Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR707414
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR707414/2
Geldend van 24-07-2024 t/m heden
Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Titel 1.1 Begrippen
Artikel 1.1 Uitleg van het algemeen begrippenkader
- 1
In deze verordening wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:
- aanleggen
-
de activiteit waarbij een initiatiefnemer overgaat tot het aanbrengen, plaatsen, maken, bouwen, realiseren, construeren of (significant) wijzigen van een (waterstaats)werk of object, niet zijnde wijzigingen die plaatsvinden ten behoeve van het beheer en onderhoud van het werk of het object
- aanvraag
-
een via het Digitaal Stelsel Omgevingswet of schriftelijk bij het waterschap ingediend verzoek om een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een activiteit
- activiteit
-
een bepaalde werkzaamheid of verrichting
- algemene uitvoeringsregel
-
uitvoeringsvoorschriften of -voorwaarden die gelden voor de in de Waterschapsverordening opgenomen toestemmingsvrije, meldingsplichtige en vergunningplichtige activiteiten
- algemene zorgplicht
-
door het waterschap algemeen bepaalde verplichtingen van een initiatiefnemer of onderhoudsplichtige geldend voor het gehele beheergebied ter borging van de doelen van het watersysteem- of zuiveringsbeheer
- beperkingengebied
-
een geometrisch begrensd gebied, dat bij Waterschapsverordening is aangewezen, waar (algemene) regels en plichten gelden voor activiteiten die in deze gebieden plaatsvinden (en) voor de instandhouding en ter bescherming van de in of nabij deze gebieden aanwezige waterstaatswerken, zuiveringtechnische werken en grondwaterlichamen
- bergingsgebied
-
een door de provincie aangewezen gebied, niet zijnde een oppervlaktewaterlichaam of onderdeel daarvan, dat in tijden van hoge waterstanden ingezet kan worden ter verruiming van de waterbergingscapaciteit van het watersysteem
- beschermingszone
-
aan een waterstaats- of zuiveringtechnisch werk grenzende zone, aan te wijzen als beperkingengebied, waarin ter bescherming van dat werk voorschriften en beperkingen kunnen gelden
- bestuur
-
het algemeen of dagelijks bestuur van waterschap Noorderzijlvest
- droge oevergebied
-
een gebied van tenminste 250 m2 dat van nature binnen de invloedssfeer ligt van een oppervlaktewaterlichaam, dat niet onder water staat, maar bij verhoogde waterstanden kan inunderen en water kan bergen
- grondwater
-
al het water dat zich onder het bodemoppervlak bevindt en dat in direct contact met de bodem of ondergrond staat
- grondwaterlichaam
-
een afzonderlijke grondwatermassa in één of meer watervoerende lagen
- informatieplicht
-
de verplichting om het waterschap op de hoogte te brengen van een aangelegenheid die het waterschap aangaat
- initiatiefnemer
-
degene die een activiteit uitvoert of laat uitvoeren
- kernzone van de primaire waterkering
-
het gebied dat gerekend wordt tot de waterkering, zijnde een dijklichaam, dat wordt begrensd door de binnenteen en de buitenteen van het dijklichaam
- legger (onderhoudslegger), bedoeld in artikel 78, tweede lid van de Waterschapswet
-
openbaar register van door het waterschap aangewezen onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen, gepubliceerd als een digitale kaart
- legger, bedoeld in artikel 2.39 van de Omgevingswet
-
openbaar register van waterstaatswerken in beheer van het waterschap, gepubliceerd als een digitale kaart
- lozen
-
het brengen van (afval)water of andere stoffen in een oppervlaktewaterlichaam of op een zuiveringtechnisch werk
- lozing
-
een kunstmatige of natuurlijke afvoer van (afval)water of andere stoffen
- maatgevende situatie
-
een neerslagsituatie die 1 à 2 keer per jaar voorkomt waarbij een afvoer ontstaat waarop het watersysteem is ingericht
- melding
-
een via het Digitaal Stelsel Omgevingswet of schriftelijk ingediende mededeling van een initiatief om een activiteit uit te voeren
- meldingsplicht
-
de verplichting om van een activiteit in een beperkingengebied van het waterschap melding te doen
- omgevingsvergunning
-
een beschikking inhoudende een besluit met daarin toestemming voor het uitvoeren van bepaalde activiteiten in een beperkingengebied van het waterschap
- ondersteunend (kunst)werk
-
een civiel technisch werk of grondlichaam dat in zijn functie ten dienste staat van het watersysteembeheer
- oppervlaktewater
-
het vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen
- oppervlaktewaterlichaam
-
een samenhangend geheel van vrij aan het aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, en de bijbehorende bodem en oevers, alsmede flora en fauna
- overige waterkering
-
een door het waterschap aangewezen, door mensen aangelegde of van nature aanwezige verhoging in het landschap, die het achterliggende land beschermt tegen overstromingen, in de vorm van: een dijk, zijnde een grondlichaam; van nature aanwezige hoge gronden; damwanden; kademuren; of andere bouwwerken die dienst kunnen doen als waterkering
- peilgebied
-
een begrensd gebied waarbinnen eenzelfde waterpeil geldt
- praktijkpeil
-
de onder normale omstandigheden voorkomende waterstand in een peilgebied, al dan niet met een bandbreedte, dat in de dagelijkse praktijk heerst en niet is vastgesteld in een peilbesluit of in een omgevingsvergunning
- primair oppervlaktewaterlichaam
-
een door het waterschap aangewezen oppervlaktewaterlichaam met een belangrijke functie in de aan- en afvoer van water en in de waterberging dat:
- 1º.
in een maatgevende situatie een afvoerdebiet heeft van tenminste 50 liter per seconde; of
- 2º.
voorziet in de primaire wateraanvoer vanaf of naar een inlaat.
- 1º.
- primaire waterkering
-
een door het Rijk aangewezen, door mensen aangelegde verhoging in het landschap, die het achterliggende land beschermt tegen overstromingen door zeewater, in de vorm van: een dijk, zijnde een grondlichaam; damwanden; coupures; kademuren of andere bouwwerken die dienst kunnen doen als waterkering
- profiel van vrije ruimte
-
de vrij te houden ruimte bij een waterstaatwerk, aan te wijzen als beperkingengebied, die naar het oordeel van de beheerder nodig is voor toekomstige verbeteringen
- regionale waterkering
-
een door de provincie aangewezen, door mensen aangelegde of van nature aanwezige verhoging in het landschap, die het achterliggende land beschermt tegen overstromingen door boezemwater, in de vorm van: een dijk, zijnde een grondlichaam; van nature aanwezige hoge gronden; damwanden; kademuren; of andere bouwwerken die dienst kunnen doen als waterkering
- secundair oppervlaktewaterlichaam
-
een door het waterschap aangewezen oppervlaktewaterlichaam, dat direct of indirect in verbinding staat met andere oppervlaktewaterlichamen en een functie heeft in de:
- specifieke uitvoeringsregel
-
activiteitgebonden uitvoeringsvoorschriften of -voorwaarden die gelden voor de in de waterschapsverordening opgenomen toestemmingsvrije, meldingsplichtige en vergunningplichtige activiteiten
- specifieke zorgplicht
-
door het waterschap bepaalde activiteitgebonden verplichtingen van een initiatiefnemer geldend voor de uitvoering van een activiteit in de daartoe aangewezen beperkingengebieden ter borging van de doelen van het watersysteem- of zuiveringsbeheer
- streefpeil
-
de na te streven waterstand in een peilgebied, al dan niet met een bandbreedte, waarvoor een peilbesluit is genomen of een omgevingsvergunning is verleend
- tertiair oppervlaktewaterlichaam
-
een door het waterschap aangewezen oppervlaktewaterlichaam dat:
- 1º.
direct of indirect in verbinding staat met andere oppervlaktewaterlichamen en een functie heeft in de afvoer van water van percelen van één belanghebbende; of
- 2º.
geen functie heeft in de aan- en afvoer van water en in de waterberging, maar wel van enig substantiële omvang is voor een doelmatige bescherming en verbetering van de fysisch-chemische en ecologische kwaliteit van het watersysteem.
- 1º.
- toestemmingsvrije activiteit
-
een activiteit die mag worden uitgevoerd zonder melding of omgevingsvergunning
- vast peil
-
de onder normale omstandigheden voorkomende waterstand die jaarrond hetzelfde is, zijnde een streefpeil of praktijkpeil
- vergunningplicht
-
de verplichting om voordat tot uitvoering van een activiteit in een beperkingengebied van het waterschap wordt overgegaan, hiervoor toestemming te verkrijgen van het waterschap in de vorm van een omgevingsvergunning
- waterkering
-
een door mensen aangelegde of een natuurlijke verhoging in het landschap, die het achterliggende land beschermt tegen overstromingen, in de vorm van: een dijk, zijnde een grondlichaam; van nature aanwezige hoge gronden; damwanden; coupures; kademuren of andere bouwwerken die dienst kunnen doen als waterkering
- waterpeil
-
de onder normale omstandigheden voorkomende waterstand al dan niet met een bandbreedte, zijnde een streefpeil dat is vastgesteld in een peilbesluit of in een omgevingsvergunning of een praktijkpeil dat in de dagelijkse praktijk heerst en niet is vastgesteld in een peilbesluit of in een omgevingsvergunning, nader te onderscheiden in een zomer- of winterpeil of in een vast peil
- waterschap
-
openbaar lichaam welke de waterstaatkundige verzorging van een bepaald gebied ten doel heeft
- waterschapsverordening
-
de (waterschaps)verordening van het waterschap Noorderzijlvest die op grond van de Waterschapswet en Omgevingswet is vastgesteld
- waterstaatswerk
-
oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk
- watersysteem
-
samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken
- watersysteembeheer
-
samenstel van aan watersystemen verbonden taken, gericht op het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van die watersystemen en de vervulling van de op grond van deze wet aan die watersystemen toegekende maatschappelijke functies
- werken
-
alle door menselijk toedoen ontstane of te maken constructies of lichamen met eventuele toebehoren
- werkingsgebied
-
het gebied, zoals dat geometrisch wordt begrensd, waar een regel of plicht uit deze verordening werking heeft
- winterpeil
-
de onder normale omstandigheden voorkomende waterstand gedurende een bepaalde periode van het jaar wanneer doorgaans sprake is van een neerslagoverschot
- zomerpeil
-
de onder normale omstandigheden voorkomende waterstand gedurende een bepaalde periode van het jaar wanneer doorgaans sprake is van een neerslagtekort
- zorgplicht
-
verplichting van een initiatiefnemer of onderhoudsplichtige tot handelen of nalaten ter borging van de doelen van het watersysteem- of zuiveringsbeheer
- zuiveringsbeheer
-
de exploitatie van zuiveringtechnische werken, die in beheer zijn van het waterschap, gericht op het zuiveren van stedelijk afvalwater
- zuiveringtechnisch werk
-
een werk voor het transport van of het zuiveren van afvalwater, dat in beheer is bij het waterschap
- 2
In bijlage 1 van deze verordening is, voor de toepassing van deze verordening, de uitleg van het specifieke begrippenkader opgenomen.
- 3
Voor de regels in deze verordening geldt dat het begrip ‘’waterschap’’ betekent: waterschap Noorderzijlvest, het dagelijks bestuur en/of het algemeen bestuur van waterschap Noorderzijlvest.
Titel 1.2 Toepassingsgebied, normadressaat en doelen
Artikel 1.2 Toepassingsgebied
Deze waterschapsverordening is van toepassing op de door het waterschap in artikel 1.10 aangewezen beperkingengebieden, die hoofdzakelijk gelegen zijn in het beheergebied van het waterschap Noorderzijlvest.
Artikel 1.3 Normadressaat
- 1
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 1, eerste en tweede lid, artikel 56, eerste lid, in samenhang met artikel 78, van de Waterschapswet, zijn de regels van hoofdstuk 2 van deze verordening van toepassing op: de door het waterschap aangewezen onderhoudsplichtige; de vergunninghouder; of de initiatiefnemer.
- 2
In aanvulling op het bepaalde in artikel 5.37, eerste lid, van de Omgevingswet en artikel 2.10, van het Besluit activiteiten leefomgeving, zijn de regels van hoofdstuk 3 en bijlage 5 van deze verordening ook van toepassing op: de initiatiefnemer; de informatieplichtige; de melder; degene voor wie de melding wordt gedaan; de vergunninghouder; of degene voor wie de vergunning wordt aangevraagd.
Artikel 1.4 Doelen
- 1
De regels in deze Waterschapsverordening zijn overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.23, van de Omgevingswet, in algemene zin, gericht op het beheer van het watersysteem met als doel:
- a.
het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;
- b.
het beschermen en verbeteren van de fysisch-chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen; en
- c.
het rekening houden met de vervulling van maatschappelijke functies door het watersysteem.
- a.
- 2
De regels in deze Waterschapsverordening zijn overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.23, van de Omgevingswet, in algemene zin, tevens gericht op het zuiveringsbeheer met als doel het beschermen en verbeteren van de doelmatige werking van zuiveringtechnische werken.
Artikel 1.5 Doelen oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden
De regels in deze verordening die betrekking hebben op de beperkingengebieden in of nabij oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden, bedoeld in artikel 1.10, zijn, in algemene zin, gericht op het waarborgen:
- a.
van een onbelemmerde aan- en afvoer van oppervlaktewater;
- b.
van het waterbergend vermogen;
- c.
van de fysisch-chemische en ecologische toestand;
- d.
dat verbetering van de fysisch-chemische en ecologische toestand niet geremd wordt;
- e.
dat de beperkingengebieden worden vrijgehouden van belemmeringen voor het uitvoeren van onderhoud en inspectie;
- f.
dat het beheer en onderhoud wordt uitgevoerd tegen aanvaardbare maatschappelijke lasten; en
- g.
van het rekening houden met de vervulling van maatschappelijke functies van het watersysteem.
Artikel 1.6 Doelen waterkeringen
De regels in deze verordening die betrekking hebben op de beperkingengebieden in of nabij waterkeringen, bedoeld in artikel 1.10, zijn, in algemene zin, gericht op het waarborgen:
- a.
van de goede staat en het functioneren van de waterkering;
- b.
dat de beperkingengebieden worden vrijgehouden van belemmeringen voor het uitvoeren van onderhoud en doelmatige inspectie van de staat en werking van de waterkering;
- c.
dat het waterkerend vermogen van de waterkering in stand wordt gehouden tegen aanvaardbare maatschappelijk lasten; en
- d.
van het rekening houden met de vervulling van maatschappelijke functies van het watersysteem.
Artikel 1.7 Doelen grondwater
De regels in deze verordening die betrekking hebben op het beperkingengebied A, bedoeld in artikel 1.10, betreffende de in grondwaterlichamen aanwezig grondwater, zijn, voor zover deze het grondwaterbeheer door het waterschap betreft, in algemene zin, gericht op het waarborgen:
- a.
van een voldoende hoeveelheid grondwater om het uitzakken van de freatische grondwaterstand te beperken.
- b.
dat negatieve effecten op (land)gebruiksfuncties door mogelijke veranderingen in kwel- of infiltratiestromen niet optreden of zo beperkt mogelijk blijven;
- c.
dat een grondwaterstand wordt gehandhaafd zodanig dat geen inbreuk op de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen plaatsvindt of zo beperkt mogelijk blijft;
- d.
dat omvangrijke wijzigingen van de grondwaterstromen en verspreiding van aanwezige verontreinigingen of van koudebellen en warmtebellen zo beperkt mogelijk blijven;
- e.
dat doorboring van slecht doorlatende bodemlagen wordt hersteld;
- f.
dat de aanwezige grondwaterkwaliteit in stand blijft en dat verbetering ervan niet geremd wordt;
- g.
dat het opbarsten van de waterbodem niet plaatsvindt;
- h.
dat negatieve effecten op (land)gebruiksfuncties door activiteiten waarbij enige verzilting van zoet grondwater kan plaatsvinden zo beperkt mogelijk blijven; en
- i.
van het rekening houden met de vervulling van maatschappelijke functies van het grondwatersysteem.
Artikel 1.8 Doelen zuiveringtechnische werken
De regels in deze verordening die betrekking hebben op beperkingengebied C, bedoeld in artikel 1.10, betreffende zuiveringtechnische werken, zijn, in algemene zin, gericht op het beschermen en verbeteren van de doelmatige werking van zuiveringtechnische werken.
Titel 1.3 Aanwijzing en begrenzing van beperkingengebieden
Artikel 1.9 Aanwijzing en wijziging beperkingengebieden
- 1
Ingevolge artikel 14.4, eerste lid, van het Omgevingsbesluit in samenhang met artikel 16.4a van de Omgevingsregeling en gelet op het bepaalde in artikel 1.1, eerste lid, van deze verordening, wijst het waterschap de beperkingengebieden aan die noodzakelijk zijn voor de instandhouding en bescherming van de (functie van) waterstaats- en zuiveringtechnische werken die bij het waterschap in beheer zijn en in beheer komen en ten behoeve van het (grond)watersysteem- en het zuiveringsbeheer.
- 2
Voor het aanwijzen en wijzigen van de beperkingengebieden en de geometrische begrenzing daarvan beoordeelt het waterschap de ruimte die nodig is voor de instandhouding en bescherming van de (functie van) waterstaats- en zuiveringtechnische werken die bij het waterschap in beheer zijn en in beheer komen en de ruimte die nodig is voor een doelmatig (grond) watersysteem- en zuiveringsbeheer.
- 3
De door het waterschap aangewezen beperkingengebieden zijn een tweedimensionale weergave van de geometrische begrenzing van deze gebieden.
- 4
De door het waterschap aangewezen beperkingengebieden kennen een driedimensionale werkingssfeer.
Artikel 1.10 Aangewezen beperkingengebieden
Voor de toepassing van deze waterschapsverordening worden, ingevolge artikel 1.9, de volgende beperkingengebieden aangewezen:
- a.
het door de provincies Groningen, Drenthe en Friesland geometrisch begrensde gebied dat krachtens Titel I, van de Waterschapswet en bij het Reglement voor het waterschap Noorderzijlvest, in beheer is gegeven aan het waterschap, waarin specifieke beperkingengebieden kunnen worden aangewezen en waarin grondwaterlichamen zijn gelegen, wordt aangeduid als beperkingengebied A.
- b.
de waterstaatswerken, bedoeld in artikel 2.39, van de Omgevingswet, die in beheer zijn of in beheer komen bij het waterschap, met inbegrip van de daarbij aangewezen beschermingszones, die krachtens artikel 1.2 van deze verordening hoofdzakelijk gelegen zijn in beperkingengebied A, worden tezamen aangeduid als beperkingengebied B en als beperkingengebied nader onderscheiden in:
- 1º.
beperkingengebied I van primaire oppervlaktewaterlichamen, met inbegrip van de daarin aanwezige ondersteunend (kunst)werken;
- 2º.
beperkingengebied II van primaire oppervlaktewaterlichamen, met inbegrip van de daarin aanwezige ondersteunend (kunst)werken;
- 3º.
beperkingengebied I van secundaire oppervlaktewaterlichamen, met inbegrip van de daarin aanwezige ondersteunend (kunst)werken;
- 4º.
beperkingengebied I van tertiaire oppervlaktewaterlichamen, met inbegrip van de daarin aanwezige ondersteunend (kunst)werken;
- 5º.
beperkingengebied I van primaire waterkeringen, met inbegrip van de daarin of daarbij aanwezige ondersteunend (kunst)werken;
- 6º.
- 7º.
- 8º.
beperkingengebied I van regionale waterkeringen, met inbegrip van de daarin aanwezige ondersteunend (kunst)werken;
- 9º.
- 10º.
- 11º.
beperkingengebied I van overige waterkeringen, met inbegrip van de daarin aanwezige ondersteunend (kunst)werken;
- 12º.
- 13º.
- 14º.
beperkingengebied I van bergingsgebieden, met inbegrip van de daarin aanwezige ondersteunende kunstwerken.
- 1º.
- c.
de zuiveringtechnische werken, die krachtens artikel 1.2 van deze verordening hoofdzakelijk gelegen zijn in beperkingengebied A, die in beheer zijn of in beheer komen bij het waterschap, worden tezamen aangeduid als beperkingengebied C en als beperkingengebied nader onderscheiden in:
Artikel 1.11 Nadere uitwerking beperkingengebied B
Voor de geometrische begrensde weergave van de in artikel 1.10, aanhef en onder b, aangewezen beperkingengebieden, die zijn gevisualiseerd in bijlage 2 van deze verordening, geldt dat:
- a.
beperkingengebied I van een primair oppervlaktewaterlichaam een geometrisch begrensde weergave is van:
- 1º.
het oppervlaktewaterlichaam, met inbegrip van de hierin aanwezige ondersteunende kunstwerken, van insteek tot insteek en de daarbij door het waterschap aangewezen droge oevergebieden; of bij afwezigheid van een insteek;
- 2º.
het oppervlaktewaterlichaam, met inbegrip van de hierin aanwezige ondersteunende kunstwerken, en de daarbij door het waterschap aangewezen droge oevergebieden.
- 1º.
- b.
beperkingengebied I van een secundair oppervlaktewaterlichaam een geometrisch begrensde weergave is van:
- 1º.
het oppervlaktewaterlichaam, met inbegrip van de hierin aanwezige ondersteunende kunstwerken, van insteek tot insteek en de daarbij door het waterschap aangewezen droge oevergebieden; of bij afwezigheid van een insteek;
- 2º.
het oppervlaktewaterlichaam, met inbegrip van de hierin aanwezige ondersteunende kunstwerken, en de daarbij door het waterschap aangewezen droge oevergebieden.
- 1º.
- c.
beperkingengebied I van een tertiair oppervlaktewaterlichaam een geometrisch begrensde weergave is van:
- 1º.
het oppervlaktewaterlichaam, met inbegrip van de hierin aanwezige ondersteunende kunstwerken, van insteek tot insteek en de daarbij door het waterschap aangewezen droge oevergebieden; of bij afwezigheid van een insteek;
- 2º.
het oppervlaktewaterlichaam, met inbegrip van de hierin aanwezige ondersteunende kunstwerken, en de daarbij door het waterschap aangewezen droge oevergebieden.
- 1º.
- d.
beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam het geometrisch begrensde gebied is tot 5 meter gemeten aan weerszijden van of rondom beperkingengebied I van het primair oppervlaktewaterlichaam, met inbegrip van de daarin aanwezige ondersteunende kunstwerken.
- e.
beperkingengebied I van een primaire waterkering een geometrisch begrensde weergave is van het feitelijk voorkomend profiel van de waterkering, met inbegrip van de hierin aanwezige ondersteunende kunstwerken:
- 1º.
vanaf de binnendijks aan de dijkzijde gelegen insteek van een dijksloot tot de buitendijks aan de dijkzijde gelegen insteek van een dijksloot; of
- 2º.
vanaf de binnendijks aan de dijkzijde gelegen insteek van een dijksloot tot de buitendijks gelegen buitenteen van de waterkering; of
- 3º.
vanaf de binnendijks gelegen binnenteen van de waterkering tot de buitendijks aan de dijkzijde gelegen insteek van een dijksloot; of
- 4º.
vanaf de binnendijks gelegen binnenteen van de waterkering tot de buitendijks gelegen buitenteen van de waterkering.
- 1º.
- f.
beperkingengebied II van een primaire waterkering:
- 1º.
het geometrisch begrensde gebied is, gelegen in het door de provincie Groningen aangewezen en geometrisch begrensde stedelijk gebied tot 5 meter gemeten vanaf beperkingengebied I van de waterkering;
- 2º.
het geometrisch begrensde gebied is, gelegen in het door de provincie Groningen aangewezen en geometrisch begrensde landelijk gebied tot 75 meter gemeten vanaf beperkingengebied I van de waterkering.
- 1º.
- g.
beperkingengebied III van een primaire waterkering:
- 1º.
het geometrisch begrensde gebied is, gelegen in het door de provincie Groningen aangewezen en geometrisch begrensde stedelijk gebied tot 95 meter gemeten vanaf beperkingengebied II van de waterkering;
- 2º.
het geometrisch begrensde gebied is, gelegen in het door de provincie Groningen aangewezen en geometrisch begrensde landelijk gebied tot 25 meter gemeten vanaf beperkingengebied II van de waterkering.
- 1º.
- h.
beperkingengebied I van een regionale waterkering de door de provincie aangewezen en geometrisch begrensde weergave is van het genormeerde profiel van de waterkering, met inbegrip van de hierin aanwezige ondersteunende kunstwerken.
- i.
beperkingengebied I van een overige waterkering de geometrisch begrensde weergave is van het genormeerde profiel van de waterkering, met inbegrip van de hierin aanwezige ondersteunende kunstwerken.
- j.
beperkingengebied II van een regionale waterkering of overige waterkering de geometrisch begrensde weergave is van het gebied aan weerszijden van beperkingengebied I van de waterkering tot 4 meter gemeten vanaf beperkingengebied I van de waterkering.
- k.
beperkingengebied III van een regionale waterkering of overige waterkering de geometrisch begrensde weergave is van het gebied aan weerszijden van beperkingengebied I van de waterkering tot 25 meter gemeten vanaf beperkingengebied I van de waterkering.
- l.
beperkingengebied I van een bergingsgebied de door de provincie aangewezen en geometrisch begrensde weergave is van het bergingsgebied, met inbegrip van de daarin aanwezige ondersteunende kunstwerken.
Artikel 1.12 Nadere uitwerking beperkingengebied C
Voor de geometrische begrensde weergave van de in artikel 1.10, aanhef en onder c, aangewezen beperkingengebieden, geldt dat:
- a.
beperkingengebied C-I van rioolwaterzuiveringsinstallaties een geometrisch begrensde weergave is van de rioolwaterzuiveringsinstallatie met inbegrip van het geometrisch begrensde gebied tot 10 meter gemeten aan weerszijden van of rondom de rioolwaterzuiveringsinstallatie;
- b.
beperkingengebied C-II van rioolgemalen een geometrisch begrensde weergave is van het rioolgemaal met inbegrip van het geometrisch begrensde gebied tot 10 meter gemeten aan weerszijden van of rondom het rioolgemaal;
- c.
beperkingengebied C-III van persleidingen een geometrisch begrensde weergave is van de persleiding met een diameter die kleiner is dan 250 millimeter met inbegrip van het geometrisch begrensde gebied tot 10 meter gemeten aan weerszijden vanuit het hart van de persleiding;
- d.
beperkingengebied C-IV van persleidingen een geometrische begrensde weergave is van de persleiding met een diameter die groter dan of gelijk is aan 250 millimeter tot 600 millimeter met inbegrip van het geometrisch begrensde gebied tot 25 meter gemeten aan weerszijden vanuit het hart van de persleiding;
- e.
beperkingengebied C-V van persleidingen een geometrische begrensde weergave is van de persleiding met een diameter die groter dan of gelijk is aan 600 millimeter met inbegrip van het geometrisch begrensde gebied tot 50 meter gemeten aan weerszijden vanuit het hart van de persleiding.
Titel 1.4 Algemene zorgplichten
Artikel 1.13 Algemene zorgplicht watersysteem en waterketen
- 1
Eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor het watersysteem, is verplicht:
- a.
alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;
- b.
voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken;
- c.
als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.
- a.
- 2
Degene die handelingen verricht en een inbreuk maakt, bedoeld in het eerste lid, informeert het waterschap zo spoedig mogelijk over die inbreuk en de maatregelen die hij voornemens is te treffen of reeds heeft getroffen.
- 3
Degene aan wie het waterschap aanwijzingen geeft over die maatregelen, is gehouden die aanwijzingen op te volgen.
Artikel 1.14 Algemene zorgplicht watersysteem - waterkwantiteit
- 1
Onder de zorgplichten, bedoeld in artikel 1.13, wordt ten aanzien van de waterkwantiteit van het watersysteem verstaan, het voorkomen van:
- a.
(grond)waterschaarste, (grond)wateroverlast, overstromingen en inundaties;
- b.
aantasting van ondersteunende (kunst)werken in of nabij oppervlaktewaterlichamen;
- c.
belemmering van de doorstroming in een oppervlaktewater;
- d.
onaanvaardbare aantasting van de waterbergingscapaciteit in oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden;
- e.
belemmering van het in peilbesluiten vastgestelde streefpeil en in gebieden waar geen peilbesluit vastgesteld is; de feitelijk voorkomende waterstand, in beide gevallen onder normale omstandigheden en onder piekbelasting;
- f.
het belemmeren van het beheer en onderhoud, alsmede inspectiewerkzaamheden aan het watersysteem;
- g.
verslechtering van de fysisch-chemische of ecologische toestand van het watersysteem;
- h.
verzakkingen van de bodem of uitwisseling van grondwater tussen van elkaar gescheiden watervoerende pakketten als gevolg van grondwateronttrekkingen, grondwaterinfiltraties of grondboringen;
- i.
belemmering van de vervulling van maatschappelijke functies van het watersysteem;
- j.
het hinderen van de scheep- en recreatievaart voor oppervlaktewaterlichamen waarvan het waterschap vaarwegbeheerder is;
- k.
nadelige effecten op de dimensionering van het watersysteem, zoals opgenomen in de legger van het waterschap, bedoeld in artikel 2.39, van de Omgevingswet.
- a.
- 2
Onder de zorgplichten, bedoeld in artikel 1.13, wordt ten aanzien van de waterkwantiteit van het watersysteem tevens verstaan, het zorgdragen voor:
- a.
het na afronding van een activiteit achterlaten van het werk en het werkterrein in dezelfde of verbeterde toestand;
- b.
het treffen van alle passende maatregelen om ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet, te voorkomen.
- a.
Artikel 1.15 Algemene zorgplicht watersysteem - waterveiligheid
- 1
Onder de zorgplichten, bedoeld in artikel 1.13, wordt in het kader van de waterveiligheid in ieder geval verstaan, het voorkomen van:
- a.
nadelige gevolgen voor de staat en het waterkerend vermogen van de waterkering waaronder in ieder geval wordt verstaan: de kerende hoogte, de stabiliteit, de normatieve afmetingen zoals opgenomen in de legger, bedoeld in artikel 2.39, van de Omgevingswet en de erosiebestendigheid van de waterkering;
- b.
aantasting van ondersteunende (kunst)werken in of nabij een waterkering;
- c.
nadelige effecten op het realiseren van (toekomstige) dijkversterkingen en alle daarmee verband houdende werkzaamheden;
- d.
het belemmeren van het beheer en onderhoud, alsmede inspectiewerkzaamheden aan de waterkering;
- e.
- f.
belemmering van de vervulling van maatschappelijke functies van de waterkering.
- a.
- 2
Onder de zorgplichten, bedoeld in artikel 1.13, wordt in het kader van de waterveiligheid tevens verstaan, het zorgdragen voor:
- a.
het na afronding van een activiteit achterlaten van het werk en het werkterrein in dezelfde of verbeterde toestand;
- b.
het treffen van alle passende maatregelen om ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet, te voorkomen.
- a.
Artikel 1.16 Algemene zorgplicht watersysteem en waterketen - waterkwaliteit
- 1
Onder de zorgplichten, bedoeld in artikel 1.13, wordt ten aanzien van de waterkwaliteit van het watersysteem en de waterketen in ieder geval verstaan, het voorkomen van:
- a.
verslechtering van de fysisch-chemische of ecologische kwaliteit van het (grond)watersysteem;
- b.
achteruitgang van de doelmatige werking van een zuiveringtechnisch werk;
- c.
schade aan waterstaatswerken;
- d.
het belemmeren van het beheer en onderhoud, alsmede inspectiewerkzaamheden aan het (grond)watersysteem;
- e.
belemmering van de vervulling van maatschappelijke functies van het watersysteem;
- f.
belemmering van doelmatige bemonstering van lozingen op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk;
- g.
significante verontreiniging van het (grond)watersysteem.
- a.
- 2
Onder de zorgplichten, bedoeld in artikel 1.13, wordt ten aanzien van de waterkwaliteit van het watersysteem en de waterketen tevens verstaan, het zorgdragen voor:
- a.
alle passende preventieve maatregelen tegen verontreiniging van het (grond)watersysteem;
- b.
toepassing van de beste beschikbare technieken;
- c.
representatieve metingen en dat niet verdunde monsters en meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd;
- d.
het treffen van alle passende maatregelen om ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet, te voorkomen;
- e.
het na afronding van een activiteit achterlaten van het oppervlaktewaterlichaam in dezelfde of verbeterde toestand;
- f.
het waar mogelijk verbeteren van de fysisch-chemische en ecologische kwaliteit van het (grond)watersysteem.
- a.
Hoofdstuk 2 BEHEER EN ONDERHOUD
Titel 2.1 Algemene bepalingen
Artikel 2.1 Onderhoudsplichtige van waterstaats-, zuiveringtechnische-, of overige werken
De onderhoudsplichtige van (gewoon of buitengewoon) onderhoud aan waterstaats-, zuiveringtechnische-, of overige (kunst)werk is diegene die in de bij of krachtens artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet vastgestelde legger is aangewezen als onderhoudsplichtige, dan wel daartoe is aangewezen bij of krachtens titel 2.2, van deze verordening, mits diegene niet reeds als onderhoudsplichtige is aangewezen bij (omgevings)vergunning, aanwijzingsbesluit, projectplan, projectbesluit, overeenkomst of een andere (onderhouds)regeling.
Artikel 2.2 Aanwijzing onderhoudsplichtige en onderhoudsverplichting
- 1
Voor activiteiten in beperkingengebieden, bedoeld in hoofdstuk 3 van deze verordening, die leiden tot de aanleg van een waterstaats-, zuiveringtechnisch-, of overig (kunst)werk kan het waterschap, op grond van artikel 1, eerste en tweede lid en artikel 56, eerste lid, van de Waterschapswet, in samenhang met het bepaalde in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet, een onderhoudsplichtige en onderhoudsverplichting aanwijzen.
- 2
Het waterschap kan voor de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, een onderhoudsplichtige aanwijzen die geheel of gedeeltelijk onderhoudsplichtig is van een waterstaats-, zuiveringtechnisch-, of overig (kunst)werk.
- 3
Voor reeds aangelegde waterstaats-, zuiveringtechnische-, of overige (kunst)werk waarvoor geen onderhoudsplichtige en onderhoudsverplichting is aangewezen, kan het waterschap alsnog een onderhoudsplichtige en een onderhoudsverplichting aanwijzen, bedoeld in het eerste en tweede lid.
- 4
Als onderhoudsplichtige, bedoeld in artikel 2.1 en in het eerste, tweede en derde lid, wordt aangewezen: de belanghebbende, zijnde het waterschap, de initiatiefnemer of één of meerdere eigenaren van (aangrenzende) percelen of de daartoe gerechtigde(n) in wiens belang een waterstaats-, zuiveringtechnisch-, of overig (kunst)werk wordt aangelegd of in stand wordt gehouden.
- 5
Als onderhoudsverplichting wordt aangewezen: een waterstaats-, zuiveringtechnisch-, of overig (kunst)werk of een deel daarvan waarvoor een onderhoudsplichtige, bedoeld in artikel 2.1 in samenhang met het vierde lid, is of wordt aangewezen om dat werk in stand te houden.
- 6
Voor het aanwijzen van de onderhoudsplichtige en de onderhoudsverplichting beoordeelt het waterschap de functie van het waterstaats-, zuiveringtechnisch-, of het overig (kunst)werk en de mate van belang dat één of meerdere van de in het vierde lid bedoelde belanghebbenden heeft bij de instandhouding van het waterstaats-, zuiveringtechnisch-, of het overig (kunst)werk.
Artikel 2.3 Rechtsopvolging onderhoudsplichtige en onderhoudsverplichting
- 1
Een besluit waarin een onderhoudsplichtige en onderhoudsverplichting van een waterstaats-, zuiveringtechnisch-, of overig (kunst)werk is aangewezen, bedoeld in artikel 2.1 en in artikel 2.2, geldt tevens voor de rechtsopvolgers van de houder van dat besluit, tenzij bij dat besluit anders is bepaald.
- 2
De houder van het in het eerste lid bedoelde besluit informeert het waterschap binnen vier weken nadat het besluit voor een ander is gaan gelden.
Artikel 2.4 Onderhoudsplicht
- 1
Voor de onderhoudsplichtige, bedoeld in artikel 2.1 en artikel 2.2 geldt dat het waterstaats-, zuiveringtechnisch-, of overig (kunst)werk in stand wordt gehouden overeenkomstig de functie van het werk en voor zover van toepassing, overeenkomstig het in de legger, bedoeld in artikel 2.39, van de Omgevingswet, bepaalde omtrent ligging, en voor zover daarin opgenomen, vorm, afmeting en constructie en met inachtneming van de in titel 2.2, van deze verordening opgenomen onderhoudsvoorschriften.
- 2
Voor de in het eerste lid bedoelde waterstaats-, zuiveringtechnische-, en overige (kunst)werk die op grond van een (omgevings)vergunning, projectplan of projectbesluit zijn aangelegd of gewijzigd, geldt, zolang het waterschap (een wijziging van) de legger, bedoeld in artikel 2.39, van de Omgevingswet of de legger, bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet, niet heeft vastgesteld, de ligging, vorm, afmeting of constructie van het werk, zoals aangegeven in een (omgevings)vergunning, projectplan of projectbesluit.
- 3
Voor de in het eerste lid bedoelde waterstaats-, zuiveringtechnische-, en overige (kunst)werk die niet in een legger, bedoeld in artikel 2.39, van de Omgevingswet of in de legger, bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet zijn opgenomen en waarvan de ligging, vorm, afmeting en constructie niet zijn aangegeven in een (omgevings)vergunning, projectplan of projectbesluit, geldt dat, zolang het waterschap (een wijziging van) de hiervoorgenoemde leggers, niet heeft vastgesteld, het waterschap de ligging, vorm, afmeting of constructie ambtshalve bepaalt.
- 4
Het waterschap kan voor de onderhoudsplicht, bedoeld in het eerste lid, in aanvulling op of in afwijking van de in titel 2.2 opgenomen onderhoudsvoorschriften ambtshalve of op aanvraag van een initiatiefnemer, een maatwerkvoorschrift opleggen en daarin of in een besluit tot aanwijzing van een onderhoudsplichtige, bedoeld in artikel 2.2, nadere onderhoudsvoorschriften opnemen.
- 5
Het waterschap kan voor de onderhoudsplicht, bedoeld in het eerste lid, in aanvulling op of in afwijking van de in titel 2.2 opgenomen onderhoudsvoorschriften, ambtshalve of op aanvraag van een onderhoudsplichtige geheel of gedeeltelijk vrijstelling verlenen van een onderhoudsplicht.
Artikel 2.5 Vrijstelling voor plichten en uitvoeringsregels voor activiteiten
Onderhoudsplichtigen van waterstaats- zuiveringtechnische-, of overige (kunst)werken zijn vrijgesteld van de regels en plichten opgenomen in hoofdstuk 3 van deze verordening, ingeval uitvoering wordt gegeven aan de beheer- en onderhoudsplichten, bedoeld in titel 2.2, en de verplichte handelingen, bedoeld in titel 2.3.
Artikel 2.6 Aangrenzend eigenaar
- 1
Voor toepassing van de regels opgenomen in dit hoofdstuk wordt als aangrenzend eigenaar van beperkingengebied I van een oppervlaktewaterlichaam, bedoeld in artikel 1.10, beschouwd:
- a.
de eigenaar van één of meerdere kadastrale percelen of de daartoe gerechtigden wiens kadastrale perceel (geheel of gedeeltelijk) grenst aan beperkingengebied I van een oppervlaktewaterlichaam, die, naar het oordeel van het waterschap, gelet op het gebruik en de gebruiksfuncties van dat perceel redelijkerwijs een belang heeft bij het (gebruik of de aanwezigheid van het) oppervlaktewaterlichaam;
- b.
de eigenaar van één of meerdere kadastrale percelen of de daartoe gerechtigden wiens kadastrale perceel grenst aan één of meerdere kadastrale percelen die (geheel of gedeeltelijk) grenzen aan beperkingengebied I van een oppervlaktewaterlichaam, die, naar het oordeel van het waterschap, gelet op het gebruik en de gebruiksfuncties van dat perceel redelijkerwijs een belang heeft bij het (gebruik of aanwezigheid van het) oppervlaktewaterlichaam.
- a.
- 2
Voor toepassing van de regels opgenomen in dit hoofdstuk wordt in ieder geval niet als aangrenzend eigenaar van beperkingengebied I van een oppervlaktewaterlichaam beschouwd, de eigenaar van één of meerdere kadastrale percelen of de daartoe gerechtigden wiens kadastrale perceel (geheel of gedeeltelijk) grenst aan beperkingengebied I van een oppervlaktewaterlichaam, die naar het oordeel van het waterschap, gelet op het gebruik en de gebruiksfuncties van dat perceel redelijkerwijs geen belang heeft bij het (gebruik of aanwezigheid van het) oppervlaktewaterlichaam.
Titel 2.2 Onderhoudsplichten van waterstaats-, zuiveringtechnische- en overige (kunst)werken
Paragraaf 2.2.1 Oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden
Artikel 2.7 Onderhoudsplichtige oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden
- 1
Tenzij in de legger, bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet of in een (omgevings)vergunning, aanwijzingsbesluit, projectplan, projectbesluit, overeenkomst of een andere (onderhouds)regeling een ander als onderhoudsplichtige is aangewezen, berust(en), met inachtneming van het bepaalde in artikel 1.10:
- a.
het gewoon en buitengewoon onderhoud van beperkingengebied I van primaire oppervlaktewaterlichamen, bij het waterschap;
- b.
het onderhoud van beperkingengebied II van primaire oppervlaktewaterlichamen, bij de eigenaar of eigenaren van de kadastrale percelen of de daartoe gerechtigde(n);
- c.
het gewoon en buitengewoon onderhoud van beperkingengebied I van secundaire en tertiaire oppervlaktewaterlichamen, bij de (aangrenzend) eigenaar of eigenaren van de kadastrale percelen of de daartoe gerechtigde(n);
- d.
het gewoon onderhoud van beperkingengebied I van bergingsgebieden, bij de eigenaar of eigenaren van de kadastrale percelen of de daartoe gerechtigde(n);
- e.
het buitengewoon onderhoud van beperkingengebied I van bergingsgebieden, bij het waterschap.
- a.
- 2
Voor de, in het eerste lid, onder c aangewezen onderhoudsplichtige(n) van beperkingengebied I van secundaire oppervlaktewaterlichamen, geldt dat die, naar het oordeel van het waterschap, voor het gebruik en de gebruiksfuncties van zijn kadastraal perceel redelijkerwijs een belang heeft bij het (gebruik of de aanwezigheid van het) oppervlaktewaterlichaam. Voor het waterschap is hiervan, mits het tegendeel wordt aangetoond, redelijkerwijs sprake indien:
- a.
de kadastrale perceelgrens van één of meerdere kadastrale percelen van de aangrenzende eigenaren, bedoeld in artikel 2.6, zich aan beide kanten van het oppervlaktewaterlichaam tot maximaal 3 meter bevindt vanaf beperkingengebied I van het secundaire oppervlaktewaterlichaam, zoals gevisualiseerd in bijlage 3 van deze verordening, onder opties 1, 2 en 3. De aangrenzende eigenaren van elke kant zijn ieder voor de halve breedte van beperkingengebied I van het secundaire oppervlaktewaterlichaam onderhoudsplichtig;
- b.
de kadastrale perceelgrens zich aan één kant van het oppervlaktewaterlichaam meer dan 3 meter bevindt vanaf beperkingengebied I van het secundaire oppervlaktewaterlichaam en zich aan de andere kant tot maximaal 3 meter vanaf beperkingengebied I van het secundaire oppervlaktewaterlichaam, zoals gevisualiseerd in bijlage 3 van deze verordening, onder opties 4 en 5. De aangrenzend eigenaar, al dan niet tevens eigenaar van het kadastraal perceel waar beperkingengebied I van het secundaire oppervlaktewaterlichaam is gelegen, is voor de volle breedte van dit beperkingengebied, onderhoudsplichtig;
- c.
de kadastrale perceelgrens zich aan beide kanten van het oppervlaktewaterlichaam meer dan 3 meter bevindt vanaf beperkingengebied I van het secundaire oppervlaktewaterlichaam, zoals gevisualiseerd in bijlage 3 van deze verordening, onder optie 6. De perceeleigenaar of de daartoe gerechtigden van het perceel waar beperkingengebied I van het secundaire oppervlaktewaterlichaam is gelegen, is voor de volle breedte van dit beperkingengebied, onderhoudsplichtig.
- a.
- 3
Voor de, in het eerste lid, onder c aangewezen onderhoudsplichtige(n) van beperkingengebied I van secundaire oppervlaktewaterlichamen, geldt dat indien voor de in het tweede lid, onder a, b of c bedoelde onderhoudsplichtigen redelijkerwijs geen belang bij het gebruik van of aanwezigheid van het oppervlaktewaterlichaam vastgesteld kan worden, het waterschap de onderhoudsplichtige(n) aanwijst die naar het oordeel van het waterschap voor het gebruik en de gebruiksfuncties van zijn kadastrale perceel redelijkerwijs een belang heeft bij het (gebruik van of de aanwezigheid van het) oppervlaktewaterlichaam. De aangrenzend eigenaar, bedoeld in artikel 2.6, van één of meerdere kadastrale percelen gelegen aan één of beide kanten van beperkingengebied I van het secundaire oppervlaktewaterlichaam of de daartoe gerechtigden of de perceeleigenaar of de daartoe gerechtigden van het perceel waar beperkingengebied I van het secundaire oppervlaktewaterlichaam is gelegen, zijn onderhoudsplichtige(n):
- a.
voor de volle breedte van beperkingengebied I van het secundaire oppervlaktewaterlichaam, wanneer het een aangrenzend eigenaar of eigenaren van één of meerdere kadastrale percelen of de daartoe gerechtigden betreft, gelegen aan één kant van het oppervlaktewaterlichaam of de perceeleigenaar of -eigenaren of de daartoe gerechtigden van het kadastrale perceel waar beperkingengebied I van het secundaire oppervlaktewaterlichaam is gelegen; of
- b.
van elke kant ieder voor de halve breedte van beperkingengebied I van het secundaire oppervlaktewaterlichaam, wanneer het een aangrenzend eigenaar of eigenaren van één of meerdere kadastrale percelen of de daartoe gerechtigden betreft, gelegen aan beide kanten van het oppervlaktewaterlichaam.
- a.
Artikel 2.8 Gewoon en buitengewoon onderhoud aan oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden
- 1
De onderhoudsplichtigen van oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden, bedoeld in artikel 2.7, dragen, met inachtneming van de algemene zorgplichten opgenomen in artikel 1.13 tot en met artikel 1.16, zorg voor een goede staat en toestand van deze waterstaatswerken, voor zover dit nodig is voor de waterstaatkundige en waterhuishoudkundige functies van deze waterstaatswerken.
- 2
Voor de onderhoudsplichtigen voor het gewoon onderhoud van oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden, geldt, overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid, dat:
- a.
afval, voorwerpen, materialen, (exotische) beplanting worden verwijderd;
- b.
(invasief exotische) dieren worden bestreden;
- c.
- 1º.
met uitzondering van natuurvriendelijke oevers, deze zodanig worden gemaaid dat verruiging van het talud wordt voorkomen, waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de instandhouding van de waarde van het ecologische watersysteem; en
- 2º.
beschadigingen aan taluds als gevolg van uitspoeling, afkalving of inzakking, worden hersteld.
- 1º.
- d.
voor droge oevergebieden van beperkingengebied I van oppervlaktewaterlichamen, beperkingengebied II van primaire oppervlaktewaterlichamen en de droge delen van beperkingengebied I van bergingsgebieden, het maaiveld in stand wordt gehouden;
- e.
afval, voorwerpen, materialen en beplanting die het beheer en onderhoud van het oppervlaktewaterlichaam (kunnen) belemmeren uit beperkingengebied II van primaire oppervlaktewaterlichamen worden verwijderd;
- f.
tijdig onderhoud wordt uitgevoerd.
- a.
- 3
Voor de onderhoudsplichtigen voor het buitengewoon onderhoud van oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden geldt, overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid, dat:
- a.
deze in stand worden gehouden overeenkomstig het in de legger, bedoeld in artikel 2.39, van de Omgevingswet, bepaalde omtrent ligging, en voor zover daarin opgenomen, vorm, afmeting of constructie of bij het ontbreken daarvan, overeenkomstig het in de (omgevings)vergunning, in het projectplan of in het projectbesluit bepaalde of bij het ontbreken daarvan overeenkomstig de aanwijzing van het waterschap, bedoeld in artikel 2.4, derde lid, van deze verordening;
- b.
tijdig herstel en onderhoud worden uitgevoerd;
- c.
ingeval van baggeren en indien de afmetingen niet in de legger, bedoeld in artikel 2.39, van de Omgevingswet, zijn opgenomen of onvoldoende bepaald kunnen worden, tot aan de vaste bodem van het oppervlaktewaterlichaam of bij afwezigheid daarvan voor zover de doorstroming van het oppervlaktewaterlichaam voldoende geborgd is, in afdoende mate baggerspecie wordt verwijderd.
- a.
Artikel 2.9 Wijziging gewone onderhoudsplicht oppervlaktewaterlichamen
- 1
De onderhoudsplichtige van steigers, vlonders en (andere) voorzieningen ten behoeve van vaartuigen die een ligplaats innemen, die in beperkingengebied I van primaire oppervlaktewaterlichamen langs de oever of in het talud zijn aangelegd, zijn in afwijking van het bepaalde in de legger, bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet en in afwijking van artikel 2.7, eerste lid, onder a, rondom dat werk onderhoudsplichtige voor het gewoon onderhoud van beperkingengebied I van het primair oppervlaktewaterlichaam, bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, voor zover het de oever en het bovenwatertalud betreft.
- 2
De onderhoudsplichtige van ondersteunende en overige (kunst)werken, bedoeld in artikel 2.13 en artikel 2.16, anders dan die bedoeld in het eerste lid, die in beperkingengebied I van een primair oppervlaktewaterlichaam in lengteligging langs de oever of in het talud zijn aangelegd, kunnen, indien door de aanwezigheid van dat werk het voor het waterschap redelijkerwijs onmogelijk of onwenselijk is om als onderhoudsplichtige van beperkingengebied I van primaire oppervlaktewaterlichamen met materieel via beperkingengebied II of varend het gewoon onderhoud van beperkingengebied I volledig uit te voeren, in afwijking van het bepaalde in de legger, bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet en in afwijking van artikel 2.7, eerste lid, onder a, over de gehele lengte van het werk en voor zover van toepassing rondom dat werk als onderhoudsplichtige worden aangewezen voor het gewoon onderhoud van het primair oppervlaktewaterlichaam, bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, voor zover het de oever en het bovenwatertalud betreft.
- 3
De aangrenzend eigenaar, bedoeld in artikel 2.6, kan, indien het voor het waterschap redelijkerwijs onmogelijk of onwenselijk is om als onderhoudsplichtige van beperkingengebied I van primaire oppervlaktewaterlichamen met materieel via beperkingengebied II of varend het gewoon onderhoud van beperkingengebied I volledig uit te voeren, in afwijking van het bepaalde in de legger, bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet en in afwijking van artikel 2.7, eerste lid, onder a, als onderhoudsplichtige worden aangewezen voor het gewoon onderhoud van beperkingengebied I van het primair oppervlaktewaterlichaam, bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, voor zover het de oever en het bovenwatertalud betreft.
- 4
Degene(n) die op grond van een omgevingsvergunning een ligplaats innemen in beperkingengebied I, van een primair oppervlaktewaterlichaam, zijn in afwijking van het bepaalde in artikel 2.7, eerste lid, onder a, onderhoudsplichtig voor het gewoon onderhoud van beperkingengebied I van het primair oppervlaktewaterlichaam, bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, voor zover het betreft het gedeelte oppervlaktewaterlichaam dat gelegen is tussen het vaartuig en de oever.
Paragraaf 2.2.2 Waterkeringen
Artikel 2.10 Onderhoudsplichtige waterkeringen
Tenzij in de legger, bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet of in een (omgevings)vergunning, aanwijzingsbesluit, projectplan, projectbesluit, overeenkomst of een andere (onderhouds)regeling een ander als onderhoudsplichtige is aangewezen, berust(en), met inachtneming van het bepaalde in artikel 1.10:
- a.
het gewoon en buitengewoon onderhoud van beperkingengebied I van primaire waterkeringen, bij het waterschap;
- b.
het gewoon onderhoud van beperkingengebied I van regionale en overige waterkeringen en voor zover daarvan sprake is, het dijktalud in beperkingengebied II van regionale en overige waterkeringen, bij de eigenaar of eigenaren van het kadastrale perceel of de kadastrale percelen of de daartoe gerechtigde(n);
- c.
het buitengewoon onderhoud van beperkingengebied I van regionale en overige waterkeringen en voor zover daarvan sprake is, het dijktalud in beperkingengebied II van een regionale waterkering of overige waterkering, bij het waterschap.
Artikel 2.11 Gewoon en buitengewoon onderhoud aan waterkeringen
- 1
De onderhoudsplichtigen van waterkeringen, bedoeld in artikel 2.10, dragen, met inachtneming van de algemene zorgplichten opgenomen in artikel 1.13 tot en met artikel 1.16, zorg voor een goede staat en toestand van waterkeringen, voor zover dit nodig is voor de waterstaatkundige- en waterveiligheidsfuncties van deze waterstaatswerken.
- 2
Voor de onderhoudsplichtigen voor het gewoon onderhoud van waterkeringen geldt, overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid, dat:
- a.
afval, voorwerpen en materialen die het beheer en onderhoud kunnen belemmeren, worden verwijderd;
- b.
ingeval van grasbekleding, de waterkering tenminste jaarlijks wordt gemaaid;
- c.
ingeval van beweiding, dit uitzonderingen daargelaten plaatsvindt door schapen en geiten;
- d.
de bekleding in stand wordt gehouden;
- e.
beschadigingen worden hersteld;
- f.
beplanting dienstig aan de waterkering in stand wordt gehouden;
- g.
de waterkering vrijgehouden wordt van omgewaaide bomen en struiken, opgaande beplanting en ongewenste beplanting;
- h.
de voor de waterkering schadelijke dieren worden bestreden;
- i.
tijdig onderhoud wordt uitgevoerd.
- a.
- 3
Voor de onderhoudsplichtigen voor het buitengewoon onderhoud van waterkeringen geldt, overeenkomstig het bepaalde in eerste lid, dat:
- a.
deze in stand worden gehouden overeenkomstig het in de legger, bedoeld in artikel 2.39, van de Omgevingswet, bepaalde omtrent ligging, en voor zover opgenomen in de legger, vorm, afmeting en constructie of bij het ontbreken daarvan, overeenkomstig het in de (omgevings)vergunning, in het projectplan of in het projectbesluit bepaalde of bij het ontbreken daarvan overeenkomstig de aanwijzing van het waterschap, bedoeld in artikel 2.4, derde lid, van deze verordening;
- b.
tijdig herstel en onderhoud worden uitgevoerd.
- a.
Artikel 2.12 Wijziging gewone onderhoudsplicht waterkeringen
De onderhoudsplichtige(n) van ondersteunende en overige (kunst)werken, bedoeld in artikel 2.13 en artikel 2.16, die in beperkingengebied I van waterkeringen en voor zover daarvan sprake is, in, onder of op het dijktalud in beperkingengebied II van regionale en overige waterkeringen zijn aangelegd, kunnen in afwijking van het bepaalde in de legger, bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet en in afwijking van artikel 2.10, aanhef en onder a en b, over de gehele lengte van en voor zover van toepassing rondom dat werk ook als onderhoudsplichtige worden aangewezen voor het gewoon onderhoud van de waterkering, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid.
Paragraaf 2.2.3 Ondersteunende (kunst)werken
Artikel 2.13 Onderhoudsplichtige ondersteunende (kunst)werken
- 1
Tenzij in de legger, bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet of bij (omgevings)vergunning, bij projectplan, bij (project)besluit, bij overeenkomst of bij andere onderhoudsregelingen een ander als onderhoudsplichtige is aangewezen, berust(en), met inachtneming van het bepaalde in artikel 1.10:
- a.
het gewoon en buitengewoon onderhoud van ondersteunende (kunst)werken, die zijn aangelegd in beperkingengebied I van primaire oppervlaktewaterlichamen, in beperkingengebied I van bergingsgebieden, in beperkingengebied I van primaire waterkeringen en in beperkingengebied I van regionale waterkeringen of in beperkingengebied I van overige waterkeringen en voor zover daarvan sprake is, in het dijktalud in beperkingengebied II van regionale en overige waterkeringen, bij het waterschap;
- b.
het gewoon en buitengewoon onderhoud van ondersteunende (kunst)werken, die zijn aangelegd in beperkingengebied I van secundaire oppervlaktewaterlichamen en in beperkingengebied I van tertiaire oppervlaktewaterlichamen, bij de (aangrenzend) eigenaar of (aangrenzend) eigenaren van de kadastrale percelen waar het werk gelegen is of de daartoe gerechtigde(n).
- a.
- 2
In afwijking van het eerste lid en tenzij in de legger, bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet of bij (omgevings)vergunning, bij projectplan, bij (project)besluit, bij overeenkomst of bij andere onderhoudsregelingen een ander als onderhoudsplichtige is aangewezen, berust(en), met inachtneming van het bepaalde in artikel 1.10:
- a.
het gewoon onderhoud van duikers, die zijn aangelegd in beperkingengebied I van primaire oppervlaktewaterlichamen, bij de onderhoudsplichtige van het primaire oppervlaktewaterlichaam;
- b.
het buitengewoon onderhoud van duikers die zijn aangelegd in beperkingengebied I van primaire oppervlaktewaterlichamen, bij de belanghebbende(n).
- a.
Artikel 2.14 Gewoon en buitengewoon onderhoud aan ondersteunende (kunst)werken
- 1
De onderhoudsplichtigen van ondersteunende (kunst)werken, bedoeld in artikel 2.13, dragen, met inachtneming van de algemene zorgplichten opgenomen in artikel 1.13 tot en met artikel 1.16, zorg voor een goede staat en toestand van deze werken, voor zover dit nodig is voor de waterstaatkundige-, waterhuishoudkundige-, en waterveiligheidsfuncties van waterstaatswerken.
- 2
Voor de onderhoudsplichtigen voor het gewoon onderhoud van ondersteunende (kunst)werken, geldt, overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid, dat:
- a.
beplanting, afval, voorwerpen en materialen die in en nabij de werken aanwezig zijn, die de functie en het beheer en onderhoud van waterstaatswerken kunnen belemmeren, worden verwijderd;
- b.
tijdig onderhoud wordt uitgevoerd.
- a.
- 3
Voor de onderhoudsplichtigen voor het buitengewoon onderhoud van ondersteunende (kunst)werken, geldt dat:
- a.
het werk in stand wordt gehouden overeenkomstig het in de legger, bedoeld in artikel 2.39, van de Omgevingswet, bepaalde omtrent ligging, en voor zover opgenomen in de legger, vorm, afmeting en constructie of bij het ontbreken daarvan, overeenkomstig het in de (omgevings)vergunning, in het projectplan of in het projectbesluit bepaalde of bij het ontbreken daarvan, overeenkomstig de aanwijzing van het waterschap, bedoeld in artikel 2.4, derde lid, van deze verordening;
- b.
de constructie in goede staat en toestand wordt gehouden;
- c.
buiten functie geraakte ondersteunende (kunst)werken worden verwijderd;
- d.
tijdig herstel en onderhoud worden uitgevoerd.
- a.
Artikel 2.15 Ontgravingen bij onderhoud aan ondersteunende (kunst)werken in waterkeringen
- 1
Voor de onderhoudsplichtige(n) van ondersteunende (kunst)werken die in beperkingengebied I van een waterkering of voor zover sprake is van een dijktalud in beperkingengebied II van een regionale of overige waterkering, zijn aangelegd, geldt dat ingeval voor het onderhoud aan de werken ontgravingen verricht worden, het waterschap tenminste drie werkdagen voordat het onderhoud plaatsvindt, wordt geïnformeerd over de datum, de te verrichten werkzaamheden en de wijze waarop het onderhoud wordt uitgevoerd.
- 2
Het waterschap kan op basis van de overgelegde informatie, bedoeld in het eerste lid, nadere regels stellen of aanwijzingen geven over de datum en de wijze van uitvoering van de ontgraving, indien dit nodig wordt geacht ter waarborging van het waterkerend vermogen van de waterkering.
Paragraaf 2.2.4 Overige (kunst)werken
Artikel 2.16 Onderhoudsplichtige overige (kunst)werken
Tenzij in de legger, bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet of bij (omgevings)vergunning, bij projectplan, bij (project)besluit, bij overeenkomst of bij andere onderhoudsregelingen een ander als onderhoudsplichtige is aangewezen, berust(en), met inachtneming van het bepaalde in artikel 1.10, het onderhoud van overige (kunst)werk, die aangelegd zijn in de beperkingengebieden I, II en III van oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden en waterkeringen, bij de belanghebbende van het werk of indien geen belanghebbende kan worden aangewezen, bij de (aangrenzend) eigenaar of (aangrenzend) eigenaren van de kadastrale percelen waar het werk gelegen is of de daartoe gerechtigde(n).
Artikel 2.17 Onderhoud aan overige (kunst)werken
- 1
De onderhoudsplichtigen van overige (kunst)werk, bedoeld in artikel 2.16, dragen, met inachtneming van de algemene zorgplichten opgenomen in artikel 1.13 tot en met artikel 1.16, zorg voor een goede staat en toestand van deze werken, voor zover dit nodig is voor de waterstaatkundige-, waterhuishoudkundige-, en waterveiligheidsfuncties van waterstaatswerken.
- 2
Voor de onderhoudsplichtigen voor het onderhoud van overige (kunst)werk geldt, overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid, dat:
- a.
beplanting, afval, voorwerpen en materialen die in en nabij de werken aanwezig zijn en de functie en het beheer en onderhoud van waterstaatswerken kunnen belemmeren, worden verwijderd;
- b.
de constructie, voor zover de actuele onderhoudsstaat de functie en het beheer en onderhoud van waterstaatswerken kunnen belemmeren, in goede staat en toestand wordt gehouden;
- c.
- d.
tijdig herstel en onderhoud worden uitgevoerd;
- e.
de werken in stand worden gehouden overeenkomstig het in de (omgevings)vergunning, in het projectplan of in het projectbesluit bepaalde en voor zover daarin opgenomen omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie of bij het ontbreken daarvan overeenkomstig de aanwijzing van het waterschap, bedoeld in artikel 2.4, derde lid, van deze verordening.
- a.
Artikel 2.18 Ontgravingen bij onderhoud aan overige (kunst)werken in waterkeringen
- 1
Voor de onderhoudsplichtigen van overige (kunst)werk die in beperkingengebied I van een waterkering of voor zover sprake is van een dijktalud in beperkingengebied II van een regionale of overige waterkering, zijn aangelegd, geldt dat ingeval voor het onderhoud aan de werken ontgravingen verricht worden, het waterschap tenminste drie werkdagen voordat het onderhoud plaatsvindt, wordt geïnformeerd over de datum, de te verrichten werkzaamheden en de wijze waarop het onderhoud wordt uitgevoerd.
- 2
Het waterschap kan op basis van de overgelegde informatie, bedoeld in het eerste lid, nadere regels stellen of aanwijzingen geven over de datum en de wijze van uitvoering van de ontgraving, indien dit nodig wordt geacht ter waarborging van het waterkerend vermogen van de waterkering.
Paragraaf 2.2.5 Zuiveringtechnische werken
Artikel 2.19 Onderhoudsplichtige zuiveringtechnische werken
Tenzij bij (omgevings)vergunning, bij (project)besluit, bij overeenkomst of bij andere onderhoudsregelingen een ander als onderhoudsplichtige is aangewezen, berust(en), met inachtneming van het bepaalde in artikel 1.10, het onderhoud van zuiveringtechnische werken in beperkingengebied C van zuiveringtechnische werken, bij het waterschap.
Artikel 2.20 Onderhoud aan zuiveringtechnische werken
- 1
De onderhoudsplichtigen van zuiveringtechnische werken, bedoeld in artikel 2.19, dragen, met in achtneming van de algemene zorgplichten opgenomen in artikel 1.13 tot en met artikel 1.16, zorg voor een goede staat en toestand van deze werken, voor zover het nodig is ten behoeve van een doelmatig zuiveringsbeheer en de zuiveringtechnische functie van deze werken.
- 2
Voor de onderhoudsplichtigen voor het onderhoud van zuiveringtechnische werken, geldt, overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid, dat:
- a.
afval, voorwerpen en materialen die in en nabij de werken aanwezig zijn en de functie en het beheer en onderhoud van deze werken kunnen belemmeren, worden verwijderd;
- b.
de constructie benodigd voor het functioneren van de werken in goede staat en toestand wordt gehouden;
- c.
tijdig herstel en onderhoud worden uitgevoerd;
- d.
de werken in stand worden gehouden overeenkomstig het in de (omgevings)vergunning of in het projectbesluit bepaalde en voor zover daarin opgenomen omtrent ligging, vorm, afmeting en constructie of bij het ontbreken daarvan overeenkomstig de aanwijzing van het waterschap, bedoeld in artikel 2.4, derde lid, van deze verordening.
- a.
Artikel 2.21 Ontgravingen bij onderhoud aan zuiveringtechnische werken in waterkeringen
- 1
Voor de onderhoudsplichtigen van zuiveringtechnische werken die in beperkingengebied I van een waterkering of voor zover sprake is van een dijktalud in beperkingengebied II van een regionale of overige waterkering, zijn aangelegd, geldt dat ingeval voor het onderhoud aan de werken ontgravingen verricht worden, het waterschap tenminste drie werkdagen voordat het onderhoud plaatsvindt, wordt geïnformeerd over de datum, de te verrichten werkzaamheden en de wijze waarop het onderhoud wordt uitgevoerd.
- 2
Het waterschap kan op basis van de overgelegde informatie, bedoeld in het eerste lid, nadere regels stellen of aanwijzingen geven over de datum en de wijze van uitvoering van de ontgraving, indien dit nodig wordt geacht ter waarborging van het waterkerend vermogen van de waterkering.
Titel 2.3 Verplichte handelingen ten behoeve van het watersysteem- of zuiveringsbeheer
Artikel 2.22 (Tijdelijk) aanpassen of verwijderen (ondersteunende) (kunst)werken of zuiveringtechnische werken
Voor de onderhoudsplichtige(n) van de ondersteunende (kunst)werken, overige (kunst)werken of zuiveringtechnische werken, die zijn aangelegd in de in artikel 1.10 door het waterschap aangewezen beperkingengebieden, geldt dat deze werken op aanzegging van het waterschap en voor eigen risico (tijdelijk) aangepast of verwijderd worden, indien dit nodig is in het belang van het watersysteem- of zuiveringsbeheer.
Artikel 2.23 (Ondersteunende) (kunst)werken in of nabij waterkeringen
- 1
Voor de onderhoudsplichtige(n) van de ondersteunende (kunst)werken, overige (kunst)werk of zuiveringtechnische werken, die zijn aangelegd in de in artikel 1.10 door het waterschap aangewezen beperkingengebieden I, II en III van waterkeringen, geldt dat deze werken op aanzegging van het waterschap direct worden afgesloten en afgesloten worden gehouden, indien dit nodig is in het belang van het watersysteembeheer.
- 2
Voor de onderhoudsplichtige(n) van de ondersteunende (kunst)werken, overige (kunst)werk of zuiveringtechnische werken, die zijn aangelegd in de in artikel 1.10 door het waterschap aangewezen beperkingengebieden I, II en III van waterkeringen, geldt dat op aanzegging van het waterschap de goede werking van deze werken wordt aangetoond, indien dit nodig is in het belang van het watersysteembeheer.
- 3
Voor de onderhoudsplichtige(n) van de ondersteunende (kunst)werken, overige (kunst)werken of zuiveringtechnische werken, die zijn aangelegd in de in artikel 1.10 door het waterschap aangewezen beperkingengebieden I, II en III van waterkeringen, geldt dat op aanzegging van het waterschap onderhoudswerkzaamheden worden uitgesteld of opgeschort, indien dit nodig is in het belang van het watersysteembeheer.
Artikel 2.24 Beplanting in, op of nabij waterstaatswerken en zuiveringtechnische werken
Voor de eigenaar of eigenaren van de kadastrale percelen of de daartoe gerechtigde(n), waar zich beperkingengebieden bevinden, bedoeld in artikel 1.10, geldt dat beplanting voor eigen rekening en risico op aanzegging van het waterschap verwijderd wordt, indien dit nodig is in het belang van het watersysteembeheer of zuiveringsbeheer.
Artikel 2.25 Peilregulerende kunstwerken
Voor de onderhoudsplichtige(n) van peilregulerende kunstwerken, die zijn aangelegd in de in artikel 1.10 door het waterschap aangewezen beperkingengebieden, geldt dat deze werken op aanzegging van het waterschap direct op het door het waterschap aangegeven waterpeil worden gesteld en gehouden, indien dit nodig is in het belang van het watersysteembeheer.
Artikel 2.26 Leidingen
Voor de onderhoudsplichtige(n) van leidingen, die zijn aangelegd in de in artikel 1.10 door het waterschap aangewezen beperkingengebieden, geldt dat bij leidingbreuk of lekkage onverwijld het waterschap, overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.27, wordt geïnformeerd en maatregelen worden getroffen om verdergaande lekkage te voorkomen.
Artikel 2.27 Ongewone voorvallen
Overeenkomstig of in aanvulling op het bepaalde in afdeling 19.1, van de Omgevingswet en op het bepaalde in afdeling 2.7, van het Besluit activiteiten leefomgeving ten aanzien van lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk afkomstig van een milieubelastende activiteit, bedoeld in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, wordt het waterschap door een initiatiefnemer, een vergunninghouder of een onderhoudsplichtige onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval dat plaatsvindt of heeft plaatsgevonden in een beperkingengebied, bedoeld in artikel 1.10, dat een potentieel risico kan opleveren voor het watersysteem- of zuiveringsbeheer, waarbij de volgende gegevens aan het waterschap worden verstrekt:
- a.
informatie over (de oorzaken van) het ongewoon voorval, de locatie waar het ongewone voorval plaatsvindt of heeft plaatsgevonden en de omstandigheden waaronder het ongewoon voorval zich heeft voorgedaan;
- b.
alle gegevens die nodig (kunnen) zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor het watersysteem- of zuiveringsbeheer te kunnen inschatten, waaronder, indien van toepassing, informatie over vrijgekomen stoffen en hun eigenschappen;
- c.
informatie over wie en welke partij(en) betrokken zijn bij het ongewone voorval; en
- d.
informatie over de maatregelen die zijn genomen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewoon voorval te voorkomen, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet.
Artikel 2.28 Calamiteiten
In geval van schaarste of een overvloed aan oppervlakte- of grondwater, aanmerkelijke verslechtering van de kwaliteit daarvan of bij het in het ongerede raken van een waterstaatswerk of zuiveringtechnisch werk, dan wel indien een zodanige omstandigheid dreigt te ontstaan, kan het waterschap, overeenkomstig artikel 19.15, van de Omgevingswet, voor een bepaalde periode, mogelijk in afwijking van door het waterschap verleende (omgevings)vergunningen, door het waterschap vastgestelde projectplannen, projectbesluiten en peilbesluiten, de in hoofdstuk 3, van deze verordening bedoelde algemene en specifieke uitvoeringsregels en de in hoofdstuk 2, van deze verordening bedoelde regels voor het beheer en onderhoud:
- a.
verbieden: water af te voeren naar of water aan te voeren uit oppervlaktewaterlichamen; (afval)water te lozen op of te onttrekken aan oppervlaktewaterlichamen; grondwater te onttrekken aan of water te infiltreren in grondwaterlichamen; afvalwater te lozen op zuiveringtechnische werken;
- b.
oppervlaktewaterlichamen stremmen voor het vaarverkeer;
- c.
waterkeringen afsluiten;
- d.
instellingen van peilregulerende werken zodanig aanpassen dat het bijdraagt aan het beheersen van de calamiteit;
- e.
ondersteunende (kunst)werken, overige (kunst)werken of zuiveringtechnische werken buiten gebruik stellen;
- f.
bergingsgebieden, noodoverloopgebieden, droge oevergebieden en buitendijks gelegen gebieden laten inunderen;
- g.
werken realiseren, maatregelen treffen of werkzaamheden uitvoeren op of nabij waterstaatswerken of zuiveringtechnische werken.
Hoofdstuk 3 ACTIVITEITEN IN BEPERKINGENGEBIEDEN
Titel 3.1 Algemene bepalingen
Artikel 3.1 Algemene uitvoeringsregels voor toegestane activiteiten in beperkingengebieden
- 1
Voor alle activiteiten die plaatsvinden in een beperkingengebied, bedoeld in artikel 1.10, die het waterschap op grond van algemene regels toestemmingsvrij, na een melding of middels een omgevingsvergunning toestaat dan wel hiervoor een projectbesluit heeft vastgesteld, geldt, tenzij anders wordt vermeld, dat:
- a.
de initiatiefnemer, die een melding heeft gedaan, een omgevingsvergunning of een projectbesluit heeft voor een activiteit:
- 1º.
ten minste 5 dagen voor de datum waarop de activiteit aanvangt, het waterschap informeert over de start van de activiteit;
- 2º.
het waterschap informeert over hulpconstructies en hulpwerken die ten behoeve van de activiteit worden aangelegd of geplaatst;
- 3º.
direct na afronding van de activiteit, het waterschap informeert over de afronding van de activiteit;
- 4º.
het waterschap direct informeert over schade aan waterstaatswerken of zuiveringtechnische werken als gevolg van zijn handelen of nalaten;
- 5º.
direct na afronding van de activiteit, zorgt voor het opruimen en afvoeren van alle gebruikte werktuigen, materialen, (hulp)werken en afval;
- 6º.
het waterschap informeert over ongewone voorvallen, bedoeld in artikel 2.27;
- 7º.
die, door ongewone voorvallen, calamiteiten of bijzondere omstandigheden, niet aan de door het waterschap gestelde algemene en specifieke uitvoeringsregels en maatwerk- of vergunningvoorschriften kan voldoen, het waterschap direct hierover informeert.
- 1º.
- b.
ingeval een omgevingsvergunning is verleend of een projectbesluit is vastgesteld, een exemplaar van de vergunning of het projectbesluit, voor zover mogelijk, aanwezig is op de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd;
- c.
de initiatiefnemer die een (ondersteunend) (kunst)werk aanlegt in beperkingengebied I of in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam, primaire, regionale- of overige waterkering of in beperkingengebied I van een bergingsgebied, het risico aanvaart dat het werk op aanzegging van het waterschap (tijdelijk) aangepast of verwijderd moet worden indien dit nodig is in het belang van het watersysteem- of zuiveringsbeheer.
- a.
- 2
Voor de activiteiten, bedoeld in titel 3.5, geldt ingeval van bemonstering dat:
- a.
op het bemonsteren van afvalwater, waarbij het monster niet is gefiltreerd, NEN 6600-1 van toepassing is of de NEN-uitgave die deze vervangt;
- b.
op het conserveren van een monster NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing is of de NEN-uitgave die deze vervangt;
- c.
bij het analyseren van een monster de volgende NEN-EN en/of ISO-normen van toepassing zijn of de NEN-uitgaven die deze vervangen:
- 1º.
voor chloride: NEN-EN-ISO 15682;
- 2º.
voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872;
- 3º.
voor biochemische zuurstofverbruik ISO 5815-1/2 of NEN- EN 1899-1/2; en
- 4º.
voor chemische zuurstofverbruik: NEN-ISO 15705.
- 5º.
voor ijzerverbindingen: NEN-EN-ISO 17294-2.
- 6º.
voor olie: NEN-EN-ISO 9377-2;
- 7º.
voor arseen, chroom, koper, lood, nikkel en zink: NEN 6966 of NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN- ISO 11885, waarbij de elementen worden ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2;
- 8º.
voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen: NEN-EN-ISO 17993;
- 9º.
voor nitrietstikstof en nitraatstikstof: NEN-EN-ISO 13395 of NEN-ISO 15923;
- 10º.
- 11º.
voor ammoniumstikstof: NEN 6646, NEN-EN-ISO 11732 of NEN-EN-ISO 15923-1; en
- 12º.
voor de som van fosforverbindingen: NEN-EN-ISO 15681-1, NEN-EN-ISO 15681-2, NEN-EN-ISO 6878, NEN-EN-ISO 11885 of NEN-EN-ISO 17294-2.
- 13º.
voor BTEX: NEN-EN-ISO 15680;
- 14º.
voor tetrachlooretheen, trichlooretheen, 1,2-dichlooretheen, 1,1,1-trichloorethaan, vinylchloride, de som van de vijf hiervoor genoemde stoffen, monochloorbenzeen, dichloorbenzeen, trichloorbenzenen: NEN-EN-ISO 10301 of NEN-EN-ISO 15680, waarbij voor vinylchloride enkel NEN-EN-ISO 15680 gebruikt kan worden;
- 15º.
voor minerale olie: NEN-EN-ISO 9377-2;
- 16º.
voor cadmium, koper, nikkel, lood, zink en chroom: NEN 6966 of NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN- EN-ISO 11885, waarbij de elementen worden ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN- ISO 15587-2;
- 17º.
voor kwik: NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 12846 of NEN-EN-ISO 17852, waarbij kwik wordt ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2;
- 18º.
voor totale organische koolstof: NEN-EN-ISO 20236.
- 1º.
- d.
voor zover het een lozing van effluent afkomstig van een rioolwaterzuiveringsinstallatie op beperkingengebied I van een oppervlaktewaterlichaam betreft, dat bij het analyseren van het monster, in afwijking van artikel 4.608 van het Besluit activiteiten leefomgeving, de emissiegrenswaarde voor chemisch zuurstofverbruik, bedoeld in Tabel 4.608a van het Besluit activiteiten leefomgeving, gelijkgesteld wordt aan drie keer de gemeten waarde van totale organische koolstof;
- e.
ingeval het afvalwater is gezuiverd door middel van een Individuele Behandeling van Afvalwater (IBA), afhankelijk van de IBA Klasse, NEN-EN 12566-1 of NEN-EN 12566-3 is gebruikt of de NEN-uitgaven die deze vervangen;
- f.
ingeval van het meten van stof bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie NEN-EN 13284-1 is gebruikt of de NEN-uitgaven die deze vervangen.
- a.
Artikel 3.2 Maatwerk- en vergunningvoorschriften
- 1
Een maatwerkvoorschrift is een besluit met daarin één of meerdere aanvullende of afwijkende specifieke uitvoeringsregels voor de uitvoering van een activiteit.
- 2
Een vergunningvoorschrift is een specifieke uitvoeringsregel die in een omgevingsvergunning wordt opgenomen ter aanvulling op of in afwijking van de in hoofdstuk 1, titel 1.4, opgenomen algemene zorgplichten, de in titel 3.1 tot en met titel 3.6 en de in bijlage 5 opgenomen specifieke zorgplichten, algemene of specifieke uitvoeringsregels.
- 3
In aanvulling op of in afwijking van de in hoofdstuk 1, titel 1.4, opgenomen algemene zorgplichten, de in titel 3.1 tot en met titel 3.6 en de in bijlage 5 opgenomen specifieke zorgplichten, algemene of specifieke uitvoeringsregels, kan het waterschap, ambtshalve of op aanvraag van een initiatiefnemer, met het oog op de doelen, bedoeld in artikel 1.4 tot en met artikel 1.8, van deze verordening, een maatwerkvoorschrift opleggen of vergunningvoorschriften opnemen in een te verlenen omgevingsvergunning.
- 4
In een maatwerkvoorschrift of in een omgevingsvergunning kan voor bepaalde specifieke of algemene uitvoeringsregels een uitvoeringstermijn worden opgenomen.
Artikel 3.3 Algemene meldingsvereisten
- 1
Bij een melding van een activiteit waarvoor op grond van een bepaling opgenomen in titel 3.2 tot en met titel 3.6 van deze verordening een meldingsplicht geldt, worden aan het waterschap in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
naam, adres en telefoonnummer van de melder;
- b.
indien van toepassing, naam, adres en telefoonnummer van een derde voor wie de melding wordt gedaan;
- c.
naam, adres en telefoonnummer van de kadastraal eigenaar of kadastrale eigenaren van het kadastrale perceel of de kadastrale percelen waar de activiteit wordt uitgevoerd, inclusief kadastrale perceelnummers;
- d.
adres of locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd;
- e.
een opgave van de reden voor het uitvoeren van de activiteit;
- f.
een situatietekening waarop de locatie van de werkzaamheden in beeld is gebracht;
- g.
een omschrijving van de uit te voeren werkzaamheden;
- h.
inzicht in de mate waarin en de manier waarop de omgeving is betrokken bij de voorbereiding van het initiatief en het mogelijke resultaat hiervan;
- i.
de verwachte datum van het begin van de activiteit; en
- j.
de verwachte duur ervan.
- a.
- 2
Bij een melding van een activiteit waarvoor op grond van een bepaling opgenomen in titel 3.3 een meldingsplicht geldt, worden aan het waterschap, in aanvulling op de gegevens en bescheiden bedoeld in het eerste lid, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
voor de activiteit die plaatsvindt in de periode van 1 oktober tot 1 april: een opgave van de reden dat de activiteit niet plaatsvindt buiten deze periode;
- b.
voor de activiteit die plaatsvindt in de periode van 1 oktober tot 1 april: een opgave van de manier waarop en de termijn waarbinnen het werkterrein in passende of stormbestendige staat kan worden gebracht.
- a.
Artikel 3.4 Algemene aanvraagvereisten omgevingsvergunning
- 1
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit waarvoor op grond van een bepaling opgenomen in titel 3.2 tot en met 3.6 van deze verordening een vergunningplicht geldt, worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
naam, adres en telefoonnummer van de aanvrager;
- b.
indien van toepassing, naam, adres en telefoonnummer van een derde voor wie de aanvraag wordt gedaan;
- c.
naam, adres en telefoonnummer van de kadastraal eigenaar of kadastrale eigenaren van het kadastrale perceel of de kadastrale percelen waar de activiteit wordt uitgevoerd, inclusief kadastrale perceelnummers;
- d.
adres of locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd;
- e.
een opgave van de reden voor het uitvoeren van de activiteit;
- f.
een situatietekening waarop de locatie van de werkzaamheden in beeld is gebracht;
- g.
een omschrijving van de uit te voeren werkzaamheden;
- h.
inzicht in de mate waarin en de manier waarop de omgeving is betrokken bij de voorbereiding van het initiatief en het mogelijke resultaat hiervan;
- i.
de verwachte datum van het begin van de activiteit; en
- j.
de verwachte duur ervan.
- a.
- 2
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit waarvoor op grond van een bepaling opgenomen in titel 3.3 een vergunningplicht geldt, worden aan het waterschap, in aanvulling op de gegevens en bescheiden bedoeld in het eerste lid, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
- a.
een rapportage van de effecten van de activiteit op de macrostabiliteit, de erosiebestendigheid, piping en andere relevante faalmechanismen waaruit blijkt dat het waterkerende vermogen van de waterkering niet in gevaar wordt gebracht en niet leidt tot een negatieve beoordeling van de toetsing van de veiligheid van de waterkering;
- b.
voor de activiteit die plaatsvindt in de periode van 1 oktober tot 1 april: een opgave van de reden dat de activiteit niet plaatsvindt buiten deze periode;
- c.
voor de activiteit die plaatsvindt in de periode van 1 oktober tot 1 april: een opgave van de manier waarop en de termijn waarbinnen het werkterrein in passende of stormbestendige staat kan worden gebracht.
- a.
Artikel 3.5 Samenloop van meerdere activiteiten
- 1
Wanneer sprake is van meerdere activiteiten die gecombineerd worden uitgevoerd, waarvoor alle activiteiten een vergunningplicht geldt, kan het waterschap één omgevingsvergunning verlenen.
- 2
Wanneer sprake is van meerdere activiteiten die gecombineerd worden uitgevoerd, waarvoor deels een vergunningplicht geldt en deels een meldingsplicht van toepassing is, geldt voor elk van de verschillende deelactiviteiten de meldings- of vergunningplicht.
Artikel 3.6 Rechtsopvolging omgevingsvergunning
Ingevolge artikel 5.37, tweede lid, van de Omgevingswet zal, ongeacht de daarin opgenomen informatieplicht voor de aanvrager of houder van de omgevingsvergunning, een aangevraagde of verleende omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk gaan gelden voor een ander dan de aanvrager of de vergunninghouder wanneer de ander de rechtsopvolger is van de aanvrager of de houder van een omgevingsvergunning, tenzij dit in de omgevingsvergunning anders is bepaald.
Artikel 3.7 Vangnetvergunningplicht en algehele verboden
- 1
Voor een andere activiteit dan waarvoor in dit hoofdstuk en in bijlage 5 regels zijn gesteld, die plaatsvindt in beperkingengebied B of beperkingengebied C geldt een vergunningplicht.
- 2
De vergunningplicht, bedoeld in het eerste lid geldt niet voor:
- a.
het lozen van stoffen of een warmtevracht op een oppervlaktewaterlichaam of op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving; of
- b.
het lozen van stoffen of een warmtevracht afkomstig van wonen.
- a.
- 3
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit, bedoeld in het eerste lid:
- a.
zijn de artikelen: 3.1, 3.2, 3.5 en 3.6 onverkort van toepassing;
- b.
worden de in artikel 3.4, eerste lid, onder a tot en met j, opgenomen gegevens en bescheiden verstrekt;
- c.
voor zover die plaatsvindt in beperkingengebied I of in beperkingengebied II van een waterkering worden de in artikel 3.4, tweede lid, onder a tot en met c, opgenomen gegevens en bescheiden verstrekt;
- d.
voor zover het een lozingsactiviteit betreft, die plaatsvindt in beperkingengebied I van een oppervlaktewaterlichaam, in beperkingengebied C-I van rioolwaterzuiveringsinstallaties, in beperkingengebied C-II van rioolgemalen, of in beperkingengebied C-III van persleidingen worden de volgende aanvullende gegevens en bescheiden verstrekt:
- 1º.
het debiet in kubieke meters per uur van het te lozen afvalwater;
- 2º.
de regelmaat waarmee lozingen plaatsvinden;
- 3º.
een aanduiding of de lozing continu of niet-continu plaatsvindt;
- 4º.
een riooltekening;
- 5º.
de locaties van de lozingspunten;
- 6º.
de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van het lozen en de verwachte duur ervan;
- 7º.
een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de lozingen te voorkomen of te beperken;
- 8º.
een onderbouwing van de noodzaak om te lozen;
- 9º.
de samenstelling van het afvalwater dat wordt geloosd;
- 10º.
de resultaten van de bepaling van de waterbezwaarlijkheid van de stoffen die worden geloosd, verricht volgens de Algemene BeoordelingsMethodiek, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving;
- 11º.
de resultaten van de immissietoets voor de te lozen stoffen, verricht volgens het Handboek Immissietoets, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving; en
- 12º.
een beschrijving van de wijze waarop de lozing wordt vastgesteld en geregistreerd en de wijze waarop over de lozing wordt gerapporteerd.
- 1º.
- a.
- 4
De omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend als op basis van de aanvraag tenminste vaststaat dat:
- a.
de algemene zorgplichten, bedoeld in titel 1.4 niet geschonden worden;
- b.
de activiteit niet buiten de in artikel 1.10 bedoelde beperkingengebieden kan plaatsvinden;
- c.
voor het waterschap geen buitenproportionele meerkosten ontstaan.
- a.
- 5
Het waterschap kan voor een activiteit, bedoeld in titels 3.2 tot en met 3.6 en in bijlage 5, en voor een andere dan de hierin bedoelde activiteiten, die plaatsvindt in een door het waterschap in artikel 1.10 aangewezen beperkingengebied, een algeheel verbod opleggen, dat geldt voor één of meerdere beperkingengebieden of specifiek aangewezen gebieden binnen één of meerdere beperkingengebieden.
- 6
Het opleggen van een algeheel verbod, bedoeld in het vijfde lid, geschiedt bij deze verordening, mits sprake is van een calamiteit, bedoeld in artikel 2.28.
Titel 3.2 Activiteiten in en nabij oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden (waterkwantiteit)
Paragraaf 3.2.1 Afrasteringen, schuttingen en hekwerken
Artikel 3.8 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van afrasteringen, schuttingen en hekwerken in beperkingengebied I van een oppervlaktewaterlichaam en in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam of in beperkingengebied I van een bergingsgebied.
Artikel 3.9 Specifieke zorgplicht
De algemene zorgplichten, bedoeld in artikel 1.13 en in artikel 1.14, die betrekking hebben op de activiteit bedoeld in artikel 3.8, houden in elk geval in dat:
- a.
een voor het watersysteembeheer passende doorstroming van het oppervlaktewaterlichaam wordt geborgd;
- b.
het profiel van het oppervlaktewaterlichaam niet onaanvaardbaar wordt aangetast;
- c.
- d.
onderhoudswerkzaamheden aan het oppervlaktewaterlichaam door het waterschap niet onaanvaardbaar worden belemmerd;
- e.
de bereikbaarheid van de beperkingengebieden voor werkzaamheden van het waterschap niet belemmerd wordt;
- f.
het functioneren van kunstwerken niet negatief wordt beïnvloed;
- g.
een aanwezige of voorziene natuurvriendelijke oever in primaire oppervlaktewaterlichamen niet wordt aangetast;
- h.
de maatschappelijke functievervulling van het oppervlaktewaterlichaam niet onaanvaardbaar gehinderd wordt;
- i.
voor oppervlaktewaterlichamen waarvan het waterschap vaarwegbeheerder is, de scheep- en recreatievaart niet wordt gehinderd;
- j.
de toe te passen materialen en constructie geen negatief effect hebben op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische waarde van het watersysteem
- k.
verbetering van de fysisch-chemische en ecologische waterkwaliteit niet geremd wordt.
Artikel 3.10 Specifieke uitvoeringsregels
- 1
Voor de activiteit, bedoeld in artikel 3.8, die plaatsvindt in beperkingengebied I van een oppervlaktewaterlichaam, geldt dat er geen uitlogende materialen gebruikt worden die kunnen leiden tot verslechtering van de fysisch-chemische waterkwaliteit of vermindering van de ecologische waarde van het watersysteem.
- 2
Voor de activiteit, bedoeld in artikel 3.8, die plaatsvindt in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam, geldt dat direct na afronding van de activiteit en ingeval van nazakkingen tot een jaar na afronding van de activiteit, het maaiveld wordt hersteld.
Artikel 3.11 Vergunningplicht
- 1
Dit artikel is van toepassing op de activiteit, bedoeld in artikel 3.8, die plaatsvindt in beperkingengebied I of in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam.
- 2
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, is een omgevingsvergunning vereist.
- 3
De omgevingsvergunning wordt verleend als op basis van de aanvraag tenminste vaststaat dat:
- a.
de algemene zorgplichten, bedoeld in artikel 1.13 en in artikel 1.14, en de specifieke zorgplichten, bedoeld in artikel 3.9, niet geschonden worden;
- b.
de activiteit niet buiten de in het eerste lid bedoelde beperkingengebieden kan plaatsvinden;
- c.
voor het waterschap geen buitenproportionele meerkosten ontstaan.
- a.
- 4
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, geldt dat:
- a.
de omvang van ontgravingen tot een minimum wordt beperkt;
- b.
de afrastering, de schutting of het hekwerk een functie heeft.
- a.
Artikel 3.12 Specifieke aanvraagvereisten omgevingsvergunning
De vergunningaanvraag, bedoeld in artikel 3.11, bevat in aanvulling op de aanvraagvereisten, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, tevens:
- a.
de reden waarom de activiteit niet buiten de beperkingengebieden kan plaatsvinden;
- b.
een opgave van de afmetingen, de constructie van de afrastering, de schutting of het hekwerk en de te gebruiken materialen.
Paragraaf 3.2.2 Beplanting aanplanten
Artikel 3.13 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanplanten van beplanting in beperkingengebied I van een oppervlaktewaterlichaam en in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam of in beperkingengebied I van een bergingsgebied.
Artikel 3.14 Specifieke zorgplicht
De algemene zorgplichten waterkwantiteit, bedoeld in artikel 1.13 en in artikel 1.14, die betrekking hebben op de activiteit, bedoeld in artikel 3.13, houden in elk geval in dat:
- a.
het profiel van het oppervlaktewaterlichaam niet wordt aangetast;
- b.
- c.
beplanting op korte en lange termijn geen belemmerende werking heeft op de bergingsfunctie van bergingsgebieden;
- d.
het functioneren van kunstwerken niet negatief wordt beïnvloedt;
- e.
een aanwezige of voorziene natuurvriendelijke oever in primaire oppervlaktewaterlichamen niet wordt aangetast;
- f.
onderhoudswerkzaamheden aan het oppervlaktewaterlichaam door het waterschap niet onaanvaardbaar worden belemmerd;
- g.
de bereikbaarheid van de beperkingengebieden voor werkzaamheden van het waterschap niet belemmerd wordt;
- h.
voor oppervlaktewaterlichamen waarvan het waterschap vaarwegbeheerder is, de scheep- en recreatievaart niet wordt gehinderd.
Artikel 3.15 Specifieke uitvoeringsregels
- 1
Voor de activiteit, bedoeld in artikel 3.13, die plaatsvindt in beperkingengebied I van een oppervlaktewaterlichaam of in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam, geldt dat de omvang van ontgravingen tot een minimum wordt beperkt.
- 2
Voor de activiteit, bedoeld in artikel 3.13, die plaatsvindt in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam, geldt dat direct na afronding van de activiteit en ingeval van nazakkingen tot een jaar na afronding van de activiteit, het maaiveld wordt hersteld.
Artikel 3.16 Vergunningplicht
- 1
Dit artikel is van toepassing op de activiteit, bedoeld in artikel 3.13, die plaatsvindt in beperkingengebied I of in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam.
- 2
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, is een omgevingsvergunning vereist.
- 3
De omgevingsvergunning wordt verleend als op basis van de aanvraag tenminste vaststaat dat:
- a.
de algemene zorgplichten, bedoeld in artikel 1.13 en in artikel 1.14, en de specifieke zorgplichten, bedoeld in artikel 3.14, niet geschonden worden;
- b.
de activiteit niet buiten de in het eerste lid bedoelde beperkingengebieden kan plaatsvinden;
- c.
voor het waterschap geen buitenproportionele meerkosten ontstaan.
- a.
Artikel 3.17 Specifieke aanvraagvereisten omgevingsvergunning
De aanvraag om een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 3.16, bevat in aanvulling op de aanvraagvereisten, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, tevens:
- a.
de reden waarom de activiteit niet buiten de beperkingengebieden kan plaatsvinden;
- b.
een uitgebreide beschrijving met daarbij de afmetingen van de beplanting.
Paragraaf 3.2.3 Beplanting rooien
Artikel 3.18 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het rooien van beplanting in beperkingengebied I van een oppervlaktewaterlichaam en in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam of in beperkingengebied I van een bergingsgebied.
Artikel 3.19 Specifieke zorgplicht
De algemene zorgplichten, bedoeld in artikel 1.13 en in artikel 1.14, die betrekking hebben op de activiteit, bedoeld in artikel 3.18, houden in elk geval in dat:
- a.
het profiel van het oppervlaktewaterlichaam niet onaanvaardbaar wordt aangetast;
- b.
- c.
vermindering van de ecologische waarde van het watersysteem zoveel mogelijk wordt voorkomen;
- d.
verbetering van de ecologische waterkwaliteit niet geremd wordt.
Artikel 3.20 Specifieke uitvoeringsregels
- 1
Voor de activiteit, bedoeld in artikel 3.18, die plaatsvindt in beperkingengebied I van een oppervlaktewaterlichaam of in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam, geldt dat de omvang van ontgravingen tot een minimum wordt beperkt.
- 2
Voor de activiteit, bedoeld in artikel 3.18, die plaatsvindt in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam, geldt dat direct na afronding van de activiteit en ingeval van nazakkingen tot een jaar na afronding van de activiteit, het maaiveld wordt hersteld.
Artikel 3.21 Meldingsplicht
- 1
Dit artikel is van toepassing op de activiteit, bedoeld in artikel 3.18, die plaatsvindt in beperkingengebied I of in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam.
- 2
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, is een melding vereist.
- 3
De melding, bedoeld in het tweede lid, wordt uiterlijk 4 weken voor start van de activiteit ingediend via het Digitaal Stelsel Omgevingswet of schriftelijk aan het waterschap toegezonden.
- 4
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, geldt dat:
- a.
beplanting van 5 meter of hoger gerooid wordt inclusief stronken en wortels binnen een afstand van 2 meter tot de stam en tot een diepte van 1 meter;
- b.
beplanting lager dan 5 meter gerooid wordt inclusief stronken en wortels binnen een afstand van 1 meter tot de stam en tot een diepte van 0,5 meter;
- c.
beplanting, takken en andere resten die tijdens het rooien vrij komen, onmiddellijk worden verwijderd;
- d.
het profiel van het oppervlaktewaterlichaam ter plaatse van de activiteit overeenkomt met het aangrenzende profiel;
- e.
na afronding van de activiteit, geroerde grond ter plaatse van het talud wordt ingezaaid met graszaad.
- a.
Artikel 3.22 Specifieke meldingsvereisten
De melding, bedoeld in artikel 3.21, bevat in aanvulling op de meldingsvereisten, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, tevens:
- a.
een opgave van het type beplanting dat gerooid moet worden;
- b.
een opgave van de afmetingen van de beplanting.
Paragraaf 3.2.4 Bouwwerken
Artikel 3.23 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een bouwwerk in beperkingengebied I van een oppervlaktewaterlichaam en in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam of in beperkingengebied I van een bergingsgebied.
Artikel 3.24 Specifieke zorgplicht
De algemene zorgplichten, bedoeld in artikel 1.13 en in artikel 1.14, die betrekking hebben op de activiteit, bedoeld in artikel 3.23, houden in elk geval in dat:
- a.
een voor het watersysteembeheer passende doorstroming van het oppervlaktewaterlichaam wordt geborgd;
- b.
het natte profiel van het oppervlaktewaterlichaam niet wordt aangetast;
- c.
het waterbergend vermogen van bergingsgebieden niet onaanvaardbaar wordt aangetast;
- d.
- e.
het functioneren van kunstwerken niet negatief wordt beïnvloed;
- f.
een aanwezige of voorziene natuurvriendelijke oever in primaire oppervlaktewaterlichamen niet wordt aangetast;
- g.
onderhoudswerkzaamheden aan het oppervlaktewaterlichaam door het waterschap niet onaanvaardbaar worden belemmerd;
- h.
de bereikbaarheid van de beperkingengebieden voor werkzaamheden van het waterschap niet belemmerd wordt;
- i.
voor oppervlaktewaterlichamen waarvan het waterschap vaarwegbeheerder is, de scheep- en recreatievaart niet onaanvaardbaar wordt gehinderd
- j.
de toe te passen materialen en constructie geen negatief effect hebben op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische waarde van het watersysteem
- k.
verbetering van de fysisch-chemische en ecologische waterkwaliteit niet geremd wordt.
Artikel 3.25 Specifieke uitvoeringsregels
- 1
Voor de activiteit, bedoeld in artikel 3.23, die plaatsvindt in beperkingengebied I van een oppervlaktewaterlichaam of in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam, geldt dat:
- 2
Voor de activiteit, bedoeld in artikel 3.23, die plaatsvindt in beperkingengebied I van een oppervlaktewaterlichaam, geldt dat er geen uitlogende materialen gebruikt worden die kunnen leiden tot verslechtering van de fysisch-chemische waterkwaliteit of vermindering van de ecologische waarde van het watersysteem.
- 3
Voor de activiteit, bedoeld in artikel 3.23, die plaatsvindt in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam, geldt dat direct na afronding van de activiteit en ingeval van nazakkingen tot een jaar na afronding van de activiteit, het maaiveld wordt hersteld.
Artikel 3.26 Vergunningplicht
- 1
Dit artikel is van toepassing op de activiteit, bedoeld in artikel 3.23, die plaatsvindt in beperkingengebied I of in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam of in beperkingengebied I van een bergingsgebied.
- 2
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, is een omgevingsvergunning vereist.
- 3
De omgevingsvergunning wordt verleend als op basis van de aanvraag tenminste vaststaat dat:
- a.
de algemene zorgplichten, bedoeld in artikel 1.13 en in artikel 1.14, en de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.24, niet geschonden worden;
- b.
de activiteit niet buiten de in het eerste lid bedoelde beperkingengebieden kan plaatsvinden;
- c.
voor het waterschap geen buitenproportionele meerkosten ontstaan.
- a.
Artikel 3.27 Specifieke aanvraagvereisten omgevingsvergunning
De aanvraag om een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 3.26, bevat in aanvulling op de aanvraagvereisten, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, tevens:
- a.
de reden waarom de activiteit niet buiten de beperkingengebieden kan plaatsvinden;
- b.
een constructietekening met een opgave van de afmetingen van het bouwwerk.
Paragraaf 3.2.5 Bruggen en overkluizingen
Artikel 3.28 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een brug of overkluizing in beperkingengebied I van een oppervlaktewaterlichaam en in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam of in beperkingengebied I van een bergingsgebied.
Artikel 3.29 Specifieke zorgplicht
De algemene zorgplichten, bedoeld in artikel 1.13 en in artikel 1.14, die betrekking hebben op de activiteit, bedoeld in artikel 3.28, houden in elk geval in dat:
- a.
een voor het watersysteembeheer passende doorstroming van het oppervlaktewaterlichaam wordt geborgd;
- b.
het natte profiel van het oppervlaktewaterlichaam niet onaanvaardbaar wordt aangetast;
- c.
- d.
het functioneren van andere kunstwerken niet negatief wordt beïnvloed;
- e.
de bereikbaarheid van de beperkingengebieden voor werkzaamheden van het waterschap niet belemmerd wordt;
- f.
de maatschappelijke functievervulling van het oppervlaktewaterlichaam niet onaanvaardbaar gehinderd wordt;
- g.
voor oppervlaktewaterlichamen waarvan het waterschap vaarwegbeheerder is, de scheep- en recreatievaart niet wordt gehinderd;
- h.
de toe te passen materialen en constructie geen negatief effect hebben op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische waarde van het watersysteem;
- i.
verbetering van de fysisch-chemische en ecologische waterkwaliteit niet geremd wordt.
Artikel 3.30 Specifieke uitvoeringsregels
- 1
Voor de activiteit, bedoeld in artikel 3.28, die plaatsvindt in beperkingengebied I van een oppervlaktewaterlichaam of in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam, geldt dat:
- a.
de omvang van ontgravingen tot een minimum wordt beperkt;
- b.
de brug of de overkluizing zo wordt aangelegd dat die niet kan vervormen of verzakken;
- c.
er geen uitlogende materialen gebruikt worden die kunnen leiden tot verslechtering van de fysisch-chemische waterkwaliteit of vermindering van de ecologische waarde van het watersysteem
- d.
ingeval het oppervlaktewaterlichaam, waarvan het waterschap geen vaarwegbeheerder is, een maatschappelijke functie vervult, de brug of overkluizing een doorvaarthoogte en doorvaartbreedte heeft die passend zijn voor de maatschappelijke functie van het oppervlaktewaterlichaam.
- a.
- 2
Voor de activiteit, bedoeld in artikel 3.28, die plaatsvindt in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam, geldt dat direct na afronding van de activiteit en ingeval van nazakkingen tot een jaar na afronding van de activiteit, het maaiveld wordt hersteld.
Artikel 3.31 Meldingsplicht
- 1
Dit artikel is van toepassing op de activiteit, bedoeld in artikel 3.28, die plaatsvindt in beperkingengebied I van een secundair oppervlaktewaterlichaam.
- 2
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, is een melding vereist.
- 3
De melding, bedoeld in het tweede lid, wordt uiterlijk 4 weken voor start van de activiteit ingediend via het Digitaal Stelsel Omgevingswet of schriftelijk aan het waterschap toegezonden.
Artikel 3.32 Specifieke meldingsvereisten
De melding, bedoeld in artikel 3.31, bevat in aanvulling op de meldingsvereisten, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, tevens:
- a.
een opgave van de afmetingen en de constructie van het werk;
- b.
informatie waaruit blijkt of het oppervlaktewaterlichaam een maatschappelijke functie vervult en zo ja, een opgave van de voor deze functie vereiste minimale doorvaarthoogte en doorvaartbreedte van de brug of overkluizing.
Artikel 3.33 Vergunningplicht
- 1
Dit artikel is van toepassing op de activiteit, bedoeld in artikel 3.28, die plaatsvindt in beperkingengebied I of in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam.
- 2
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, is een omgevingsvergunning vereist.
- 3
De omgevingsvergunning wordt verleend als op basis van de aanvraag tenminste vaststaat dat:
- a.
de algemene zorgplichten, bedoeld in artikel 1.13 en in artikel 1.14, en de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.29, niet geschonden worden;
- b.
de minimaal benodigde doorstroomcapaciteit van het oppervlaktewaterlichaam in stand blijft;
- c.
voor oppervlaktewaterlichamen waarvan het waterschap vaarwegbeheerder is, de minimale doorvaarthoogte en doorvaartbreedte van brug of overkluizing voldoen aan de daartoe geldende normen voor de aangewezen doorvaarthoogten en -breedten;
- d.
voor oppervlaktewaterlichamen met een maatschappelijke functie, de doorvaarthoogte en doorvaartbreedte van brug of overkluizing voor die functie passend zijn;
- e.
voor oppervlaktewaterlichamen die varend worden onderhouden door het waterschap, de brug of overkluizing een doorvaarthoogte en -breedte hebben die toereikend zijn voor het varend onderhoud;
- f.
voor oppervlaktewaterlichamen die door het waterschap niet varend worden onderhouden, die geen maatschappelijke functie vervullen en waarvan het waterschap geen vaarwegbeheerder is, tussen brug of overkluizing en het waterpeil een afstand van minimaal 50 centimeter is voorzien;
- g.
aan de onder c, d, e en f genoemde eisen wordt voldaan bij zomerpeil of vast peil;
- h.
voor het waterschap geen buitenproportionele meerkosten ontstaan.
- a.
- 4
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, die plaatsvindt in beperkingengebied I van een primair oppervlaktewaterlichaam, geldt dat:
- a.
voor oppervlaktewaterlichamen die door het waterschap varend worden onderhouden, de brug of overkluizing een minimale doorvaarthoogte heeft van 1,25 meter (of 50 centimeter ingeval van een beweegbare brug) en een minimale doorvaartbreedte van 2,5 meter;
- b.
voor oppervlaktewaterlichamen die door het waterschap niet varend worden onderhouden, die geen maatschappelijke functie vervullen en waarvan het waterschap geen vaarwegbeheerder is, de afstand tussen brug of overkluizing en het waterpeil minimaal 50 centimeter is.
- a.
Artikel 3.34 Specifieke aanvraagvereisten omgevingsvergunning
De aanvraag om een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 3.33, bevat in aanvulling op de aanvraagvereisten, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, tevens:
- a.
een constructietekening met een opgave van de afmetingen van het werk;
- b.
voor oppervlaktewaterlichamen waarvan het waterschap geen vaarwegbeheerder is, informatie waaruit blijkt of het oppervlaktewaterlichaam een maatschappelijke functie vervult en zo ja, een opgave van de voor deze functie vereiste minimale doorvaarthoogte en doorvaartbreedte van de brug of overkluizing.
Paragraaf 3.2.6 Dammen met duiker
Artikel 3.35 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen en verbreden van een dam met duiker in beperkingengebied I van een oppervlaktewaterlichaam en in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 3.36 Specifieke zorgplicht
De algemene zorgplichten, bedoeld in artikel 1.13 en in artikel 1.14, die betrekking hebben op de activiteit, bedoeld in artikel 3.35, houden in elk geval in dat:
- a.
een voor het watersysteembeheer passende doorstroming van het oppervlaktewaterlichaam wordt geborgd;
- b.
- c.
de maatschappelijke functievervulling van het oppervlaktewaterlichaam niet onaanvaardbaar gehinderd wordt;
- d.
voor oppervlaktewaterlichamen waarvan het waterschap vaarwegbeheerder is, de scheep- en recreatievaart niet onaanvaardbaar wordt gehinderd;
- e.
het functioneren van kunstwerken niet negatief wordt beïnvloed;
- f.
de bereikbaarheid van de beperkingengebieden voor werkzaamheden van het waterschap niet belemmerd wordt;
- g.
de toe te passen materialen en constructie geen negatief effect hebben op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische waarde van het watersysteem;
- h.
verbetering van de fysisch-chemische en ecologische waterkwaliteit niet geremd wordt.
Artikel 3.37 Specifieke uitvoeringsregels
- 1
Voor de activiteit, bedoeld in artikel 3.35, geldt dat:
- a.
de omvang van ontgravingen tot een minimum wordt beperkt;
- b.
voor zover een bestaande dam zonder duiker verbreed wordt, dat een duiker wordt aangelegd die voldoet aan de in deze paragraaf opgenomen regels;
- c.
voor zover een bestaande dam met duiker verbreed wordt, dat de duiker voldoet aan de in deze paragraaf opgenomen regels;
- d.
er geen uitlogende materialen gebruikt worden die kunnen leiden tot verslechtering van de fysisch-chemische waterkwaliteit of vermindering van de ecologische waarde van het watersysteem;
- e.
ingeval beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam wordt doorkruist en onderhoud van het primair oppervlaktewaterlichaam vanaf de kant plaatsvindt:
- 1º.
de dam een minimale bovenbreedte heeft van 4 meter;
- 2º.
de kruinhoogte van de dam overeenkomt met de maaiveldhoogte van de aangrenzende percelen;
- 3º.
de duiker een gronddekking heeft van tenminste 0,50 meter.
- 1º.
- a.
- 2
Voor de activiteit, bedoeld in artikel 3.35, die plaatsvindt in beperkingengebied I van een secundair oppervlaktewaterlichaam of in beperkingengebied I of in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam, geldt dat:
- a.
- b.
de duiker zonder knikpunten of bochten wordt aangelegd of verlengd;
- c.
de duiker zo wordt aangelegd of verlengd dat deze niet kan vervormen of verzakken;
- d.
de as van de duiker in het midden van het oppervlaktewaterlichaam wordt aangelegd;
- e.
ter hoogte en binnen 5 meter aan weerszijden van de dam, de in het oppervlaktewaterlichaam aanwezige baggerspecie tot aan de vaste bodem wordt verwijderd of bij afwezigheid daarvan, voor zover de stabiliteit van het nieuwe talud, de dam en duiker van het oppervlaktewaterlichaam voldoende geborgd is;
- f.
in het oppervlaktewaterlichaam uitkomende lozingsvoorzieningen aangepast worden om vrije lozing te waarborgen;
- g.
ingeval de dam breder wordt dan 12 meter, het verlies aan waterbergingscapaciteit ten gevolge van het deel breder dan 12 meter wordt gecompenseerd, waarbij direct voorafgaand aan de activiteit, binnen hetzelfde peilgebied en binnen een straal van 2,5 kilometer van de activiteit, minimaal dezelfde oppervlakte aan oppervlaktewater wordt aangelegd, tenzij dit al aantoonbaar gecompenseerd is in de drie jaar ervoor;
- h.
ingeval de activiteit leidt tot één of meerdere extra dammen naar een aaneengesloten perceel dat reeds door een dam ontsloten wordt, de door de aanleg van de extra dam of dammen verloren gegane waterbergingscapaciteit wordt gecompenseerd, waarbij direct voorafgaand aan de activiteit, binnen hetzelfde peilgebied en binnen een straal van 2,5 kilometer van de activiteit, minimaal dezelfde oppervlakte aan oppervlaktewater wordt aangelegd, tenzij dit al aantoonbaar gecompenseerd is in de drie jaar ervoor;
- i.
ingeval de activiteit leidt tot een dam ten behoeve van een ander doel dan het ontsluiten van een perceel, de door de aanleg van de dam verloren gegane waterbergingscapaciteit wordt gecompenseerd, waarbij direct voorafgaand aan de activiteit, binnen hetzelfde peilgebied en binnen een straal van 2,5 kilometer van de activiteit, minimaal dezelfde oppervlakte aan oppervlaktewater wordt aangelegd, tenzij dit al aantoonbaar gecompenseerd is in de drie jaar ervoor.
- 3
Voor de activiteit, bedoeld in artikel 3.35, die plaatsvindt in beperkingengebied I of in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam, geldt dat de afstand tussen twee duikers gemeten in de lengterichting van het oppervlaktewaterlichaam minimaal 5 meter bedraagt.
Artikel 3.38 Meldingsplicht
- 1
Dit artikel is van toepassing op de activiteit, bedoeld in artikel 3.35, die plaatsvindt in beperkingengebied I van een secundair oppervlaktewaterlichaam, voor zover het een dam betreft van 30 meter breed of smaller.
- 2
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, is een melding vereist.
- 3
De melding, bedoeld in het tweede lid, wordt uiterlijk 4 weken voor start van de activiteit ingediend via het Digitaal Stelsel Omgevingswet of schriftelijk aan het waterschap toegezonden.
- 4
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, geldt dat:
- a.
een duiker tot en met 12 meter, een inwendige diameter heeft van tenminste 300 millimeter;
- b.
een duiker langer dan 12 meter tot en met 20 meter, een inwendige diameter heeft van tenminste 400 millimeter;
- c.
een duiker langer dan 20 meter tot en met 30 meter, een inwendige diameter heeft van tenminste 500 millimeter;
- d.
een duiker die een openbare weg of spoorweg kruist, een inwendige diameter heeft van tenminste 600 millimeter;
- e.
ingeval toepassing wordt gegeven aan de minimaal benodigde inwendige diameter van de duiker, bedoeld in het vierde lid, onder a tot en met d, geldt voor de hoogteligging van de duiker dat deze bij winterpeil of vast peil zodanig wordt gelegd en hierop wordt gehouden dat deze voor 90% onder de waterlijn ligt of ingeval sprake is van een beperkte waterdiepte, de binnenonderkant van de duiker op de vaste bodemhoogte van het oppervlaktewaterlichaam wordt gelegd.
- a.
Artikel 3.39 Specifieke meldingsvereisten
De melding, bedoeld in artikel 3.38, bevat in aanvulling op de meldingsvereisten, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, tevens:
- a.
een opgave van of de dam met duiker wordt aangelegd ten behoeve van het ontsluiten van een perceel en zo ja, een opgave van het aantal reeds aanwezige perceelontsluitingen van het perceel dat wordt ontsloten;
- b.
een opgave van de afmetingen van het werk, waaronder de lengte van de duiker in meter en de inwendige diameter in millimeter;
- c.
ingeval verloren gegane waterbergingscapaciteit moet worden gecompenseerd, bedoeld in artikel 3.37, tweede lid, onder g, h of i, een opgave van het aantal vierkante meters verloren gegane waterbergingscapaciteit, gemeten op de waterlijn onder normale omstandigheden;
- d.
informatie waaruit blijkt of het oppervlaktewaterlichaam een maatschappelijke functie vervult en zo ja, een opgave van de voor deze functie noodzakelijke inwendige diameter van de duiker.
Artikel 3.40 Vergunningplicht
- 1
Dit artikel is van toepassing op de activiteit, bedoeld in artikel 3.35, die plaatsvindt in beperkingengebied I van een secundair oppervlaktewaterlichaam, voor zover het een dam betreft die breder is dan 30 meter, of in beperkingengebied I van een primair oppervlaktewaterlichaam.
- 2
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, is een omgevingsvergunning vereist.
- 3
De omgevingsvergunning wordt verleend als op basis van de aanvraag tenminste vaststaat dat:
- a.
de algemene zorgplichten, bedoeld in artikel 1.13 en in artikel 1.14, en de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.36, niet geschonden worden;
- b.
ingeval de activiteit plaatsvindt in beperkingengebied I van een primair oppervlaktewaterlichaam, de aanleg van de dam noodzakelijk is;
- c.
dat de duiker voldoende doorstroomcapaciteit en de juiste hoogteligging heeft om de door het waterschap gewenste doorstroming te waarborgen;
- d.
voorzieningen zijn getroffen van waaruit de duiker doorgespoten kan worden;
- e.
voor het waterschap geen buitenproportionele meerkosten ontstaan.
- a.
- 4
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, geldt dat:
- a.
de activiteit in den droge wordt uitgevoerd;
- b.
de duiker een gronddekking heeft van tenminste 0,50 meter;
- c.
een duiker langer dan 70 meter is voorzien van minimaal één voorziening van waaruit de duiker doorgespoten kan worden;
- d.
voor duikers van 70 meter of langer, voor elke 70 meter een voorziening wordt gerealiseerd van waaruit de duiker doorgespoten kan worden.
- a.
Artikel 3.41 Specifieke aanvraagvereisten omgevingsvergunning
De aanvraag om een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 3.40, bevat in aanvulling op de aanvraagvereisten, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, tevens:
- a.
een opgave van of de dam met duiker wordt aangelegd ten behoeve van het ontsluiten van een perceel en zo ja, een opgave van het aantal reeds aanwezige perceelontsluitingen van het perceel dat wordt ontsloten;
- b.
een opgave van de afmetingen van het werk, waaronder de lengte van de duiker in meter en de inwendige diameter in millimeter;
- c.
ingeval verloren gegane waterbergingscapaciteit moet worden gecompenseerd, bedoeld in artikel 3.37, tweede lid, onder g, h of i, een opgave van het aantal vierkante meters verloren gegane waterbergingscapaciteit, gemeten op de waterlijn onder normale omstandigheden;
- d.
informatie waaruit blijkt of het oppervlaktewaterlichaam een maatschappelijke functie vervult en zo ja, een opgave van de voor deze functie noodzakelijke inwendige diameter van de duiker.
Paragraaf 3.2.7 Dempen en opbrengen van grond
Artikel 3.42 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het dempen van een oppervlaktewaterlichaam in beperkingengebied I van een oppervlaktewaterlichaam en in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam of het opbrengen van grond in beperkingengebied I of in beperkingengebied I van een bergingsgebied.
Artikel 3.43 Specifieke zorgplicht
De algemene zorgplichten, bedoeld in artikel 1.13 en in artikel 1.14, die betrekking hebben op de activiteit, bedoeld in artikel 3.42, houden in elk geval in dat:
- a.
de waterbergingscapaciteit van de oppervlaktewaterlichamen gelegen in het betreffende peilgebied niet onaanvaardbaar wordt aangetast;
- b.
het waterbergend vermogen van bergingsgebieden en door het waterschap aangewezen droge oevergebieden niet onaanvaardbaar wordt aangetast;
- c.
de doorstroming van omliggende oppervlaktewaterlichamen niet wordt belemmerd;
- d.
ingeval van het versmallen van het oppervlaktewaterlichaam, een voor het watersysteembeheer passende doorstroming van het oppervlaktewaterlichaam wordt geborgd;
- e.
ingeval van het versmallen van het oppervlaktewaterlichaam, het inzakken van nieuwe taluds wordt voorkomen;
- f.
(grond)wateroverlast en (grond)waterschaarste wordt voorkomen;
- g.
het functioneren van kunstwerken niet negatief wordt beïnvloed;
- h.
de bereikbaarheid van de beperkingengebieden voor werkzaamheden van het waterschap niet belemmerd wordt;
- i.
de maatschappelijke functievervulling van het oppervlaktewaterlichaam niet onaanvaardbaar gehinderd wordt;
- j.
voor oppervlaktewaterlichamen waarvan het waterschap vaarwegbeheerder is, de scheep- en recreatievaart niet onaanvaardbaar wordt gehinderd;
- k.
de toe te passen materialen geen negatief effect hebben op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische waarde van het watersysteem;
- l.
vermindering van de ecologische waarde van het watersysteem zoveel mogelijk wordt voorkomen;
- m.
verbetering van de fysisch-chemische en ecologische waterkwaliteit niet geremd wordt.
Artikel 3.44 Specifieke uitvoeringsregels
- 1
Voor de activiteit, bedoeld in artikel 3.42, voor zover het dempen van beperkingengebied I van een oppervlaktewaterlichaam betreft, geldt dat:
- a.
vis wordt verplaatst als de vis vanwege de demping geen uitweg heeft of als het watersysteem vanwege de demping de hoeveelheid en samenstelling van de vispopulatie niet meer kan dragen;
- b.
het dempen niet leidt tot het afsluiten van andere oppervlaktewaterlichamen;
- c.
een doodlopend oppervlaktewaterlichaam vanaf de kopse kant wordt gedempt;
- d.
binnen 5 meter van de als gevolg van de demping ontstane nieuwe taluds de in het oppervlaktewaterlichaam aanwezige baggerspecie wordt verwijderd.
- a.
- 2
Voor de activiteit, bedoeld in artikel 3.42, die plaatsvindt in beperkingengebied I van een secundair of in beperkingengebied I van een primair oppervlaktewaterlichaam of in beperkingengebied I van een bergingsgebied, geldt dat direct voorafgaand aan de activiteit, binnen hetzelfde peilgebied en binnen een straal van 2,5 kilometer van de demping, minimaal dezelfde oppervlakte aan oppervlaktewater wordt aangelegd ter compensatie van verloren gegane waterbergingscapaciteit, tenzij dit al aantoonbaar gecompenseerd is in de drie jaar ervoor.
Artikel 3.45 Meldingsplicht
- 1
Dit artikel is van toepassing op de activiteit, bedoeld in artikel 3.42, die plaatsvindt in beperkingengebied I van een secundair oppervlaktewaterlichaam.
- 2
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, is een melding vereist.
- 3
De melding, bedoeld in het tweede lid, wordt uiterlijk 4 weken voor start van de activiteit ingediend via het Digitaal Stelsel Omgevingswet of schriftelijk aan het waterschap toegezonden.
- 4
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, geldt dat:
- a.
bij versmalling van het oppervlaktewaterlichaam, de bodembreedte minimaal 0,50 meter is;
- b.
nieuwe taluds, die ontstaan als gevolg van deze activiteit, robuust zijn;
- c.
in het oppervlaktewaterlichaam uitkomende lozingsvoorzieningen verlengd of verlegd worden om vrije lozing te waarborgen.
- a.
Artikel 3.46 Specifieke meldingsvereisten
De melding, bedoeld in artikel 3.45, bevat in aanvulling op de meldingsvereisten, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, tevens:
- a.
een situatietekening met de locatie en begrenzing van het te dempen oppervlaktewaterlichaam;
- b.
indien van toepassing, een situatietekening met de locatie en begrenzing van het ter compensatie aangelegde of aan te leggen oppervlaktewater;
- c.
een opgave van het aantal vierkante meters te dempen water, gemeten op de waterlijn onder normale omstandigheden of ingeval van het opbrengen van grond in een droge oevergebied, de grondophoging in vierkante meters en de dikte van de laag grond die wordt opgebracht;
- d.
informatie waaruit blijkt of het oppervlaktewaterlichaam een maatschappelijke functie vervult en zo ja, een opgave van de wijze waarop met deze functie rekening gehouden wordt.
Artikel 3.47 Vergunningplicht
- 1
Dit artikel is van toepassing op de activiteit, bedoeld in artikel 3.42, die plaatsvindt in beperkingengebied I of in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam of in beperkingengebied I van een bergingsgebied.
- 2
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, is een omgevingsvergunning vereist.
- 3
De omgevingsvergunning wordt verleend als op basis van de aanvraag tenminste vaststaat dat:
- a.
de algemene zorgplichten, bedoeld in artikel 1.13 en in artikel 1.14, en de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.43, niet geschonden worden;
- b.
ingeval van verkleining van het natte profiel van beperkingengebied I van een primair oppervlaktewaterlichaam, het minimaal benodigd doorstroomprofiel kan worden gehandhaafd;
- c.
ingeval van versmalling van beperkingengebied I van een primair oppervlaktewaterlichaam, de activiteit noodzakelijk is;
- d.
onaanvaardbaar verloren gegane waterbergingscapaciteit wordt gecompenseerd.
- a.
- 4
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, die plaatsvindt in beperkingengebied I of in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam, geldt dat:
- a.
ingeval van het versmallen van het oppervlaktewaterlichaam, het talud een hoogte-breedte verhouding heeft van 1:1,5 of flauwer;
- b.
ingeval van het versmallen van het oppervlaktewaterlichaam, beperkingengebied II in de lengte- en in de breedterichting horizontaal wordt afgewerkt en ingezaaid met graszaad;
- c.
ingeval van het versmallen van het oppervlaktewaterlichaam, direct na afronding van de activiteit en ingeval van nazakkingen tot drie jaar na afronding van de activiteit, het nieuwe talud in stand wordt gehouden en voor zover de activiteit plaatsvindt in beperkingengebied II, het maaiveld wordt hersteld;
- d.
in het oppervlaktewaterlichaam uitkomende lozingsvoorzieningen verlengd of verlegd en in dezelfde hoek als het talud afgezaagd worden om vrije lozing te waarborgen.
- a.
Artikel 3.48 Specifieke aanvraagvereisten omgevingsvergunning
De aanvraag om een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 3.47, bevat in aanvulling op de aanvraagvereisten, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, tevens:
- a.
een situatietekening met de locatie en begrenzing van het te dempen oppervlaktewaterlichaam;
- b.
indien van toepassing, een situatietekening met de locatie en begrenzing van het ter compensatie aangelegde of aan te leggen oppervlaktewater;
- c.
een opgave van het aantal vierkante meters te dempen water, gemeten op de waterlijn onder normale omstandigheden of ingeval van het opbrengen van grond in een droge oevergebied of in een bergingsgebied, de grondophoging in vierkante meters en de dikte van de laag grond die wordt opgebracht;
- d.
informatie waaruit blijkt of het oppervlaktewaterlichaam een maatschappelijke functie vervult en zo ja, een opgave van de wijze waarop met deze functie rekening gehouden wordt.
Paragraaf 3.2.8 Gemalen
Artikel 3.49 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een gemaal in beperkingengebied I van een oppervlaktewaterlichaam en in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 3.50 Specifieke zorgplicht
De algemene zorgplichten, bedoeld in artikel 1.13 en in artikel 1.14, die betrekking hebben op de activiteit, bedoeld in artikel 3.49, houden in elk geval in dat:
- a.
geen wateroverlast en –schaarste ontstaan;
- b.
het waterpeil niet buitensporig wordt aangetast;
- c.
- d.
uitspoeling van oever, talud en waterbodem wordt voorkomen;
- e.
het profiel van het oppervlaktewaterlichaam niet onaanvaardbaar wordt aangetast;
- f.
de bereikbaarheid van de beperkingengebieden voor werkzaamheden van het waterschap niet belemmerd wordt;
- g.
het functioneren van andere kunstwerken niet negatief wordt beïnvloed;
- h.
de toe te passen materialen en constructie geen negatief effect hebben op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische waarde van het watersysteem;
- i.
vermindering van de ecologische waarde van het watersysteem zoveel mogelijk wordt voorkomen;
- j.
verbetering van de fysisch-chemische en ecologische waterkwaliteit niet geremd wordt.
Artikel 3.51 Vergunningplicht
- 1
Dit artikel is van toepassing op de activiteit, bedoeld in artikel 3.49, die plaatsvindt in beperkingengebied I van een secundair oppervlaktewaterlichaam of in beperkingengebied I of in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam..
- 2
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, is een omgevingsvergunning vereist.
- 3
De omgevingsvergunning wordt verleend als op basis van de aanvraag tenminste vaststaat dat:
- a.
de algemene zorgplichten, bedoeld in artikel 1.13 en in artikel 1.14, en de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.50, niet geschonden worden;
- b.
- c.
ingeval van doorkruising van een prioritaire vismigratieroute, het gemaal vispasseerbaar is;
- d.
ingeval van doorkruising van een niet-prioritaire vismigratieroute, de activiteit niet leidt tot een onaanvaardbare doorkruising van een vismigratieroute;
- e.
het gemaal visveilig is;
- f.
de ontvangende en leverende peilgebieden beschikken over aan- en afvoer- en bergingscapaciteit die overeenstemmen met de gemaalcapaciteit;
- g.
het watersysteem ter plaatse blijft voldoen aan de afvoernormen van het waterschap;
- h.
het gemaal een passende pompcapaciteit heeft;
- i.
ingeval in afwijking van artikel 3.50, aanhef en onder b, de activiteit leidt tot wijziging van het waterpeil, een vergunning is verleend voor het wijzigen van het waterpeil of de activiteit in overeenstemming is met een maatregel uit een peilbesluit;
- j.
het gemaal bereikbaar is vanaf de openbare weg;
- k.
beheer, onderhoud en bediening op een doelmatige manier kunnen worden uitgevoerd, waaronder het telemetrisch kunnen bedienen van het gemaal;
- l.
een doelmatig beheer- en onderhoudsplan beschikbaar is;
- m.
een doelmatig objectbedieningsplan beschikbaar is;
- n.
voor het waterschap geen buitenproportionele meerkosten ontstaan.
- a.
- 4
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, geldt dat:
- a.
de omvang van ontgravingen tot een minimum wordt beperkt;
- b.
ingeval de activiteit kan leiden tot aantasting van het profiel van het oppervlaktewaterlichaam, een bodembeschermingsvoorziening wordt aangebracht;
- c.
ingeval een prioritaire vismigratieroute wordt doorkruist, het gemaal vispasseerbaar wordt gemaakt;
- d.
er geen uitlogende materialen gebruikt worden die tot verslechtering van de fysisch-chemische waterkwaliteit kunnen leiden of vermindering van de waarde van het ecologisch watersysteem;
- e.
- a.
- 5
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, die plaatsvindt in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam, geldt dat direct na afronding van de activiteit en ingeval van nazakkingen tot een jaar na afronding van de activiteit, het maaiveld wordt hersteld.
Artikel 3.52 Specifieke aanvraagvereisten omgevingsvergunning
De aanvraag om een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 3.51, bevat in aanvulling op de aanvraagvereisten, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, tevens:
- a.
een constructietekening van het gemaal, met de afmetingen, de hoogten ten opzichte van NAP en de toe te passen materialen;
- b.
een opgave en onderbouwing van de pompcapaciteit van het gemaal;
- c.
ingeval van het aanleggen van een afvoergemaal, een opgave van het waterpeil aan de laagwaterzijde van het gemaal of ingeval van het aanleggen van een opmalingsgemaal een opgave van het waterpeil aan de hoogwaterzijde van het gemaal;
- d.
een overzicht van het bemalingsgebied;
- e.
- f.
een objectbedieningsplan;
- g.
ingeval een bodembeschermingsvoorziening wordt aangebracht, een omschrijving van het type voorziening en een tekening waarop de locatie en afmetingen van de voorziening inzichtelijk wordt gemaakt;
- h.
ingeval een prioritaire vismigratieroute wordt doorkruist, een tekening van de vispassage of een opgave en een tekening van een andere geschikte maatregel om het gemaal vispasseerbaar te maken;
- i.
een opgave van de wijze waarop het gemaal visveilig zal zijn.
Paragraaf 3.2.9 Graven van oppervlaktewater en vergroten van oppervlaktewaterlichamen
Artikel 3.53 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het vergroten van een bestaand oppervlaktewaterlichaam in beperkingengebied I van een oppervlaktewaterlichaam en in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam en het graven van nieuw oppervlaktewater in beperkingengebied A van het beheergebied van het waterschap.
Artikel 3.54 Specifieke zorgplicht
De algemene zorgplichten, bedoeld in artikel 1.13 en in artikel 1.14, die betrekking hebben op de activiteit, bedoeld in artikel 3.53, houden in elk geval in dat:
- a.
- b.
het waterpeil niet buitensporig wordt aangetast;
- c.
grondwateroverlast en grondwaterschaarste wordt voorkomen;
- d.
het functioneren van kunstwerken niet negatief wordt beïnvloed;
- e.
een aanwezige of voorziene natuurvriendelijke oever in primaire oppervlaktewaterlichamen niet wordt aangetast;
- f.
onderhoudswerkzaamheden aan het oppervlaktewaterlichaam door het waterschap niet onaanvaardbaar worden belemmerd;
- g.
de bereikbaarheid van de beperkingengebieden voor werkzaamheden van het waterschap niet belemmerd wordt;
- h.
vermindering van de ecologische waarde van het watersysteem zoveel mogelijk wordt voorkomen;
- i.
verbetering van de fysisch-chemische en ecologische waterkwaliteit niet geremd wordt.
Artikel 3.55 Specifieke uitvoeringsregels
Voor de activiteit, bedoeld in artikel 3.53, geldt dat:
- a.
ingeval het nieuwe oppervlaktewater een functie heeft in de aan- en afvoer van water van percelen van één of meerdere belanghebbenden en in de waterberging:
- 1º.
de bodembreedte minimaal 0,50 meter is;
- 2º.
ingeval van een bodembreedte tot 1,50 meter, de waterdiepte minimaal 0,50 meter bedraagt ten opzichte van het winterpeil of vast peil;
- 3º.
ingeval van een bodembreedte vanaf 1,50 meter tot 3 meter, de waterdiepte minimaal 0,75 meter bedraagt ten opzichte van het winterpeil of vast peil;
- 4º.
ingeval van een bodembreedte vanaf 3 meter, de waterdiepte minimaal 1 meter bedraagt ten opzichte van het winterpeil of vast peil;
- 5º.
taluds zo worden aangelegd dat ze robuust zijn.
- 1º.
- b.
ingeval het nieuwe oppervlaktewater een functie heeft om tenminste 50 liter water per seconde af te voeren in een maatgevende situatie of gaat voorzien in de primaire wateraanvoer vanaf of naar een inlaat, de taluds een hoogte-breedte verhouding hebben van 1:1,5 of flauwer.
- c.
ingeval het nieuwe oppervlaktewater in verbinding wordt gebracht met beperkingengebied I van een primair oppervlaktewaterlichaam en voor zover beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam wordt doorkruist, waarbij onderhoud van het primair oppervlaktewaterlichaam vanaf de kant plaatsvindt, een dam met duiker of een peilscheidende dam wordt aangelegd met een bovenbreedte van minimaal 4 meter en een minimale kruinhoogte van de dam die overeenkomt met de maaiveldhoogte van de aangrenzende percelen.
- d.
bij een vergroting van beperkingengebied I van een primair oppervlaktewaterlichaam en beperkingengebied I van een secundair oppervlaktewaterlichaam:
- 1º.
ter plaatse aanwezige (kunst)werken worden verplaatst of aangepast en buiten functie geraakte (kunst)werken uit het oppervlaktewaterlichaam worden verwijderd;
- 2º.
in het oppervlaktewaterlichaam uitkomende lozingsvoorzieningen ingekort worden om vrije lozing te waarborgen.
- 3º.
ingeval van verbreding ter compensatie van verloren gegane waterbergingscapaciteit, het oppervlaktewaterlichaam met tenminste 25 centimeter wordt verbreed.
- 1º.
- e.
bij een vergroting van beperkingengebied I van een primair oppervlaktewaterlichaam:
- 1º.
de taluds een hoogte-breedte verhouding hebben van 1:1,5 of flauwer;
- 2º.
de taluds die reeds een hoogte-breedte verhouding van 1:1,5 hebben of flauwer zijn, niet steiler worden;
- 3º.
in het oppervlaktewaterlichaam uitkomende lozingsvoorzieningen ingekort worden om vrije lozing te waarborgen.
- 1º.
- f.
bij een vergroting van beperkingengebied I van een secundair oppervlaktewaterlichaam:
- g.
ter hoogte van de aansluiting op beperkingengebied I van een oppervlaktewaterlichaam, er een graduele overgang ofwel een nette en geleidelijke aansluiting op het bestaande oppervlaktewaterlichaam wordt gerealiseerd.
Artikel 3.56 Meldingsplicht
- 1
Dit artikel is van toepassing op de activiteit, bedoeld in artikel 3.53, die plaatsvindt in:
- a.
beperkingengebied A, voor zover het betreft het aanleggen van nieuw oppervlaktewater dat binnen hetzelfde peilgebied in verbinding wordt gebracht met beperkingengebied I van een oppervlaktewaterlichaam en het nieuwe oppervlaktewater geen beoogd afvoerdebiet heeft van tenminste 50 liter per seconde in een maatgevende situatie en niet voorziet in de primaire wateraanvoer vanaf of naar een inlaat;
- b.
beperkingengebied I van een secundair oppervlaktewaterlichaam of in beperkingengebied I van een tertiair oppervlaktewaterlichaam, voor zover het betreft het vergroten van beperkingengebied I van het secundair oppervlaktewaterlichaam of beperkingengebied I van het tertiair oppervlaktewaterlichaam.
- a.
- 2
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, is een melding vereist.
- 3
De melding, bedoeld in het tweede lid, wordt uiterlijk 4 weken voor start van de activiteit ingediend via het Digitaal Stelsel Omgevingswet of schriftelijk aan het waterschap toegezonden.
Artikel 3.57 Specifieke meldingsvereisten
De melding, bedoeld in artikel 3.56, bevat in aanvulling op de meldingsvereisten, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, tevens:
- a.
een situatietekening met de locatie en begrenzing van het aan te leggen of te vergroten oppervlaktewater(lichaam);
- b.
een dwarsprofieltekening van het aan te leggen of te vergroten oppervlaktewater(lichaam) dat de breedte van het oppervlaktewater(lichaam) op de waterlijn inzichtelijk maakt ten opzichte van de oude situatie (ingeval van vergroten);
- c.
een opgave van het aantal vierkante meters aan te leggen oppervlaktewater, gemeten op de waterlijn onder normale omstandigheden;
- d.
ingeval de activiteit plaatsvindt in verband met het compenseren van het verlies van waterbergingscapaciteit, een opgave van of de activiteit wordt uitgevoerd in hetzelfde peilgebied als waar de waterbergingscapaciteit afneemt.
Artikel 3.58 Vergunningplicht
- 1
Dit artikel is van toepassing op de activiteit, bedoeld in artikel 3.53, die plaatsvindt in:
- a.
beperkingengebied A, voor zover het betreft:
- 1º.
het aanleggen van nieuw oppervlaktewater dat binnen hetzelfde peilgebied in verbinding wordt gebracht met beperkingengebied I van een oppervlaktewaterlichaam, waarbij het nieuwe oppervlaktewater een beoogd afvoerdebiet heeft van tenminste 50 liter per seconde in een maatgevende situatie of gaat voorzien in de primaire wateraanvoer vanaf of naar een inlaat; of
- 2º.
het aanleggen van nieuw oppervlaktewater, waarbij door de grens van een peilgebied wordt gegraven; of
- 3º.
het aanleggen van nieuw oppervlaktewater, waarbij beperkingengebieden I van oppervlaktewaterlichamen van verschillende peilgebieden met elkaar in verbinding worden gebracht.
- 1º.
- b.
beperkingengebied I van een primair oppervlaktewaterlichaam, voor zover het betreft het vergroten van beperkingengebied I van een primair oppervlaktewaterlichaam.
- a.
- 2
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, is een omgevingsvergunning vereist.
- 3
De omgevingsvergunning wordt verleend als op basis van de aanvraag tenminste vaststaat dat:
- a.
de algemene zorgplichten, bedoeld in artikel 1.13 en in artikel 1.14, en de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.54, niet geschonden worden;
- b.
ingeval in afwijking van artikel 3.54, aanhef en onder b, de activiteit leidt tot wijziging van het waterpeil, een vergunning is verleend voor het wijzigen van het waterpeil of de activiteit in overeenstemming is met een maatregel uit een peilbesluit;
- c.
dat een nieuw oppervlaktewater, dat een beoogd afvoerdebiet heeft van tenminste 50 liter per seconde in een maatgevende situatie of dat gaat voorzien in de primaire wateraanvoer vanaf of naar een inlaat, voldoende doorstroomoppervlak en de juiste bodemhoogteligging heeft om de door het waterschap gewenste doorstroming te waarborgen;
- d.
de taluds robuust worden aangelegd;
- e.
ingeval van het graven door de grens van een peilgebied, dit past binnen de kaders van het waterbeheerbeleid van het waterschap;
- f.
ingeval van een nieuw oppervlaktewater dat een beoogd afvoerdebiet heeft van tenminste 50 liter per seconde in een maatgevende situatie of dat gaat voorzien in de primaire wateraanvoer vanaf of naar een inlaat, machinaal onderhoud vanaf de kant kan plaatsvinden of, als dit niet mogelijk is, voor het waterschap geen buitenproportionele meerkosten ontstaan;
- g.
ingeval van een potentieel nieuw oppervlaktewater dat een beoogd afvoerdebiet heeft van tenminste 50 liter per seconde in een maatgevende situatie of dat gaat voorzien in de primaire wateraanvoer vanaf of naar een inlaat, dat van insteek tot insteek tenminste 16 meter breedte is, het onderhoud varend kan worden uitgevoerd;
- h.
een ten gevolge van de activiteit te wijzigen begrenzing van de beperkingengebieden niet tot onacceptabele situaties leidt.
- a.
Artikel 3.59 Specifieke aanvraagvereisten omgevingsvergunning
De aanvraag om een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 3.58, bevat in aanvulling op de aanvraagvereisten, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, tevens:
- a.
een situatietekening met de locatie en begrenzing van het aan te leggen of te vergroten oppervlaktewater(lichaam);
- b.
een dwarsprofieltekening van het aan te leggen of te vergroten oppervlaktewater(lichaam) dat de breedte van het oppervlaktewater(lichaam) op de waterlijn inzichtelijk maakt ten opzichte van de oude situatie (ingeval van vergroten);
- c.
een opgave van het aantal vierkante meters aan te leggen oppervlaktewater, gemeten op de waterlijn onder normale omstandigheden;
- d.
ingeval de activiteit plaatsvindt in verband met het compenseren van het verlies van waterbergingscapaciteit, een opgave van of de activiteit wordt uitgevoerd in hetzelfde peilgebied als waar de waterbergingscapaciteit afneemt.
Paragraaf 3.2.10 Grondboringen, sonderingen, peilbuizen en proefsleuven
Artikel 3.60 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op verticale grondboringen, sonderingen, het plaatsen van peilbuizen en het maken van proefsleuven in beperkingengebied I van een oppervlaktewaterlichaam en in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam of in beperkingengebied I van een bergingsgebied.
Artikel 3.61 Specifieke zorgplicht
De algemene zorgplichten, bedoeld in artikel 1.13 en in artikel 1.14, die betrekking hebben op de activiteit, bedoeld in artikel 3.60, houden in elk geval in dat:
- a.
het profiel van het oppervlaktewaterlichaam niet wordt aangetast;
- b.
- c.
het functioneren van kunstwerken niet negatief wordt beïnvloed;
- d.
uitwisseling van grondwater tussen verschillende watervoerende pakketten wordt voorkomen;
- e.
grondwaterverontreiniging wordt voorkomen;
- f.
de bereikbaarheid van de beperkingengebieden voor werkzaamheden van het waterschap niet belemmerd wordt;
- g.
onderhoudswerkzaamheden aan het oppervlaktewaterlichaam door het waterschap niet onaanvaardbaar worden belemmerd.
Artikel 3.62 Specifieke uitvoeringsregels
- 1
Voor de activiteit, bedoeld in artikel 3.60, die plaatsvindt in beperkingengebied I van een oppervlaktewaterlichaam of in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam, geldt dat:
- a.
de omvang van ontgravingen en grondroeringen tot een minimum wordt beperkt;
- b.
ontstane gaten na afronding van de activiteit volledig worden gevuld;
- c.
geperforeerde slecht doorlatende grondlagen worden hersteld.
- a.
- 2
Voor de activiteit, bedoeld in artikel 3.60, die plaatsvindt in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam, geldt dat direct na afronding van de activiteit en ingeval van nazakkingen tot een jaar na afronding van de activiteit, het maaiveld wordt hersteld.
Artikel 3.63 Meldingsplicht
- 1
Dit artikel is van toepassing op de activiteit, bedoeld in artikel 3.60, die plaatsvindt in beperkingengebied I of in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam.
- 2
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, is een melding vereist.
- 3
De melding, bedoeld in het tweede lid, wordt uiterlijk 4 weken voor start van de activiteit ingediend via het Digitaal Stelsel Omgevingswet of schriftelijk aan het waterschap toegezonden.
- 4
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, geldt dat:
- a.
de omvang van grondboringen en van proefsleuven tot een minimum wordt beperkt;
- b.
peilbuizen na afloop van grondwateronderzoek worden verwijderd;
- c.
proefsleuven op minimaal anderhalve meter vanaf de insteek van het oppervlaktewaterlichaam worden gegraven.
- a.
Artikel 3.64 Specifieke meldingsvereisten
De melding, bedoeld in artikel 3.63, bevat in aanvulling op de meldingsvereisten, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, tevens een opgave van de afmetingen van het werk.
Paragraaf 3.2.11 Inlaten
Artikel 3.65 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een inlaat in beperkingengebied I van een oppervlaktewaterlichaam en in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 3.66 Specifieke zorgplicht
De algemene zorgplichten, bedoeld in artikel 1.13 en in artikel 1.14, die betrekking hebben op de activiteit, bedoeld in artikel 3.65, houden in elk geval in dat:
- a.
geen wateroverlast en -schaarste ontstaan;
- b.
het waterpeil niet buitensporig wordt aangetast;
- c.
- d.
uitspoeling van oever, talud en waterbodem wordt voorkomen;
- e.
het profiel van het oppervlaktewaterlichaam niet onaanvaardbaar wordt aangetast;
- f.
de bereikbaarheid voor onderhoud van de beperkingengebieden voor werkzaamheden van het waterschap niet belemmerd wordt;
- g.
het functioneren van andere kunstwerken niet negatief wordt beïnvloed;
- h.
de toe te passen materialen en constructie geen negatief effect hebben op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische waarde van het watersysteem;
- i.
vermindering van de ecologische waarde van het watersysteem zoveel mogelijk wordt voorkomen;
- j.
verbetering van de fysisch-chemische en ecologische waterkwaliteit niet geremd wordt.
Artikel 3.67 Vergunningplicht
- 1
Dit artikel is van toepassing op de activiteit, bedoeld in artikel 3.65, die plaatsvindt in beperkingengebied I van een secundair oppervlaktewaterlichaam of in beperkingengebied I of in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam.
- 2
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, is een omgevingsvergunning vereist.
- 3
De omgevingsvergunning wordt verleend als op basis van de aanvraag tenminste vaststaat dat:
- a.
de algemene zorgplichten, bedoeld in artikel 1.13 en in artikel 1.14, en de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.66, niet geschonden worden;
- b.
het aanleggen van de inlaat voor het beheer van het watersysteem noodzakelijk is;
- c.
ingeval de inlaat wordt aangelegd in een oppervlaktewaterlichaam waarin zich een prioritaire of niet-prioritaire vismigratieroute bevindt, de activiteit niet leidt tot een onaanvaardbare belemmering van de migratie van vis;
- d.
de inlaat visveilig is;
- e.
ingeval in afwijking van artikel 3.66, aanhef en onder b, de activiteit leidt tot wijziging van het waterpeil, een vergunning is verleend voor het wijzigen van het waterpeil of de activiteit in overeenstemming is met een maatregel uit een peilbesluit;
- f.
de inlaatconstructie deugdelijk is ontworpen;
- g.
het leverende peilgebied over voldoende aanvoercapaciteit beschikt;
- h.
ingeval de activiteit plaatsvindt in beperkingengebied I of in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam:
- 1º.
de inlaat voldoende doorstroomcapaciteit en de juiste hoogteligging heeft;
- 2º.
beheer, onderhoud en bediening op een doelmatige manier kunnen worden uitgevoerd;
- 3º.
voor het waterschap geen buitenproportionele meerkosten ontstaan.
- 1º.
- a.
- 4
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, geldt dat:
- a.
de omvang van ontgravingen tot een minimum wordt beperkt;
- b.
er geen uitlogende materialen gebruikt worden die tot verslechtering van de fysisch-chemische waterkwaliteit kunnen leiden of vermindering van de waarde van het ecologisch watersysteem;
- c.
de inlaat zodanig wordt aangelegd dat er geen lekkage langs de inlaatconstructie kan optreden;
- d.
de inlaat zodanig wordt aangelegd dat deze niet kan vervormen of verzakken;
- e.
deze beschermd wordt tegen schade als gevolg van machinaal onderhoud van het oppervlaktewaterlichaam;
- f.
ingeval de activiteit plaatsvindt in en nabij een primair oppervlaktewaterlichaam, beperkingengebied II in de lengte- en in de breedterichting horizontaal wordt afgewerkt en ingezaaid met graszaad;
- g.
aan de instroomzijde van de inlaat een damwand tot aan maaiveldhoogte wordt aangelegd;
- h.
het profiel van het oppervlaktewaterlichaam aan de uitstroomzijde van de inlaat wordt beschermd tegen uitspoeling.
- a.
- 5
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, die plaatsvindt in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam, geldt dat direct na afronding van de activiteit en ingeval van nazakkingen tot een jaar na afronding van de activiteit, het maaiveld wordt hersteld.
Artikel 3.68 Specifieke aanvraagvereisten omgevingsvergunning
De aanvraag om een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 3.67, bevat in aanvulling op de aanvraagvereisten, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, tevens:
- a.
een weergave van het gebied dat onder invloed is van de inlaat;
- b.
een constructietekening waarop de inlaat, de afmetingen van de inlaat, de hoogtematen van de constructie ten opzichte van NAP en de toe te passen materialen van de inlaat zijn weergegeven;
- c.
ingeval de activiteit plaatsvindt in beperkingengebied I of in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam, een onderbouwing van de toe te passen doorstroomcapaciteit van de inlaat;
- d.
ingeval een bodembeschermingsvoorziening wordt aangebracht, een omschrijving van het type voorziening en een tekening waarop de locatie en afmetingen van de voorziening inzichtelijk wordt gemaakt;
- e.
een opgave van de wijze waarop de inlaat visveilig zal zijn.
Paragraaf 3.2.12 Kabels en leidingen
Artikel 3.69 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van kabels en leidingen in beperkingengebied I van een oppervlaktewaterlichaam en in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam of in beperkingengebied I van een bergingsgebied, uitgezonderd lozingsvoorzieningen.
Artikel 3.70 Specifieke zorgplicht
De algemene zorgplichten, bedoeld in artikel 1.13 en in artikel 1.14, die betrekking hebben op de activiteit, bedoeld in artikel 3.69, houden in elk geval in dat:
- a.
de bereikbaarheid van de beperkingengebieden voor werkzaamheden van het waterschap niet belemmerd wordt;
- b.
door het waterschap uit te voeren beheer en onderhoud van (kunst)werken niet belemmerd worden;
- c.
- d.
uitwisseling van grondwater tussen verschillende watervoerende pakketten wordt voorkomen;
- e.
het profiel van het oppervlaktewaterlichaam niet wordt aangetast;
- f.
- g.
voor oppervlaktewaterlichamen waarvan het waterschap vaarwegbeheerder is, de scheep- en recreatievaart niet wordt gehinderd;
- h.
vermindering van de ecologische waarde van het watersysteem zoveel mogelijk wordt voorkomen;
- i.
verslechtering van de fysisch-chemische waterkwaliteit wordt voorkomen;
- j.
verbetering van de fysisch-chemische en ecologische waterkwaliteit niet geremd wordt.
Artikel 3.71 Specifieke uitvoeringsregels
- 1
Voor de activiteit, bedoeld in artikel 3.69, die plaatsvindt in beperkingengebied I van een oppervlaktewaterlichaam of in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam, geldt dat:
- a.
de afstand van de kabel of leiding tot duikers tenminste een halve meter bedraagt;
- b.
de afstand van de kabel of leiding tot kunstwerken anders dan duikers, inclusief eventueel aanwezige fundering, tenminste vijf meter bedraagt tenzij de kabel of leiding ten behoeve van het betreffende kunstwerk wordt aangelegd;
- c.
de omvang van ontgravingen tot een minimum wordt beperkt;
- d.
voor zover de activiteit middels een boring plaatsvindt, bij opbarsting of kwelvorming, het waterschap onmiddellijk wordt geïnformeerd en maatregelen worden getroffen om de opbarsting of kwelvorming direct en zoveel mogelijk teniet te doen.
- a.
- 2
Voor de activiteit, bedoeld in artikel 3.69, die plaatsvindt in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam, geldt dat direct na afronding van de activiteit en ingeval van nazakkingen tot een jaar na afronding van de activiteit, het maaiveld wordt hersteld.
- 3
Voor de activiteit, bedoeld in artikel 3.69, die plaatsvindt in beperkingengebied I van een secundair oppervlaktewaterlichaam of in beperkingengebied I van een tertiair oppervlaktewaterlichaam, geldt dat kabels en leidingen bij het kruisen van het oppervlaktewaterlichaam tenminste een halve meter onder de vaste bodem worden gelegd.
Artikel 3.72 Meldingsplicht
- 1
Dit artikel is van toepassing op de activiteit, bedoeld in artikel 3.69, die plaatsvindt in beperkingengebied I of in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam.
- 2
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, is een melding vereist.
- 3
De melding, bedoeld in het tweede lid, wordt uiterlijk 4 weken voor start van de activiteit ingediend via het Digitaal Stelsel Omgevingswet of schriftelijk aan het waterschap toegezonden.
- 4
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, geldt dat:
- a.
kabels en leidingen bij het kruisen van het oppervlaktewaterlichaam tenminste 1,5 meter onder de vaste bodem worden gelegd;
- b.
de afstand tussen ontgraving en insteek van het oppervlaktewaterlichaam tenminste 1,5 meter bedraagt;
- c.
drainagebuizen en andere leidingen die gekruist worden door een parallel aan het oppervlaktewaterlichaam aan te leggen kabel of leiding, waar nodig door de initiatiefnemer worden verlegd of aangepast;
- d.
ingeval het waterschap vaarwegbeheerder is, dat kabels en leidingen bij het kruisen van het oppervlaktewaterlichaam met toepassing van een adequate techniek worden aangelegd.
- a.
Artikel 3.73 Specifieke meldingsvereisten
De melding, bedoeld in artikel 3.72, bevat in aanvulling op de meldingsvereisten, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, tevens:
Paragraaf 3.2.13 Kleine objecten
Artikel 3.74 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van kleine objecten in beperkingengebied I van een oppervlaktewaterlichaam en in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam of in beperkingengebied I van een bergingsgebied.
Artikel 3.75 Specifieke zorgplicht
De algemene zorgplichten, bedoeld in artikel 1.13 en in artikel 1.14, die betrekking hebben op de activiteit, bedoeld in artikel 3.74, houden in elk geval in dat:
- a.
een voor het watersysteembeheer passende doorstroming van het oppervlaktewaterlichaam wordt geborgd;
- b.
het profiel van het oppervlaktewaterlichaam niet wordt aangetast;
- c.
- d.
de bereikbaarheid van de beperkingengebieden voor werkzaamheden van het waterschap niet belemmerd wordt;
- e.
de maatschappelijke functievervulling van het oppervlaktewaterlichaam niet onaanvaardbaar gehinderd wordt;
- f.
voor oppervlaktewaterlichamen waarvan het waterschap vaarwegbeheerder is, de scheep- en recreatievaart niet onaanvaardbaar wordt gehinderd;
- g.
het functioneren van kunstwerken niet negatief wordt beïnvloed;
- h.
de toe te passen materialen en constructie geen negatief effect hebben op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische waarde van het watersysteem;
- i.
vermindering van de ecologische waarde van het watersysteem zoveel mogelijk wordt voorkomen;
- j.
verbetering van de fysisch-chemische en ecologische waterkwaliteit niet geremd wordt.
Artikel 3.76 Specifieke uitvoeringsregels
- 1
Voor de activiteit, bedoeld in artikel 3.74, die plaatsvindt in beperkingengebied I van een oppervlaktewaterlichaam of in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam, geldt dat:
- a.
de omvang van ontgravingen tot een minimum wordt beperkt;
- b.
er geen uitlogende materialen gebruikt worden die tot verslechtering van de fysisch-chemische waterkwaliteit kunnen leiden of vermindering van de waarde van het ecologisch watersysteem;
- c.
het object zo wordt aangelegd dat deze niet kan vervormen, verzakken of op drift raakt.
- a.
- 2
Voor de activiteit, bedoeld in artikel 3.74, die plaatsvindt in beperkingengebied I of in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam of in beperkingengebied I van een bergingsgebied geldt dat:
- 3
Voor de activiteit, bedoeld in artikel 3.74, die plaatsvindt in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam, geldt dat direct na afronding van de activiteit en ingeval van nazakkingen tot een jaar na afronding van de activiteit, het maaiveld wordt hersteld.
Artikel 3.77 Meldingsplicht
- 1
Dit artikel is van toepassing op de activiteit, bedoeld in artikel 3.74, die plaatsvindt in beperkingengebied I of in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam, voor zover het geen zonnepanelen betreft.
- 2
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, is een melding vereist.
- 3
De melding, bedoeld in het tweede lid, wordt uiterlijk 4 weken voor start van de activiteit ingediend via het Digitaal Stelsel Omgevingswet of schriftelijk aan het waterschap toegezonden.
Artikel 3.78 Specifieke meldingsvereisten
De melding, bedoeld in artikel 3.77, bevat in aanvulling op de meldingsvereisten, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, tevens:
- a.
een omschrijving van de functie van het object;
- b.
een opgave van de afmetingen en de constructie van het object;
- c.
informatie waaruit blijkt of het oppervlaktewaterlichaam een maatschappelijke functie vervult en zo ja, een opgave van de wijze waarop met deze functie rekening gehouden wordt.
Artikel 3.79 Vergunningplicht
- 1
Dit artikel is van toepassing op de activiteit, bedoeld in artikel 3.74, die plaatsvindt in beperkingengebied I van een oppervlaktewaterlichaam of in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam of in beperkingengebied I van een bergingsgebied, voor zover het zonnepanelen betreft.
- 2
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, is een omgevingsvergunning vereist.
- 3
De omgevingsvergunning wordt verleend als op basis van de aanvraag tenminste vaststaat dat:
- a.
de algemene zorgplichten, bedoeld in artikel 1.13 en in artikel 1.14, en de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.75, niet geschonden worden;
- b.
de activiteit niet buiten de in het eerste lid bedoelde beperkingengebieden kan plaatsvinden;
- c.
voor het waterschap geen buitenproportionele meerkosten ontstaan.
- a.
- 4
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, geldt dat, indien noodzakelijk, beheersmaatregelen worden getroffen om vermindering van de ecologische waarde van het watersysteem te voorkomen.
Artikel 3.80 Specifieke aanvraagvereisten omgevingsvergunning
De aanvraag om een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 3.79, bevat in aanvulling op de aanvraagvereisten, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, tevens:
- a.
de reden waarom de activiteit niet buiten de beperkingengebieden kan plaatsvinden;
- b.
een opgave van de afmetingen en de constructie van het object;
- c.
een rapportage waaruit blijkt dat de ecologische waarde van het watersysteem als gevolg van de activiteit niet onaanvaardbaar vermindert en een opgave van de eventuele beheersmaatregelen die daartoe worden getroffen;
- d.
informatie waaruit blijkt of het oppervlaktewaterlichaam een maatschappelijke functie vervult en zo ja, een opgave van de wijze waarop met deze functie rekening gehouden wordt.
Paragraaf 3.2.14 Lozen van een hoeveelheid water per tijdseenheid
Artikel 3.81 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het, middels een lozingsvoorziening, lozen van een hoeveelheid water per tijdseenheid in beperkingengebied I van een oppervlaktewaterlichaam en in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 3.82 Specifieke zorgplicht
De algemene zorgplichten, bedoeld in artikel 1.13 en in artikel 1.14, die betrekking hebben op de activiteit, bedoeld in artikel 3.81, houden in elk geval in dat:
- a.
wateroverlast wordt voorkomen;
- b.
het profiel van het oppervlaktewaterlichaam niet onaanvaardbaar wordt aangetast;
- c.
het waterbergend vermogen van bergingsgebieden niet onaanvaardbaar wordt aangetast;
- d.
het waterpeil niet buitensporig wordt aangetast;
- e.
- f.
uitspoeling van oever, talud en waterbodem wordt voorkomen;
- g.
de maatschappelijke functievervulling van het oppervlaktewaterlichaam niet onaanvaardbaar gehinderd wordt;
- h.
voor oppervlaktewaterlichamen waarvan het waterschap vaarwegbeheerder is, de scheep- en recreatievaart niet onaanvaardbaar wordt gehinderd;
- i.
de bereikbaarheid van de beperkingengebieden voor werkzaamheden van het waterschap niet belemmerd wordt;
- j.
onderhoudswerkzaamheden aan het oppervlaktewaterlichaam door het waterschap niet onaanvaardbaar worden belemmerd;
- k.
de functionaliteit van ter plaatse aanwezige oeververdedigingswerken niet wordt aangetast;
- l.
vermindering van de ecologische waarde van het watersysteem zoveel mogelijk wordt voorkomen;
- m.
verbetering van de fysisch-chemische en ecologische waarde van het watersysteem niet geremd wordt.
Artikel 3.83 Specifieke uitvoeringsregels
- 1
Voor de activiteit, bedoeld in artikel 3.81, die plaatsvindt in beperkingengebied I van een oppervlaktewaterlichaam of in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam, geldt dat de omvang van ontgravingen tot een minimum wordt beperkt.
- 2
Voor de activiteit, bedoeld in artikel 3.81, die plaatsvindt in beperkingengebied I van een secundair oppervlaktewaterlichaam of in beperkingengebied I of in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam, geldt dat:
- a.
de uiteinden van de lozingsvoorzieningen in dezelfde hoek als het talud afgezaagd worden;
- b.
ingeval de activiteit kan leiden tot aantasting van het profiel van het oppervlaktewaterlichaam, een bodembeschermingsvoorziening wordt aangebracht;
- c.
de lozingsvoorziening wordt verwijderd als deze geen functie meer heeft.
- a.
- 3
Voor de activiteit, bedoeld in artikel 3.81, die plaatsvindt in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam, geldt dat:
- a.
direct na afronding van de activiteit en ingeval van nazakkingen tot een jaar na afronding van de activiteit, het maaiveld wordt hersteld;
- b.
ingeval van het plaatsen van een separate bemonsteringsvoorziening, dit geen obstakel vormt voor het machinaal onderhoud van beperkingengebied I van het primair oppervlaktewaterlichaam.
- a.
Artikel 3.84 Meldingsplicht
- 1
Dit artikel is van toepassing op de activiteit, bedoeld in artikel 3.81, die plaatsvindt in beperkingengebied I van een secundair oppervlaktewaterlichaam of in beperkingengebied I of in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam, waarbij 30 m3 water per uur of meer wordt geloosd.
- 2
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, is een melding vereist.
- 3
De melding, bedoeld in het tweede lid, wordt uiterlijk 4 weken voor start van de activiteit ingediend via het Digitaal Stelsel Omgevingswet of schriftelijk aan het waterschap toegezonden.
- 4
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, geldt dat ingeval van niet-continue lozing van water op dezelfde lozingslocatie die bij herhaling plaatsvindt, de initiatiefnemer telkens een informatieplicht heeft, waarbij het waterschap tenminste 48 uur voorafgaand aan elke keer dat feitelijk geloosd wordt, geïnformeerd wordt over de locatie van de lozing, de hoeveelheid te lozen water in m3 per uur en de periode van het jaar waarin de lozing van water plaatsvindt.
Artikel 3.85 Specifieke meldingsvereisten
De melding, bedoeld in artikel 3.84, bevat in aanvulling op de meldingsvereisten, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, tevens:
- a.
een situatietekening waarop de lozingslocatie in beeld is gebracht;
- b.
informatie over het type lozingsvoorziening;
- c.
- d.
een aanduiding of de lozing continu of niet-continu plaatsvindt;
- e.
ingeval van niet-continue lozing van water vanaf dezelfde lozingslocatie, een opgave of de activiteit eenmalig gedurende een bepaalde periode plaatsvindt of bij herhaling plaatsvindt gedurende meerdere toekomstige periodes;
- f.
ingeval van niet-continue lozing van water die bij herhaling plaatsvindt vanaf dezelfde lozingslocatie, een opgave van de regelmaat waarmee de lozingen plaatsvinden;
- g.
ingeval een bodembeschermingsvoorziening wordt aangebracht, een omschrijving van het type voorziening en een tekening waarop de locatie en afmetingen van de voorziening inzichtelijk wordt gemaakt;
- h.
informatie waaruit blijkt of het oppervlaktewaterlichaam een maatschappelijke functie vervult en zo ja, een opgave van de wijze waarop met deze functie rekening gehouden wordt.
- i.
ingeval de activiteit eenmalig plaatsvindt, de verwachte einddatum van de activiteit.
Paragraaf 3.2.15 Natuurvriendelijke oevers
Artikel 3.86 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een natuurvriendelijke oever in beperkingengebied I van een oppervlaktewaterlichaam en in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 3.87 Specifieke zorgplicht
De algemene zorgplichten, bedoeld in artikel 1.13 en in artikel 1.14, die betrekking hebben op de activiteit, bedoeld in artikel 3.86, houden in elk geval in dat:
- a.
de doorstroming van omliggende oppervlaktewaterlichamen niet wordt belemmerd;
- b.
het profiel van het oppervlaktewaterlichaam niet onaanvaardbaar wordt aangetast;
- c.
- d.
onderhoudswerkzaamheden aan het oppervlaktewaterlichaam door het waterschap niet onaanvaardbaar worden belemmerd;
- e.
de bereikbaarheid van de beperkingengebieden voor werkzaamheden van het waterschap niet belemmerd wordt;
- f.
het functioneren van kunstwerken niet negatief wordt beïnvloed;
- g.
geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaat;
- h.
de toe te passen materialen en constructie geen negatief effect hebben op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische waarde van het watersysteem;
- i.
vermindering van de ecologische waarde van het watersysteem zoveel mogelijk wordt voorkomen;
- j.
verbetering van de fysisch-chemische en ecologische waterkwaliteit niet geremd wordt.
Artikel 3.88 Specifieke uitvoeringsregels
- 1
Voor de activiteit, bedoeld in artikel 3.86, geldt dat:
- a.
de omvang van ontgravingen tot een minimum wordt beperkt;
- b.
er geen uitlogende materialen gebruikt worden die tot verslechtering van de fysisch-chemische waterkwaliteit kunnen leiden of vermindering van de waarde van het ecologisch watersysteem;
- c.
voor de aansluiting van de natuurvriendelijke oever op bestaande oppervlaktewaterlichamen een graduele overgang wordt aangelegd;
- d.
niet door een peilgrens wordt gegraven.
- a.
- 2
Voor de activiteit, bedoeld in artikel 3.86, die plaatsvindt in beperkingengebied I van een secundair oppervlaktewaterlichaam of in beperkingengebied I van een primair oppervlaktewaterlichaam, geldt dat:
- a.
als de natuurvriendelijke oever wordt aangelegd in een oppervlaktewaterlichaam dat aansluit op een primair oppervlaktewaterlichaam, waarbij beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam wordt doorkruist en onderhoud van het primair oppervlaktewaterlichaam vanaf de kant plaatsvindt, een dam met duiker of een peilscheidende dam wordt aangelegd met een bovenbreedte van minimaal 4 meter en een minimale kruinhoogte van de dam die overeenkomt met de maaiveldhoogte van de aangrenzende percelen;
- b.
ter plaatse aanwezige oeververdedigingswerken uit het oppervlaktewaterlichaam worden verwijderd of naar beneden geduwd.
- a.
Artikel 3.89 Meldingsplicht
- 1
Dit artikel is van toepassing op de activiteit, bedoeld in artikel 3.86, die plaatsvindt in beperkingengebied I van een secundair oppervlaktewaterlichaam.
- 2
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, is een melding vereist.
- 3
De melding, bedoeld in het tweede lid, wordt uiterlijk 4 weken voor start van de activiteit ingediend via het Digitaal Stelsel Omgevingswet of schriftelijk aan het waterschap toegezonden.
- 4
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, geldt dat:
- a.
het talud een hoogte-breedte verhouding heeft die flauwer is dan 1:1,5;
- b.
in het oppervlaktewaterlichaam uitkomende lozingsvoorzieningen ingekort worden om vrije lozing te waarborgen.
- a.
Artikel 3.90 Specifieke meldingsvereisten
De melding, bedoeld in artikel 3.89, bevat in aanvulling op de meldingsvereisten, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, tevens:
- a.
een opgave van het te gebruiken materiaal, inclusief afmetingen;
- b.
een dwarsprofieltekening van het oppervlaktewaterlichaam met daarop ingetekend de beoogde natuurvriendelijke oever en de daarbij horende hoogte-breedteverhouding van het talud;
- c.
ingeval de activiteit (tevens) plaatsvindt ter compensatie van verloren gegane waterbergingscapaciteit, een opgave van het aantal vierkante meter oppervlaktewater dat bij deze activiteit wordt gerealiseerd, gemeten op de waterlijn onder normale omstandigheden.
Artikel 3.91 Vergunningplicht
- 1
Dit artikel is van toepassing op de activiteit, bedoeld in artikel 3.86, die plaatsvindt in beperkingengebied I of in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam.
- 2
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, is een omgevingsvergunning vereist.
- 3
De omgevingsvergunning wordt verleend als op basis van de aanvraag tenminste vaststaat dat:
- a.
de algemene zorgplichten, bedoeld in artikel 1.13 en in artikel 1.14, en de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.87, niet geschonden worden;
- b.
de natuurvriendelijke oever voldoet aan het minimaal vereiste profiel;
- c.
de natuurvriendelijke oever zodanig is ontworpen dat er vegetatie kan ontstaan;
- d.
ingeval de natuurvriendelijke oever als doel heeft om de waterkwaliteit te verbeteren, dat de activiteit voldoet aan de daarvoor gestelde eisen;
- e.
machinaal onderhoud vanaf de kant kan plaatsvinden of, als dit niet mogelijk is, voor het waterschap geen buitenproportionele meerkosten ontstaan.
- a.
- 4
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, geldt dat:
- a.
het talud een hoogte-breedte verhouding heeft die flauwer is dan 1:1,5 of ingeval de natuurvriendelijke oever als doel heeft om de waterkwaliteit te verbeteren, deze ten minste voldoet aan een onderwaterprofiel met een minimale taludhelling met een hoogte-breedteverhouding van 1:4, ingezet op een diepte van minimaal 70 centimeter onder het winterpeil of vast peil en een bovenwaterprofiel met een minimale taludhelling met een hoogte-breedteverhouding van 1:3;
- b.
de natuurvriendelijke oever zo wordt aangelegd dat geschikte vegetatie kan ontstaan;
- c.
ingeval machinaal onderhoud vanaf de kant kan plaatsvinden, het beperkingengebied II obstakelvrij wordt gemaakt;
- d.
in het oppervlaktewaterlichaam uitkomende lozingsvoorzieningen ingekort en in dezelfde hoek als het talud afgezaagd worden.
- a.
Artikel 3.92 Specifieke aanvraagvereisten omgevingsvergunning
De aanvraag om een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 3.91, bevat in aanvulling op de aanvraagvereisten, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, tevens:
- a.
een opgave van het te gebruiken materiaal, inclusief afmetingen;
- b.
een dwarsprofiel van het oppervlaktewaterlichaam met daarop ingetekend de beoogde natuurvriendelijke oever en de daarbij horende hoogte-breedteverhouding van het talud inclusief eventueel toe te passen hulpconstructies;
- c.
ingeval de activiteit (tevens) plaatsvindt ter compensatie van verloren gegane waterbergingscapaciteit, een opgave van het aantal vierkante meter oppervlaktewater dat bij deze activiteit wordt gerealiseerd, gemeten op de waterlijn onder normale omstandigheden.
Paragraaf 3.2.16 Oeververdedigingswerken
Artikel 3.93 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een oeververdedigingswerk in beperkingengebied I van een oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 3.94 Specifieke zorgplicht
De algemene zorgplichten, bedoeld in artikel 1.13 en in artikel 1.14, die betrekking hebben op de activiteit, bedoeld in artikel 3.93, houden in elk geval in dat:
- a.
een voor het watersysteembeheer passende doorstroming van het oppervlaktewaterlichaam wordt geborgd;
- b.
- c.
het profiel van het oppervlaktewaterlichaam niet onaanvaardbaar wordt aangetast;
- d.
het waterbergend vermogen niet onaanvaardbaar wordt aangetast;
- e.
het functioneren van andere kunstwerken niet negatief wordt beïnvloed;
- f.
een aanwezige of voorziene natuurvriendelijke oever in primaire oppervlaktewaterlichamen niet wordt aangetast;
- g.
de toe te passen materialen en constructie geen negatief effect hebben op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische waarde van het watersysteem;
- h.
vermindering van de ecologische waarde van het watersysteem zoveel mogelijk wordt voorkomen;
- i.
verbetering van de fysisch-chemische en ecologische waterkwaliteit niet geremd wordt.
Artikel 3.95 Specifieke uitvoeringsregels
Voor de activiteit, bedoeld in artikel 3.93, geldt dat:
- a.
de aanleg van een natuurvriendelijke oever of verflauwing van het talud in plaats van een oeververdedigingswerk onwenselijk of onmogelijk is;
- b.
geen verkleining van het natte profiel van het oppervlaktewaterlichaam plaatsvindt;
- c.
ingeval een bestaand oeververdedigingswerk vervangen dient te worden:
- 1º.
het bestaande oeververdedigingswerk wordt verwijderd; of
- 2º.
wanneer verwijdering van het bestaande oeververdedigingswerk, vanwege zwaarwegende belangen, onmogelijk is, het nieuwe oeververdedigingswerk mogelijk in afwijking van het bepaalde onder b, direct tegen het bestaande oeververdedigingswerk wordt aangelegd.
- 1º.
- d.
ingeval een nieuw oeververdedigingswerk direct tegen het bestaande oeververdedigingswerk wordt aangelegd, de bestaande gordingen zoveel mogelijk worden verwijderd;
- e.
er geen uitlogende materialen gebruikt worden die tot verslechtering van de fysisch-chemische waterkwaliteit kunnen leiden of vermindering van de waarde van het ecologisch watersysteem;
- f.
ter plaatse van het oeververdedigingswerk in het oppervlaktewaterlichaam uitkomende lozingsvoorzieningen aangepast worden om vrije lozing te waarborgen.
Artikel 3.96 Vergunningplicht
- 1
Dit artikel is van toepassing op de activiteit, bedoeld in artikel 3.93, die plaatsvindt in beperkingengebied I van een primair oppervlaktewaterlichaam.
- 2
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, is een omgevingsvergunning vereist.
- 3
De omgevingsvergunning wordt verleend als op basis van de aanvraag tenminste vaststaat dat:
- a.
de algemene zorgplichten, bedoeld in artikel 1.13 en in artikel 1.14, en de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.94, niet geschonden worden;
- b.
in plaats van een oeververdedigingswerk een natuurvriendelijke oever of een flauw talud met een hoogte-breedteverhouding van 1:1½ of flauwer onmogelijk of onwenselijk is; en
- 1º.
de activiteit noodzakelijk is ter ondersteuning van waterstaatswerken; of
- 2º.
substantiële en niet te herstellen afkalving van oever of talud heeft plaatsgevonden; of
- 3º.
een risico op versnelde afkalving van oever of talud bestaat; of
- 4º.
ingeval de activiteit niet noodzakelijk is ter ondersteuning van waterstaatswerken, er geen substantiële en niet te herstellen afkalving van oever of talud heeft plaatsgevonden en er geen risico op versnelde afkalving van oever of talud bestaat, het doorstroomprofiel ruim genoeg is, beheer en onderhoud van het oppervlaktewaterlichaam niet buitensporig worden belemmerd en voor het waterschap geen buitenproportionele meerkosten ontstaan; of
- 5º.
ingeval het een te vervangen oeververdedigingswerk betreft waarbij wordt beoogd deze niet te verwijderen, de verwijdering voor de gestelde doelen van het watersysteembeheer onwenselijk of buitenproportioneel is en het natte profiel, in afwijking van artikel 3.95, aanhef en onder b, verkleind kan worden.
- 1º.
- c.
ingeval sprake is van een situatie, bedoeld onder b, het aan te leggen oeververdedigingswerk tevens een weg of bouwwerk ondersteunt, de beoogde constructie van het oeververdedigingswerk voldoet.
- a.
- 4
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, geldt dat:
- a.
het oeververdedigingswerk, met inachtneming van dit lid, onder d, zoveel mogelijk aansluit op andere in de lengterichting van het oppervlaktewaterlichaam aanwezige oeververdedigingswerken;
- b.
oever en talud mechanisch worden verdicht en afgewerkt, zodat geen ingesloten laagten ontstaan;
- c.
ingeval het aan te leggen oeververdedigingswerk tevens een weg of bouwwerk ondersteunt, de activiteit met toepassing van een adequate techniek wordt uitgevoerd;
- d.
ingeval oeververdedigingswerken op zichzelf of in combinatie met andere oeververdedigingswerken 100 meter of langer zijn, voor elke 100 meter oeververdedigingswerk een fauna-uitstapplaats wordt aangelegd.
- a.
Artikel 3.97 Specifieke aanvraagvereisten omgevingsvergunning
De aanvraag om een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 3.96, bevat in aanvulling op de aanvraagvereisten, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, tevens:
- a.
een motivering waarom de aanleg van een natuurvriendelijke oever of verflauwing van een talud onwenselijk of onmogelijk is;
- b.
een beeldende weergave van de actuele staat van oever en talud van de locatie waar het oeververdedigingswerk wordt aangelegd;
- c.
een opgave van het te gebruiken materiaal, inclusief afmetingen;
- d.
een dwarsprofiel van het oppervlaktewaterlichaam met daarop ingetekend het beoogde oeververdedigingswerk;
- e.
ingeval het oeververdedigingswerk tevens een weg of bouwwerk ondersteunt, een sterkteberekening van de constructie van het aan te leggen oeververdedigingswerk, waaruit blijkt dat het werk op basis van adequate techniek is ontworpen en met toepassing daarvan wordt uitgevoerd;
- f.
ingeval het een te vervangen oeververdedigingswerk betreft waarbij wordt beoogd deze niet te verwijderen, een onderbouwing waaruit blijkt dat verwijdering voor de gestelde doelen van het watersysteembeheer onwenselijk of buitenproportioneel is.
Paragraaf 3.2.17 Oppervlakken verharden en afkoppelen hemelwaterafvoerleidingen
Artikel 3.98 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het verharden van onverharde en half-verharde oppervlakken en het afkoppelen van hemelwaterafvoerleidingen van verharde oppervlakken van gemengde rioolstelsels in beperkingengebied A van het beheergebied van het waterschap.
Artikel 3.99 Specifieke zorgplicht
De algemene zorgplichten, bedoeld in artikel 1.13 en in artikel 1.14, die betrekking hebben op de activiteit, bedoeld in artikel 3.98, houden in elk geval in dat:
- a.
versnelde afvoer van hemelwater tot een minimum wordt beperkt;
- b.
het waterpeil van omliggende oppervlaktewaterlichamen niet buitensporig wordt aangetast;
- c.
de stabiliteit van oever en talud van omliggende oppervlaktewaterlichamen wordt geborgd;
- d.
ter plaatse van het lozingspunt van hemelwater, uitspoeling van het profiel van het oppervlaktewaterlichaam wordt voorkomen;
- e.
het functioneren van kunstwerken gelegen in of nabij omliggende oppervlaktewaterlichamen niet negatief wordt beïnvloed.
Artikel 3.100 Specifieke uitvoeringsregels
Voor de activiteit, bedoeld in artikel 3.98, die plaatsvindt in beperkingengebied A, waarbij de totale hoeveelheid te verharden of af te koppelen oppervlak 500 m2 of groter is en kleiner is dan 200.000 m2 geldt dat de daardoor ontstane negatieve effecten van versnelde afvoer van hemelwater worden opgeheven door:
- a.
hemelwater, al dan niet met een voorziening, in de bodem te infiltreren; of
- b.
hemelwater, al dan niet met een voorziening, vertraagd in een oppervlaktewaterlichaam te lozen; of
- c.
ingeval hemelwater direct middels een voorziening in een oppervlaktewaterlichaam wordt geloosd, oppervlaktewater van tenminste 10% van het toegenomen verharde of af te koppelen oppervlak wordt gegraven of een bestaand oppervlaktewaterlichaam wordt vergroot in het peilgebied binnen een straal van 2,5 kilometer van waar op het oppervlaktewaterlichaam geloosd wordt, tenzij dit al aantoonbaar is uitgevoerd in de drie jaren voorafgaand aan de activiteit; of
- d.
compenserende afname van verharding plaatsvindt of dat dit al aantoonbaar heeft plaatsgevonden in de drie jaren voorafgaand aan de activiteit; of
- e.
een geschikte combinatie van de onder a tot en met d genoemde maatregelen wordt toegepast.
Artikel 3.101 Meldingsplicht
- 1
Dit artikel is van toepassing op de activiteit, bedoeld in artikel 3.98, waarbij de totale hoeveelheid te verharden of af te koppelen oppervlak 500 m2 of groter is en kleiner is dan 100.000 m2.
- 2
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, is een melding vereist.
- 3
De melding, bedoeld in het tweede lid, wordt uiterlijk 4 weken voor start van de activiteit ingediend via het Digitaal Stelsel Omgevingswet of schriftelijk aan het waterschap toegezonden.
Artikel 3.102 Specifieke meldingsvereisten
De melding, bedoeld in artikel 3.101, bevat in aanvulling op de meldingsvereisten, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, tevens:
- a.
een situatietekening met de locatie waar de activiteit plaatsvindt inclusief de omvang in vierkante meters van de te verharden of af te koppelen oppervlakken, maaiveldhoogte en lozingspunt(en);
- b.
een opgave van de gekozen maatregel(en), bedoeld in artikel 3.100, aanhef en onder a tot en met e;
- c.
indien van toepassing, een situatietekening met de locatie en begrenzing van het ter compensatie aangelegde of aan te leggen oppervlaktewater;
- d.
indien van toepassing, een opgave van de afmetingen en de constructie van de voorziening, bedoeld in artikel 3.100, aanhef en onder a en b;
- e.
indien van toepassing, documenten waaruit blijkt dat er binnen drie jaar voorafgaand aan de activiteit een oppervlaktewaterlichaam is aangelegd of vergroot als bedoeld in artikel 3.100, aanhef en onder c;
- f.
indien van toepassing, documenten waaruit blijkt dat compenserende afname van verharding wordt toegepast of dat dit binnen drie jaar voorafgaand aan de activiteit heeft plaatsgevonden, bedoeld in artikel 3.100, aanhef en onder d.
Artikel 3.103 Vergunningplicht
- 1
Dit artikel is van toepassing op de activiteit, bedoeld in artikel 3.98, waarbij de totale hoeveelheid te verharden of af te koppelen oppervlak 100.000 m2 of groter is.
- 2
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, is een omgevingsvergunning vereist.
- 3
De omgevingsvergunning wordt verleend als op basis van de aanvraag tenminste vaststaat dat:
- a.
de algemene zorgplichten, bedoeld in artikel 1.13 en in artikel 1.14, en de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.99, niet geschonden worden;
- b.
ingeval de totale hoeveelheid te verharden of af te koppelen oppervlak 100.000 m2 of groter is en kleiner is dan 200.000 m2, maatregel(en), bedoeld in artikel 3.100, aanhef en onder a tot en met e, worden getroffen;
- c.
ingeval de totale hoeveelheid te verharden of af te koppelen oppervlak 200.000 m2 of groter is, het door het waterschap goedgekeurde waterhuishoudingsplan voorziet in voldoende maatregelen om negatieve effecten als gevolg van de activiteit te voorkomen of te compenseren.
- a.
- 4
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, geldt dat als de totale hoeveelheid te verharden of af te koppelen oppervlak 200.000 m2 of groter is, de initiatiefnemer de maatregel(en) treft die voorvloeien uit het door het waterschap goedgekeurde waterhuishoudingsplan.
Artikel 3.104 Specifieke aanvraagvereisten omgevingsvergunning
De aanvraag om een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 3.103, bevat in aanvulling op de aanvraagvereisten, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, tevens:
- a.
een situatietekening met de locatie waar de activiteit plaatsvindt inclusief de omvang in vierkante meters van de te verharden of af te koppelen oppervlakken, maaiveldhoogte en lozingspunt(en);
- b.
als de totale hoeveelheid te verharden of af te koppelen oppervlak 100.000 m2 of groter is en kleiner is dan 200.000 m2, een opgave van de gekozen maatregel(en), bedoeld in artikel 3.100, aanhef en onder a tot en met e;
- c.
als de totale hoeveelheid te verharden of af te koppelen oppervlak 200.000 m2 of groter is, een door het waterschap goedgekeurd waterhuishoudingsplan;
- d.
indien van toepassing, een situatietekening met de locatie en begrenzing van het ter compensatie aangelegde of aan te leggen oppervlaktewater;
- e.
indien van toepassing, een opgave van de afmetingen en de constructie van de voorziening, bedoeld in artikel 3.100, aanhef en onder a en b;
- f.
indien van toepassing, documenten waaruit blijkt dat er binnen drie jaar voorafgaand aan de activiteit een oppervlaktewaterlichaam is aangelegd of vergroot, bedoeld in artikel 3.100, aanhef en onder c;
- g.
indien van toepassing, documenten waaruit blijkt dat compenserende afname van verharding wordt toegepast of dat dit binnen drie jaar voorafgaand aan de activiteit heeft plaatsgevonden, bedoeld in artikel 3.100, aanhef en onder d.
Paragraaf 3.2.18 Oppervlaktewater onttrekken
Artikel 3.105 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het, middels een wateronttrekkingsvoorziening, onttrekken van oppervlaktewater in beperkingengebied I van een oppervlaktewaterlichaam en in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 3.106 Specifieke zorgplicht
De algemene zorgplichten, bedoeld in artikel 1.13 en in artikel 1.14, die betrekking hebben op de activiteit, bedoeld in artikel 3.105, houden in elk geval in dat:
- a.
waterschaarste wordt voorkomen;
- b.
het waterpeil niet buitensporig wordt verlaagd;
- c.
waterverspilling wordt voorkomen;
- d.
- e.
het functioneren van kunstwerken niet negatief wordt beïnvloed;
- f.
de maatschappelijke functievervulling van het oppervlaktewaterlichaam niet onaanvaardbaar gehinderd wordt;
- g.
de bereikbaarheid van de beperkingengebieden voor werkzaamheden van het waterschap niet belemmerd wordt;
- h.
onderhoudswerkzaamheden aan het oppervlaktewaterlichaam door het waterschap niet onaanvaardbaar worden belemmerd;
- i.
vermindering van de ecologische waarde van het watersysteem zoveel mogelijk wordt voorkomen;
- j.
verbetering van de ecologische waarde van het watersysteem niet geremd wordt.
Artikel 3.107 Specifieke uitvoeringsregels
- 1
Voor de activiteit, bedoeld in artikel 3.105, die plaatsvindt in beperkingengebied I van een secundair oppervlaktewaterlichaam of in beperkingengebied I of in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam, geldt dat:
- a.
in gestuwde peilgebieden, alleen water wordt onttrokken wanneer er water over de dichtstbijzijnde benedenstroomse stuw stroomt;
- b.
de initiatiefnemer telkens een informatieplicht heeft, waarbij het waterschap tenminste 48 uur voorafgaand aan iedere feitelijke onttrekking van oppervlaktewater, die gedurende een bepaalde periode plaatsvindt, wordt geïnformeerd over de locatie van de onttrekking en de tijdsvensters van de onttrekking.
- a.
- 2
Voor de activiteit, bedoeld in artikel 3.105, die plaatsvindt in beperkingengebied I of in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam, geldt dat:
- a.
een onttrekkingslocatie wordt gemarkeerd;
- b.
na afronding van de activiteit en verwijdering van de wateronttrekkingsvoorziening, de locatie waar de wateronttrekkingsvoorziening was geplaatst, wordt hersteld.
- a.
Artikel 3.108 Meldingsplicht
- 1
Dit artikel is van toepassing op de activiteit, bedoeld in artikel 3.105, die plaatsvindt in beperkingengebied I of in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam, niet zijnde een aangewezen waardevol ecologisch oppervlaktewaterlichaam of in beperkingengebied I van een secundair oppervlaktewaterlichaam, niet zijnde een aangewezen waardevol ecologisch oppervlaktewaterlichaam, waarbij 10 m³ per uur of meer wordt onttrokken vanaf een nieuwe of opnieuw te gebruiken onttrekkingslocatie waarvoor nog geen melding is gedaan als hier bedoeld.
- 2
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, is een melding vereist.
- 3
De melding, bedoeld in het tweede lid, wordt uiterlijk 4 weken voor start van de activiteit ingediend via het Digitaal Stelsel Omgevingswet of schriftelijk aan het waterschap toegezonden.
Artikel 3.109 Specifieke meldingsvereisten
De melding, bedoeld in artikel 3.108, bevat in aanvulling op de meldingsvereisten, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, tevens:
- a.
ingeval van het gebruik van een pompvoorziening, de maximale pompcapaciteit in m3 per uur;
- b.
als de activiteit plaatsvindt ten behoeve van beregening, een kaart met de percelen waar het water wordt toegediend;
- c.
een aanduiding of de feitelijke onttrekking tijdelijk of permanent plaatsvindt;
- d.
ingeval van tijdelijke onttrekking van oppervlaktewater vanaf dezelfde onttrekkingslocatie, een aanduiding of de activiteit eenmalig gedurende een bepaalde periode plaatsvindt of bij herhaling plaatsvindt gedurende meerdere toekomstige periodes;
- e.
ingeval van tijdelijke onttrekking van oppervlaktewater die bij herhaling plaatsvindt vanaf dezelfde onttrekkingslocatie, een opgave van de regelmaat waarop het feitelijk onttrekken van oppervlaktewater plaatsvindt;
- f.
ingeval van een tijdelijke onttrekking die eenmalig gedurende een bepaalde periode plaatsvindt, de verwachte einddatum van de activiteit;
- g.
informatie waaruit blijkt of het oppervlaktewaterlichaam een (andere) maatschappelijke functie vervult en zo ja, een opgave van de wijze waarop met deze functie rekening gehouden wordt.
Artikel 3.110 Vergunningplicht
- 1
Dit artikel is van toepassing op de activiteit, bedoeld in artikel 3.105, die plaatsvindt in beperkingengebied I van een oppervlaktewaterlichaam of in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam, dat is aangewezen als een ecologisch waardevol oppervlaktewaterlichaam, waarbij 1 m³ per uur of meer wordt onttrokken vanaf een nieuwe of opnieuw te gebruiken onttrekkingslocatie.
- 2
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, is een omgevingsvergunning vereist.
- 3
De omgevingsvergunning wordt verleend als op basis van de aanvraag tenminste vaststaat dat:
- a.
de algemene zorgplichten, bedoeld in artikel 1.13 en in artikel 1.14, en de specifieke zorgplicht, bedoeld in artikel 3.106, niet geschonden worden;
- b.
de activiteit niet kan plaatsvinden in beperkingengebied I van een secundair oppervlaktewaterlichaam of in beperkingengebied I of in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam, die niet zijn aangewezen als een ecologisch waardevol oppervlaktewaterlichaam;
- c.
de ecologische effecten acceptabel zijn.
- a.
- 4
Voor de activiteit, bedoeld in het eerste lid, geldt dat de wateronttrekkingsvoorziening zodanig wordt geplaatst en het onttrekkingsdebiet zodanig wordt ingesteld dat het risico op schade aan het ecologische watersysteem wordt geminimaliseerd.
Artikel 3.111 Specifieke aanvraagvereisten omgevingsvergunning
De aanvraag om een omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 3.110, bevat in aanvulling op de aanvraagvereisten, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, tevens:
- a.
een onderbouwing waarom niet uit een niet ecologisch waardevol oppervlaktewaterlichaam onttrokken kan worden;
- b.
ingeval van het gebruik van een pompvoorziening, de maximale pompcapaciteit in m3 per uur;
- c.
als de activiteit plaatsvindt ten behoeve van beregening, een kaart met de percelen waar het water wordt toegediend;
- d.
een aanduiding of de feitelijke onttrekking tijdelijk of permanent plaatsvindt;
- e.
ingeval van tijdelijke onttrekking van oppervlaktewater vanaf dezelfde onttrekkingslocatie, een aanduiding of de activiteit eenmalig gedurende een bepaalde periode plaatsvindt of bij herhaling plaatsvindt gedurende meerdere toekomstige periodes;
- f.
ingeval van tijdelijke onttrekking van oppervlaktewater die bij herhaling plaatsvindt vanaf dezelfde onttrekkingslocatie, een opgave van de regelmaat waarop het feitelijk onttrekken van oppervlaktewater plaatsvindt;
- g.
ingeval van een tijdelijke onttrekking die eenmalig gedurende een bepaalde periode plaatsvindt, de verwachte einddatum van de activiteit;
- h.
informatie waaruit blijkt of het oppervlaktewaterlichaam een (andere) maatschappelijke functie vervult en zo ja, een opgave van de wijze waarop met deze functie rekening gehouden wordt.
Artikel 3.112 Algeheel verbod
Het is verboden water te onttrekken uit een oppervlaktewaterlichaam dat door het waterschap is aangewezen als oppervlaktewaterlichaam waar geen wateraanvoer mogelijk is.
Paragraaf 3.2.19 Peilscheidingen
Artikel 3.113 Toepassingsbereik
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een peilscheiding, niet zijnde een gemaal, stuw of inlaat, in beperkingengebied I van een oppervlaktewaterlichaam en in beperkingengebied II van een primair oppervlaktewaterlichaam.
Artikel 3.114 Specifieke zorgplicht
De algemene zorgplichten, bedoeld in artikel 1.13 en in artikel 1.14, die betrekking hebben op de activiteit, bedoeld in artikel 3.113, houden in elk geval in dat:
- a.
de doorstroming van omliggende oppervlaktewaterlichamen niet wordt belemmerd;
- b.
het waterpeil niet buitensporig wordt aangetast;
- c.
de aan- en afvoer van oppervlaktewater is geborgd;
- d.
- e.
het functioneren van (andere) kunstwerken niet negatief wordt beïnvloed;
- f.
de bereikbaarheid van de beperkingengebieden voor werkzaamheden van het waterschap niet belemmerd wordt;
- g.
onderhoudswerkzaamheden aan het oppervlaktewaterlichaam door het waterschap niet onaanvaardbaar worden belemmerd;
- h.
de maatschappelijke functievervulling van het oppervlaktewaterlichaam niet onaanvaardbaar gehinderd wordt;
- i.
de toe te passen materialen en constructie geen negatief effect hebben op de fysisch-chemische waterkwaliteit en de ecologische waarde van het watersysteem;
- j.
vermindering van de ecologische waarde van het watersysteem zoveel mogelijk wordt voorkomen;
- k.
verbetering van de fysisch-chemische en ecologische waterkwaliteit niet geremd wordt.
Artikel 3.115 Specifieke uitvoeringsregels
- 1
Voor de activiteit, bedoeld in artikel 3.113, geldt dat: