Waterschapsverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2024

Geldend van 31-01-2025 t/m heden

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Afdeling 1.1 Begripsbepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Bijlage I van deze waterschapsverordening bevat de begripsbepalingen voor de toepassing van deze verordening.

  • 2.

    Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I bij de Omgevingswet, en in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, het Besluit bouwwerken leefomgeving, het Besluit kwaliteit leefomgeving, het Omgevingsbesluit, de Omgevingsregeling en de Algemene wet bestuursrecht zijn ook van toepassing op deze verordening.

Afdeling 1.2 Toepassingsgebied en doelen

Artikel 1.2 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze verordening geldt voor het beheergebied van het waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden.

  • 2.

    De informatieplicht, meldplicht en vergunningplicht voor activiteiten als bedoeld in hoofdstuk 4 zijn niet van toepassing op:

    • a.

      projecten waarvoor door het dagelijks bestuur van het waterschap een projectbesluit als bedoeld in artikel 5.44 van de Omgevingswet, wordt vastgesteld; of

    • b.

      activiteiten die nodig zijn voor het beheer, de bediening en het onderhoud van het watersysteem of onderdeel daarvan die de normatieve toestand van een waterstaatswerk niet veranderen en worden uitgevoerd door of in opdracht van het waterschap.

Artikel 1.3 Doelen waterstaatswerken

De regels over waterstaatswerken in deze verordening zijn, met het oog op de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 van de Omgevingswet, gericht op het:

  • a.

    voorkomen van schade aan waterstaatswerken;

  • b.

    beschermen van de mogelijkheden voor toekomstige ontwikkelingen van waterstaatswerken;

  • c.

    beschermen van de mogelijkheid voor het uitvoeren van inspectie van de staat en werking van waterstaatswerken;

  • d.

    beschermen van de mogelijkheid voor het uitvoeren van onderhoud aan waterstaatswerken;

  • e.

    beschermen van de mogelijkheid voor het uitvoeren van onderhoud en inspectie aan en het in stand houden van waterstaatswerken tegen maatschappelijk aanvaardbare lasten;

  • f.

    beschermen van een onbelemmerde aan- en afvoer van water naar of vanuit oppervlaktewaterlichamen;

  • g.

    beschermen van het waterbergend vermogen van het oppervlaktewaterlichaam of het bergingsgebied;

  • h.

    beschermen van het oppervlaktewaterpeil;

  • i.

    beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen;

  • j.

    beschermen van de vervulling van maatschappelijke functies van oppervlaktewaterlichamen;

  • k.

    doelmatig beheren van afvalwater en afvalstoffen; en

  • l.

    beschermen van de goede staat en werking van de waterkering, onder normale omstandigheden en onder piekbelasting.

Artikel 1.4 Doelen grondwaterlichamen

De regels over grondwater in deze verordening zijn, met het oog op de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 van de Omgevingswet, gericht op het:

  • a.

    voorkomen, beperken of ongedaan maken van uitputting van de grondwatervoorraad;

  • b.

    voorkomen van negatieve effecten op het reguliere grondwaterpeil en de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen;

  • c.

    voorkomen van negatieve effecten op de ondergrondse scheiding tussen grondwatervoerende pakketten;

  • d.

    beschermen en verbeteren van de grondwaterkwaliteit;

  • e.

    voorkomen van nadelige invloed op de grondwaterstand die voor het grondgebruik gewenst is; en

  • f.

    beschermen van de vervulling van maatschappelijke functies van grondwaterlichamen.

Artikel 1.5 Doelen zuiveringtechnische werken

De regels over zuiveringtechnische werken in deze verordening zijn, met het oog op de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 van de Omgevingswet, gericht op het:

  • a.

    beschermen van de doelmatige werking van het zuiveringtechnisch werk; en

  • b.

    doelmatig beheren van afvalwater en afvalstoffen.

Afdeling 1.3 Aanwijzing en begrenzing van geometrische begrenzingen

Artikel 1.6 Aanwijzing en begrenzing van geometrische begrenzingen

Bijlage II van deze waterschapsverordening bevat de geometrische begrenzingen voor de toepassing van deze verordening.

Artikel 1.7 Waterstaatswerken die niet geometrisch begrensd zijn

Afdeling 1.4 Normadressaat

Artikel 1.8 Normadressaat

Aan de regels in deze verordening wordt voldaan door degene die de activiteit verricht, tenzij anders is bepaald. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Afdeling 1.5 Specifieke zorgplicht en maatwerkvoorschriften

Artikel 1.9 Specifieke zorgplicht watersysteem

  • 1.

    Eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor het watersysteem, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt, die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    Deze plicht houdt in ieder geval in het voorkomen van:

    • a.

      waterschaarste, wateroverlast, overstromingen en inundaties;

    • b.

      aantasting van de bestaande staat van een waterkering;

    • c.

      belemmering van de doorstroming in een oppervlaktewaterlichaam;

    • d.

      belemmering van de inspectie of onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem, daaronder ook begrepen handelingen die de ontvangstplicht van specie en maaisel, krachtens artikel 10.3, eerste lid, van de Omgevingswet, belemmeren;

    • e.

      verslechtering van de chemische en ecologische waterkwaliteit;

    • f.

      negatieve effecten van wegzijging of kwel op de waterkwaliteit en waterkwantiteit;

    • g.

      verzakkingen van de bodem, verzilting en uitwisseling van grondwater tussen van elkaar gescheiden watervoerende pakketten als gevolg van grondwateronttrekkingen of grondboringen; en

    • h.

      belemmering van de vervulling van maatschappelijke functies van het watersysteem.

Artikel 1.10 Maatwerkvoorschriften

  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan in een specifieke situatie worden gesteld over de artikelen 1.9, 1.14, 1.15, en de algemene regels in hoofdstuk 2, 3 en 4 met het oog op de doelen uit artikel 1.3, 1.4 en 1.5 en de beoordelingsregels uit deze waterschapsverordening.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen 1.14 en 1.15 en de algemene regels in hoofdstuk 2, 3 en 4.

Afdeling 1.6 Gegevens en bescheiden algemeen

Artikel 1.11 Algemene gegevens en bescheiden bij een informatieplicht of meldplicht

Als gegevens en bescheiden worden verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap worden die ondertekend en voorzien van:

  • a.

    de beschrijving van de activiteit;

  • b.

    de naam, het adres, het telefoonnummer en als de gegevens en bescheiden elektronisch worden verstrekt het e-mailadres van degene die de activiteit verricht;

  • c.

    het adres, de kadastrale aanduiding of coördinaten van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

  • d.

    de dagtekening; en

  • e.

    als de gegevens en bescheiden worden verstrekt door een gemachtigde: de naam, het adres, het telefoonnummer en als de gegevens en bescheiden elektronisch worden verstrekt het e-mailadres van de gemachtigde.

Artikel 1.12 Gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat

  • 1.

    Voordat de naam of het adres, bedoeld in artikel 1.11, wijzigt, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit door een ander zal gaan worden verricht, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Artikel 1.13 Gegevens en bescheiden op verzoek van het dagelijks bestuur van het waterschap

  • 1.

    Op verzoek van het dagelijks bestuur van het waterschap worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te bezien of de algemene regels en maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn, gezien de ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en de ontwikkelingen over die kwaliteit.

  • 2.

    Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.

Artikel 1.14 Informeren over een ongewoon voorval

  • 1.

    Het dagelijks bestuur van het waterschap wordt onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van:

    • a.

      een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • b.

      wonen.

Artikel 1.15 Gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval

  • 1.

    Zodra de volgende gegevens en bescheiden bekend zijn, worden ze indien van toepassing verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap:

    • a.

      informatie over de oorzaken van het ongewoon voorval en de omstandigheden waaronder het ongewoon voorval zich heeft voorgedaan;

    • b.

      informatie over de vrijgekomen stoffen en hun eigenschappen;

    • c.

      andere gegevens die nodig zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor de fysieke leefomgeving te kunnen inschatten; en

    • d.

      informatie over de maatregelen die zijn getroffen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewoon voorval te voorkomen als bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van:

    • a.

      een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • b.

      wonen.

Afdeling 1.7 Algemene bepalingen omgevingsvergunningen voor wateractiviteiten

Artikel 1.16 Algemene beoordelingsregel omgevingsvergunning wateractiviteiten

  • 1.

    Een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit op grond van deze verordening wordt alleen verleend als de activiteit verenigbaar is met het belang van:

    • a.

      het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;

    • b.

      het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen; en

    • c.

      de vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

  • 2.

    Het verlenen van de omgevingsvergunning mag er in ieder geval niet toe leiden dat, rekening houdend met de waterbeheerprogramma's, regionale waterprogramma's, stroomgebiedsbeheerplannen, overstromingsrisicobeheerplannen en het nationale waterprogramma, die betrekking hebben of dat betrekking heeft op het betreffende krw-oppervlaktewaterlichaam of grondwaterlichaam:

    • a.

      niet wordt voldaan aan de omgevingswaarden, bedoeld in de artikelen 2.10, eerste lid, 2.11, eerste lid, 2.13, eerste lid, 2.14, eerste lid, en 2.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, in voorkomend geval in samenhang met de termijn, bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, van dat besluit;

    • b.

      de doelstelling van een goed ecologisch potentieel, bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, van dat besluit niet wordt bereikt, in voorkomend geval in samenhang met de termijn, bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, van dat besluit; en

    • c.

      een minder strenge doelstelling als bedoeld in artikel 2.17, tweede lid, aanhef en onder d, van dat besluit niet wordt bereikt.

  • 3.

    Het tweede lid is niet van toepassing:

    • a.

      voor zover het gaat om de omgevingswaarde, bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving als het niet voldoen aan die omgevingswaarde wordt veroorzaakt door een buiten Nederland gelegen verontreinigingsbron en toepassing is gegeven aan artikel 2.17, derde lid, van dat besluit; of

    • b.

      als het niet voldoen aan een omgevingswaarde of het niet bereiken van een goed ecologisch potentieel of een minder strenge doelstelling het gevolg is van:

      • 1°.

        nieuwe veranderingen van de fysische kenmerken van een krw-oppervlaktewaterlichaam of wijzigingen in de stand van een grondwaterlichaam; en

      • 2°.

        toepassing is gegeven aan artikel 2.17, vierde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

  • 4.

    Het verlenen van de omgevingsvergunning mag er ook niet toe leiden dat de doelstelling van het voorkomen van achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van krw-oppervlaktewaterlichamen en van de chemische toestand en kwantitatieve toestand van grondwaterlichamen, bedoeld in artikel 4.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt.

  • 5.

    In afwijking van het vierde lid kan een omgevingsvergunning ook worden verleend als:

    • a.

      de aanvraag betrekking heeft op:

      • 1°.

        nieuwe veranderingen van de fysische kenmerken van een krw-oppervlaktewaterlichaam;

      • 2°.

        wijzigingen in de stand van grondwaterlichamen; of

      • 3°.

        het niet voorkomen van achteruitgang van een zeer goede toestand van een krw-oppervlaktewaterlichaam naar een goede toestand het gevolg is van nieuwe duurzame activiteiten van menselijke ontwikkeling.

    • b.

      aan de voorwaarden van artikel 4, zevende, achtste en negende lid, van de kaderrichtlijn water is voldaan; en

    • c.

      de motivering voor het waterlichaam wordt opgenomen in het nationale waterprogramma, als het gaat om rijkswateren, of in het regionale waterprogramma, als het gaat om regionale wateren.

  • 6.

    Het verlenen van een omgevingsvergunning mag er in ieder geval niet toe mag leiden dat:

    • a.

      de doelstelling van ombuiging van significante en aanhoudend stijgende trends als bedoeld in artikel 4.17 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt; en

    • b.

      de doelstelling van het voorkomen van de achteruitgang en het streven naar verbetering van de kwaliteit van water bestemd voor menselijke consumptie, bedoeld in artikel 4.21 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt.

Artikel 1.17 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning worden voorschriften verbonden die een inbreng van verontreinigende stoffen naar het grondwater voorkomen of beperken.

Afdeling 1.8 Bijzondere omstandigheden

Artikel 1.18 Aanwijzing bijzondere omstandigheden

Bijzondere omstandigheden, als bedoeld in artikel 19.0 van de Omgevingswet, zijn:

  • a.

    waterschaarste en dreigende waterschaarste;

  • b.

    overvloed aan water en dreigende overvloed aan water;

  • c.

    het in ongerede raken van een waterstaatswerk of de dreiging daarvan; en

  • d.

    aanmerkelijke verslechtering van de waterkwaliteit.

Artikel 1.19 Algeheel verbod bij bijzondere omstandigheden

  • 1.

    Het bestuur kan bij besluit, als bedoeld in artikel 19.0 van de Omgevingswet, bepalen dat zich een bijzondere omstandigheid voordoet en zo nodig, in afwijking van verleende omgevingsvergunningen of geldende peilbesluiten, verbieden:

  • 2.

    Het besluit kan in ieder geval inhouden dat de activiteiten worden beperkt of worden stopgezet.

  • 3.

    Het besluit kan onverwijld worden ingetrokken als het bestuur instandhouding daarvan niet langer noodzakelijk vindt.

Hoofdstuk 2 Lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk

Afdeling 2.1 Algemeen

Artikel 2.1 Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk is van toepassing op lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk, dat in beheer is bij het waterschap.

Artikel 2.2 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk en houdt de zorgplicht in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    het uitvoeren van de activiteit geen visuele verontreiniging mag veroorzaken;

  • c.

    het uitvoeren van de activiteit geen structurele of significante peilwijziging mag veroorzaken;

  • d.

    alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;

  • e.

    de beste beschikbare technieken worden toegepast;

  • f.

    geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;

  • g.

    alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet;

  • h.

    lozingen op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk doelmatig kunnen worden bemonsterd;

  • i.

    metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund; en

  • j.

    meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd.

Artikel 2.3 Specifieke aanvraagvereisten omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden in aanvulling op artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 7.3 en 7.4 van de Omgevingsregeling de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het maximale debiet in kubieke meters per uur van het te lozen afvalwater;

  • b.

    de regelmaat waarmee lozingen plaatsvinden;

  • c.

    een aanduiding of de lozing continu of niet-continu plaatsvindt;

  • d.

    een lijst met stoffen die worden geloosd;

  • e.

    een riooltekening;

  • f.

    de locaties van de lozingspunten;

  • g.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van het lozen en de verwachte duur ervan;

  • h.

    een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de lozingen te voorkomen of te beperken;

  • i.

    een onderbouwing van de noodzaak om te lozen;

  • j.

    de samenstelling van het afvalwater dat wordt geloosd;

  • k.

    de bron of oorzaak van het afvalwater dat wordt geloosd;

  • l.

    de resultaten van de bepaling van de waterbezwaarlijkheid van de stoffen die worden geloosd, verricht volgens de Algemene BeoordelingsMethodiek, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving;

  • m.

    de resultaten van de immissietoets voor de te lozen stoffen, verricht volgens het Handboek Immissietoets, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving;

  • n.

    een beschrijving van de wijze waarop de lozing wordt vastgesteld en geregistreerd en de wijze waarop over de lozing wordt gerapporteerd ;

  • o.

    als een andere lozingsroute dan naar het oppervlaktewater niet mogelijk is: de redenen waarom dat het geval is;

  • p.

    de eigenschappen van de opgeslagen stoffen; en

  • q.

    als de drempelwaarden van bijlage 2 bij het rapport Integrale aanpak van risico's van onvoorziene lozingen worden overschreden: de resultaten van een milieurisicoanalyse.

Artikel 2.4 Beoordelingsregel omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk is artikel 8.88 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.5 Voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk zijn de artikelen 8.92 en 8.93 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater bij sanering of ontwatering

Artikel 2.6 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater bij sanering of ontwatering op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.7 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    Grondwater bij ontwatering kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als:

    • a.

      dat grondwater geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is; en

    • b.

      het gaat om het lozen van grondwater bij wonen.

  • 2.

    Bij het lozen van grondwater bij sanering op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.8 eerste en tweede lid, 2.9 en 2.10 eerste en tweede lid, als het gaat om het lozen van grondwater afkomstig van een:

    • a.

      bodemsanering;

    • b.

      grondwatersanering; of

    • c.

      onderzoek voorafgaand aan een bodemsanering of grondwatersanering.

  • 3.

    Bij het lozen van grondwater bij ontwatering op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.8 derde lid, en 2.9 als:

    • a.

      dat grondwater geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is;

    • b.

      het niet gaat om het lozen van grondwater bij wonen; en

    • c.

      het lozen niet langer dan 48 uur duurt.

  • 4.

    Bij het lozen van grondwater bij ontwatering op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.8 derde lid, 2.9 en 2.10 derde lid als:

    • a.

      dat grondwater geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is;

    • b.

      het niet gaat om het lozen van grondwater bij wonen; en

    • c.

      het lozen langer duurt dan 48 uur, maar niet langer dan 8 weken.

  • 5.

    Bij het lozen van grondwater bij ontwatering op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de de artikelen 2.8 derde lid, 2.9 en 2.10 eerste en tweede lid als:

    • a.

      dat grondwater geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is;

    • b.

      het niet gaat om het lozen van grondwater bij wonen; en

    • c.

      het lozen langer duurt dan 8 weken.

Artikel 2.8 Algemene regel

  • 1.

    Het volgende voorschrift geldt bij het lozen van grondwater bij sanering op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam: voor het lozen van dat grondwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in Tabel 2.1, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 2.1 Emissiegrenswaarden bij lozen in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarden in μg/l of mg/l

    Naftaleen

    0,2 μg/l

    PAK's

    1 µg/l

    BTEX

    50 µg/l

    Vluchtige organohalogeenverbindingen uitgedrukt als chloor

    20 µg/l

    Aromatische organohalogeenverbindingen

    20 µg/l

    Minerale olie

    500 µg/l

    Cadmium

    4 µg/l

    Kwik

    1 µg/l

    Koper

    11 µg/l

    Nikkel

    41 µg/l

    Lood

    53 µg/l

    Zink

    120 µg/l

    Chroom

    24 µg/l

    Onopgeloste stoffen

    50 mg/l

  • 2.

    Het volgende voorschrift geldt bij het lozen van grondwater bij sanering op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam: voor het lozen van dat grondwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.2, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 2.2 Emissiegrenswaarden bij lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarden in μg/l of mg/l

    Naftaleen

    0,2 μg/l

    PAK's

    1 μg/l

    Minerale olie

    50 µg/l

    Cadmium

    0,4 µg/l

    Kwik

    0,1 µg/l

    Koper

    1,1 µg/l

    Nikkel

    4,1 µg/l

    Lood

    5,3 µg/l

    Zink

    12 µg/l

    Chroom

    2,4 µg/l

    Onopgeloste stoffen

    20 mg/l

    Benzeen

    2 µg/l

    Tolueen

    7 µg/l

    Ethylbenzeen

    4 µg/l

    Xyleen

    4 µg/l

    Tetrachlooretheen

    3 µg/l

    Trichlooretheen

    20 µg/l

    1,2-dichlooretheen

    20 µg/l

    1,1,1-trichloorethaan

    20 µg/l

    Vinylchloride

    8 µg/l

    Som van de vijf hier bovenstaande stoffen

    20 µg/l

    Monochloorbenzeen

    7 µg/l

    Dichloorbenzenen

    3 µg/l

    Trichloorbenzenen

    1 µg/l

  • 3.

    Het volgende voorschrift geldt bij het lozen van grondwater bij ontwatering op een oppervlaktewaterlichaam: voor het lozen van dat grondwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 50 mg/l, gemeten in een steekmonster.

Artikel 2.9 Meet- en rekenbepalingen

Artikel 2.10 Informatieplicht

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijkse bestuur van het waterschap.

  • 3.

    Ten minste vijf werkdagen voor het begin van de lozingsactiviteit worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.

Afdeling 2.3 Lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening

Artikel 2.11 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvloeiend hemelwater dat:

  • a.

    niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening;

  • b.

    geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is; en

  • c.

    geen overig afvalwater van een kas als bedoeld in paragraaf 4.78 van het Besluit activiteiten leefomgeving is.

Artikel 2.12 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    Afvloeiend hemelwater kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als het hemelwater niet afkomstig is van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen.

  • 2.

    Bij het lozen van afvloeiend hemelwater op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.13 en 2.14, als het gaat om het lozen van hemelwater dat afkomstig is van nieuw aan te leggen of te veranderen rijkswegen en provinciale wegen buiten de bebouwde kom.

  • 3.

    Bij het lozen van afvloeiend hemelwater op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.13, als het gaat om het lozen van hemelwater dat afkomstig is van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen.

Artikel 2.13 Algemene regel

Artikel 2.14 Informatieplicht

  • 1.

    Ten minste zes maanden voor de voorgenomen aanleg van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen en daarbij horende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.

  • 2.

    Ten minste zes maanden voor het veranderen van de lozingsactiviteit door een reconstructie of ingrijpende wijziging van die wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Afdeling 2.4 Lozen van huishoudelijk afvalwater

Artikel 2.15 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.16 Aanwijzing algemene regels

Artikel 2.17 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden bij het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam:

    • a.

      het afvalwater wordt alleen geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als het lozen plaatsvindt buiten een bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2000 inwonerequivalenten; en

    • b.

      de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten meer bedraagt dan:

      • 1°.

        40 m bij niet meer dan 10 inwonerequivalenten;

      • 2°.

        100 m bij meer dan 10 maar minder dan 25 inwonerequivalenten;

      • 3°.

        600 m bij 25 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 50 inwonerequivalenten;

      • 4°.

        1.500 m bij 50 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 100 inwonerequivalenten; en

      • 5°.

        3.000 m bij 100 of meer inwonerequivalenten.

  • 2.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt; en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid, aanhef en onder a, wordt de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk bij voortzetting van het lozen van huishoudelijk afvalwater in het oppervlaktewaterlichaam dat voor 1 maart 1997 al plaatsvond, berekend vanaf het gedeelte van het gebouw dat zich het dichtst bij een vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk bevindt.

Artikel 2.18 Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater

  • 1.

    Huishoudelijk afvalwater dat wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam wordt geleid via een zuiveringsvoorziening.

  • 2.

    Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden bij het lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam de waarden, bedoeld in tabel 2.3.

    Tabel 2.3 Emissiegrenswaarden bij lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Representatief etmaalmonster (in mg/l)

    Steekmonster (in mg/l)

    Biochemisch zuurstofverbruik

    30 mg/l

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    150 mg/l

    300 mg/l

    Onopgeloste stoffen

    30 mg/l

    60 mg/l

  • 3.

    Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden bij het lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam de waarden, bedoeld in tabel 2.4.

    Tabel 2.4 Emissiegrenswaarden bij lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Representatief etmaalmonster in mg/l

    Steekmonster in mg/l

    Biochemisch zuurstofverbruik

    20 mg/l

    40 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    100 mg/l

    200 mg/l

    Totaal stikstof

    30 mg/l

    60 mg/l

    Ammoniumstikstof

    2 mg/l

    4 mg/l

    Onopgeloste stoffen

    30 mg/l

    60 mg/l

    Fosfor totaal

    3 mg/l

    6 mg/l

  • 4.

    Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing als het huishoudelijk afvalwater minder dan zes inwonerequivalenten bevat en voor vermenging met ander afvalwater door een septictank wordt geleid:

    • a.

      met een nominale inhoud van 6 m3 of meer, volgens NEN-EN 12566-1, en met een hydraulisch rendement van niet meer dan 10 g, volgens annex B van NEN-EN 12566-1; of

    • b.

      die is geplaatst voor 1 januari 2009 en is afgestemd op de hoeveelheid afvalwater dat wordt geloosd.

Artikel 2.19 Meet- en rekenbepalingen

Artikel 2.20 Informatieplicht

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      het aantal inwonerequivalenten dat wordt geloosd;

    • b.

      de wijze van behandeling van het afvalwater; en

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Afdeling 2.5 Lozen van koelwater

Artikel 2.21 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van koelwater op een oppervlaktewaterlichaam dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.22 Aanwijzing algemene regels

Bij het lozen van koelwater op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.23 en 2.24.

Artikel 2.23 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden bij het lozen van koelwater op een oppervlaktewaterlichaam:

Artikel 2.24 Informatieplicht

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de maximale warmtevracht; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Afdeling 2.6 Lozen bij reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken

Artikel 2.25 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van het reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.26 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    Afvalwater afkomstig van het reinigen of conserveren van bouwwerken kan op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het gaat om afvalwater afkomstig van:

    • a.

      het afwassen met water; of

    • b.

      het schoonspuiten met water onder een druk van ten hoogste 200 bar.

  • 2.

    Bij het lozen van afvalwater afkomstig van het reinigen van bouwwerken op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.27, 2.29 en 2.30, als

    • a.

      het niet gaat om het lozen van afvalwater als bedoeld in het eerste lid; en

    • b.

      het gaat om reinigingswerkzaamheden die periodiek worden uitgevoerd en waarbij alleen vuilafzetting wordt verwijderd.

  • 3.

    Bij het lozen van afvalwater afkomstig van het reinigen van bouwwerken op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.27, 2.29, 2.30 en 2.31, als:

    • a.

      het niet gaat om het lozen van afvalwater als bedoeld in het eerste lid; en

    • b.

      het niet gaat om reinigingswerkzaamheden die periodiek worden uitgevoerd en waarbij alleen vuilafzetting wordt verwijderd.

  • 4.

    Bij het lozen van afvalwater afkomstig van het conserveren van bouwwerken op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.27, 2.29, 2.30 en 2.31, als het niet gaat om het lozen van afvalwater als bedoeld in het eerste lid.

  • 5.

    Bij het lozen van afvalwater afkomstig van het bouwen, slopen of renoveren van bouwwerken op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.28, 2.29, 2.30 en 2.31.

Artikel 2.27 Werkinstructie bij reinigen en conserveren

  • 1.

    Bij het reinigen of conserveren van bouwwerken:

    • a.

      is een werkinstructie opgesteld; en

    • b.

      wordt voor het deel van het bouwwerk dat boven de waterspiegel ligt een hulpconstructie voor de opvang van stoffen gebruikt die is afgestemd op de gebruikte techniek, de gebruikte stoffen en de stoffen die kunnen vrijkomen.

  • 2.

    In de werkinstructie is in ieder geval opgenomen:

    • a.

      welke technieken worden toegepast;

    • b.

      welke stoffen kunnen vrijkomen; en

    • c.

      welke stoffen worden gebruikt.

  • 3.

    Als een hulpconstructie wordt gebruikt, is in de werkinstructie ook opgenomen:

    • a.

      op welke manier de vloer, de zijwanden en de bovenzijde van de hulpconstructie zijn uitgevoerd;

    • b.

      wat de omvang van het bouwwerk dat wordt gereinigd of geconserveerd is en wat de omvang van de hulpconstructie is;

    • c.

      of de constructie een afzuiging met permanente onderdruk heeft;

    • d.

      op welke manier afvalwater wordt opgevangen, als natte technieken worden gebruikt; en

    • e.

      welke aanvullende maatregelen worden getroffen als wordt gewerkt bij een windsnelheid van meer dan 8 m/s.

Artikel 2.28 Werkinstructie bij bouwen en slopen

Bij het bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken is er een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen:

  • a.

    op welke manier wordt gebouwd, gerenoveerd of gesloopt; en

  • b.

    welke maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat stoffen die worden gebruikt of die kunnen vrijkomen, in het oppervlaktewaterlichaam terechtkomen.

Artikel 2.29 Beperken stof in het oppervlaktewaterlichaam

Bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie, is voor de emissie in de lucht de emissiegrenswaarde voor stof 10 mg/Nm3, gemeten in een eenmalige meting.

Artikel 2.30 Meet- en rekenbepalingen

Op het meten van stof bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie is NEN-EN 13284-1 van toepassing.

Artikel 2.31 Informatieplicht

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      voor het lozen afkomstig van reinigen of conserveren van een bouwwerk: de werkinstructie, bedoeld in artikel 2.27; of

    • b.

      voor het lozen afkomstig van het bouwen, slopen of renoveren van een bouwwerk: de werkinstructie, bedoeld in artikel 2.28.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Afdeling 2.7 Lozen bij opslaan en overslaan van inerte goederen

Artikel 2.32 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op het lozen van afvalwater bij het opslaan en overslaan van inerte goederen op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Voor de toepassing van deze afdeling worden in ieder geval de volgende goederen als inerte goederen beschouwd, voor zover deze niet verontreinigd zijn:

    • a.

      bouwstoffen als bedoeld in paragraaf 4.123 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • b.

      grond en baggerspecie als bedoeld in paragraaf 4.124 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • c.

      A-hout en ongeshredderd B-hout;

    • d.

      snoeihout;

    • e.

      banden van voertuigen;

    • f.

      autowrakken waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een autodemontagebedrijf en wrakken van tweewielige motorvoertuigen waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een demontagebedrijf voor tweewielige motorvoertuigen;

    • g.

      straatmeubilair;

    • h.

      tuinmeubilair;

    • i.

      aluminium, ijzer en roestvrij staal;

    • j.

      kunststof anders dan lege, ongereinigde verpakkingen van voedingsmiddelen, smeerolie, verf, lak of drukinkt, gewasbeschermingsmiddelen, biociden of gevaarlijke stoffen;

    • k.

      kunststofgeïsoleerde kabels anders dan oliedrukkabels, gepantserde papier-loodkabels en papiergeïsoleerde grondkabels;

    • l.

      papier en karton;

    • m.

      textiel en tapijt; en

    • n.

      vlakglas.

Artikel 2.33 Aanwijzing algemene regels

Artikel 2.34 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden bij het lozen van afvalwater bij het overslaan van inerte goederen in de buitenlucht op een oppervlaktewaterlichaam:

  • a.

    bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken; en

  • b.

    aan dit voorkomen wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:

    • 1°.

      de afstand tussen wal en schip zo klein mogelijk is, en in ieder geval niet groter is dan 5 m; of

    • 2°.

      het schip waarin of waaruit wordt overgeslagen, met de wal wordt verbonden door een ponton of een morsklep.

Afdeling 2.8 Lozen bij opslaan en overslaan van andere dan inerte goederen

Artikel 2.35 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van afvalwater bij het opslaan of overslaan van andere dan inerte goederen op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.36 Aanwijzing algemene regels

Artikel 2.37 Algemene regel

  • 1.

    Het volgende voorschrift geldt bij het lozen van afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam: voor het lozen van dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.5, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 2.5 Emissiegrenswaarden bij lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarde in μg/l of mg/l

    Som van de metalen arseen, chroom, koper, lood, nikkel en zink

    1 mg/l

    Minerale olie

    20 mg/l

    Polycyclische aromatische koolwaterstoffen

    50 μg/l

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Som van stikstofverbindingen

    10 mg/l

    Som van fosforverbindingen

    2 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    200 mg/l

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden bij het lozen van afvalwater afkomstig van het overslaan van niet-inerte goederen op een oppervlaktewaterlichaam:

    • a.

      bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken; en

    • b.

      aan het tweede lid, onder a, wordt in ieder geval voldaan als:

      • 1°.

        de afstand tussen wal en schip zo klein mogelijk is, en in ieder geval niet groter is dan 5 m; of

      • 2°.

        het schip waarin of waaruit wordt overgeslagen, met de wal wordt verbonden door een ponton of morsklep.

Artikel 2.38 Meet- en rekenbepalingen

Artikel 2.39 Informatieplicht

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de stoffen die worden opgeslagen of overgeslagen; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Afdeling 2.9 Lozen uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater

Artikel 2.40 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van afvalwater uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.41 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    Bij het lozen van afvalwater uit een openbaar ontwateringsstelsel, een openbaar hemelwaterstelsel of een openbaar vuilwaterriool als bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, onder a, onder 1° tot en met 3°, van de Omgevingswet, op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.42 eerste lid.

  • 2.

    Bij het lozen van huishoudelijk afvalwater uit een systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet, op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.42 tweede lid.

Artikel 2.42 Algemene regel

  • 1.

    Het afvalwater kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat stelsel of dat riool voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van die voorzieningen en maatregelen en dat stelsel of dat riool volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.

  • 2.

    Het afvalwater kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat systeem voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van die systemen en volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.

Afdeling 2.10 Lozen bij ontgravingen, baggerwerkzaamheden en werkzaamheden door de waterbeheerder op een oppervlaktewaterlichaam

Artikel 2.43 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen bij ontgravingen, baggerwerkzaamheden en werkzaamheden door de waterbeheerder op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.44 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    Bij het lozen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden door de waterbeheerder op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.45.

  • 2.

    Bij het lozen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden uitgevoerd namens de waterbeheerder of door derden waarbij het gaat om werkzaamheden ter uitvoering van de onderhoudsverplichting, als bedoeld in artikel 78, tweede lid, Waterschapswet wordt voldaan aan artikel 2.45.

  • 3.

    Bij het lozen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden uitgevoerd namens de waterbeheerder of door derden waarbij het niet gaat om werkzaamheden ter uitvoering van de onderhoudsverplichting, als bedoeld in artikel 78, tweede lid, Waterschapswet wordt voldaan aan de artikelen 2.45 en 2.46.

  • 4.

    Algen of bacteriën kunnen worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als:

    • a.

      het niet gaat om ontgravingen of baggerwerkzaamheden; en

    • b.

      de werkzaamheden verricht worden door of namens de waterbeheerder.

  • 5.

    Er kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als:

    • a.

      het niet gaat om ontgravingen of baggerwerkzaamheden;

    • b.

      de werkzaamheden uitgevoerd worden door of namens de waterbeheerder; en

    • c.

      het niet gaat om lozen van algen of bacteriën.

Artikel 2.45 Werkinstructie verontreinigde waterbodem

Bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden in een waterbodem met de kwaliteitsklasse 'sterk verontreinigd', bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, wordt een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen:

  • a.

    de toe te passen baggertechniek, en

  • b.

    de bij het gebruik van die techniek gehanteerde werkwijze.

Artikel 2.46 Informatieplicht

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de kwaliteit van de te ontgraven of te baggeren waterbodem;

    • b.

      als de waterbodem de kwaliteitsklasse 'sterk verontreinigd', bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, heeft: de werkinstructie, bedoeld in artikel 2.45; en

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Afdeling 2.11 Lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen

Artikel 2.47 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op een oppervlaktewaterlichaam bij het schoonmaken van drinkwaterleidingen.

Artikel 2.48 Aanwijzing algemene regels

Bij het lozen van afvalwater afkomstig van het schoonmaken en in gebruik nemen van de middelen voor opslag, transport en distributie van drinkwater of warm tapwater als bedoeld in artikel 1 van de Drinkwaterwet, of van huishoudwater als bedoeld in artikel 1 van het Drinkwaterbesluit op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.49.

Artikel 2.49 Algemene regel

Het volgende voorschrift geldt voor het lozen bij het schoonmaken van drinkwaterleidingen: aan het water dat voor het schoonmaken en in gebruik nemen wordt gebruikt, worden geen chemicaliën toegevoegd.

Afdeling 2.12 Lozen bij calamiteitenoefeningen

Artikel 2.50 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op een oppervlaktewaterlichaam bij calamiteitenoefeningen.

Artikel 2.51 Aanwijzing algemene regels

Bij het lozen van afvalwater niet afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken als bedoeld in artikel 3.259 van het Besluit activiteiten leefomgeving, op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.52.

Artikel 2.52 Informatieplicht

Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

  • a.

    of er blusschuim bij de oefening wordt gebruikt; en

  • b.

    welke stoffen dat blusschuim bevat.

Afdeling 2.13 Lozen bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen

Artikel 2.53 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen.

Artikel 2.54 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.795, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt bij het lozen van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam voldaan aan de artikelen 2.55 eerste lid, 2.57, 2.58 en 2.59, als het gaat om het lozen van afvalwater afkomstig van:

    • a.

      telen of kweken van gewassen in een gebouw anders dan een kas;

    • b.

      een perceel niet aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringstechnisch werk; en

    • c.

      een perceel waarvan de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd groter is dan 40 m.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 4.761, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt bij het lozen van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam voldaan aan de artikelen 2.55 tweede lid, 2.57, 2.58 en 2.59, als het gaat om het lozen van afvalwater afkomstig van:

    • a.

      spoelen van biologisch geteelde gewassen;

    • b.

      een perceel niet aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringstechnisch werk; en

    • c.

      een perceel waarvan de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd groter is dan 40 m.

  • 3.

    In aanvulling op artikel 4.773, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt bij het lozen van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam voldaan aan de artikelen 2.55 eerste lid, 2.58 en 2.59, als het gaat om het lozen van afvalwater afkomstig van sorteren van biologisch geteelde gewassen.

  • 4.

    Bij het lozen van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.55 derde lid, 2.56 en 2.59, als het gaat om het lozen van afvalwater afkomstig van zuivering van water door omgekeerde osmose of ionenwisselaars voor agrarische activiteiten.

  • 5.

    Bij het lozen van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.55 vierde lid, 2.57, 2.58 en 2.59, als het gaat om het lozen van afvalwater afkomstig van:

    • a.

      ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten;

    • b.

      een perceel niet aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringstechnisch werk; en

    • c.

      een perceel waarvan de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd groter is dan 40 m.

Artikel 2.55 Algemene regel: emissiegrenswaarden

  • 1.

    Het volgende voorschrift geldt bij het lozen van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam bij het telen of kweken van gewassen anders dan in een kas of bij het sorteren van biologisch geteelde gewassen: voor het lozen van dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden, de waarden bedoeld in tabel 2.6, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 2.6 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden in mg/l

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Biochemisch zuur

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    300 mg/l

  • 2.

    Het volgende voorschrift geldt bij het lozen van afvalwater bij het spoelen van biologisch geteelde gewassen op een oppervlaktewaterlichaam: voor het lozen van dat afvalwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 100 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3.

    Het volgende voorschrift geldt bij het lozen van afvalwater bij zuivering van water door omgekeerde osmose of ionenwisselaars op een oppervlaktewaterlichaam: voor het lozen van dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden, de waarden bedoeld in tabel 2.7 gemeten in een steekmonster.

    Tabel 2.7 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden in mg/l

    Chloride

    200 mg/l

    IJzer

    2 mg/l

  • 4.

    Het volgende voorschrift geldt bij het lozen van afvalwater bij het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten op een oppervlaktewaterlichaam: voor het lozen van dat afvalwater is de emissiegrenswaarde voor ijzer 5 mg/l, gemeten in een steekmonster.

Artikel 2.56 Algemene regel: uitzondering Bal

De artikelen 4.801 en 4.804 van het Besluit activiteiten leefomgeving zijn niet van toepassing.

Artikel 2.57 Algemene regel: bepalen afstand

  • 1.

    De afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt, en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

Artikel 2.58 Meet- en rekenbepaling

Artikel 2.59 Informatieplicht

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Afdeling 2.14 Lozen bij het maken van betonmortel en het uitwassen van beton

Artikel 2.60 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op een oppervlaktewaterlichaam bij het maken van betonmortel en het uitwassen van beton.

Artikel 2.61 Algemene regel

Afvalwater afkomstig van het reinigen van installaties en voorzieningen voor het maken van betonmortel, het inwendig reinigen van voertuigen waarin betonmortel is vervoerd of het uitwassen van beton kan, in afwijking van de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam of op de riolering als dit is toegestaan in het omgevingsplan.

Afdeling 2.15 Lozen bij niet-industriële voedselbereiding

Artikel 2.62 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater bij niet-industriële voedselbereiding.

  • 2.

    Deze afdeling is niet van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van de voedingsmiddelenindustrie, bedoeld in artikel 3.128 van het Besluit activiteiten leefomgeving met uitzondering van het lozen van afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen voor personen die werken op de locatie waarop de activiteit wordt verricht.

Artikel 2.63 Aanwijzing algemene regels

Bij het lozen van afvalwater uit niet-industriële voedselbereiding op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.64 en 2.65 als de voedingsmiddelen bereiding plaats vindt met:

  • a.

    grootkeukenapparatuur;

  • b.

    één of meer bakkerijovens die chargegewijs worden beladen; of

  • c.

    één of meer bakkerijovens die continu worden beladen met een nominaal vermogen of een aansluitwaarde van ten hoogste 100 kilowatt.

Artikel 2.64 Algemene regel: bereiden van voedingsmiddelen

Het volgende voorschrift geldt voor het lozen bij niet-industriële voedingsbereiding: het afvalwater wordt alleen gezamenlijk met huishoudelijk afvalwater geloosd, en wordt alleen geloosd voor zover de voorzieningen voor het zuiveren van huishoudelijk afvalwater zijn berekend op het zuiveren van het afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen en daarmee samenhangende activiteiten.

Artikel 2.65 Informatieplicht

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Afdeling 2.16 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers

Artikel 2.66 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van spuiwater uit recreatieve visvijvers.

Artikel 2.67 Aanwijzing algemene regels

Spuiwater uit recreatieve visvijvers kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam , hierbij wordt voldaan aan artikel 2.68.

Artikel 2.68 Informatieplicht

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Afdeling 2.17 Lozen vanaf vaartuigen of andere drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind

Artikel 2.69 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van spoelwater op een oppervlaktewaterlichaam vanaf vaartuigen of andere drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind.

Artikel 2.70 Algemene regel

De volgende afvalwaterstromen afkomstig van een vaartuig of ander drijvend werktuig, kunnen op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd:

  • a.

    afvalwater dat vrijkomt bij het spoelen van zeezand tijdens het transport daarvan met een vaartuig of werktuig; en

  • b.

    afvalwater dat vrijkomt bij het op dat vaartuig of werktuig scheiden van zand of grind.

Afdeling 2.18 Asverstrooiing

Artikel 2.71 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op asverstrooiing in een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.72 Algemene regel

As kan individueel verstrooid worden op een oppervlaktewaterlichaam door de nabestaande die de zorg heeft voor de asbus, bedoeld in artikel 66a, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging.

Afdeling 2.19 Andere lozingen

Artikel 2.73 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam en op een zuiveringtechnisch werk.

Artikel 2.74 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, als daarbij stoffen of warmte worden geloosd en er geen sprake is van:

    • a.

      het lozen van stoffen of warmte op een oppervlaktewaterlichaam afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • b.

      het lozen, bedoeld in de afdelingen 2.2 tot en met 2.18;

    • c.

      het lozen van water dat afkomstig is uit dat oppervlaktewaterlichaam en waaraan geen stoffen zijn toegevoegd; en

    • d.

      het lozen van stoffen of warmte afkomstig van wonen.

  • 2.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk te verrichten als er geen sprake is van het lozen van stoffen, water of warmte op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Hoofdstuk 3 Wateronttrekkingsactiviteiten

Afdeling 3.1 Algemeen

Artikel 3.1 Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk is van toepassing op wateronttrekkingsactiviteiten in het beheergebied van het waterschap, tenzij in dit hoofdstuk anders bepaald.

Artikel 3.2 Specifieke gegevens en bescheiden bij een meldplicht wateronttrekkingsactiviteit(grondwater)

  • 1.

    In aanvulling op de algemene gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 1.11, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt;

    • b.

      het aantal in te richten putten;

    • c.

      de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van iedere put;

    • d.

      de diepte in meters van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil;

    • e.

      de lengte in meters van het effectieve filter in iedere put;

    • f.

      de capaciteit van de pomp in kubieke meter per uur per put;

    • g.

      de hoeveelheid water in kubieke meter water per uur, etmaal, maand en jaar, die ten hoogste wordt onttrokken;

    • h.

      de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;

    • i.

      een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken; en

    • j.

      als het gaat om het in samenhang met het onttrekken van grondwater in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater:

      • 1°.

        de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste in de bodem wordt gebracht;

      • 2°.

        de diepte in meters waarop het water in de bodem wordt gebracht;

      • 3°.

        een beschrijving van de samenhang van het brengen van water in de bodem met de onttrekking;

      • 4°.

        de herkomst en samenstelling van het water dat in de bodem wordt gebracht; en

      • 5°.

        een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de negatieve gevolgen van het brengen van water in de bodem te voorkomen of te beperken.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 3.3 Specifieke aanvraagvereisten omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteit (grondwater)

  • 1.

    Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden in aanvulling op artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 7.3 en 7.4 van de Omgevingsregeling, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt;

    • b.

      het aantal in te richten putten;

    • c.

      de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekstelsel van iedere put;

    • d.

      de diepte in meters van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het NAP;

    • e.

      de lengte in meters van het effectieve filter in iedere put;

    • f.

      de capaciteit van de pomp in kubieke meters water per uur per put;

    • g.

      de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar, die ten hoogste wordt onttrokken;

    • h.

      de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;

    • i.

      een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken; en

    • j.

      als het gaat om het in samenhang met het onttrekken van grondwater in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater:

      • 1°.

        de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste in de bodem wordt gebracht;

      • 2°.

        de diepte in meters waarop het water in de bodem wordt gebracht;

      • 3°.

        een beschrijving van de samenhang van het brengen van water in de bodem met de onttrekking;

      • 4°.

        de herkomst en samenstelling van het water dat in de bodem wordt gebracht; en

      • 5°.

        een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van het brengen van water in de bodem en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 3.4 Specifieke aanvraagvereisten omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteit (oppervlaktewater)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, wordt in aanvulling op artikel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 7.3 en 7.4 van de Omgevingsregeling, een locatietekening met daarop de te beregenen percelen inclusief het aantal hectaren en de locaties van de onttrekkingspunten verstrekt.

Artikel 3.5 Beoordelingsregel omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteit

  • 1.

    Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.89, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.89, tweede en derde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Afdeling 3.2 Grondwater onttrekken

Paragraaf 3.2.1 Grondwater onttrekken in een bouwput

Subparagraaf 3.2.1.1 Algemeen

[Red: Artikel 3.6 verplaatst van afdeling 3.1 naar subparagraaf 3.2.1.1. ]

Artikel 3.6 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater in een bouwput.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het onttrekken van grondwater:

    • a.

      voor de aanleg, sloop of verwijdering van funderingen, kelders of andere ondergrondse bouwwerken;

    • b.

      voor een bodemsanering;

    • c.

      voor de inspectie van ondergrondse bouwwerken;

    • d.

      voor een diepe grondboring; of

    • e.

      in een sleuf waarbij de voortgang van het in bemaling genomen sleufgedeelte minder is dan 20 m per week.

[Red: Artikel 3.7 verplaatst van afdeling 3.1 naar subparagraaf 3.2.1.1. ]

Artikel 3.7 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de omgeving na afloop van de activiteit altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt;

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen;

  • d.

    bij grondwatergevoelige natuur extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen;

  • e.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • f.

    de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • g.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • h.

    een eventuele beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit is ontstaan, direct worden hersteld;

  • i.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • j.

    als er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • k.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel gebruik wordt gemaakt van bestaande verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • l.

    voor ontwatering uitsluitend een open bemaling wordt toegepast; en

  • m.

    de effecten van de retourbemaling op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt.

[Red: Artikel 3.8 verplaatst van paragraaf 3.2.1 naar subparagraaf 3.2.1.1. ]

Artikel 3.8 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 2.

    Vervallen

Subparagraaf 3.2.1.2 Aanwijzing algemene regels

[Red: Artikel 3.9 verplaatst van paragraaf 3.2.1 naar subparagraaf 3.2.1.2. ]

Artikel 3.9 Aanwijzing algemene regels grondwateronttrekking bouwput
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput wordt voldaan aan de artikelen 3.13, eerste en tiende lid, 3.14 en 3.15, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van een bodemsanering;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal:

      • 1°.

        400.000 m3 is; en

      • 2°.

        100 m3/uur is;

    • d.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket;

    • e.

      het grondwater wordt onttrokken met een debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; en

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • f.

      er een retourbemaling plaatsvindt.

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput wordt voldaan aan de artikelen 3.13, eerste lid, 3.14 en 3.15, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van een bodemsanering;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal:

      • 1°.

        400.000 m3 is; en

      • 2°.

        100 m3/uur is;

    • d.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket;

    • e.

      het grondwater wordt onttrokken met een debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; en

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • f.

      er geen retourbemaling plaatsvindt.

  • 3.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput wordt voldaan aan de artikelen 3.13, tweede en tiende lid, 3.14 en 3.15, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van een bodemsanering;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal:

      • 1°.

        400.000 m3 is; en

      • 2°.

        100 m3/uur is;

    • d.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket;

    • e.

      het grondwater wordt onttrokken met een debiet van meer dan:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; of

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • f.

      er een retourbemaling plaatsvindt.

  • 4.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput wordt voldaan aan de artikelen 3.13, tweede lid, 3.14 en 3.15, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van een bodemsanering;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal:

      • 1°.

        400.000 m3 is; en

      • 2°.

        100 m3/uur is;

    • d.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket;

    • e.

      het grondwater wordt onttrokken met een debiet van meer dan:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; of

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • f.

      er geen retourbemaling plaatsvindt.

  • 5.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput wordt voldaan aan de artikelen 3.13, eerste en tiende lid, 3.14 en 3.15, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        het gaat om een verontreinigingsplek die geen onderdeel is van een bodemsanering;

    • c.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal bedraagt:

      • 1°.

        400.000 m3; en

      • 2°.

        100 m3/uur;

    • f.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket;

    • g.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; en

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • h.

      er een retourbemaling plaatsvindt.

  • 6.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput wordt voldaan aan de artikelen 3.13, eerste lid, 3.14 en 3.15, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        het gaat om een verontreinigingsvlek die geen onderdeel is van een bodemsanering;

    • c.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal bedraagt:

      • 1°.

        400.000 m3; en

      • 2°.

        100 m3/uur;

    • f.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket;

    • g.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; en

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • h.

      er geen retourbemaling plaatsvindt.

  • 7.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput wordt voldaan aan de artikelen 3.13, tweede en tiende lid, 3.14 en 3.15, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        het gaat om een verontreinigingsvlek die geen onderdeel is van een bodemsanering;

    • c.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal bedraagt:

      • 1°.

        400.000 m3; en

      • 2°.

        100 m3/uur;

    • f.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket;

    • g.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet groter dan:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; of

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • h.

      er een retourbemaling plaatsvindt.

  • 8.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput wordt voldaan aan de artikelen 3.13, tweede lid, 3.14 en 3.15, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        het gaat om een verontreinigingsvlek die geen onderdeel is van een bodemsanering;

    • c.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal bedraagt:

      • 1°.

        400.000 m3; en

      • 2°.

        100 m3/uur;

    • f.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket;

    • g.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet groter dan:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; of

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • h.

      er geen retourbemaling plaatsvindt.

  • 9.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput wordt voldaan aan de artikelen 3.13, eerste en tiende lid, 3.14 en 3.15, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvinden;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur is;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal:

      • 1°.

        400.000 m3 is; en

      • 2°.

        100 m3/uur is;

    • e.

      het grondwater niet dieper wordt onttrokken dan het eerste watervoerend pakket;

    • f.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; en

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • g.

      er een retourbemaling plaatsvindt.

  • 10.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput wordt voldaan aan de artikelen 3.13, eerste lid, 3.14 en 3.15, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvinden;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur is;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal:

      • 1°.

        400.000 m3 is; en

      • 2°.

        100 m3/uur is;

    • e.

      het grondwater niet dieper wordt onttrokken dan het eerste watervoerend pakket;

    • f.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; en

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • g.

      er geen retourbemaling plaatsvindt.

  • 11.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput wordt voldaan aan de artikelen 3.13, tweede en tiende lid, 3.14 en 3.15, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal bedraagt:

      • 1°.

        400.000 m3; en

      • 2°.

        100 m3/uur;

    • e.

      het grondwater niet dieper wordt onttrokken dan het eerste watervoerend pakket;

    • f.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet groter dan:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; of

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • g.

      er een retourbemaling plaatsvindt.

  • 12.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput wordt voldaan aan de artikelen 3.13, tweede lid, 3.14 en 3.15, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal bedraagt:

      • 1°.

        400.000 m3; en

      • 2°.

        100 m3/uur;

    • e.

      het grondwater niet dieper wordt onttrokken dan het eerste watervoerend pakket;

    • f.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet groter dan:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; of

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • g.

      er geen retourbemaling plaatsvindt.

Artikel 3.10 Aanwijzing algemene regels waterkering

[Red: Artikel 3.10 verplaatst van paragraaf 3.2.2 naar subparagraaf 3.2.1.2. ]

Artikel 3.11 Aanwijzing algemene regels grondwatergevoelige natuur

[Red: Artikel 3.11 verplaatst van paragraaf 3.2.3 naar subparagraaf 3.2.1.2. ]

Artikel 3.12 Aanwijzing algemene regels kwetsbare bebouwing
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput wordt voldaan aan de artikelen 3.13, vijfde lid, 3.14 en 3.15, als:

    • a.

      binnen het invloedsgebied van de grondwateronttrekking gebouwen van vóór 1960 aanwezig zijn;

    • b.

      de grondwaterstand, ter plaatse van de gebouwen, wordt verlaagd tot onder de gemiddeld laagste grondwaterstand; en

    • c.

      door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        de verschilzakking bij monumentale panden of eerder door zakking beschadigde gebouwen van vóór 1960 is maximaal 1:1.000;

      • 2°.

        de verschilzakking bij overige gebouwen van vóór 1960 is maximaal 1:600; en

      • 3°.

        onderdelen van de houten funderingen van gebouwen niet droog vallen.

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput wordt voldaan aan de artikelen 3.13, zesde lid, 3.14 en 3.15, als:

    • a.

      binnen het invloedsgebied van de grondwateronttrekking gebouwen van vóór 1960 aanwezig zijn; en

    • b.

      de grondwaterstand, ter plaatse van de gebouwen, niet wordt verlaagd tot onder de gemiddeld laagste grondwaterstand.

Subparagraaf 3.2.1.3 Algemene regels

[Red: Artikel 3.12 verplaatst van paragraaf 3.2.3 naar subparagraaf 3.2.1.3. ]

Artikel 3.13 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      verlaging van de stijghoogte of grondwaterstand onder de bouwputbodem is niet meer dan 30 cm beneden het kritische punt van de bouwput;

    • b.

      gedurende het verrichtten van de activiteit:

      • 1°.

        wordt de onttrokken hoeveelheid grondwater dagelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

      • 2°.

        wordt voor de start van de grondwateronttrekking de beginstand van de watermeter geregistreerd;

      • 3°.

        wordt de gemeten hoeveelheden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen; en

      • 4°.

        worden de gegevens minimaal vijf jaar bewaard;

    • c.

      een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

    • d.

      bij het vervangen van een watermeter, wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging, geregistreerd en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • e.

      een interceptie- of schermbemaling wordt voorzien van een eigen watermeter;

    • f.

      per melding is sprake van één onttrekkingsperiode;

    • g.

      tussen twee onttrekkingsperioden van grondwateronttrekkingen die binnen elkaars invloedsgebied liggen, is gedurende minimaal acht weken geen sprake van een grondwateronttrekking;

    • h.

      bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101; en

    • i.

      bij het realiseren van onttrekkingsputten en peilbuizen worden boorstaten gemaakt.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      verlaging van de stijghoogte of grondwaterstand onder de bouwputbodem is niet meer dan 30 cm beneden het kritische punt van de bouwput;

    • b.

      de verlaging van de grondwaterstand of de stijghoogte wordt binnen het invloedgebied van de grondwateronttrekking gemonitord door tenminste een peilbuis te plaatsen:

      • 1°.

        naast de bouwput op het punt waar de stijghoogteverlaging gelijk is aan de verlaging op het kritische punt in de bouwput;

      • 2°.

        op 50 en 100 m afstand van de rand van de bouwput; en

      • 3°.

        aan de gevel van bebouwing van voor 1960, tot een afstand van 100 m van de rand van de bouwput;

    • c.

      de filterdiepte van de peilbuizen is op gelijke diepte als de filters die voor het onttrekken van grondwater worden gebruikt en, als het onttrekken dieper dan de deklaag plaatsvindt, een filter in de deklaag;

    • d.

      op een gemotiveerd schriftelijk verzoek, kan het waterschap instemmen met het wijzigen van de locatie van peilbuizen;

    • e.

      de peilbuizen moeten worden ingemeten en op een kaart worden ingetekend, deze kaart bevat de XY-coördinaten en de hoogte van de bovenkant van de peilbuizen ten opzichte van maaiveld en ten opzichte van NAP;

    • f.

      de eerste vier weken worden de peilbuizen dagelijks gemeten en daarna wordt er wekelijks gemeten, tot drie weken na beëindiging van de grondwateronttrekking;

    • g.

      de eerste meting vindt minimaal drie dagen voor de start van de grondwateronttrekking plaats;

    • h.

      de volgende voorschriften gelden over de wijze van meting:

      • 1°.

        de onttrokken hoeveelheid grondwater wordt dagelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

      • 2°.

        voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd;

      • 3°.

        de gemeten hoeveelheden worden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen; en

      • 4°.

        de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • i.

      een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

    • j.

      bij het vervangen van een watermeter wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging geregistreerd, en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • k.

      een interceptie- of schermbemaling wordt voorzien van een eigen watermeter;

    • l.

      per melding is sprake van één onttrekkingsperiode;

    • m.

      tussen twee onttrekkingsperioden van grondwateronttrekkingen die binnen elkaars invloedgebied liggen, is gedurende minimaal acht weken geen sprake van een grondwateronttrekking;

    • n.

      bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101; en

    • o.

      bij het realiseren van onttrekkingsputten en peilbuizen worden boorstaten gemaakt.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het onttrekken van grondwater in een bouwput mag uitsluitend worden uitgevoerd met een open bemaling, het gebruik van filters of drainagebuizen of het toepassen van een zandbed is niet toegestaan;

    • b.

      de hoeveelheid grondwater die onttrokken wordt is maximaal 2 m3 per uur; en

    • c.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen van de waterkering te waarborgen, dit kan betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het onttrekken van grondwater in een bouwput mag uitsluitend worden uitgevoerd met open bemaling, het gebruik van filters of drainagebuizen of het toepassen van een zandbed is niet toegestaan;

    • b.

      de hoeveelheid grondwater die onttrokken wordt is maximaal 5 m3 per uur; en

    • c.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen, dit kan betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, ter plaatse van kwetsbare gebouwen van vóór 1960, verder verlaagd worden dan de GLG;

    • b.

      houten funderingsonderdelen van gebouwen mogen niet droogvallen tijdens de bemaling;

    • c.

      de verschilzakking, ten gevolge van de verlaging van de grondwaterstand, mag ter plaatse van monumentale panden of eerder door zakking beschadigde gebouwen van vóór 1960 niet groter dan 1:1.000 of ter plaatse van overige gebouwen van vóór 1960 niet groter dan 1:600 zijn; en

    • d.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om kwetsbare gebouwen te beschermen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, ter plaatse van kwetsbare bebouwing van vóór 1960, niet onder de GLG komen; en

    • b.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om kwetsbare gebouwen te beschermen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 7.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, in een gebied met grondwatergevoelige natuur, verder verlaagd worden dan de GLG;

    • b.

      de hoeveelheid grondwater die onttrokken wordt moet maximaal 10 m3 per uur zijn; en

    • c.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om kwetsbare gebieden te beschermen, dit kan betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 8.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, in een gebied met grondwatergevoelige natuur, verder verlaagd worden dan de GLG;

    • b.

      het grondwater wordt zo doelmatig mogelijk onttrokken;

    • c.

      het grondwater wordt onttrokken in de periode van maart tot november;

    • d.

      het onttrokken grondwater moet weer geheel terug in de bodem worden gebracht; en

    • e.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om kwetsbare gebieden te beschermen, dit kan betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 9.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, in een gebied met grondwatergevoelige natuur, verder verlaagd worden dan de GLG;

    • b.

      het grondwater wordt zo doelmatig mogelijk onttrokken;

    • c.

      het onttrekken van grondwater mag alleen in de periode van november tot maart plaatsvinden; en

    • d.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om kwetsbare gebieden te beschermen, dit kan betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 10.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van de retourbronnen en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101;

    • b.

      het onttrokken grondwater wordt in de omgeving van de grondwateronttrekking en in hetzelfde watervoerend pakket, als waar het uit onttrokken is, terug in de bodem worden gebracht;

    • c.

      de grondwaterstand of stijghoogte mag niet meer dan 10 cm stijgen ten opzichte van de GHG ten gevolge van het terug in de bodem brengen van grondwater; en

    • d.

      de retourbronnen moeten op een kaart worden ingetekend, waarbij deze kaart de XY-coördinaten bevat.

[Red: Artikel 3.13 verplaatst van paragraaf 3.2.3 naar subparagraaf 3.2.1.3. ]

Artikel 3.14 Informatieplicht
  • 1.

    Ten minste drie dagen voor het begin van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de definitieve startdatum; en

    • b.

      wanneer in de algemene regel is aangegeven dat er een peilbuis gebruikt moet worden:

      • 1°.

        een kaart waarop de peilbuizen zijn ingetekend; en

      • 2°.

        een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

  • 2.

    Voor het begin van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de beginstand van de watermeter; en

    • b.

      de datum en het tijdstip van het moment dat de watermeter wordt afgelezen.

  • 3.

    Ten minste drie dagen voor het einde van de activiteit wordt de datum waarop de putten geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht verstrekt aan het waterschap.

  • 4.

    Uiterlijk één maand na het einde van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag;

    • c.

      de eindstand van de watermeter;

    • d.

      wanneer er gebruik wordt gemaakt van een peilbuis, alle gemeten grondwaterstanden en stijghoogten in de peilbuis; en

    • e.

      de boorstaten.

  • 5.

    Wanneer er een retourbemaling plaatsvindt worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      ten minste drie dagen voor het begin van de retourbemaling:

      • 1°.

        de definitieve startdatum; en

      • 2°.

        een kaart waarop de retourbronnen met XY-coördinaten zijn ingetekend, onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer;

    • b.

      uiterlijk drie werkdagen na het realiseren van de retourbronnen, de boorstaten onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer;

    • c.

      de totale hoeveelheid retourbemalen grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag;

    • d.

      de eindstand van de watermeter;

    • e.

      ten minste drie werkdagen voor het einde van de retourbemaling, de datum waarop de retourbronnen geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer; en

    • f.

      uiterlijk één maand na het beëindigen van de retourbemaling, de einddatum van het gebruik van de retourbronnen.

[Red: Artikel 3.14 verplaatst van paragraaf 3.2.4 naar subparagraaf 3.2.1.3. ]

Artikel 3.15 Meldplicht
  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken in een bouwput en, indien van toepassing, een retourbemaling uit te voeren, zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2.

  • 2.

    Als sprake is van een bodemsanering wordt bij de melding ook:

    • a.

      een saneringsplan verstrekt, waarmee het bevoegd gezag heeft ingestemd; of

    • b.

      een saneringsplan zonder instemming bevoegd gezag verstrekt als door het bevoegd gezag geen saneringsplan wordt vereist.

  • 3.

    Als sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer, wordt bij de melding ook het advies van de gemeente verstrekt.

  • 4.

    Bij de uitvoering waarbij meerdere grondwateronttrekkingen of, indien van toepassing, meerdere retourbemalingen worden uitgevoerd om één einddoel te bereiken, wordt één melding ingediend voor deze activiteiten, tenzij:

    • a.

      de tijd tussen het einde van een grondwateronttrekking van één fase en de start van een grondwateronttrekking van een volgende fase meer dan acht weken is; of

    • b.

      aangetoond wordt dat het invloedsgebied van twee grondwateronttrekkingen elkaar niet overlappen.

  • 5.

    De startdatum van de grondwateronttrekking en, indien van toepassing, van de retourbemaling mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

  • 6.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking en, indien van toepassing, van de retourbemaling wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

Subparagraaf 3.2.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 3.16 Vergunningplicht grondwateronttrekking bouwput
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een bouwput, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van een bodemsanering;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal:

      • 1°.

        400.000 m3 is; en

      • 2°.

        100 m3/uur is; en

    • d.

      het grondwater dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een bouwput, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van een bodemsanering; en

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal meer dan:

      • 1°.

        400.000 m3 is; of

      • 2°.

        100 m3/uur is.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een bouwput, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        het gaat om een verontreinigingsvlek die geen onderdeel is van een bodemsanering;

    • c.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        maximaal 400.000 m3; en

      • 2°.

        maximaal 100 m3/uur; en

    • f.

      het grondwater dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een bouwput, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        het gaat om een verontreinigingsvlek die geen onderdeel is van een bodemsanering;

    • c.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt; en

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        meer dan 400.000 m3; of

      • 2°.

        meer dan 100 m3/uur.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een bouwput, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        het gaat om een verontreinigingsvlek die geen onderdeel is van een bodemsanering;

    • c.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling; en

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen groter is dan 25 m3/uur.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een bouwput, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet; en

    • b.

      de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        het gaat om een verontreinigingsvlek die geen onderdeel is van een bodemsanering.

  • 7.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een bouwput, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur is;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal:

      • 1°.

        maximaal 400.000 m3 is; en

      • 2°.

        maximaal 100 m3/uur is; en

    • e.

      het grondwater dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket.

  • 8.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een bouwput, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur is; en

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal:

      • 1°.

        meer dan 400.000 m3 is; of

      • 2°.

        meer dan 100 m3/uur is.

  • 9.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een bouwput, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt; en

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen meer is dan 25 m3/uur.

  • 10.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een bouwput, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet; en

    • b.

      door de grondwateronttrekking de verontreinigingen worden verplaatst:

      • 1°.

        van binnen naar buiten het gebiedsplan; of

      • 2°.

        buiten de grenzen van het gebiedsplan.

Artikel 3.17 Vergunningplicht waterkering
Artikel 3.18 Vergunningplicht grondwatergevoelige natuur
  • 1.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een bouwput, als:

  • 2.

    Vervallen

  • 3.

    Vervallen

  • 4.

    Vervallen

  • 5.

    Vervallen

  • 6.

    Vervallen

Artikel 3.19 Vergunningplicht kwetsbare bebouwing
  • 1.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een bouwput, als:

    • a.

      binnen het invloedsgebied van de grondwateronttrekking gebouwen van vóór 1960 aanwezig zijn;

    • b.

      de grondwaterstand, ter plaatse van de gebouwen, wordt verlaagd tot onder de gemiddeld laagste grondwaterstand; en

    • c.

      door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        de verschilzakking bij monumentale panden of eerder door zakking beschadigde gebouwen van vóór 1960 meer is dan 1:1.000;

      • 2°.

        de verschilzakking bij overige gebouwen van vóór 1960 meer is dan 1:600; of

      • 3°.

        onderdelen van de houten funderingen van gebouwen droog vallen.

  • 2.

    Vervallen

  • 3.

    Vervallen

  • 4.

    Vervallen

  • 5.

    Vervallen

Paragraaf 3.2.2 Grondwater onttrekken in een sleuf

Subparagraaf 3.2.2.1 Algemeen
Artikel 3.20 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater in een sleuf.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het onttrekken van grondwater:

    • a.

      voor het aanleggen of repareren van riolering, kabels, leidingen en funderingen;

    • b.

      voor het uitvoeren van onderzoek of andere ondergrondse werkzaamheden over een grote lengte;

    • c.

      voor het graven van een watergang; of

    • d.

      in een sleuf waarbij de voortgang van elk in bemaling genomen sleufgedeelte minimaal 20 m per week is.

Artikel 3.21 Specifieke zorgplicht
  • 1.

    De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      de omgeving na afloop van de activiteit altijd in nette staat wordt achtergelaten;

    • b.

      de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt;

    • c.

      bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen;

    • d.

      bij grondwatergevoelige natuur extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen;

    • e.

      de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

    • f.

      de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • g.

      eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

    • h.

      een eventuele beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit is ontstaan, direct worden hersteld;

    • i.

      de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

    • j.

      als er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

    • k.

      voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

    • l.

      voor ontwatering uitsluitend een open bemaling wordt toegepast; en

    • m.

      de effecten van de retourbemaling op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt.

  • 2.

    Vervallen

  • 3.

    Vervallen

  • 4.

    Vervallen

  • 5.

    Vervallen

Artikel 3.22 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 2.

    Vervallen

Subparagraaf 3.2.2.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 3.23 Aanwijzing algemene regels grondwateronttrekking sleuf
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.27, eerste en tiende lid, 3.28 en 3.29, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking maximaal 5 m wordt verplaatst;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal:

      • 1°.

        400.000 m3 is; en

      • 2°.

        15.000 m3/week is;

    • d.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket;

    • e.

      het grondwater wordt onttrokken met een debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; en

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • f.

      er een retourbemaling plaatsvindt.

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.27, eerste lid, 3.28 en 3.29, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking maximaal 5 m wordt verplaatst;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal:

      • 1°.

        400.000 m3 is; en

      • 2°.

        15.000 m3/week is;

    • d.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket;

    • e.

      het grondwater wordt onttrokken met een debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; en

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • f.

      er geen retourbemaling plaatsvindt.

  • 3.

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.27 tweede en tiende lid, 3.28 en 3.29, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking maximaal 5 m wordt verplaatst;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal:

      • 1°.

        400.000 m3 is; en

      • 2°.

        15.000 m3/week is;

    • d.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket;

    • e.

      het grondwater wordt onttrokken met een debiet van meer dan:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; of

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • f.

      er een retourbemaling plaatsvindt.

  • 4.

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.27 tweede lid, 3.28 en 3.29, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking maximaal 5 m wordt verplaatst;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal:

      • 1°.

        400.000 m3 is; en

      • 2°.

        15.000 m3/week is;

    • d.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket;

    • e.

      het grondwater wordt onttrokken met een debiet van meer dan:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; of

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • f.

      er geen retourbemaling plaatsvindt.

  • 5.

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.27 eerste en tiende lid, 3.28 en 3.29, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de grondwaterontrekking een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst;

    • c.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur is;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal:

      • 1°.

        400.000 m3 is; en

      • 2°.

        15.000 m3/week is;

    • f.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket;

    • g.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; en

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • h.

      er een retourbemaling plaatsvindt.

  • 6.

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.27 eerste lid, 3.28 en 3.29, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de grondwaterontrekking een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst;

    • c.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur is;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal:

      • 1°.

        400.000 m3 is; en

      • 2°.

        15.000 m3/week is;

    • f.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket;

    • g.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; en

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • h.

      er geen retourbemaling plaatsvindt.

  • 7.

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.27 tweede en tiende lid, 3.28 en 3.29, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de grondwaterontrekking een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst;

    • c.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur is;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal:

      • 1°.

        400.000 m3 is; en

      • 2°.

        15.000 m3/week is;

    • f.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket;

    • g.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van meer dan:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; of

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • h.

      er een retourbemaling plaatsvindt.

  • 8.

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.27 tweede lid, 3.28 en 3.29, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de grondwaterontrekking een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst;

    • c.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur is;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal:

      • 1°.

        400.000 m3 is; en

      • 2°.

        15.000 m3/week is;

    • f.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket;

    • g.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van meer dan:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; of

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • h.

      er geen retourbemaling plaatsvindt.

  • 9.

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.27 eerste en tiende lid, 3.28 en 3.29, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvinden;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur is;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal:

      • 1°.

        400.000 m3 is; en

      • 2°.

        15.000 m3/week is;

    • e.

      het grondwater niet dieper wordt onttrokken dan het eerste watervoerend pakket;

    • f.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; en

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • g.

      er een retourbemaling plaatsvindt.

  • 10.

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.27 eerste lid, 3.28 en 3.29, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvinden;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur is;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal:

      • 1°.

        400.000 m3 is; en

      • 2°.

        15.000 m3/week is;

    • e.

      het grondwater niet dieper wordt onttrokken dan het eerste watervoerend pakket;

    • f.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; en

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • g.

      er geen retourbemaling plaatsvindt.

  • 11.

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.27 tweede en tiende lid, 3.28 en 3.29, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur is;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal:

      • 1°.

        400.000 m3 is; en

      • 2°.

        15.000 m3/week is;

    • e.

      het grondwater niet dieper wordt onttrokken dan het eerste watervoerend pakket;

    • f.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van meer dan:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; of

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • g.

      er een retourbemaling plaatsvindt.

  • 12.

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.27 tweede lid, 3.28 en 3.29, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur is;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal:

      • 1°.

        400.000 m3 is; en

      • 2°.

        15.000 m3/week is;

    • e.

      het grondwater niet dieper wordt onttrokken dan het eerste watervoerend pakket;

    • f.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van meer dan:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; of

      • 3°.

        12.000 m3/jaar; en

    • g.

      er geen retourbemaling plaatsvindt.

Artikel 3.24 Aanwijzing algemene regels waterkering
Artikel 3.25 Aanwijzing algemene regels grondwatergevoelige natuur
Artikel 3.26 Aanwijzing algemene regels kwetsbare bebouwing
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.27, vijfde lid, 3.28 en 3.29, als:

    • a.

      binnen het invloedsgebied van de grondwateronttrekking gebouwen van vóór 1960 aanwezig zijn;

    • b.

      de grondwaterstand, ter plaatse van de gebouwen, wordt verlaagd tot onder de gemiddeld laagste grondwaterstand; en

    • c.

      door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        de verschilzakking bij monumentale panden of eerder door zakking beschadigde gebouwen van vóór 1960 is maximaal 1:1.000;

      • 2°.

        de verschilzakking bij overige gebouwen van vóór 1960 is maximaal 1:600; en

      • 3°.

        onderdelen van de houten funderingen van gebouwen niet droog vallen.

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.27, zesde lid, 3.28 en 3.29, als:

    • a.

      binnen het invloedsgebied van de grondwateronttrekking gebouwen van vóór 1960 aanwezig zijn; en

    • b.

      de grondwaterstand, ter plaatse van de gebouwen, niet wordt verlaagd tot onder de gemiddeld laagste grondwaterstand.

Subparagraaf 3.2.2.3 Algemene regels
Artikel 3.27 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      verlaging van de stijghoogte of grondwaterstand onder de sleufbodem is niet meer dan 30 cm beneden het kritische punt van de sleuf;

    • b.

      gedurende het verrichtten van de activiteit:

      • 1°.

        wordt de onttrokken hoeveelheid grondwater dagelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

      • 2°.

        wordt voor de start van de grondwateronttrekking de beginstand van de watermeter geregistreerd;

      • 3°.

        wordt de gemeten hoeveelheden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen; en

      • 4°.

        worden de gegevens minimaal vijf jaar bewaard;

    • c.

      een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

    • d.

      bij het vervangen van een watermeter, wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging, geregistreerd en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • e.

      een interceptie- of schermbemaling wordt voorzien van een eigen watermeter;

    • f.

      per melding is sprake van één onttrekkingsperiode;

    • g.

      tussen twee onttrekkingsperioden van grondwateronttrekkingen die binnen elkaars invloedsgebied liggen, is gedurende minimaal acht weken geen sprake van een grondwateronttrekking;

    • h.

      bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101; en

    • i.

      bij het realiseren van onttrekkingsputten en peilbuizen worden boorstaten gemaakt.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      verlaging van de stijghoogte of grondwaterstand onder de sleufbodem is niet meer dan 30 cm beneden het kritische punt van de sleuf;

    • b.

      de bemalen sleuflengte is maximaal 100 m;

    • c.

      de verlaging van de grondwaterstand of de stijghoogte worden gemonitord binnen het invloedgebied van de grondwateronttrekking door tenminste een peilbuis te plaatsen:

      • 1°.

        per 100 m sleuf, naast de sleuf waar de stijghoogteverlaging gelijk is aan de verlaging op het kritische punt in de sleuf;

      • 2°.

        per 100 m sleuf, op 50 en 100 m afstand van de rand van de sleuf; en

      • 3°.

        per 100 m sleuf, aan de gevel van bebouwing van voor 1960, tot een afstand van 100 m van de rand van de sleuf.

    • d.

      de filterdiepte van de peilbuizen is op gelijke diepte als de filters die voor het onttrekken van grondwater worden gebruikt en, als het onttrekken dieper dan de deklaag plaatsvindt, een filter in de deklaag;

    • e.

      op een gemotiveerd schriftelijk verzoek, kan het waterschap instemmen met het wijzigen van de locatie van peilbuizen;

    • f.

      de peilbuizen moeten worden ingemeten en op een kaart worden ingetekend, deze kaart bevat de XY-coördinaten en de hoogte van de bovenkant van de peilbuizen ten opzichte van maaiveld en ten opzichte van NAP;

    • g.

      de eerste vier weken worden de peilbuizen dagelijks gemeten en daarna wordt er wekelijks gemeten, tot drie weken na beëindiging van de grondwateronttrekking;

    • h.

      de eerste meting vindt minimaal drie dagen voor de start van de grondwateronttrekking plaats;

    • i.

      de volgende voorschriften gelden over de wijze van meting:

      • 1°.

        de onttrokken hoeveelheid grondwater wordt dagelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

      • 2°.

        voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd;

      • 3°.

        de gemeten hoeveelheden worden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen; en

      • 4°.

        de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • j.

      een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

    • k.

      bij het vervangen van een watermeter wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging geregistreerd, waarbij de gegevens minimaal vijf jaar worden bewaard;

    • l.

      een interceptie- of schermbemaling wordt voorzien van een eigen watermeter;

    • m.

      per melding is sprake van één onttrekkingsperiode;

    • n.

      tussen twee onttrekkingsperioden van grondwateronttrekkingen die binnen elkaars invloedgebied liggen, is gedurende minimaal acht weken geen sprake van een grondwateronttrekking;

    • o.

      bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101; en

    • p.

      bij het realiseren van onttrekkingsputten en peilbuizen worden boorstaten gemaakt.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het onttrekken van grondwater in een sleuf mag uitsluitend worden uitgevoerd met open bemaling, waarbij het gebruik van filters of drainagebuizen of het toepassen van een zandbed niet is toegestaan;

    • b.

      de hoeveelheid grondwater die onttrokken wordt is maximaal 2 m3 per uur; en

    • c.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen van de waterkering te waarborgen, dit kan betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het onttrekken van grondwater in een bouwput mag uitsluitend worden uitgevoerd met open bemaling, waarbij het gebruik van filters of drainagebuizen of het toepassen van een zandbed niet toegestaan is;

    • b.

      de hoeveelheid grondwater die onttrokken wordt is maximaal aan 5 m3 per uur; en

    • c.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen van de waterkering te waarborgen, dit kan betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, ter plaatse van gebouwen van vóór 1960, verder verlaagd worden dan de GLG;

    • b.

      houten funderingsonderdelen van gebouwen mogen niet droogvallen tijdens de bemaling;

    • c.

      de verschilzakking, ten gevolge van de verlaging van de grondwaterstand, mag ter plaatse van monumentale panden of eerder door zakking beschadigde gebouwen van vóór 1960 niet groter dan 1:1.000 of ter plaatse van overige gebouwen van vóór 1960 niet groter dan 1:600 zijn; en

    • d.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om kwetsbare gebouwen te beschermen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, ter plaatse van bebouwing van vóór 1960, niet onder de GLG komen; en

    • b.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om kwetsbare gebouwen te beschermen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 7.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, in een gebied met grondwatergevoelige natuur, verder verlaagd worden dan de GLG;

    • b.

      de hoeveelheid grondwater die onttrokken wordt is maximaal 10 m3 per uur; en

    • c.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om het kwetsbare gebied te beschermen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 8.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, in een gebied met grondwatergevoelige natuur, verder verlaagd worden dan de GLG;

    • b.

      het grondwater wordt zo doelmatig mogelijk onttrokken;

    • c.

      het grondwater wordt onttrokken in de periode van maart tot november;

    • d.

      het onttrokken grondwater moet weer geheel terug in de bodem worden gebracht; en

    • e.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om het kwetsbare gebied te beschermen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 9.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, in een gebied met grondwatergevoelige natuur, verder verlaagd worden dan de GLG;

    • b.

      het grondwater wordt zo doelmatig mogelijk onttrokken;

    • c.

      het onttrekken van grondwater mag alleen in de periode van november tot maart plaatsvinden; en

    • d.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om het kwetsbare gebied te beschermen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 10.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van de retourbronnen en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101;

    • b.

      het onttrokken grondwater wordt in de omgeving van de grondwateronttrekking en in hetzelfde watervoerend pakket, als waar het uit onttrokken is, terug in de bodem worden gebracht;

    • c.

      de grondwaterstand of stijghoogte mag niet meer dan 10 cm stijgen ten opzichte van de GHG ten gevolge van het terug in de bodem brengen van grondwater; en

    • d.

      de retourbronnen moeten op een kaart worden ingetekend, waarbij deze kaart de XY-coördinaten bevat.

Artikel 3.28 Informatieplicht
  • 1.

    Ten minste drie dagen voor het begin van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de definitieve startdatum; en

    • b.

      wanneer in de algemene regel is aangegeven dat er een peilbuis gebruikt moet worden:

      • 1°.

        een kaart waarop de peilbuizen zijn ingetekend; en

      • 2°.

        een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

  • 2.

    Voor het begin van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de beginstand van de watermeter; en

    • b.

      de datum en het tijdstip van het moment dat de watermeter wordt afgelezen.

  • 3.

    Ten minste drie dagen voor het einde van de activiteit wordt de datum waarop de putten geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht verstrekt aan het waterschap.

  • 4.

    Uiterlijk één maand na het einde van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag;

    • c.

      de eindstand van de watermeter;

    • d.

      wanneer er gebruik wordt gemaakt van een peilbuis, alle gemeten grondwaterstanden en stijghoogten in de peilbuis; en

    • e.

      de boorstaten.

  • 5.

    Wanneer er een retourbemaling plaatsvindt worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      ten minste drie dagen voor het begin van de retourbemaling:

      • 1°.

        de definitieve startdatum; en

      • 2°.

        een kaart waarop de retourbronnen met XY-coördinaten zijn ingetekend, onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer;

    • b.

      uiterlijk drie werkdagen na het realiseren van de retourbronnen, de boorstaten onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer;

    • c.

      de totale hoeveelheid retourbemalen grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag;

    • d.

      de eindstand van de watermeter;

    • e.

      ten minste drie werkdagen voor het einde van de retourbemaling, de datum waarop de retourbronnen geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer; en

    • f.

      uiterlijk één maand na het beëindigen van de retourbemaling, de einddatum van het gebruik van de retourbronnen.

Artikel 3.29 Meldplicht
  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken in een sleuf en, indien van toepassing, een retourbemaling uit te voeren, zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2.

  • 2.

    Als sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer, wordt bij de melding ook het advies van de gemeente verstrekt.

  • 3.

    Bij de uitvoering waarbij meerdere grondwateronttrekkingen of, indien van toepassing, meerdere retourbemalingen worden uitgevoerd om één einddoel te bereiken, wordt één melding ingediend voor deze activiteiten, tenzij:

    • a.

      de tijd tussen het einde van een grondwateronttrekking van één fase en de start van een grondwateronttrekking van een volgende fase meer dan acht weken is; of

    • b.

      aangetoond wordt dat het invloedsgebied van twee grondwateronttrekkingen elkaar niet overlappen.

  • 4.

    De startdatum van de grondwateronttrekking en, indien van toepassing, van de retourbemaling mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

  • 5.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking en, indien van toepassing, van de retourbemaling wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

Subparagraaf 3.2.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

[Red: Artikel 3.29 verplaatst van subparagraaf 3.3.3.1 naar subparagraaf 3.2.2.4. ]

Artikel 3.30 Vergunningplicht grondwateronttrekking sleuf
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een sleuf, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking maximaal 5 m wordt verplaatst;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal:

      • 1°.

        400.000 m3 is; en

      • 2°.

        15.000 m3/week is; en

    • d.

      het grondwater dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een sleuf, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking maximaal 5 m wordt verplaatst; en

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal meer dan:

      • 1°.

        400.000 m3 is; of

      • 2°.

        15.000 m3/week is.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een sleuf, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de grondwaterontrekking een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst;

    • c.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur is;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal:

      • 1°.

        maximaal 400.000 m3 is; en

      • 2°.

        maximaal 15.000 m3/week is; en

    • f.

      het grondwater dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een sleuf, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de grondwaterontrekking een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst;

    • c.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur is; en

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal:

      • 1°.

        meer dan 400.000 m3 is; of

      • 2°.

        meer dan 15.000 m3/week is.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een sleuf, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de grondwateronttrekking een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst;

    • c.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling; en

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen meer is dan 25 m3/uur.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een sleuf, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet; en

    • b.

      de grondwateronttrekking een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst.

  • 7.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een sleuf, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2 van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur is;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal:

      • 1°.

        maximaal 400.000 m3 is; en

      • 2°.

        maximaal 15.000 m3/week is; en

    • e.

      het grondwater dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket.

  • 8.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een sleuf, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2 van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur is; en

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal:

      • 1°.

        meer dan 400.000 m3 is; of

      • 2°.

        meer dan 15.000 m3/week is.

  • 9.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een sleuf, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2 van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt; en

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen meer is dan 25 m3/uur.

  • 10.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een sleuf te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet; en

    • b.

      door de grondwateronttrekking de verontreinigingen worden verplaatst:

      • 1°.

        van binnen naar buiten het gebiedsplan; of

      • 2°.

        buiten de grenzen van het gebiedsplan.

[Red: Artikel 3.30 verplaatst van subparagraaf 3.3.3.1 naar subparagraaf 3.2.2.4. ]

Artikel 3.31 Vergunningplicht waterkering

[Red: Artikel 3.31 verplaatst van subparagraaf 3.3.3.2 naar subparagraaf 3.2.2.4. ]

Artikel 3.32 Vergunningplicht grondwatergevoelige natuur
  • 1.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een sleuf, als:

  • 2.

    Vervallen

  • 3.

    Vervallen

  • 4.

    Vervallen

  • 5.

    Vervallen

  • 6.

    Vervallen

  • 7.

    Vervallen

[Red: Artikel 3.32 verplaatst van subparagraaf 3.3.3.3 naar subparagraaf 3.2.2.4. ]

Artikel 3.33 Vergunningplicht kwetsbare bebouwing
  • 1.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater te onttrekken in een sleuf, als:

    • a.

      binnen het invloedsgebied van de grondwateronttrekking gebouwen van vóór 1960 aanwezig zijn;

    • b.

      de grondwaterstand, ter plaatse van de gebouwen, wordt verlaagd tot onder de gemiddeld laagste grondwaterstand; en

    • c.

      door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        de verschilzakking bij monumentale panden of eerder door zakking beschadigde gebouwen van vóór 1960 meer is dan 1:1.000;

      • 2°.

        de verschilzakking bij overige gebouwen van vóór 1960 meer is dan 1:600; of

      • 3°.

        onderdelen van de houten funderingen van gebouwen droog vallen.

  • 2.

    Vervallen

Paragraaf 3.2.3 Grondwater onttrekken voor een grondwatersanering

Subparagraaf 3.2.3.1 Algemeen

[Red: Artikel 3.33 verplaatst van subparagraaf 3.3.3.3 naar subparagraaf 3.2.3.1. ]

Artikel 3.34 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het onttrekken van grondwater:

    • a.

      voor het verwijderen van verontreinigingen uit het grondwater; of

    • b.

      voor het verwijderen van verontreinigd grondwater.

[Red: Artikel 3.34 verplaatst van subparagraaf 3.3.3.3 naar subparagraaf 3.2.3.1. ]

Artikel 3.35 Specifieke zorgplicht
  • 1.

    De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      de omgeving na afloop van de activiteit altijd in nette staat wordt achtergelaten;

    • b.

      de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt;

    • c.

      bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen;

    • d.

      bij grondwatergevoelige natuur extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen;

    • e.

      de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

    • f.

      de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • g.

      eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

    • h.

      een eventuele beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit is ontstaan, direct worden hersteld;

    • i.

      de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

    • j.

      als er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

    • k.

      voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

    • l.

      voor ontwatering uitsluitend een open bemaling wordt toegepast; en

    • m.

      de effecten van de retourbemaling op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt.

  • 2.

    Vervallen

  • 3.

    Vervallen

  • 4.

    Vervallen

  • 5.

    Vervallen

Artikel 3.36 Voorrangsbepaling

Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

Subparagraaf 3.2.3.2 Aanwijzing algemene regels

[Red: Artikel 3.36 verplaatst van subparagraaf 3.3.4.1 naar subparagraaf 3.2.3.2. ]

Artikel 3.37 Aanwijzing algemene regels grondwateronttrekking grondwatersanering
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering wordt voldaan aan de artikelen 3.41, eerste en negende lid, 3.42 en 3.43, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van de grondwatersanering;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal 25 m3/uur is; en

    • d.

      er een retourbemaling plaatsvindt.

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering wordt voldaan aan de artikelen 3.41, eerste lid, 3.42 en 3.43, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van de grondwatersanering;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal 25 m3/uur is; en

    • d.

      er geen retourbemaling plaatsvindt.

  • 3.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering wordt voldaan aan de artikelen 3.41, eerste en negende lid, 3.42 en 3.43, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        het gaat om een verontreinigingsplek die geen onderdeel is van de grondwatersanering;

    • c.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een schermbemaling;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal 25 m3/uur is; en

    • e.

      er een retourbemaling plaatsvindt.

  • 4.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering wordt voldaan aan de artikelen 3.41, eerste lid, 3.42 en 3.43, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        het gaat om een verontreinigingsplek die geen onderdeel is van de grondwatersanering;

    • c.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptiebemaling;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal 25 m3/uur is; en

    • e.

      er geen retourbemaling plaatsvindt.

  • 5.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering wordt voldaan aan de artikelen 3.41, eerste en negende lid, 3.42 en 3.43, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal 25 m3/uur is; en

    • d.

      er een retourbemaling plaatsvindt.

  • 6.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering wordt voldaan aan de artikelen 3.41, eerste lid, 3.42 en 3.43, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal 25 m3/uur is; en

    • d.

      er geen retourbemaling plaatsvindt.

[Red: Artikel 3.37 verplaatst van subparagraaf 3.3.4.1 naar subparagraaf 3.2.3.2. ]

Artikel 3.38 Aanwijzing algemene regels waterkering

[Red: Artikel 3.38 verplaatst van subparagraaf 3.3.4.2 naar subparagraaf 3.2.3.2. ]

Artikel 3.39 Aanwijzing algemene regels grondwatergevoelige natuur

[Red: Artikel 3.39 verplaatst van subparagraaf 3.3.4.3 naar subparagraaf 3.2.3.2. ]

Artikel 3.40 Aanwijzing algemene regels kwetsbare bebouwing
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering wordt voldaan aan de artikelen 3.41, vierde lid, 3.42 en 3.43, als:

    • a.

      binnen het invloedsgebied van de grondwateronttrekking gebouwen van vóór 1960 aanwezig zijn;

    • b.

      de grondwaterstand, ter plaatse van de gebouwen, wordt verlaagd tot onder de gemiddeld laagste grondwaterstand; en

    • c.

      door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        de verschilzakking bij monumentale panden of eerder door zakking beschadigde gebouwen van vóór 1960 is maximaal 1:1.000;

      • 2°.

        de verschilzakking bij overige gebouwen van vóór 1960 is maximaal 1:600; en

      • 3°.

        onderdelen van de houten funderingen van gebouwen niet droog vallen.

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering wordt voldaan aan de artikelen 3.41, vijfde lid, 3.42 en 3.43, als:

    • a.

      binnen het invloedsgebied van de grondwateronttrekking gebouwen van vóór 1960 aanwezig zijn; en

    • b.

      de grondwaterstand, ter plaatse van de gebouwen, niet wordt verlaagd tot onder de gemiddeld laagste grondwaterstand.

Subparagraaf 3.2.3.3 Algemene regels

[Red: Artikel 3.40 verplaatst van subparagraaf 3.3.4.3 naar subparagraaf 3.2.3.3. ]

Artikel 3.41 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de onttrokken hoeveelheid grondwater wordt maandelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

    • b.

      voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd, de gemeten hoeveelheden worden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • c.

      een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

    • d.

      bij het vervangen van een watermeter, wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging, geregistreerd, waarbij de gegevens minimaal vijf jaar worden bewaard;

    • e.

      een interceptie- of schermbemaling worden voorzien van een eigen watermeter;

    • f.

      de te saneren verontreinigingsvlek wordt gemonitord volgens het saneringsplan ingediend bij de melding;

    • g.

      per melding is sprake van één onttrekkingsperiode;

    • h.

      tussen twee onttrekkingsperioden van grondwateronttrekkingen die binnen elkaars invloedsgebied liggen, is gedurende minimaal acht weken geen sprake van een grondwateronttrekking;

    • i.

      bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101; en

    • j.

      bij het realiseren van onttrekkingsputten en peilbuizen worden boorstaten gemaakt.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het onttrekken van grondwater in voor een grondwatersanering mag uitsluitend worden uitgevoerd met open bemaling, waarbij het gebruik van filters of drainagebuizen of het toepassen van een zandbed niet toegestaan is;

    • b.

      de hoeveelheid grondwater die onttrokken wordt is maximaal 2 m3 per uur; en

    • c.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen van de waterkering te waarborgen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering mag uitsluitend worden uitgevoerd met open bemaling, waarbij het gebruik van filters of drainagebuizen of het toepassen van een zandbed niet toegestaan is;

    • b.

      de hoeveelheid grondwater die onttrokken wordt is maximaal 5 m3 per uur; en

    • c.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, ter plaatse van gebouwen van vóór 1960, verder verlaagd worden dan de GLG;

    • b.

      houten funderingsonderdelen van gebouwen mogen niet droogvallen tijdens de bemaling;

    • c.

      de verschilzakking, ten gevolge van de verlaging van de grondwaterstand, mag ter plaatse van monumentale panden of eerder door zakking beschadigde gebouwen van vóór 1960 niet groter dan 1:1.000 of ter plaatse van overige gebouwen van vóór 1960 niet groter dan 1:600 zijn; en

    • d.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om kwetsbare gebouwen te beschermen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, ter plaatse van bebouwing van vóór 1960, niet onder de GLG komen; en

    • b.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om kwetsbare gebouwen te beschermen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, in een gebied met grondwatergevoelige natuur, verder verlaagd worden dan de GLG;

    • b.

      de hoeveelheid grondwater die onttrokken wordt moet kleiner dan of gelijk aan 10 m3 per uur zijn; en

    • c.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om grondwatergevoelige natuur te beschermen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 7.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, in een gebied met grondwatergevoelige natuur, verder verlaagd worden dan de GLG;

    • b.

      het grondwater wordt zo doelmatig mogelijk onttrokken;

    • c.

      het grondwater wordt onttrokken in de periode van maart tot november;

    • d.

      het onttrokken grondwater moet weer geheel terug in de bodem worden gebracht; en

    • e.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om grondwatergevoelige natuur te beschermen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 8.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, in een gebied met grondwatergevoelige natuur, verder verlaagd worden dan de GLG;

    • b.

      het grondwater wordt zo doelmatig mogelijk onttrokken;

    • c.

      het onttrekken van grondwater mag alleen in de periode van november tot maart plaatsvinden; en

    • d.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om grondwatergevoelige natuur te beschermen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 9.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van de retourbronnen en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101;

    • b.

      het onttrokken grondwater wordt in de omgeving van de grondwateronttrekking en in hetzelfde watervoerend pakket, als waar het uit onttrokken is, terug in de bodem worden gebracht;

    • c.

      de grondwaterstand of stijghoogte mag niet meer dan 10 cm stijgen ten opzichte van de GHG ten gevolge van het terug in de bodem brengen van grondwater; en

    • d.

      de retourbronnen moeten op een kaart worden ingetekend, waarbij deze kaart de XY-coördinaten bevat.

[Red: Artikel 3.41 verplaatst van subparagraaf 3.3.4.3 naar subparagraaf 3.2.3.3. ]

Artikel 3.42 Informatieplicht
  • 1.

    Ten minste drie dagen voor het begin van de activiteit wordt de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap.

  • 2.

    Voor het begin van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de beginstand van de watermeter; en

    • b.

      de datum en het tijdstip van het moment dat de watermeter wordt afgelezen.

  • 3.

    Jaarlijks, uiterlijk op 30 januari, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de gemeten onttrokken hoeveelheden grondwater;

    • b.

      een totaaloverzicht van alle meterstanden; en

    • c.

      een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

  • 4.

    Ten minste drie dagen voor het einde van de activiteit wordt de datum waarop de putten geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht verstrekt aan het waterschap.

  • 5.

    Uiterlijk één maand na het einde van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag;

    • c.

      de begin- en eindstand van de watermeter; en

    • d.

      de boorstaten.

  • 6.

    Wanneer er een retourbemaling plaatsvindt worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      ten minste drie dagen voor het begin van de retourbemaling:

      • 1°.

        de definitieve startdatum; en

      • 2°.

        een kaart waarop de retourbronnen met XY-coördinaten zijn ingetekend, onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer;

    • b.

      uiterlijk drie werkdagen na het realiseren van de retourbronnen, de boorstaten onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer;

    • c.

      ten minste drie werkdagen voor het einde van de retourbemaling, de datum waarop de retourbronnen geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer; en

    • d.

      uiterlijk één maand na het beëindigen van de retourbemaling, de einddatum van het gebruik van de retourbronnen.

[Red: Artikel 3.42 verplaatst van subparagraaf 3.3.4.4 naar subparagraaf 3.2.3.3. ]

Artikel 3.43 Meldplicht
  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor een grondwatersanering en, indien van toepassing, een retourbemaling uit te voeren, zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2.

  • 2.

    Bij de melding wordt:

    • a.

      een saneringsplan verstrekt, waarmee het bevoegd gezag heeft ingestemd; of

    • b.

      een saneringsplan zonder instemming bevoegd gezag verstrekt als door het bevoegd gezag geen saneringsplan wordt vereist.

  • 3.

    Als sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer, wordt bij de melding ook het advies van de gemeente verstrekt.

  • 4.

    Bij de uitvoering waarbij meerdere grondwateronttrekkingen of, indien van toepassing, meerdere retourbemalingen worden uitgevoerd om één einddoel te bereiken, wordt één melding ingediend voor deze activiteiten, tenzij:

    • a.

      de tijd tussen het einde van een grondwateronttrekking van één fase en de start van een grondwateronttrekking van een volgende fase meer dan acht weken is; of

    • b.

      aangetoond wordt dat het invloedsgebied van twee grondwateronttrekkingen elkaar niet overlappen.

  • 5.

    De startdatum van de grondwateronttrekking en, indien van toepassing, van de retourbemaling mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

  • 6.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking en, indien van toepassing, van de retourbemaling wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

Subparagraaf 3.2.3.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

[Red: Artikel 3.43 verplaatst van subparagraaf 3.3.5.1 naar subparagraaf 3.2.3.4. ]

Artikel 3.44 Vergunningplicht grondwateronttrekking grondwatersanering
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een grondwatersanering te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van de grondwatersanering; en

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal meer is dan 25 m3/uur .

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een grondwatersanering te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        het gaat om een verontreinigingsplek die geen onderdeel is van de grondwatersanering;

    • c.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling; en

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal meer is dan 25 m3/uur.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een grondwatersanering te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet; en

    • b.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        het gaat om een verontreinigingsplek die geen onderdeel is van de grondwatersanering.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een grondwatersanering te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt; en

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal meer is dan 25 m3/uur.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een grondwatersanering te onttrekken als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet; en

    • b.

      door de grondwateronttrekking de verontreinigingen worden verplaatst:

      • 1°.

        van binnen naar buiten het gebiedsplan; of

      • 2°.

        buiten de grenzen van het gebiedsplan.

[Red: Artikel 3.44 verplaatst van subparagraaf 3.3.5.1 naar subparagraaf 3.2.3.4. ]

Artikel 3.45 Vergunningplicht waterkering

[Red: Artikel 3.45 verplaatst van subparagraaf 3.3.5.2 naar subparagraaf 3.2.3.4. ]

Artikel 3.46 Vergunningplicht grondwatergevoelige natuur
  • 1.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor een grondwatersanering, als:

  • 2.

    Vervallen

  • 3.

    Vervallen

  • 4.

    Vervallen

[Red: Artikel 3.47 verplaatst van subparagraaf 3.3.5.3 naar subparagraaf 3.2.3.4. ]

Artikel 3.47 Vergunningplicht kwetsbare bebouwing
  • 1.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor een grondwatersanering, als:

    • a.

      binnen het invloedsgebied van de grondwateronttrekking gebouwen van vóór 1960 aanwezig zijn;

    • b.

      de grondwaterstand, ter plaatse van de gebouwen, wordt verlaagd tot onder de gemiddeld laagste grondwaterstand; en

    • c.

      door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        de verschilzakking bij monumentale panden of eerder door zakking beschadigde gebouwen van vóór 1960 meer is dan 1:1.000;

      • 2°.

        de verschilzakking bij overige gebouwen van vóór 1960 meer is dan 1:600; of

      • 3°.

        onderdelen van de houten funderingen van gebouwen droog vallen.

  • 2.

    Vervallen

  • 3.

    Vervallen

  • 4.

    Vervallen

  • 5.

    Vervallen

Paragraaf 3.2.4 Grondwater onttrekken voor een beheersmaatregel

Subparagraaf 3.2.4.1 Algemeen

[Red: Artikel 3.48 verplaatst van subparagraaf 3.3.5.3 naar subparagraaf 3.2.4.1. ]

Artikel 3.48 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel.

  • 2.

    Vervallen

  • 3.

    Vervallen

  • 4.

    Vervallen

  • 5.

    Vervallen

  • 6.

    Vervallen

[Red: Artikel 3.49 verplaatst van subparagraaf 3.3.5.4 naar subparagraaf 3.2.4.1. ]

Artikel 3.49 Specifieke zorgplicht
  • 1.

    De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      de omgeving na afloop van de activiteit altijd in nette staat wordt achtergelaten;

    • b.

      de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt;

    • c.

      bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen;

    • d.

      bij grondwatergevoelige natuur extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen;

    • e.

      de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

    • f.

      de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • g.

      eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

    • h.

      een eventuele beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit is ontstaan, direct worden hersteld;

    • i.

      de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

    • j.

      als er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

    • k.

      voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

    • l.

      voor ontwatering uitsluitend een open bemaling wordt toegepast; en

    • m.

      de effecten van de retourbemaling op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt.

  • 2.

    Vervallen

  • 3.

    Vervallen

  • 4.

    Vervallen

  • 5.

    Vervallen

  • 6.

    Vervallen

  • 7.

    Vervallen

  • 8.

    Vervallen

[Red: Artikel 3.50 verplaatst van subparagraaf 3.3.6.1 naar subparagraaf 3.2.4.1. ]

Artikel 3.50 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 2.

    Vervallen

Subparagraaf 3.2.4.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 3.51 Aanwijzing algemene regels grondwateronttrekking beheersmaatregel
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel wordt voldaan aan de artikelen 3.55, eerste en achtste lid, 3.56 en 3.57, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • c.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van de beheersmaatregel;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal 25 m3/uur is; en

    • e.

      er een retourbemaling plaatsvindt.

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel wordt voldaan aan de artikelen 3.55, eerste lid, 3.56 en 3.57, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • c.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van de beheersmaatregel;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal 25 m3/uur is; en

    • e.

      er geen retourbemaling plaatsvindt.

  • 3.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel wordt voldaan aan de artikelen 3.55, eerste en achtste lid, 3.56 en 3.57, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • c.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        het gaat om een verontreinigingsplek die geen onderdeel is van de beheersmaatregel;

    • d.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur is;

    • f.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal 25 m3/uur is; en

    • g.

      er een retourbemaling plaatsvindt.

  • 4.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel wordt voldaan aan de artikelen 3.55, eerste lid, 3.56 en 3.57, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • c.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        het gaat om een verontreinigingsplek die geen onderdeel is van de beheersmaatregel;

    • d.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur is;

    • f.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal 25 m3/uur is; en

    • g.

      er geen retourbemaling plaatsvindt.

  • 5.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel wordt voldaan aan de artikelen 3.55, eerste en achtste lid, 3.56 en 3.57, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • c.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur is;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal 25 m3/uur is; en

    • f.

      er een retourbemaling plaatsvindt.

  • 6.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel wordt voldaan aan de artikelen 3.55, eerste lid, 3.56 en 3.57, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • c.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur is;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal 25 m3/uur is; en

    • f.

      er geen retourbemaling plaatsvindt.

[Red: Artikel 3.51 verplaatst van subparagraaf 3.3.6.1 naar subparagraaf 3.2.4.2. ]

Artikel 3.52 Aanwijzing algemene regels waterkering

[Red: Artikel 3.52 verplaatst van subparagraaf 3.3.6.2 naar subparagraaf 3.2.4.2. ]

Artikel 3.53 Aanwijzing algemene regels grondwatergevoelige natuur

[Red: Artikel 3.53 verplaatst van subparagraaf 3.3.6.3 naar subparagraaf 3.2.4.2. ]

Artikel 3.54 Aanwijzing algemene regels kwetsbare bebouwing
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel wordt voldaan aan de artikelen 3.55, vierde lid, 3.56 en 3.57, als:

    • a.

      binnen het invloedsgebied van de grondwateronttrekking gebouwen van vóór 1960 aanwezig zijn;

    • b.

      de grondwaterstand, ter plaatse van de gebouwen, wordt verlaagd tot onder de gemiddeld laagste grondwaterstand; en

    • c.

      door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        de verschilzakking bij monumentale panden of eerder door zakking beschadigde gebouwen van vóór 1960 maximaal 1:1.000 is;

      • 2°.

        de verschilzakking bij overige gebouwen van vóór 1960 maximaal 1:600 is; en

      • 3°.

        onderdelen van de houten funderingen van gebouwen niet droog vallen.

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel wordt voldaan aan de artikelen 3.55, vijfde lid, 3.56 en 3.57, als:

    • a.

      binnen het invloedsgebied van de grondwateronttrekking gebouwen van vóór 1960 aanwezig zijn; en

    • b.

      de grondwaterstand, ter plaatse van de gebouwen, niet wordt verlaagd tot onder de gemiddeld laagste grondwaterstand.

Subparagraaf 3.2.4.3 Algemene regels

[Red: Artikel 3.54 verplaatst van subparagraaf 3.3.6.3 naar subparagraaf 3.2.4.3. ]

Artikel 3.55 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de onttrokken hoeveelheid grondwater wordt maandelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

    • b.

      voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd, de gemeten hoeveelheden worden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • c.

      een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

    • d.

      bij het vervangen van een watermeter, wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging, geregistreerd, waarbij de gegevens minimaal vijf jaar worden bewaard;

    • e.

      een interceptie- of schermbemaling worden voorzien van een eigen watermeter;

    • f.

      de te saneren verontreinigingsvlek wordt gemonitord volgens het saneringsplan ingediend bij de melding;

    • g.

      per melding is sprake van één onttrekkingsperiode;

    • h.

      tussen twee onttrekkingsperioden van grondwateronttrekkingen die binnen elkaars invloedsgebied liggen, is gedurende minimaal acht weken geen sprake van een grondwateronttrekking;

    • i.

      bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101; en

    • j.

      bij het realiseren van onttrekkingsputten en peilbuizen worden boorstaten gemaakt.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het onttrekken van grondwater voor bedrijfsmatige toepassing mag uitsluitend worden uitgevoerd met een filter dat zich uitsluitend bevindt in het eerste watervoerend pakket met de bovenzijde van het filter op ten minste 15 m ten opzicht van het maaiveld;

    • b.

      bij het plaatsen van het onttrekkingsfilter mag de scheidende laag tussen het eerste en tweede watervoerend pakket niet worden beschadigd of doorboord;

    • c.

      de hoeveelheid grondwater die onttrokken wordt is maximaal 2 m3 per uur; en

    • d.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen van de waterkering te waarborgen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het onttrekken van grondwater voor bedrijfsmatige toepassing mag uitsluitend worden uitgevoerd met een filter dat zicht uitsluitend bevindt in het eerste watervoerend pakket met de bovenzijde van het filter op ten minste 15 m ten opzicht van het maaiveld;

    • b.

      bij het plaatsen van het onttrekkingsfilter mag de scheidende laag tussen het eerste en tweede watervoerend pakket niet worden beschadigd of doorboord;

    • c.

      de hoeveelheid grondwater die onttrokken wordt is maximaal 5 m3 per uur; en

    • d.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen van de waterkering te waarborgen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, ter plaatse van gebouwen van vóór 1960, verder verlaagd worden dan de GLG;

    • b.

      houten funderingsonderdelen van gebouwen mogen niet droogvallen tijdens de bemaling;

    • c.

      de verschilzakking, ten gevolge van de verlaging van de grondwaterstand, mag ter plaatse van monumentale panden of eerder door zakking beschadigde gebouwen van vóór 1960 niet groter dan 1:1.000 of ter plaatse van overige gebouwen van vóór 1960 niet groter dan 1:600 zijn; en

    • d.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om kwetsbare gebouwen te beschermen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, ter plaatse van bebouwing van vóór 1960, niet onder de GLG komen; en

    • b.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om kwetsbare gebouwen te beschermen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, in een gebied met grondwatergevoelige natuur, verder verlaagd worden dan de GLG;

    • b.

      de hoeveelheid grondwater die onttrokken wordt is maximaal 10 m3 per uur zijn; en

    • c.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om kwetsbare gebouwen te beschermen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 7.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, in een gebied met grondwatergevoelige natuur, verder verlaagd worden dan de GLG;

    • b.

      het grondwater wordt zo doelmatig mogelijk onttrokken;

    • c.

      het onttrokken grondwater moet weer geheel terug in de bodem worden gebracht; en

    • d.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om grondwatergevoelige natuur te beschermen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 8.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van de retourbronnen en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101;

    • b.

      het onttrokken grondwater wordt in de omgeving van de grondwateronttrekking en in hetzelfde watervoerend pakket, als waar het uit onttrokken is, terug in de bodem worden gebracht;

    • c.

      de grondwaterstand of stijghoogte mag niet meer dan 10 cm stijgen ten opzichte van de GHG ten gevolge van het terug in de bodem brengen van grondwater; en

    • d.

      de retourbronnen moeten op een kaart worden ingetekend, waarbij deze kaart de XY-coördinaten bevat.

[Red: Artikel 3.55 verplaatst van subparagraaf 3.3.6.3 naar subparagraaf 3.2.4.3. ]

Artikel 3.56 Informatieplicht
  • 1.

    Ten minste drie dagen voor het begin van de activiteit wordt de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap.

  • 2.

    Voor het begin van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt wanneer in de algemene regel is aangegeven dat er een watermeter gebruikt moet worden:

    • a.

      de beginstand van de watermeter; en

    • b.

      de datum en het tijdstip van het moment dat de watermeter wordt afgelezen.

  • 3.

    Jaarlijks, uiterlijk op 30 januari, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de gemeten onttrokken hoeveelheden grondwater;

    • b.

      een totaaloverzicht van alle meterstanden; en

    • c.

      een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

  • 4.

    Ten minste drie dagen voor het einde van de activiteit wordt de datum waarop de putten geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht verstrekt aan het waterschap.

  • 5.

    Uiterlijk één maand na het einde van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag;

    • c.

      de eindstand van de watermeter; en

    • d.

      de boorstaten.

  • 6.

    Wanneer er een retourbemaling plaatsvindt worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      ten minste drie dagen voor het begin van de retourbemaling:

      • 1°.

        de definitieve startdatum; en

      • 2°.

        een kaart waarop de retourbronnen met XY-coördinaten zijn ingetekend, onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer;

    • b.

      uiterlijk drie werkdagen na het realiseren van de retourbronnen, de boorstaten onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer;

    • c.

      ten minste drie werkdagen voor het einde van de retourbemaling, de datum waarop de retourbronnen geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer; en

    • d.

      uiterlijk één maand na het beëindigen van de retourbemaling, de einddatum van het gebruik van de retourbronnen.

[Red: Artikel 3.56 verplaatst van subparagraaf 3.3.6.4 naar subparagraaf 3.2.4.3. ]

Artikel 3.57 Meldplicht
  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor een beheersmaatregel en, indien van toepassing, het water te retourneren in de bodem, zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2.

  • 2.

    Bij de melding wordt:

    • a.

      een saneringsplan verstrekt, waarmee het bevoegd gezag heeft ingestemd; of

    • b.

      een saneringsplan zonder instemming bevoegd gezag verstrekt als door het bevoegd gezag geen saneringsplan wordt vereist.

  • 3.

    Als sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer, wordt bij de melding ook het advies van de gemeente verstrekt.

  • 4.

    Bij de uitvoering van een project waarbij meerdere grondwateronttrekkingen of, indien van toepassing, meerdere retourbemalingen worden verricht, wordt één melding ingediend voor deze activiteiten, tenzij:

    • a.

      de tijd tussen het einde van een grondwateronttrekking van één fase en de start van een grondwateronttrekking van een volgende fase meer dan acht weken is; of

    • b.

      aangetoond wordt dat het invloedsgebied van twee grondwateronttrekkingen elkaar niet overlappen.

  • 5.

    De startdatum van de grondwateronttrekking en, indien van toepassing, van de retourbemaling mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

  • 6.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking en, indien van toepassing, van de retourbemaling wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

Subparagraaf 3.2.4.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

[Red: Artikel 3.57 verplaatst van paragraaf 3.4.1 naar subparagraaf 3.2.4.4. ]

Artikel 3.58 Vergunningplicht grondwateronttrekking beheersmaatregel
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • c.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van de beheersmaatregel; en

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal meer is dan 25 m3/uur.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • c.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        het gaat om een verontreinigingsplek die geen onderdeel is van de beheersmaatregel;

    • d.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur is; en

    • f.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal meer is dan 25 m3/uur.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • c.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        het gaat om een verontreinigingsplek die geen onderdeel is van de beheersmaatregel;

    • d.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling; en

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen meer is dan 25 m3/uur.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet; en

    • c.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

      • 2°.

        het gaat om een verontreinigingsplek die geen onderdeel is van de beheersmaatregel.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • c.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur is; en

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal groter dan 25 m3/uur is.

  • 6.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet;

    • c.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvinden; en

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen meer is dan 25 m3/uur.

  • 7.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is als bedoeld in artikel 3.2, onder f, van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet; en

    • c.

      door de grondwateronttrekking de verontreinigingen worden verplaatst:

      • 1°.

        van binnen naar buiten het gebiedsplan; of

      • 2°.

        buiten de grenzen van het gebiedsplan.

  • 8.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als het uitvoeren van de beheersmaatregelen langer dan vijf jaar duurt.

[Red: Artikel 3.58 verplaatst van paragraaf 3.4.1 naar subparagraaf 3.2.4.4. ]

Artikel 3.59 Vergunningplicht waterkering

[Red: Artikel 3.59 verplaatst van paragraaf 3.4.2 naar subparagraaf 3.2.4.4. ]

Artikel 3.60 Vergunningplicht grondwatergevoelige natuur

[Red: Artikel 3.60 verplaatst van paragraaf 3.4.3 naar subparagraaf 3.2.4.4. ]

Artikel 3.61 Vergunningplicht kwetsbare bebouwing

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor een beheersmaatregel, als:

  • a.

    binnen het invloedsgebied van de grondwateronttrekking gebouwen van vóór 1960 aanwezig zijn;

  • b.

    de grondwaterstand, ter plaatse van de gebouwen, wordt verlaagd tot onder de gemiddeld laagste grondwaterstand; en

  • c.

    door de grondwateronttrekking:

    • 1°.

      de verschilzakking bij monumentale panden of eerder door zakking beschadigde gebouwen van vóór 1960 meer is dan 1:1.000;

    • 2°.

      de verschilzakking bij overige gebouwen van vóór 1960 meer is dan 1:600; of

    • 3°.

      onderdelen van de houten funderingen van gebouwen droog vallen.

Paragraaf 3.2.5 Grondwater onttrekken voor een project

Subparagraaf 3.2.5.1 Algemeen

[Red: Artikel 3.61 verplaatst van paragraaf 3.4.3 naar subparagraaf 3.2.5.1. ]

Artikel 3.62 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor een project.

  • 2.

    Onder een project wordt verstaan het gelijktijdig verrichten van minimaal twee van de volgende activiteiten:

[Red: Artikel 3.62 verplaatst van paragraaf 3.4.3 naar subparagraaf 3.2.5.1. ]

Artikel 3.63 Specifieke zorgplicht
  • 1.

    De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      de omgeving na afloop van de activiteit altijd in nette staat wordt achtergelaten;

    • b.

      de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt;

    • c.

      bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen;

    • d.

      bij grondwatergevoelige natuur extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen;

    • e.

      de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

    • f.

      de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • g.

      eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

    • h.

      een eventuele beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit is ontstaan, direct worden hersteld;

    • i.

      de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

    • j.

      als er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

    • k.

      voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

    • l.

      voor ontwatering uitsluitend een open bemaling wordt toegepast; en

    • m.

      de effecten van de retourbemaling op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt.

  • 2.

    Vervallen

  • 3.

    Vervallen

  • 4.

    Vervallen

  • 5.

    Vervallen

Subparagraaf 3.2.5.2 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

[Red: Artikel 3.63 verplaatst van paragraaf 3.4.4 naar subparagraaf 3.2.5.2. ]

Artikel 3.64 Vergunningplicht grondwateronttrekking project

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor een project.

Paragraaf 3.2.6 Grondwater onttrekken voor een onderzoek

Subparagraaf 3.2.6.1 Algemeen
Artikel 3.65 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor een onderzoek.

Artikel 3.66 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de omgeving na afloop van de activiteit altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt;

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen;

  • d.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • e.

    de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • f.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • g.

    een eventuele beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit is ontstaan, direct worden hersteld;

  • h.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • i.

    als er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • j.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • k.

    voor ontwatering uitsluitend een open bemaling wordt toegepast; en

  • l.

    de effecten van de retourbemaling op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt.

Artikel 3.67 Voorrangsbepaling

Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

Subparagraaf 3.2.6.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 3.68 Aanwijzing algemene regels grondwateronttrekking voor een onderzoek

Bij het onttrekken van grondwater voor een onderzoek wordt voldaan aan artikelen 3.70, 3.71 en 3.72, als:

  • a.

    het gaat om een proefonttrekking; en

  • b.

    het totale waterbezwaar van alle proefonttrekkingen die gelijktijdig dan wel aansluitend na elkaar worden uitgevoerd in totaal maximaal 50.000 m3 is.

Artikel 3.69 Aanwijzing algemene regels waterkering
Subparagraaf 3.2.6.3 Algemene regels
Artikel 3.70 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      tijdens de proefonttrekking mogen geen werkzaamheden uitgevoerd worden, waarvoor verlaging van de grondwaterstand of stijghoogte noodzakelijk is;

    • b.

      een proefonttrekking mag niet gelijktijdig met andere grondwateronttrekkingen, die binnen elkaars invloedgebied liggen, uitgevoerd worden;

    • c.

      de proefonttrekking en de verlaging van de grondwaterstand of stijghoogte wordt gemonitord volgens het bij de melding ingediende en door het waterschap goedgekeurde monitoringsplan;

    • d.

      op een gemotiveerd schriftelijk verzoek, kan het waterschap instemmen met het wijzigen van de locatie van peilbuizen;

    • e.

      de peilbuizen moeten worden ingemeten en op een kaart worden ingetekend, waarbij deze kaart de XY-coördinaten en de hoogte van de bovenkant van de peilbuizen ten opzichte van maaiveld en ten opzichte van NAP bevat;

    • f.

      de peilbuizen worden dagelijks gemeten en geregistreerd;

    • g.

      de eerste meting vindt minimaal drie dagen voor de start van de grondwateronttrekking plaats;

    • h.

      de volgende voorschriften gelden over de wijze van meting:

      • 1°.

        de onttrokken hoeveelheid grondwater wordt dagelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

      • 2°.

        voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd;

      • 3°.

        de gemeten hoeveelheden worden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen; en

      • 4°.

        de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • i.

      een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

    • j.

      bij het vervangen van een watermeter wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging geregistreerd en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • k.

      bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101;

    • l.

      bij het realiseren van onttrekkingsputten of peilbuizen worden boorstaten gemaakt; en

    • m.

      er mag pas gestart worden met een grondwateronttrekking, waarbij werkzaamheden uitgevoerd worden, als de proefonttrekking is afgemeld en een rapportage van de proefonttrekking is ingediend.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het onttrekken van grondwater voor een proefonttrekking mag uitsluitend worden uitgevoerd met open bemaling, het gebruik van filters of drainagebuizen of het toepassen van een zandbed niet toegestaan is;

    • b.

      de hoeveelheid grondwater die onttrokken wordt is maximaal 2 m3 per uur; en

    • c.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen van de waterkering te waarborgen, dit kan betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het onttrekken van grondwater voor een proefonttrekking mag uitsluitend worden uitgevoerd met open bemaling, het gebruik van filters of drainagebuizen of het toepassen van een zandbed niet toegestaan is;

    • b.

      de hoeveelheid grondwater die onttrokken wordt is maximaal 5 m3 per uur; en

    • c.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen van de waterkering te waarborgen, dit kan betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

Artikel 3.71 Informatieplicht
  • 1.

    Ten minste één week voor het begin van de activiteit wordt de kaart waarop de peilbuizen zijn ingetekend, onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer, verstrekt aan het waterschap.

  • 2.

    Ten minste drie dagen voor het begin van de activiteit wordt de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap.

  • 3.

    Voor het begin van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de beginstand van de watermeter; en

    • b.

      de datum en het tijdstip van het moment dat de watermeter wordt afgelezen.

  • 4.

    Uiterlijk drie werkdagen na het realiseren van een onttrekkingsput of peilbuis worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de boorstaat; en

    • b.

      een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

  • 5.

    Ten minste drie dagen voor het einde van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de datum waarop een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht; en

    • b.

      een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

  • 6.

    Uiterlijk één maand na beëindiging van de grondwateronttrekking, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag;

    • c.

      de eindstand van de watermeter; en

    • d.

      een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

  • 7.

    Uiterlijk twee maanden na het einde van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      een onderzoeksverslag met daarin omschreven:

    • b.

      de onttrekkingsdebieten;

    • c.

      de bereikte verlagingsniveau's;

    • d.

      de eventueel gewenste verlagingsniveau's;

    • e.

      het invloedsgebied op basis van de gemeten debieten en verlagingen;

    • f.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater; en

    • g.

      alle gemeten verlagingen van grondwaterstanden en stijghoogten ter plaatse van de peilbuizen.

Artikel 3.72 Meldplicht
  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor een onderzoek zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2.

  • 2.

    Bij de melding wordt een monitoringsplan verstrekt, die de volgende gegevens bevat:

    • a.

      de locatie van peilbuizen en hoogte ten opzichte van het maaiveld en ten opzichte van het NAP; en

    • b.

      de wijze waarop de verlaging van de grondwaterstand of stijghoogte en het benodigde debiet wordt bepaald.

  • 3.

    Bij de uitvoering waarbij meerdere grondwateronttrekkingen worden uitgevoerd om één einddoel te bereiken, wordt één melding ingediend voor deze activiteiten, tenzij:

    • a.

      tussen het einde van de eerste en de tweede, daarop volgende grondwateronttrekking meer dan acht weken zijn verstreken; of

    • b.

      aangetoond wordt dat het invloedsgebied van twee grondwateronttrekkingen elkaar niet overlappen.

  • 4.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

  • 5.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

Subparagraaf 3.2.6.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 3.73 Vergunningplicht grondwateronttrekking voor een onderzoek
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor een onderzoek, als:

    • a.

      het gaat om een proefonttrekking; en

    • b.

      het totale waterbezwaar van alle proefonttrekkingen die gelijktijdig dan wel aansluitend na elkaar worden uitgevoerd in totaal meer is dan 50.000 m3.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor een onderzoek als er een retourbemaling plaatsvindt.

Artikel 3.74 Vergunningplicht waterkering

Paragraaf 3.2.7 Grondwater onttrekken door drainage

Subparagraaf 3.2.7.1 Algemeen

[Red: Artikel 3.74 verplaatst van subparagraaf 3.6.1.1 naar subparagraaf 3.2.7.1. ]

Artikel 3.75 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater door drainage.

[Red: Artikel 3.75 verplaatst van subparagraaf 3.6.1.1 naar subparagraaf 3.2.7.1. ]

Artikel 3.76 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de omgeving na afloop van de activiteit altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt;

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen ;

  • d.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • e.

    de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • f.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • g.

    een eventuele beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit is ontstaan, direct worden hersteld;

  • h.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • i.

    als er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • j.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • k.

    voor ontwatering uitsluitend een open bemaling wordt toegepast; en

  • l.

    de effecten van de retourbemaling op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt.

[Red: Artikel 3.76 verplaatst van subparagraaf 3.6.1.2 naar subparagraaf 3.2.7.1. ]

Artikel 3.77 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 2.

    Vervallen

Subparagraaf 3.2.7.2 Aanwijzing algemene regels

[Red: Artikel 3.77 verplaatst van subparagraaf 3.6.1.3 naar subparagraaf 3.2.7.2. ]

Artikel 3.78 Aanwijzing algemene regels grondwateronttrekking door drainage
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater door drainage wordt voldaan aan de artikelen 3.79, 3.80 en 3.81, als:

    • a.

      het doel van de drainage het beïnvloeden van de grondwaterstand ten behoeve van landbouw, begraafplaatsen, sportvelden of water op straat is;

    • b.

      alle drains van het perceel dezelfde afwateringsrichting hebben;

    • c.

      er drains in een veenbodem worden aangelegd;

    • d.

      de drains worden aangelegd buiten een hoogwatervoorziening;

    • e.

      de bovenkant van de drain minimaal 15 cm onder het laagste waterpeil ligt;

    • f.

      de drains worden aangelegd in de zone tussen 50 en 80 cm onder gemiddeld maaiveldniveau;

    • g.

      het grondwater onder natuurlijk verval afstroomt waarbij er geen gebruik wordt gemaakt van een pomp; en

    • h.

      de voorziening waarop geloosd wordt, niet wordt bemalen.

  • 2.

    Vervallen

  • 3.

    Vervallen

Subparagraaf 3.2.7.3 Algemene regels

[Red: Artikel 3.79 verplaatst van subparagraaf 3.6.1.3 naar subparagraaf 3.2.7.3. ]

Artikel 3.79 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de hart op hart afstand van de drains is minimaal 4 m en maximaal 8 m;

    • b.

      de drains worden horizontaal gelegd;

    • c.

      de drainlengte is niet meer dan 300 m; en

    • d.

      de draindiameter is minimaal 6 cm.

  • 2.

    Vervallen

  • 3.

    Vervallen

[Red: Artikel 3.80 verplaatst van subparagraaf 3.6.1.4 naar subparagraaf 3.2.7.3. ]

Artikel 3.80 Informatieplicht
  • 1.

    Ten minste drie dagen voor het begin van de werkzaamheden ten behoeve van de drainage worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de definitieve datum waarop de drainage wordt aangebracht;

    • b.

      de definitieve datum waarop de drainage wordt afgedicht;

    • c.

      de definitieve datum waarop de drainage wordt afgewerkt; en

    • d.

      de definitieve datum waarop de drainage wordt verwijderd.

  • 2.

    Vervallen

[Red: Artikel 3.81 verplaatst van subparagraaf 3.6.2.1 naar subparagraaf 3.2.7.3. ]

Artikel 3.81 Meldplicht
  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken door drainage zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2.

  • 2.

    Bij de uitvoering waarbij meerdere grondwateronttrekkingen worden uitgevoerd om één einddoel te bereiken, wordt één melding ingediend voor deze activiteiten.

  • 3.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

  • 4.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

Subparagraaf 3.2.7.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

[Red: Artikel 3.82 verplaatst van subparagraaf 3.6.2.1 naar subparagraaf 3.2.7.4. ]

Artikel 3.82 Vergunningplicht grondwateronttrekking door drainage
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken door drainage, als:

    • a.

      het doel van de drainage het beïnvloeden van de grondwaterstand ten behoeve van landbouw, begraafplaatsen, sportvelden of water op straat is;

    • b.

      alle drains van het perceel dezelfde afwateringsrichting hebben;

    • c.

      de drains in een veenbodem worden aangelegd;

    • d.

      de drains worden aangelegd buiten een hoogwatervoorziening;

    • e.

      de bovenkant van een drain minimaal 15 cm onder het laagste waterpeil ligt;

    • f.

      de drains worden aangelegd in de zone tussen 50 en 80 cm onder gemiddeld maaiveldniveau;

    • g.

      het grondwater onder natuurlijk verval afstroomt waarbij er geen gebruik wordt gemaakt van een pomp; en

    • h.

      de voorziening waarop geloosd wordt, wordt bemalen.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken door drainage, als:

    • a.

      het doel van de drainage het beïnvloeden van de grondwaterstand ten behoeve van landbouw, begraafplaatsen, sportvelden of water op straat is;

    • b.

      alle drains van het perceel dezelfde afwateringsrichting hebben;

    • c.

      de drains in een veenbodem worden aangelegd;

    • d.

      de drains worden aangelegd buiten een hoogwatervoorziening;

    • e.

      de bovenkant van een drain minimaal 15 cm onder het laagste waterpeil ligt;

    • f.

      de drains worden aangelegd in de zone tussen 50 en 80 cm onder gemiddeld maaiveldniveau; en

    • g.

      het grondwater niet onder natuurlijk verval afstroomt.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken door drainage, als:

    • a.

      het doel van de drainage het beïnvloeden van de grondwaterstand ten behoeve van landbouw, begraafplaatsen, sportvelden of water op straat is;

    • b.

      alle drains van het perceel dezelfde afwateringsrichting hebben;

    • c.

      de drains in een veenbodem worden aangelegd;

    • d.

      de drains worden aangelegd buiten een hoogwatervoorziening;

    • e.

      de bovenkant van een drain minimaal 15 cm onder het laagste waterpeil ligt; en

    • f.

      de drains worden aangelegd buiten de zone tussen 50 en 80 cm onder gemiddeld maaiveldniveau.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken door drainage, als:

    • a.

      het doel van de drainage het beïnvloeden van de grondwaterstand ten behoeve van landbouw, begraafplaatsen, sportvelden of water op straat is;

    • b.

      alle drains van het perceel dezelfde afwateringsrichting hebben;

    • c.

      de drains in een veenbodem worden aangelegd;

    • d.

      de drains worden aangelegd buiten een hoogwatervoorziening; en

    • e.

      de bovenkant van een drain minder dan 15 cm onder het laagste waterpeil ligt.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken door drainage, als:

    • a.

      het doel van de drainage het beïnvloeden van de grondwaterstand ten behoeve van landbouw, begraafplaatsen, sportvelden of water op straat is;

    • b.

      alle drains van het perceel dezelfde afwateringsrichting hebben;

    • c.

      de drains in een veenbodem worden aangelegd; en

    • d.

      de drains worden aangelegd binnen een hoogwatervoorziening.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken door drainage, als:

    • a.

      het doel van de drainage het beïnvloeden van de grondwaterstand ten behoeve van landbouw, begraafplaatsen, sportvelden of water op straat is;

    • b.

      alle drains van het perceel dezelfde afwateringsrichting hebben;

    • c.

      de drains in een andere bodem dan een veenbodem worden aangelegd;

    • d.

      de drains boven het hoogste polderpeil liggen; en

    • e.

      het grondwater niet onder natuurlijk verval afstroomt.

  • 7.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken door drainage, als:

    • a.

      het doel van de drainage het beïnvloeden van de grondwaterstand ten behoeve van landbouw, begraafplaatsen, sportvelden of water op straat is;

    • b.

      alle drains van het perceel dezelfde afwateringsrichting hebben;

    • c.

      de drains in een andere bodem dan een veenbodem worden aangelegd; en

    • d.

      de drains niet boven het hoogste polderpeil liggen.

  • 8.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken door drainage, als:

    • a.

      het doel van de drainage het beïnvloeden van de grondwaterstand ten behoeve van landbouw, begraafplaatsen, sportvelden of water op straat is; en

    • b.

      alle drains van het perceel niet dezelfde afwateringsrichtingen hebben.

  • 9.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken door drainage waarbij de drainage is aangelegd met ander een doel dan het beïnvloeden van de grondwaterstand ten behoeve van landbouw, begraafplaatsen, sportvelden of water op straat.

  • 10.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken door drainage als er een retourbemaling plaatsvindt.

[Red: Artikel 3.83 verplaatst van subparagraaf 3.6.2.2 naar subparagraaf 3.2.7.4. ]

Artikel 3.83 Vergunningplicht waterkering

Paragraaf 3.2.8 Grondwater onttrekken voor een ondergronds bouwwerk of infrastructuur

Subparagraaf 3.2.8.1 Algemeen

[Red: Artikel 3.84 verplaatst van subparagraaf 3.6.2.3 naar subparagraaf 3.2.8.1. ]

Artikel 3.84 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing voor het onttrekken van grondwater voor het drooghouden en beschermen van een ondergronds bouwwerk of infrastructuur.

[Red: Artikel 3.85 verplaatst van subparagraaf 3.6.2.3 naar subparagraaf 3.2.8.1. ]

Artikel 3.85 Specifieke zorgplicht
  • 1.

    De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      de omgeving na afloop van de activiteit altijd in nette staat wordt achtergelaten;

    • b.

      de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt;

    • c.

      bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen;

    • d.

      de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

    • e.

      de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • f.

      eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

    • g.

      een eventuele beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit is ontstaan, direct worden hersteld;

    • h.

      de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

    • i.

      als er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

    • j.

      voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

    • k.

      voor ontwatering uitsluitend een open bemaling wordt toegepast; en

    • l.

      de effecten van de retourbemaling op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt.

  • 2.

    Vervallen

  • 3.

    Vervallen

  • 4.

    Vervallen

  • 5.

    Vervallen

Subparagraaf 3.2.8.2 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

[Red: Artikel 3.86 verplaatst van subparagraaf 3.6.2.3 naar subparagraaf 3.2.8.2. ]

Artikel 3.86 Vergunningplicht grondwateronttrekking voor een ondergronds bouwwerk of infrastructuur
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor het drooghouden en beschermen van een ondergronds bouwwerk of infrastructruur.

  • 2.

    Vervallen

  • 3.

    Vervallen

  • 4.

    Vervallen

Paragraaf 3.2.9 Grondwater onttrekken voor een brandblusvoorziening

Subparagraaf 3.2.9.1 Algemeen

[Red: Artikel 3.87 verplaatst van subparagraaf 3.6.2.4 naar subparagraaf 3.2.9.1. ]

Artikel 3.87 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor een brandblusvoorziening.

  • 2.

    Vervallen

  • 3.

    Vervallen

  • 4.

    Vervallen

[Red: Artikel 3.89 verplaatst van subparagraaf 3.6.3.1 naar subparagraaf 3.2.9.1. ]

Artikel 3.88 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de omgeving na afloop van de activiteit altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt;

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen ;

  • d.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • e.

    de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • f.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • g.

    een eventuele beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit is ontstaan, direct worden hersteld;

  • h.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • i.

    als er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • j.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • k.

    voor ontwatering uitsluitend een open bemaling wordt toegepast; en

  • l.

    de effecten van de retourbemaling op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt.

Artikel 3.89 Voorrangsbepaling

Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

Subparagraaf 3.2.9.2 Aanwijzing algemene regels

[Red: Artikel 3.90 verplaatst van subparagraaf 3.6.3.2 naar subparagraaf 3.2.9.2. ]

Artikel 3.90 Aanwijzing algemene regels grondwateronttrekking voor een brandblusvoorziening

[Red: Artikel 3.91 verplaatst van subparagraaf 3.6.3.3 naar subparagraaf 3.2.9.2. ]

Artikel 3.91 Aanwijzing algemene regels grondwatergevoelige natuur

Bij het onttrekken van grondwater voor een brandblusvoorziening in een gebied met grondwatergevoelige natuur wordt voldaan aan de artikelen 3.92, tweede lid, 3.93 en 3.94, als het grondwater onttrokken wordt in de periode van november tot maart.

Subparagraaf 3.2.9.3 Algemene regels

[Red: Artikel 3.92 verplaatst van subparagraaf 3.6.3.3 naar subparagraaf 3.2.9.3. ]

Artikel 3.92 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101;

    • b.

      bij het realiseren van onttrekkingsputten worden boorstaten gemaakt; en

    • c.

      bij het testen van de brandblusvoorziening, wordt de datum van testen, het specifiek debiet, en de onttrokken hoeveelheid grondwater geregistreerd en de gegevens worden minimaal drie jaar bewaard.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, in een gebied met grondwatergevoelige natuur, verder verlaagd worden dan de GLG;

    • b.

      het onttrekken van grondwater mag alleen in de periode van november tot maart plaatsvinden; en

    • c.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om kwetsbare gebieden te beschermen, dit kan betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

[Red: Artikel 3.93 verplaatst van subparagraaf 3.6.3.3 naar subparagraaf 3.2.9.3. ]

Artikel 3.93 Informatieplicht
  • 1.

    Ten minste drie dagen voor het realiseren van een onttrekkingsput wordt de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap.

  • 2.

    Uiterlijk drie werkdagen na het realiseren van een onttrekkingsput worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de boorstaat; en

    • b.

      een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

  • 3.

    Jaarlijks, uiterlijk op 30 januari, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag of draaiuren per dag als er geen watermeter aanwezig is;

    • b.

      wanneer er gebruik wordt gemaakt van een watermeter de begin- en eindstand van de watermeter;

    • c.

      de datum en het tijdstip van het moment dat de watermeter wordt afgelezen; en

    • d.

      een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

  • 4.

    Ten minste drie dagen voor het einde van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de datum waarop een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht; en

    • b.

      een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

  • 5.

    Uiterlijk één maand na het einde van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag of draaiuren per dag als er geen watermeter aanwezig is;

    • c.

      wanneer er gebruik wordt gemaakt van een watermeter de begin- en eindstand van de watermeter; en

    • d.

      een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

[Red: Artikel 3.94 verplaatst van subparagraaf 3.6.3.4 naar subparagraaf 3.2.9.3. ]

Artikel 3.94 Meldplicht
  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor een brandblusvoorziening zonder dit tenminste twee weken voorafgaand aan de realisatie van de onttrekkingsputten te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2.

  • 2.

    De realisatiedatum mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

  • 3.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

Subparagraaf 3.2.9.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

[Red: Artikel 3.95 verplaatst van subparagraaf 3.6.4.1 naar subparagraaf 3.2.9.4. ]

Artikel 3.95 Vergunningplicht grondwateronttrekking brandblusvoorziening
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor een brandblusvoorziening als:

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor een brandblusvoorziening als het debiet meer dan 120 m3 per uur is.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor een brandblusvoorziening als er een retourbemaling plaatsvindt.

[Red: Artikel 3.96 verplaatst van subparagraaf 3.6.4.1 naar subparagraaf 3.2.9.4. ]

Artikel 3.96 Vergunningplicht waterkering
Artikel 3.97 Vergunningplicht grondwatergevoelige natuur

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor een brandblusvoorziening in een gebied met grondwatergevoelige natuur, als het grondwater onttrokken wordt in de periode van maart tot november.

Paragraaf 3.2.10 Grondwater onttrekken voor bedrijfsmatige toepassing

Subparagraaf 3.2.10.1 Algemeen

[Red: Artikel 3.97 verplaatst van subparagraaf 3.6.4.2 naar subparagraaf 3.2.10.1. ]

Artikel 3.98 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor bedrijfsmatige toepassing.

[Red: Artikel 3.99 verplaatst van subparagraaf 3.6.5.1 naar subparagraaf 3.2.10.1. ]

Artikel 3.99 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de omgeving na afloop van de activiteit altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt;

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing en grondwatergevoelige natuur extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen ;

  • d.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • e.

    de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • f.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • g.

    een eventuele beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit is ontstaan, direct worden hersteld;

  • h.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • i.

    als er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • j.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • k.

    voor ontwatering uitsluitend een open bemaling wordt toegepast; en

  • l.

    de effecten van de retourbemaling op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt.

[Red: Artikel 4.99 verplaatst van subparagraaf 4.6.2.1 naar subparagraaf 3.2.10.1. ]

Artikel 3.100 Voorrangsbepaling

Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

Subparagraaf 3.2.10.2 Aanwijzing algemene regels

[Red: Artikel 3.100 verplaatst van subparagraaf 3.6.5.2 naar subparagraaf 3.2.10.2. ]

Artikel 3.101 Aanwijzing algemene regels grondwateronttrekking voor bedrijfsmatige toepassing

[Red: Artikel 3.101 verplaatst van subparagraaf 3.6.5.3 naar subparagraaf 3.2.10.2. ]

Artikel 3.102 Aanwijzing algemene regels waterkering
Artikel 3.103 Aanwijzing algemene regels kwetsbare bebouwing
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater voor bedrijfsmatige toepassing wordt voldaan aan de artikelen 3.105, vierde lid, 3.106 en 3.107, als:

    • a.

      binnen het invloedsgebied van de grondwateronttrekking gebouwen van vóór 1960 aanwezig zijn;

    • b.

      de grondwaterstand, ter plaatse van de gebouwen, wordt verlaagd tot onder de gemiddeld laagste grondwaterstand; en

    • c.

      door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        de verschilzakking bij monumentale panden of eerder door zakking beschadigde gebouwen van vóór 1960 is maximaal 1:1.000;

      • 2°.

        de verschilzakking bij overige gebouwen van vóór 1960 is maximaal 1:600; en

      • 3°.

        onderdelen van de houten funderingen van gebouwen niet droog vallen.

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater voor bedrijfsmatige toepassing wordt voldaan aan de artikelen 3.105, vijfde lid, 3.106 en 3.107, als:

    • a.

      binnen het invloedsgebied van de grondwateronttrekking gebouwen van vóór 1960 aanwezig zijn; en

    • b.

      de grondwaterstand, ter plaatse van de gebouwen, niet wordt verlaagd tot onder de gemiddeld laagste grondwaterstand.

Artikel 3.104 Aanwijzing algemene regels grondwatergevoelige natuur

Bij het onttrekken van grondwater voor bedrijfsmatige toepassing wordt voldaan aan de artikelen 3.105, zesde lid, 3.106 en 3.107, als:

  • a.

    binnen het invloedsgebied van de grondwateronttrekking een gebied met grondwatergevoelige natuur ligt;

  • b.

    de grondwaterstand in het gebied met grondwatergevoelige natuur wordt verlaagd tot onder de gemiddeld laagste grondwaterstand; en

  • c.

    grondwater wordt onttrokken met een debiet van maximaal 10 m3 per uur.

Subparagraaf 3.2.10.3 Algemene regels

[Red: Artikel 3.102 verplaatst van subparagraaf 3.6.5.3 naar subparagraaf 3.2.10.3. ]

Artikel 3.105 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      bij een pomp met een capaciteit van maximaal 10 m3 per uur:

      • 1°.

        wordt de onttrokken hoeveelheid grondwater gemonitord door de uren waarop de pomp aan staat, te registreren of met een watermeter, als bedoeld onder het eerste lid, aanhef en onder b;

      • 2°.

        wordt de duur van de grondwateronttrekking gemeten geregistreerd met de datum; en

      • 3°.

        worden de gegevens minimaal vijf jaar bewaard;

    • b.

      bij een pomp met een capaciteit van meer dan 10 m3 per uur:

      • 1°.

        wordt de onttrokken hoeveelheid grondwater maandelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

      • 2°.

        wordt voor de start van de grondwateronttrekking de beginstand van de watermeter geregistreerd;

      • 3°.

        wordt de gemeten hoeveelheden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen; en

      • 4°.

        worden de gegevens minimaal vijf jaar bewaard;

    • c.

      een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

    • d.

      bij het vervangen van een watermeter, wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging, geregistreerd en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • e.

      bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101; en

    • f.

      bij het realiseren van onttrekkingsputten worden boorstaten gemaakt.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, ter plaatse van gebouwen van vóór 1960, verder verlaagd worden dan de GLG;

    • b.

      houten funderingsonderdelen van gebouwen mogen niet droogvallen tijdens de bemaling;

    • c.

      de verschilzakking, ten gevolge van de verlaging van de grondwaterstand, mag ter plaatse van monumentale panden of eerder door zakking beschadigde gebouwen van vóór 1960 niet groter dan 1:1.000 of ter plaatse van overige gebouwen van vóór 1960 niet groter dan 1:600 zijn; en

    • d.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om kwetsbare gebouwen te beschermen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, ter plaatse van bebouwing van vóór 1960, niet onder de GLG komen; en

    • b.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om kwetsbare gebouwen te beschermen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de grondwaterstand mag, in een gebied met grondwatergevoelige natuur, verder verlaagd worden dan de GLG;

    • b.

      de hoeveelheid grondwater die onttrokken wordt is maximaal 10 m3 per uur zijn; en

    • c.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om kwetsbare gebouwen te beschermen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

[Red: Artikel 3.103 verplaatst van subparagraaf 3.6.5.3 naar subparagraaf 3.2.10.3. ]

Artikel 3.106 Informatieplicht
  • 1.

    Ten minste drie dagen voor het realiseren van een onttrekkingsput wordt de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap.

  • 2.

    Ten minste drie dagen voor het realiseren van een onttrekkingsput ten behoeve van een grondwateronttrekking voor industriële toepassing worden de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de beginstand van de watermeter; en

    • b.

      de datum en het tijdstip van het moment dat de watermeter wordt afgelezen.

  • 3.

    Uiterlijk drie werkdagen na het realiseren van een onttrekkingsput worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:.

    • a.

      de boorstaat; en

    • b.

      een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

  • 4.

    Jaarlijks, uiterlijk op 30 januari, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag;

    • b.

      de begin- en eindstand van de watermeter;

    • c.

      de datum en het tijdstip van het moment dat de watermeter wordt afgelezen; en

    • d.

      een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

  • 5.

    Ten minste drie dagen voor het einde van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de datum waarop een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht; en

    • b.

      een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

  • 6.

    Uiterlijk één maand na het einde van de grondwateronttrekking voor bedrijfsmatige beregening of bevloeiing worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag;

    • c.

      de begin- en eindstand van de watermeter; en

    • d.

      een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

  • 7.

    Uiterlijk één maand na het einde van de grondwateronttrekking voor industriële toepassing worden de volgende gegevens verstrekt:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking; en

    • b.

      een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

[Red: Artikel 3.104 verplaatst van subparagraaf 3.6.5.4 naar subparagraaf 3.2.10.3. ]

Artikel 3.107 Meldplicht
  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor bedrijfsmatige toepassing zonder dit tenminste twee weken voorafgaand aan de realisatie van de onttrekkingsputten te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2.

  • 2.

    Per bedrijf wordt één melding ingediend en deze melding mag meerdere grondwateronttrekkingen bevatten.

  • 3.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

  • 4.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

Subparagraaf 3.2.10.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

[Red: Artikel 3.105 verplaatst van subparagraaf 3.6.6.1 naar subparagraaf 3.2.10.4. ]

Artikel 3.108 Vergunningplicht grondwateronttrekking voor bedrijfsmatige toepassing
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor bedrijfsmatige toepassing, als:

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor bedrijfsmatige toepassing, als grondwater onttrokken wordt onttrokken met een totaal debiet groter dan:

    • a.

      10 m3/uur;

    • b.

      5.000 m3/maand; of

    • c.

      12.000 m3/jaar.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor bedrijfsmatige toepassing, als:

    • a.

      het gaat om bedrijfsmatige beregening of bevloeiing anders dan voor in de glastuinbouw en kunstvelden;

    • b.

      aangrenzend aan het perceel niet voldoende of niet bruikbaar oppervlaktewater beschikbaar is;

    • c.

      het onttrekkingsdebiet maximaal 60 m3 per uur is; en

    • d.

      het grondwater dieper dan het eerste watervoerend pakket wordt onttrokken.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor bedrijfsmatige toepassing, als:

    • a.

      het gaat om bedrijfsmatige beregening of bevloeiing anders dan voor in de glastuinbouw en kunstvelden;

    • b.

      aangrenzend aan het perceel niet voldoende of niet bruikbaar oppervlaktewater beschikbaar is; en

    • c.

      het debiet groter dan 60 m3 per uur is.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor bedrijfsmatige toepassing, als:

    • a.

      het gaat om bedrijfsmatige beregening of bevloeiing anders dan voor in de glastuinbouw en kunstvelden; en

    • b.

      aangrenzend aan het perceel voldoende en bruikbaar oppervlaktewater beschikbaar is.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor bedrijfsmatige toepassing, als het gaat om een beregening of bevloeiing voor in de glastuinbouw en kunstvelden.

  • 7.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor bedrijfsmatige toepassing als er een retourbemaling plaatsvindt.

[Red: Artikel 3.106 verplaatst van subparagraaf 3.6.6.1 naar subparagraaf 3.2.10.4. ]

Artikel 3.109 Vergunningplicht waterkering
Artikel 3.110 Vergunningplicht kwetsbare bebouwing

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor bedrijfsmatige toepassingen, als:

  • a.

    binnen het invloedsgebied van de grondwateronttrekking gebouwen van vóór 1960 aanwezig zijn;

  • b.

    de grondwaterstand, ter plaatse van de gebouwen, wordt verlaagd tot onder de gemiddeld laagste grondwaterstand; en

  • c.

    door de grondwateronttrekking:

    • 1°.

      de verschilzakking bij monumentale panden of eerder door zakking beschadigde gebouwen van vóór 1960 meer is dan 1:1.000;

    • 2°.

      de verschilzakking bij overige gebouwen van vóór 1960 meer is dan 1:600; of

    • 3°.

      onderdelen van de houten funderingen van gebouwen droog vallen.

Artikel 3.111 Vergunningplicht grondwatergevoelige natuur

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor bedrijfsmatige toepassing, als:

  • a.

    binnen het invloedsgebied van de grondwateronttrekking een gebied met grondwatergevoelige natuur ligt;

  • b.

    de grondwaterstand in het gebied met grondwatergevoelige natuur wordt verlaagd tot onder de gemiddeld laagste grondwaterstand; en

  • c.

    grondwater wordt onttrokken met een debiet van meer dan 10 m3 per uur.

Paragraaf 3.2.11 Grondwater onttrekken voor huishoudelijke of kleinschalige toepassing

Subparagraaf 3.2.11.1 Algemeen

[Red: Artikel 3.107 verplaatst van subparagraaf 3.6.6.2 naar subparagraaf 3.2.11.1. ]

Artikel 3.112 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor huishoudelijke of kleinschalige toepassing.

  • 2.

    Vervallen

[Red: Artikel 3.108 verplaatst van subparagraaf 3.6.6.3 naar subparagraaf 3.2.11.1. ]

Artikel 3.113 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de omgeving na afloop van de activiteit altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt;

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen;

  • d.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • e.

    de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • f.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • g.

    een eventuele beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit is ontstaan, direct worden hersteld;

  • h.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • i.

    als er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • j.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • k.

    voor ontwatering uitsluitend een open bemaling wordt toegepast; en

  • l.

    de effecten van de retourbemaling op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt.

[Red: Artikel 3.109 verplaatst van subparagraaf 3.6.6.3 naar subparagraaf 3.2.11.1. ]

Artikel 3.114 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 2.

    Vervallen

  • 3.

    Vervallen

  • 4.

    Vervallen

  • 5.

    Vervallen

  • 6.

    Vervallen

Subparagraaf 3.2.11.2 Aanwijzing algemene regels

[Red: Artikel 3.110 verplaatst van subparagraaf 3.6.6.3 naar subparagraaf 3.2.11.2. ]

Artikel 3.115 Aanwijzing algemene regels grondwateronttrekking voor huishoudelijke of kleinschalige toepassing
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater voor huishoudelijke of kleinschalige toepassing wordt voldaan aan de artikelen 3.117, 3.118 en 3.119, als:

    • a.

      het gaat om een beregening of bevloeiing anders dan voor kunstvelden;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken met een totaal debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3 per uur;

      • 2°.

        5.000 m3 per maand; en

      • 3°.

        12.000 m3 per jaar; en

    • c.

      het grondwater niet dieper dan het eerste watervoerend pakket wordt onttrokken.

  • 2.

    Vervallen

  • 3.

    Vervallen

  • 4.

    Vervallen

[Red: Artikel 3.111 verplaatst van subparagraaf 3.6.6.4 naar subparagraaf 3.2.11.2. ]

Artikel 3.116 Aanwijzing algemene regels waterkering
Subparagraaf 3.2.11.3 Algemene regels

[Red: Artikel 3.112 verplaatst van paragraaf 3.7.1 naar subparagraaf 3.2.11.3. ]

Artikel 3.117 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      bij een pomp met een capaciteit van maximaal 10 m3 per uur:

      • 1°.

        wordt de onttrokken hoeveelheid grondwater gemonitord door de uren waarop de pomp aan staat, te registreren of met een watermeter, als bedoeld onder het eerste lid, aanhef en onder b;

      • 2°.

        wordt de duur van de grondwateronttrekking gemeten geregistreerd met de datum; en

      • 3°.

        worden de gegevens minimaal vijf jaar bewaard;

    • b.

      bij een pomp met een capaciteit van meer dan 10 m3 per uur:

      • 1°.

        wordt de onttrokken hoeveelheid grondwater maandelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

      • 2°.

        wordt voor de start van de grondwateronttrekking de beginstand van de watermeter geregistreerd;

      • 3°.

        wordt de gemeten hoeveelheden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen; en

      • 4°.

        worden de gegevens minimaal vijf jaar bewaard;

    • c.

      een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

    • d.

      bij het vervangen van een watermeter, wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging, geregistreerd en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • e.

      bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101; en

    • f.

      bij het realiseren van onttrekkingsputten worden boorstaten gemaakt.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het onttrekken van grondwater voor huishoudelijk of kleinschalige toepassing mag uitsluitend worden uitgevoerd met een filter dat zicht uitsluitend bevindt in het eerste watervoerend pakket met de bovenzijde van het filter op ten minste 15 m ten opzicht van het maaiveld;

    • b.

      bij het plaatsen van het onttrekkingsfilter mag de scheidende laag tussen het eerste en tweede watervoerend pakket niet worden beschadigd of doorboord;

    • c.

      de hoeveelheid grondwater die onttrokken wordt is maximaal 5 m3 per uur; en

    • d.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen van de waterkering te waarborgen, dit kan betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

[Red: Artikel 3.113 verplaatst van paragraaf 3.7.1 naar subparagraaf 3.2.11.3. ]

Artikel 3.118 Informatieplicht
  • 1.

    Ten minste drie dagen voor het realiseren van een onttrekkingsput wordt de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap.

  • 2.

    Voor het begin van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt wanneer in de algemene regel is aangegeven dat er een watermeter gebruikt moet worden:

    • a.

      de beginstand van de watermeter; en

    • b.

      de datum en het tijdstip van het moment dat de watermeter wordt afgelezen.

  • 3.

    Uiterlijk drie werkdagen na het realiseren van een onttrekkingsput worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de boorstaat; en

    • b.

      een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

  • 4.

    Jaarlijks, uiterlijk op 30 januari, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag of draaiuren per dag als er geen watermeter aanwezig is;

    • b.

      wanneer er gebruik wordt gemaakt van een watermeter de eindstand van de watermeter;

    • c.

      de datum en het tijdstip van het moment dat de watermeter wordt afgelezen; en

    • d.

      een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

  • 5.

    Ten minste drie dagen voor het einde van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de datum waarop een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht; en

    • b.

      een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

  • 6.

    Uiterlijk één maand na het einde van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag of draaiuren per dag als er geen watermeter aanwezig is;

    • c.

      wanneer er gebruik wordt gemaakt van een watermeter de eindstand van de watermeter; en

    • d.

      een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

[Red: Artikel 3.114 verplaatst van paragraaf 3.7.2 naar subparagraaf 3.2.11.3. ]

Artikel 3.119 Meldplicht
  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor huishoudelijke of kleinschalige toepassing zonder dit tenminste twee weken voorafgaand aan de realisatie van de onttrekkingsputten te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2.

  • 2.

    Per adres wordt één melding ingediend en deze melding mag meerdere grondwateronttrekkingen bevatten.

  • 3.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

  • 4.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

Subparagraaf 3.2.11.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

[Red: Artikel 3.115 verplaatst van paragraaf 3.7.3 naar subparagraaf 3.2.11.4. ]

Artikel 3.120 Vergunningplicht grondwateronttrekking voor huishoudelijke of kleinschalige toepassing
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor huishoudelijke of kleinschalige toepassing, als:

    • a.

      het gaat om een beregening of bevloeiing anders dan voor kunstvelden;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken met een totaal debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3 per uur;

      • 2°.

        5.000 m3 per maand; en

      • 3°.

        12.000 m3 per jaar; en

    • c.

      het grondwater dieper dan het eerste watervoerend pakket wordt onttrokken.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor huishoudelijke of kleinschalige toepassing, als:

    • a.

      het gaat om een beregening of bevloeiing anders dan voor kunstvelden; en

    • b.

      grondwater wordt onttrokken met een totaal debiet van meer dan:

      • 1°.

        10 m3 per uur;

      • 2°.

        5.000 m3 per maand; of

      • 3°.

        12.000 m3 per jaar.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor huishoudelijke of kleinschalige toepassing, als het gaat om onttrekken van grondwater voor een beregening of bevloeiing van kunstvelden.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor huishoudelijke of andere kleinschalige toepassing als er een retourbemaling plaatsvindt.

[Red: Artikel 3.116 verplaatst van paragraaf 3.7.3 naar subparagraaf 3.2.11.4. ]

Artikel 3.121 Vergunningplicht waterkering

Paragraaf 3.2.12 Grondwater onttrekken voor drinkwater voor vee

Subparagraaf 3.2.12.1 Algemeen

[Red: Artikel 3.117 verplaatst van paragraaf 3.7.3 naar subparagraaf 3.2.12.1. ]

Artikel 3.122 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor drinkwater voor vee.

  • 2.

    Vervallen

  • 3.

    Vervallen

  • 4.

    Vervallen

[Red: Artikel 3.118 verplaatst van paragraaf 3.7.4 naar subparagraaf 3.2.12.1. ]

Artikel 3.123 Specifieke zorgplicht
  • 1.

    De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      de omgeving na afloop van de activiteit altijd in nette staat wordt achtergelaten;

    • b.

      de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt;

    • c.

      bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen;

    • d.

      de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

    • e.

      de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • f.

      eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

    • g.

      een eventuele beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit is ontstaan, direct worden hersteld;

    • h.

      de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

    • i.

      als er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

    • j.

      voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

    • k.

      voor ontwatering uitsluitend een open bemaling wordt toegepast; en

    • l.

      de effecten van de retourbemaling op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt.

  • 2.

    Vervallen

  • 3.

    Vervallen

[Red: Artikel 3.119 verplaatst van paragraaf 3.8.1 naar subparagraaf 3.2.12.1. ]

Artikel 3.124 Voorrangsbepaling

Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

Subparagraaf 3.2.12.2 Aanwijzing algemene regels

[Red: Artikel 3.120 verplaatst van paragraaf 3.8.1 naar subparagraaf 3.2.12.2. ]

Artikel 3.125 Aanwijzing algemene regels grondwateronttrekking voor drinkwater voor vee

Bij het onttrekken van grondwater voor drinkwater voor vee wordt voldaan aan de artikelen 3.127, 3.128 en 3.129, als:

[Red: Artikel 3.121 verplaatst van paragraaf 3.8.2 naar subparagraaf 3.2.12.2. ]

Artikel 3.126 Aanwijzing algemene regels waterkering
Subparagraaf 3.2.12.3 Algemene regels
Artikel 3.127 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de onttrokken hoeveelheid grondwater wordt maandelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

    • b.

      voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd, de gemeten hoeveelheden worden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • c.

      een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

    • d.

      bij het vervangen van een watermeter, wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging, geregistreerd en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • e.

      bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101; en

    • f.

      bij het realiseren van onttrekkingsputten worden boorstaten gemaakt.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het onttrekken van grondwater voor drinkwater voor vee mag uitsluitend worden uitgevoerd met een filter dat zicht uitsluitend bevindt in het eerste watervoerend pakket met de bovenzijde van het filter op ten minste 15 m ten opzicht van het maaiveld;

    • b.

      bij het plaatsen van het onttrekkingsfilter mag de scheidende laag tussen het eerste en tweede watervoerend pakket niet worden beschadigd of doorboord;

    • c.

      de hoeveelheid grondwater die onttrokken wordt is maximaal 2 m3 per uur; en

    • d.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen van de waterkering te waarborgen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het onttrekken van grondwater voor drinkwater voor vee mag uitsluitend worden uitgevoerd met een filter dat zicht uitsluitend bevindt in het eerste watervoerend pakket met de bovenzijde van het filter op ten minste 15 m ten opzicht van het maaiveld;

    • b.

      bij het plaatsen van het onttrekkingsfilter mag de scheidende laag tussen het eerste en tweede watervoerend pakket niet worden beschadigd of doorboord;

    • c.

      de hoeveelheid grondwater die onttrokken wordt is maximaal 5 m3 per uur; en

    • d.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen van de waterkering te waarborgen, dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

Artikel 3.128 Informatieplicht
  • 1.

    Ten minste drie dagen voor het realiseren van een onttrekkingsput wordt de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap.

  • 2.

    Uiterlijk drie werkdagen na het realiseren van een onttrekkingsput worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de boorstaat; en

    • b.

      een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

  • 3.

    Jaarlijks, uiterlijk op 30 januari, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag;

    • b.

      de begin- en eindstand van de watermeter;

    • c.

      de datum en het tijdstip van het moment dat de watermeter wordt afgelezen; en

    • d.

      een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

  • 4.

    Ten minste drie dagen voor het einde van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de datum waarop een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht; en

    • b.

      een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

  • 5.

    Uiterlijk één maand na het einde van de activiteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag;

    • c.

      de begin- en eindstand van de watermeter; en

    • d.

      een vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

Artikel 3.129 Meldplicht
  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor drinkwater voor vee zonder dit tenminste twee weken voorafgaand aan de realisatie van de onttrekkingsputten te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2.

  • 2.

    Per bedrijf wordt één melding ingediend en deze melding mag meerdere grondwateronttrekkingen bevatten.

  • 3.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

  • 4.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

Subparagraaf 3.2.12.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 3.130 Vergunningplicht grondwateronttrekking voor drinkwater voor vee
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor drinkwater voor vee, als:

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor drinkwater voor vee, als:

    • a.

      er aangrenzend aan het perceel niet voldoende of niet bruikbaar oppervlaktewater beschikbaar is; en

    • b.

      het onttrekkingsdebiet groter dan 15 m3 per uur is.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor drinkwater voor vee, als er voldoende en bruikbaar oppervlaktewater beschikbaar is aangrenzend aan het perceel.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor drinkwater voor vee als er een retourbemaling plaatsvindt.

Artikel 3.131 Vergunningplicht waterkering

Paragraaf 3.2.13 Grondwater onttrekken voor menselijke consumptie

Subparagraaf 3.2.13.1 Algemeen
Artikel 3.132 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie.

Artikel 3.133 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de omgeving na afloop van de activiteit altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt;

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen;

  • d.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • e.

    de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • f.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • g.

    een eventuele beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit is ontstaan, direct worden hersteld;

  • h.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • i.

    als er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • j.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • k.

    voor ontwatering uitsluitend een open bemaling wordt toegepast; en

  • l.

    de effecten van de retourbemaling op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt.

Subparagraaf 3.2.13.2 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 3.134 Vergunningplicht grondwateronttrekking voor menselijke consumptie

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor menselijke consumptie.

Artikel 3.135 Specifieke beoordelingsregel omgevingsvergunning grondwateronttrekking voor menselijke consumptie
  • 1.

    Aan een omgevingsvergunning voor een onttrekking van grondwater voor menselijke consumptie, als dagelijks meer dan 10 m3 water wordt onttrokken of water wordt onttrokken voor meer dan 50 personen, worden voorschriften verbonden over de monitoring van het ruwwater volgens de methoden en parameters uit tabel II en tabel IIIC van het Drinkwaterbesluit.

  • 2.

    De monitoring, bedoeld in het eerste lid, vindt de eerste keer plaats bij aanvang van de onttrekking en vervolgens ten minste elke zes jaar een meting en analyse van een beperkter parameterpakket, afhankelijk van de uitkomsten van de eerste en daaropvolgende metingen en de verwachte risico's.

Afdeling 3.3 Water infiltreren

Paragraaf 3.3.1 Algemeen

Artikel 3.136 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het infiltreren van water waarbij water in de bodem wordt gebracht, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bestemde voorziening.

Artikel 3.137 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de omgeving na afloop van de activiteit altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    het effect van de infiltratie op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt; en

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen.

Paragraaf 3.3.2 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 3.138 Vergunningplicht water infiltreren

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning water in de bodem te infiltreren met het doel dit water weer te onttrekken.

Artikel 3.139 Specifieke beoordelingsregel omgevingsvergunning infiltratie van water

Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.94 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Afdeling 3.4 Oppervlaktewater onttrekken

Paragraaf 3.4.1 Algemeen

Artikel 3.140 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 3.141 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de activiteit geen schade veroorzaakt aan de bodem en taluds van een watergang;

  • b.

    er bescherming rondom het innamepunt wordt toegepast;

  • c.

    er geen structurele of significante peilwijziging wordt veroorzaakt; en

  • d.

    er bij het onttrekken van oppervlaktewater rekening mee moet worden gehouden dat er in tijden van schaarste veel oppervlaktewateronttrekkingen gelijktijdig plaatsvinden.

Paragraaf 3.4.2 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 3.142 Vergunningplicht oppervlaktewater onttrekken

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning oppervlaktewater te onttrekken voor beregening in het kader van nachtvorstschadebestrijding.

Afdeling 3.5 Water in de bodem brengen

Paragraaf 3.5.1 Algemeen

Artikel 3.143 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op het brengen van water in de bodem.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het infiltreren van water in de bodem.

Artikel 3.144 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de omgeving na afloop van de activiteit altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    het effect van de activiteit op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt; en

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen.

Paragraaf 3.5.2 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 3.145 Vergunningplicht water in de bodem brengen

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning water in de bodem te brengen.

Hoofdstuk 4 Beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk

Afdeling 4.1 Algemeen

Artikel 4.1 Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk is van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk in beheer bij het waterschap, tenzij in dit hoofdstuk anders bepaald.

Artikel 4.2 Specifieke gegevens en bescheiden bij een informatieplicht of meldplicht beperkingengebiedactiviteit

In aanvulling op de algemene gegevens en bescheiden bedoeld in artikel 1.11, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap:

  • a.

    een beschrijving van de wijze waarop bij de activiteit gebruik zal worden gemaakt van het gebied waar de activiteit zal worden uitgevoerd;

  • b.

    tekeningen van de bestaande en te realiseren situatie;

  • c.

    indien van toepassing één of meer tekeningen van de uit te voeren activiteit met de relevante maatvoering;

  • d.

    indien van toepassing relevante berekeningen; en

  • e.

    een planning van de activiteit.

Artikel 4.3 Specifieke aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden in aanvulling op artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 7.3 en 7.4 van de Omgevingsregeling, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een beschrijving van het belang van de aanvrager bij de uit te voeren activiteit;

  • b.

    een beschrijving van de wijze waarop bij de activiteit gebruik zal worden gemaakt van het gebied waar de activiteit zal worden uitgevoerd;

  • c.

    tekeningen van de bestaande en te realiseren situatie;

  • d.

    indien van toepassing één of meer tekeningen van de uit te voeren activiteit met de relevante maatvoering;

  • e.

    indien van toepassing relevante berekeningen;

  • f.

    een planning van de activiteit; en

  • g.

    de periode waarvoor vergunning wordt gevraagd.

Afdeling 4.2 Graven

Paragraaf 4.2.1 Algemeen

Artikel 4.4 Toepassingsbereik
Artikel 4.5 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    er rekening mee wordt gehouden dat er altijd de mogelijkheid moet zijn om maaisel uit de watergang te kunnen ontvangen door de aangelande;

  • c.

    er rekening mee wordt gehouden dat de gegraven watergang kan worden onderhouden;

  • d.

    bij diepere ontgravingen (bijvoorbeeld zand- en kleiwinputten) het aspect kwel en wegzijging een grote rol kan spelen;

  • e.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • f.

    de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • g.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • h.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • i.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • j.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • k.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

Artikel 4.6 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Paragraaf 4.2.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.7 Aanwijzing algemene regels watergang
Artikel 4.8 Aanwijzing algemene regels waterkering
Artikel 4.9 Aanwijzing algemene regels natuurvriendelijke oever

Bij het graven in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.10 negende lid en 4.12, als:

Paragraaf 4.2.3 Algemene regels

Artikel 4.10 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het graven van nieuw oppervlaktewater mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      als de nieuw te graven watergang aansluit op een primaire watergang en daarbij een doorgaande onderhoudsroute van het waterschap doorkruist, moet in de nieuw te graven watergang ter plaatse van deze onderhoudsroute een dam met duiker worden aangelegd met een bovenbreedte van minimaal 4 m;

    • c.

      als ter plaatse van het te graven oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding;

    • d.

      alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het graven van oppervlaktewater mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien de tijdelijk te graven watergang aansluit op een primaire watergang en daarbij een onderhoudsroute van het waterschap doorkruist, moeten met het waterschap afspraken gemaakt worden over de bereikbaarheid van deze onderhoudsroute;

    • c.

      alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • d.

      bij het graven en in stand houden van het gegraven oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden; en

    • e.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er zodra een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het verbreden van een watergang mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      als ter plaatse van het te verbreden oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding;

    • c.

      alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • d.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • e.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • f.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

  • 6.

    Het volgende voorschrift geldt: de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen.

  • 7.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt;

    • b.

      direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt buitendijks, in de zone waterstaatswerk, klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • d.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen.

  • 8.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt;

    • b.

      direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • c.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen.

  • 9.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap.

  • 10.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt;

    • b.

      direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 11.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen op- en afrit wordt zodanig vormgegeven dat het aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen op- en afrit;

    • b.

      de waterkering wordt afgewerkt conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      indien er als afdekking van de waterkering nog geen kleilaag aanwezig is dan geldt met betrekking tot de inkassing dat: voordat de laag klei wordt aangebracht wordt de grond in de waterkering voorbewerkt door middel van een trapsgewijze inkassing met treden waarvan zowel de diepte als hoogte tussen de 0,30 en 0,50 m is; en

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

Artikel 4.11 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.12 Meldplicht

Het is verboden om te graven zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Paragraaf 4.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.13 Vergunningplicht watergang
Artikel 4.14 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.15 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.3 Grond of ander materiaal aanbrengen

Paragraaf 4.3.1 Algemeen

Artikel 4.16 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op het aanbrengen van grond of ander materiaal.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      dempen van water; en

    • b.

      compenseren van de demping.

Artikel 4.17 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • c.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • d.

    er rekening mee wordt gehouden dat er altijd de mogelijkheid moet zijn om maaisel uit de watergang te kunnen ontvangen door de aangrenzende eigenaar;

  • e.

    er rekening mee wordt gehouden dat de gegraven watergang kan worden onderhouden;

  • f.

    bij diepere ontgravingen het aspect kwel en wegzijging een grote rol kan spelen, als dit aan de orde is, is het aan de initiatiefnemer om dit in een vroeg stadium in een ontwerpplan met het waterschap en andere overheden af te stemmen;

  • g.

    er rekening mee wordt gehouden dat de maatschappelijke functies van het watersysteem niet worden belemmerd;

  • h.

    er rekening wordt gehouden met de flora en fauna in de te dempen watergang;

  • i.

    er in het geval van een versmalling van een watergang met dempingsmateriaal anders dan grond, moet er rekening gehouden worden met de mate van afbreekbaarheid van het gebruikte materiaal;

  • j.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast

  • k.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • l.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • m.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • n.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • o.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • p.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

Artikel 4.18 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Paragraaf 4.3.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.19 Aanwijzing algemene regels watergang
  • 1.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zevende lid en 4.23, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang zijnde een tertiaire droge sloot; en

    • c.

      de watergang door het aanbrengen van de grond of ander materiaal:

      • 1°.

        volledig wordt gedempt; of

      • 2°.

        wordt versmald.

  • 2.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zesde lid en 4.24, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied west;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen wordt versmald;

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen een breedte heeft van minimaal 2,30 m;

    • f.

      het wordt aangebracht in klei op veen- of veengronden;

    • g.

      de breedte van het perceel wijzigt;

    • h.

      de locatie niet in (toekomstig) bebouwd gebied is; en

    • i.

      het perceel dat ontstaat door demping heeft:

      • 1°.

        een perceelsbreedte kleiner dan 60 m; of

      • 2°.

        een perceelbreedte van kleiner dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen smaller is dan 30 m.

  • 3.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zesde lid en 4.24, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied west;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen wordt versmald;

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen een breedte heeft van minimaal 2,30 m;

    • f.

      het wordt aangebracht in klei op veen- of veengronden; en

    • g.

      de:

      • 1°.

        breedte van het perceel niet wijzigt; of

      • 2°.

        grond of ander materiaal wordt aangebracht in:

        • i.

          een gebied dat in de toekomst bebouwd zal worden; of

        • ii.

          bebouwd gebied.

  • 4.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zesde lid en 4.24, als:

  • 5.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zesde lid en 4.24, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied west;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen volledig wordt gedempt;

    • e.

      het wordt aangebracht in klei opveen- of veengronden;

    • f.

      de breedte van het perceel wijzigt;

    • g.

      de locatie niet in (toekomstig) bebouwd gebied is; en

    • h.

      het perceel dat ontstaat door demping heeft:

      • 1°.

        een perceelsbreedte kleiner dan 60 m; of

      • 2°.

        een perceelbreedte van kleiner dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen smaller is dan 30 m.

  • 6.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zesde lid en 4.24, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied west;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen volledig wordt gedempt;

    • e.

      het wordt aangebracht in klei op veen- of veengronden; en

    • f.

      de:

      • 1°.

        breedte van het perceel niet wijzigt; of

      • 2°.

        grond of ander materiaal wordt aangebracht in:

        • i.

          een gebied dat in de toekomst bebouwd zal worden; of

        • ii.

          bebouwd gebied.

  • 7.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zesde lid en 4.24, als:

  • 8.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zesde lid en 4.24, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied oost;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen wordt versmald;

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen een breedte heeft van minimaal 2 m;

    • f.

      het wordt aangebracht in klei op veen- of veengronden;

    • g.

      de breedte van het perceel wijzigt;

    • h.

      de locatie niet in (toekomstig) bebouwd gebied is; en

    • i.

      het perceel dat ontstaat door demping heeft:

      • 1°.

        een perceelsbreedte kleiner dan 60 m; of

      • 2°.

        een perceelbreedte van kleiner dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen smaller is dan 30 m.

  • 9.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zesde lid en 4.24, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied oost;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen wordt versmald;

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen een breedte heeft van minimaal 2 m;

    • f.

      het wordt aangebracht in klei op veen- of veengronden; en

    • g.

      waarbij:

      • 1°.

        de breedte van het perceel niet wijzigt; of

      • 2°.

        de locatie in (toekomstig) bebouwd gebied is.

  • 10.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zesde lid en 4.24, als:

  • 11.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22, zesde lid, en 4.24, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied oost;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen volledig wordt gedempt;

    • e.

      het wordt aangebracht in klei op veen- of veengronden;

    • f.

      de breedte van het perceel wijzigt;

    • g.

      de locatie niet in (toekomstig) bebouwd gebied is; en

    • h.

      het perceel dat ontstaat door demping heeft:

      • 1°.

        een perceelsbreedte kleiner dan 60 m; of

      • 2°.

        een perceelbreedte van kleiner dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen smaller is dan 30 m.

  • 12.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22, zesde lid, en 4.24, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied oost;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen volledig wordt gedempt;

    • e.

      het wordt aangebracht in klei op veen- of veengronden; en

    • f.

      waarbij:

      • 1°.

        de breedte van het perceel niet wijzigt; of

      • 2°.

        de locatie in (toekomstig) bebouwd gebied is.

  • 13.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22, zesde lid, en 4.24, als:

  • 14.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zesde lid, 4.22 negende lid en 4.23, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      er water gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte of geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • k.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • l.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • m.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 15.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zesde lid, 4.22 negende lid en 4.23, als:

  • 16.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zesde lid, 4.22 achtste lid en 4.24, als:

  • 17.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zesde lid, 4.22 achtste lid en 4.24, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      er water gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van nieuw water;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      het gaat om het verbreden van een tertiaire watergang niet zijnde een droge sloot;

    • i.

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang;

    • j.

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

    • k.

      de diepte van de verbreding:

      • 1°.

        gelijk is aan die van de bestaande watergang; of

      • 2°.

        dieper is dan die van de bestaande watergang.

  • 18.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.22 zesde lid, 4.22 tiende lid en 4.23, als:

Artikel 4.20 Aanwijzing algemene regels waterkering
Artikel 4.21 Aanwijzing algemene regels natuurvriendelijke oever

Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.22 vijfde lid en 4.24, als:

Paragraaf 4.3.3 Algemene regels

Artikel 4.22 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt door de initiatiefnemer zodanig onderhouden dat verlanden wordt tegengegaan, dit houdt in ieder geval in maaien, het verwijderen van houtgewassen en periodiek op de oorspronkelijke diepte terugbrengen van de watergang; en

    • e.

      alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap.

  • 2.

    Het volgende voorschrift geldt: de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      aanvulling vindt plaats conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      indien er ter plaatse van de aanvulling een grasmat ligt, wordt deze eerst gefreesd, voordat met aanvullen wordt begonnen;

    • c.

      bij het dempen van watergangen wordt een eventuele sliblaag eerst verwijderd voordat wordt aangevuld; en

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      aanvulling vindt plaats conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      ter plaatse van de aansluiting op de bestaande waterkering wordt de grond voorbewerkt door middel van een trapsgewijze inkassing met treden waarvan zowel de diepte als hoogte tussen de 0,30 en 0,50 m is;

    • c.

      de aan te brengen grond dient puinvrij te zijn;

    • d.

      indien er ter plaatse van de aanvulling of de inkassing een grasmat ligt, wordt deze eerst gefreesd, voordat met aanvullen of het maken van de inkassing wordt begonnen;

    • e.

      indien er als fundering voor de op- en afrit een funderingscunet wordt gegraven dan wordt dit cunet direct na het graven ervan aangevuld met daartoe geschikt materiaal;

    • f.

      de op- en afrit wordt voorzien van een erosiebestendige afdekking, bijvoorbeeld asfalt;

    • g.

      een eventueel aan te brengen verharding op de op- en afrit sluit aan de zijkanten goed aan op de aan te brengen erosiebestendige kleilaag conform Bijlage IV; en

    • h.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering en de eventueel aan te leggen erosiebestendige verharding van de op- en afrit.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na de demping gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt;

    • b.

      bij het dempen van een watergang voorkomt initiatiefnemer dat baggerspecie uit de te dempen watergang in het resterende deel van de watergang terecht komt;

    • c.

      de wateraan- en de waterafvoer van achterliggende percelen of achterliggend gebied wordt niet belemmerd als gevolg van de demping;

    • d.

      indien er als het gevolg van een demping een stuk geïsoleerd water overblijft, wordt ook het oppervlak van dat overgebleven gedeelte geïsoleerd water gecompenseerd volgens de daarvoor geldende regelgeving; en

    • e.

      als een demping plaatsvindt met materiaal anders dan grond moet de te dempen watergang eerst afgedamd en leeggepompt worden, alvorens het materiaal wordt aangebracht.

  • 7.

    Het volgende voorschrift geldt: de water aan- en de waterafvoer van achterliggende percelen of achterliggend gebied wordt niet belemmerd als gevolg van de demping.

  • 8.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het verbreden van een watergang mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien ter plaatse van het te verbreden oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding;

    • c.

      alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • d.

      de verbreding moet vooraf door de initiatiefnemer worden uitgezet. Voordat wordt begonnen met graven moet de uitgezette verbreding zijn goedgekeurd door het waterschap;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 9.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het graven van nieuw oppervlaktewater mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      als de nieuw te graven watergang aansluit op een primaire watergang en daarbij een doorgaande onderhoudsroute van het waterschap doorkruist, moet in de nieuw te graven watergang ter plaatse van deze onderhoudsroute een dam met duiker worden aangelegd met een bovenbreedte van minimaal 4 m;

    • c.

      als ter plaatse van het te graven oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding;

    • d.

      alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 10.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd;

    • e.

      alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap; en

    • f.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na het aanbrengen van grond of ander materiaal gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt.

Artikel 4.23 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.24 Meldplicht

Het is verboden om grond of ander materiaal aan te brengen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Paragraaf 4.3.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.25 Vergunningplicht watergang
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      de watergang door het aanbrengen van de grond of ander materiaal wordt verondiept; en

    • b.

      de watergang na het aanbrengen een diepte heeft die niet voldoet aan de minimale waterdiepte zoals vermeld in de profielenlegger.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      de watergang door het aanbrengen van de grond of ander materiaal wordt versmald of volledig gedempt; en

    • b.

      er:

      • 1°.

        niet tijdelijk grond of ander materiaal aangebracht wordt; of

      • 2°.

        grond of ander materiaal wordt aangebracht niet ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang met geborgde afmetingen, als:

    • a.

      er:

      • 1°.

        niet tijdelijk grond of ander materiaal aangebracht wordt; of

      • 2°.

        grond of ander materiaal aangebracht wordt niet ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap; en

    • b.

      de watergang door het aanbrengen wordt versmald of volledig wordt gedempt.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied west;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen wordt versmald; en

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen een breedte heeft van minder dan 2,30 m.

  • 7.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied west;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen wordt versmald;

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen een breedte heeft van minimaal 2,30 m;

    • f.

      het wordt aangebracht in klei op veen- of veengronden;

    • g.

      de breedte van het perceel wijzigt;

    • h.

      de locatie niet in (toekomstig) bebouwd gebied is; en

    • i.

      het perceel dat ontstaat door de demping heeft:

      • 1°.

        een perceelsbreedte van kleiner dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen een perceelsbreedte heeft van 30 m of meer;

      • 2°.

        een perceelsbreedte van 60 m tot 80 m en gaat niet over samenvoeging van meerdere percelen; of

      • 3°.

        een perceelsbreedte van 80 m of meer.

  • 8.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied west;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen volledig wordt gedempt;

    • e.

      het wordt aangebracht in klei op veen- of veengronden;

    • f.

      de breedte van het perceel wijzigt;

    • g.

      de locatie niet in (toekomstig) bebouwd gebied is; en

    • h.

      het perceel dat ontstaat door de demping heeft:

      • 1°.

        een perceelsbreedte van kleiner dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen een perceelsbreedte heeft van 30 m of meer;

      • 2°.

        een perceelsbreedte van 60 m tot 80 m en gaat niet over samenvoeging van meerdere percelen; of

      • 3°.

        een perceelsbreedte van 80 m of meer.

  • 9.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied oost;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen van de grond of ander materiaal wordt versmald; en

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen van de grond of ander materiaal een breedte heeft van minder dan 2 m.

  • 10.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied oost;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen van de grond of ander materiaal wordt versmald;

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen van de grond of ander materiaal een breedte heeft van minimaal 2 m;

    • f.

      het wordt aangebracht in klei op veen- of veengronden;

    • g.

      de breedte van het perceel wijzigt;

    • h.

      de locatie niet in (toekomstig) bebouwd gebied is; en

    • i.

      het perceel dat ontstaat door de demping heeft:

      • 1°.

        een perceelsbreedte van kleiner dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen een perceelsbreedte heeft van 30 m of meer;

      • 2°.

        een perceelsbreedte van 60 m tot 80 m en gaat niet over samenvoeging van meerdere percelen; of

      • 3°.

        een perceelsbreedte van 80 m of meer.

  • 11.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied oost;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen van de grond of ander materiaal volledig wordt gedempt;

    • e.

      het wordt aangebracht in klei op veen- of veengronden;

    • f.

      de breedte van het perceel wijzigt;

    • g.

      de locatie niet in (toekomstig) bebouwd gebied is; en

    • h.

      het perceel dat ontstaat door de demping heeft:

      • 1°.

        een perceelsbreedte van kleiner dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen een perceelsbreedte heeft van 30 m of meer;

      • 2°.

        een perceelsbreedte van 60 m tot 80 m en gaat niet over samenvoeging van meerdere percelen; of

      • 3°.

        een perceelsbreedte van 80 m of meer.

  • 12.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      de watergang versmald of volledig gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is; en

    • d.

      de compensatie van het gedempte oppervlaktewater en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater:

      • 1°.

        niet in hetzelfde peilgebied en niet in een aangrenzend benedenstrooms peilgebied plaatsvindt;

      • 2°.

        in hetzelfde peilgebied plaatsvindt en kleiner is dan het verlies aan oppervlaktewater; of

      • 3°.

        in een aangrenzend benedenstrooms peilgebied plaatsvindt en kleiner is dan het verlies aan oppervlaktewater.

  • 13.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      er water gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen droge sloot is;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • h.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 14.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      er water gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen droge sloot is;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies; en

    • g.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 15.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

  • 16.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      er water gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen droge sloot is;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte of geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • k.

      de compensatie plaatsvindt in:

  • 17.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

  • 18.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      er water gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen droge sloot is;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van nieuw water;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      het gaat om het verbreden van een tertiaire watergang niet zijnde een droge sloot; en

    • i.

      er:

  • 19.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      er water gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte of geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies; en

    • g.

      de natuurvriendelijke oever een verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 20.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

Artikel 4.26 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.27 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Afdeling 4.4 Duiker

Paragraaf 4.4.1 Duiker aanleggen

Subparagraaf 4.4.1.1 Algemeen
Artikel 4.28 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een duiker.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      verplaatsen van de duiker;

    • b.

      verlengen van de duiker; en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de duiker.

Artikel 4.29 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;

  • i.

    er rekening mee wordt gehouden dat de maatschappelijke functies van het watersysteem niet te veel worden belemmerd;

  • j.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • k.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd; en

  • l.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling.

Artikel 4.30 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.4.1.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.31 Aanwijzing algemene regels watergang
Artikel 4.32 Aanwijzing algemene regels waterkering

Bij het aanleggen van een duiker in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering of de zone waterstaatswerk van een niet verheelde overige waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.34 tweede lid en 4.36, als:

  • a.

    de binnen en buitenzijde van de waterkering met elkaar wordt verbonden;

  • b.

    de diameter van de duiker maximaal 110 mm is;

  • c.

    de buitenzijde afsluitbaar is met een goed functionerende afsluiter; en

  • d.

    deze via een persing wordt aangelegd.

Artikel 4.33 Aanwijzing algemene regels natuurvriendelijke oever

Bij het aanleggen van een duiker in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.34 derde lid en 4.36, als:

Subparagraaf 4.4.1.3 Algemene regels
Artikel 4.34 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het toepassen van uitlogende materialen is niet toegestaan, met uitzondering van bevestigingsmiddelen;

    • b.

      de duikerbuizen dienen in een rechte lijn te liggen en gronddicht op elkaar te worden aangesloten;

    • c.

      door het aanleggen van een duiker ontstaat geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden;

    • d.

      er dienen zodanige maatregelen getroffen te worden dat er geen grond of puin vanaf de dam in de naastliggende watergang kan raken; en

    • e.

      wanneer de duiker niet meer wordt gebruikt voor het doel waarvoor deze is aangelegd, dient de initiatiefnemer deze in zijn geheel te verwijderen en het oorspronkelijk profiel van de watergang zodanig te herstellen dat het vloeiend aansluit op het bestaande profiel boven- en benedenstrooms. De taluds worden ingezaaid met een gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond. Bij zandgronden wordt eerst een laag teelaarde aangebracht.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt;

    • b.

      direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      als materiaal voor de duiker wordt geen PVC toegepast; en

    • e.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap.

Artikel 4.35 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.36 Meldplicht

Het is verboden om een duiker aan te leggen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.4.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.37 Vergunningplicht watergang
Artikel 4.38 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.39 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.4.2 Duiker verwijderen

Subparagraaf 4.4.2.1 Algemeen
Artikel 4.40 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een duiker.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      verplaatsen van de duiker;

    • b.

      inkorten van de duiker; en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van de duiker.

Artikel 4.41 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtgelaten;

  • b.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

Artikel 4.42 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.4.2.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.43 Aanwijzing algemene regels watergang

Bij het verwijderen van een duiker wordt voldaan aan de artikelen 4.46eerste lid en 4.47.

Artikel 4.44 Aanwijzing algemene regels waterkering

Bij het verwijderen van een duiker binnen het profiel van vrije ruimte van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.46 tweede lid en 4.47, als:

Artikel 4.45 Aanwijzing algemene regels natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een duiker in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.46 derde lid en 4.48, als:

Subparagraaf 4.4.2.3 Algemene regels
Artikel 4.46 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      nadat een duiker is verwijderd uit het oppervlaktewater wordt het profiel van de watergang zodanig hersteld dat het vloeiend aansluit op het bestaande profiel boven- en benedenstrooms;

    • b.

      de taluds worden ingezaaid met een gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond; en

    • c.

      bij zandgronden wordt eerst een laag teelaarde aangebracht.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de duiker wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd; en

    • c.

      het maaiveld ter plaatse van de te verwijderen duiker wordt zodanig afgewerkt dat het aansluit op het bestaande maaiveld aan weerszijden van de te verwijderen duiker.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap.

Artikel 4.47 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.48 Meldplicht

Het is verboden om een duiker te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.4.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.49 Vergunningplicht watergang

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een duiker uit een bestaande dam met duiker te verwijderen en de dam te laten liggen.

Artikel 4.51 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Paragraaf 4.4.3 Duiker vervangen

Subparagraaf 4.4.3.1 Algemeen
Artikel 4.52 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het vervangen van een duiker.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het vervangen van de duiker.

Artikel 4.53 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    er rekening mee wordt gehouden dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden; en

  • j.

    er rekening mee wordt gehouden dat de maatschappelijke functies van het watersysteem niet worden belemmerd.

Artikel 4.54 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.4.3.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.55 Aanwijzing algemene regels watergang
  • 1.

    Bij het vervangen van een duiker in de gebied met een minimale duikerdiameter van 0,80 m wordt voldaan aan de artikelen 4.58 tweede lid en 4.59, als:

    • a.

      de diameter van de nieuwe duiker:

      • 1°.

        groter is dan de diameter van de bestaande duiker; of

      • 2°.

        gelijk blijft;

    • b.

      de nieuwe duiker een diameter heeft van minimaal 0,80 m;

    • c.

      de nieuwe duiker een luchtlegging heeft van 20 tot en met 35% van de diameter ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • d.

      de nieuwe duiker een lengte heeft van maximaal 15 m.

  • 2.

    Bij het vervangen van een duiker buiten het gebied met een minimale duikerdiameter van 0,80 m wordt voldaan aan de artikelen 4.58 tweede lid en 4.59, als:

    • a.

      de diameter van de nieuwe duiker:

      • 1°.

        groter is dan de diameter van de bestaande duiker; of

      • 2°.

        gelijk blijft;

    • b.

      de nieuwe duiker een diameter heeft van minimaal 0,50 m;

    • c.

      de nieuwe duiker een luchtlegging heeft van 20 tot en met 35% van de diameter ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • d.

      de nieuwe duiker een lengte heeft van maximaal 15 m.

Artikel 4.56 Aanwijzing algemene regels waterkering
Artikel 4.57 Aanwijzing algemene regels natuurvriendelijke oever

Bij het vervangen van een duiker in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.58 eerste lid en 4.60, als:

Subparagraaf 4.4.3.3 Algemene regels
Artikel 4.58 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het toepassen van uitlogende materialen is niet toegestaan, met uitzondering van bevestigingsmiddelen;

    • b.

      de duikerbuizen dienen in een rechte lijn te liggen en gronddicht op elkaar te worden aangesloten;

    • c.

      door het aanleggen van een duiker ontstaat geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden;

    • d.

      er dienen zodanige maatregelen getroffen te worden dat er geen grond of puin vanaf de dam in de naastliggende watergang kan raken; en

    • e.

      wanneer de duiker niet meer wordt gebruikt voor het doel waarvoor deze is aangelegd, dient initiatiefnemer deze in zijn geheel te verwijderen en het oorspronkelijk profiel van de watergang zodanig te herstellen dat het vloeiend aansluit op het bestaande profiel boven- en benedenstrooms;

    • f.

      de taluds worden ingezaaid met en gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond; en

    • g.

      bij zandgronden wordt eerst een laag teelaarde aangebracht.

  • 3.

    Het volgende voorschrift geldt: direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

Artikel 4.59 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.60 Meldplicht

Het is verboden om een duiker te vervangen zonder dit tenminste twee weken voor het begin van de werkzaamheden te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.4.3.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.61 Vergunningplicht watergang
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een duiker te vervangen in de gebied met een minimale duikerdiameter van 0,80 m, als:

    • a.

      de diameter van de nieuwe duiker:

      • 1°.

        groter is dan de diameter van de bestaande duiker; of

      • 2°.

        gelijk blijft;

    • b.

      de nieuwe duiker een diameter heeft van minimaal 0,80 m;

    • c.

      de nieuwe duiker een luchtlegging heeft van 20 tot en met 35% van de diameter ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • d.

      de nieuwe duiker een lengte heeft van meer dan 15 m.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een duiker te vervangen in het gebied met een minimale duikerdiameter van 0,80 m, als:

    • a.

      de diameter van de nieuwe duiker:

      • 1°.

        groter is dan de diameter van de bestaande duiker; of

      • 2°.

        gelijk blijft;

    • b.

      de nieuwe duiker een diameter heeft van minimaal 0,80 m; en

    • c.

      de nieuwe duiker een luchtlegging heeft van de diameter ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit van:

      • 1°.

        minder dan 20%; of

      • 2°.

        meer dan 35%.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een duiker te vervangen in het gebied met een minimale duikerdiameter van 0,80 m, als:

    • a.

      de diameter van de nieuwe duiker:

      • 1°.

        groter is dan de diameter van de bestaande duiker; of

      • 2°.

        gelijk blijft; en

    • b.

      de nieuwe duiker een diameter heeft van minder dan 0,80 m.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een duiker te vervangen buiten het gebied met een minimale duikerdiameter van 0,80 m, als:

    • a.

      de diameter van de nieuwe duiker:

      • 1°.

        groter is dan de diameter van de bestaande duiker; of

      • 2°.

        gelijk blijft;

    • b.

      de nieuwe duiker een diameter heeft van minimaal 0,50 m;

    • c.

      de nieuwe duiker een luchtlegging heeft van 20 tot en met 35% van de diameter ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • d.

      de nieuwe duiker een lengte heeft van meer dan 15 m.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een duiker te vervangen buiten het gebied met een minimale duikerdiameter van 0,80 m, als:

    • a.

      de diameter van de nieuwe duiker:

      • 1°.

        groter is dan de diameter van de bestaande duiker; of

      • 2°.

        gelijk blijft;

    • b.

      de nieuwe duiker een diameter heeft van minimaal 0,50 m; en

    • c.

      de nieuwe duiker een luchtlegging heeft van de diameter ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit van:

      • 1°.

        minder dan 20%; of

      • 2°.

        meer dan 35%.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een duiker te vervangen buiten het gebied met een minimale duikerdiameter van 0,80 m, als:

    • a.

      de diameter van de nieuwe duiker:

      • 1°.

        groter is dan de diameter van de bestaande duiker; of

      • 2°.

        gelijk blijft; en

    • b.

      de nieuwe duiker een diameter heeft van minder dan 0,50 m.

  • 7.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een duiker te vervangen, als de diameter van de nieuwe duiker kleiner is dan de diameter van de te vervangen duiker.

Artikel 4.62 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.63 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.5 Dam met duiker

Paragraaf 4.5.1 Dam met duiker aanleggen

Subparagraaf 4.5.1.1 Algemeen
Artikel 4.64 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een dam met duiker.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van een dam met duiker;

    • b.

      verbreden van een dam met duiker;

    • c.

      dempen van water; en

    • d.

      compenseren van de demping.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het aanleggen van een duikerbrug.

Artikel 4.65 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    er rekening mee wordt gehouden dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;

  • c.

    er rekening mee wordt gehouden dat de maatschappelijke functies van het watersysteem niet worden belemmerd, zoals bijvoorbeeld kanoroutes, officiële schaatsroutes, varen op vaarwegen en overig vaarwater;

  • d.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van het werk, niet worden aangetast;

  • e.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond leidt niet tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • f.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden zijn ontstaan, worden hersteld;

  • g.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden zijn ontstaan, worden hersteld;

  • h.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • i.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de werkzaamheden het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • j.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van het werk wordt gebruik gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • k.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd; en

  • l.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling.

Artikel 4.66 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.5.1.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.67 Aanwijzing algemene regels watergang
Artikel 4.68 Aanwijzing algemene regels waterkering
Artikel 4.69 Aanwijzing algemene regels natuurvriendelijke oever

Bij het aanleggen van een dam met duiker in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.70 tweede lid en 4.72, als:

Subparagraaf 4.5.1.3 Algemene regels
Artikel 4.70 Algemene regel
  • 1.

    Het volgende voorschrift geldt: de water aan- en de waterafvoer van achterliggende percelen of achterliggend gebied wordt niet belemmerd als gevolg van het aanleggen van de dam met duiker.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het toepassen van uitlogende materialen is niet toegestaan, met uitzondering van bevestigingsmiddelen;

    • b.

      de duikerbuizen dienen in een rechte lijn te liggen en gronddicht op elkaar te worden aangesloten;

    • c.

      door het aanleggen van een dam met duiker ontstaat geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden;

    • d.

      er dienen zodanige maatregelen getroffen te worden dat er geen grond of puin vanaf de dam in de naastliggende watergang kan raken;

    • e.

      wanneer de dam met duiker niet meer wordt gebruikt voor het doel waarvoor deze is aangelegd, dient initiatiefnemer deze in zijn geheel te verwijderen en het oorspronkelijk profiel van de watergang zodanig te herstellen dat het vloeiend aansluit op het bestaande profiel boven- en benedenstrooms;

    • f.

      de taluds worden ingezaaid met en gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond; en

    • g.

      bij zandgronden wordt eerst een laag teelaarde aangebracht.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het verbreden van een watergang mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      als ter plaatse van het te verbreden oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding;

    • c.

      alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • d.

      de verbreding moet vooraf door de initiatiefnemer worden uitgezet. Voordat wordt begonnen met graven moet de uitgezette verbreding zijn goedgekeurd door het waterschap;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na de demping gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt;

    • b.

      bij het dempen van een watergang voorkomt initiatiefnemer dat baggerspecie uit de te dempen watergang in het resterende deel van de watergang terecht komt;

    • c.

      de wateraan- en de waterafvoer van achterliggende percelen of achterliggend gebied wordt niet belemmerd als gevolg van de demping;

    • d.

      indien er als het gevolg van een demping een stuk geïsoleerd water overblijft, wordt ook het oppervlak van dat overgebleven gedeelte geïsoleerd water gecompenseerd volgens de daarvoor geldende regelgeving; en

    • e.

      indien een demping plaats vindt met materiaal anders dan grond moet de te dempen watergang eerst afgedamd en leeggepompt worden, alvorens het materiaal wordt aangebracht.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het graven van nieuw oppervlaktewater mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      als de nieuw te graven watergang aansluit op een primaire watergang en daarbij een doorgaande onderhoudsroute van het waterschap doorkruist, moet in de nieuw te graven watergang ter plaatse van deze onderhoudsroute een dam met duiker worden aangelegd met een bovenbreedte van minimaal 4 m;

    • c.

      als ter plaatse van het te graven oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding;

    • d.

      alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 7.

    Het volgende voorschrift geldt: de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen.

  • 8.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd;

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap; en

    • f.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na het aanleggen van de dam met duiker gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt.

Artikel 4.71 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.72 Meldplicht

Het is verboden om een dam met duiker aan te leggen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.5.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.73 Vergunningplicht watergang
Artikel 4.74 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.75 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.5.2 Dam met duiker verwijderen

Subparagraaf 4.5.2.1 Algemeen
Artikel 4.76 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een dam met duiker.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van een dam met duiker;

    • b.

      versmallen van een dam met duiker; en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van de dam met duiker.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het verwijderen van een duikerbrug.

Artikel 4.77 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

Artikel 4.78 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.5.2.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.79 Aanwijzing algemene regels watergang

Bij het verwijderen van een dam met duiker wordt voldaan aan de artikelen 4.82 eerste lid en 4.83, als de dam met duiker niet in een toegangsweg naar een kunstwerk of gebouw in beheer en onderhoud van het waterschap ligt.

Artikel 4.80 Aanwijzing algemene regels waterkering
Artikel 4.81 Aanwijzing algemene regels natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een dam met duiker in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.82 tweede lid en 4.84, als:

Subparagraaf 4.5.2.3 Algemene regels
Artikel 4.82 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      nadat een dam met duiker is verwijderd uit het oppervlaktewater wordt het profiel van de watergang zodanig hersteld dat het vloeiend aansluit op het bestaande profiel boven- en benedenstrooms; en

    • b.

      de taluds worden ingezaaid met een gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond; en

    • c.

      bij zandgronden wordt eerst een laag teelaarde aangebracht.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de dam met duiker wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd; en

    • c.

      het maaiveld ter plaatse van de te verwijderen dam met duiker wordt zodanig afgewerkt dat het aansluit op het bestaande maaiveld aan weerszijden van de te verwijderen dam met duiker.

Artikel 4.83 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.84 Meldplicht

Het is verboden om een dam met duiker te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.5.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.85 Vergunningplicht watergang
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een dam met duiker te verwijderen in beschermingszone A van een watergang.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een dam met duiker te verwijderen, als de dam met duiker in een toegangsweg naar een kunstwerk of gebouw in beheer en onderhoud van het waterschap ligt.

Artikel 4.86 Vergunningplicht waterkering

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een dam met duiker te verwijderen in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering of de zone waterstaatswerk van een zomerkade.

Artikel 4.87 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.6 Dichte dam

Paragraaf 4.6.1 Dichte dam aanleggen

Subparagraaf 4.6.1.1 Algemeen
Artikel 4.88 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een dichte dam.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van een dichte dam; en

    • b.

      verbreden van een dichte dam.

Artikel 4.89 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    er rekening mee wordt gehouden dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;

  • j.

    er rekening mee wordt gehouden dat de maatschappelijke functies van het watersysteem niet worden belemmerd;

  • k.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd; en

  • l.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling.

Artikel 4.90 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.6.1.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.91 Aanwijzing algemene regels waterkering
Artikel 4.92 Aanwijzing algemene regels natuurvriendelijke oever

Bij het aanleggen van een dichte dam in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.93 tweede lid en 4.94, als:

Subparagraaf 4.6.1.3 Algemene regels
Artikel 4.93 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      aanvulling vindt plaats conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      als er ter plaatse van de aanvulling een grasmat ligt, wordt deze eerst gefreesd, voordat met aanvullen wordt begonnen;

    • c.

      bij het dempen van watergangen wordt een eventuele sliblaag eerst verwijderd voordat deze wordt aangevuld; en

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap.

Artikel 4.94 Meldplicht

Het is verboden een dichte dam aan te leggen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.6.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.95 Vergunningplicht watergang

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een dichte dam aan te leggen in een primaire watergang, een secundaire watergang of een tertiaire watergang.

Artikel 4.96 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.97 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.6.2 Dichte dam verwijderen

Subparagraaf 4.6.2.1 Algemeen
Artikel 4.98 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een dichte dam.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van een dichte dam;

    • b.

      versmallen van een dichte dam; en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van de dichte dam.

Artikel 4.99 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

Artikel 4.100 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.6.2.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.101 Aanwijzing algemene regels watergang

Bij het verwijderen van een dichte dam wordt voldaan aan de artikelen 4.104 eerste lid en 4.105, als de dichte dam niet in een toegangsweg naar een kunstwerk of gebouw in beheer en onderhoud van het waterschap ligt.

Artikel 4.102 Aanwijzing algemene regels waterkering

Bij het verwijderen van een dichte dam in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering wordt voldaan aan artikel 4.105.

Artikel 4.103 Aanwijzing algemene regels natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een dichte dam in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.104 tweede lid en 4.106, als:

Subparagraaf 4.6.2.3 Algemene regels
Artikel 4.104 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      nadat een dichte dam is verwijderd uit het oppervlaktewater wordt het profiel van de watergang zodanig hersteld dat het vloeiend aansluit op het bestaande profiel boven- en benedenstrooms;

    • b.

      de taluds worden ingezaaid met een gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond; en

    • c.

      bij zandgronden wordt eerst een laag teelaarde aangebracht.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap.

Artikel 4.105 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.106 Meldplicht

Het is verboden een dichte dam te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.6.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.107 Vergunningplicht watergang
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een dichte dam te verwijderen in beschermingszone A van een watergang.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een dichte dam te verwijderen, als de dichte dam in een toegangsweg naar een kunstwerk of gebouw in beheer en onderhoud van het waterschap ligt.

Artikel 4.108 Vergunningplicht waterkering

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een dichte dam te verwijderen in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering of in de zone waterstaatswerk van een zomerkade.

Artikel 4.109 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.7 Brug

Paragraaf 4.7.1 Brug aanleggen

Subparagraaf 4.7.1.1 Algemeen
Artikel 4.110 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een brug.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen van een brug, met uitzondering van het vervangen van een brugdek;

    • b.

      verplaatsen van een brug;

    • c.

      verbreden van een brug;

    • d.

      dempen van water;

    • e.

      compenseren van de demping; en

    • f.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de brug.

  • 3.

    Het eerste lid is mede van toepassing op het aanleggen van een duikerbrug.

Artikel 4.111 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    er rekening mee wordt gehouden dat er altijd de mogelijkheid moet zijn om maaisel uit de watergang te kunnen ontvangen door de aangelande;

  • c.

    er rekening mee wordt gehouden dat de gegraven watergang kan worden onderhouden;

  • d.

    bij diepere ontgravingen (bijvoorbeeld zand- en kleiwinputten) het aspect kwel en wegzijging een grote rol kan spelen;

  • e.

    er rekening mee wordt gehouden dat de maatschappelijke functies van het watersysteem niet worden belemmerd;

  • f.

    er rekening wordt gehouden met de flora en fauna in de te dempen watergang;

  • g.

    in het geval van een versmalling van een watergang met dempingsmateriaal anders dan grond, moet er rekening gehouden worden met de mate van afbreekbaarheid van het gebruikte materiaal;

  • h.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van het werk, niet worden aangetast;

  • i.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • j.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • k.

    een eventuele beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden is ontstaan, direct worden hersteld;

  • l.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • m.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de werkzaamheden het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • n.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • o.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd; en

  • p.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling.

Artikel 4.112 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.7.1.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.113 Aanwijzing algemene regels watergang
Artikel 4.114 Aanwijzing algemene regels waterkering
Artikel 4.115 Aanwijzing algemene regels natuurvriendelijke oever

Bij het aanleggen van een brug in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.116 vierde lid en 4.118, als:

Subparagraaf 4.7.1.3 Algemene regels
Artikel 4.116 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt;

    • b.

      direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt buitendijks, binnen de zone waterstaatswerk, klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      wanneer de brug geen functie meer heeft, wordt deze geheel uit de waterkering verwijderd, overeenkomstig paragraaf 4.7.2 Brug verwijderen; en

    • e.

      bij onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering wordt, in overleg met het waterschap, de brug tijdelijk verwijderd door en op kosten van de initiatiefnemer.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt;

    • b.

      direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      wanneer de brug geen functie meer heeft, wordt deze geheel uit de waterkering verwijderd, overeenkomstig paragraaf 4.7.2 Brug verwijderen; en

    • d.

      bij onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering wordt, in overleg met het waterschap, de brug tijdelijk verwijderd door en op kosten van de initiatiefnemer.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het aanbrengen van palen mogen geen holle ruimten rondom de palen ontstaan;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt;

    • c.

      direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • e.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • f.

      wanneer de brug geen functie meer heeft, wordt deze geheel uit de waterkering verwijderd, overeenkomstig paragraaf 4.7.2 Brug verwijderen; en

    • g.

      bij onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering wordt, in overleg met het waterschap, de brug tijdelijk verwijderd door en op kosten van de initiatiefnemer.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap.

  • 5.

    Het volgende voorschrift geldt: De initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • b.

      binnen het natte talud onder de brug mogen geen constructiedelen aangebracht worden, met uitzondering van de toegestane palen of pijlers;

    • c.

      eventuele beschoeiingen in beheer en onderhoud bij het waterschap komen over een afstand van 5 m voor de brug tot 5 m na de brug in beheer en onderhoud bij de initiatiefnemer;

    • d.

      delen van een eventueel aanwezige vervangen brug, voor zover deze geen deel uitmaken van de nieuwe brug of in strijd zijn met de voorschriften, worden verwijderd;

    • e.

      bruggen onder snelwegen en provinciale wegen/N-wegen dienen ook geschikt te worden gemaakt voor het migreren van fauna;

    • f.

      wanneer de brug niet meer wordt gebruikt voor het doel waarvoor deze is aangelegd, dan dient initiatiefnemer deze in zijn geheel, inclusief eventuele landhoofden, te verwijderen en het profiel ingezaaid met een gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde zodanig te herstellen dat het vloeiend aansluit op het bestaande profiel boven- en benedenstrooms;

    • g.

      de taluds worden ingezaaid met een gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond; en

    • h.

      bij zandgronden wordt eerst een laag teelaarde aangebracht.

  • 7.

    Het volgende voorschrift geldt: De water aan- en de waterafvoer van achterliggende percelen of achterliggend gebied wordt niet belemmerd als gevolg van de demping.

  • 8.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het verbreden van een watergang mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien ter plaatse van het te verbreden oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding;

    • c.

      alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • d.

      de verbreding moet vooraf door de initiatiefnemer worden uitgezet. Voordat wordt begonnen met graven moet de uitgezette verbreding zijn goedgekeurd door het waterschap;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 9.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het verbreden van een watergang mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      als ter plaatse van het te verbreden oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • d.

      de verbreding moet vooraf door de initiatiefnemer worden uitgezet. Voordat wordt begonnen met graven moet de uitgezette verbreding zijn goedgekeurd door het waterschap;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 10.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het graven van nieuw oppervlaktewater mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      als de nieuw te graven watergang aansluit op een primaire watergang en daarbij een doorgaande onderhoudsroute van het waterschap doorkruist, moet in de nieuw te graven watergang ter plaatse van deze onderhoudsroute een dam met duiker worden aangelegd met een bovenbreedte van minimaal 4 m;

    • c.

      als ter plaatse van het te graven oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding;

    • d.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 11.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd;

    • e.

      alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap; en

    • f.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na het aanleggen van de brug gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt.

Artikel 4.117 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.118 Meldplicht

Het is verboden om een brug aan te leggen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.7.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.119 Vergunningplicht watergang
Artikel 4.120 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.121 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.7.2 Brug verwijderen

Subparagraaf 4.7.2.1 Algemeen
Artikel 4.122 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een brug.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen van een brug, met uitzondering van het vervangen van een brugdek;

    • b.

      verplaatsen van een brug;

    • c.

      versmallen van een brug; en

    • d.

      het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van de brug.

  • 3.

    Het eerste lid is mede van toepassing op het verwijderen van een duikerbrug.

Artikel 4.123 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • i.

    ook eventueel aanwezige landhoofden worden verwijderd en het profiel wordt daarbij zodanig hersteld dat het vloeiend aansluit op het bestaande profiel boven- en benedenstrooms; en

  • j.

    De taluds worden ingezaaid met een gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond. Bij zandgronden wordt eerst een laag teelaarde aangebracht.

Artikel 4.124 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.7.2.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.125 Aanwijzing algemene regels waterkering
Artikel 4.126 Aanwijzing algemene regels natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een brug in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.127 zevende lid en 4.129, als:

Subparagraaf 4.7.2.3 Algemene regels
Artikel 4.127 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de brug wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de bovengrondse fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd; en

    • c.

      het maaiveld ter plaatse van de te verwijderen brug wordt zodanig afgewerkt dat het aansluit op het bestaande maaiveld aan weerszijden van de te verwijderen brug.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de brug wordt in zijn geheel verwijderd inclusief bovengrondse fundering;

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen brug wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen brug;

    • c.

      direct na het verwijderen van de brug wordt de erosiebestendige bekleding binnen het dijklichaam hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • d.

      in geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel;

    • e.

      als het vanwege het seizoen niet mogelijk is de erosiebestendige grasmat te herstellen, worden tijdelijke maatregelen getroffen om de erosiebestendigheid van de waterkering te waarborgen; en

    • f.

      zodra het groeiseizoen is aangebroken wordt dan alsnog een erosiebestendige grasmat aangelegd.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de brug wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd;

    • c.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen brug wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen brug;

    • d.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt;

    • e.

      direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • f.

      bij grondtekorten wordt buitendijks, binnen de zone waterstaatswerk, klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de brug wordt in zijn geheel verwijderd inclusief bovengrondse fundering; en

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen brug wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen brug.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de brug wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd;

    • c.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen brug wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen brug;

    • d.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt;

    • e.

      direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de brug wordt in zijn geheel verwijderd inclusief bovengrondse fundering;

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen brug wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen brug;

    • c.

      direct na het verwijderen van de brug wordt de erosiebestendige bekleding hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • d.

      in geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel;

    • e.

      als het vanwege het seizoen niet mogelijk is de erosiebestendige grasmat te herstellen, worden tijdelijke maatregelen getroffen om de erosiebestendigheid van de waterkering te waarborgen; en

    • f.

      zodra het groeiseizoen is aangebroken wordt dan alsnog een erosiebestendige grasmat aangelegd.

  • 7.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap.

  • 8.

    Het volgende voorschrift geldt: de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen.

Artikel 4.128 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.129 Meldplicht

Het is verboden om een brug te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.7.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.130 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.131 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Paragraaf 4.7.3 Brugdek vervangen

Subparagraaf 4.7.3.1 Algemeen
Artikel 4.132 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het vervangen van een brugdek.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het vervangen van het brugdek.

Artikel 4.133 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    watergangen die belangrijk zijn voor de water aan- en afvoer niet zonder meer mogen worden gestremd;

  • j.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • k.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • l.

    er rekening mee wordt gehouden dat er geen drijfvuil achter de brug blijft hangen; en

  • m.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden.

Artikel 4.134 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.7.3.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.135 Aanwijzing algemene regels watergang
Artikel 4.136 Aanwijzing algemene regels waterkering
Artikel 4.137 Aanwijzing algemene regels natuurvriendelijke oever

Bij het vervangen van een brugdek in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.138 derde lid en 4.140, als:

Subparagraaf 4.7.3.3 Algemene regels
Artikel 4.138 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • b.

      binnen het natte talud onder de brug mogen geen constructiedelen aangebracht worden, met uitzondering van de toegestane palen of pijlers;

    • c.

      eventuele beschoeiingen in beheer en onderhoud bij het waterschap komen over een afstand van 5 m voor de brug tot 5 m na de brug in beheer en onderhoud bij de initiatiefnemer;

    • d.

      delen van een eventueel aanwezige vervangen brug, voor zover deze geen deel uitmaken van de nieuwe brug of in strijd zijn met de voorschriften, worden verwijderd;

    • e.

      bruggen onder snelwegen en provinciale wegen/N-wegen dienen ook geschikt te worden gemaakt voor het migreren van fauna; en

    • f.

      wanneer de brug niet meer wordt gebruikt voor het doel waarvoor deze is aangelegd, dan dient initiatiefnemer deze in zijn geheel, inclusief eventuele landhoofden, te verwijderen en het profiel zodanig te herstellen dat het vloeiend aansluit op het bestaande profiel boven- en benedenstrooms;

    • g.

      de taluds worden ingezaaid met een gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond; en

    • h.

      bij zandgronden wordt eerst een laag teelaarde aangebracht.

  • 2.

    Het volgende voorschrift geldt: de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap.

Artikel 4.139 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.140 Meldplicht

Het is verboden om een brugdek te vervangen zonder dit tenminste twee weken voor het begin van de werkzaamheden te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.7.3.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.141 Vergunningplicht watergang
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een brugdek te vervangen in onderhoudsvaarwater, als:

    • a.

      de vrije hoogte onder de brug wordt verkleind; en

    • b.

      er een vrije hoogte onder de brug overblijft van minder dan 0,80 m.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een brugdek te vervangen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      de vrije hoogte onder de brug wordt verkleind; en

    • b.

      er een vrije hoogte onder de brug overblijft van minder dan 0,30 m.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een brugdek te vervangen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      de vrije hoogte onder de brug wordt verkleind; en

    • b.

      er een vrije hoogte onder de brug overblijft van minder dan 0,10 m.

Artikel 4.142 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.143 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Afdeling 4.8 Steiger

Paragraaf 4.8.1 Steiger aanleggen

Subparagraaf 4.8.1.1 Algemeen
Artikel 4.144 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een steiger.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van een steiger;

    • b.

      verbreden van een steiger; en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de steiger.

Artikel 4.145 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    het profiel van de watergang wordt hersteld;

  • c.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van het werk, niet worden aangetast;

  • d.

    de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • e.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    eventuele beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden is ontstaan, direct worden hersteld;

  • g.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • h.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de werkzaamheden het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • i.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • j.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;

  • k.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd; en

  • l.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling.

Artikel 4.146 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.8.1.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.147 Aanwijzing algemene regels watergang
Artikel 4.148 Aanwijzing algemene regels waterkering
Artikel 4.149 Aanwijzing algemene regels natuurvriendelijke oever

Bij het aanleggen van een steiger in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.150 vierde lid en 4.152, als:

Subparagraaf 4.8.1.3 Algemene regels
Artikel 4.150 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de steiger wordt niet bevestigd aan en rust niet op een aanwezige beschoeiing van het waterschap in beschermingszone B van een beschoeiing of aan een peilregelend kunstwerk in beschermingszone K van een peilregelend kunstwerk;

    • b.

      delen van een aanwezige te vervangen steiger, voor zover deze geen functie meer hebben en geen deel uitmaken van de nieuwe steiger of in strijd zijn met deze voorschriften, worden verwijderd;

    • c.

      de steiger moet in overleg met het waterschap op eigen kosten worden weggehaald als het waterschap de beschoeiing of het peilregelende kunstwerk of delen hiervan, moet vervangen en de steiger daarvoor in de weg ligt. De steiger mag daarna op eigen kosten worden teruggeplaatst; en

    • d.

      wanneer de steiger niet meer wordt gebruikt voor het doel waarvoor deze is aangelegd, dan dient initiatiefnemer deze in zijn geheel te verwijderen en het profiel te herstellen.

  • 2.

    Het volgende voorschrift geldt: de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen. Dit zou in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij extreem hoog water, kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het aanbrengen van palen mogen geen holle ruimten rondom de palen ontstaan. Dit is bijvoorbeeld te realiseren met de toepassing van grondverdringende palen;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt;

    • c.

      direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • e.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • f.

      wanneer de steiger geen functie meer heeft, wordt deze geheel uit de waterkering verwijderd, overeenkomstig paragraaf 4.8.2 Steiger verwijderen; en

    • g.

      bij onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering wordt, in overleg met het waterschap, de steiger tijdelijk verwijderd door en op kosten van de initiatiefnemer.

  • 4.

    Het volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.151 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.152 Meldplicht

Het is verboden om een steiger aan te leggen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.8.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.153 Vergunningplicht watergang
Artikel 4.154 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.155 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.8.2 Steiger verwijderen

Subparagraaf 4.8.2.1 Algemeen
Artikel 4.156 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een steiger.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van een steiger;

    • b.

      versmallen van een steiger; en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van de steiger.

Artikel 4.157 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    het profiel van de watergang wordt hersteld;

  • c.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van het werk, niet worden aangetast;

  • d.

    de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • e.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    eventuele beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden is ontstaan, direct worden hersteld;

  • g.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • h.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de werkzaamheden het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • i.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering; en

  • j.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden.

Artikel 4.158 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.8.2.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.159 Aanwijzing algemene regels waterkering
Artikel 4.160 Aanwijzing algemene regels natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een steiger uit een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.161 vijfde lid en 4.163, als:

Subparagraaf 4.8.2.3 Algemene regels
Artikel 4.161 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de steiger wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 meter onder maaiveld verwijderd; en

    • c.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen steiger wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen steiger.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de steiger wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd;

    • c.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen steiger wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen steiger;

    • d.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • e.

      bij grondtekorten wordt buitendijks, binnen de zone waterstaatswerk, klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de steiger wordt in zijn geheel verwijderd inclusief bovengrondse fundering;

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen steiger wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen steiger;

    • c.

      direct na het verwijderen van de steiger wordt de erosiebestendige bekleding binnen het dijklichaam hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • d.

      als het vanwege het seizoen niet mogelijk is de erosiebestendige grasmat te herstellen, worden tijdelijke maatregelen getroffen om de erosiebestendigheid van de waterkering te waarborgen; en

    • e.

      zodra het groeiseizoen is aangebroken wordt dan alsnog een erosiebestendige grasmat aangelegd.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de steiger wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd;

    • c.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen steiger wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen steiger;

    • d.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt; en

    • e.

      direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de steiger wordt in zijn geheel verwijderd inclusief bovengrondse fundering; en

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen steiger wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen steiger.

  • 7.

    Het volgende voorschrift geldt: De initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen. Dit zou in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld bij extreem hoog water) kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 8.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de steiger wordt in zijn geheel verwijderd inclusief bovengrondse fundering;

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen steiger wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen steiger;

    • c.

      direct na het verwijderen van de steiger wordt de erosiebestendige bekleding hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • d.

      als het vanwege het seizoen niet mogelijk is de erosiebestendige grasmat te herstellen, worden tijdelijke maatregelen getroffen om de erosiebestendigheid van de waterkering te waarborgen; en

    • e.

      zodra het groeiseizoen is aangebroken wordt dan alsnog een erosiebestendige grasmat aangelegd.

Artikel 4.162 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.163 Meldplicht

Het is verboden om een steiger te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.8.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.164 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.165 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.9 Beschoeiing of damwand

Paragraaf 4.9.1 Beschoeiing of damwand aanleggen

Subparagraaf 4.9.1.1 Algemeen
Artikel 4.166 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een beschoeiing of damwand.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

Artikel 4.167 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    er rekening mee wordt gehouden dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;

  • j.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • k.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • l.

    er rekening mee wordt gehouden dat de maatschappelijke functies van het watersysteem niet worden belemmerd;

  • m.

    er rekening wordt gehouden met de flora en fauna in de te dempen watergang. Dit houdt onder andere in dat vissen en andere levende organismen de gelegenheid krijgen of hierbij geholpen worden te ontsnappen, voordat de demping plaats vindt. In het geval van een demping waarbij de watergang wordt afgedamd en leeggepompt, moet de watergang eerst leeggevist worden, alvorens de demping plaats vindt;

  • n.

    in het geval van een versmalling van een watergang met dempingsmateriaal anders dan grond, moet er rekening gehouden worden met de mate van afbreekbaarheid van het gebruikte materiaal. Snel afbreekbaar materiaal is ongewenst, aangezien dit bij afbraak het oppervlaktewater kan verrijken met voedingsstoffen. Dit is negatief voor de waterkwaliteit; en

  • o.

    er wordt nagedacht over mogelijke fauna-uitstapplaatsen bij het realiseren van beschoeiingen.

Artikel 4.168 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.9.1.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.169 Aanwijzing algemene regels watergang
Artikel 4.169a Aanwijzing algemene regels waterkering
Artikel 4.170 Aanwijzing algemene regels natuurvriendelijke oever

Bij het aanleggen van een beschoeiing of damwand in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.171 zesde lid en 4.173, als:

Subparagraaf 4.9.1.3 Algemene regels
Artikel 4.171 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      duikers en andere uitstroomvoorzieningen die op het te beschoeien gedeelte zijn aangesloten, worden tot buiten de beschoeiing verlengd met een buis die een inwendige diameter heeft die groter of gelijk is aan de bestaande buis;

    • b.

      voorkomen moet worden dat grond van achter de beschoeiing uitspoelt in de watergang;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden, de initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap;

    • d.

      de beschoeiing wordt zodanig op de bestaande oever(bescherming) aangesloten, dat uitspoeling of afkalving van de oever wordt voorkomen; en

    • e.

      de beschoeiing wordt voldoende diep in de bodem van de watergang aangelegd, zodat deze bij het uitvoeren van onderhouds- en baggerwerkzaamheden tot de vaste bodem, zijn grondkerende functie behoudt en niet bezwijkt.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      duikers en andere uitstroomvoorzieningen die op het te beschoeien gedeelte zijn aangesloten, worden tot buiten de beschoeiing verlengd met een buis die een inwendige diameter heeft die groter of gelijk is aan de bestaande buis;

    • b.

      voorkomen moet worden dat grond van achter de beschoeiing uitspoelt in de watergang;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap; en

    • d.

      de beschoeiing wordt zodanig op de bestaande oever(bescherming) aangesloten, dat uitspoeling of afkalving van de oever wordt voorkomen.

  • 3.

    Het volgende voorschrift geldt: de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen. Dit zou in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij extreem hoog water, kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na de demping gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt. Het waterschap kan deze aanvullende afspraken vastleggen middels maatwerkvoorschriften;

    • b.

      bij het dempen van een watergang voorkomt initiatiefnemer dat baggerspecie uit de te dempen watergang in het resterende deel van de watergang terecht komt;

    • c.

      de water aan- en de waterafvoer van achterliggende percelen of achterliggend gebied wordt niet belemmerd als gevolg van de demping;

    • d.

      indien er als het gevolg van een demping een stuk geïsoleerd water overblijft, wordt ook het oppervlak van dat overgebleven gedeelte geïsoleerd water gecompenseerd volgens de daarvoor geldende regelgeving; en

    • e.

      indien een demping plaats vindt met materiaal anders dan grond moet de te dempen watergang eerst afgedamd en leeggepompt worden, alvorens het materiaal wordt aangebracht.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het verbreden van een watergang mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien ter plaatse van het te verbreden oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform afdeling 4.11 Kabel of leiding;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • d.

      indien het gaat om het compenseren van een demping moet de verbreding vooraf door de initiatiefnemer worden uitgezet. Voordat wordt begonnen met graven moet de uitgezette verbreding zijn goedgekeurd door het waterschap;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 7.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het graven van nieuw oppervlaktewater mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien de nieuw te graven watergang aansluit op een primaire watergang en daarbij een doorgaande onderhoudsroute van het waterschap doorkruist, moet in de nieuw te graven watergang ter plaatse van deze onderhoudsroute een dam met duiker worden aangelegd met een bovenbreedte van minimaal 4 m. De aan te leggen dam met duiker voldoet aan de regelgeving in paragraaf 4.5.1 Dam met duiker aanleggen;

    • c.

      indien ter plaatse van het te graven oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding;

    • d.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 8.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd;

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap; en

    • f.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na het aanleggen van de beschoeiing of damwand gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt. Het waterschap kan deze aanvullende afspraken vastleggen middels maatwerkvoorschriften.

Artikel 4.172 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.173 Meldplicht

Het is verboden om een beschoeiing of damwand aan te leggen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.9.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.174 Vergunningplicht watergang
Artikel 4.175 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.176 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.9.2 Beschoeiing of damwand verwijderen

Subparagraaf 4.9.2.1 Algemeen
Artikel 4.177 Toepassingsbereik
Artikel 4.178 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

Artikel 4.179 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.9.2.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.180 Aanwijzing algemene regels waterkering
Artikel 4.181 Aanwijzing algemene regels natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een beschoeiing of een damwand in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.182 tweede lid en 4.184, als:

Subparagraaf 4.9.2.3 Algemene regels
Artikel 4.182 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      (onderdelen van) beschoeiingen en damwanden die tot in de eerste vaste zandlaag zitten, worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd. Beschoeiingen en damwanden die niet tot in de eerste vaste zandlaag zitten moeten minimaal tot 1 m onder maaiveld worden verwijderd, maar mogen ook helemaal worden verwijderd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt buitendijks, binnen de zone waterstaatswerk, klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • d.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen beschoeiing of damwand wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen beschoeiing of damwand.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      (onderdelen van) beschoeiingen en damwanden die tot in de eerste vaste zandlaag zitten, worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd. Beschoeiingen en damwanden die niet tot in de eerste vaste zandlaag zitten moeten minimaal tot 1 m onder maaiveld worden verwijderd, maar mogen ook helemaal worden verwijderd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen beschoeiing of damwand wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen beschoeiing of damwand; en

    • e.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      (onderdelen van) beschoeiingen en damwanden die tot in de eerste vaste zandlaag zitten, worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd. Beschoeiingen en damwanden die niet tot in de eerste vaste zandlaag zitten moeten minimaal tot 1 m onder maaiveld worden verwijderd, maar mogen ook helemaal worden verwijderd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • c.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen beschoeiing of damwand wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen beschoeiing of damwand.

Artikel 4.183 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.184 Meldplicht

Het is verboden om beschoeiing of een damwand te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.9.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.185 Vergunningplicht watergang

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een beschoeiing of damwand te verwijderen in een beschermingszone B van een beschoeiing.

Artikel 4.186 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.187 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Paragraaf 4.9.3 Beschoeiing of damwand vervangen

Subparagraaf 4.9.3.1 Algemeen
Artikel 4.188 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het vervangen van een beschoeiing of damwand.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het vervangen van de beschoeiing of damwand.

Artikel 4.189 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden; en

  • j.

    er wordt nagedacht over mogelijke fauna-uitstapplaatsen bij het realiseren van beschoeiingen.

Artikel 4.190 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.9.3.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.191 Aanwijzing algemene regels watergang
Artikel 4.192 Aanwijzing algemene regels waterkering

Bij het vervangen van een beschoeiing of damwand in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering, de zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering, de zone waterstaatswerk van een niet verheelde overige waterkering of de zone waterstaatswerk van een zomerkade wordt voldaan aan de artikelen 4.194 derde lid en 4.195, als:

Artikel 4.193 Aanwijzing algemene regels natuurvriendelijke oever

Bij het vervangen van een beschoeiing of damwand in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.194 vierde lid en 4.195, als:

Subparagraaf 4.9.3.3 Algemene regels
Artikel 4.194 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      duikers en andere uitstroomvoorzieningen die op het te beschoeien gedeelte zijn aangesloten, worden tot buiten de beschoeiing of damwand verlengd met een buis die een inwendige diameter heeft die groter of gelijk is aan de bestaande buis;

    • b.

      voorkomen moet worden dat grond van achter de beschoeiing of damwand uitspoelt in de watergang;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap;

    • d.

      de beschoeiing of damwand wordt zodanig op de bestaande oever(bescherming) aangesloten, dat uitspoeling of afkalving van de oever wordt voorkomen; en

    • e.

      de beschoeiing of damwand wordt voldoende diep in de bodem van de watergang aangelegd, zodat deze bij het uitvoeren van onderhouds- en baggerwerkzaamheden tot de vaste bodem, zijn grondkerende functie behoudt en niet bezwijkt.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      duikers en andere uitstroomvoorzieningen die op het te beschoeien gedeelte zijn aangesloten, worden tot buiten de beschoeiing of damwand verlengd met een buis die een inwendige diameter heeft die groter of gelijk is aan de bestaande buis;

    • b.

      voorkomen moet worden dat grond van achter de beschoeiing of damwand uitspoelt in de watergang;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden, (de initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap); en

    • d.

      de beschoeiing of damwand wordt zodanig op de bestaande oever(bescherming) aangesloten, dat uitspoeling of afkalving van de oever wordt voorkomen.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de nieuwe beschoeiingen of damwanden die in het talud van een waterkering worden geplaatst zijn gronddicht, hetgeen betekent dat er geen grond achter de beschoeiing of damwand kan uitspoelen;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt conform Bijlage IV grond aangevuld; en

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de profielenlegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap, de initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.195 Meldplicht

Het is verboden om beschoeiing of een damwand te vervangen zonder dit tenminste twee weken voor het begin van de werkzaamheden te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.9.3.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.196 Vergunningplicht watergang

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een beschoeiing of damwand te vervangen in beschermingszone B van een beschoeiing.

Artikel 4.197 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.198 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.10 Uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening

Paragraaf 4.10.1 Uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening aanleggen

Subparagraaf 4.10.1.1 Algemeen
Artikel 4.199 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening;

    • b.

      vergroten van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening; en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening.

Artikel 4.200 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    er rekening mee wordt gehouden dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;

  • j.

    wordt voorkomen dat als gevolg van onderhoudswerkzaamheden door derden de uitstroomvoorziening of onderhoudsmaterieel beschadigd raakt als gevolg van de activiteit;

  • k.

    het uitvoeren van de activiteit geen structurele of significante peilwijzigingen mag veroorzaken;

  • l.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd; en

  • m.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling.

Artikel 4.201 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.10.1.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.201a Aanwijzing algemene regels watergang
Artikel 4.202 Aanwijzing algemene regels waterkering
Artikel 4.203 Aanwijzing algemene regels natuurvriendelijke oever

Bij het aanleggen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.204 vijfde lid en 4.206, als:

Subparagraaf 4.10.1.3 Algemene regels
Artikel 4.204 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de uitstroomvoorziening en/of het onttrekkingsvoorziening worden in goede staat onderhouden;

    • b.

      een plaatselijke verbreding van de watergang ten behoeve van de aan te leggen uitstroomvoorziening of onttrekkingspunt wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • c.

      wanneer de uitstroomvoorziening of het onttrekkingspunt niet meer wordt gebruikt, dan dient initiatiefnemer deze in zijn geheel te verwijderen en het profiel van de watergang in oorspronkelijke toestand te herstellen.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt;

    • b.

      direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt buitendijks, binnen de zone waterstaatswerk, klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      wanneer de uitstroomvoorziening of de onttrekkingsvoorziening geen functie meer heeft, wordt deze geheel uit de waterkering verwijderd, overeenkomstig paragraaf 4.10.2 Uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening verwijderen; en

    • e.

      bij onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering wordt, in overleg met het waterschap, de uitstroomvoorziening of de onttrekkingsvoorziening tijdelijk verwijderd door en op kosten van de initiatiefnemer.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt;

    • b.

      direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e.

      wanneer de uitstroomvoorziening of de onttrekkingsvoorziening geen functie meer heeft, wordt deze geheel uit de waterkering verwijderd, overeenkomstig overeenkomstig paragraaf 4.10.2 Uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening verwijderen; en

    • f.

      bij onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering wordt, in overleg met het waterschap, de uitstroomvoorziening of de onttrekkingsvoorziening tijdelijk verwijderd door en op kosten van de initiatiefnemer.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt;

    • b.

      direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      wanneer de uitstroomvoorziening of de onttrekkingsvoorziening geen functie meer heeft, wordt deze geheel uit de waterkering verwijderd, overeenkomstig paragraaf 4.10.2 Uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening verwijderen; en

    • d.

      bij onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering wordt, in overleg met het waterschap, de uitstroomvoorziening of de onttrekkingsvoorziening tijdelijk verwijderd door en op kosten van de initiatiefnemer.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.205 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.206 Meldplicht

Het is verboden om een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening aan te leggen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.10.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.207 Vergunningplicht watergang
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening aan te leggen in een watergang, als de afstand tussen de voorziening en een vispassage in dezelfde watergang minder is dan 50 m.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening aan te leggen in beschermingszone A van een watergang, als:

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening aan te leggen in beschermingszone A van een watergang of een primaire watergang of secundaire watergang, als:

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening aan te leggen in beschermingszone B van een beschoeiing, als het niet gaat om het aanleggen van een tijdelijke voorziening.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening aan te leggen in beschermingszone K van een peilregelend kunstwerk, als het niet gaat om het aanleggen van een tijdelijke voorziening.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening aan te leggen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      het niet gaat om het aanleggen van een tijdelijke voorziening; en

    • b.

      de voorziening binnen het doorstroomprofiel wordt aangelegd.

Artikel 4.208 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.209 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.10.2 Uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening verwijderen

Subparagraaf 4.10.2.1 Algemeen
Artikel 4.210 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening;

    • b.

      verkleinen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening; en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van de uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening.

Artikel 4.211 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

Artikel 4.212 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.10.2.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.213 Aanwijzing algemene regels waterkering
Artikel 4.214 Aanwijzing algemene regels natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een uitstroomvoorziening of een onttrekkingsvoorziening uit een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.215 vierde lid en 4.217, als:

Subparagraaf 4.10.2.3 Algemene regels
Artikel 4.215 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • b.

      bij grondtekorten wordt buitendijks, binnen de zone waterstaatswerk, klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 3.

    Het volgende voorschrift geldt: alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.216 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.217 Meldplicht

Het is verboden om een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.10.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.218 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.219 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.11 Kabel of leiding

Paragraaf 4.11.1 Kabel of leiding aanleggen

Subparagraaf 4.11.1.1 Algemeen
Artikel 4.220 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een kabel of leiding.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van een kabel of leiding;

    • b.

      verlengen van een kabel of leiding;

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de kabel of leiding; en

    • d.

      het tijdelijk afdammen van een watergang voor het aanleggen van de kabel of leiding.

Artikel 4.221 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • c.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • d.

    een initiatiefnemer er rekening mee moet houden dat oevers van watergangen kunnen afkalven;

  • e.

    voorkomen moet worden dat kabels en leidingen hierdoor in de watergang terecht komen;

  • f.

    kabels en leidingen zodanig worden aangelegd dat het (toekomstig) onderhoud door derden (waaronder het waterschap) mogelijk blijft zonder dat de kabels en leidingen moeten worden verlegd, het waterschap adviseert daarom om kabels en leidingen zoveel mogelijk buiten de beschermingszone B van een beschoeiing en de beschermingszone K van een kunstwerk te leggen;

  • g.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • h.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • i.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • j.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • k.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering;

  • l.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • m.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

Artikel 4.222 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.11.1.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.223 Aanwijzing algemene regels watergang
Artikel 4.224 Aanwijzing algemene regels waterkering
Artikel 4.225 Aanwijzing algemene regels natuurvriendelijke oever

Bij het aanleggen van een kabel of leiding in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.226 eerste lid en 4.228, als:

Subparagraaf 4.11.1.3 Algemene regels
Artikel 4.226 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden, zodanig dat verlanden wordt tegengegaan, door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd. Het onderhouden tegen verlanden houdt onder andere in: maaien, het verwijderen van houtgewassen en periodiek op de oorspronkelijke diepte terugbrengen van de natuurvriendelijke oever; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de bovenkant (van enig constructiedeel) van kabels en leidingen ligt minimaal 1 m onder de in de legger aangegeven waterdiepte plus onderhoudsdiepte van de watergang, voor vaarwegen geldt dat kabels en leidingen minimaal 2 m onder de in de profielenlegger aangegeven waterdiepte plus onderhoudsdiepte moeten liggen;

    • b.

      als het werkelijke bodemniveau van de watergang lager ligt dan hierboven aangegeven, dan geldt dat de kabels en leidingen minimaal 1 m respectievelijk 2 m onder het werkelijke bodemniveau aangelegd moeten worden;

    • c.

      daar waar kabels en leidingen een watergang kruisen moet de gronddekking op de kabels en leidingen ter plaatste van de taluds loodrecht gemeten op de taluds minimaal 1 m bedragen;

    • d.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden; en

    • e.

      wanneer kabels en leidingen niet meer worden gebruikt, dan dient initiatiefnemer deze in zijn geheel te verwijderen en het profiel te herstellen.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      na het aanbrengen van de kabel(s) door de mantelbuis, wordt de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering; en

    • e.

      kabels en lege mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd als ze niet meer gebruikt gaan worden, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e.

      de initiatiefnemer zorgt ervoor, door gebruik te maken van het juiste materiaal en door het toepassen van de meest geschikte methode, dat de kans op een leidingbreuk zo gering mogelijk is;

    • f.

      in geval van een leidingbreuk of een ernstige lekkage wordt direct het waterschap gewaarschuwd en worden direct zodanige maatregelen getroffen dat verdergaande schade wordt voorkomen en dat schade aan het waterstaatswerk wordt hersteld;

    • g.

      aansluitingen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen;

    • h.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • i.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • j.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • k.

      kabels, leidingen of mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden;

    • l.

      de HAS-kast of verdeelkast wordt zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.14.2 Bouwwerk geen gebouw zijnde verwijderen, als deze niet meer gebruikt wordt;

    • m.

      als leidingen of mantelbuizen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De exploitant behoudt de plicht de leiding of de mantelbuis die achterblijft in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren; en

    • n.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken wordt een revisietekening aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie, voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd, met uitzondering van de eisen uit NEN 3651 om:

      • 1°.

        in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren; en

      • 2°.

        bij alle lagedrukvloeistofleidingen en bij sommige lagedrukgasleidingen in boezemkeringen een vervangende kering of een mantelbuis te gebruiken;

    • b.

      de boorstang wordt de grond ingedrukt, waarbij een snijkop zorgt voor het weggraven van de grond, er wordt geen water gebruikt om de grond voor de boorstang onder (hoge) druk weg te spuiten;

    • c.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • d.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • e.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • f.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • g.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • h.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • i.

      kabels, leidingen of mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden;

    • j.

      de HAS-kast of verdeelkast wordt zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.14.2 Bouwwerk geen gebouw zijnde verwijderen, als deze niet meer gebruikt wordt;

    • k.

      als leidingen of mantelbuizen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De exploitant behoudt de plicht de leiding of de mantelbuis die achterblijft in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren; en

    • l.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken wordt een revisietekening aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie, voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      na het aanbrengen van de kabel(s) door de mantelbuis, wordt de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering; en

    • e.

      kabels en lege mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd als ze niet meer gebruikt gaan worden, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen.

  • 7.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      de initiatiefnemer zorgt ervoor, door gebruik te maken van het juiste materiaal en door het toepassen van de meest geschikte methode, dat de kans op een leidingbreuk zo gering mogelijk is;

    • c.

      in geval van een leidingbreuk of een ernstige lekkage wordt direct het waterschap gewaarschuwd en worden direct zodanige maatregelen getroffen dat verdergaande schade wordt voorkomen en dat schade aan het waterstaatswerk zo spoedig mogelijk wordt hersteld;

    • d.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast wordt, na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • e.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • f.

      het spoelwater van de boring wordt beheerst c.q. gedoseerd afgevoerd, op zo'n manier dat de ondergrond ter plaatse van het waterstaatswerk niet met vocht wordt verzadigd of uitspoelt;

    • g.

      als de boring, om welke reden dan ook, niet het gewenste resultaat oplevert, wordt het in onbruik geraakte boorgat geheel gevuld met "dämmer", eventueel al aangebrachte (delen van) leidingen worden niet eerst verwijderd;

    • h.

      kabels en leidingen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden;

    • i.

      als leidingen of mantelbuizen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De exploitant behoudt de plicht de leiding of de mantelbuis die achterblijft in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren; en

    • j.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken wordt een revisietekening aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie, voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 8.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e.

      de initiatiefnemer zorgt ervoor, door gebruik te maken van het juiste materiaal en door het toepassen van de meest geschikte methode, dat de kans op een leidingbreuk zo gering mogelijk is;

    • f.

      in geval van een leidingbreuk of een ernstige lekkage wordt direct het waterschap gewaarschuwd en worden direct zodanige maatregelen getroffen dat verdergaande schade wordt voorkomen en dat schade aan het waterstaatswerk wordt hersteld;

    • g.

      aansluitingen op bouwwerken of andere leidingen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen;

    • h.

      na het aanbrengen van de kabel(s) door de mantelbuis, wordt de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • i.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • j.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • k.

      kabels, leidingen en mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden; en

    • l.

      als leidingen of mantelbuizen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De exploitant behoudt de plicht de leiding of mantelbuis die achterblijft in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren.

  • 9.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd, met uitzondering van de eisen uit NEN 3651 om:

      • 1°.

        in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren; en

      • 2°.

        bij alle lagedrukvloeistofleidingen en bij sommige lagedrukgasleidingen in boezemkeringen een vervangende kering of een mantelbuis te gebruiken.

    • b.

      de boorstang wordt de grond ingedrukt, waarbij een snijkop zorgt voor het weggraven van de grond, er wordt geen water gebruikt om de grond voor de boorstang onder (hoge) druk weg te spuiten;

    • c.

      na het aanbrengen van de kabel(s) door de mantelbuis, wordt de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • d.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • e.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • f.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • g.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • h.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • i.

      kabels, leidingen en mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden; en

    • j.

      als leidingen of mantelbuizen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De exploitant behoudt de plicht de leiding of mantelbuis die achterblijft in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren.

  • 10.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e.

      de initiatiefnemer zorgt ervoor, door gebruik te maken van het juiste materiaal en door het toepassen van de meest geschikte methode, dat de kans op een leidingbreuk zo gering mogelijk is;

    • f.

      in geval van een leidingbreuk of een ernstige lekkage wordt direct het waterschap gewaarschuwd en worden direct zodanige maatregelen getroffen dat verdergaande schade wordt voorkomen en dat schade aan het waterstaatswerk wordt hersteld;

    • g.

      aansluitingen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen;

    • h.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • i.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • j.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • k.

      kabels, leidingen of mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden;

    • l.

      de HAS-kast of verdeelkast wordt zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.14.2 Bouwwerk geen gebouw zijnde verwijderen, als deze niet meer gebruikt wordt; en

    • m.

      als leidingen of mantelbuizen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De exploitant behoudt de plicht de leiding of de mantelbuis die achterblijft in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren.

  • 11.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd, met uitzondering van de eisen uit NEN 3651 om:

      • 1°.

        in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren; en

      • 2°.

        bij alle lagedrukvloeistofleidingen en bij sommige lagedrukgasleidingen in boezemkeringen een vervangende kering of een mantelbuis te gebruiken;

    • b.

      de boorstang wordt de grond ingedrukt, waarbij een snijkop zorgt voor het weggraven van de grond, er wordt geen water gebruikt om de grond voor de boorstang onder (hoge) druk weg te spuiten;

    • c.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • d.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • e.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • f.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • g.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • h.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • i.

      kabels, leidingen of mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden;

    • j.

      de HAS-kast of verdeelkast wordt zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.14.2 Bouwwerk geen gebouw zijnde verwijderen, als deze niet meer gebruikt wordt; en

    • k.

      als leidingen of mantelbuizen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De exploitant behoudt de plicht de leiding of de mantelbuis die achterblijft in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren.

  • 12.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e.

      de initiatiefnemer zorgt ervoor, door gebruik te maken van het juiste materiaal en door het toepassen van de meest geschikte methode, dat de kans op een leidingbreuk zo gering mogelijk is;

    • f.

      in geval van een leidingbreuk of een ernstige lekkage wordt direct het waterschap gewaarschuwd en worden direct zodanige maatregelen getroffen dat verdergaande schade wordt voorkomen en dat schade aan het waterstaatswerk wordt hersteld;

    • g.

      aansluitingen op bouwwerken of bestaande kabels, leidingen of mantelbuizen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen;

    • h.

      na het aanbrengen van de kabel(s) door de mantelbuis, wordt de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • i.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • j.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • k.

      kabels, leidingen of mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden;

    • l.

      als leidingen of mantelbuizen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De exploitant behoudt de plicht de leiding of de mantelbuis die achterblijft in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren; en

    • m.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken wordt een revisietekening aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie, voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan de algemene regel.

  • 13.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd, met uitzondering van de eisen uit NEN 3651 om:

      • 1°.

        in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren;

      • 2°.

        bij alle lagedrukvloeistofleidingen en bij sommige lagedrukgasleidingen in boezemkeringen een vervangende kering of een mantelbuis te gebruiken.

    • b.

      de boorstang wordt de grond ingedrukt, waarbij een snijkop zorgt voor het weggraven van de grond, er wordt geen water gebruikt om de grond voor de boorstang onder (hoge) druk weg te spuiten;

    • c.

      na het aanbrengen van de kabel(s) door de mantelbuis, wordt de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • d.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • e.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • f.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • g.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • h.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • i.

      kabels, leidingen of mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden; en

    • j.

      als leidingen of mantelbuizen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De exploitant behoudt de plicht de leiding of de mantelbuis die achterblijft in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren.

  • 14.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd, met uitzondering van de eisen uit NEN 3651 om:

      • 1°.

        in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren; en

      • 2°.

        bij alle lagedrukvloeistofleidingen en bij sommige lagedrukgasleidingen in boezemkeringen een vervangende kering of een mantelbuis te gebruiken;

    • b.

      de boorstang wordt de grond ingedrukt, waarbij een snijkop zorgt voor het weggraven van de grond. Er wordt geen water gebruikt om de grond voor de boorstang onder (hoge) druk weg te spuiten;

    • c.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • e.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering; en

    • f.

      kabels worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden.

  • 15.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de tijdelijke afdamming wordt niet langer ingesteld dan strikt noodzakelijk voor de uit te voeren werkzaamheden;

    • b.

      de aan- en afvoer van water naar achterliggende percelen wordt niet gestremd. Zo nodig worden aanvullende maatregelen getroffen om de water aan- en afvoer te waarborgen. Dit kan bijvoorbeeld met behulp van een duiker van voldoende afmetingen of met behulp van een pomp met voldoende debiet; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de afdamming ongedaan gemaakt.

  • 16.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e.

      aansluitingen op bouwwerken of bestaande kabels of mantelbuizen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen; en

    • f.

      kabels worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden.

  • 17.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd, met uitzondering van de eisen uit NEN 3651 om:

      • 1°.

        in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren; en

      • 2°.

        bij alle lagedrukvloeistofleidingen en bij sommige lagedrukgasleidingen in boezemkeringen een vervangende kering of een mantelbuis te gebruiken;

    • b.

      de boorstang wordt de grond ingedrukt, waarbij een snijkop zorgt voor het weggraven van de grond, er wordt geen water gebruikt om de grond voor de boorstang onder (hoge) druk weg te spuiten;

    • c.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • e.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • f.

      kabels worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden; en

    • g.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken wordt een revisietekening aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie, voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 18.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e.

      aansluitingen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen; en

    • f.

      de HAS-kast of verdeelkast wordt zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.14.2 Bouwwerk geen gebouw zijnde verwijderen, als deze niet meer gebruikt wordt.

  • 19.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e.

      aansluitingen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen; en

    • f.

      de HAS-kast of verdeelkast wordt zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.14.2 Bouwwerk geen gebouw zijnde verwijderen, als deze niet meer gebruikt wordt.

  • 20.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e.

      aansluitingen op bouwwerken of bestaande kabels of mantelbuizen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen;

    • f.

      na het aanbrengen van de kabel(s) door de mantelbuis, wordt de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • g.

      waar de mantelbuis de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • h.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de mantelbuis kan stromen;

    • i.

      kabels en mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden;

    • j.

      als mantelbuizen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De exploitant behoudt de plicht de mantelbuizen die achterblijven in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren; en

    • k.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken een revisietekening wordt aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie. Voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 21.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd, met uitzondering van de eisen uit NEN 3651 om:

      • 1°.

        in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren; en

      • 2°.

        bij alle lagedrukvloeistofleidingen en bij sommige lagedrukgasleidingen in boezemkeringen een vervangende kering of een mantelbuis te gebruiken;

    • b.

      de boorstang wordt de grond ingedrukt, waarbij een snijkop zorgt voor het weggraven van de grond. Er wordt geen water gebruikt om de grond voor de boorstang onder (hoge) druk weg te spuiten;

    • c.

      na het aanbrengen van de kabel(s) door de mantelbuis, wordt de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • d.

      waar de mantelbuis de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • e.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de mantelbuis kan stromen;

    • f.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • g.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • h.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • i.

      kabels en mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden;

    • j.

      als mantelbuizen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De exploitant behoudt de plicht de mantelbuizen die achterblijven in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren; en

    • k.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken wordt een revisietekening aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie. Voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 22.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e.

      aansluitingen op bouwwerken of bestaande kabels of mantelbuizen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen;

    • f.

      kabels worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden; en

    • g.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken een revisietekening wordt aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie. Voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 23.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd, met uitzondering van de eisen uit NEN 3651 om:

      • 1°.

        in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren; en

      • 2°.

        bij alle lagedrukvloeistofleidingen en bij sommige lagedrukgasleidingen in boezemkeringen een vervangende kering of een mantelbuis te gebruiken;

    • b.

      de boorstang wordt de grond ingedrukt, waarbij een snijkop zorgt voor het weggraven van de grond. Er wordt geen water gebruikt om de grond voor de boorstang onder (hoge) druk weg te spuiten;

    • c.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • e.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • f.

      kabels worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden; en

    • g.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken wordt een revisietekening aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie. Voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 24.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e.

      de initiatiefnemer zorgt ervoor, door gebruik te maken van het juiste materiaal en door het toepassen van de meest geschikte methode, dat de kans op een leidingbreuk zo gering mogelijk is;

    • f.

      in geval van een leidingbreuk of een ernstige lekkage wordt direct het waterschap gewaarschuwd en worden direct zodanige maatregelen getroffen dat verdergaande schade wordt voorkomen en dat schade aan het waterstaatswerk wordt hersteld;

    • g.

      aansluitingen op bouwwerken of andere leidingen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen;

    • h.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • i.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • j.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • k.

      leidingen en mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden;

    • l.

      als leidingen of mantelbuizen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De exploitant behoudt de plicht de leiding of mantelbuis die achterblijft in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren; en

    • m.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken een revisietekening wordt aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie. Voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 25.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd, met uitzondering van de eisen uit NEN 3651 om:

      • 1°.

        in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren; en

      • 2°.

        bij alle lagedrukvloeistofleidingen en bij sommige lagedrukgasleidingen in boezemkeringen een vervangende kering of een mantelbuis te gebruiken;

    • b.

      de boorstang wordt de grond ingedrukt, waarbij een snijkop zorgt voor het weggraven van de grond. Er wordt geen water gebruikt om de grond voor de boorstang onder (hoge) druk weg te spuiten;

    • c.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • d.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • e.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • f.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • g.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • h.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • i.

      leidingen en mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden;

    • j.

      als leidingen of mantelbuizen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De exploitant behoudt de plicht de leiding of mantelbuis die achterblijft in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren; en

    • k.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken wordt een revisietekening aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie. Voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 26.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e.

      de initiatiefnemer zorgt ervoor, door gebruik te maken van het juiste materiaal en door het toepassen van de meest geschikte methode, dat de kans op een leidingbreuk zo gering mogelijk is;

    • f.

      in geval van een leidingbreuk of een ernstige lekkage wordt direct het waterschap gewaarschuwd en worden direct zodanige maatregelen getroffen dat verdergaande schade wordt voorkomen en dat schade aan het waterstaatswerk wordt hersteld;

    • g.

      aansluitingen op bouwwerken of andere leidingen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen;

    • h.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • i.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • j.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • k.

      kabels, leidingen of mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden;

    • l.

      de HAS-kast of verdeelkast wordt zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.14.2 Bouwwerk geen gebouw zijnde verwijderen, als deze niet meer gebruikt wordt;

    • m.

      als leidingen of mantelbuizen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De exploitant behoudt de plicht de leiding of de mantelbuis die achterblijft in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren; en

    • n.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken een revisietekening wordt aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie. Voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 27.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd, met uitzondering van de eisen uit NEN 3651 om:

      • 1°.

        in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren; en

      • 2°.

        bij alle lagedrukvloeistofleidingen en bij sommige lagedrukgasleidingen in boezemkeringen een vervangende kering of een mantelbuis te gebruiken;

    • b.

      de boorstang wordt de grond ingedrukt, waarbij een snijkop zorgt voor het weggraven van de grond. Er wordt geen water gebruikt om de grond voor de boorstang onder (hoge) druk weg te spuiten;

    • c.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • d.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • e.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • f.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • g.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • h.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • i.

      kabels, leidingen of mantelbuizen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden;

    • j.

      de HAS-kast of verdeelkast wordt zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.14.2 Bouwwerk geen gebouw zijnde verwijderen, als deze niet meer gebruikt wordt;

    • k.

      als leidingen of mantelbuizen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De exploitant behoudt de plicht de leiding of de mantelbuis die achterblijft in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren; en

    • l.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken wordt een revisietekening aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie. Voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 28.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante meter of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e.

      aansluitingen op bouwwerken of bestaande kabels of mantelbuizen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen;

    • f.

      kabels worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden; en

    • g.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken een revisietekening wordt aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie. Voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 29.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      de initiatiefnemer zorgt ervoor, door gebruik te maken van het juiste materiaal en door het toepassen van de meest geschikte methode, dat de kans op een leidingbreuk zo gering mogelijk is;

    • c.

      in geval van een leidingbreuk of een ernstige lekkage wordt direct het waterschap gewaarschuwd en worden direct zodanige maatregelen getroffen dat verdergaande schade wordt voorkomen en dat schade aan het waterstaatswerk zo spoedig mogelijk wordt hersteld;

    • d.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast wordt, na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • e.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • f.

      het spoelwater van de boring wordt beheerst c.q. gedoseerd afgevoerd, op zo'n manier dat de ondergrond ter plaatse van het waterstaatswerk niet met vocht wordt verzadigd of uitspoelt;

    • g.

      als de boring, om welke reden dan ook, niet het gewenste resultaat oplevert, wordt het in onbruik geraakte boorgat geheel gevuld met "dämmer", eventueel al aangebrachte (delen van) leidingen worden niet eerst verwijderd;

    • h.

      kabels en leidingen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden; en

    • i.

      als leidingen die niet meer gebruikt worden niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten, de exploitant behoudt de plicht de leidingen die achterblijven in de waterkering op te ruimen, indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren.

Artikel 4.227 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.228 Meldplicht

Het is verboden om een kabel of leiding aan te leggen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.11.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.229 Vergunningplicht watergang

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een kabel of leiding aan te leggen in een primaire watergang of secundaire watergang, als de watergang tijdelijk wordt afgedamd.

Artikel 4.230 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.231 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen

Subparagraaf 4.11.2.1 Algemeen
Artikel 4.232 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op het verwijderen van een kabel of leiding.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van een kabel of leiding;

    • b.

      verkleinen van een kabel of leiding;

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van de kabel of leiding; en

    • d.

      het tijdelijk afdammen van een watergang voor het verwijderen van de kabel of leiding.

Artikel 4.233 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

Artikel 4.234 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.11.2.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.235 Aanwijzing algemene regels watergang

Bij het verwijderen van een kabel of leiding in de tertiaire watergang wordt voldaan aan artikel 4.238, eerste lid, als de watergang tijdelijk wordt afgedamd.

Artikel 4.236 Aanwijzing algemene regels waterkering
Artikel 4.237 Aanwijzing algemene regels natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een kabel of leiding in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.238 vierde lid en 4.240, als:

Subparagraaf 4.11.2.3 Algemene regels
Artikel 4.238 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de tijdelijke afdamming wordt niet langer ingesteld dan strikt noodzakelijk voor de uit te voeren werkzaamheden;

    • b.

      de aan- en afvoer van water naar achterliggende percelen wordt niet gestremd. Zo nodig worden aanvullende maatregelen getroffen om de water aan- en afvoer te waarborgen. Dit kan bijvoorbeeld met behulp van een duiker van voldoende afmetingen of met behulp van een pomp met voldoende debiet; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de afdamming ongedaan gemaakt.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.239 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.240 Meldplicht

Het is verboden om een kabel of leiding te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.11.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.241 Vergunningplicht watergang

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een kabel of leiding te verwijderen in een primaire watergang of secundaire watergang, als de watergang tijdelijk wordt afgedamd.

Artikel 4.242 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.243 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.12 Beplanting

Paragraaf 4.12.1 Beplanting aanbrengen

Subparagraaf 4.12.1.1 Algemeen
Artikel 4.244 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op het aanbrengen van beplanting.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van beplanting; en

    • b.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van beplanting.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het aanbrengen van gras of gewassen.

Artikel 4.245 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    bomen en planten zodanig worden geplant dat oeververdedigingen en taluds van watergangen niet beschadigen als gevolg van wortelgroei;

  • c.

    de watergang niet mag worden versmald als gevolg van uitgroeiende wortels of stammen van bomen;

  • d.

    varend onderhoud moet kunnen plaatsvinden zonder dat dit wordt bemoeilijkt door overhangende takken;

  • e.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • f.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • g.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • h.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • i.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet leidt tot verweking of uitdroging van de waterkering ;

  • j.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • k.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • l.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd; en

  • m.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling.

Artikel 4.246 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.12.1.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.247 Aanwijzing algemene regels waterkering
Artikel 4.248 Aanwijzing algemene regels natuurvriendelijke oever

Bij het aanbrengen van beplanting in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.249 tweede lid en 4.251, als:

Subparagraaf 4.12.1.3 Algemene regels
Artikel 4.249 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      er wordt niet meer grond vergraven of losgemaakt dan voor het aanbrengen van de beplanting strikt noodzakelijk is;

    • b.

      de ontstane plantgaten worden met de uitkomende grond aangevuld, in omgekeerde volgorde van ontgraving;

    • c.

      wanneer de beplanting dood is gegaan, wordt deze geheel uit de waterkering verwijderd, overeenkomstig paragraaf 4.12.2 Beplanting verwijderen; en

    • d.

      bij onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering wordt, in overleg met het waterschap, de beplanting verwijderd door en op kosten van de initiatiefnemer.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de profielenlegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.250 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.251 Meldplicht

Het is verboden om beplanting aan te brengen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.12.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.252 Vergunningplicht watergang