Besluit van provinciale staten van Zuid-Holland van 5 november 2022 (kenmerk PZH-2022-806882789) tot vaststelling van een voorbereidingsbesluit behorende bij de wijziging van de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening 2022 met betrekking tot grondwaterkwaliteit (Voorbereidingsbesluit Wijziging Zuid-Hollandse Omgevingsverordening 2022 grondwaterkwaliteit)

Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Intitulé

Besluit van provinciale staten van Zuid-Holland van 5 november 2022 (kenmerk PZH-2022-806882789) tot vaststelling van een voorbereidingsbesluit behorende bij de wijziging van de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening 2022 met betrekking tot grondwaterkwaliteit (Voorbereidingsbesluit Wijziging Zuid-Hollandse Omgevingsverordening 2022 grondwaterkwaliteit)

Provinciale staten van Zuid-Holland,

Gelezen het voorstel van gedeputeerde staten van 5 juli 2022, met het besluitnummer PZH-2022-806882789;

Gelet op artikel 4.16 en artikel 2.8 van de Omgevingswet;

Overwegende dat het noodzakelijk is om op het moment van de inwerkingtreding van de Omgevingswet met het oog op duurzame ontwikkeling actuele regels te stellen over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving;

Overwegende dat het wenselijk is om vanaf het intrekken van de Wet bodembescherming provinciale regels over grondwaterkwaliteit en het beheren, beperken of ongedaan maken van verontreinigd grondwater te stellen;

Overwegende dat het noodzakelijk is vanaf de start van de Omgevingswet regels over grondwaterkwaliteit door te laten werken voor activiteiten van burgers en bedrijven;

Overwegende dat het wenselijk is gemeenten de wettelijk bepaalde overgangstermijn voor het opstellen van het volledige omgevingsplan te gunnen;

Besluiten:

Artikel 1

Vast te stellen de voorbeschermingsregels zoals opgenomen in bijlage 1 behorende bij dit besluit, voor de omgevingsplannen van de gemeenten in de provincie Zuid-Holland.

Artikel 2

Vast te stellen de toelichting bij de voorbereidingsregels zoals opgenomen in bijlage 2 behorende bij dit besluit.

Artikel 3

  • 1. Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Wijziging Zuid-Hollandse Omgevingsverordening 2022 in werking treedt.

  • 2. Als dit besluit na het moment van inwerkingtreding van de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening bekend gemaakt wordt, treedt dit besluit, in afwijking van het eerste lid, in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin dit besluit is bekendgemaakt.

  • 3. In afwijking van het eerste lid treedt dit besluit op een bij besluit van gedeputeerde staten te bepalen tijdstip in werking, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 4

Gedeputeerde staten kunnen, indien dit noodzakelijk is voor de bekendmaking op grond van artikel 6 van de Bekendmakingswet en de beschikbaarstelling op grond van artikel 14.5 van het Omgevingsbesluit ondergeschikte technische wijzigingen aanbrengen, zonder de aard, bedoeling of werking van de regels te veranderen.

Artikel 5

Dit besluit wordt aangehaald als: Voorbereidingsbesluit Wijziging Zuid-Hollandse Omgevingsverordening 2022 grondwaterkwaliteit.

Ondertekening

Den Haag, 9 november 2022

Provinciale staten van Zuid-Holland,

griffier,

B.S.M. Sepers

voorzitter,

drs. J. Smit

Bijlage 1 behorende bij artikel 1 van het besluit van provinciale staten van Zuid-Holland, tot vaststelling van het voorbereidingsbesluit Wijziging Zuid-Hollandse Omgevingsverordening 2022 grondwaterkwaliteit

Voorrangsbepaling

  • 1.

    In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

  • 2.

    Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet gelden de voorbeschermingsregels.

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (begripsbepalingen)

Begripsbepalingen die, op de dag van inwerkingtreding van de Wijziging Zuid-Hollandse Omgevingsverordening 2022 zijn opgenomen in bijlage I bij de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening zijn van toepassing op dit omgevingsplan.

HOOFDSTUK 2 ACTIVITEITEN

AFDELING 2.1 ACTIVITEITEN MET BETREKKING TOT BOUWWERKEN, OPEN ERVEN EN TERREINEN

§ 2.1.1 Vergunningplichten met betrekking tot het bouwen, in stand houden en gebruiken van bouwwerken

§ 2.1.1.1 Binnenplanse vergunningplicht voor omgevingsplanactiviteit bouwwerken

Artikel 2.1 (beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit grondwatergevoelig gebouw op een grondwatergevoelige locatie)

Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk en de activiteit betrekking heeft op een grondwatergevoelig gebouw op een grondwatergevoelige locatie, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als:

  • a.

    er geen sprake is van verontreiniging van het grondwater;

  • b.

    bij verontreiniging van het grondwater: indien voldaan wordt aan de criteria, bedoeld in artikel 7.31, tweede en derde lid van de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening, zodat er geen risicobeoordeling grondwaterkwaliteit verricht hoeft te worden; of

  • c.

    bij verontreiniging van het grondwater: als na het verrichten van een risicobeoordeling grondwaterkwaliteit blijkt dat:

    • 1°.

      er geen sprake is van een significante grondwaterverontreiniging;

    • 2°.

      er sprake is van een significante grondwaterverontreiniging: als aannemelijk is dat een bronaanpak als sanerende maatregel wordt getroffen; of

    • 3°.

      er sprake is van een significante grondwaterverontreiniging die direct aandacht behoeft: als aannemelijk is dat een grondwatersanering overeenkomstig paragraaf 3.4.3 van de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening als sanerende maatregel wordt getroffen, voor zover er geen sprake is van een diffuse grondwaterverontreiniging waarbij geen specifieke bron van verontreiniging aanwijsbaar is.

Artikel 2.2 (nadere invulling beoordelingsregel omgevingsplanactiviteit bouwwerken grondwatergevoelig gebouw op grondwatergevoelige locatie)

Er is sprake van verontreiniging van het grondwater, bedoeld in artikel 2.1, als voor tenminste één stof de gemiddelde gemeten concentratie in meer dan 100 m3 poriënverzadigd bodemvolume de waarde, bedoeld in artikel 7.30 van de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening, wordt overschreden.

Artikel 2.3 (voorschrift omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken grondwatergevoelig gebouw op een grondwatergevoelige locatie: na einde activiteit)

Aan een omgevingsvergunning voor een grondwatergevoelig gebouw op een grondwatergevoelige locatie, die is verleend met toepassing van artikel 2.1, aanhef en onder b, wordt in ieder geval het voorschrift verbonden dat het gebouw, of een gedeelte daarvan, alleen in gebruik wordt genomen nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop er één of meer sanerende maatregelen zijn getroffen als bedoeld in artikel 2.1.

Artikel 2.4 (aanvraagvereisten binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit grondwatergevoelig gebouw op een grondwatergevoelige locatie)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een grondwatergevoelig gebouw op een grondwatergevoelige locatie worden voor toetsing aan dit omgevingsplan in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het voorafgaand onderzoek, waaruit blijkt of er sprake is van verontreiniging van het grondwater, bedoeld in artikel 2.2, bestaande uit:

    • 1°.

      een voorafgaand bodemonderzoek als bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving; of

    • 2°.

      het overleggen van een beschikking krachtens artikel 29 juncto artikel 37, eerste lid, van de Wet bodembescherming, zoals die artikelen luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, waarin is vastgesteld dat bij het huidig dan wel voorgenomen gebruik van de bodem of bij een mogelijke verspreiding van een verontreiniging, er geen sprake is van zodanige risico's voor mens, plant of dier zodat spoedige sanering noodzakelijk is;

  • b.

    indien er sprake is van verontreiniging van grondwater als bedoeld in artikel 2.2: een afschrift van de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 3.141e van de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening, die ten minste vier weken daarvoor aan gedeputeerde staten verstrekt zijn na het verrichten van de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit;

  • c.

    indien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit blijkt dat er sprake is van een significante grondwaterverontreiniging: een afschrift van de melding, bedoeld 4.1236 van het Besluit activiteiten leefomgeving, die aannemelijk maken dat een bronaanpak als sanerende maatregel wordt getroffen;

  • d.

    indien uit de risicobeoordeling grondwaterkwaliteit blijkt dat er sprake is van een significante grondwaterverontreiniging die direct aandacht behoeft: een afschrift van de aanvraag om een omgevingsvergunning grondwatersanering als bedoeld in paragraaf 3.4.3 van de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening die aannemelijk maken dat een grondwatersanering als sanerende maatregel wordt getroffen.

AFDELING 2.2 MILIEUBELASTENDE ACTIVITEITEN

§ 2.2.1 Algemene bepalingen

Artikel 2.5 (algemeen toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op een milieubelastende activiteit als bedoeld in de bijlage van de Omgevingswet.

Artikel 2.6 (oogmerk)

De regels in deze afdeling zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en het vervullen van de maatschappelijke functies die op grond van de Omgevingswet aan watersystemen zijn toegekend.

Artikel 2.7 (specifiek zorgplicht)

  • 1.

    Degene die een activiteit verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 2.6, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    Deze plicht houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;

    • b.

      alle passende preventieve maatregelen ter bescherming van de gezondheid worden getroffen;

    • c.

      de beste beschikbare technieken worden toegepast;

    • d.

      geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;

    • e.

      alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet;

    • f.

      afvalwater dat wordt geloosd en gekanaliseerde emissies van stoffen in de lucht doelmatig kunnen worden bemonsterd;

    • g.

      metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund;

    • h.

      meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd;

    • i.

      voor zover verontreiniging van de bodem ontstaat, herstel van de bodem redelijkerwijs mogelijk blijft; en

    • j.

      afvalstoffen worden afgevoerd na beëindiging van een activiteit.

  • 3.

    Het eerste lid, voor zover het ziet op het tweede lid, en het tweede lid, zijn niet van toepassing op een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.8 (maatwerkvoorschriften)

  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over deze afdeling, met uitzondering van bepalingen over meet- en rekenmethoden.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen in deze afdeling.

  • 3.

    Een maatwerkvoorschrift wordt gesteld met het oog op de belangen, bedoeld in artikel 2.6

  • 4.

    Op het stellen van een maatwerkvoorschrift over een milieubelastende activiteit zijn de instructieregels in paragraaf 7.3.5. van de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.9 (gegevens en bescheiden)

Artikel 22.46 tot en met artikel 22.50 van dit omgevingsplan zijn van overeenkomstige toepassing.

§ 2.2.2 Bodembeheer

§ 2.2.2.1 Activiteiten op een locatie met historische bodemverontreiniging zonder onaanvaardbaar risico

Artikel 2.10 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op een activiteit op een locatie waarvoor voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet:

  • a.

    een beschikking is vastgesteld krachtens artikel 29 in samenhang met artikel 37, eerste lid, van de Wet bodembescherming, zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet; of

  • b.

    een nader bodemonderzoek is verricht dat voldoet aan NTA5755,

waarin is vastgesteld dat bij het huidige dan wel voorgenomen gebruik van de bodem of de mogelijke verspreiding van de verontreiniging geen sprake is van zodanige risico’s voor mens, plant of dier dat spoedige sanering noodzakelijk is.

Artikel 2.11 (bodem: mitigerende maatregelen)

Degene die een activiteit als bedoeld in artikel 2.9 verricht, neemt, in het belang van het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en het vervullen van maatschappelijke functies door watersystemen, maatregelen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd om verdere verontreiniging van het grondwater, al dan niet indirect vanuit de vaste bodem, te voorkomen of te beperken of, als dat redelijkerwijs mogelijk is in samenhang met de activiteit die wordt verricht, ongedaan te maken

§ 2.2.2.2 Saneren van de bodem ter uitvoering van een bronaanpak

Artikel 2.12 (toepassingsbereik)

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het saneren van de bodem, bedoeld in paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving, ter uitvoering van een bronaanpak.

  • 2.

    Deze paragraaf is niet van toepassing op het saneren van de bodem in een grondwaterbeschermingsgebied als bedoeld in artikel 2.2 van de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening.

Artikel 2.13 (bodem: saneringsaanpak niet afdekken)

De saneringsaanpak afdekken, bedoeld in artikel 4.1241 van het Besluit activiteiten leefomgeving, is niet toegestaan bij het saneren van de bodem, bedoeld in artikel 2.12, tenzij:

  • a.

    de afdeklaag bestaat uit een duurzaam aaneengesloten verhardingslaag als bedoeld in artikel 4.1241, derde lid, onder a, van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

  • b.

    aannemelijk wordt gemaakt dat de saneringsaanpak leidt tot het beperken of voorkomen van een inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit de vaste bodem naar het grondwater.

Artikel 2.14 (afbakening maatwerkvoorschrift andere saneringsaanpak)

Met een maatwerkvoorschrift kan, in afwijking van artikel 4.1240 van het Besluit activiteiten leefomgeving, een andere saneringsaanpak worden toegestaan als die andere saneringsaanpak leidt tot het beperken of voorkomen van een inbreng van een mobiele verontreiniging vanuit de vaste bodem naar het grondwater.

Artikel 2.15 (gegevens en bescheiden: voor het begin van een bronaanpak)

Gelijktijdig met het verstrekken van gegevens en bescheiden voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 2.12, aan het bevoegd gezag worden aan gedeputeerde staten dezelfde gegevens en bescheiden verstrekt die aan het bevoegd gezag worden verstrekt.

Artikel 2.16 (gegevens en bescheiden: bij beëindiging van de bronaanpak)

Gelijktijdig met het verstrekken van het evaluatieverslag, bedoeld in artikel 4.1246 van het Besluit activiteiten leefomgeving, bij beëindiging van de activiteit, bedoeld in artikel 2.12, aan het bevoegd gezag worden aan gedeputeerde staten dezelfde gegevens en bescheiden verstrekt die aan het bevoegd gezag worden verstrekt.

§ 2.2.3 Lozen op of in de bodem

§ 2.2.3.1 Rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater

Artikel 2.17 (toepassingsbereik)

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het lozen op of in de bodem, voor zover daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen.

  • 2.

    Deze paragraaf is niet van toepassing op wateronttrekkingsactiviteiten waarvoor op grond van artikel 16.4 van het Besluit activiteiten leefomgeving, de omgevingsverordening of de waterschapsverordening een omgevingsvergunning vereist is of waaraan op grond van de waterschapsverordening voorschriften zijn gesteld.

Artikel 2.18 (water: niet rechtstreeks lozen in het grondwater)

Met het oog op het beschermen en verbeteren van chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen worden verontreinigende stoffen niet rechtstreeks in het grondwater geloosd.

Artikel 2.19 (afbakening maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift of een voorschrift aan een omgevingsvergunning, waarin een rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater wordt toegestaan, wordt voldaan aan:

  • a.

    de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water; en

  • b.

    het bereiken van de voor het grondwaterlichaam vastgestelde milieudoelstellingen.

§ 2.2.3.2 Lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem

Artikel 2.20 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in een bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.21 (lozen van grondwater)

Artikel 22.139 van dit omgevingsplan is van overeenkomstige toepassing op het lozen grondwater op of in de bodem bij het verrichten van een activiteit als bedoeld in artikel 2.20.

§ 2.2.4 Beoordelingsregels aanvraag omgevingsvergunning voor milieubelastende activiteiten

Artikel 2.22 (beoordelingsregels milieubelastende activiteit gevolgen voor watersystemen)

Op het verlenen van een omgevingsvergunning voor een in dit omgevingsplan aangewezen milieubelastende activiteit die gevolgen kan hebben voor watersystemen zijn de beoordelingsregels, bedoeld in artikel 8.22 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, van overeenkomstige toepassing.