, tijden, wijzen en plaatsen van inzameling van de krachtens artikel 3.36 aangewezen bedrijfsafvalstoffen.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbieden, overdragen of achterlaten van bedrijfsafvalstoffen. Deze regels kunnen mede worden vastgesteld voor anderen dan de inzameldienst. Deze regels kunnen een vrijstelling van het verbod inhouden.

Artikel 3.39 Dumpingsverbod

  • 1. Het is verboden zonder ontheffing van het college, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu te veroorzaken, door een afvalstof, een stof of een voorwerp op of in de bodem te brengen, te storten, te houden, achter te laten of anderszins daar te plaatsen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      het aanbieden, overdragen of achterlaten van huishoudelijke afvalstoffen of bedrijfsafvalstoffen in overeenstemming met deze verordening;

    • b.

      het composteren van huishoudelijk groente-, fruit- of tuinafval op het perceel waar dit is ontstaan;

    • c.

      het laden, lossen of vervoeren van afvalstoffen, met inbegrip van daarbij niet te vermijden plaatsing van afvalstoffen, stoffen of voorwerpen op de weg, bedoeld in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994;

    • d.

      handelingen die zijn verboden bij of krachtens de Omgevingswet, de Waterwet of het Besluit activiteiten leefomgeving.

  • 3. Indien de overtreder van dit artikel onbekend is, wordt de persoon tot wie de aangetroffen afvalstof, stof of voorwerp kan worden herleid, geacht te hebben gehandeld in strijd met dit artikel.

Artikel 3.40 Zwerfafval in de openbare ruimte

  • 1. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen van beperkte omvang en gewicht die zijn ontstaan buiten een perceel, achter te laten in de openbare ruimte, anders dan in daartoe bestemde afvalbakken of andere middelen ter inzameling van deze afvalstoffen.

  • 2. Reclamedrukwerk, ander promotiemateriaal en de verpakking daarvan, die in weerwil van het eerste lid in de openbare ruimte wordt weggeworpen of achtergelaten, wordt terstond opgeruimd door degene die het in de betreffende omgeving onder het publiek verspreidde.

  • 3. Het is verboden ter inzameling gereedstaande afvalstoffen of inzamelmiddelen te doorzoeken of te verspreiden, te stoten, te schoppen, omver te werpen of door deze anderszins te behandelen.

Artikel 3.41 Ongeadresseerd drukwerk

  • 1. Een huis-aan-huisblad mag worden bezorgd bij een perceel, tenzij de bewoner of gebruiker expliciet kenbaar heeft gemaakt geen prijs te stellen op het ontvangen ervan.

Artikel 3.42 Zwerfafval rondom inrichtingen

  • 1. Degene die eet- of drinkwaren verkoopt die ter plaatse kunnen worden genuttigd draagt zorg voor de aanwezigheid in of nabij de locatie waar de activiteit plaatsvindt, van een steeds voor gebruik door het publiek beschikbare en tijdig geleegde afvalbak of soortgelijk middel voor het houden van afval.

  • 2. De verkoper van eet- en of drinkwaren verwijdert zo vaak als nodig etenswaren, verpakkingen, afval of andere materialen die kennelijk met de activiteit samenhangen, binnen een straal van ten minste 25 meter van het punt van verkoop.

  • 3. De vorige leden gelden niet voor situaties waarin wordt voorzien door het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 3.43 Afval en verontreiniging op de weg

  • 1. Het is verboden een weg, bedoeld in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994, te verontreinigen of het milieu nadelig te beïnvloeden door afvalstoffen, stoffen of voorwerpen te laden, te lossen of te vervoeren of andere werkzaamheden te verrichten.

  • 2. Degene die in strijd met het eerste lid de weg verontreinigt of het milieu nadelig beïnvloedt of diens opdrachtgever zorgt terstond na de beëindiging van de werkzaamheden van die dag voor het reinigen van de weg, of zoveel eerder als nodig is om de veiligheid van het verkeer of de bescherming van het wegdek te verzekeren.

Artikel 3.44 Geen opslag van afval in de open lucht

Het is verboden afvalstoffen op een voor het publiek waarneembare plaats in de open lucht op te slaan of opgeslagen te hebben, anders dan door het in overeenstemming met de artikelen 3.29 tot en met 3.35 van deze verordening aanbieden, achterlaten of overdragen van huishoudelijke afvalstoffen. Het verbod geldt niet als voor de opslag van afvalstoffen een omgevingsvergunning is afgegeven.

Artikel 3.45 Kadavers van gezelschapsdieren

  • 1. Van ingezamelde kadavers wordt aangifte gedaan bij Rendac Son B.V. De kadavers worden bewaard en overgedragen aan Rendac Son B.V. in overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens artikel 3.1 van de Wet dieren.

  • 2. Uiterlijk op de eerste werkdag die volgt op de dag waarop het gezelschapsdier dood is aangetroffen, geeft de houder van het kadaver dit af aan de ondernemer, bedoeld in artikel 2.7, lid 4.

  • 3. Tot het tijdstip van afgifte bewaart de houder het kadaver zodanig dat er geen vermenging is met ander materiaal.

  • 4. Het derde lid is niet van toepassing op het kadaver dat wordt begraven op een terrein dat ter beschikking staat van de houder van het kadaver of dat uiterlijk de eerste werkdag na overlijden wordt afgegeven aan een ondernemer die is erkend op grond van artikel 24, eerste lid, onder b, c of d, van de Verordening 1069/2009/EG.]

Artikel 3.46 Ontdoen van autowrakken

Het is verboden zich te ontdoen van een autowrak dat afkomstig is van een perceel, anders dan door afgifte aan de houder van een omgevingsvergunning voor het demonteren van autowrakken of wrakken van tweewielige motorvoertuigen.

§ 3.3.4 Bodem-, weg-, en milieuverontreiniging

Artikel 3.47 Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 3.48 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 3.49 Verontreiniging door honden

  • 1. Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft, is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is een ieder die een hond bij zich heeft binnen de bebouwde kom, verplicht een deugdelijk hulpmiddel ter onmiddellijke verwijdering van hondenuitwerpselen op een openbare plaats bij zich te hebben en dit hulpmiddel op eerste aanvraag van een daartoe bevoegd opsporingsambtenaar te tonen.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen, bedoeld in artikel 2.11 van deze verordening.

Artikel 3.50 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 3.4. Activiteiten in de openbare ruimte

§ 3.4.1 Algemeen

Artikel 3.51 Doel

  • 1. De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op:

    • a.

      het behoeden van de staat en werking van wegen en openbare wateren voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die wegen of wateren;

    • b.

      het behouden en bevorderen van de verkeersveiligheid;

    • c.

      het behouden en bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte;

    • d.

      het beperken van hinder, en

    • e.

      het beschermen van het aanzien van de openbare ruimte.

  • 2. De regels over uitritten in artikel 3.57 zijn ook gesteld met het oog op de bescherming van het openbaar groen.

  • 3. De regels over standplaatsen in paragraaf 3.5.4 zijn ook gesteld met het oog op:

    • a.

      het beschermen van het milieu, voor zover het gaat om:

      • 1)

        het beschermen tegen milieuverontreiniging;

      • 2)

        het beschermen en verbeteren van de kwaliteit van lucht, bodem en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;

      • 3)

        een doelmatig beheer van afvalwater en afvalstoffen; en

      • 4)

        het voorkomen of beperken van geluidhinder en geurhinder; en

    • b.

      het behoud van een goed woon- en leefklimaat.

Artikel 3.52 Aanwijzing activiteiten

Als activiteiten als bedoeld in artikel 3.1. worden voor deze afdeling aangewezen

  • a.

    het plaatsen, houden of achterlaten van voorwerpen op de weg ( par. 3.4.2);

  • b.

    het aanleggen, veranderen of opbreken van een weg ( par. 3.4.3);

  • c.

    het maken, veranderen of verleggen van een uitrit op een bestaande weg (par. 3.4.4);

  • d.

    het graven in openbaar gebied en het opbreken van verharding in openbaar gebied, en het aanleggen, instandhouden, onderhouden, verleggen en verwijderen van kabels en leidingen - niet zijnde kabels en leidingen voor telecommunicatie - in, op en boven de openbare gronden, voor zover de gemeente deze gronden beheert, in eigendom heeft of daarover wettelijke coördinatieverplichtingen heeft. (par. 3.4.5);

  • e.

    het plaatsen en houden van kampeermiddelen buiten een kampeerterrein (par. 3.4.6).

§ 3.4.2. Gebruik en veiligheid van de weg

Artikel 3.53 Voorwerpen op of aan de weg

  • 1. Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als dat gebruik schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg.

  • 2. Van een belemmering voor de bruikbaarheid van de weg is in ieder geval sprake wanneer niet ten minste een vrije doorgang van 1.20 strekkende meter wordt gelaten op voetpaden en van 3.50 strekkende meter op de rijbaan voor fietsers of gemotoriseerd verkeer met een vrije hoogte daarboven van 2,5 meter bij voetpaden en 4,2 meter bij rijbanen.

  • 3. Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen voor terrassen, uitstalling, reclameborden en geveltuinen.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 5. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      evenementen;

    • b.

      standplaatsen;

    • c.

      het maken en hebben van geveltuinen voorzover deze zijn gemeld aan burgemeester en wethouders en zijn uitgevoerd overeenkomstig de nadere regels als bedoeld in lid 3.

    • d.

      overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.

  • 6. Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk, waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening, of op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994

Artikel 3.54 Winkelwagentjes

  • 1. De winkelier die winkelwagentjes ter beschikking stelt is verplicht deze:

    • a.

      te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en

    • b.

      terstond te verwijderen of te doen verwijderen als deze zijn achtergelaten in de omgeving van dat bedrijf op een andere plaats dan in de stallingruimte voor deze winkelwagentjes.

  • 2. Het is verboden een winkelwagentje na gebruik onbeheerd op een openbare plaats achter te laten.

  • 3. Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet.

Artikel 3.55 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 3.56 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is, verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

§ 3.4.3 Veranderen van de weg

Artikel 3.57 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het college, een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

  • 3. Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet, of deze verordening.

§ 3.4.4 Uitrit aanleggen of veranderen

Artikel 3.58 Omgevingsvergunning voor het maken, of veranderen van een uitweg

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in artikel 3.11 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg, waaronder in ieder geval begrepen moet worden:

      • i.

        als de uitweg aansluit op een gebiedsontsluitingsweg;

      • ii.

        als de uitweg wordt gerealiseerd op of nabij een rotonde, kruising, in of nabij een bocht in de weg of op een splitsing van wegen;

      • iii.

        als de uitweg wordt gerealiseerd op of nabij een voetgangersoversteekplaats;

      • iv.

        als de uitweg wordt gerealiseerd op of nabij een bushalte;

      • v.

        als de uitweg op een plaats komt waar belemmeringen ontstaan voor het in- en uitrijden met een personenauto van één of meer bestaande garages.

    • b.

      als door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

    • c.

      als de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • d.

      als er minder dan 2,5 meter breedte aanwezig is op eigen terrein naast de woning;

    • e.

      als een uitweg bij een particuliere woning afwijkt van de maximale breedte van 5 meter (inclusief schuine banden) en bij een bedrijf de maximale breedte van 8 meter;

  • 3. Per woning is maximaal één uitweg toegestaan.

  • 4. Bij bedrijfspercelen is een tweede uitweg toegestaan als het perceel over een aaneengesloten lengte van ten minste 50 meter direct grenst aan een openbare weg. Hierbij geldt dat:

    • a.

      Indien een bedrijf op een hoek van twee wegen is gelegen, onder de ‘aaneengesloten’ lengte wordt verstaan: de som van de lengte van de aan elkaar grenzende zijden van het bedrijfsperceel.

    • b.

      De afstand tussen twee uitwegen van eenzelfde perceel tenminste 6 meter bedraagt.

  • 5. Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.

§ 3.4.5 Ondergrondse infrastructuur

Artikel 3.59 Specifieke zorgplicht openbaar gebied

De zorgplicht, bedoeld in artikel 3.3, houdt voor het opbreken van de verharding in openbaar gebied en het aanleggen, in stand houden en verwijderen van een kabel of leiding in het openbaar gebied, in ieder geval, in dat:

  • 1.

    beschadiging van in de grond aanwezige werken zo veel mogelijk wordt voorkomen;

  • 2.

    de oorspronkelijke opbouw van het bodemprofiel en van funderingslagen zo veel mogelijk wordt hersteld;

  • 3.

    de grond zodanig wordt afgewerkt dat na klink een vlakke aansluiting op de aangrenzende ongeroerde grond wordt gerealiseerd, en

  • 4.

    de verharding zoveel mogelijk wordt hersteld naar de oorspronkelijke staat en, voor zover dat niet mogelijk is, een vlakke aansluiting op de aangrenzende verharding wordt gerealiseerd.

Artikel 3.60 Nadere regels

  • 1. Het college stelt ter uitvoering van deze verordening nadere regels vast.

  • 2. Deze nadere regels hebben in ieder geval betrekking op:

    • a.

      de wijze van uitvoering bij de aanleg, onderhoud, verplaatsing en opruiming van kabels en/of leidingen;

    • b.

      het bevorderen van het medegebruik van voorzieningen;

    • c.

      het opstellen van voorschriften op het gebied van markering en afzetting;

    • d.

      het toepassen van proefsleuven.

Artikel 3.61 Vereiste van instemming of vergunning

  • 1. Het is verboden kabels en/of leidingen in of op openbare gronden aan te leggen, in stand te houden, te onderhouden, te verleggen of te verwijderen, zonder of in afwijking van een voorafgaand door het college genomen instemmingsbesluit c.q. verleende vergunning.

  • 2. Voor het verrichten van werkzaamheden van niet ingrijpende aard of spoedeisende werkzaamheden of calamiteiten, is geen instemming of vergunning, als bedoeld in het eerste lid, noodzakelijk maar kan worden volstaan met een melding vooraf aan het college.

  • 3. Het in het eerste lid opgenomen verbod is niet van toepassing op werkzaamheden van de gemeente bij het uitvoeren van haar publiekrechtelijke taak.

Artikel 3.62 Melding of aanvraag

  • 1. Een aanvrager doet minimaal acht weken voor de geplande aanvang van de werkzaamheden bij het college of via een registratiesysteem melding voor een instemmingsbesluit dan wel een aanvraag voor een vergunning voor werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.61, eerste lid, van deze verordening. Afzonderlijke werken dienen per locatie en per discipline afzonderlijk te worden aangevraagd.

  • 2. Een grondroerder die werkzaamheden wil verrichten kan hierover vooroverleg voeren met het college voor het voorbereiden van de aanvraag, als bedoeld in het eerste lid;

  • 3. Indien voor de voorgenomen werkzaamheden tevens (privaatrechtelijke) toestemming nodig is van andere grondeigenaren of grondbeheerders, dient de aanvrager dit bij de melding of aanvraag aan te geven en uiterlijk vier weken na de melding of aanvraag, aan het college het bewijs van verkregen toestemming te overleggen.

  • 4. In geval van voorgenomen werkzaamheden van niet ingrijpende aard, moet de aanvrager minimaal vijf werkdagen voor uitvoering van deze werkzaamheden dit schriftelijk (in geval van e-mail bij het door de gemeente aangegeven mailadres) bij de gemeente melden. Op grond van belangen als genoemd in artikel 3.67, eerste lid, sub a tot en met i, van deze verordening, kan het college bepalen dat realisatie op een ander tijdstip moet plaatsvinden.

  • 5. In geval van spoedeisende werkzaamheden of calamiteiten volstaat een melding voorafgaand aan de start van de werkzaamheden. Als een melding vooraf niet mogelijk is, moet de gemotiveerde melding uiterlijk binnen één werkdag na de start van de uitvoering worden gedaan aan het college. Indien achteraf blijkt dat de uitgevoerde werkzaamheden vergunnings-, of instemmingsplichtig zijn, dient er alsnog een vergunning of een instemmingsbesluit aangevraagd te worden

  • 6. Het college is bevoegd via nadere regels delen van het grondgebied aan te wijzen waarop het vierde en vijfde lid van dit artikel niet van toepassing zijn.

  • 7. Het melden van aanvang en einde werk dient (d.m.v. formulieren of een registratiesysteem) te gebeuren conform het handboek.

Artikel 3.63 Gegevensverstrekking

  • 1. Het college stelt nadere regels vast inzake de te verstrekken gegevens en de wijze waarop die worden verstrekt bij een aanvraag of melding als bedoeld in deze verordening.

  • 2. Het college stelt de voor een melding of aanvraag, als bedoeld in de artikelen 3.61 en 3.62 van deze verordening, te gebruiken formulieren vast.

Artikel 3.64 Beslistermijnen

  • 1. Het college beslist binnen acht weken na ontvangst van de melding of aanvraag als bedoeld in artikel 3.62, eerste lid, van deze verordening.

  • 2. Betreft het een melding of aanvraag waarbij meer grondeigenaren/beheerders zijn betrokken of andere vergunningen vereist zijn, dan wordt de beslissing pas genomen als deze andere toestemmingen verkregen en overgelegd zijn.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel, houdt het college de beslissing aan, indien er een eventuele andere toestemming en/of vergunning is vereist.

  • 4. Indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, deelt het college dit aan de aanvrager mede en noemt het daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

  • 5. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht betreffende de van rechtswege verleende beschikking is niet van toepassing op het bepaalde in deze paragraaf.

Artikel 3.65 Geldigheid

  • 1. Binnen 12 maanden na verlening van de vergunning of het instemmingsbesluit moeten de werkzaamheden zijn voltooid, tenzij anders is bepaald in de vergunning of het instemmingsbesluit dan wel tenzij sprake is van aantoonbare overmacht. Indien de (graaf)werkzaamheden niet binnen de vastgestelde data en termijnen zijn uitgevoerd, vervalt de vergunning of het instemmingsbesluit. Een situatie van overmacht moet tijdig worden medegedeeld, met in acht name van de maximale geldigheidsduur en ter beoordeling van het college.

  • 2. De termijn van 12 maanden, genoemd in het vorige lid, kan door het college met maximaal 6 maanden worden verlengd, na een schriftelijk -binnen die termijn ingediend- met redenen omkleed verzoek.

  • 3. Het instemmingsbesluit of de vergunning vervalt indien de netbeheerder schriftelijk aan het college verklaart geen gebruik meer te willen maken van het instemmingsbesluit of de vergunning.

Artikel 3.66. Intrekking instemmingsbesluit

  • 1. Het college kan een instemmingsbesluit of vergunning wijzigen, geheel of gedeeltelijk intrekken, indien:

    • a.

      de beschikking op basis van onjuiste of onvolledige gegevens is verleend;

    • b.

      de netbeheerder, dan wel de door deze ingeschakelde derde partij, het bepaalde bij of krachtens deze verordening of de voorschriften van de vergunning of instemmingsbesluit niet naleeft.

Artikel 3.67. Voorschriften, beperkingen en weigeringsgronden

  • 1. Het college kan aan een instemmingsbesluit of een vergunning voorschriften en beperkingen verbinden, dan wel een vergunning weigeren, dan wel bij werkzaamheden van niet ingrijpende aard bepalen dat realisatie op een ander tijdstip moet plaatsvinden, in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid, waaronder in elk geval moet worden verstaan de verkeersveiligheid en/of een goede doorstroming van het verkeer;

    • c.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • d.

      het voorkomen of beperken van schade;

    • e.

      de bescherming van eventuele archeologische vondsten en van groenvoorzieningen;

    • f.

      het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • g.

      de bereikbaarheid van gronden of gebouwen, waaronder mede verstaan wordt het veilig en doelmatig gebruik van openbare gronden en gebouwen, het doelmatig beheer en onderhoud en het belang van nader aan te geven grote lokale evenementen als weekmarkten en kermissen;

    • h.

      de ondergrondse ordening, waaronder mede verstaan wordt het zo min mogelijk hinder veroorzaken voor in de grond aanwezige werken en het niet in gevaar brengen of zonder noodzaak bemoeilijken van deze werken, waaronder werken ten behoeve van de levering of het transport van elektronische informatie, gas, water en elektriciteit;

    • i.

      de bescherming van het milieu.

  • 2. De netbeheerder draagt er zorg voor dat de voorschriften worden nageleefd.

  • 3. Het college stelt nadere regels vast in de vorm van een Handboek voor de wijze van uitvoering bij aanleg, onderhoud, verplaatsing en opruiming van kabels en leidingen en medegebruik van voorzieningen. Bij tegenstrijdigheden tussen de bepalingen van deze verordening en het Handboek hebben de bepalingen van deze verordening voorrang.

  • 4. Het college stelt nadere regels vast over schadeherstel en vergoeding van degeneratiekosten. De netbeheerder of diens grondroerder is gehouden tot het, op basis van redelijkheid en billijkheid, vergoeden van alle schade, geleden en te lijden door de gemeente, voortvloeiende uit de door of vanwege de aanvrager of diens grondroerder uit te voeren werkzaamheden. De berekening van de schadevergoeding is gebaseerd op vijf kostensoorten: herstel-, onderhouds-, beheers- en degeneratiekosten of werkelijke kosten, met als uitgangspunt kostendekkendheid voor de gemeente

  • 5. Indien het leidingentracé geen ruimte biedt voor de aanleg van nieuwe kabels, legt de netbeheerder (dan wel de door deze ingeschakelde derde partij) de gemeente een alternatief tracé voor en wordt daarbij bezien of andere netbeheerders eventuele voorgenomen werkzaamheden op dat tracé willen combineren, of (in geval van elektronische communicatienetwerken) doet hij aan andere netbeheerders een verzoek tot medegebruik van kabels en/of leidingen.

  • 6. De netbeheerder (dan wel de door deze ingeschakelde derde partij) is verplicht na het einde van de werkzaamheden de grond, eventuele verhardingen en beplanting terug te brengen in de oude staat, tenzij het college vooraf heeft aangegeven hier (gedeeltelijk) zelf zorg voor te willen dragen.

  • 7. Indien binnen 3 jaar na groot onderhoud of herinrichting van de openbare gronden de netbeheerder werkzaamheden moet uitvoeren verlangt het college specifiek schadeherstel.

  • 8. Indien de netbeheerder werkzaamheden moet uitvoeren in bijzondere bestrating, verlangt het college specifiek schadeherstel.

  • 9. Voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het nemen van een instemmingsbesluit of het verlenen van een vergunning zijn leges verschuldigd conform de Legesverordening van de gemeente.

Artikel 3.68. Eigendom

  • 1. Indien de eigendom, exploitatie of beheer van een net, kabel of leiding wordt overgedragen aan een andere netbeheerder, gaan de rechten en plichten volgens deze verordening die betrekking hebben op de kabel en/of leiding van rechtswege over op de nieuwe netbeheerder;

  • 2. De netbeheerder stelt het college onverwijld in kennis van het feit dat het eigendom, de exploitatie of het beheer van de kabel of leiding verandert.

  • 3. Op het eigendom van de kabels en/of leidingen zijn de desbetreffende wettelijke bepalingen van toepassing.

Artikel 3.69. Overleg

  • 1. Het college organiseert periodiek een overleg, waarvoor de bij de gemeente bekende netbeheerders en andere belanghebbende partijen worden uitgenodigd.

  • 2. Dit overleg is mede gericht op de beoordeling van mogelijk medegebruik van voorzieningen en afstemming van gezamenlijk of gelijktijdig uit te voeren werkzaamheden.

  • 3. Netbeheerders kunnen desgewenst om overleg verzoeken.

Artikel 3.70. Niet-openbare kabels en leidingen

  • 1. Het college kan een vergunning weigeren in geval van werkzaamheden aan niet-openbare kabels en/of leidingen in of op openbare gronden. In het geval van te verlenen toestemming is het bepaalde in deze verordening van overeenkomstige toepassing, maar houdt dit geen gedoogplicht in van de betreffende kabels en leidingen.

  • 2. Niet-openbare kabels en/of leidingen dienen op verzoek van het college op gronden genoemd in artikel 3.67, lid 1, op kosten van de eigenaar van de kabels en/of leidingen, te worden verlegd.

Artikel 3.71. Informatieplicht

  • 1. De netbeheerder stelt het college onverwijld en schriftelijk in kennis van het feit dat een kabel of leiding niet langer ten dienste staat van een openbaar net in of op openbare gronden.

  • 2. De netbeheerder levert op verzoek van het college een overzicht van alle (niet) in gebruik zijnde kabels en/of leidingen. De bewijslast met betrekking tot het gebruik ligt bij de netbeheerder.

Artikel 3.72 Verleggingen van leidingen

  • 1. Voor verleggingen van leidingen van een netwerk van een nutsbedrijf in of op openbare gronden op verzoek van het college, gelden de volgende bepalingen:

    • a.

      De netbeheerder is verplicht op verzoek van het college over te gaan tot het nemen van maatregelen voor kabels en leidingen ten dienste van zijn net, waaronder het verplaatsen, voor zover deze noodzakelijk zijn voor de oprichting van gebouwen of de uitvoering van werken door of vanwege de gemeente in het algemeen belang;

    • b.

      Eventuele compensatie wordt verleend op basis van een publiekrechtelijke regeling of schriftelijk vastgelegde (privaatrechtelijke) afspraken;

    • c.

      Compensatie wordt verder uitsluitend verleend op basis van een gespecificeerd kostenoverzicht;

    • d.

      De gemeente en de netbeheerder zullen bij verwijdering, verlegging of aanpassing van leidingen elkaars schade zo veel mogelijk beperken;

    • e.

      Na een schriftelijk verzoek van het college tot het nemen van maatregelen gaat de netbeheerder zo spoedig mogelijk over tot de uitvoering, doch niet later dan dertien weken na de datum van ontvangst van het verzoek.

  • 2. Indien ten gevolge van werkzaamheden, niet zijnde gemeentelijke werkzaamheden, verplaatsing, wijziging of verwijdering van enig eigendom van de gemeente noodzakelijk is, dan wel ten behoeve van werkzaamheden speciale voorzieningen moeten worden getroffen, komen de kosten ervan voor rekening van de opdrachtgever, tenzij er redelijkerwijs aanleiding bestaat om de kosten over meerdere partijen te verdelen, dan wel om geen kosten in rekening te brengen.

Artikel 3.73 Verwijderen van leidingen

  • 1. De netbeheerder is verplicht na het geheel of gedeeltelijk intrekken van de vergunning de leiding binnen een door het college te bepalen termijn te verwijderen.

  • 2. Buiten gebruik gestelde kabels en leidingen dienen bij reconstructies op aanzegging van de gemeente te worden verwijderd.

  • 3. De bepalingen van deze verordening is overeenkomstig van toepassing op verwijdering van kabels en leidingen.

Artikel 3.74 Naleving voorschriften

  • 1. Indien een grondroerder zich niet houdt aan de voorschriften en beperkingen uit het instemmingsbesluit of vergunning, kan het college het instemmingsbesluit of de vergunning intrekken.

  • 2. Wanneer het college een besluit neemt op grond van het eerste lid, kan het college verlangen dat de oorspronkelijke situatie wordt hersteld op grond van een besluit inhoudende een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang.

Artikel 3.75 Bevoegdheid college

  • 1. Het college is bevoegd de werkzaamheden stil te leggen, indien er wordt gewerkt:

    • a.

      zonder voorafgaande aanvraag of melding, als bedoeld in artikel 3.62 van deze verordening;

    • b.

      zonder instemmingsbesluit of vergunning of zonder toestemming ingeval van meldingsplicht;

    • c.

      in afwijking van de uitvoeringsvoorschriften;

    • d.

      in afwijking van de voorschriften uit het instemmingsbesluit of de vergunning;

    • e.

      in strijd met het geldende breekverbod.

  • 2. Indien het college vaststelt dat de verplichtingen van deze verordening niet zijn nagekomen, kan het college besluiten handhavend op te treden met inachtneming van de bepalingen zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht.

§ 3.4.6. Recreatief nachtverblijf

Artikel 3.76 Recreatief nachtverblijf buiten een kampeerterrein

  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het omgevingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 3.11 kan het college de ontheffing weigeren in het belang van de bescherming van:

    • a.

      natuur en landschap, of

    • b.

      een stadsgezicht

Artikel 3.77 Uitzonderingsbepaling

Artikel 3.76, lid 1, is niet van toepassing:

  • 1.

    Voor het plaatsen van één of enkele kampeermiddelen voor eigen gebruik voor perioden van maximaal twee weken door de rechthebbende op een terrein;

  • 2.

    Voor het plaatsen van kampeermiddelen ten behoeve van het kamperen door groepen, uitgaande van een vereniging of andere organisatie met een doelstelling van sociale, culturele, sportieve, educatieve of wetenschappelijke aard, gedurende een periode van maximaal twee weken indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      er toestemming is van de rechthebbende op het terrein;

    • b.

      er voldoende verlichting is op het terrein;

    • c.

      er voldoende begeleiding aanwezig is;

    • d.

      geen geluidsoverlast wordt veroorzaakt;

    • e.

      geen schade wordt toegebracht aan de flora en fauna op het terrein;

    • f.

      in verband met brandpreventie tussen de kampeermiddelen of een groepje van kampeermiddelen een ruimte wordt vrij gehouden van minstens 5 meter;

    • g.

      er verspreid over het terrein zichtbaar voldoende handbrandblusapparaten aanwezig zijn met een minimale inhoud van 7 kg, die voor direct gebruik beschikbaar zijn;

    • h.

      de brandweer en politie tijdig van de activiteiten in kennis worden gesteld en eventuele aanwijzingen hunnerzijds onmiddellijk worden opgevolgd, evenals de aanwijzingen van gemeentelijke toezichthouders;

    • i.

      er voldoende sanitaire voorzieningen aanwezig zijn;

    • j.

      na afloop het terrein in de oorspronkelijke staat wordt teruggebracht en schoongemaakt;

    • k.

      al de redelijkerwijs mogelijke maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat de gemeente dan wel derden schade lijden als gevolg van het gebruik van het terrein;

  • 3.

    Voor het plaatsen van kampeermiddelen ten behoeve van kamperen tijdens het bijwonen van een evenement, indien dit een onderdeel is van het evenement en als zodanig op de evenementenvergunning is aangegeven;

  • 4.

    Voor het plaatsen van kampeermiddelen ten behoeve van het kamperen op zogenaamde ‘paalkampeerterreinen’ van Staatsbosbeheer;

  • 5.

    Voor het plaatsen van kampeermiddelen ten behoeve van het kamperen daarin, op plaatsen die daarvoor door het college zijn aangewezen, indien de kampeerauto niet langer dan 72 uur op die locatie aanwezig is;

  • 6.

    Voor het plaatsen van kampeermiddelen tijdens het nachtvissen, als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      er geen schade wordt toegebracht aan de flora en fauna;

    • b.

      er geen geluidsoverlast wordt veroorzaak of van drankmisbruik sprake is;

    • c.

      er geen kampvuren worden aangelegd;

    • d.

      afval in het kampeermiddel wordt bewaard en na afloop niet wordt achtergelaten.

Afdeling 3.5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de Gemeente.

§ 3.5.1. Parkeerexcessen

Artikel 3.78 Aanwijzing activiteiten

Als activiteit als bedoeld in artikel 3.1. wordt aangewezen het parkeren van een voertuig op de weg.

Artikel 3.79 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht als bedoeld in artikel 3.3. houdt voor het parkeren van motorvoertuigen, aanhangers en (brom)fietsen op de openbare weg in ieder geval in dat:

  • 1.

    Parkeerruimte niet buitensporig lang wordt ingenomen;

  • 2.

    Het uitzicht vanuit verblijfsruimten niet onevenredig wordt gehinderd;

  • 3.

    Defecte motorvoertuigen, aanhangers en (brom)fietsen worden verwijderd

Artikel 3.80 Voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen, of

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon:

    • c.

      voertuigen waarvoor een standplaats op een automarkt is aangewezen, op deze standplaats gedurende de tijd dat deze markt wordt gehouden.

  • 3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 100 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3.81 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3.82 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 3.83 Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert, op de weg te parkeren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 3.84 Kampeermiddelen e.a. voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen (binnen de bebouwde kom) op de weg te plaatsen of te hebben, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening.

  • 4. Op de aanvraag om ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 3.85 Reclamevoertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Op de aanvraag om ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 3.86 Grote voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 4. Het tweede lid is voorts niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van de verboden.

  • 6. Op de aanvraag om ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 3.87 Uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 3.88 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1. Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      de weg;

    • b.

      voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam;

    • c.

      op voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Het college kan van ontheffing verlenen het verbod.

Artikel 3.89 Fietswrakken, weesfietsen en overlast van fiets of bromfiets

  • 1. Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of beëindiging van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2. Het is verboden fietsen of bromfietsen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in verwaarloosde toestand verkeren, op een openbare plaats te laten staan.

  • 3. Het is verboden fietsen en bromfietsen langer dan 28 dagen onafgebroken op een openbare plaats te laten staan.

§ 3.5.2. Parkeerregulering

Artikel 3.90 Aanwijzing activiteiten

Als activiteit als bedoeld in artikel 3.1. wordt aangewezen het parkeren van een voertuig op een parkeerplaats, gelegen binnen de zone die op grond van artikel 2.12 van deze verordening is aangewezen.

Artikel 3.91 De parkeervergunningverlening

Het college kan op een daartoe strekkende aanvraag een parkeervergunning verlenen voor het parkeren op belanghebbendenplaatsen en/of parkeerapparatuur plaatsen.

Artikel 3.92 Soorten parkeervergunningen

  • 1. Bewonersparkeervergunning.

    • a.

      Een bewonersparkeervergunning kan worden verleend aan de eigenaar of houder van een motorvoertuig die volgens de Basis Registratie Personen als bewoner op een adres ingeschreven staat in een gebied waar belanghebbendenplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuur plaatsen aanwezig zijn en het adres een zelfstandige woning betreft.

    • b.

      In afwijking van het bepaalde in lid a, kan aan diegene die volgens de Basis Registratie Personen als bewoner op een adres ingeschreven staat in een gebied waar belanghebbendenplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuur plaatsen aanwezig zijn en het adres een zelfstandige woning betreft een bewonersvergunning worden verleend ten behoeve van mantelzorg tegen overlegging van een recente verklaring (niet ouder dan twee (2) maanden) van de huisarts of een andere instantie waaruit blijkt dat de aanvrager aangewezen is op mantelzorg

  • 2. Ondernemers/werknemersparkeervergunning.

    Een ondernemers/werknemersparkeervergunning kan worden verleend aan de eigenaar of houder van een motorvoertuig die een beroep of bedrijf uitoefent of werkzaam is voor een bedrijf en is gevestigd in een gebied waar belanghebbendenplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuur plaatsen aanwezig zijn.

  • 3. Dienstverleningsparkeervergunning.

    Een dienstverleningsparkeervergunning kan worden verleend aan de eigenaar of houder van een motorvoertuig die een beroep of bedrijf uitoefent in een gebied waar belanghebbendenplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuur plaatsen aanwezig zijn en daar niet is gevestigd en aantoont dat het in het belang van diens beroep- of bedrijfsuitoefening noodzakelijk is in dat gebied een motorvoertuig te parkeren. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in medische, overheid, ANBI, Ambulante handel en algemene parkeervergunningen.

  • 4. Bezoekersparkeervergunning.

    Een bezoekersparkeervergunning kan worden verleend aan diegene die volgens de Basis Registratie Personen als bewoner op een adres ingeschreven staat in een gebied waar belanghebbendenplaatsen en/of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuur plaatsen aanwezig zijn en het adres een zelfstandige woning betreft.

Artikel 3.93 Beperkingen aan parkeervergunningverlening

  • 1. Het college kan nadere regels stellen omtrent het maximum aantal parkeervergunningen dat kan worden verleend en omtrent het vergunningengebied of de vergunning gebieden waarvoor de parkeervergunning geldig is.

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen een parkeervergunning ook verlenen aan degene die niet voldoet aan één of meer van de voorwaarden genoemd in artikel 3.92, lid 1 tot en met 4.

  • 3. Het college kan bij openbaar te maken besluit een maximum aantal uit te geven parkeervergunningen per aaneengesloten gebied en per categorie vaststellen en voorschriften over wachtlijsten geven.

  • 4. Aan de parkeervergunning kunnen zowel beperkingen worden verbonden met betrekking tot de te gebruiken parkeerplaatsen als met betrekking tot de tijdstippen waarop de parkeervergunning van kracht is.

  • 5. Het college kan aan een parkeervergunning ook andere voorschriften en beperkingen verbinden. Deze voorschriften en beperkingen mogen alleen strekken tot bescherming van het belang van een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte.

Artikel 3.94 Beleidsregels aanvragen parkeervergunningen

Het college kan, met inachtneming van het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht, regels geven voor het aanvragen en verlenen van een vergunning.

Artikel 3.95 Geldigheid parkeervergunningen

  • 1. Een parkeervergunning wordt voor ten hoogste één jaar verleend.

  • 2. Een parkeervergunning vermeldt ten minste:

    • a.

      de naam en het adres van de vergunninghouder;

    • b.

      het gebied (ook zone en bronpunt) waarvoor de parkeervergunning geldt;

    • c.

      de periode waarvoor de parkeervergunning geldt.

  • 3. Alle parkeervergunningen zijn alleen geldig na registratie van het kenteken van het motorvoertuig waarvoor de parkeervergunning wordt gebruikt in de centrale computer.

Artikel 3.96 Intrekken en wijzigen parkeervergunningen

  • 1. Het college kan een parkeervergunning intrekken of wijzigen:

    • a.

      op verzoek van een vergunninghouder;

    • b.

      wanneer de vergunninghouder niet meer woonachtig is of geen beroep of bedrijf meer uitoefent in het gebied, waarvoor de parkeervergunning is verleend;

    • c.

      wanneer voor het betreffende gebied het stelsel van parkeervergunningen komt te vervallen;

    • d.

      wanneer er zich een wijziging voordoet in een van de omstandigheden die relevant waren voor het verlenen van de parkeervergunning;

    • e.

      wanneer de vergunninghouder niet of niet tijdig aan zijn betalingsverplichting voor zijn parkeervergunning heeft voldaan;

    • f.

      wanneer de vergunninghouder in strijd handelt met de aan de parkeervergunning verbonden voorschriften;

    • g.

      wanneer de parkeervergunning voor een ander doel wordt gebruikt dan waarvoor de parkeer vergunning is afgegeven;

    • h.

      wanneer blijkt dat bij de aanvraag van de parkeervergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt;

    • i.

      om redenen van openbaar belang.

  • 2. De vergunninghouder wordt van het besluit tot intrekking of wijzigen in kennis gesteld.

Artikel 3.97 Verbodsbepalingen

  • 1. Het is verboden om enig voorwerp, niet zijnde een motorvoertuig te plaatsen of te laten staan:

    • a.

      op een parkeerapparatuur plaats;

    • b.

      op een belanghebbendenplaats.

  • 2. Het is verboden een fiets, een bromfiets of enig ander voorwerp op zodanige wijze tegen of bij parkeerapparatuur te plaatsen of te laten staan, dat daardoor een normaal gebruik ervan wordt belemmerd of verhinderd.

  • 3. Het is verboden parkeerapparatuur op andere wijze of met andere middelen dan die welke in de kennisgeving op de parkeerapparatuur staan aangegeven in werking te stellen.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

Artikel 3.98 Verbod parkeren op plaats parkeervergunninghouder

  • 1. Het is verboden gedurende de tijden waarop het parkeren op een belanghebbendenplaats en / of parkeerapparatuur plaats slechts aan parkeervergunninghouders is toegestaan aldaar een motorvoertuig te parkeren of geparkeerd te houden:

    • a.

      zonder parkeervergunning;

    • b.

      zonder dat het kenteken van het betreffende motorvoertuig in de centrale computer is geregistreerd;

    • c.

      in strijd met de aan de parkeervergunning verbonden voorwaarden.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

§ 3.5.3. Weekmarkten

Artikel 3.99 Gereserveerd

Artikel 3.100 Gereserveerd

Artikel 3.101 Gereserveerd

Artikel 3.102. Gereserveerd

Artikel 3.103 Gereserveerd

Artikel 3.104 Gereserveerd

Artikel 3.105 Gereserveerd

Artikel 3.106 Gereserveerd

Artikel 3.107 Gereserveerd

Artikel 3.108 Gereserveerd

Artikel 3.109 Gereserveerd

Artikel 3.110 Gereserveerd

Artikel 3.111 Gereserveerd

Artikel 3.112 Gereserveerd

Artikel 3.113 Gereserveerd

Artikel 3.114 Gereserveerd

§ 3.5.4. Standplaatsen

Artikel 3.115 Aanwijzing activiteiten

Als activiteit bedoeld in artikel 3.1. wordt aangewezen het innemen van een standplaats op de openbare weg voor het bedrijven van handel

Artikel 3.116 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 3.3, houdt voor het innemen van een standplaats in ieder geval in dat:

  • 1.

    voldoende vrije doorgang voor hulpdiensten overblijft;

  • 2.

    voldoende vrije doorgang op voetpaden overblijft;

  • 3.

    de vrije toegang tot brandputten of vluchtroutedeuren is geborgd;

  • 4.

    het uiterlijk van een standplaats niet in strijd is met de goede omgevingskwaliteit;

  • 5.

    alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;

  • 6.

    geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt, en

  • 7.

    afvalwater en afvalstoffen doelmatig worden beheerd.

Artikel 3.117 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2. Het college weigert een vergunning wegens strijd met het omgevingsplan en het gemeentelijk standplaatsenbeleid.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 3.11 kan de vergunning worden geweigerd als:

    • a.

      een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met een dwingende reden van algemeen belang.

    • b.

      in het belang van een zorgvuldig ingerichte weekmarkt of kermis.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3.118 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 3.119 Afbakeningsbepaling

Artikel 3.117, eerste lid, is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

§ 3.5.5 Snuffelmarkten

Artikel 3.120 Aanwijzing activiteiten

Als activiteit bedoeld in artikel 3.1. wordt aangewezen het verhandelen van goederen of diensten vanaf een standplaats.

Artikel 3.121 Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met het omgevingsplan.

§ 3.5.6 Openbaar water en waterstaatswerken

Artikel 3.122 Aanwijzing activiteiten

Als activiteit bedoeld in artikel 3.1. wordt aangewezen het plaatsen c.a van voorwerpen in openbaar water, het gebruiken of veranderen van openbaar water en waterstaatwerken, het innemen van ligplaats en het varen op de Otheense kreek.

Artikel 3.123 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1. Het is verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2. Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

  • 3. De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4. Van de melding wordt kennis gegeven op de in de gemeente gebruikelijke wijze van bekendmaking.

  • 5. Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 3.124 Ligplaats vaartuigen

  • 1. Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit bouwwerken leefomgeving of het overige bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, of het Binnenvaartpolitiereglement.

  • 4. Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 5. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

Artikel 3.125 Varen op de Otheense kreek

  • 1. Het is verboden op de Otheense kreek te varen vanuit of vanaf andere plaatsen dan de jachthaven en de daarvoor bestemde steigers.

  • 2. Het varen op de Otheense kreek is verboden tussen een half uur na zonsondergang tot een half uur voor zonsopgang.

  • 3. Het varen is verboden met vaartuigen, welke voorzien zijn van een motor met een vermogen van meer dan 5 PK; het is tevens verboden te varen met een snelheid van meer dan 12 km per uur.

  • 4. Het is een ieder die op de Otheense kreek vaart verboden zich zodanig te gedragen dat de veiligheid van anderen in gevaar wordt gebracht.

Artikel 3.126 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, of de provinciale omgevingsverordening.

Afdeling 3.6 Activiteiten met betrekking tot cultureel erfgoed

§ 3.6.1 Algemeen

Artikel 3.127 Doel

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het beheer en behoud van cultureel erfgoed dat van bijzonder belang is voor de gemeente Terneuzen vanwege de esthetische, cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis.

§ 3.6.2 Beschermde gemeentelijke monumenten en voorbeschermde monumenten

Artikel 3.128 Aanwijzing activiteiten

Als activiteiten als bedoeld in artikel 3.1. worden aangewezen:

  • 1.

    Het slopen, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een beschermd gemeentelijk monument of een voorbeschermd gemeentelijk monument, of

  • 2.

    Het herstellen of gebruiken van een beschermd gemeentelijk monument, of een voorbeschermd gemeentelijk monument, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar wordt gebracht (§ 3.6.3).

  • 3.

    Het uitvoeren van bodemverstorende werkzaamheden in een beschermd archeologisch monument (§ 3.6.4).

Artikel 3.129 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 3.3, houdt voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3.128, in ieder geval in dat:

  • a.

    alle maatregelen worden getroffen om beschadiging of vernieling van een gemeentelijk monument of een voorbeschermd gemeentelijk monument te voorkomen, en

  • b.

    onderhoud wordt verricht voor de instandhouding van een gemeentelijk monument of een voorbeschermd gemeentelijk monument;

  • c.

    Alle maatregelen worden getroffen om beschadiging of vernieling van een archeologisch monument te voorkomen.

§ 3.6.3 Instandhouding van gemeentelijke monumentale zaken

Artikel 3.130 Instandhoudingbepaling en omgevingsvergunning

  • 1. Het is verboden op, aan en/of bij een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1.1, en bijlage 1, te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

  • 2. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een gemeentelijk monument:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 3. Het tweede lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt;

    • b.

      alleen inpandige veranderingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft;

    • c.

      het binnen een monument dat als begraafplaats in gebruik is met inachtneming van de monumentale waarden:

      • plaatsen van grafmonumenten, met inbegrip van het tijdelijk verwijderen daarvan en het bijwerken van het opschrift;

      • doen van begravingen of asbijzettingen, of

      • ruimen van graven waarvan het grafmonument niet is beschermd als gemeentelijk monument.

  • 4. Het college kan in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.131 De aanvraag

Een aanvraag als bedoeld in artikel 16.55 van de Omgevingswet jo. artikel 2.19 van het Besluit bouwwerken leefomgeving voor een vergunning als bedoeld in artikel 3.130 en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden worden digitaal ingediend.

Artikel 3.132 Termijnen advies

  • 1. Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een gemeentelijk monument aan de commissie voor ruimtelijke kwaliteit, bedoeld in artikel 6.2, voor advies.

  • 2. Binnen vier weken na de datum van verzending van het afschrift brengt de commissie ruimtelijke kwaliteit schriftelijk advies uit aan het college.

Artikel 3.133 Weigeringsgronden

De omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het college rekening met het gebruik van het monument.

§ 3.6.4 Instandhouding van archeologische terreinen

Artikel 3.134 Vangnet archeologie

  • 1. Het is verboden de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten of waarden worden verwacht als in het daar vigerende omgevingsplan niet is voldaan aan artikel 5.130 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, tenzij:

    • a.

      voor de activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet is verleend en hierin voorschriften zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg;

    • b.

      het de verstoring betreft van een archeologisch monument, waarde of verwachting die is aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleids-, waarden- of verwachtingskaart of de gemeentelijke Vrijstellingenkaart 2017 totdat nieuw Archeologiebeleid is vastgesteld inclusief een nieuwe versie van de gemeentelijke archeologische beleids-, waarden- of verwachtingskaart of de gemeentelijke Vrijstellingenkaart, de provinciale archeologische monumentenkaart of de landelijke indicatieve kaart van archeologische waarden en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met door burgemeester en wethouders vastgestelde regels over de toegestane mate van verstoring;

    • c.

      u beschrijft hoe u rekening houdt met de cultuurhistorische waarden in het gebied of de mogelijke monumenten in de grond en in hoeverre u onevenredige schade aan archeologische waarden voorkomt of: met een vooronderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn. Dit wordt gedaan op basis van de gemeentelijke Cultuurhistorische Waardenkaart (zie ook Bijlage 2: Cultuurhistorie), de diverse rapporten gepubliceerd binnen het kader van het project Leemten in Kennis, maar ook op basis van de diverse kaartlagen van de Provincie: de CHS van de Provincie Zeeland (o.a. kaartbladen Historische kaarten, Historisch landschap; Defensie; SSL -Staats Spaanse Linies- en Dijken; Dijken Zeeland en MIP-objecten), dienen nader bestudeerd te worden en beschrijvingen van de diverse kaartbladen dienen in de lopende tekst verder te worden verduidelijkt. Daarbij dient ook in de beschrijvende teksten verwezen te worden naar de projecties en de van toepassing zijnde legenda’s (zaken die niet in het plangebied voorkomen, komen daarmee ook niet voor in de legenda’s).

    • d.

      het een verstoring betreft van een archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op de provinciale Archeologische Monumentenkaart of de landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden, en waarbij die verstoring plaatsvindt en het te verstoren gebied kleiner is dan 100 m2, en het geen diepere verstoring betreft dan 0,50 m beneden maaiveld. Een archeologisch monument is een vastgestelde behoudenswaardige vindplaats, daarvoor geldt geen vrijstellingsruimte.

    • e.

      in het geldend omgevingsplan bepalingen zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg;

    • f.

      de gemeenteraad nadere beleidsregels stelt met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden die leiden tot een verstoring van een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op gemeentelijke archeologische waardenkaart of de gemeentelijke beleidsadvieskaart, dan wel bij het ontbreken daarvan, de provinciale Archeologische Monumentenkaart of de landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden;

    • g.

      een rapport is overgelegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag en haar archeoin voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

      • 1)

        het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd, of

      • 2)

        de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad, of

      • 3)

        in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.

  • 2. Het college kan op basis van gevraagd advies van de archeologisch deskunduige nadere regels stellen over de noodzaak tot en de vorm van een archeologisch onderzoek. Dit geld voor de diverse onderzoeksstappen binnen de volledige Archeologische Monumentenzorg Cyclus (waaronder o.a. het goedkeuren van onderzoeksrapporten, plannen van aanpak en programma's van eisen).

Artikel 3.135 Bodemverstorend Archeologisch onderzoek

  • 1. Indien binnen het grondgebied van de gemeente Terneuzen. onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het verrichten van werkzaamheden met als doel het opsporen of onderzoeken van monumenten, waardoor verstoring van de bodem optreedt (zoals bijvoorbeeld inventariserende veldonderzoeken middels proefsleuven, archeologische begeleidingen of opgravingen) in de zin van de Erfgoedwet, dient, onverminderd de overige bepalingen van deze wet:

    • a.

      het college een door de archeologisch deskundige goedgekeurd programma van eisen vast te stellen als bedoeld in artikel 1.1 en bijlage 1, waarbij nadere regels worden gesteld ten aanzien van het onderzoek.

    • b.

      de verstoorder, voorafgaande aan het onderzoek, een plan van aanpak als bedoeld in artikel 1.1 en bijlage 1 van deze verordening ter goedkeuring aan het college en haar archeologisch deskundige te overleggen.

  • 2. In de nadere regels neemt het college bepalingen op met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van het college en haar archeologisch deskundige in acht te worden genomen.

  • 3. Om te kunnen beoordelen of een plan van aanpak aan het programma van eisen en eventuele nadere regels voldoet, vraagt het bevoegd gezag advies aan haar archeologisch deskundige (Reguliere bestemmings/omgevingsplan wijzigingen en vergunningaanvragen worden getoetst door de gemeentelijke deskundigen (water, milieu, zo ook archeologie en cultuurhistorie, etc.).

  • 4. Om te kunnen beoordelen of vergunningaanvragen tot sloop en/of wijzigen van rijks- en gemeentelijke monumenten en bijbehorende plannen van aanpak aan de programma’s van eisen en eventuele nadere regels voldoen vraagt het bevoegd gezag daarbij advies aan een deskundige als bedoeld in artikel 6.2.

  • 5. De opgravende instelling moet gecertificeerd zijn tot het verrichten van archeologisch onderzoek als bedoeld in artikelen 5.1. en volgende van de Erfgoedwet. Het Programma van Eisen voor bodem verstorend onderzoek moet voldoen aan de vigerende Protocollen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

Artikel 3.136 Procedure

De bepalingen uit artikel 3.131, 3.132 en 3.133 zijn van overeenkomstige toepassing op de bepalingen uit artikel 3.134, eerste lid, onder g, en artikel 3.135, eerste lid, onder b.

Afdeling 3.7 Activiteiten met betrekking tot planten en dieren

§ 3.7.1 Algemeen

Artikel 3.137 Doel

  • 1. De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op de natuurbescherming.

  • 2. De regels over het vellen van houtopstanden in paragraaf 3.7.2 zijn ook gesteld met het oog op:

    • a.

      de instandhouding van het bosareaal in de gemeente Terneuzen;

    • b.

      de leefbaarheid van gebieden, en

    • c.

      de volgende waarden van houtopstanden:

      • 1.

        de natuur- en milieuwaarde;

      • 2.

        de landschappelijke waarde;

      • 3.

        de cultuurhistorische waarde;

      • 4.

        de dendrologische waarde;

      • 5.

        de beeldbepalende waarde;

      • 6.

        de stads- en dorpsschoon waarde.

Artikel 3.138 Aanwijzing activiteiten

Als activiteit als bedoeld in artikel 3.1 wordt aangewezen het vellen van monumentale en waardevolle bomen, zoals opgenomen in de Waardevolle bomenlijst bedoeld in artikel 2.10 van deze verordening.

§ 3.7.2 Vellen van bomen

Artikel 3.139 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college de houtopstanden te vellen of te doen vellen die staan vermeld op de in artikel 2.10, lid 1 van deze verordening genoemde waardevolle bomenlijst.

  • 2. In afwijking van artikel 3.11 van deze verordening, kan de vergunning worden geweigerd op grond van:

    • a.

      de natuurwaarde van de houtopstand;

    • b.

      de landschappelijke waarde van de houtopstand;

    • c.

      de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

    • d.

      de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

    • e.

      de cultuurhistorische waarde van de houtopstand, of

    • f.

      de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing als de burgemeester toestemming verleent voor het vellen van een houtopstand in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde of een direct gevaar voor personen of goederen.

  • 4. Het verbod onder lid 1 geldt niet voor:

    • a.

      het vellen van een houtopstand dat is vereist op grond van de Plantenziektenwet of een bestuurlijke sanctie van het college;

    • b.

      het periodiek scheren, knotten of kandelaberen als noodzakelijke beheermaatregel bij vorm- en knotbomen;

    • c.

      dunning op basis van een door college goedgekeurd beheerplan, van houtopstanden in eigendom van de gemeente, of

    • d.

      velling van dode of niet meer te herstellen houtopstand in eigendom van de gemeente, waarvan de toestand door een boomdeskundige is vastgesteld.

  • 5. Het college kan een herplantplicht alsmede een instandhoudingsplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.

Afdeling 3.8 Activiteiten met betrekking tot begraafplaatsen

§ 3.8.1. Algemeen

Artikel 3.140 Aanwijzing activiteiten

Als activiteiten als bedoeld in artikel 3.1. wordt aangewezen het maken van een grafkelder op een begraafplaats en het aanbrengen wijzigen en onderhouden van grafbedekking.

§ 3.8.2. Vergunningen grafkelder en grafbedekking en onderhoud

Artikel 3.141 Grafkelder

Het college kan aan de rechthebbende op een particulier graf vergunning verlenen tot het daarin voor eigen rekening doen aanbrengen van een grafkelder overeenkomstig de door het college te stellen voorwaarden.

Artikel 3.142 Historische graven

  • 1. Het college houdt een lijst bij van graven die van historische betekenis zijn of waarvan de grafbedekking een opvallende kwaliteit heeft.

  • 2. De oorlogsgravenstichting houdt een lijst bij met oorlogsgraven en geldt, met uitzondering van de oorlogsgraven waarvan nabestaanden over het recht beschikken, als rechthebbende van in deze lijst opgenomen graven.

  • 3. Het aanbrengen van wijzigingen aan grafbedekkingen die voorkomen op de lijst, genoemd in lid 1, is alleen toegestaan indien de belanghebbende beschikt over een omgevingsvergunning.

  • 4. Het college kan de vergunning uit lid 3 weigeren indien het van mening is dat daarmee de historische waarde van het grafmonument verminderd wordt.

  • 5. Derden kunnen voorafgaand aan ruimingen het college verzoeken om in contact gebracht te worden met nabestaanden van graven waarop een naar hun mening historisch waardevol grafmonument is geplaatst. Dit met als doel het grafmonument niet verloren te laten gaan

Afdeling 3.9 Activiteiten met betrekking tot het gebruik van woningen

§ 3.9.1 Algemeen

Artikel 3.143 Doel

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het beschermen van de leefbaarheid en de vitaliteit en de beschikbare woningvoorraad in de gemeente

Artikel 3.144 Aanwijzing activiteiten

Als activiteit als bedoeld in artikel 3.1. van de verordening wordt aangewezen het in gebruik geven of nemen van een woonruimte, zonder dat de gebruiker van de woonruimte ingeschreven is in het persoonsregister van de gemeente (register als bedoeld in artikel 1.1. van de Wet basisregistratie personen).

§ 3.9.2. Gebruik woningen

Artikel 3.145 Gebruiksverbod 2e woningen

  • 1. Het is de rechthebbende op een woning verboden om zonder gebruiksvergunning van het college deze woning te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken als tweede woning.

  • 2. Onder het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken van een tot bewoning bestemd gebouw als tweede woning wordt in elk geval verstaan het beschikbaar hebben of houden van zodanig gebouw ten behoeve van zichzelf of van een ander, zonder dat hij of die ander zijn hoofdverblijf in dat gebouw heeft en er een redelijke termijn is verstreken, na welke het beschikbaar hebben of houden dan niet meer geacht kan worden te geschieden met het doel het gebouw te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken als hoofdverblijf.

  • 3. Als criterium voor de vaststelling of iemand zijn hoofdverblijf in een gebouw heeft, geldt, dat hij is opgenomen in het persoonsregister van de gemeente.

Artikel 3.146 Uitzondering gebruiksverbod

  • 1. Het verbod, vervat in artikel 3.145, geldt niet ten aanzien van iemand die een woning als tweede woning in gebruik heeft op het tijdstip van het van kracht worden van deze verordening.

  • 2. De uitzondering, genoemd onder lid 1, heeft een persoonlijk karakter. Voor een opvolgende bewoner geldt het verbod onverkort.

  • 3. Het verbod geldt evenmin ten aanzien van de zakelijke gerechtigde die een woning verhuurt op het tijdstip van het van kracht worden van deze verordening.

  • 4. De uitzondering, genoemd onder lid 3, heeft een persoonlijk karakter. Voor een rechtsopvolger, hetzij onder bijzondere, hetzij onder algemene titel, geldt het verbod onverkort.

Artikel 3.147 Criteria vergunningverlening

  • 1. Het college verleent de gebruiksvergunning, als bedoeld in artikel 145, lid 1, als naar zijn oordeel de woning niet geschikt is voor permanente bewoning en deze daartoe redelijkerwijs, tegen lonende kosten, niet geschikt te maken is.

  • 2. Het college kan aan de vergunning voorschriften verbinden.

  • 3. De vergunning heeft een persoonlijk karakter. Voor een rechtsopvolger, hetzij onder bijzondere titel, hetzij onder algemene titel, geldt het verbod, genoemd in artikel 145, onverkort.

Artikel 3.148 Procedure beslistermijn en nadere regels

  • 1. Het college beslist zoveel mogelijk binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het college kan nadere eisen en regels stellen omtrent de wijze waarop een vergunning kan worden aangevraagd en de gegevens, die daarbij door de aanvrager moeten worden overgelegd.

HOOfDSTUK 4 BEHEER EN ONDERHOUD

Afdeling 4.1 Onderhoud- en instandhoudingsverplichtingen

Gereserveerd

Afdeling 4.2. Gedoogplichten

Artikel 4.2 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door hoofdstuk 10 van de Omgevingswet.

HOOFDSTUK 5 FINANCIËLE BEPALINGEN

Afdeling 5.1 Wegslepen voertuigen

Artikel 5.1 Kosten overbrengen en bewaren van voertuigen

  • 1. De kosten van het overbrengen van een voertuig met een totaalmassa lager dan 3.500 kilogram naar de bewaarplaats bedragen:

    • a.

      op werkdagen van 08.00 uur tot 18.00 uur € 242,00 excl. BTW;

    • b.

      op werkdagen van 18.00 uur tot 08.00 uur € 284,00 excl. BTW;

    • c.

      op feestdagen en in het weekend € 284,00 excl. BTW.

  • 2. De kosten voor het onvolledig bergen van een voertuig met een totaalmassa lager dan 3.500 kilogram bedragen

    • a.

      op werkdagen van 08.00 uur tot 18.00 uur € 194,00 excl. BTW;

    • b.

      op werkdagen van 18.00 uur tot 08.00 uur € 227,00 excl. BTW;

    • c.

      op feestdagen en in het weekend € 227,00 excl. BTW.

  • 3. De kosten van het overbrengen van een voertuig met een totaalmassa hoger dan 3.500 kilo naar de bewaarplaats bedragen:

    • a.

      op werkdagen van 08.00 uur tot 18.00 uur € 161,00 excl. BTW

    • b.

      op werkdagen van 18.00 uur tot 08.00 uur € 214,00 excl. BTW;

    • c.

      op feestdagen en in het weekend € 214,00 excl. BTW

    • d.

      loze rit € 149,00 excl. BTW.

  • 4. De bijkomende bergingskosten voor het overbrengen van een voertuig met een totaalmassa hoger dan 3.500 kilo bedragen

    • a.

      op werkdagen van 08.00 uur tot 18.00 uur € 241,00 excl. BTW per uur;

    • b.

      op werkdagen van 18.00 uur tot 08.00 uur € 281,00 excl. BTW per uur

    • c.

      op feestdagen en in het weekend € 281,00 excl. BTW per uur.

  • 5. De kosten van het overbrengen van een snorscooter en bromscooter naar de bewaarplaats bedragen:

    • a.

      op werkdagen van 08.00 uur tot 18.00 uur € 75,00 excl. BTW;

    • b.

      op werkdagen van 18.00 uur tot 08.00 uur € 100,00 excl. BTW;

    • c.

      op feestdagen en in het weekend € 100,00 excl. BTW;

    • d.

      loze rit € 50,00 excl. BTW.

  • 6. De kosten voor een loze rit bedragen

    • a.

      Voor een voertuig met vier wielen € 149,00 excl. BTW;

    • b.

      voor een voertuig op twee wielen (snorfiets, fiets, bromfiets) € 50,00 excl BTW

  • 7. de kosten voor het bewaren van een voertuig per etmaal of een gedeelte daarvan bedragen

    • a.

      voor een voertuig met een totaalmassa lager dan 3.500 kilo € 10,00 excl. BTW;

    • b.

      voor een voertuig met een totaalmassa hoger dan 3.500 kilo € 50,00 excl. BTW.

  • 8. Het tarief wordt jaarlijks per 1 januari, aangepast. Wijziging van de tarieven vindt plaats op basis van de wijziging van het maandprijsindexcijfer volgens de consumentenprijsindex (CPI) reeks alle huishoudens (2015=100), gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Het gewijzigde tarief wordt berekend volgens de formule: het gewijzigde tarief is gelijk aan het geldende tarief op de wijzigingsdatum, vermenigvuldigd met het indexcijfer van de kalendermaand die ligt vier kalendermaanden voor de kalendermaand waarin de huurprijs wordt aangepast, gedeeld door het indexcijfer van de kalendermaand die ligt zestien kalendermaanden voor de kalendermaand waarin het wordt aangepast. Het wordt niet gewijzigd indien een indexering van het tarief leidt tot een lager tarief.

Artikel 5.1.1. Overbrengen en in bewaring stellen van motorrijtuigen in het geval van gebleken onvoldoende rijgeschiktheid of rijvaardigheid dan wel het ontbreken van een behoorlijk zichtbare kentekenplaat.

Wanneer gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid, zoals bedoeld in artikel 130, vierde lid, 164, zevende lid, en 174, eerste lid van de wet, zijn de artikelen 1.1, 2.14 en 5.1 van deze verordening van overeenkomstige toepassing.

Afdeling 5.2 Tegemoetkoming in schade

Artikel 5.2 Gemeentelijke en archeologische monumenten

Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het bevoegd gezag hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen tegemoetkoming toe, indien de schade in relatie staat tot:

  • 1.

    de weigering van het college een vergunning als bedoeld in artikel 3.130 lid 2 te verlenen;

  • 2.

    de voorschriften door het college verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 3.130;

  • 3.

    een aanwijzing als bedoeld in artikel 3.135, tweede lid, tweede volzin.

HOOFDSTUK 6 PROCEDUREREGELS

Afdeling 6.1. Advies

Artikel 6.1. De marktcommissie

  • 1. Het college kan een commissie van advies instellen, die tot taak heeft het college te adviseren over marktaangelegenheden.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de samenstelling en de werkwijze van deze marktcommissie.

Artikel 6.2. Gemeentelijke Adviescommissie ruimtelijke kwaliteit

  • 1. Het college vraagt over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 2.2, advies aan een gemeentelijke adviescommissie ruimtelijke kwaliteit, zoals bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet

  • 2. De commissie betrekt in ieder geval de leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg bij het advies.

  • 3. De commissie adviseert schriftelijk binnen vier weken na ontvangst van het verzoek van het college.

Artikel 6.3 Advisering omgevingsvergunning

  • 1. De advisering over de monumentale waarden bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning is opgedragen aan de commissie als bedoeld in artikel 6.2 van deze verordening.

  • 2. De commissie brengt advies uit over plannen voor Rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten, waarin zowel de aspecten op grond van de Omgevingswet en de Erfgoedwet als aspecten op grond van deze verordening worden betrokken.

  • 3. Een aanvraag omgevingsvergunning, waarbij de monumentale waarden beoordeeld moeten worden, wordt gelijk na ontvangst ter advisering voorgelegd aan de adviescommissie bedoeld in artikel 6.2.

  • 4. Binnen vier weken nadat door of namens het college daarom is verzocht, brengt deze commissie schriftelijk advies uit aan het college. Het advies van de commissie is openbaar en dient een deugdelijke motivering te bevatten.

  • 5. In het verzoek om advies kan het college een langere termijn dan vier weken geven voor het uitbrengen van advies. Een langere termijn kan worden gegeven indien de termijn van afdoening van de aanvraag is verlengd met toepassing van artikel 16.64, tweede lid van de Omgevingswet.

  • 6. Zodra het advies is uitgebracht, wordt het door of namens het college gevoegd bij de aanvraag om een omgevingsvergunning.

Artikel 6.4 Niet wettelijk verplichte taken

De commissie als bedoeld in artikel 6.2 kan desgevraagd adviezen uitbrengen aan het college over de monumentale en archeologische aspecten van in voorbereiding zijnde ruimtelijke plannen.

HOOFDSTUK 7 HANDHAVING EN STAFBEPALING

Artikel 7.1 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens § 3.2.2, § 3.2.3, § 3.3.3 en § 3.9.2 van deze verordening zijn belast de krachtens artikel 18.6 van de Omgevingswet door het college aangewezen ambtenaren

  • 2. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens § 3.3.2, § 3.3.4, § 3.4.2, § 3.4.3, § 3.4.4, § 3.4.6, § 3.5.1, § 3.5.4, § 3.5.5, § 3.5.6 en § 3.7.2 van deze verordening bepaalde zijn belast: de in artikel 141 Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren en de als buitengewoon opsporingsambtenaar of- ambtenaren beëdigde ambtenaren zoals bedoeld in artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering.

  • 3. Het college dan wel de burgemeester kan, naast het bepaalde in lid 2, andere personen met dit toezicht belasten.

  • 4. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens § 3.4.5 van deze verordening zijn belast de bij besluit van het college aangewezen personen.

  • 5. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens § 3.5.2 van deze verordening zijn, behalve de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, de door het college aangewezen ambtenaren als bedoeld in artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering belast.

  • 6. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens § 3.6.2, § 3.6.3 en § 3.6.4 van deze verordening zijn belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 7.2 Strafbepaling

  • 1. Overtreding van de artikelen genoemd in de § 3.3.2, § 3.3.4, § 3.4.2, § 3.4.3, § 3.4.4, § 3.4.6, § 3.5.1, § 3.5.4, § 3.5.5, § 3.5.6 en § 3.7.2, alsmede van de artikelen 3.130 en 3.134 van deze verordening en de op grond van artikel 3.7 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

  • 2. Overtreding van het bepaalde in de artikelen 3.96 en 3.97 van deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de eerste categorie.

  • 3. Overtreding van het bepaalde in § 3.8.2 van deze verordening kan worden gestraft met een geldboete van de eerste categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 7.3 Economisch delict

  • 1. Overtreding van het bij of krachtens het bepaalde in de artikelen 3.28, 3.29, 3.32 tot en met 3.34, 3.36 tot en met 3.43, en artikel 3.45, en de daarbij gegeven voorschriften en beperkingen is een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, onderdeel 3, van de Wet op de economische delicten.

  • 2. In afwijking van artikel 7.2, lid 1 is overtreding van het bij of krachtens het bepaalde in de artikelen 3.56, 3.57 eerste lid - als sprake is van een omgevingsvergunningplichtige activiteit - en 3.139, eerste lid een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, van de Wet op de economische delicten.

HOOFDSTUK 8 OVERGANGSRECHT

Artikel 8.1. Overgangsbepalingen

  • 1. Het recht, zoals dat gold onmiddellijk voor het tijdstip van deze verordening blijft van toepassing op:

    • a.

      De voorbereiding en vaststelling van de beschikking op een aanvraag om een omgevingsvergunning of ontheffing waarvoor deze verordening overeenkomstige bepalingen kent, of een aanvraag om een beschikking tot wijziging of intrekking daarvan, als voor dat tijdstip een aanvraag is ingediend;

    • b.

      De voorbereiding en vaststelling van een ambtshalve te geven beschikking tot wijziging of intrekking van een omgevingsvergunning of ontheffing waarvoor deze verordening overeenkomstige bepalingen kent, als voor dat tijdstip een ontwerpbesluit ter inzage is gelegd, of;

    • c.

      Een vergunning of ontheffing waarvoor deze verordening overeenkomstige bepalingen kent of een beschikking tot wijziging of intrekking daarvan, die nog niet onherroepelijk is.

  • 2. De aanwezigheid van kabels en/of leidingen in of op openbare gronden, voor zover deze zijn gemeld of aangevraagd en aangelegd met toepassing van de verleende vergunningen of andere rechtsgeldige overeenkomsten of andere schriftelijke afspraken met de gemeente wordt door de inwerkingtreding van deze verordening beheerst door de regels daarvan.

  • 3. Een op grond van de Erfgoedverordening Terneuzen 2011 aangewezen en geregistreerd gemeentelijke monument, worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

Hoofdstuk 9 SLOTBEPALINGEN

Artikel 9.1. Intrekking oude verordening

De Verordening fysieke leefomgeving Terneuzen 2023 en de 1ste en 2de wijziging van de Verordening fysieke leefomgeving Terneuzen 2023 worden ingetrokken.

Artikel 9.2 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2024.

Artikel 9.3 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Verordening fysieke leefomgeving Terneuzen 2024.

Ondertekening

Besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Terneuzen op 14 december 2023.

griffier (plv),

ing. N.M.J. Jansen-Geerinckx

voorzitter,

H.J.A. van Merrienboer

Bijlage I: Begripsbepalingen als bedoeld in artikel 1.1. van deze verordening

Begrip uit de verordening

Omschrijving

Algemeen

 

Het college

Het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen.

Afdeling 3.6 Cultureel erfgoed

 

archeologisch verwachtingsgebied:

gebied, aangegeven op de archeologische waardenkaart, waarvan is aangegeven dat in bepaalde mate archeologische vondsten of sporen te verwachten zijn.

beschermd monument:

beschermd monument als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1. van de Omgevingswet onder A Begrippen.

bevoegd gezag:

bestuursorgaan als bedoeld in artikelen 4.8 en 5.8 van de Omgevingswet.

gemeentelijke archeologische waardenkaart:

topografische kaart van het gemeentelijke grondgebied of delen van het grondgebied, waarop archeologische monumenten en archeologische verwachtingsgebieden zijn aangegeven. Een en ander is uitgewerkt in het door de gemeenteraad op 27 januari 2011 vastgestelde archeologiebeleid op basis van de Geologische kaart van Nederland 1:50.000 bladen Zeeuwsch-Vlaanderen door F.F.F.E. van Rummelen. Tweede druk, Haarlem 1977.

Gemeentelijke adviescommissie ruimtelijke kwaliteit

de op basis van artikel 17.9 van de Omgevingswet ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van monumentale aspecten verbonden aan een rijksmonumentenactiviteit dan wel een omgevingsplanactiviteit voor een (voorbeschermd) gemeentelijk monument

gemeentelijke beleidsadvieskaart:

kaart behorende bij de archeologische paragraaf van het omgevingsplan.

gemeentelijk monument:

monument of archeologisch monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat is ingeschreven op de gemeentelijke monumentenlijstlijst.

gemeentelijke monumentenlijst:

de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen zaken of terreinen.

hoge verwachtingswaarde:

grote kans op archeologische vondsten of informatie.

lage verwachtingswaarde:

kleine kans op archeologische vondsten of informatie.

landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden:

landelijke kaart met een schaal van 1:50.000, die op basis van geomorfologische gegevens, de kans weergeeft op de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen, waarbij onderscheid wordt gemaakt in hoge, middelhoge, lage en zeer lage trefkans.

middelhoge verwachtingswaarde:

gemiddelde kans op archeologische vondsten of informatie.

omgevingsvergunning

vergunning als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet voor een activiteit met betrekking tot een gemeentelijk monument.

plan van aanpak:

plan dat weergeeft hoe een archeologische uitvoerder de vragen zoals omschreven in het programma van eisen denkt te gaan beantwoorden.

programma van eisen:

programma dat door het college wordt vastgesteld en waarmee kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek.

provinciale Archeologische Monumentenkaart:

topografische kaart van (delen van) het provinciale grondgebied, waarop archeologische monumenten en archeologische gebieden zijn aangegeven.

Afdeling 3.3., par 3.3.3: Afvalbeheer

 

 

gezelschapsdier:

een dier dat de mens in of rond het huis houdt en verzorgt, niet zijnde een hobby- of landbouwhuisdier.

inzamelmiddel:

voor de inzameling van afvalstoffen bestemd hulp- of bewaarmiddel, ten behoeve van een huishouden.

inzamelplaats:

daartoe op grond van artikel 2.8 aangewezen plaats.

inzamelvoorziening:

voor de inzameling van afvalstoffen bestemd(e) bewaarmiddel of -plaats ten behoeve van meerdere huishoudens.

ongeadresseerd reclamedrukwerk:

reclamedrukwerk dat gratis huis aan huis wordt verspreid zonder vermelding van naam, adres of postbus en woonplaats van de ontvanger, niet zijnde:

  • a.

    een huis-aan-huisblad of informatieblad over werkzaamheden of activiteiten in de buurt die voor de bewoners of gebruikers van een woning, bedrijf of woonschip in die buurt van belang zijn om te weten; of

  • b.

    drukwerk van vrijwilligers of niet-commerciële organisaties.

perceel:

perceel waar geregeld huishoudelijke afvalstoffen kunnen ontstaan.

Afdeling 3.2: Bouwwerken

 

bouwwerk:

Hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage bij artikel 1.1. onder A van de Omgevingswet

NEN:

een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm.

omgevingsvergunning voor het bouwen:

dat waar daaronder wordt verstaan in artikel 5.1 van de Omgevingswet

best beschikbare technieken BBT)

de techniek zoals bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1. onder A van de Omgevingswet.

Afdeling 3.5, Par. 3.5.3.Weekmarkten

Gereserveerd

 

 

Afd 3.1 en par. 3.3.2, 3.3.4, 3.4.2, 3.4.3, 3.4.4, 3.4.6, 3.5.1, 3.5.4, 3.5.5, 3.5.6, en 3.7.2

 

Activiteitenbesluit milieubeheer

Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

bebouwde kom:

het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994.

Beperkingengebied

Bij of krachtens de wet aangewezen gebied waar vanwege de aanwezigheid van een werk of object, regels gelden over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat werk of object

Beperkingengebiedactiviteit

Hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage bij artikel 1.1. onder A. van de Omgevingswet. (een activiteit binnen een beperkingengebied).

Bevoegd gezag

Bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingswet.

bouwwerk:

Hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage bij artikel 1.1. onder A van de Omgevingswet

Bromfiets

Hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid onder e van de Wegenverkeerswet 1994.

collectieve festiviteit:

een door het college aangewezen festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal bedrijven/instellingen (inrichtingen) is verbonden.

gebouw:

hetgeen daaronder wordt verstaan in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving.

geluidgevoelig gebouw:

Een gebouw bedoeld in artikel 3.21 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

gevoelige terreinen:

als zodanig aangewezen terreinen die vanwege de functie daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeven, waarbij wat betreft de functie wordt uitgegaan van het gebruik dat is toegestaan op grond van het omgevingsplan of, indien met een omgevingsplanactiviteit van het omgevingsplan is afgeweken, de omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 5.1 van de Omgevingswet.

hakhout:

een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.

handelsreclame:

iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

houder van een inrichting

degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een bedrijf/instelling (inrichting) drijft;

houtopstand:

hakhout, een houtwal of een of meer bomen.

incidentele festiviteit:

festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal bedrijven/instellingen (inrichtingen).

incidentele standplaats

standplaats op een aangewezen locatie die eenmalig voor minimaal 1 dag en maximaal 10 dagdelen wordt toegewezen aan een standplaatshouder.

De dagen aangegeven in de vergunning voor een standplaats vallen eenmalig binnen een periode van een half jaar.

Inrichting

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, met dien verstande dat de artikelen 3:17 tot en met 3:19 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;

kampeermiddel:

een niet grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

milieubelastende activiteit

een activiteit als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1. onder A van de Omgevingswet.

onversterkte muziek:

muziek die niet elektronisch is versterkt.

openbaar water:

wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn.

openbare plaats:

hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan.

parkeren:

parkeren als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

pilotstandplaats

nog niet aangewezen vaste standplaats waar als pilot, een standplaats voor maximaal een jaar tenminste 1 vaste dag per week kan worden ingenomen door dezelfde standplaatshouder.

rechthebbende:

degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht.

snuffelmarkt

een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf standplaatsen.

Onder snuffelmarkt wordt niet verstaan:

Een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g. van de Gemeentewet.

standplaats:

het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

Onder standplaats wordt niet verstaan:

een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g. van de Gemeentewet.

standplaatslocatie:

aanduiding voor terrein of plaats waarvoor een standplaatsvergunning kan worden verleend en de standplaats kan worden geëxploiteerd.

vellen:

rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

vaste standplaats

.

standplaats op vaste aangewezen locatie die tenminste 1 vaste dag per week wordt ingenomen door dezelfde standplaatshouder voor een langere periode. De duur van de vergunning voor een vaste standplaats is maximaal 12 jaar.

voertuigen:

voertuigen als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en tekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen

weg:

hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder wordt verstaan.

Afdeling 3.4 Par.3.4.5. Ondergrondse infrastructuur

 

aanvrager:

de natuurlijke of rechtspersoon die aan de gemeente instemming, vergunning of toestemming verzoekt voor het leggen, hebben, onderhouden, verwijderen etc. van kabels en leidingen.

breekverbod

verbod voor het uitvoeren van breek- en graafwerkzaamheden in de grond, geldend onder andere bij extreme weersomstandigheden of evenementen.

calamiteit

een incident met voor de omgeving mogelijk grote gevolgen, die niet zelfstandig kunnen worden afgewikkeld en waarbij gecoördineerde inzet van hulpverleningsorganisaties en diensten van verschillende disciplines is vereist om de gevolgen te beperken.

coördinatieverplichting

de coördinerende rol van de gemeente over de aanleg, instandhouding en opruiming van alle kabels en/of leidingen in de openbare grond binnen de gemeentelijke grenzen.

degeneratiekosten:

de kosten voor de gemeente door vermindering van de kwaliteit en/of duurzaamheid van de verharding of andere gemeente eigendommen, veroorzaakt door de (graaf)werkzaamheden onder verhardingsconstructies of andere voorzieningen.

gedoogplichtige:

degene op wie een gedoogplicht rust als bedoeld in de Belemmeringenwet Privaatrecht of de Telecommunicatiewet of via een (publiekrechtelijke) vergunning.

grondroerder:

de natuurlijke of rechtspersoon onder wiens verantwoordelijkheid of leiding de werkzaamheden worden verricht.

handboek:

het Handboek Kabels en Leidingen (standaardbepalingen voor het opnemen van de sleufverharding, het graven, aanvullen en verdichten van sleuven en het leggen etc. van kabels en leidingen die in eigendom of beheer zijn bij de gemeente), zijnde door het college vast te stellen nadere regels betreffende de voorbereiding en uitvoering van ontwerp, aanleg, exploitatie, onderhoud en verwijdering van kabels en leidingen inclusief de toepasselijke indieningsvereisten.

huisaansluiting:

het gedeelte van de kabel of leiding door openbare grond dat een netwerk verbindt met een netwerkaansluitpunt.

instemmingsbesluit:

besluit van het college op een aanvraag van voorgenomen werkzaamheden aan kabels en/of leidingen ten behoeve van een openbaar elektronisch communicatienetwerk.

kabels en leidingen:

kabels en/of (buis)leidingen als onderdeel van een net(werk), daaronder mede begrepen de daarmee verbonden transformator-, schakel-, verdeel- en onderstations, voorzieningen (afsluiters, brandkranen, lassen, etc.) en andere hulpmiddelen, behoudens voor zover deze verbindingen en hulpmiddelen liggen binnen de installatie van een producent of van een afnemer en tevens omvattende lege buizen, ondergrondse ondersteuningswerken en beschermingswerken; voorbeelden van deze kabels en leidingen zijn kabels als bedoeld in de Telecommunicatiewet, elektriciteitskabels (koppel-, transport- en distributiekabels), gasleidingen (transport-, distributie- en dienstleidingen), waterleidingen en kabels en leidingen ten behoeve van industriële netwerken.

kabel- en leidingentracé:

de locatie waarvan de gemeente heeft bepaald waar kabels en/of leidingen kunnen worden gelegd.

leggen van kabels en leidingen

het aanbrengen, leggen, onderhouden, omleggen, vernieuwen, herstellen en verwijderen van kabels en leidingen en het verrichten van hierbij behorende werkzaamheden.

marktconforme kosten

kosten zoals deze onder normale omstandigheden in een markteconomie op de desbetreffende markt worden gemaakt.

meldsysteem of registratiesysteem

geautomatiseerd systeem van de gemeente waarin meldingen, vergunningen en instemmingen van (graaf)werkzaamheden aan kabels en/of leidingen en alles wat daarmee samenhangt worden verwerkt door of namens de gemeente en/of de grondroerder.

net (of netwerk):

samenspel van ondergrondse kabels en/of leidingen, bestemd voor het transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie een, al dan niet openbaar, elektronisch communicatienetwerk als bedoeld in artikel 1.1 onder e. en h. van de Telecommunicatiewet.

net voor transport van informatie

de openbare elektronische communicatienetwerken als bedoeld in artikel 1.1 onder h. van de Telecommunicatiewet.

netbeheerder:

de rechtspersoon die acteert als beheerder van een net of netwerk voor de levering van elektriciteit, gas, water, aardwarmte of WKO (Warmte Koude Opslag), dan wel aanbieder is van een (al dan niet openbaar) elektronisch communicatienetwerk.

niet-openbare kabels en leidingen

kabels en leidingen (dan wel het netwerk waartoe ze behoren) die niet worden gebruikt om openbare (voor het publiek beschikbare) diensten aan te bieden.

nutsbedrijf:

bedrijf dat producten en diensten levert in het algemeen belang, en in het kader van deze verordening meer specifiek op het gebied van elektriciteits-, gas- en drinkwatervoorziening, waaronder ook begrepen eventuele warmte-, en/of koudevoorzieningen, en dat mede daartoe netten/netwerken beheert voor het transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen of van energie.

opdrachtgever:

de natuurlijke of rechtspersoon die opdracht geeft tot het uitvoeren van werkzaamheden;

openbare gronden

openbare gronden zoals bedoeld in artikel 1.1, onder aa, van de Telecommunicatiewet.

spoedeisende werkzaamheden

werkzaamheden ten gevolge van een ernstige belemmering of storing in de dienstverlening, waarvan uitstel redelijkerwijs niet mogelijk is.

vergunning:

Vergunning die door het college op aanvraag verleend kan worden voor voorgenomen werkzaamheden aan kabels en/of leidingen.

voorzieningen

kabels en leidingen en de ondergrondse ondersteunings- en beschermingswerken.

werkzaamheden:

handmatige en/of mechanische graafwerkzaamheden inclusief het opbreken en herstel van de sleufverharding in de openbare grond in verband met de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels en/of leidingen;

werkzaamheden van niet ingrijpende aard

  • a.

    het aanbrengen of verwijderen van kabels en/of leidingen in reeds aangebrachte voorzieningen (mantelbuizen); reparaties of onderhoudswerk aan kabels en/of leidingen met een gezamenlijke lengte van minder dan 25 meter en niet vallend onder kabels en leidingen;

  • b.

    het maken van (huis)aansluitingen waarbij geen verhardingen of groenvoorzieningen worden gekruist, tot een gezamenlijke lengte van 25 meter;

  • c.

    het maken van een montagegat c.q. lasgat, een opbreking met een beperkte afmeting, maximaal 2 m2, die wordt gemaakt ten behoeve de toegang tot een handhole, plaatsen van afsluiters, het opgraven van een kabelrol ten behoeve van klantaansluitingen, het maken van aftakkingen voor het herstellen van kabel c.q. leiding- storingen of voor inspectiedoeleinden.

Afdeling 3.5 Par 3.5.2. Parkeerregulering

 

het RVV 1990

het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens van 26 juli 1990

motorvoertuig

hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990, met inbegrip van brommobielen;

brommobiel

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onderdeel ia van het RVV 1990;

parkeren

het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op de binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

houder

degene die naar omstandigheden als houder van een motorvoertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorvoertuig of brommobiel dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 (Staatsblad 1994, nummer 475) aangehouden register van opgegeven kentekens, als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het motorvoertuig of brommobiel opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven;

parkeerapparatuur

voor het betalen van de parkeerbelasting ingerichte mobiele telefoons, parkeerautomaten, met inbegrip van verzamelparkeermeters, centrale computer en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan;

parkeerapparatuur plaats

een parkeerplaats waarvoor parkeerbelasting wordt geheven door middel van parkeerapparatuur

belanghebbendenplaats

een parkeerplaats die:

  • 1.

    is aangeduid met bord E9 van bijlage 1 van het RVV 1990;

  • 2.

    gelegen is binnen een zone aangeduid met bord E9 van bijlage 1 van het RVV 1990 met het opschrift zone, voor zover deze plaats niet is uitgezonderd;

parkeervergunning

een door het college verleende parkeervergunning, krachtens welke het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op daartoe aangewezen parkeerapparatuur- en/of belanghebbendenplaatsen;

ontheffing

Een door het college verleende ontheffing op basis van RVV 1990, krachtens welke het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren buiten reguliere parkeerplaatsen, zonder daarbij de toegankelijkheid van de openbare ruimte te belemmeren;

parkeerrecht

een door het college verleent recht, krachtens welke het is toegestaan een voertuig te plaatsen op daartoe aangewezen parkeerapparatuur- en/of belanghebbendenplaatsen;

vergunninghouder

de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een vergunning is verleend;

ontheffinghouder

de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een ontheffing is verleend;

bewonersparkeervergunning

een parkeervergunning als bedoeld in artikel 3.91 lid 1

Ondernemers/werknemersparkeervergunning

een parkeervergunning als bedoeld in artikel 3.91 lid 2;

dienstverleningsparkeervergunning

een parkeervergunning als bedoeld in artikel 3.91, lid 3;

bezoekersparkeervergunning

een parkeervergunning als bedoeld in artikel 3.91, lid 4;

centrale computer

Een computer bestemd voor registratie van parkeerbewegingen en parkeerrechten

zelfstandige woning

een woning welke een eigen toegang heeft en welke de bewoner kan bewonen zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen buiten die woning, als bedoeld in artikel 1623a, derde lid van het Burgerlijk Wetboek;

mantelzorg

het met regelmaat niet-beroepsmatig zorg verlenen aan een bewoner met een indicatiebesluit van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) binnen de kring van familie, vrienden of kennissen

gehandicaptenparkeerkaart

een gehandicaptenparkeerkaart als bedoeld in de Regeling gehandicaptenparkeerkaart van 2 juli 2001 (nummer CDJZ/WBI/2001-829, Staatscourant 130);

feestdag

de landelijk erkende feestdagen: nieuwjaarsdag, eerste Paasdag, tweede Paasdag, Koningsdag, Hemelvaartsdag, eerste Pinksterdag, tweede Pinksterdag, eerste Kerstdag en tweede Kerstdag

Afdeling 2.7 Wegen waar wegsleepregeling geldt

 

besluit:

het Besluit wegslepen van voertuigen.

motorrijtuig:

wat hieronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van de wet.

loos uitrijden (loze rit):

het daadwerkelijk onderweg zijn van de takelwagen naar de plaats van berging voordat de takelwagen op de plaats van berging arriveert.

onvolledige berging:

het moment dat de takelwagen op de plaats van berging is gearriveerd en eindigt op het moment dat de kraanwagenbemanning in het voertuig plaats neemt om het opgetakelde voertuig over te brengen.

RVV 1990:

het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.

voertuig

wat hieronder wordt verstaan in artikel 1 RVV 1990

wet:

de Wegenverkeerswet 1994.

Bijlage 2 Excessenregeling

VOORWOORD

Voor u ligt de excessenregeling van de gemeente Terneuzen.

De gemeenteraad van Terneuzen besloot eind 2012 het welstandsbeleid te herzien. De raad heeft tevens gebruik gemaakt van de mogelijkheid die de wetgever bood door de welstandscommissie af te schaffen. Het nieuwe welstandsbeleid, de excessenregeling, wordt conform besluit d.d. 8 november 2012 ambtelijk getoetst.

Sinds 2004 heeft Terneuzen welstandsbeleid, waarin de gemeente de gewenste ruimtelijke kwaliteit heeft vastgelegd. Die kwaliteit met de daaraan te koppelen criteria wordt gebruikt als toetsingskader bij aanvragen. Hiermee is uitvoering gegeven aan de Woningwet van 2003. Welstandstoezicht is daarmee dichter bij de burger gekomen. Deze ontwikkeling heeft zich echter daarna nog verder doorgezet. Een trend naar deregulering en een verdere individualisering in de maatschappij ging samen met veel discussie over welstand binnen de gemeente. Deze omstandigheden zijn aanleiding geweest tot het besluit het welstandsbeleid te herzien.

Het nieuwe welstandsbeleid van de gemeente Terneuzen gaat uit van de gedachte, dat burgers zelf voldoende inzicht hebben in redelijke eisen van welstand. De gemeente zorgt daarom slechts voor een minimaal noodzakelijk vangnet voor ruimtelijke kwaliteit. De gemeente toetst een vergunningaanvraag niet meer vooraf maar grijpt alleen achteraf in bij een exces. Van een exces is sprake wanneer een bouwwerk in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand. Criteria hiervoor zijn opgenomen in deze beleidsnota welstand.

In een beperkt aantal beeldbepalende gebieden waar een grootschalige of ingrijpende ontwikkeling plaatsvindt kunnen in de toekomst wél welstandscriteria vooraf worden opgesteld. In deze gevallen wordt een beeldkwaliteitsplan opgesteld dat opgenomen wordt in de nota. Voor monumenten zal welstandstoezicht vooraf blijven bestaan.

HOOFDSTUK 1

INLEIDING EN LEESWIJZER

De Woningwet van 1 januari 2003 roept gemeenten op welstandsbeleid te voeren. De gemeente Terneuzen heeft in 2004 deze gelegenheid te baat genomen om te komen tot een samenhangend beleid. De samenhang in de eigenschappen van gebieden en objecten werden vertaald in objectieve beoordelingscriteria, die de burger een houvast moesten bieden bij het opstellen en indienen van een bouwplan.

De laatste jaren gingen een trend naar deregulering en een verdere individualisering in de maatschappij samen met veel discussie over welstand binnen de gemeente. De gemeenteraad van Terneuzen besloot daarom eind 2012 het welstandsbeleid te herzien en om te vormen tot excessenregeling.

Redelijke eisen van welstand

Welstandstoezicht heeft allereerst ten doel te voorkomen, dat bouwwerken de openbare ruimte ontsieren. Deze beoordeling is gebaseerd op artikel 12 van de Woningwet.

Doel van de welstandstoets is het behartigen van het publieke belang door de lokale overheid, waarbij de individuele vrijheid van de burger, agrariër of ondernemer wordt afgewogen tegen de aantrekkelijkheid van de leefomgeving als algemene waarde. De kaders waarbinnen deze afweging plaatsvindt worden vastgesteld met een politieke keuze door de gemeenteraad, die moet zijn gebaseerd op inhoudelijk onderzoek en een maatschappelijke discussie.

Modernisering en vermaatschappelijking van het welstandstoezicht was een belangrijke doelstelling van het voorstel tot wijziging van de Woningwet, die in januari 2003 van kracht is geworden. Artikel 12 van de Woningwet werd in dit wijzigingsvoorstel uitgebreid met een nieuw artikel 12 A, dat bepaalt dat de welstandsbeoordeling alleen nog maar kan worden gebaseerd op door de gemeenteraad in een welstandsnota vastgestelde welstandscriteria. Het proces van modernisering en vermaatschappelijking is hier echter niet opgehouden.

Door een wijziging in het Besluit Omgevingsrecht is het vanaf 1 januari 2013 niet meer verplicht een welstandscommissie te raadplegen. De “Kamerbrief standpuntbepaling welstandscommissies” van 22 november 2011 geeft hier nadere informatie over, ook wel bekend als de “Kan bepaling”. “Welstandstoezicht blijft bestaan, maar welstandscommissies zijn niet langer nodig en de voorschriften over welstand worden overgeheveld naar het ruimtelijk instrumentarium”.

Uitgangspunten voor de excessenregeling

Het nieuwe welstandsbeleid van de gemeente Terneuzen gaat uit van de gedachte, dat burgers zelf voldoende inzicht hebben in redelijke eisen van welstand. De gemeente zorgt daarom slechts voor een minimaal noodzakelijk vangnet voor ruimtelijke kwaliteit. De gemeente grijpt alleen achteraf in bij een exces. Van een exces is sprake wanneer een bouwwerk in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand. Criteria hiervoor zijn opgenomen in de beleidsnota welstand.

In een beperkt aantal beeldbepalende gebieden waar een grootschalige of ingrijpende ontwikkeling plaatsvindt kunnen in de toekomst wél welstandscriteria vooraf worden opgesteld. Het schaalniveau en het belang van de plek van dergelijke ontwikkelingen maakt dat gemeenschappelijk belang uitstijgt boven individuele vrijheid. In deze gevallen wordt een beeldkwaliteitsplan opgesteld dat opgenomen wordt in de beleidsnota welstand. Voor monumenten zal welstandstoezicht vooraf blijven bestaan.

Afschaffing van de welstandscommissie

In november 2012 heeft de gemeenteraad gebruik gemaakt van de mogelijkheid die de wetgever bood en de welstandscommissie afgeschaft. Het nieuwe welstandsbeleid, de excessenregeling, wordt voortaan ambtelijk getoetst.

Welstandstoezicht op monumenten wordt uitgevoerd door een externe deskundige van bijvoorbeeld SCEZ (Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland) of DSL (Dorp, Stad en Land).

Raadpleging van de excessenregeling

Nu vrijwel de gehele gemeente repressief welstandstoezicht heeft is raadpleging van de nota voorafgaand aan een bouwaanvraag niet meer noodzakelijk. In gebieden met enkel repressief welstandstoezicht zal géén welstandstoezicht plaatsvinden bij de aanvraag. Wel kan achteraf door de gemeente handhavend worden opgetreden als er sprake is van een exces.

Vaststelling

Na opstelling van een concept voor de beleidsnota is deze door de gemeente onder de aandacht van het publiek gebracht. Alvorens het beleid vast te stellen is de nota in de inspraak geweest om burgers de gelegenheid te geven hun inzichten kenbaar te maken. Na vaststelling van de beleidsnota welstand in de gemeenteraad zijn de excessencriteria voor iedereen beschikbaar.

LEESWIJZER

Hoofdstuk 2 beschrijft het ruimtelijk beleid. Het omvat een beschrijving van het ruimtelijk kwaliteitsbeleid als basis voor het gewenste welstandstoezicht (de excessenregeling).

Hoofdstuk 3 beschrijft de essentie van deze nota: criteria voor excessen. In de gehele gemeente geldt repressief welstandstoezicht. Van een exces kan sprake zijn als een bouwwerk in ernstige mate in het uiterlijk in strijd is met redelijke eisen van welstand. Met behulp van deze criteria kan de gemeente achteraf ambtelijk toetsen of sprake is van een exces. Het college kan vervolgens op grond van een advies besluiten om handhavend op te treden.

In hoofdstuk 4 volgt een omschrijving van de te volgen procedure voor grotere projecten op beeldbepalende locaties, waarvoor bijvoorbeeld het bestemmingsplan moet worden aangepast naar aanleiding van stedenbouwkundige plannen. Voor dergelijke projecten kunnen welstandscriteria worden opgesteld in de vorm van een beeldkwaliteitsplan, dat door de gemeenteraad dient te worden vastgesteld.

HOOFDSTUK 2

RUIMTELIJK KWALITEITSBELEID

In het ruimtelijk beleid van een gemeente is de excessenregeling het vangnet, waarmee de ondergrens van de visuele kwaliteit van gebouwen wordt bewaakt. Het niveau waarop dit net komt te hangen, is mede afhankelijk van het beleid van de gemeente. Daarom is het ruimtelijk kwaliteitsbeleid geïnventariseerd en een analyse gemaakt van de consequenties voor het welstandsbeleid. Het ruimtelijk beleid wordt op hoofdpunten beschouwd.

RUIMTELIJK BELEID

In het nieuwe omgevingsbeleid van de Provincie Zeeland (2012) wordt een nieuwe taakverdeling tussen Rijk, Provincie Zeeland, waterschap en gemeenten geïntroduceerd. In die nieuwe taakverdeling liggen meer taken en verantwoordelijkheden bij de gemeenten en beperkt de Provincie zich tot de kerntaken. Daarbij geeft de Provincie kaders aan en maken de gemeenten afspraken over hoe die kaders in de eigen regio worden ingevuld. Onderwerpen opgenomen in de nieuwe verordening ruimte en voor onze provincie van groot belang, zijn bijvoorbeeld woningbouw, bedrijventerreinen, windmolens, natuurgebieden en intensieve veehouderij. Deze onderwerpen zijn vooral gerelateerd aan bestemmingsplannen en hebben geen directe consequentie voor het welstandsbeleid van de gemeente Terneuzen.

De basis voor het ruimtelijk beleid van de gemeente is vooral vastgelegd in de structuurvisie en in bestemmingsplannen, aangevuld met visies en beeldkwaliteitsplannen.

De structuurvisie 2025 geeft richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van een gebied waardoor voor iedereen in algemene zin duidelijk is of bepaalde initiatieven daarbinnen passen. Voor het gemeentebestuur is de structuurvisie een belangrijk kader voor de afweging van concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet daartoe van uitvoeringsinstrumenten, zoals het vaststellen van bestemmingsplannen, het beschikbaar stellen van financiële middelen en het sluiten van (bestuurs)overeenkomsten. De structuurvisie gaat tevens in op de wijze waarop het gemeentebestuur zich voorstelt de voorgenomen ontwikkeling te doen verwezenlijken.

De Structuurvisie Binnenstad (2012) is een uitwerking van de structuurvisie 2025. Het relatief grote aantal projecten op deze belangrijke plek in de gemeente wordt beschreven in onderlinge samenhang en in relatie tot gewenste ontwikkelingen. Ook de structuurvisie binnenstad is een formeel kader volgens de Wro.

In de meeste gevallen geven visies en plannen vooral aan welke richting ontwikkelingen dienen te gaan zonder directe gevolgen voor het welstandsbeleid. Een voorbeeld is het masterplan voor de Axelsedam, waarin wordt aangegeven dat de gemeente streeft naar kwaliteitsverbetering van de structuur, openbare ruimte en bebouwing en naar een functionele invulling om zo de stad Terneuzen en de binnenstad te versterken. Het plan heeft daarmee vooral zijdelings invloed op de beleidsnota welstand.

Het stedenbouwkundig plan voor Othene Zuid is een uitzondering op deze regel. Het is een opzet voor de verdere uitbreiding van de woonwijk. De gemeente wenst een heldere structuur gekoppeld aan een grote diversiteit in woningen met een eigen identiteit binnen een viertal herkenbare stedenbouwkundige eenheden.

Bestemmingsplannen

De bestemmingsplannen in de gemeente leiden vooral tot een individueel juridisch kader en een actualisering van de bestaande situatie. De actualisering van bestemmingsplannen is een aanleiding om per gebied een ruimtelijke visie te beschrijven en deze op te nemen in de toelichting van het bestemmingsplan. Daarvoor worden de natuurlijke waarden, ruimtelijke structuur en cultuurhistorische karakteristieken geïnventariseerd. In juli 2013 moet de actualisering van bestemmingsplannen voltooid zijn.

Cultuurhistorie

Per 1 januari 2012 werd het voor gemeenten verplicht in nieuwe bestemmingsplannen aandacht te besteden aan cultuurhistorie. Daarbij gaat het niet alleen om objecten als monumentale panden maar nadrukkelijk ook om bijvoorbeeld landschappelijke elementen. De gemeente Terneuzen heeft een Cultuurhistorische Waardenkaart vervaardigd op basis van een inventarisatie van de Provincie Zeeland en in overleg met betrokken organisaties. In deze kaart wordt informatie over cultuurhistorisch waardevolle elementen gecombineerd met ontwikkelingsstrategieën uit de Structuurvisie 2025. Monumenten zijn op deze kaart gemarkeerd.

Per bestemmingsplan zal vervolgens besloten worden in hoeverre cultuurhistorische elementen beschermd worden of mogelijkheid bieden tot (nieuwe) ontwikkeling.

Landschap en openbare ruimte

Het beleid voor landschap en openbare ruimte is in kwantitatieve zin terughoudend. Voor het zuidelijke deel is de provinciale nota Staats Spaanse Linies van belang. Daarnaast is er recentelijk veel aandacht geschonken aan de inpassing van de Westerscheldetunnel en is er een Landschapsuitvoeringsplan gemaakt voor de Kanaalzone, maar de daarvoor gekozen uitgangspunten hebben weinig tot geen gevolgen voor het welstandsbeleid.

afbeelding binnen de regeling

Terneuzen 1850

afbeelding binnen de regeling

Terneuzen nu

afbeelding binnen de regeling

Water en dijken

afbeelding binnen de regeling

Forten en kreken

RUIMTELIJKE ANALYSE

Om de ruimtelijke kwaliteiten van de structuur en het landschap van de gemeente in kaart te brengen is een analyse gemaakt van de opbouw, die zijn weerslag heeft gevonden in de kaartbeelden op de volgende pagina’s. Uit deze analyse van de ruimtelijke kenmerken van zowel het landschap, als de bebouwingsvlakken, is een visie op het gebied voortgekomen waarbij de belangrijkste kenmerken van de samenhang tussen de bebouwde omgeving en het landschap centraal staan.

Forten en kreken

In de zestiende eeuw zag het landschap er mede onder de invloed van de tachtigjarige oorlog geheel anders uit dan vandaag de dag. Het Axelse Gat was doorgestoken en Terneuzen lag daarmee op een eiland. Aan beide zijden van het water werden door de Spanjaarden en hun Hollandse tegenstanders versterkingen aangelegd. De meeste van deze fortificaties bestonden uit aardwerken, die tegenwoordig nauwelijks van de inpolderingsdijken te onderscheiden zijn. Wellicht dienden sommige dijken ook beide doelen.

Terneuzen 1850

Op de topografische kaart van Terneuzen, Axel en Sas van Gent in 1850 is de situatie vastgelegd vlak na het graven van het kanaal. Te zien is hoe dit waterbouwkundige werk het landschap ingrijpend heeft beïnvloed. Niet alleen is hiermee de positie van Terneuzen veranderd, ook Axel ondergaat gevolgen. Het verzande Axelse gat loopt nog maar tot aan Sluiskil en de stad waaraan dit zeegat zijn naam ontleende ligt midden in de uitgestrekte polders. Ook is het proces van inpoldering goed waar te nemen. Steeds wordt een deel van de oorspronkelijke kreken bedijkt.

Terneuzen nu

Water en dijken bepalen ook tegenwoordig het landschap van de huidige gemeente Terneuzen. De grens tussen land en zee is veel korter dan in de afgelopen eeuwen. De kustlijn is strak. De kreken van de Westerschelde zijn vrijwel geheel ingepolderd. Overgebleven zijn de vele dijken, die getuigen van de opeenvolgende fasen in de landwinning. In het huidige landschap is het kanaal van Gent naar Terneuzen met daarlangs gelegen een industriële zone de meest aanwezige doorgaande lijn. Deze deelt het grondgebied van de gemeente in tweeën, maar vormt ook een verbindingslijn waarlangs de (industriële) bebouwing zich concentreert.

Water en dijken

De hoge zeewering langs de kust van Zeeuws-Vlaanderen is meer dan een waterstaatkundig werk. Vanuit de polders is het zeewater, dat zo’n grote invloed heeft gehad op het landschap, nauwelijks meer te ervaren. De dijk zelf echter is een bijna onontkoombare verwijzing naar de delta. Ook zijn de vele kleinere bedijkingen die vanaf de middeleeuwen zijn aangelegd nog goed te zien en vormen de vele kreken en kreekrestanten een tastbare herinnering aan het ontstaan van het landschap. Ze delen het vlakke land op in kamers met verschillende karakters. Vele dijken zijn ook beplant, daardoor nog herkenbaarder en tevens versterkt dit het ‘kamergevoel’. Omdat de wegen meestal midden door de polders lopen, bevind je je steeds in één van die kamers om na een volgende dijk in een andere ruimte te komen.

afbeelding binnen de regeling

Ontwikkelingen

afbeelding binnen de regeling

Hoofdpunten

Ontwikkelingen

Naast de drie grotere plaatsen Terneuzen, Axel en Sas van Gent bestaan de kernen vooral uit een aantal dorpen, waaronder plaatsen als Hoek, Zaamslag, Koewacht en Philippine en het stadje Biervliet. Deze liggen in een weids landschap met een voornamelijk agrarisch karakter. In de stedelijke zone langs het kanaal is een industriegebied ontstaan met natte bedrijventerreinen, waarlangs procesindustrie en overslag te vinden is. Ook het aan het diepe vaarwater van de Westerschelde gelegen Dow Chemical mag in deze opsomming niet ontbreken. De verwachting is, dat het gebied met de komst van de Westerscheldetunnel verder tot ontwikkeling zal komen. Deze biedt niet alleen kansen voor de industrie, maar maakt de gemeente ook beter bereikbaar voor toerisme en meer aantrekkelijk als woon- en werkgebied. Terneuzen als stad fungeert als centrum met voorzieningen voor de regio, zoals onderwijs, zorg, cultuur, uitgaan (horeca), detailhandel etc. Deze voorzieningen maken Terneuzen een aantrekkelijke stad om te wonen en maken dat Terneuzen de grootste woonconcentratie vormt in de regio.

De hoofdas voor zowel industrie als infrastructuur is de Kanaalzone. De combinatie van water, wegen en spoor maakt het gebied een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven. In aanvulling op deze Noord-Zuidas is langs de kust vanaf Terneuzen in de richting van de zee een industriezone ontstaan met bedrijvigheid die afhankelijk is van het diepe water. Parallel daaraan ligt de provinciale weg, die met de opening van de Westerscheldetunnel groeit in belang. Waar eerst de ontsluiting van Terneuzen en de bedrijvigheid daaromheen vanuit Nederland gezien via de twee veerverbindingen of via Antwerpen plaats vond, is nu de tunnel een hoofdontsluiting van Zeeuws-Vlaanderen, terwijl voor het voet- en fietsveer slechts een nevenrol is weggelegd. Terneuzen is daarmee komen te liggen op het kruispunt van de ontsluitingswegen van de streek.

Gevolgen voor ruimtelijk beleid

De inzet voor het ruimtelijk beleid van Terneuzen is samen te vatten in de volgende hoofdpunten, die te maken hebben met de wens de streek verder te ontwikkelen:

  • de aanlanding van de Westerscheldetunnel maakt het gebied beter bereikbaar en vormt een infrastructureel knooppunt. De Sluiskiltunnel zal de bereikbaarheid nog verbeteren.

  • langs het kanaal van Gent naar Terneuzen zullen natte bedrijventerreinen worden ontwikkeld met de nadruk op overslag en productie (waaronder chemische industrie) De komst van de nieuwe zeesluis zal een nieuwe impuls geven aan de scheepvaart.

  • de zone van het vroegere Axelse Gat is een cultuurhistorische drager van het gebied en biedt met zijn oude vestingen en steden in combinatie met een kleinschalig en afwisselend landschap een goede basis voor verdere ontwikkeling van het verblijfstoerisme.

  • ter hoogte van Sluiskil ontmoeten industrie en landschap elkaar, waarbij het kanaal een scheiding vormt in de ervaring van het landschap.

Verder is de naderende demografische krimp in Zeeuws-Vlaanderen een aandachtspunt voor het kwaliteitsbeleid. De relatie tot het welstandsbeleid van deze problematiek is nog niet uitgewerkt.

MONUMENTENBELEID

Er zijn enkele tientallen rijksmonumenten in de gemeente. Ook zijn er inmiddels gemeentelijke monumenten aangewezen. Beschermde dorps- of stadsgezichten zijn er niet. Voor toezicht op monumenten wordt een externe deskundige ingeschakeld van bijvoorbeeld SCEZ (Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland) of DSL (Dorp, Stad en Land).

RELATIE MET ANDERE PLANVORMEN

Voor een effectief en praktisch hanteerbaar kwaliteitsbeleid is het zaak zorg te dragen voor een goede aansluiting tussen de verschillende instrumenten. In het kader van de excessenregeling is vooral de relatie met het bestemmingsplan van belang. Het bestemmingsplan regelt de ruimtelijke ordening van onder meer functie en ruimtebeslag van bouwwerken.

In de beleidsnota welstand kan worden verwezen naar welstandscriteria uit andere beleidsdocumenten, waaronder beeldkwaliteitsplannen (hoofdstuk 5). Deze verwijzingen worden geacht deel uit te maken van de nota. Uiteraard gelden voor deze documenten dezelfde eisen als voor de nota: vaststelling in de vorm van beleidsregels door de gemeenteraad, inspraak conform de gemeentelijke inspraakverordening en welstandscriteria die 'zo veel mogelijk' zijn toegespitst op het individuele bouwwerk en die specifieke aspecten van het bouwwerk normeren. In de praktijk zullen gebieden waarvoor beeldkwaliteitsplannen gelden na realisatie terugvallen tot repressief welstandstoezicht.

HOOFDSTUK 3

CRITERIA BIJ EXCESSEN

Excessen in gebieden met enkel repressief welstandstoezicht

Alle bouwwerken in gebieden met enkel repressief welstandstoezicht (al dan niet vergunningplichtig) kunnen in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand. In feite betreft dit de gehele gemeente, uitgezonderd beeldbepalende objecten in het buitengebied (zie hoofdstuk 4). Volgens artikel 13a Ww kunnen burgemeester en wethouders de eigenaar van een bouwwerk dat ‘in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand’ aanschrijven om die strijdigheid op te heffen. Volgens datzelfde wetsartikel moeten de criteria hiervoor in de beleidsnota welstand zijn opgenomen. Deze ‘excessenregeling’ is niet bedoeld om de plaatsing van het bouwwerk tegen te gaan, maar excessen vanuit welstand te voorkomen. Omdat voorkomen beter is dan genezen wordt in geval van twijfel geadviseerd vooraf ambtelijk advies aan te vragen.

Criteria bij excessen

De gemeente hanteert bij het toepassen van de excessenregeling het criterium dat er sprake moet zijn van een buitensporigheid in het uiterlijk die ook voor niet- deskundigen evident is en die afbreuk doet een de ruimtelijke kwaliteit van een gebied. Een exces kan aanwezig zijn in alle bouwwerken in gebieden met enkel repressief welstandstoezicht, ook als deze vergunningsvrij zijn gebouwd. Vaak heeft een exces betrekking op:

  • o

    het visueel of fysiek afsluiten van een bouwwerk voor zijn omgeving;

  • o

    ernstige verwaarlozing, beschadiging en/of verval van bouwwerken (wat blijkt uit signalen als bijvoorbeeld kapotte ruiten, verflagen die in ernstige mate zijn afgebladderd, ontbrekende dakpannen, etc.);

  • o

    het ontkennen of vernietigen van architectonische bijzonderheden bij aanpassing van een bouwwerk, ook door bijvoorbeeld (onderdelen van) installaties of andere toevoegingen;

  • o

    armoedig materiaalgebruik;

  • o

    toepassing van felle of contrasterende kleuren;

  • o

    te opdringerige reclames, of

  • o

    een te grove inbreuk op wat in de omgeving gebruikelijk is.

HOOFDSTUK 4

CRITERIA VOOR (HER)ONTWIKKELINGS- PROJECTEN

De beleidsnota welstand bevat geen algemene criteria voor nieuwe, grotere (her)ontwikkelingsprojecten die de bestaande ruimtelijke structuur en karakteristiek doorbreken. Dergelijke criteria kunnen namelijk niet worden opgesteld zonder dat er een concreet stedenbouwkundig plan aan ten grondslag ligt. Het kan in de toekomst echter wel wenselijk zijn bij grootschalige nieuwe plannen criteria vast te stellen in de vorm van beeldkwaliteitsplannen, om daarmee de ruimtelijke kwaliteit te kunnen sturen.

Procedure voor beeldkwaliteitsplannen

Het opstellen van criteria voor (her)ontwikkelingsprojecten kan een onderdeel van de stedenbouwkundige planvoorbereiding zijn. De criteria worden opgesteld door of onder regie van de stedenbouwkundige, in de vorm van een beeldkwaliteitsplan. De gemeenteraad stelt de criteria (het beeldkwaliteitsplan) vervolgens vast ter aanvulling op de nota. De gemeenteraad kan dit delegeren aan de raadscommissie ‘omgeving’. Voor dergelijke aanvullingen op de nota geldt dat de inspraak wordt gekoppeld aan de reguliere inspraakregeling bij de stedenbouwkundige planvoorbereiding.

De criteria moeten zijn vastgesteld voordat de planvorming van de concrete bouwplannen start en worden bekend gemaakt aan alle potentiële opdrachtgevers in het gebied. Toetsing vindt ambtelijk plaats.

COLOFON

Het concept voor de oorspronkelijke welstandsnota Terneuzen 2005 werd in opdracht van de gemeente Terneuzen onder begeleiding van een ambtelijke werkgroep opgesteld door Architectenwerk Twan Jütte te Delft. De nota is daarna in 2013 aangepast tot een excessenregeling.

Uitgave:

Gemeente Terneuzen.

Copyrights:

Opdrachtgever en samensteller