Waterschapsverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2024

Geldend van 02-01-2024 t/m heden

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Afdeling 1.1 Begripsbepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Bijlage I van deze waterschapsverordening bevat de begripsbepalingen voor de toepassing van deze verordening.

  • 2.

    Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I bij de Omgevingswet, en in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, het Besluit bouwwerken leefomgeving, het Besluit kwaliteit leefomgeving, het Omgevingsbesluit, de Omgevingsregeling en de Algemene wet bestuursrecht zijn ook van toepassing op deze verordening.

Afdeling 1.2 Toepassingsgebied en doelen

Artikel 1.2 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze verordening geldt voor het beheergebied van het waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden.

  • 2.

    De informatieplicht, meldplicht en vergunningplicht voor activiteiten als bedoeld in hoofdstuk 4 zijn niet van toepassing op:

    • a.

      projecten waarvoor door het dagelijks bestuur van het waterschap een projectbesluit als bedoeld in artikel 5.44 van de Omgevingswet, wordt vastgesteld; of

    • b.

      activiteiten die nodig zijn voor het beheer, de bediening en het onderhoud van het watersysteem of onderdeel daarvan die de normatieve toestand van een waterstaatswerk niet veranderen en worden uitgevoerd door of in opdracht van het waterschap.

Artikel 1.3 Doelen waterstaatswerken

De regels over waterstaatswerken in deze verordening zijn, met het oog op de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 van de Omgevingswet, gericht op het:

  • a.

    voorkomen van schade aan waterstaatswerken;

  • b.

    beschermen van de mogelijkheden voor toekomstige ontwikkelingen van waterstaatswerken;

  • c.

    beschermen van de mogelijkheid voor het uitvoeren van inspectie van de staat en werking van waterstaatswerken;

  • d.

    beschermen van de mogelijkheid voor het uitvoeren van onderhoud aan waterstaatswerken;

  • e.

    beschermen van de mogelijkheid voor het uitvoeren van onderhoud en inspectie aan en het in stand houden van waterstaatswerken tegen maatschappelijk aanvaardbare lasten;

  • f.

    beschermen van een onbelemmerde aan- en afvoer van water naar of vanuit oppervlaktewaterlichamen;

  • g.

    beschermen van het waterbergend vermogen van het oppervlaktewaterlichaam of het bergingsgebied;

  • h.

    beschermen van het oppervlaktewaterpeil;

  • i.

    beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen;

  • j.

    beschermen van de vervulling van maatschappelijke functies van oppervlaktewaterlichamen;

  • k.

    doelmatig beheren van afvalwater en afvalstoffen; en

  • l.

    beschermen van de goede staat en werking van de waterkering, onder normale omstandigheden en onder piekbelasting.

Artikel 1.4 Doelen grondwaterlichamen

De regels over grondwater in deze verordening zijn, met het oog op de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 van de Omgevingswet, gericht op het:

  • a.

    voorkomen, beperken of ongedaan maken van uitputting van de grondwatervoorraad;

  • b.

    voorkomen van negatieve effecten op het reguliere grondwaterpeil en de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen;

  • c.

    voorkomen van negatieve effecten op de ondergrondse scheiding tussen grondwatervoerende pakketten;

  • d.

    beschermen en verbeteren van de grondwaterkwaliteit;

  • e.

    voorkomen van nadelige invloed op de grondwaterstand die voor het grondgebruik gewenst is; en

  • f.

    beschermen van de vervulling van maatschappelijke functies van grondwaterlichamen.

Artikel 1.5 Doelen zuiveringtechnische werken

De regels over zuiveringtechnische werken in deze verordening zijn, met het oog op de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 van de Omgevingswet, gericht op het:

  • a.

    beschermen van de doelmatige werking van het zuiveringtechnisch werk; en

  • b.

    doelmatig beheren van afvalwater en afvalstoffen.

Afdeling 1.3 Aanwijzing en begrenzing van geometrische begrenzingen

Artikel 1.6 Aanwijzing en begrenzing van geometrische begrenzingen

Bijlage II van deze waterschapsverordening bevat de geometrische begrenzingen voor de toepassing van deze verordening.

Artikel 1.7 Waterstaatswerken die niet geometrisch begrensd zijn

Afdeling 1.4 Normadressaat

Artikel 1.8 Normadressaat

Aan de regels in deze verordening wordt voldaan door degene die de activiteit verricht, tenzij anders is bepaald. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Afdeling 1.5 Specifieke zorgplicht en maatwerkvoorschriften

Artikel 1.9 Specifieke zorgplicht watersysteem

  • 1.

    Eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor het watersysteem, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt, die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2.

    Deze plicht houdt in ieder geval in het voorkomen van:

    • a.

      waterschaarste, wateroverlast, overstromingen en inundaties;

    • b.

      aantasting van de bestaande staat van een waterkering;

    • c.

      belemmering van de doorstroming in een oppervlaktewaterlichaam;

    • d.

      belemmering van de inspectie of onderhoudswerkzaamheden aan het watersysteem, daaronder ook begrepen handelingen die de ontvangstplicht van specie en maaisel, krachtens artikel 10.3, eerste lid, van de Omgevingswet, belemmeren;

    • e.

      verslechtering van de chemische en ecologische waterkwaliteit;

    • f.

      negatieve effecten van wegzijging of kwel op de waterkwaliteit en waterkwantiteit;

    • g.

      verzakkingen van de bodem, verzilting en uitwisseling van grondwater tussen van elkaar gescheiden watervoerende pakketten als gevolg van grondwateronttrekkingen of grondboringen; en

    • h.

      belemmering van de vervulling van maatschappelijke functies van het watersysteem.

Artikel 1.10 Maatwerkvoorschriften

  • 1.

    Een maatwerkvoorschrift kan in een specifieke situatie worden gesteld over de artikelen 1.9, 1.14, 1.15, en de algemene regels in hoofdstuk 2, 3 en 4 met het oog op de doelen uit artikel 1.3, 1.4 en 1.5 en de beoordelingsregels uit deze waterschapsverordening.

  • 2.

    Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen 1.14 en 1.15 en de algemene regels in hoofdstuk 2, 3 en 4.

Afdeling 1.6 Gegevens en bescheiden algemeen

Artikel 1.11 Algemene gegevens en bescheiden bij een informatieplicht of meldplicht

Als gegevens en bescheiden worden verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap worden die ondertekend en voorzien van:

  • a.

    de beschrijving van de activiteit;

  • b.

    de naam, het adres, het telefoonnummer en als de gegevens en bescheiden elektronisch worden verstrekt het e-mailadres van degene die de activiteit verricht;

  • c.

    het adres, de kadastrale aanduiding of coördinaten van de locatie waarop de activiteit wordt verricht;

  • d.

    de dagtekening; en

  • e.

    als de gegevens en bescheiden worden verstrekt door een gemachtigde: de naam, het adres, het telefoonnummer en als de gegevens en bescheiden elektronisch worden verstrekt het e-mailadres van de gemachtigde.

Artikel 1.12 Gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat

  • 1.

    Voordat de naam of het adres, bedoeld in artikel 1.11, wijzigt, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de activiteit door een ander zal gaan worden verricht, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Artikel 1.13 Gegevens en bescheiden op verzoek van het dagelijks bestuur van het waterschap

  • 1.

    Op verzoek van het dagelijks bestuur van het waterschap worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te bezien of de algemene regels en maatwerkvoorschriften voor de activiteit toereikend zijn, gezien de ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en de ontwikkelingen over die kwaliteit.

  • 2.

    Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.

Artikel 1.14 Informeren over een ongewoon voorval

  • 1.

    Het dagelijks bestuur van het waterschap wordt onverwijld geïnformeerd over een ongewoon voorval.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van:

    • a.

      een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • b.

      wonen.

Artikel 1.15 Gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval

  • 1.

    Zodra de volgende gegevens en bescheiden bekend zijn, worden ze indien van toepassing verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap:

    • a.

      informatie over de oorzaken van het ongewoon voorval en de omstandigheden waaronder het ongewoon voorval zich heeft voorgedaan;

    • b.

      informatie over de vrijgekomen stoffen en hun eigenschappen;

    • c.

      andere gegevens die nodig zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor de fysieke leefomgeving te kunnen inschatten; en

    • d.

      informatie over de maatregelen die zijn getroffen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewoon voorval te voorkomen als bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van:

    • a.

      een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • b.

      wonen.

Afdeling 1.7 Algemene bepalingen omgevingsvergunningen voor wateractiviteiten

Artikel 1.16 Algemene beoordelingsregel omgevingsvergunning wateractiviteiten

  • 1.

    Een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit op grond van deze verordening wordt alleen verleend als de activiteit verenigbaar is met het belang van:

    • a.

      het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste;

    • b.

      het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen; en

    • c.

      de vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

  • 2.

    Het verlenen van de omgevingsvergunning mag er in ieder geval niet toe leiden dat, rekening houdend met de waterbeheerprogramma's, regionale waterprogramma's, stroomgebiedsbeheerplannen, overstromingsrisicobeheerplannen en het nationale waterprogramma, die betrekking hebben of dat betrekking heeft op het betreffende krw-oppervlaktewaterlichaam of grondwaterlichaam:

    • a.

      niet wordt voldaan aan de omgevingswaarden, bedoeld in de artikelen 2.10, eerste lid, 2.11, eerste lid, 2.13, eerste lid, 2.14, eerste lid, en 2.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, in voorkomend geval in samenhang met de termijn, bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, van dat besluit;

    • b.

      de doelstelling van een goed ecologisch potentieel, bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, van dat besluit niet wordt bereikt, in voorkomend geval in samenhang met de termijn, bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, van dat besluit; en

    • c.

      een minder strenge doelstelling als bedoeld in artikel 2.17, tweede lid, aanhef en onder d, van dat besluit niet wordt bereikt.

  • 3.

    Het tweede lid is niet van toepassing:

    • a.

      voor zover het gaat om de omgevingswaarde, bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving als het niet voldoen aan die omgevingswaarde wordt veroorzaakt door een buiten Nederland gelegen verontreinigingsbron en toepassing is gegeven aan artikel 2.17, derde lid, van dat besluit; of

    • b.

      als het niet voldoen aan een omgevingswaarde of het niet bereiken van een goed ecologisch potentieel of een minder strenge doelstelling het gevolg is van:

      • 1°.

        nieuwe veranderingen van de fysische kenmerken van een krw-oppervlaktewaterlichaam of wijzigingen in de stand van een grondwaterlichaam; en

      • 2°.

        toepassing is gegeven aan artikel 2.17, vierde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

  • 4.

    Het verlenen van de omgevingsvergunning mag er ook niet toe leiden dat de doelstelling van het voorkomen van achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van krw-oppervlaktewaterlichamen en van de chemische toestand en kwantitatieve toestand van grondwaterlichamen, bedoeld in artikel 4.15, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt.

  • 5.

    In afwijking van het vierde lid kan een omgevingsvergunning ook worden verleend als:

    • a.

      de aanvraag betrekking heeft op:

      • 1°.

        nieuwe veranderingen van de fysische kenmerken van een krw-oppervlaktewaterlichaam;

      • 2°.

        wijzigingen in de stand van grondwaterlichamen; of

      • 3°.

        het niet voorkomen van achteruitgang van een zeer goede toestand van een krw-oppervlaktewaterlichaam naar een goede toestand het gevolg is van nieuwe duurzame activiteiten van menselijke ontwikkeling.

    • b.

      aan de voorwaarden van artikel 4, zevende, achtste en negende lid, van de kaderrichtlijn water is voldaan; en

    • c.

      de motivering voor het waterlichaam wordt opgenomen in het nationale waterprogramma, als het gaat om rijkswateren, of in het regionale waterprogramma, als het gaat om regionale wateren.

  • 6.

    Het verlenen van een omgevingsvergunning mag er in ieder geval niet toe mag leiden dat:

    • a.

      de doelstelling van ombuiging van significante en aanhoudend stijgende trends als bedoeld in artikel 4.17 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt; en

    • b.

      de doelstelling van het voorkomen van de achteruitgang en het streven naar verbetering van de kwaliteit van water bestemd voor menselijke consumptie, bedoeld in artikel 4.21 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, niet wordt bereikt.

Artikel 1.17 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning worden voorschriften verbonden die een inbreng van verontreinigende stoffen naar het grondwater voorkomen of beperken.

Afdeling 1.8 Bijzondere omstandigheden

Artikel 1.18 Aanwijzing bijzondere omstandigheden

Bijzondere omstandigheden, als bedoeld in artikel 19.0 van de Omgevingswet, zijn:

  • a.

    waterschaarste en dreigende waterschaarste;

  • b.

    overvloed aan water en dreigende overvloed aan water;

  • c.

    het in ongerede raken van een waterstaatswerk of de dreiging daarvan; en

  • d.

    aanmerkelijke verslechtering van de waterkwaliteit.

Artikel 1.19 Algeheel verbod bij bijzondere omstandigheden

  • 1.

    Het bestuur kan bij besluit, als bedoeld in artikel 19.0 van de Omgevingswet, bepalen dat zich een bijzondere omstandigheid voordoet en zo nodig, in afwijking van verleende omgevingsvergunningen of geldende peilbesluiten, verbieden:

  • 2.

    Het besluit kan in ieder geval inhouden dat de activiteiten worden beperkt of worden stopgezet.

  • 3.

    Het besluit kan onverwijld worden ingetrokken als het bestuur instandhouding daarvan niet langer noodzakelijk vindt.

Hoofdstuk 2 Lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk

Afdeling 2.1 Algemeen

Artikel 2.1 Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk is van toepassing op lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk, dat in beheer is bij het waterschap.

Artikel 2.2 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap. Voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk en houdt de zorgplicht in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    het uitvoeren van de activiteit geen structurele of significante peilwijziging mag veroorzaken;

  • c.

    alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;

  • d.

    de beste beschikbare technieken worden toegepast;

  • e.

    geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;

  • f.

    alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet;

  • g.

    lozingen op een oppervlaktewaterlichaam of een zuiveringtechnisch werk doelmatig kunnen worden bemonsterd;

  • h.

    metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund; en

  • i.

    meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt en gepresenteerd.

Artikel 2.3 Specifieke aanvraagvereisten omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden in aanvulling op artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 7.3 en 7.4 van de Omgevingsregeling de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het debiet in kubieke meters per uur van het te lozen afvalwater;

  • b.

    de regelmaat waarmee lozingen plaatsvinden;

  • c.

    een aanduiding of de lozing continu of niet-continu plaatsvindt;

  • d.

    een riooltekening;

  • e.

    de locaties van de lozingspunten;

  • f.

    de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van het lozen en de verwachte duur ervan;

  • g.

    een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de lozingen te voorkomen of te beperken;

  • h.

    een onderbouwing van de noodzaak om te lozen;

  • i.

    de samenstelling van het afvalwater dat wordt geloosd;

  • j.

    de resultaten van de bepaling van de waterbezwaarlijkheid van de stoffen die worden geloosd, verricht volgens de Algemene BeoordelingsMethodiek, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving;

  • k.

    de resultaten van de immissietoets voor de te lozen stoffen, verricht volgens het Handboek Immissietoets, bedoeld in bijlage XVIII bij het Besluit kwaliteit leefomgeving; en

  • l.

    een beschrijving van de wijze waarop de lozing wordt vastgesteld en geregistreerd en de wijze waarop over de lozing wordt gerapporteerd.

Artikel 2.4 Beoordelingsregel omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk is artikel 8.88 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.5 Voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk zijn de artikelen 8.92 en 8.93 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater bij sanering of ontwatering

Artikel 2.6 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater bij sanering of ontwatering op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.7 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    Grondwater bij ontwatering kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als:

    • a.

      dat grondwater geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is; en

    • b.

      het gaat om het lozen van grondwater bij wonen.

  • 2.

    Bij het lozen van grondwater bij sanering op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.8 eerste en tweede lid, 2.9 en 2.10 eerste en tweede lid, als het gaat om het lozen van grondwater afkomstig van een:

    • a.

      bodemsanering;

    • b.

      grondwatersanering; of

    • c.

      onderzoek voorafgaand aan een bodemsanering of grondwatersanering.

  • 3.

    Bij het lozen van grondwater bij ontwatering op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.8 derde lid, en 2.9 als:

    • a.

      dat grondwater geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is;

    • b.

      het niet gaat om het lozen van grondwater bij wonen; en

    • c.

      het lozen niet langer dan 48 uur duurt.

  • 4.

    Bij het lozen van grondwater bij ontwatering op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.8 derde lid, 2.9 en 2.10 derde lid als:

    • a.

      dat grondwater geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is;

    • b.

      het niet gaat om het lozen van grondwater bij wonen; en

    • c.

      het lozen langer duurt dan 48 uur, maar niet langer dan 8 weken.

  • 5.

    Bij het lozen van grondwater bij ontwatering op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de de artikelen 2.8 derde lid, 2.9 en 2.10 eerste en tweede lid als:

    • a.

      dat grondwater geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is;

    • b.

      het niet gaat om het lozen van grondwater bij wonen; en

    • c.

      het lozen langer duurt dan 8 weken.

Artikel 2.8 Algemene regel

  • 1.

    Het volgende voorschrift geldt bij het lozen van grondwater bij sanering op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam: voor het lozen van dat grondwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in Tabel 2.1, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 2.1 Emissiegrenswaarden bij lozen in een aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarden in μg/l of mg/l

    Naftaleen

    0,2 μg/l

    PAK's

    1 µg/l

    BTEX

    50 µg/l

    Vluchtige organohalogeenverbindingen uitgedrukt als chloor

    20 µg/l

    Aromatische organohalogeenverbindingen

    20 µg/l

    Minerale olie

    500 µg/l

    Cadmium

    4 µg/l

    Kwik

    1 µg/l

    Koper

    11 µg/l

    Nikkel

    41 µg/l

    Lood

    53 µg/l

    Zink

    120 µg/l

    Chroom

    24 µg/l

    Onopgeloste stoffen

    50 mg/l

  • 2.

    Het volgende voorschrift geldt bij het lozen van grondwater bij sanering op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam: voor het lozen van dat grondwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.2, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 2.2 Emissiegrenswaarden bij lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarden in μg/l of mg/l

    Naftaleen

    0,2 μg/l

    PAK's

    1 μg/l

    Minerale olie

    50 µg/l

    Cadmium

    0,4 µg/l

    Kwik

    0,1 µg/l

    Koper

    1,1 µg/l

    Nikkel

    4,1 µg/l

    Lood

    5,3 µg/l

    Zink

    12 µg/l

    Chroom

    2,4 µg/l

    Onopgeloste stoffen

    20 mg/l

    Benzeen

    2 µg/l

    Tolueen

    7 µg/l

    Ethylbenzeen

    4 µg/l

    Xyleen

    4 µg/l

    Tetrachlooretheen

    3 µg/l

    Trichlooretheen

    20 µg/l

    1,2-dichlooretheen

    20 µg/l

    1,1,1-trichloorethaan

    20 µg/l

    Vinylchloride

    8 µg/l

    Som van de vijf hier bovenstaande stoffen

    20 µg/l

    Monochloorbenzeen

    7 µg/l

    Dichloorbenzenen

    3 µg/l

    Trichloorbenzenen

    1 µg/l

  • 3.

    Het volgende voorschrift geldt bij het lozen van grondwater bij ontwatering op een oppervlaktewaterlichaam: voor het lozen van dat grondwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 50 mg/l, gemeten in een steekmonster.

Artikel 2.9 Meet- en rekenbepalingen

Artikel 2.10 Informatieplicht

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijkse bestuur van het waterschap.

  • 3.

    Ten minste vijf werkdagen voor het begin van de lozingsactiviteit worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.

Afdeling 2.3 Lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening

Artikel 2.11 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvloeiend hemelwater dat:

  • a.

    niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening;

  • b.

    geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is; en

  • c.

    geen overig afvalwater van een kas als bedoeld in paragraaf 4.78 van het Besluit activiteiten leefomgeving is.

Artikel 2.12 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    Afvloeiend hemelwater kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als het hemelwater niet afkomstig is van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen.

  • 2.

    Bij het lozen van afvloeiend hemelwater op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.13 en 2.14, als het gaat om het lozen van hemelwater dat afkomstig is van nieuw aan te leggen of te veranderen rijkswegen en provinciale wegen buiten de bebouwde kom.

  • 3.

    Bij het lozen van afvloeiend hemelwater op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.13, als het gaat om het lozen van hemelwater dat afkomstig is van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen.

Artikel 2.13 Algemene regel

Artikel 2.14 Informatieplicht

  • 1.

    Ten minste zes maanden voor de voorgenomen aanleg van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen en daarbij horende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.

  • 2.

    Ten minste zes maanden voor het veranderen van de lozingsactiviteit door een reconstructie of ingrijpende wijziging van die wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Afdeling 2.4 Lozen van huishoudelijk afvalwater

Artikel 2.15 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.16 Aanwijzing algemene regels

Artikel 2.17 Algemene regel

  • 1.

    De volgende voorschriften gelden bij het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam:

    • a.

      het afvalwater wordt alleen geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als het lozen plaatsvindt buiten een bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2000 inwonerequivalenten; en

    • b.

      de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten meer bedraagt dan:

      • 1°.

        40 m bij niet meer dan 10 inwonerequivalenten;

      • 2°.

        100 m bij meer dan 10 maar minder dan 25 inwonerequivalenten;

      • 3°.

        600 m bij 25 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 50 inwonerequivalenten;

      • 4°.

        1.500 m bij 50 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 100 inwonerequivalenten; en

      • 5°.

        3.000 m bij 100 of meer inwonerequivalenten.

  • 2.

    De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt; en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid, aanhef en onder a, wordt de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk bij voortzetting van het lozen van huishoudelijk afvalwater in het oppervlaktewaterlichaam dat voor 1 maart 1997 al plaatsvond, berekend vanaf het gedeelte van het gebouw dat zich het dichtst bij een vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk bevindt.

Artikel 2.18 Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater

  • 1.

    Huishoudelijk afvalwater dat wordt geloosd op een oppervlaktewaterlichaam wordt geleid via een zuiveringsvoorziening.

  • 2.

    Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden bij het lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam de waarden, bedoeld in tabel 2.3.

    Tabel 2.3 Emissiegrenswaarden bij lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Representatief etmaalmonster (in mg/l)

    Steekmonster (in mg/l)

    Biochemisch zuurstofverbruik

    30 mg/l

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    150 mg/l

    300 mg/l

    Onopgeloste stoffen

    30 mg/l

    60 mg/l

  • 3.

    Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden bij het lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam de waarden, bedoeld in tabel 2.4.

    Tabel 2.4 Emissiegrenswaarden bij lozen op een niet-aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Representatief etmaalmonster in mg/l

    Steekmonster in mg/l

    Biochemisch zuurstofverbruik

    20 mg/l

    40 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    100 mg/l

    200 mg/l

    Totaal stikstof

    30 mg/l

    60 mg/l

    Ammoniumstikstof

    2 mg/l

    4 mg/l

    Onopgeloste stoffen

    30 mg/l

    60 mg/l

    Fosfor totaal

    3 mg/l

    6 mg/l

  • 4.

    Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing als het huishoudelijk afvalwater minder dan zes inwonerequivalenten bevat en voor vermenging met ander afvalwater door een septictank wordt geleid:

    • a.

      met een nominale inhoud van 6 m3 of meer, volgens NEN-EN 12566-1, en met een hydraulisch rendement van niet meer dan 10 g, volgens annex B van NEN-EN 12566-1; of

    • b.

      die is geplaatst voor 1 januari 2009 en is afgestemd op de hoeveelheid afvalwater dat wordt geloosd.

Artikel 2.19 Meet- en rekenbepalingen

Artikel 2.20 Informatieplicht

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      het aantal inwonerequivalenten dat wordt geloosd;

    • b.

      de wijze van behandeling van het afvalwater; en

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Afdeling 2.5 Lozen van koelwater

Artikel 2.21 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van koelwater op een oppervlaktewaterlichaam dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.22 Aanwijzing algemene regels

Bij het lozen van koelwater op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.23 en 2.24.

Artikel 2.23 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden bij het lozen van koelwater op een oppervlaktewaterlichaam:

Artikel 2.24 Informatieplicht

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de maximale warmtevracht; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Afdeling 2.6 Lozen bij reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken

Artikel 2.25 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van het reinigen, conserveren, bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.26 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    Afvalwater afkomstig van het reinigen of conserveren van bouwwerken kan op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het gaat om afvalwater afkomstig van:

    • a.

      het afwassen met water; of

    • b.

      het schoonspuiten met water onder een druk van ten hoogste 200 bar.

  • 2.

    Bij het lozen van afvalwater afkomstig van het reinigen van bouwwerken op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.27, 2.29 en 2.30, als

    • a.

      het niet gaat om het lozen van afvalwater als bedoeld in het eerste lid; en

    • b.

      het gaat om reinigingswerkzaamheden die periodiek worden uitgevoerd en waarbij alleen vuilafzetting wordt verwijderd.

  • 3.

    Bij het lozen van afvalwater afkomstig van het reinigen van bouwwerken op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.27, 2.29, 2.30 en 2.31, als:

    • a.

      het niet gaat om het lozen van afvalwater als bedoeld in het eerste lid; en

    • b.

      het niet gaat om reinigingswerkzaamheden die periodiek worden uitgevoerd en waarbij alleen vuilafzetting wordt verwijderd.

  • 4.

    Bij het lozen van afvalwater afkomstig van het conserveren van bouwwerken op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.27, 2.29, 2.30 en 2.31, als het niet gaat om het lozen van afvalwater als bedoeld in het eerste lid.

  • 5.

    Bij het lozen van afvalwater afkomstig van het bouwen, slopen of renoveren van bouwwerken op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.28, 2.29, 2.30 en 2.31.

Artikel 2.27 Werkinstructie bij reinigen en conserveren

  • 1.

    Bij het reinigen of conserveren van bouwwerken:

    • a.

      is een werkinstructie opgesteld; en

    • b.

      wordt voor het deel van het bouwwerk dat boven de waterspiegel ligt een hulpconstructie voor de opvang van stoffen gebruikt die is afgestemd op de gebruikte techniek, de gebruikte stoffen en de stoffen die kunnen vrijkomen.

  • 2.

    In de werkinstructie is in ieder geval opgenomen:

    • a.

      welke technieken worden toegepast;

    • b.

      welke stoffen kunnen vrijkomen; en

    • c.

      welke stoffen worden gebruikt.

  • 3.

    Als een hulpconstructie wordt gebruikt, is in de werkinstructie ook opgenomen:

    • a.

      op welke manier de vloer, de zijwanden en de bovenzijde van de hulpconstructie zijn uitgevoerd;

    • b.

      wat de omvang van het bouwwerk dat wordt gereinigd of geconserveerd is en wat de omvang van de hulpconstructie is;

    • c.

      of de constructie een afzuiging met permanente onderdruk heeft;

    • d.

      op welke manier afvalwater wordt opgevangen, als natte technieken worden gebruikt; en

    • e.

      welke aanvullende maatregelen worden getroffen als wordt gewerkt bij een windsnelheid van meer dan 8 m/s.

Artikel 2.28 Werkinstructie bij bouwen en slopen

Bij het bouwen, renoveren of slopen van bouwwerken is er een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen:

  • a.

    op welke manier wordt gebouwd, gerenoveerd of gesloopt; en

  • b.

    welke maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat stoffen die worden gebruikt of die kunnen vrijkomen, in het oppervlaktewaterlichaam terechtkomen.

Artikel 2.29 Beperken stof in het oppervlaktewaterlichaam

Bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie, is voor de emissie in de lucht de emissiegrenswaarde voor stof 10 mg/Nm3, gemeten in een eenmalige meting.

Artikel 2.30 Meet- en rekenbepalingen

Op het meten van stof bij het afzuigen van lucht vanuit een hulpconstructie is NEN-EN 13284-1 van toepassing.

Artikel 2.31 Informatieplicht

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      voor het lozen afkomstig van reinigen of conserveren van een bouwwerk: de werkinstructie, bedoeld in artikel 2.27; of

    • b.

      voor het lozen afkomstig van het bouwen, slopen of renoveren van een bouwwerk: de werkinstructie, bedoeld in artikel 2.28.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Afdeling 2.7 Lozen bij opslaan en overslaan van inerte goederen

Artikel 2.32 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op het lozen van afvalwater bij het opslaan en overslaan van inerte goederen op een oppervlaktewaterlichaam.

  • 2.

    Voor de toepassing van deze afdeling worden in ieder geval de volgende goederen als inerte goederen beschouwd, voor zover deze niet verontreinigd zijn:

    • a.

      bouwstoffen als bedoeld in paragraaf 4.123 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • b.

      grond en baggerspecie als bedoeld in paragraaf 4.124 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • c.

      A-hout en ongeshredderd B-hout;

    • d.

      snoeihout;

    • e.

      banden van voertuigen;

    • f.

      autowrakken waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een autodemontagebedrijf en wrakken van tweewielige motorvoertuigen waaruit alle vloeistoffen zijn afgetapt bij een demontagebedrijf voor tweewielige motorvoertuigen;

    • g.

      straatmeubilair;

    • h.

      tuinmeubilair;

    • i.

      aluminium, ijzer en roestvrij staal;

    • j.

      kunststof anders dan lege, ongereinigde verpakkingen van voedingsmiddelen, smeerolie, verf, lak of drukinkt, gewasbeschermingsmiddelen, biociden of gevaarlijke stoffen;

    • k.

      kunststofgeïsoleerde kabels anders dan oliedrukkabels, gepantserde papier-loodkabels en papiergeïsoleerde grondkabels;

    • l.

      papier en karton;

    • m.

      textiel en tapijt; en

    • n.

      vlakglas.

Artikel 2.33 Aanwijzing algemene regels

Artikel 2.34 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden bij het lozen van afvalwater bij het overslaan van inerte goederen in de buitenlucht op een oppervlaktewaterlichaam:

  • a.

    bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken; en

  • b.

    aan dit voorkomen wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als:

    • 1°.

      de afstand tussen wal en schip zo klein mogelijk is, en in ieder geval niet groter is dan 5 m; of

    • 2°.

      het schip waarin of waaruit wordt overgeslagen, met de wal wordt verbonden door een ponton of een morsklep.

Afdeling 2.8 Lozen bij opslaan en overslaan van andere dan inerte goederen

Artikel 2.35 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van afvalwater bij het opslaan of overslaan van andere dan inerte goederen op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.36 Aanwijzing algemene regels

Artikel 2.37 Algemene regel

  • 1.

    Het volgende voorschrift geldt bij het lozen van afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam: voor het lozen van dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 2.5, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 2.5 Emissiegrenswaarden bij lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam

    Stof

    Emissiegrenswaarde in μg/l of mg/l

    Som van de metalen arseen, chroom, koper, lood, nikkel en zink

    1 mg/l

    Minerale olie

    20 mg/l

    Polycyclische aromatische koolwaterstoffen

    50 μg/l

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Som van stikstofverbindingen

    10 mg/l

    Som van fosforverbindingen

    2 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    200 mg/l

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden bij het lozen van afvalwater afkomstig van het overslaan van niet-inerte goederen op een oppervlaktewaterlichaam:

    • a.

      bij het overslaan van die goederen in de buitenlucht wordt zo veel mogelijk voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken; en

    • b.

      aan het tweede lid, onder a, wordt in ieder geval voldaan als:

      • 1°.

        de afstand tussen wal en schip zo klein mogelijk is, en in ieder geval niet groter is dan 5 m; of

      • 2°.

        het schip waarin of waaruit wordt overgeslagen, met de wal wordt verbonden door een ponton of morsklep.

Artikel 2.38 Meet- en rekenbepalingen

Artikel 2.39 Informatieplicht

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de stoffen die worden opgeslagen of overgeslagen; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de lozingsactiviteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Afdeling 2.9 Lozen uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater

Artikel 2.40 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van afvalwater uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.41 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    Bij het lozen van afvalwater uit een openbaar ontwateringsstelsel, een openbaar hemelwaterstelsel of een openbaar vuilwaterriool als bedoeld in artikel 2.16, eerste lid, onder a, onder 1° tot en met 3°, van de Omgevingswet, op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.42 eerste lid.

  • 2.

    Bij het lozen van huishoudelijk afvalwater uit een systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet, op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.42 tweede lid.

Artikel 2.42 Algemene regel

  • 1.

    Het afvalwater kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat stelsel of dat riool voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van die voorzieningen en maatregelen en dat stelsel of dat riool volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.

  • 2.

    Het afvalwater kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam, als dat systeem voorkomt op het in het gemeentelijk rioleringsplan of een gemeentelijk rioleringsprogramma opgenomen overzicht van die systemen en volgens dat plan of programma is uitgevoerd en wordt beheerd.

Afdeling 2.10 Lozen bij ontgravingen, baggerwerkzaamheden en werkzaamheden door de waterbeheerder op een oppervlaktewaterlichaam

Artikel 2.43 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen bij ontgravingen, baggerwerkzaamheden en werkzaamheden door de waterbeheerder op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.44 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    Bij het lozen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden door de waterbeheerder op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.45.

  • 2.

    Bij het lozen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden uitgevoerd namens de waterbeheerder of door derden waarbij het gaat om werkzaamheden ter uitvoering van de onderhoudsverplichting, als bedoeld in artikel 78, tweede lid, Waterschapswet wordt voldaan aan artikel 2.45.

  • 3.

    Bij het lozen bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden uitgevoerd namens de waterbeheerder of door derden waarbij het niet gaat om werkzaamheden ter uitvoering van de onderhoudsverplichting, als bedoeld in artikel 78, tweede lid, Waterschapswet wordt voldaan aan de artikelen 2.45 en 2.46.

  • 4.

    Algen of bacteriën kunnen worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als:

    • a.

      het niet gaat om ontgravingen of baggerwerkzaamheden; en

    • b.

      de werkzaamheden verricht worden door of namens de waterbeheerder.

  • 5.

    Er kan worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam als:

    • a.

      het niet gaat om ontgravingen of baggerwerkzaamheden;

    • b.

      de werkzaamheden uitgevoerd worden door of namens de waterbeheerder; en

    • c.

      het niet gaat om lozen van algen of bacteriën.

Artikel 2.45 Werkinstructie verontreinigde waterbodem

Bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden in een waterbodem met de kwaliteitsklasse 'sterk verontreinigd', bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, wordt een werkinstructie opgesteld, waarin in ieder geval is opgenomen:

  • a.

    de toe te passen baggertechniek, en

  • b.

    de bij het gebruik van die techniek gehanteerde werkwijze.

Artikel 2.46 Informatieplicht

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de kwaliteit van de te ontgraven of te baggeren waterbodem;

    • b.

      als de waterbodem de kwaliteitsklasse 'sterk verontreinigd', bedoeld in artikel 25d, derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit, heeft: de werkinstructie, bedoeld in artikel 2.45; en

    • c.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Afdeling 2.11 Lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen

Artikel 2.47 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op een oppervlaktewaterlichaam bij het schoonmaken van drinkwaterleidingen.

Artikel 2.48 Aanwijzing algemene regels

Bij het lozen van afvalwater afkomstig van het schoonmaken en in gebruik nemen van de middelen voor opslag, transport en distributie van drinkwater of warm tapwater als bedoeld in artikel 1 van de Drinkwaterwet, of van huishoudwater als bedoeld in artikel 1 van het Drinkwaterbesluit op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.49.

Artikel 2.49 Algemene regel

Het volgende voorschrift geldt voor het lozen bij het schoonmaken van drinkwaterleidingen: aan het water dat voor het schoonmaken en in gebruik nemen wordt gebruikt, worden geen chemicaliën toegevoegd.

Afdeling 2.12 Lozen bij calamiteitenoefeningen

Artikel 2.50 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op een oppervlaktewaterlichaam bij calamiteitenoefeningen.

Artikel 2.51 Aanwijzing algemene regels

Bij het lozen van afvalwater niet afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken als bedoeld in artikel 3.259 van het Besluit activiteiten leefomgeving, op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.52.

Artikel 2.52 Informatieplicht

Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

  • a.

    of er blusschuim bij de oefening wordt gebruikt; en

  • b.

    welke stoffen dat blusschuim bevat.

Afdeling 2.13 Lozen bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen

Artikel 2.53 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen.

Artikel 2.54 Aanwijzing algemene regels

  • 1.

    In aanvulling op artikel 4.795, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt bij het lozen van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam voldaan aan de artikelen 2.55eerste lid, 2.57, 2.58 en 2.59, als het gaat om het lozen van afvalwater afkomstig van:

    • a.

      telen of kweken van gewassen in een gebouw anders dan een kas;

    • b.

      een perceel niet aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringstechnisch werk; en

    • c.

      een perceel waarvan de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd groter is dan 40 m.

  • 2.

    In aanvulling op artikel 4.761, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt bij het lozen van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam voldaan aan de artikelen 2.55tweede lid, 2.57, 2.58 en 2.59, als het gaat om het lozen van afvalwater afkomstig van:

    • a.

      spoelen van biologisch geteelde gewassen;

    • b.

      een perceel niet aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringstechnisch werk; en

    • c.

      een perceel waarvan de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd groter is dan 40 m.

  • 3.

    In aanvulling op artikel 4.773, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt bij het lozen van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam voldaan aan de artikelen 2.55eerste lid, 2.58 en 2.59, als het gaat om het lozen van afvalwater afkomstig van sorteren van biologisch geteelde gewassen.

  • 4.

    Bij het lozen van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.55derde lid, 2.56 en 2.59, als het gaat om het lozen van afvalwater afkomstig van zuivering van water door omgekeerde osmose of ionenwisselaars voor agrarische activiteiten.

  • 5.

    Bij het lozen van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.55vierde lid, 2.57, 2.58 en 2.59, als het gaat om het lozen van afvalwater afkomstig van:

    • a.

      ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten;

    • b.

      een perceel niet aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringstechnisch werk; en

    • c.

      een perceel waarvan de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd groter is dan 40 m.

Artikel 2.55 Algemene regel: emissiegrenswaarden

  • 1.

    Het volgende voorschrift geldt bij het lozen van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam bij het telen of kweken van gewassen anders dan in een kas of bij het sorteren van biologisch geteelde gewassen: voor het lozen van dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden, de waarden bedoeld in tabel 2.6, gemeten in een steekmonster.

    Tabel 2.6 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden in mg/l

    Onopgeloste stoffen

    100 mg/l

    Biochemisch zuur

    60 mg/l

    Chemisch zuurstofverbruik

    300 mg/l

  • 2.

    Het volgende voorschrift geldt bij het lozen van afvalwater bij het spoelen van biologisch geteelde gewassen op een oppervlaktewaterlichaam: voor het lozen van dat afvalwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 100 mg/l, gemeten in een steekmonster.

  • 3.

    Het volgende voorschrift geldt bij het lozen van afvalwater bij zuivering van water door omgekeerde osmose of ionenwisselaars op een oppervlaktewaterlichaam: voor het lozen van dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden, de waarden bedoeld in tabel 2.7 gemeten in een steekmonster.

    Tabel 2.7 Emissiegrenswaarden

    Stof

    Emissiegrenswaarden in mg/l

    Chloride

    200 mg/l

    IJzer

    2 mg/l

  • 4.

    Het volgende voorschrift geldt bij het lozen van afvalwater bij het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten op een oppervlaktewaterlichaam: voor het lozen van dat afvalwater is de emissiegrenswaarde voor ijzer 5 mg/l, gemeten in een steekmonster.

Artikel 2.56 Algemene regel: uitzondering Bal

De artikelen 4.801 en 4.804 van het Besluit activiteiten leefomgeving zijn niet van toepassing.

Artikel 2.57 Algemene regel: bepalen afstand

  • 1.

    De afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool waarop kan worden aangesloten en geloosd wordt berekend:

    • a.

      vanaf de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt, en

    • b.

      langs de kortste lijn waarlangs de afvoerleidingen zonder overwegende bezwaren kunnen worden aangelegd.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder a, wordt de afstand bij voortzetting van het lozen dat voor 1 januari 2013 al plaatsvond, berekend vanaf de plaats waar het afvalwater vrijkomt.

Artikel 2.58 Meet- en rekenbepaling

Artikel 2.59 Informatieplicht

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Afdeling 2.14 Lozen bij het maken van betonmortel en het uitwassen van beton

Artikel 2.60 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op een oppervlaktewaterlichaam bij het maken van betonmortel en het uitwassen van beton.

Artikel 2.61 Aanwijzing algemene regels

Afvalwater afkomstig van het reinigen van installaties en voorzieningen voor het maken van betonmortel, het inwendig reinigen van voertuigen waarin betonmortel is vervoerd of het uitwassen van beton kan, in afwijking van de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam of op de riolering als dit is toegestaan in het omgevingsplan.

Afdeling 2.15 Lozen bij niet-industriële voedselbereiding

Artikel 2.62 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van afvalwater bij niet-industriële voedselbereiding.

Artikel 2.63 Aanwijzing algemene regels

Bij het lozen van afvalwater uit niet-industriële voedselbereiding op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan de artikelen 2.64 en 2.65 als de voedingsmiddelen bereiding plaats vindt met:

  • a.

    grootkeukenapparatuur;

  • b.

    één of meer bakkerijovens die chargegewijs worden beladen; of

  • c.

    één of meer bakkerijovens die continu worden beladen met een nominaal vermogen of een aansluitwaarde van ten hoogste 100 kilowatt.

Artikel 2.64 Algemene regel: bereiden van voedingsmiddelen

Het volgende voorschrift geldt voor het lozen bij niet-industriële voedingsbereiding: het afvalwater wordt alleen gezamenlijk met huishoudelijk afvalwater geloosd, en wordt alleen geloosd voor zover de voorzieningen voor het zuiveren van huishoudelijk afvalwater zijn berekend op het zuiveren van het afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen en daarmee samenhangende activiteiten.

Artikel 2.65 Informatieplicht

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Afdeling 2.16 Lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers

Artikel 2.66 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op een oppervlaktewaterlichaam van spuiwater uit recreatieve visvijvers.

Artikel 2.67 Aanwijzing algemene regels

Bij het lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers op een oppervlaktewaterlichaam wordt voldaan aan artikel 2.68.

Artikel 2.68 Informatieplicht

  • 1.

    Ten minste vier weken voor het begin van de lozingsactiviteit worden aan het dagelijks bestuur van het waterschap gegevens en bescheiden verstrekt over:

    • a.

      de aard en omvang van de lozing; en

    • b.

      de verwachte datum van het begin van de activiteit.

  • 2.

    Ten minste vier weken voordat de lozingsactiviteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Afdeling 2.17 Lozen vanaf vaartuigen of andere drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind

Artikel 2.69 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van spoelwater op een oppervlaktewaterlichaam vanaf vaartuigen of andere drijvende werktuigen bij spoelen of scheiden van zand of grind.

Artikel 2.70 Aanwijzing algemene regels

De volgende afvalwaterstromen afkomstig van een vaartuig of ander drijvend werktuig, kunnen op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd:

  • a.

    afvalwater dat vrijkomt bij het spoelen van zeezand tijdens het transport daarvan met een vaartuig of werktuig; en

  • b.

    afvalwater dat vrijkomt bij het op dat vaartuig of werktuig scheiden van zand of grind.

Afdeling 2.18 Asverstrooiing

Artikel 2.71 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op asverstrooiing in een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.72 Aanwijzing algemene regels

As kan individueel verstrooid worden op een oppervlaktewaterlichaam door de nabestaande die de zorg heeft voor de asbus, bedoeld in artikel 66a, tweede lid, van de Wet op de lijkbezorging.

Afdeling 2.19 Andere lozingen

Artikel 2.73 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam en op een zuiveringtechnisch werk.

Artikel 2.74 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

  • 1.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam te verrichten, als daarbij stoffen of warmte worden geloosd en er geen sprake is van:

    • a.

      het lozen van stoffen of warmte op een oppervlaktewaterlichaam afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • b.

      het lozen, bedoeld in de afdelingen 2.2 tot en met 2.18;

    • c.

      het lozen van water dat afkomstig is uit dat oppervlaktewaterlichaam en waaraan geen stoffen zijn toegevoegd; en

    • d.

      het lozen van stoffen of warmte afkomstig van wonen.

  • 2.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning een lozingsactiviteit op een zuiveringtechnisch werk te verrichten als er geen sprake is van het lozen van stoffen, water of warmte op een zuiveringtechnisch werk afkomstig van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in artikel 3.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Hoofdstuk 3 Wateronttrekkingsactiviteiten

Afdeling 3.1 Algemeen

Artikel 3.1 Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk is van toepassing op wateronttrekkingsactiviteiten in het beheergebied van het waterschap.

Artikel 3.2 Specifieke gegevens en bescheiden bij een informatieplicht of meldplicht wateronttrekkingsactiviteit (grondwater)

  • 1.

    In aanvulling op de algemene gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 1.11, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt;

    • b.

      het aantal in te richten putten;

    • c.

      de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting van iedere put;

    • d.

      de diepte in meters van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het Normaal Amsterdams Peil;

    • e.

      de lengte in meters van het effectieve filter in iedere put;

    • f.

      de capaciteit van de pomp in kubieke meter per uur per put;

    • g.

      de hoeveelheid water in kubieke meter water per uur, etmaal, maand en jaar, die ten hoogste wordt onttrokken;

    • h.

      de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;

    • i.

      een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken; en

    • j.

      als het gaat om het in samenhang met het onttrekken van grondwater in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater:

      • 1°.

        de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste in de bodem wordt gebracht;

      • 2°.

        de diepte in meters waarop het water in de bodem wordt gebracht;

      • 3°.

        een beschrijving van de samenhang van het brengen van water in de bodem met de onttrekking;

      • 4°.

        de herkomst en samenstelling van het water dat in de bodem wordt gebracht; en

      • 5°.

        een beschrijving van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de negatieve gevolgen van het brengen van water in de bodem te voorkomen of te beperken.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 3.3 Specifieke aanvraagvereisten omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteit (grondwater)

  • 1.

    Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden in aanvulling op artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 7.3 en 7.4 van de Omgevingsregeling, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      het doel waarvoor het te onttrekken grondwater wordt gebruikt;

    • b.

      het aantal in te richten putten;

    • c.

      de coördinaten volgens het stelsel van de Rijksdriehoekstelsel van iedere put;

    • d.

      de diepte in meters van de onderkant en de bovenkant van de filters van iedere put ten opzichte van het maaiveld en het NAP;

    • e.

      de lengte in meters van het effectieve filter in iedere put;

    • f.

      de capaciteit van de pomp in kubieke meters water per uur per put;

    • g.

      de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar, die ten hoogste wordt onttrokken;

    • h.

      de verwachte datum en het verwachte tijdstip van het begin van de activiteit en de verwachte duur ervan;

    • i.

      een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van de onttrekking en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken; en

    • j.

      als het gaat om het in samenhang met het onttrekken van grondwater in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater:

      • 1°.

        de hoeveelheid water in kubieke meters water per uur, etmaal, maand en jaar die ten hoogste in de bodem wordt gebracht;

      • 2°.

        de diepte in meters waarop het water in de bodem wordt gebracht;

      • 3°.

        een beschrijving van de samenhang van het brengen van water in de bodem met de onttrekking;

      • 4°.

        de herkomst en samenstelling van het water dat in de bodem wordt gebracht; en

      • 5°.

        een beschrijving van de mogelijke negatieve gevolgen van het brengen van water in de bodem en de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om die gevolgen te voorkomen of te beperken.

  • 2.

    Het eerste lid geldt niet voor wateronttrekkingsactiviteiten als bedoeld in de artikelen 6.34, eerste lid, onder b en c, en 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 3.4 Specifieke aanvraagvereisten omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteit (oppervlaktewater)

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, wordt in aanvulling op artikel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 7.3 en 7.4 van de Omgevingsregeling, een locatietekening met daarop de te beregenen percelen inclusief het aantal hectaren en de locaties van de onttrekkingspunten verstrekt.

Artikel 3.5 Beoordelingsregel omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteit

  • 1.

    Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.89, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Op het beoordelen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.89, tweede en derde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.6 Beoordelingsregel omgevingsvergunning grondwateronttrekking voor menselijke consumptie

  • 1.

    Aan een omgevingsvergunning voor een onttrekking van grondwater voor menselijke consumptie, als dagelijks meer dan 10 m3 water wordt onttrokken of water wordt onttrokken voor meer dan 50 personen, worden voorschriften verbonden over de monitoring van het ruwwater volgens de methoden en parameters uit tabel II en tabel IIIC van het Drinkwaterbesluit.

  • 2.

    De monitoring, bedoeld in het eerste lid, vindt de eerste keer plaats bij aanvang van de onttrekking en vervolgens ten minste elke zes jaar een meting en analyse van een beperkter parameterpakket, afhankelijk van de uitkomsten van de eerste en daaropvolgende metingen en de verwachte risico's.

Artikel 3.7 Voorschriften omgevingsvergunning infiltratie van water

Op het verbinden van voorschriften aan een omgevingsvergunning voor het in de bodem brengen van water, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bedoelde voorziening, die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, is artikel 8.94 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

Afdeling 3.2 Waterkering

Paragraaf 3.2.1 Algemeen

Artikel 3.8 Toepassingsbereik
Artikel 3.9 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van het werk, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    een eventuele beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden is ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de werkzaamheden het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering; en

  • h.

    voor ontwatering uitsluitend open bemaling wordt toegepast, het gebruik van filtermateriaal is niet toegestaan.

Paragraaf 3.2.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 3.10 Aanwijzing algemene regel

Paragraaf 3.2.3 Algemene regels

Artikel 3.11 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater bij een waterkering:

    • a.

      het onttrekken van grondwater voor drinkwater voor vee of huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen mag uitsluitend worden uitgevoerd met een filter dat zich uitsluitend bevindt in het eerste watervoerend pakket met de bovenzijde van het filter op ten minste 15 m-mv;

    • b.

      bij het plaatsen van het onttrekkingsfilter mag de scheidende laag tussen het eerste en tweede watervoerend pakket niet worden beschadigd of doorboord;

    • c.

      het onttrekken van grondwater voor andere doeleinden, dan onder a, genoemd, mag uitsluitend worden uitgevoerd met open bemaling. Het gebruik van filters, inclusief drainagebuizen, of het toepassen van een zandbed is niet toegestaan;

    • d.

      de hoeveelheid grondwater die onttrokken wordt is kleiner dan of gelijk aan 2 m3/uur; en

    • e.

      op aanwijzing van het waterschap worden alle maatregelen getroffen die nodig zijn om het waterkerend vermogen van de waterkering te waarborgen en dit kan in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij extreem hoog water, betekenen dat de bemaling tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater bij een waterkering:

    • a.

      het onttrekken van grondwater voor drinkwater voor vee of huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen mag uitsluitend worden uitgevoerd met een filter dat zich uitsluitend bevindt in het eerste watervoerend pakket met de bovenzijde van het filter op ten minste 15 m-mv;

    • b.

      bij het plaatsen van het onttrekkingsfilter mag de scheidende laag tussen het eerste en tweede watervoerend pakket niet worden beschadigd of doorboord;

    • c.

      het onttrekken van grondwater voor andere doeleinden, dan onder a, genoemd, mag uitsluitend worden uitgevoerd met open bemaling. Het gebruik van filters, inclusief drainagebuizen, of het toepassen van een zandbed is niet toegestaan;

    • d.

      de hoeveelheid grondwater die onttrokken wordt is kleiner dan of gelijk aan 5 m3/uur; en

    • e.

      op aanwijzing van het waterschap worden alle maatregelen getroffen die nodig zijn om het waterkerend vermogen van de waterkering te waarborgen en dit kan in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij extreem hoog water, betekenen dat de bemaling tijdelijk moeten worden gestaakt.

Artikel 3.12 Informatieplicht
Artikel 3.13 Meldplicht

Paragraaf 3.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 3.14 Vergunningplicht

Afdeling 3.3 Aanleg of verwijdering

Paragraaf 3.3.1 Grondwater onttrekken in een kwetsbaar gebied

Subparagraaf 3.3.1.1 Algemeen
Artikel 3.15 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater ter plaatse van kwetsbare bebouwing en in een grondwatergevoelig natuurgebied.

  • 2.

    De regels in deze paragraaf hebben betrekking op het onttrekken van grondwater:

    • a.

      in een bouwput ten behoeve van aanleg, sloop of verwijdering van funderingen, kelders, andere ondergrondse bebouwing of objecten, een bodemsanering, een inspectie van ondergrondse bebouwing of objecten of een (diepe) grondboring;

    • b.

      in een sleuf ten behoeve van het aanleggen of reparatie van riolering, kabels, leidingen en funderingen, het uitvoeren van onderzoek of andersoortige ondergrondse werkzaamheden over een (grote) lengte of het graven van een watergang;

    • c.

      voor een grondwatersanering;

    • d.

      voor een beheersmaatregel; en

    • e.

      in een project.

Artikel 3.16 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    het werk na afloop van de grondwateronttrekkingen altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt;

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen; en

  • d.

    in het grondwatergevoelig natuurgebied extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen.

Subparagraaf 3.3.1.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 3.17 Aanwijzing algemene regel
Subparagraaf 3.3.1.3 Algemene regels
Artikel 3.18 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater bij kwetsbare bebouwing:

    • a.

      de grondwaterstand mag, ter plaatse van bebouwing van vóór 1960, niet onder de gemiddelde laagste grondwaterstand komen; en

    • b.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om het kwetsbare bebouwing te beschermen en dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater bij kwetsbare bebouwing:

    • a.

      de grondwaterstand mag, ter plaatse van bebouwing van vóór 1960, verder verlaagd worden dan de gemiddeld laagste grondwaterstand;

    • b.

      houten funderingsonderdelen van bebouwing mogen niet droogvallen tijdens de bemaling;

    • c.

      de verschilzakking, ten gevolge van de verlaging van de grondwaterstand, mag ter plaatse van monumentale panden of eerder door zakking beschadigde bebouwing niet groter zijn dan 1:1.000 en mag ter plaatse van overige bebouwing van vóór 1960 niet groter dan 1:600 zijn; en

    • d.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap alle maatregelen die nodig zijn om het kwetsbare bebouwing te beschermen en dit kan in bepaalde gevallen betekenen dat de bemaling tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater in een gebied met grondwatergevoelige natuur:

    • a.

      de grondwaterstand mag, in een grondwatergevoelig natuurgebied, verder verlaagd worden dan de gemiddeld laagste grondwaterstand;

    • b.

      de hoeveelheid grondwater die onttrokken wordt moet kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur zijn; en

    • c.

      op aanwijzing van het waterschap worden alle maatregelen getroffen die nodig zijn om het kwetsbare gebied te beschermen en dit kan in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij extreme droogte, betekenen dat de bemaling tijdelijk moet worden gestaakt.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater in een grondwatergevoelig natuurgebied:

    • a.

      de grondwaterstand mag, in een gebied met grondwatergevoelige natuur, verder verlaagd worden dan de gemiddeld laagste grondwaterstand;

    • b.

      het grondwater wordt zo doelmatig mogelijk onttrokken;

    • c.

      het onttrekken van grondwater mag alleen buiten het groeiseizoen, namelijk de periode vanaf 1 november tot 1 maart, plaatsvinden; en

    • d.

      op aanwijzing van het waterschap worden alle maatregelen getroffen die nodig zijn om het kwetsbare gebied te beschermen en dit kan in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij extreme droogte, betekenen dat de bemaling tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater in een gebied met grondwatergevoelige natuur:

    • a.

      de grondwaterstand mag, in een gebied met grondwatergevoelige natuur, verder verlaagd worden dan de GLG;

    • b.

      het grondwater wordt zo doelmatig mogelijk onttrokken;

    • c.

      het grondwater wordt onttrokken in het groeiseizoen, namelijk de periode vanaf 1 maart tot en met 31 oktober;

    • d.

      het onttrokken grondwater moet weer geheel terug in de bodem worden gebracht; en

    • e.

      op aanwijzing van het waterschap worden alle maatregelen getroffen die nodig zijn om het kwetsbare gebied te beschermen en dit kan in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij extreme droogte, betekenen dat de bemaling tijdelijk moeten worden gestaakt.

Artikel 3.19 Informatieplicht
Artikel 3.20 Meldplicht
Subparagraaf 3.3.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 3.21 Vergunningplicht
  • 1.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning in een bouwput, in een sleuf, voor een grondwatersanering, voor een beheersmaatregel en in een project grondwater te onttrekken ter plaatse van kwetsbare bebouwing, als:

    • a.

      binnen het invloedsgebied van de bemaling bebouwing van vóór 1960 aanwezig is;

    • b.

      de grondwaterstand, ter plaatse van de bebouwing van vóór 1960, wordt verlaagd tot onder de gemiddelde laagste grondwaterstand; en

    • c.

      ten gevolge van het verlagen van de grondwaterstand:

      • 1°.

        de verschilzakking ter plaatse van monumentale panden of eerder door zakking beschadigde gebouwen groter is dan 1:1.000;

      • 2°.

        de verschilzakking ter plaatse van overige bebouwing van vóór 1960 groter is dan 1:600; of

      • 3°.

        onderdelen van de houten fundering droog vallen.

  • 2.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning in een bouwput, in een sleuf, voor een grondwatersanering, voor een beheersmaatregel en in een project grondwater binnen een grondwatergevoelig natuurgebied te onttrekken, als:

    • a.

      binnen het invloedsgebied van de bemaling een grondwatergevoelig natuurgebied aanwezig is;

    • b.

      de grondwaterstand wordt verlaagd tot onder de gemiddelde laagste grondwaterstand;

    • c.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet groter dan 10 m3 per uur;

    • d.

      grondwater wordt onttrokken in het groeiseizoen, in de periode vanaf 1 maart tot en met 31 oktober; en

    • e.

      het onttrokken grondwater niet wordt teruggebracht in de bodem.

Paragraaf 3.3.2 Grondwater onttrekken in een bouwput

Subparagraaf 3.3.2.1 Algemeen
Artikel 3.22 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater in een bouwput ten behoeve van de aanleg, sloop of verwijdering van funderingen, kelders, andere ondergrondse bebouwing of objecten, ten behoeve van een bodemsanering, ten behoeve van inspectie van ondergrondse bebouwing of objecten of ten behoeve van een diepe grondboring.

Artikel 3.23 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    het werk na afloop van de grondwateronttrekkingen altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt; en

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen.

Subparagraaf 3.3.2.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 3.24 Aanwijzing algemene regel
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput wordt voldaan aan de artikelen 3.25eerste lid, 3.26 en 3.27, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van een bodemsanering;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal bedraagt:

      • 1°.

        400.000 m3; en

      • 2°.

        100 m3/uur;

    • d.

      het grondwater:

    • e.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; en

      • 3°.

        12.000 m3/jaar.

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput wordt voldaan aan de artikelen 3.25tweede lid, 3.26 en 3.27, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van een bodemsanering;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal bedraagt:

      • 1°.

        400.000 m3; en

      • 2°.

        100 m3/uur;

    • d.

      het grondwater:

    • e.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet groter dan:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; of

      • 3°.

        12.000 m3/jaar.

  • 3.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput wordt voldaan aan de artikelen 3.25eerste lid, 3.26 en 3.27, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • b.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

    • c.

      wordt verricht met een ander doel dan een bodemsanering;

    • d.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • f.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal bedraagt:

      • 1°.

        400.000 m3; en

      • 2°.

        100 m3/uur;

    • g.

      het grondwater:

    • h.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; en

      • 3°.

        12.000 m3/jaar.

  • 4.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput wordt voldaan aan de artikelen 3.25tweede lid, 3.26 en 3.27, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • b.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

    • c.

      wordt verricht met een ander doel dan een bodemsanering;

    • d.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • f.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal bedraagt:

      • 1°.

        400.000 m3; en

      • 2°.

        100 m3/uur;

    • g.

      het grondwater:

    • h.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet groter dan:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; of

      • 3°.

        12.000 m3/jaar.

  • 5.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput wordt voldaan aan de artikelen 3.25eerste lid, 3.26 en 3.27, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvinden;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal bedraagt:

      • 1°.

        400.000 m3; en

      • 2°.

        100 m3/uur;

    • e.

      het grondwater:

    • f.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; en

      • 3°.

        12.000 m3/jaar.

  • 6.

    Bij het onttrekken van grondwater in een bouwput wordt voldaan aan de artikelen 3.25tweede lid, 3.26 en 3.27, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal bedraagt:

      • 1°.

        400.000 m3; en

      • 2°.

        100 m3/uur;

    • e.

      het grondwater:

    • f.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet groter dan:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; of

      • 3°.

        12.000 m3/jaar.

  • 7.

    Dit artikel is niet van toepassing als er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen in afdeling 3.2 of paragraaf 3.3.1.

Subparagraaf 3.3.2.3 Algemene regels
Artikel 3.25 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater in een bouwput:

    • a.

      verlaging van de stijghoogte en/of grondwaterstand onder de bouwputbodem is niet meer dan 30 cm beneden het kritische punt van de bouwput;

    • b.

      de onttrokken hoeveelheid grondwater wordt, bij een pomp met een capaciteit kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur, gemonitord door de uren waarop de pomp aan staat, de capaciteit van de pomp, de datum en het tijdstip van meting, te registreren of met een watermeter, als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder c, en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • c.

      bij een pomp met een capaciteit groter dan 10 m3/uur:

      • 1°.

        wordt de onttrokken hoeveelheid grondwater dagelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

      • 2°.

        wordt voor de start van de grondwateronttrekking de beginstand van de watermeter geregistreerd;

      • 3°.

        wordt de gemeten hoeveelheden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen; en

      • 4°.

        worden de gegevens minimaal vijf jaar bewaard;

    • d.

      een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

    • e.

      bij het vervangen van een watermeter, wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging, geregistreerd en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • f.

      een interceptie- en/of schermbemaling wordt voorzien van een eigen watermeter;

    • g.

      per melding is sprake van één onttrekkingsperiode;

    • h.

      tussen twee onttrekkingsperioden van grondwateronttrekkingen die binnen elkaars invloedsgebied liggen, is gedurende minimaal acht weken geen sprake van een grondwateronttrekking;

    • i.

      bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101; en

    • j.

      Bij het realiseren van onttrekkingsputten en peilbuizen worden boorstaten gemaakt.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater in een bouwput:

    • a.

      verlaging van de stijghoogte en/of grondwaterstand onder de bouwputbodem is niet meer dan 30 cm beneden het kritische punt van de bouwput;

    • b.

      de verlaging van de grondwaterstand en/of de stijghoogte wordt binnen het invloedgebied van de grondwateronttrekking gemonitord door tenminste een peilbuis te plaatsen:

      • 1°.

        naast de bouwput waar de stijghoogteverlaging gelijk is aan de verlaging op het kritische punt in de bouwput;

      • 2°.

        op 50 en 100 m afstand van de rand van de bouwput; en

      • 3°.

        aan de gevel van bebouwing van voor 1960, tot een afstand van 100 m van de rand van de bouwput.

    • c.

      de filterdiepte van de peilbuizen is op gelijke diepte als de filters die voor het onttrekken van grondwater worden gebruikt en, indien het onttrekken dieper dan de deklaag plaatsvindt, een filter in de deklaag;

    • d.

      op een gemotiveerd schriftelijk verzoek, kan het waterschap instemmen met het wijzigen van de locatie van peilbuizen;

    • e.

      de peilbuizen moeten worden ingemeten en op een kaart worden ingetekend, deze kaart bevat de XY-coördinaten en de hoogte van de bovenkant van de peilbuizen ten opzichte van maaiveld en ten opzichte van NAP;

    • f.

      de eerste vier weken worden de peilbuizen dagelijks gemeten en daarna wordt er wekelijks gemeten, tot drie weken na beëindiging van de grondwateronttrekking;

    • g.

      de eerste meting vindt minimaal drie dagen voor de start van de grondwateronttrekking plaats;

    • h.

      De volgende voorschriften gelden over de wijze van meting:

      • 1°.

        de onttrokken hoeveelheid grondwater wordt dagelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

      • 2°.

        voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd;

      • 3°.

        de gemeten hoeveelheden worden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen; en

      • 4°.

        de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • i.

      een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

    • j.

      bij het vervangen van een watermeter wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging geregistreerd, en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • k.

      een interceptie- en/of schermbemaling wordt voorzien van een eigen watermeter;

    • l.

      per melding is sprake van één onttrekkingsperiode;

    • m.

      tussen twee onttrekkingsperioden van grondwateronttrekkingen die binnen elkaars invloedgebied liggen, is gedurende minimaal acht weken geen sprake van een grondwateronttrekking;

    • n.

      bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101; en

    • o.

      bij het realiseren van onttrekkingsputten en peilbuizen worden boorstaten gemaakt.

Artikel 3.26 Informatieplicht
  • 1.

    Tenminste drie dagen voor de start van de grondwateronttrekking(en) wordt:

    • a.

      de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap; en

    • b.

      indien vereist, de peilbuizen die zijn ingetekend op een kaart, onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer, verstrekt aan het waterschap.

  • 2.

    Indien een watermeter vereist dan wel aanwezig is, wordt voor de start van de grondwateronttrekking(en) de beginstand van de watermeter met datum en tijdstip van aflezen verstrekt aan het waterschap.

  • 3.

    Tenminste drie werkdagen voordat de putten geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht, wordt de datum waarop de putten geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht verstrekt aan het waterschap.

  • 4.

    Uiterlijk één maand na beëindiging van de grondwateronttrekking, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag of draaiuren per dag indien geen watermeter aanwezig is;

    • c.

      indien een watermeter vereist, dan wel aanwezig is, de begin- en eindstand van de watermeter;

    • d.

      indien het plaatsen van een peilbuis vereist is, alle gemeten grondwaterstanden en stijghoogten; en

    • e.

      de boorstaten.

Artikel 3.27 Meldplicht
  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken in een bouwput zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2.

  • 2.

    Als sprake is van een bodemsanering wordt bij de melding ook:

    • a.

      een saneringsplan verstrekt, waarmee het bevoegd gezag heeft ingestemd; of

    • b.

      een saneringsplan zonder instemming bevoegd gezag verstrekt als door het bevoegd gezag geen saneringsplan wordt vereist.

  • 3.

    Als sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer, wordt bij de melding ook het advies van de gemeente verstrekt.

  • 4.

    Bij de uitvoering van een project waarbij meerdere grondwateronttrekkingen worden verricht wordt één melding ingediend voor deze activiteiten, tenzij:

    • a.

      de tijd tussen het einde van een grondwateronttrekking van één fase en de start van een grondwateronttrekking van een volgende fase meer dan acht weken is; of

    • b.

      aangetoond wordt dat het invloedsgebied van twee grondwateronttrekkingen elkaar niet overlappen.

  • 5.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

  • 6.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

Subparagraaf 3.3.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 3.28 Vergunningplicht
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een bouwput te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van een bodemsanering;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        maximaal 400.000 m3; en

      • 2°.

        maximaal 100 m3/uur;

    • d.

      het grondwater dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket; en

    • e.

      er geen gesloten bouwkuip wordt toegepast.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een bouwput te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van een bodemsanering; en

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        meer dan 400.000 m3; of

      • 2°.

        meer dan 100 m3/uur.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een bouwput te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • b.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

    • c.

      wordt verricht met een ander doel dan een bodemsanering;

    • d.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • f.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        maximaal 400.000 m3; en

      • 2°.

        maximaal 100 m3/uur;

    • g.

      het grondwater dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket; en

    • h.

      er geen gesloten bouwkuip wordt toegepast.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een bouwput te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • b.

      de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

    • c.

      wordt verricht met een ander doel dan een bodemsanering;

    • d.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt; en

    • f.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        meer dan 400.000 m3; of

      • 2°.

        meer dan 100 m3/uur.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een bouwput te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • b.

      de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

    • c.

      wordt verricht met een ander doel dan een bodemsanering;

    • d.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling; en

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen groter is dan 25 m3/uur.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een bouwput te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer; en

    • b.

      de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

    • c.

      wordt verricht met een ander doel dan een bodemsanering.

  • 7.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater in een bouwput te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        maximaal 400.000 m3; en

      • 2°.

        maximaal 100 m3/uur;

    • e.

      het grondwater dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket; en

    • f.

      er geen gesloten bouwkuip wordt toegepast.

  • 8.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een bouwput te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt; en

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        meer dan 400.000 m3; of

      • 2°.

        meer dan 100 m3/uur.

  • 9.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater in een bouwput te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt; en

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen groter is dan 25 m3/uur.

  • 10.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een bouwput te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer; en

    • b.

      door de grondwateronttrekking de verontreinigingen worden verplaatst:

      • 1°.

        van binnen naar buiten het gebiedsplan; of

      • 2°.

        buiten de grenzen van het gebiedsplan.

Paragraaf 3.3.3 Grondwater onttrekken in een sleuf

Subparagraaf 3.3.3.1 Algemeen
Artikel 3.29 Toepassingsbereik

De paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater in een sleuf ten behoeve van het aanleggen of repareren van riolering, kabels, leidingen en funderingen, het uitvoeren van onderzoek of andersoortige ondergrondse werkzaamheden over een al dan niet grote lengte of het graven van een watergang.

Artikel 3.30 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    het werk na afloop van de grondwateronttrekkingen altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt; en

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen.

Subparagraaf 3.3.3.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 3.31 Aanwijzing algemene regel
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.32eerste lid, 3.33 en 3.34 , als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • c.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking maximaal 5 m wordt verplaatst;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal bedraagt:

      • 1°.

        400.000 m3; en

      • 2°.

        15.000 m3/week;

    • e.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket; en

    • f.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; en

      • 3°.

        12.000 m3/jaar.

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.32tweede lid, 3.33 en 3.34, als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • c.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking maximaal 5 m wordt verplaatst;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal bedraagt:

      • 1°.

        400.000 m3; en

      • 2°.

        15.000 m3/week;

    • e.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket; en

    • f.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet groter dan:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; of

      • 3°.

        12.000 m3/jaar.

  • 3.

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.32eerste lid, 3.33 en 3.34, als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • c.

      de grondwaterontrekking een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst;

    • d.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • f.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal bedraagt:

      • 1°.

        400.000 m3; en

    • g.

      15.000 m3/week;

    • h.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket; en

    • i.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; en

      • 3°.

        12.000 m3/jaar.

  • 4.

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.32tweede lid, 3.33 en 3.34, als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • c.

      de grondwaterontrekking een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst;

    • d.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • f.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal bedraagt:

      • 1°.

        400.000 m3; en

    • g.

      15.000 m3/week;

    • h.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket; en

    • i.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet groter dan:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; of

      • 3°.

        12.000 m3/jaar.

  • 5.

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.32eerste lid, 3.33 en 3.34, als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is;

    • c.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvinden;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        maximaal 400.000 m3; en

      • 2°.

        maximaal 15.000 m3/week;

    • f.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket; en

    • g.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; en

      • 3°.

        12.000 m3/jaar.

  • 6.

    Bij het onttrekken van grondwater in een sleuf wordt voldaan aan de artikelen 3.32tweede lid, 3.33 en 3.34, als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is;

    • c.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        maximaal 400.000 m3; en

      • 2°.

        maximaal 15.000 m3/week;

    • f.

      het grondwater niet dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket; en

    • g.

      grondwater wordt onttrokken met een debiet groter dan:

      • 1°.

        10 m3/uur;

      • 2°.

        5.000 m3/maand; of

      • 3°.

        12.000 m3/jaar.

  • 7.

    Dit artikel is niet van toepassing als er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen in afdeling 3.2 of paragraaf 3.3.1.

Subparagraaf 3.3.3.3 Algemene regels
Artikel 3.32 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater in een sleuf:

    • a.

      verlaging van de stijghoogte en/of grondwaterstand onder de sleufbodem is niet meer dan 30 cm beneden het kritische punt van de sleuf;

    • b.

      de onttrokken hoeveelheid grondwater wordt, bij een pomp met een capaciteit kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur, gemonitord door de uren waarop de pomp aan staat, de capaciteit van de pomp, de datum en het tijdstip van meting, te registreren of met een watermeter als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder c, en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • c.

      bij een pomp met een capaciteit groter dan 10 m3/uur:

      • 1°.

        wordt de onttrokken hoeveelheid grondwater dagelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

      • 2°.

        wordt voor de start van de grondwateronttrekking de beginstand van de watermeter geregistreerd;

      • 3°.

        wordt de gemeten hoeveelheden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen; en

      • 4°.

        worden de gegevens minimaal vijf jaar bewaard;

    • d.

      een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

    • e.

      bij het vervangen van een watermeter, wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging, geregistreerd en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • f.

      een interceptie- en/of schermbemaling wordt voorzien van een eigen watermeter;

    • g.

      per melding is sprake van één onttrekkingsperiode;

    • h.

      tussen twee onttrekkingsperioden van grondwateronttrekkingen die binnen elkaars invloedsgebied liggen, is gedurende minimaal acht weken geen sprake van een grondwateronttrekking;

    • i.

      bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101; en

    • j.

      bij het realiseren van onttrekkingsputten en peilbuizen worden boorstaten gemaakt.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater in een sleuf:

    • a.

      verlaging van de stijghoogte en/of grondwaterstand onder de sleufbodem is niet meer dan 30 cm beneden het kritische punt van de sleuf;

    • b.

      de bemalen sleuflengte is maximaal 100 m;

    • c.

      de verlaging van de grondwaterstand en/of de stijghoogte worden gemonitord binnen het invloedgebied van de grondwateronttrekking door tenminste een peilbuis te plaatsen:

      • 1°.

        per 100 m sleuf, naast de sleuf waar de stijghoogteverlaging gelijk is aan de verlaging op het kritische punt in de sleuf;

      • 2°.

        per 100 m sleuf, op 50 en 100 m afstand van de rand van de sleuf; en

      • 3°.

        per 100 m sleuf, aan de gevel van bebouwing van voor 1960, tot een afstand van 100 m van de rand van de sleuf.

    • d.

      de filterdiepte van de peilbuizen is op gelijke diepte als de filters die voor het onttrekken van grondwater worden gebruikt en, indien het onttrekken dieper dan de deklaag plaatsvindt, een filter in de deklaag;

    • e.

      op een gemotiveerd schriftelijk verzoek, kan het waterschap instemmen met het wijzigen van de locatie van peilbuizen;

    • f.

      de peilbuizen moeten worden ingemeten en op een kaart worden ingetekend, deze kaart bevat de XY-coördinaten en de hoogte van de bovenkant van de peilbuizen ten opzichte van maaiveld en ten opzichte van NAP;

    • g.

      de eerste vier weken worden de peilbuizen dagelijks gemeten en daarna wordt er wekelijks gemeten, tot drie weken na beëindiging van de grondwateronttrekking;

    • h.

      de eerste meting vindt minimaal drie dagen voor de start van de grondwateronttrekking plaats;

    • i.

      de volgende voorschriften gelden over de wijze van meting:

      • 1°.

        de onttrokken hoeveelheid grondwater wordt dagelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

      • 2°.

        voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd;

      • 3°.

        de gemeten hoeveelheden worden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen; en

      • 4°.

        de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

    • j.

      een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

    • k.

      bij het vervangen van een watermeter wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging geregistreerd, waarbij de gegevens minimaal vijf jaar worden bewaard;

    • l.

      een interceptie- en/of schermbemaling wordt voorzien van een eigen watermeter;

    • m.

      per melding is sprake van één onttrekkingsperiode;

    • n.

      tussen twee onttrekkingsperioden van grondwateronttrekkingen die binnen elkaars invloedgebied liggen, is gedurende minimaal acht weken geen sprake van een grondwateronttrekking;

    • o.

      bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101; en

    • p.

      bij het realiseren van onttrekkingsputten en peilbuizen worden boorstaten gemaakt.

Artikel 3.33 Informatieplicht
  • 1.

    Tenminste drie dagen voor de start van de grondwateronttrekking(en) wordt:

    • a.

      de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap; en

    • b.

      indien vereist, de peilbuizen die zijn ingetekend op een kaart, onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer, verstrekt aan het waterschap.

  • 2.

    Indien een watermeter vereist dan wel aanwezig is, wordt voor de start van de grondwateronttrekking(en) de beginstand van de watermeter met datum en tijdstip van aflezen verstrekt aan het waterschap.

  • 3.

    Tenminste drie werkdagen voordat de putten geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht, wordt de datum waarop de putten geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht verstrekt aan het waterschap.

  • 4.

    Uiterlijk één maand na beëindiging van de grondwateronttrekking, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag of draaiuren per dag indien geen watermeter aanwezig is;

    • c.

      indien een watermeter vereist, dan wel aanwezig is, de begin- en eindstand van de watermeter;

    • d.

      indien het plaatsen van een peilbuis vereist is, alle gemeten grondwaterstanden en stijghoogten; en

    • e.

      de boorstaten.

Artikel 3.34 Meldplicht
  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken in een sleuf zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2.

  • 2.

    Als sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer, wordt bij de melding ook het advies van de gemeente verstrekt.

  • 3.

    Bij de uitvoering van een project waarbij meerdere grondwateronttrekkingen worden verricht wordt één melding ingediend voor deze activiteiten, tenzij:

    • a.

      de tijd tussen het einde van een grondwateronttrekking van één fase en de start van een grondwateronttrekking van een volgende fase meer dan acht weken is; of

    • b.

      aangetoond wordt dat het invloedsgebied van twee grondwateronttrekkingen elkaar niet overlappen.

  • 4.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

  • 5.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

Subparagraaf 3.3.3.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 3.35 Vergunningplicht
  • 1.

    Het is om verboden zonder omgevingsvergunning grondwater in een sleuf te onttrekken, als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • c.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking maximaal 5 m wordt verplaatst;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        maximaal 400.000 m3; en

      • 2°.

        maximaal 15.000 m3/week; en

    • e.

      het grondwater dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een sleuf te onttrekken, als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • c.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking maximaal 5 m wordt verplaatst; en

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        meer dan 400.000 m3; of

      • 2°.

        meer dan 15.000 m3/week.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een sleuf te onttrekken, als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • c.

      de grondwaterontrekking een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst;

    • d.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • f.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        maximaal 400.000 m3; en

      • 2°.

        maximaal 15.000 m3/week; en

    • g.

      het grondwater dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een sleuf te onttrekken, als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • c.

      de grondwaterontrekking een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst;

    • d.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling.

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt; en

    • f.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        meer dan 400.000 m3; of

      • 2°.

        meer dan 15.000 m3/week.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een sleuf te onttrekken, als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • c.

      de grondwaterontrekking een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst;

    • d.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling; en

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen groter is dan 25 m3/uur.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een sleuf te onttrekken, als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer; en

    • c.

      de grondwaterontrekking een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst.

  • 7.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater in een sleuf te onttrekken, als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is;

    • c.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvinden;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        maximaal 400.000 m3; en

      • 2°.

        maximaal 15.000 m3/week; en

    • f.

      het grondwater dieper onttrokken wordt dan het eerste watervoerend pakket.

  • 8.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een sleuf te onttrekken, als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is;

    • c.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt; en

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal bedraagt:

      • 1°.

        meer dan 400.000 m3; of

    • f.

      meer dan 15.000 m3/week.

  • 9.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater in een sleuf te onttrekken, als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is;

    • c.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt; en

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen groter is dan 25 m3/uur.

  • 10.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een sleuf te onttrekken, als:

    • a.

      de voortgang, per sleuf, van alle grondwateronttrekkingen in een sleuf minimaal 20 m/week is;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is; en

    • c.

      door de grondwateronttrekking de verontreinigingen worden verplaatst:

      • 1°.

        van binnen naar buiten het gebiedsplan; of

      • 2°.

        buiten de grenzen van het gebiedsplan.

Paragraaf 3.3.4 Grondwater onttrekken voor een grondwatersanering

Subparagraaf 3.3.4.1 Algemeen
Artikel 3.36 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater ten behoeve van het verwijderen van verontreinigingen uit het grondwater of verwijderen van verontreinigd grondwater.

Artikel 3.37 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    het werk na afloop van de grondwateronttrekkingen altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt; en

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen.

Subparagraaf 3.3.4.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 3.38 Aanwijzing algemene regel
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering wordt voldaan aan de artikelen 3.39, 3.40 en 3.41, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van een grondwatersanering; en

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal 25 m3/uur bedraagt.

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering wordt voldaan aan de artikelen 3.39, 3.40 en 3.41, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • b.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

    • c.

      wordt verricht met een ander doel dan een grondwatersanering;

    • d.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt; en

    • f.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal 25 m3/uur bedraagt.

  • 3.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering wordt voldaan aan de artikelen 3.39, 3.40 en 3.41, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt; en

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal 25 m3/uur bedraagt.

  • 4.

    Dit artikel is niet van toepassing als er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen in afdeling 3.2 of paragraaf 3.3.1.

Subparagraaf 3.3.4.3 Algemene regels
Artikel 3.39 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering:

  • a.

    de onttrokken hoeveelheid grondwater wordt maandelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

  • b.

    voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd, de gemeten hoeveelheden worden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

  • c.

    een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

  • d.

    bij het vervangen van een watermeter, wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging, geregistreerd, waarbij de gegevens minimaal vijf jaar worden bewaard;

  • e.

    een interceptie- en/of schermbemaling worden voorzien van een eigen watermeter;

  • f.

    de te saneren verontreinigingsvlek wordt gemonitord volgens het saneringsplan ingediend bij de melding;

  • g.

    per melding is sprake van één onttrekkingsperiode;

  • h.

    tussen twee onttrekkingsperioden van grondwateronttrekkingen die binnen elkaars invloedsgebied liggen, is gedurende minimaal acht weken geen sprake van een grondwateronttrekking;

  • i.

    bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101; en

  • j.

    bij het realiseren van onttrekkingsputten en peilbuizen worden boorstaten gemaakt.

Artikel 3.40 Informatieplicht
  • 1.

    Tenminste drie dagen voor de start van de grondwateronttrekking(en) wordt de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap.

  • 2.

    Voor de start van de grondwateronttrekking(en) wordt de beginstand van de watermeter met datum en tijdstip van opname verstrekt aan het waterschap.

  • 3.

    Jaarlijks, uiterlijk 30 januari, worden de gemeten onttrokken hoeveelheden aan het waterschap verstrekt, inclusief een totaaloverzicht van alle meterstanden, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

  • 4.

    Tenminste drie werkdagen voordat de putten geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht, wordt de datum waarop de putten geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht verstrekt aan het waterschap.

  • 5.

    Uiterlijk één maand na beëindiging van de grondwateronttrekking, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag;

    • c.

      de begin- en eindstand van de watermeter; en

    • d.

      de boorstaten.

Artikel 3.41 Meldplicht
  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor een grondwatersanering zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2.

  • 2.

    Bij de melding wordt:

    • a.

      een saneringsplan verstrekt, waarmee het bevoegd gezag heeft ingestemd; of

    • b.

      een saneringsplan zonder instemming bevoegd gezag verstrekt als door het bevoegd gezag geen saneringsplan wordt vereist.

  • 3.

    Als sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer, wordt bij de melding ook het advies van de gemeente verstrekt.

  • 4.

    Bij de uitvoering van een project waarbij meerdere grondwateronttrekkingen worden verricht wordt één melding ingediend voor deze activiteiten, tenzij:

    • a.

      de tijd tussen het einde van een grondwateronttrekking van één fase en de start van een grondwateronttrekking van een volgende fase meer dan acht weken is; of

    • b.

      aangetoond wordt dat het invloedsgebied van twee grondwateronttrekkingen elkaar niet overlappen.

  • 5.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

  • 6.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

Subparagraaf 3.3.4.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 3.42 Vergunningplicht
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een grondwatersanering te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • b.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van een grondwatersanering; en

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal groter is dan 25 m3/uur .

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een grondwatersanering te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • b.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

    • c.

      wordt verricht met een ander doel dan een grondwatersanering;

    • d.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt; en

    • f.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal groter is dan 25 m3/uur.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een grondwatersanering te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • b.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

    • c.

      wordt verricht met een ander doel dan een grondwatersanering;

    • d.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling; en

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen groter is dan 25 m3/uur.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een grondwatersanering te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer; en

    • b.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

    • c.

      wordt verricht met een ander doel dan een grondwatersanering.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een grondwatersanering te onttrekken, als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt; en

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal groter is dan 25 m3/uur.

  • 6.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater voor een grondwatersanering te onttrekken als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is;

    • b.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvinden; en

    • c.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen groter is dan 25 m3/uur.

  • 7.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een grondwatersanering te onttrekken als:

    • a.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer; en

    • b.

      door de grondwateronttrekking de verontreinigingen worden verplaatst:

      • 1°.

        van binnen naar buiten het gebiedsplan; of

      • 2°.

        buiten de grenzen van het gebiedsplan.

Paragraaf 3.3.5 Grondwater onttrekken voor een beheersmaatregel

Subparagraaf 3.3.5.1 Algemeen
Artikel 3.43 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel, die als doel heeft het beheersen of op de plaats houden van verontreinigd grondwater, dat onderhevig is aan natuurlijke veranderingen, zoals natuurlijke grondwaterstroming.

Artikel 3.44 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    het werk na afloop van de grondwateronttrekkingen altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt; en

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen.

Subparagraaf 3.3.5.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 3.45 Aanwijzing algemene regel
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel wordt voldaan aan de artikelen 3.46, 3.47 en 3.48, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • c.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van de beheersmaatregel; en

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal 25 m3/uur bedraagt.

  • 2.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel wordt voldaan aan de artikelen 3.46, 3.47 en 3.48, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • c.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

    • d.

      wordt verricht met een ander doel dan een beheersmaatregel;

    • e.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • f.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt; en

    • g.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal 25 m3/uur bedraagt.

  • 3.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel wordt voldaan aan de artikelen 3.46, 3.47 en 3.48, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is;

    • c.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt; en

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal maximaal 25 m3/uur bedraagt.

  • 4.

    Dit artikel is niet van toepassing als er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen in afdeling 3.2 of paragraaf 3.3.1.

Subparagraaf 3.3.5.3 Algemene regels
Artikel 3.46 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel:

  • a.

    de onttrokken hoeveelheid grondwater wordt maandelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

  • b.

    voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd, de gemeten hoeveelheden worden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

  • c.

    een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

  • d.

    bij het vervangen van een watermeter, wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging, geregistreerd, waarbij de gegevens minimaal vijf jaar worden bewaard;

  • e.

    een interceptie- en/of schermbemaling worden voorzien van een eigen watermeter;

  • f.

    de te beheersen verontreinigingsvlek wordt gemonitord volgens het saneringsplan ingediend bij de melding;

  • g.

    per melding is sprake van één onttrekkingsperiode;

  • h.

    tussen twee onttrekkingsperioden van grondwateronttrekkingen die binnen elkaars invloedsgebied liggen, is gedurende minimaal acht weken geen sprake van een grondwateronttrekking;

  • i.

    bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101; en

  • j.

    bij het realiseren van onttrekkingsputten en peilbuizen worden boorstaten gemaakt.

Artikel 3.47 Informatieplicht
  • 1.

    Tenminste drie dagen voor de start van de grondwateronttrekking(en) wordt de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap.

  • 2.

    Voor de start van de grondwateronttrekking(en) wordt de beginstand van de watermeter met datum en tijdstip van opname verstrekt aan het waterschap.

  • 3.

    Jaarlijks, uiterlijk 30 januari, worden de gemeten onttrokken hoeveelheden aan het waterschap verstrekt, inclusief totaaloverzicht van alle meterstanden, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

  • 4.

    Tenminste drie werkdagen voordat de putten geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht, wordt de datum waarop de putten geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht verstrekt aan het waterschap.

  • 5.

    Uiterlijk één maand na beëindiging van de grondwateronttrekking, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag;

    • c.

      de begin- en eindstand van de watermeter; en

    • d.

      de boorstaten.

Artikel 3.48 Meldplicht
  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor een beheersmaatregel zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2.

  • 2.

    Bij de melding wordt:

    • a.

      een saneringsplan verstrekt, waarmee het bevoegd gezag heeft ingestemd; of

    • b.

      een saneringsplan zonder instemming bevoegd gezag verstrekt als door het bevoegd gezag geen saneringsplan wordt vereist.

  • 3.

    Als sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer, wordt bij de melding ook het advies van de gemeente verstrekt.

  • 4.

    Bij de uitvoering van een project waarbij meerdere grondwateronttrekkingen worden verricht wordt één melding ingediend voor deze activiteiten, tenzij:

    • a.

      de tijd tussen het einde van een grondwateronttrekking van één fase en de start van een grondwateronttrekking van een volgende fase meer dan acht weken is; of

    • b.

      aangetoond wordt dat het invloedsgebied van twee grondwateronttrekkingen elkaar niet overlappen.

  • 5.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

  • 6.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

Subparagraaf 3.3.5.4 Vergunningplicht
Artikel 3.49 Vergunningplicht
  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als het uitvoeren van de beheersmaatregelen langer dan vijf jaar duurt.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • c.

      een verontreinigingsvlek door de grondwateronttrekking:

      • 1°.

        maximaal 5 m wordt verplaatst; of

      • 2°.

        meer dan 5 m wordt verplaatst en onderdeel is van de beheersmaatregel; en

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal groter is dan 25 m3/uur.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • c.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

    • d.

      wordt verricht met een ander doel dan een beheersmaatregel;

    • e.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling;

    • f.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt; en

    • g.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal groter is dan 25 m3/uur.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • c.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

    • d.

      wordt verricht met een ander doel dan een beheersmaatregel;

    • e.

      de verplaatsing van een verontreinigingsvlek wordt tot maximaal 5 m beperkt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling; en

    • f.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen groter is dan 25 m3/uur.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer; en

    • c.

      de grondwaterontrekking:

      • 1°.

        een verontreinigingsvlek meer dan 5 m verplaatst; en

    • d.

      wordt verricht met een ander doel dan een beheersmaatregel.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer;

    • c.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvindt;

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen maximaal 25 m3/uur bedraagt; en

    • e.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal groter dan 25 m3/uur bedraagt.

  • 7.

    Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar gebiedsgericht grondwaterbeheer van toepassing is;

    • c.

      de verplaatsing van de verontreinigingen binnen het gebiedsplan plaatsvinden; en

    • d.

      het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen groter is dan 25 m3/uur.

  • 8.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater voor een beheersmaatregel te onttrekken, als:

    • a.

      het uitvoeren van de beheersmaatregel maximaal vijf jaar duurt;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken op een locatie waar sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer; en

    • c.

      door de grondwateronttrekking de verontreinigingen worden verplaatst:

      • 1°.

        van binnen naar buiten het gebiedsplan; of

      • 2°.

        buiten de grenzen van het gebiedsplan.

Paragraaf 3.3.6 Grondwater onttrekken in een project

Subparagraaf 3.3.6.1 Algemeen
Artikel 3.50 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater in een project, waarbij meerdere grondwateronttrekkingen met verschillende doelen gelijktijdig worden uitgevoerd.

  • 2.

    De vier te onderscheiden doelen, bedoeld in het eerste lid, zijn:

    • a.

      grondwateronttrekking in een bouwput, ten behoeve van de aanleg, sloop of verwijdering van funderingen, kelders, andere ondergrondse bebouwing of objecten, ten behoeve van een bodemsanering of ten behoeve van inspectie van ondergrondse bebouwing of objecten;

    • b.

      grondwateronttrekking in een sleuf, ten behoeve van het aanleggen of repareren van riolering, kabels, leidingen en funderingen, het uitvoeren van onderzoek of andersoortige ondergrondse werkzaamheden of het graven van een oppervlaktewater;

    • c.

      grondwatersanering, ten behoeve van het verwijderen van verontreinigingen uit het grondwater of verwijderen van verontreinigd grondwater; of

    • d.

      beheersmaatregel, ten behoeve van het beheersen of op de plaats houden van verontreinigd grondwater, dat onderhevig is aan natuurlijke veranderingen, zoals natuurlijke grondwaterstroming.

Artikel 3.51 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    het werk na afloop van de grondwateronttrekkingen altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt; en

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen.

Subparagraaf 3.3.6.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 3.52 Aanwijzing algemene regel
Subparagraaf 3.3.6.3 Algemene regels
Artikel 3.53 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater in een project:

  • a.

    verlaging van de stijghoogte en/of grondwaterstand onder de bouwputbodem en/of sleufbodem is niet meer dan 30 cm beneden het kritische punt van de bouwput en/of de sleuf;

  • b.

    de verlaging van de grondwaterstand en/of de stijghoogte worden gemonitord binnen het invloedgebied van de grondwateronttrekking door tenminste één peilbuis te plaatsen:

    • 1°.

      naast de bouwput of sleuf, per 100 m sleuf, waar de stijghoogteverlaging gelijk is aan de verlaging op het kritische punt in de bouwput of sleuf;

    • 2°.

      op 50 en 100 m afstand van de rand van de bouwput of sleuf, per 100 m sleuf; en

    • 3°.

      aan de gevel(s) van bebouwing van voor 1960, tot een afstand van 100 m van de rand van de bouwput of sleuf, per 100 m sleuf;

  • c.

    de filterdiepte van de peilbuizen is op gelijke diepte als de filters die voor het onttrekken van grondwater worden gebruikt en, indien het onttrekken dieper dan de deklaag plaatsvindt, een filter in de deklaag;

  • d.

    op een gemotiveerd schriftelijk verzoek, kan het waterschap instemmen met het wijzigen van de locatie van peilbuizen;

  • e.

    de peilbuizen moeten worden ingemeten en op een kaart worden ingetekend, deze kaart bevat de XY-coördinaten en de hoogte van de bovenkant van de peilbuizen ten opzichte van maaiveld en ten opzichte van NAP;

  • f.

    de eerste vier weken worden de peilbuizen dagelijks gemeten en daarna wordt er wekelijks gemeten, tot drie weken na beëindiging van de grondwateronttrekking;

  • g.

    de eerste meting vindt minimaal drie dagen voor de start van de grondwateronttrekking plaats;

  • h.

    de volgende voorschriften gelden over de wijze van meting:

    • 1°.

      de onttrokken hoeveelheid grondwater wordt dagelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

    • 2°.

      voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd;

    • 3°.

      de gemeten hoeveelheden worden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen; en

    • 4°.

      de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard.

  • i.

    een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

  • j.

    bij het vervangen van een watermeter wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging geregistreerd, waarbij de gegevens minimaal vijf jaar worden bewaard;

  • k.

    een interceptie- en/of schermbemaling wordt voorzien van een eigen watermeter;

  • l.

    de te saneren verontreinigingsvlek wordt gemonitord volgens het saneringsplan ingediend bij de melding;

  • m.

    de te beheersen verontreiningsvlek verontreinigingsvlek wordt gemonitord volgens het saneringsplan ingediend bij de melding;

  • n.

    per melding is sprake van één onttrekkingsperiode;

  • o.

    tussen twee onttrekkingsperioden van grondwateronttrekkingen die binnen elkaars invloedgebied liggen, is gedurende minimaal acht weken geen sprake van een grondwateronttrekking;

  • p.

    bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101; en

  • q.

    bij het realiseren van onttrekkingsputten en peilbuizen worden boorstaten gemaakt.

Artikel 3.54 Informatieplicht
  • 1.

    Tenminste drie dagen voor de start van de grondwateronttrekking(en) wordt de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap.

  • 2.

    Ten minste één week voor de start van de grondwateronttrekking(en) wordt de kaart waarop de peilbuizen zijn ingetekend op kaart, onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer, verstrekt aan het waterschap.

  • 3.

    Voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd en wordt met de datum en het tijdstip van aflezen verstrekt aan het waterschap;

  • 4.

    Jaarlijks, uiterlijk 30 januari, worden de gemeten onttrokken hoeveelheden aan het waterschap verstrekt, inclusief totaaloverzicht van alle meterstanden, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

  • 5.

    Tenminste drie werkdagen voordat de putten geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht, wordt de datum waarop de putten geheel of gedeeltelijk buiten gebruik worden gesteld of worden gedicht verstrekt aan het waterschap.

  • 6.

    Uiterlijk één maand na beëindiging van de grondwateronttrekking, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag;

    • c.

      de begin- en eindstand van de watermeter; en

    • d.

      de boorstaten.

Artikel 3.55 Meldplicht
  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken in een project zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2.

  • 2.

    Bij de uitvoering van een project waarbij meerdere grondwateronttrekkingen worden verricht wordt één melding ingediend voor deze activiteiten, tenzij:

    • a.

      de tijd tussen het einde van een grondwateronttrekking van één fase en de start van een grondwateronttrekking van een volgende fase meer dan acht weken is; of

    • b.

      aangetoond wordt dat het invloedsgebied van twee grondwateronttrekkingen elkaar niet overlappen.

  • 3.

    Als er sprake is van sanering of beheersing van verontreiniging wordt bij de melding ook:

    • a.

      een saneringsplan verstrekt, waarmee het bevoegd gezag heeft ingestemd; of

    • b.

      een saneringsplan zonder instemming bevoegd gezag verstrekt als door het bevoegd gezag geen saneringsplan wordt vereist.

  • 4.

    Als er sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer, wordt bij de melding ook het advies van de gemeente verstrekt.

  • 5.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

  • 6.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

Subparagraaf 3.3.6.4 Vergunningplicht
Artikel 3.56 Vergunningplicht
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een project te onttrekken, als voor het onttrekken van grondwater in een bouwput een vergunningplicht is aangewezen in paragraaf 3.3.2.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een project te onttrekken, als voor het onttrekken van grondwater in een sleuf een vergunningplicht is aangewezen in paragraaf 3.3.3.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een project te onttrekken, als voor het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering een vergunningplicht is aangewezen in paragraaf 3.3.4.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een project te onttrekken, als voor het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel een vergunningplicht is aangewezen in paragraaf 3.3.5.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater in een project te onttrekken, als het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen in totaal meer dan:

    • a.

      400.000 m3 bedraagt; of

    • b.

      100 m3/uur bedraagt.

Afdeling 3.4 Proefonttrekking

Paragraaf 3.4.1 Algemeen

Artikel 3.57 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor proefonttrekkingen met als doel het vaststellen van de geohydrologische gesteldheid van de bodem.

Artikel 3.58 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    het werk na afloop van de grondwateronttrekkingen altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt; en

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen.

Paragraaf 3.4.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 3.59 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater voor een proefonttrekking wordt voldaan aan de artikelen 3.60, 3.61 en 3.62, als het totale waterbezwaar van alle proefonttrekkingen die gelijktijdig dan wel aansluitend na elkaar worden uitgevoerd in totaal maximaal 50.000 m3 bedraagt.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing als er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen in afdeling 3.2.

Paragraaf 3.4.3 Algemene regels

Artikel 3.60 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater voor een proefonttrekking:

  • a.

    tijdens de proefonttrekking mogen geen werkzaamheden uitgevoerd worden, waarvoor verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte noodzakelijk is;

  • b.

    een proefonttrekking mag niet gelijktijdig met andere grondwateronttrekkingen, die binnen elkaars invloedgebied liggen, uitgevoerd worden;

  • c.

    de proefonttrekking en de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte wordt gemonitord volgens het bij de melding ingediende en door het waterschap goedgekeurde monitoringsplan;

  • d.

    op een gemotiveerd schriftelijk verzoek, kan het waterschap instemmen met het wijzigen van de locatie van peilbuizen;

  • e.

    de peilbuizen moeten worden ingemeten en op een kaart worden ingetekend, waarbij deze kaart de XY-coördinaten en de hoogte van de bovenkant van de peilbuizen ten opzichte van maaiveld en ten opzichte van NAP bevat;

  • f.

    de peilbuizen worden dagelijks gemeten en geregistreerd;

  • g.

    de eerste meting vindt minimaal drie dagen voor de start van de grondwateronttrekking plaats;

  • h.

    de volgende voorschriften gelden over de wijze van meting:

    • 1°.

      de onttrokken hoeveelheid grondwater wordt dagelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

    • 2°.

      voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd;

    • 3°.

      de gemeten hoeveelheden worden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen; en

    • 4°.

      de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

  • i.

    een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

  • j.

    bij het vervangen van een watermeter wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging geregistreerd. De gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

  • k.

    bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101;

  • l.

    bij het realiseren van onttrekkingsputten of peilbuizen worden boorstaten gemaakt; en

  • m.

    er mag pas gestart worden met een grondwateronttrekking, waarbij werkzaamheden uitgevoerd worden, als de proefonttrekking is afgemeld en een rapportage van de proefonttrekking is ingediend.

Artikel 3.61 Informatieplicht
  • 1.

    Tenminste drie dagen voor de start van de grondwateronttrekking(en) wordt de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap.

  • 2.

    Ten minste één week voor de start van de grondwateronttrekking(en) wordt de kaart waarop de peilbuizen zijn ingetekend op kaart, onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer, verstrekt aan het waterschap.

  • 3.

    Voor de start van de grondwateronttrekking(en) wordt de beginstand van de watermeter met datum en tijdstip van opname verstrekt aan het waterschap.

  • 4.

    Uiterlijk drie werkdagen na het realiseren van de onttrekkingsput of peilbuis wordt de boorstaat onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer verstrekt aan het waterschap.

  • 5.

    Tenminste drie werkdagen voordat een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht, wordt de datum waarop een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht verstrekt aan het waterschap, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

  • 6.

    Uiterlijk één maand na beëindiging van de grondwateronttrekking, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag; en

    • c.

      de begin- en eindstand van de watermeter.

  • 7.

    Uiterlijk twee maanden na beëindiging van de proefonttrekking, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      een onderzoeksverslag met daarin minimaal verwerkt de onttrekkingsdebieten, bereikte verlagingsniveau's, eventueel gewenste verlagingsniveau's, invloedsgebied op basis van de gemeten debieten en verlagingen;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater; en

    • c.

      alle gemeten verlagingen van grondwaterstanden en stijghoogten ter plaatse van de peilbuizen.

Artikel 3.62 Meldplicht
  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor een proefonttrekking zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2.

  • 2.

    Bij de melding wordt een monitoringsplan verstrekt, die de volgende gegevens bevat:

    • a.

      de locatie van peilbuizen en hoogte ten opzichte van maaiveld en ten opzichte van NAP; en

    • b.

      de wijze waarop de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte en het benodigde debiet wordt bepaald.

  • 3.

    Bij de uitvoering van een project waarbij meerdere grondwateronttrekkingen worden verricht wordt één melding ingediend voor deze activiteiten, tenzij:

    • a.

      tussen het einde van de eerste en de tweede, daarop volgende grondwateronttrekking meer dan acht weken zijn verstreken; of

    • b.

      aangetoond wordt dat het invloedsgebied van twee grondwateronttrekkingen elkaar niet overlappen.

  • 4.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

  • 5.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

Paragraaf 3.4.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 3.63 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor een proefonttrekking, als het totale waterbezwaar van alle proefonttrekkingen die gelijktijdig dan wel aansluitend na elkaar worden uitgevoerd in totaal groter is dan 50.000 m3.

Afdeling 3.5 Permanente drainage percelen

Paragraaf 3.5.1 Grondwater onttrekken voor het drooghouden en beschermen van ondergrondse bebouwing of infrastructuur

Subparagraaf 3.5.1.1 Algemeen
Artikel 3.64 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing voor het aanleggen van drainage of het onttrekken van grondwater voor het drooghouden en beschermen van ondergrondse bebouwing en infrastructuur.

Artikel 3.65 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    het werk na afloop van de grondwateronttrekkingen altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt; en

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen.

Subparagraaf 3.5.1.2 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 3.66 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken ten behoeve van het drooghouden en beschermen van ondergrondse bebouwing of infrastructuur.

Paragraaf 3.5.2 Grondwater onttrekken voor gebruik van gronden

Subparagraaf 3.5.2.1 Algemeen
Artikel 3.67 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing voor het aanleggen van drainage ten behoeve van het verlagen van de grondwaterstand voor gebruik van gronden.

Artikel 3.68 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    het werk na afloop van de grondwateronttrekkingen altijd in nette staat wordt achtergelaten; en

  • b.

    de effecten van de drainage op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt.

Subparagraaf 3.5.2.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 3.69 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater middels drainage wordt voldaan aan de artikelen 3.70, 3.71 en 3.72, als:

    • a.

      het doel van de drainage het beïnvloeden van de grondwaterstand ten behoeve van landbouw, begraafplaatsen, sportvelden of water op straat is;

    • b.

      alle drains van het perceel dezelfde afwateringsrichting hebben;

    • c.

      er drains in een veenbodem worden aangelegd;

    • d.

      de drains worden aangelegd buiten een hoogwatervoorziening;

    • e.

      de bovenkant van de drain minimaal 15 cm onder het laagste waterpeil ligt;

    • f.

      de drains worden aangelegd in de zone tussen 50 en 80 cm onder gemiddeld maaiveldniveau;

    • g.

      het grondwater onder natuurlijk verval afstroomt, geen pomp; en

    • h.

      de voorziening waarop geloosd wordt, niet wordt bemalen.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing als er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen in afdeling 3.2.

Subparagraaf 3.5.2.3 Algemene regels
Artikel 3.70 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden bij permanente drainage van percelen:

  • a.

    de hart op hart afstand van de drains is minimaal 4 m en maximaal 8 m;

  • b.

    de drains worden horizontaal gelegd;

  • c.

    de drainlengte is niet meer dan 300 m; en

  • d.

    de draindiameter is minimaal 6 cm.

Artikel 3.71 Informatieplicht

Tenminste drie dagen voordat drainage wordt aangebracht, afgedicht, afgewerkt en/of verwijderd wordt de definitieve datum waarop de drainage wordt aangebracht, afgedicht, afgewerkt en/of verwijderd verstrekt aan het waterschap.

Artikel 3.72 Meldplicht
  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken middels drainage zonder dit tenminste twee weken voorafgaand aan het in gebruik nemen van de drainage te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2.

  • 2.

    Bij de uitvoering van een project waarbij meerdere grondwateronttrekkingen worden verricht wordt één melding ingediend voor deze activiteiten.

  • 3.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

  • 4.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

Subparagraaf 3.5.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 3.73 Vergunningplicht
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken middels drainage, als:

    • a.

      het doel van de drainage het beïnvloeden van de grondwaterstand ten behoeve van landbouw, begraafplaatsen, sportvelden of water op straat is; en

    • b.

      alle drains van het perceel niet dezelfde afwateringsrichtingen hebben.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken middels drainage waarbij de drainage is aangelegd met ander een doel dan het beïnvloeden van de grondwaterstand ten behoeve van landbouw, begraafplaatsen, sportvelden of water op straat.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken middels drainage, als:

    • a.

      het doel van de drainage het beïnvloeden van de grondwaterstand ten behoeve van landbouw, begraafplaatsen, sportvelden of water op straat is;

    • b.

      alle drains van het perceel dezelfde afwateringsrichting hebben;

    • c.

      de drains in een andere bodem dan een veenbodem worden aangelegd;

    • d.

      de drains boven het hoogste polderpeil liggen; en

    • e.

      het grondwater niet onder natuurlijk verval afstroomt.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken middels drainage, als:

    • a.

      het doel van de drainage het beïnvloeden van de grondwaterstand ten behoeve van landbouw, begraafplaatsen, sportvelden of water op straat is;

    • b.

      alle drains van het perceel dezelfde afwateringsrichting hebben;

    • c.

      de drains in een andere bodem dan een veenbodem worden aangelegd; en

    • d.

      de drains niet boven het hoogste polderpeil liggen.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken middels drainage, als:

    • a.

      het doel van de drainage het beïnvloeden van de grondwaterstand ten behoeve van landbouw, begraafplaatsen, sportvelden of water op straat is;

    • b.

      alle drains van het perceel dezelfde afwateringsrichting hebben;

    • c.

      de drains in een veenbodem worden aangelegd;

    • d.

      de drains worden aangelegd buiten een hoogwatervoorziening;

    • e.

      de bovenkant van een drain minimaal 15 cm onder het laagste waterpeil ligt;

    • f.

      de drains worden aangelegd in de zone tussen 50 en 80 cm onder gemiddeld maaiveldniveau;

    • g.

      het grondwater onder natuurlijk verval afstroomt, geen pomp; en

    • h.

      de voorziening waarop geloosd wordt, wordt bemalen.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken middels drainage, als:

    • a.

      het doel van de drainage het beïnvloeden van de grondwaterstand ten behoeve van landbouw, begraafplaatsen, sportvelden of water op straat is;

    • b.

      alle drains van het perceel dezelfde afwateringsrichting hebben;

    • c.

      de drains in een veenbodem worden aangelegd;

    • d.

      de drains worden aangelegd buiten een hoogwatervoorziening;

    • e.

      de bovenkant van een drain minimaal 15 cm onder het laagste waterpeil ligt;

    • f.

      de drains worden aangelegd in de zone tussen 50 en 80 cm onder gemiddeld maaiveldniveau; en

    • g.

      het grondwater niet onder natuurlijk verval afstroomt.

  • 7.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken middels drainage, als:

    • a.

      het doel van de drainage het beïnvloeden van de grondwaterstand ten behoeve van landbouw, begraafplaatsen, sportvelden of water op straat is;

    • b.

      alle drains van het perceel dezelfde afwateringsrichting hebben;

    • c.

      de drains in een veenbodem worden aangelegd;

    • d.

      de drains worden aangelegd buiten een hoogwatervoorziening;

    • e.

      de bovenkant van een drain minimaal 15 cm onder het laagste waterpeil ligt; en

    • f.

      de drains worden aangelegd buiten de zone tussen 50 en 80 cm onder gemiddeld maaiveldniveau.

  • 8.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken middels drainage, als:

    • a.

      het doel van de drainage het beïnvloeden van de grondwaterstand ten behoeve van landbouw, begraafplaatsen, sportvelden of water op straat is;

    • b.

      alle drains van het perceel dezelfde afwateringsrichting hebben;

    • c.

      de drains in een veenbodem worden aangelegd;

    • d.

      de drains worden aangelegd buiten een hoogwatervoorziening; en

    • e.

      de bovenkant van een drain minder dan 15 cm onder het laagste waterpeil ligt.

  • 9.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken middels drainage, als:

    • a.

      het doel van de drainage het beïnvloeden van de grondwaterstand ten behoeve van landbouw, begraafplaatsen, sportvelden of water op straat is;

    • b.

      alle drains van het perceel dezelfde afwateringsrichting hebben;

    • c.

      de drains in een veenbodem worden aangelegd; en

    • d.

      de drains worden aangelegd binnen een hoogwatervoorziening.

Afdeling 3.6 Gebruik

Paragraaf 3.6.1 Grondwater onttrekken brandblusvoorziening

Subparagraaf 3.6.1.1 Algemeen
Artikel 3.74 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater in het kader van een brandblusvoorziening.

Artikel 3.75 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    het werk na afloop van de grondwateronttrekkingen altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt; en

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen.

Subparagraaf 3.6.1.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 3.76 Aanwijzing algemene regel
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater ten behoeve van een brandblusvoorziening wordt voldaan aan de artikelen 3.77, 3.78 en 3.79, als:

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing als er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen in afdeling 3.2.

Subparagraaf 3.6.1.3 Algemene regels
Artikel 3.77 Algemene regel
  • 1.

    Bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101.

  • 2.

    Bij het realiseren van onttrekkingsputten worden boorstaten gemaakt.

  • 3.

    Bij het testen van de brandblusvoorziening, wordt de datum van testen, onttrekkingsdebiet en de onttrokken hoeveelheid grondwater geregistreerd en de gegevens worden minimaal drie jaar bewaard.

Artikel 3.78 Informatieplicht
  • 1.

    Tenminste drie dagen voor de realisatie van de onttrekkingsput(ten) wordt de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap.

  • 2.

    Uiterlijk drie werkdagen na het realiseren van een onttrekkingsput wordt de boorstaat onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer verstrekt aan het waterschap.

  • 3.

    Jaarlijks, uiterlijk 30 januari, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag of draaiuren per dag indien geen watermeter aanwezig is;

    • b.

      indien een watermeter vereist, dan wel aanwezig is, de begin- en eindstand van de watermeter; en

    • c.

      de datum en het tijdstip van opnames, bedoeld in het derde lid, onder a van dit artikel, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

  • 4.

    Tenminste drie werkdagen voordat een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht, wordt de datum waarop een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht verstrekt aan het waterschap, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

  • 5.

    Uiterlijk één maand na het buiten gebruik stellen van een onttrekkingsput, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag of draaiuren per dag indien geen watermeter aanwezig is; en

    • c.

      indien een watermeter vereist, dan wel aanwezig is, de begin- en eindstand van de watermeter.

Artikel 3.79 Meldplicht
  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor een brandblusvoorziening zonder dit tenminste twee weken voorafgaand aan de realisatie van de onttrekkingsputten te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2.

  • 2.

    De realisatiedatum mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

  • 3.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

Subparagraaf 3.6.1.4 Vergunningplichtige gevallen
Artikel 3.80 Vergunningplicht
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken ten behoeve van een brandblusvoorziening als:

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken ten behoeve van een brandblusvoorziening als het debiet meer dan 120 m3 per uur bedraagt.

Paragraaf 3.6.2 Grondwater onttrekken voor bedrijfsmatige beregening

Subparagraaf 3.6.2.1 Algemeen
Artikel 3.81 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor bedrijfsmatige beregening of bevloeiing.

Artikel 3.82 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    het werk na afloop van de grondwateronttrekkingen altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt; en

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen.

Subparagraaf 3.6.2.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 3.83 Aanwijzing algemene regel
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater voor bedrijfsmatige beregening of bevloeiing wordt voldaan aan de artikelen 3.84, 3.85 en 3.86, als:

    • a.

      het gaat om bedrijfsmatige beregening of bevloeiing anders dan voor in de glastuinbouw;

    • b.

      aangrenzend aan het perceel niet voldoende of niet bruikbaar oppervlaktewater beschikbaar is;

    • c.

      het onttrekkingsdebiet maximaal 60 m3 per uur bedraagt; en

    • d.

      het grondwater niet dieper dan het eerste watervoerend pakket wordt onttrokken.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing als er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen in afdeling 3.2.

Subparagraaf 3.6.2.3 Algemene regels
Artikel 3.84 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater voor bedrijfsmatige beregening of bevloeiing:

  • a.

    de onttrokken hoeveelheid grondwater wordt gemonitord met een recent geijkt watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

  • b.

    voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd, de gemeten hoeveelheden worden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

  • c.

    een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

  • d.

    bij het vervangen van een watermeter, wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging, geregistreerd en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

  • e.

    bij het realiseren en bij het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101; en

  • f.

    bij het realiseren van onttrekkingsputten worden boorstaten gemaakt.

Artikel 3.85 Informatieplicht
  • 1.

    Tenminste drie dagen voor de start van de onttrekkingsput(ten) wordt de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap.

  • 2.

    Uiterlijk drie werkdagen na het realiseren van een onttrekkingsput wordt de boorstaat onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer verstrekt aan het waterschap.

  • 3.

    Jaarlijks, uiterlijk 30 januari, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag;

    • b.

      de begin- en eindstand van de watermeter; en

    • c.

      de datum en het tijdstip van opnames, bedoeld in het derde lid, onder a van dit artikel, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

  • 4.

    Tenminste drie werkdagen voordat een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht, wordt de datum waarop een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht verstrekt aan het waterschap, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

  • 5.

    Uiterlijk één maand na het buiten gebruik stellen van een onttrekkingsput, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag; en

    • c.

      de begin- en eindstand van de watermeter.

Artikel 3.86 Meldplicht
  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor bedrijfsmatige beregening of bevloeiing zonder dit tenminste twee weken voorafgaand aan de realisatie van de onttrekkingsputten te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2.

  • 2.

    Per bedrijf wordt één melding ingediend en deze melding mag meerdere grondwateronttrekkingen bevatten.

  • 3.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

  • 4.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

Subparagraaf 3.6.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 3.87 Vergunningplicht
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor bedrijfsmatige beregening of bevloeiing, als:

    • a.

      het gaat om bedrijfsmatige beregening of bevloeiing anders dan voor in de glastuinbouw;

    • b.

      aangrenzend aan het perceel niet voldoende of niet bruikbaar oppervlaktewater beschikbaar is;

    • c.

      het onttrekkingsdebiet maximaal 60 m3 per uur bedraagt; en

    • d.

      het grondwater dieper dan het eerste watervoerend pakket wordt onttrokken.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor bedrijfsmatige beregening of bevloeiing, als:

    • a.

      het gaat om bedrijfsmatige beregening of bevloeiing anders dan voor in de glastuinbouw;

    • b.

      aangrenzend aan het perceel niet voldoende of niet bruikbaar oppervlaktewater beschikbaar is; en

    • c.

      het debiet groter dan 60 m3 per uur bedraagt.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor bedrijfsmatige beregening of bevloeiing, als:

    • a.

      het gaat om bedrijfsmatige beregening of bevloeiing anders dan voor in de glastuinbouw; en

    • b.

      aangrenzend aan het perceel voldoende en bruikbaar oppervlaktewater beschikbaar is.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor bedrijfsmatige beregening of bevloeiing, als het gaat om een beregening of bevloeiing voor in de glastuinbouw.

Paragraaf 3.6.3 Grondwater onttrekken voor drinkwater vee

Subparagraaf 3.6.3.1 Algemeen
Artikel 3.88 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor drinkwater voor vee.

Artikel 3.89 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    het werk na afloop van de grondwateronttrekkingen altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt; en

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen.

Subparagraaf 3.6.3.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 3.90 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater voor drinkwater voor vee wordt voldaan aan de artikelen 3.91, 3.92 en 3.93, als:

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing als er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen in afdeling 3.2.

Subparagraaf 3.6.3.3 Algemene regels
Artikel 3.91 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater voor drinkwater voor vee:

  • a.

    de onttrokken hoeveelheid grondwater wordt maandelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

  • b.

    voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter geregistreerd, de gemeten hoeveelheden worden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

  • c.

    een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

  • d.

    bij het vervangen van een watermeter, wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging, geregistreerd en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

  • e.

    bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101; en

  • f.

    bij het realiseren van onttrekkingsputten worden boorstaten gemaakt.

Artikel 3.92 Informatieplicht
  • 1.

    Tenminste drie dagen voor de realisatie van de onttrekkingsput(ten) voor drinkwater voor vee wordt de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap.

  • 2.

    Uiterlijk drie werkdagen na het realiseren van de onttrekkingsput(ten) wordt de boorstaat onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer verstrekt aan het waterschap.

  • 3.

    Jaarlijks, uiterlijk 30 januari, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag;

    • b.

      de begin- en eindstand van de watermeter; en

    • c.

      de datum en het tijdstip van opnames, bedoeld in het derde lid, onder a van dit artikel, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

  • 4.

    Tenminste drie werkdagen voordat een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht, wordt de datum waarop een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht verstrekt aan het waterschap, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

  • 5.

    Uiterlijk één maand na het buiten gebruik stellen van een onttrekkingsvoorziening, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag; en

    • c.

      de begin- en eindstand van de watermeter.

Artikel 3.93 Meldplicht
  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor drinkwater voor vee zonder dit tenminste twee weken voorafgaand aan de realisatie van de onttrekkingsputten te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2.

  • 2.

    Per bedrijf wordt één melding ingediend en deze melding mag meerdere grondwateronttrekkingen bevatten.

  • 3.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

  • 4.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

Subparagraaf 3.6.3.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 3.94 Vergunningplicht
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor drinkwater voor vee, als:

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor drinkwater voor vee, als:

    • a.

      er aangrenzend aan het perceel niet voldoende of niet bruikbaar oppervlaktewater beschikbaar is; en

    • b.

      het onttrekkingsdebiet groter dan 15 m3 per uur bedraagt.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor drinkwater voor vee, als er voldoende en bruikbaar oppervlaktewater beschikbaar is aangrenzend aan het perceel.

Paragraaf 3.6.4 Grondwater onttrekken voor menselijke consumptie

Subparagraaf 3.6.4.1 Algemeen
Artikel 3.95 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie.

Artikel 3.96 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    het werk na afloop van de grondwateronttrekkingen altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt; en

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen.

Subparagraaf 3.6.4.2 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 3.97 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor menselijke consumptie.

Paragraaf 3.6.5 Grondwater onttrekken voor bedrijfsmatige toepassing

Subparagraaf 3.6.5.1 Algemeen
Artikel 3.98 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor bedrijfsmatige toepassing.

Artikel 3.99 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    het werk na afloop van de grondwateronttrekkingen altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt; en

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen.

Subparagraaf 3.6.5.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 3.100 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater voor bedrijfsmatige toepassing wordt voldaan aan de artikelen 3.101, 3.102 en 3.103, als:

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing als er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen in afdeling 3.2.

Subparagraaf 3.6.5.3 Algemene regels
Artikel 3.101 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater voor een bedrijfsmatige toepassing:

  • a.

    een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064;

  • b.

    een watermeter is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

  • c.

    bij het vervangen van een watermeter, wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging, geregistreerd en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

  • d.

    bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101; en

  • e.

    bij het realiseren van onttrekkingsputten worden boorstaten gemaakt.

Artikel 3.102 Informatieplicht
  • 1.

    Tenminste drie dagen voor de realisatie van de onttrekkingsput(ten) wordt de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap.

  • 2.

    Voor de start van de grondwateronttrekking wordt de beginstand van de watermeter met datum en tijdstip van opname aan het waterschap verstrekt.

  • 3.

    Uiterlijk drie werkdagen na het realiseren van een onttrekkingsput of peilbuis wordt de boorstaat onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer verstrekt aan het waterschap.

  • 4.

    Jaarlijks, uiterlijk 30 januari, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag;

    • b.

      de begin- en eindstand van de watermeter; en

    • c.

      de datum en het tijdstip van opnames, bedoeld in het derde lid, onder a van dit artikel, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

  • 5.

    Tenminste drie werkdagen voordat een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht, wordt de datum waarop een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht verstrekt aan het waterschap, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

  • 6.

    Uiterlijk één maand na het buiten gebruik stellen van een onttrekkingsput, wordt de einddatum van de grondwateronttrekking, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer aan het waterschap verstrekt.

Artikel 3.103 Meldplicht
  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor bedrijfsmatige toepassing zonder dit tenminste twee weken voorafgaand aan de realisatie van de onttrekkingsput(ten) te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2.

  • 2.

    Per bedrijf wordt een melding ingediend en deze melding mag meerdere grondwateronttrekkingen bevatten.

  • 3.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

  • 4.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

Subparagraaf 3.6.5.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 3.104 Vergunningplicht
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor bedrijfsmatige toepassing, als:

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor bedrijfsmatige toepassing, als grondwater onttrokken wordt onttrokken met een totaal debiet groter dan:

    • a.

      10 m3/uur;

    • b.

      5.000 m3/maand; of

    • c.

      12.000 m3/jaar.

Paragraaf 3.6.6 Grondwater onttrekken voor huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen

Subparagraaf 3.6.6.1 Algemeen
Artikel 3.105 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen.

Artikel 3.106 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    het werk na afloop van de grondwateronttrekkingen altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de grondwateronttrekking tot een minimum wordt beperkt, waarmee de effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt; en

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen.

Subparagraaf 3.6.6.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 3.107 Aanwijzing algemene regels
  • 1.

    Bij het onttrekken van grondwater voor huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen wordt voldaan aan de artikelen 3.108, 3.109 en 3.110, als:

    • a.

      het gaat om een beregening of bevloeiing anders dan voor kunst(gras)velden;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken met een totaal debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3 per uur;

      • 2°.

        5.000 m3 per maand; en

      • 3°.

        12.000 m3 per jaar; en

    • c.

      het grondwater niet dieper dan het eerste watervoerend pakket wordt onttrokken.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing als er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen in afdeling 3.2.

Subparagraaf 3.6.6.3 Algemene regels
Artikel 3.108 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden voor het onttrekken van grondwater voor huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen:

  • a.

    bij een pomp met een capaciteit kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur:

    • 1°.

      wordt de onttrokken hoeveelheid grondwater gemonitord door de uren waarop de pomp aan staat, te registreren of met een watermeter, als bedoeld onder b;

    • 2°.

      wordt de duur van de grondwateronttrekking gemeten geregistreerd met de datum; en

    • 3°.

      worden de gegevens minimaal vijf jaar bewaard;

  • b.

    bij een pomp met een capaciteit groter dan 10 m3/uur:

    • 1°.

      wordt de onttrokken hoeveelheid grondwater maandelijks gemeten met een recent geijkte watermeter, met een afwijking van maximaal 5 %;

    • 2°.

      wordt voor de start van de grondwateronttrekking de beginstand van de watermeter geregistreerd;

    • 3°.

      wordt de gemeten hoeveelheden geregistreerd met de datum en het tijdstip van aflezen; en

    • 4°.

      worden de gegevens minimaal vijf jaar bewaard;

  • c.

    een watermeter voldoet aan de NEN-EN-ISO-4064, is voorzien van een keurmerk van een gecertificeerd bedrijf en is geïnstalleerd volgens de richtlijnen van de fabrikant;

  • d.

    bij het vervangen van een watermeter, wordt de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging, geregistreerd en de gegevens worden minimaal vijf jaar bewaard;

  • e.

    bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van onttrekkingsputten en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101; en

  • f.

    bij het realiseren van onttrekkingsputten worden boorstaten gemaakt.

Artikel 3.109 Informatieplicht
  • 1.

    Tenminste drie dagen voor de realisatie van de onttrekkingsput(ten) wordt de definitieve startdatum verstrekt aan het waterschap.

  • 2.

    Indien een watermeter vereist dan wel aanwezig is, wordt voor de start van de grondwateronttrekking de beginstand van de watermeter met datum en tijdstip van aflezen aan het waterschap verstrekt.

  • 3.

    Uiterlijk drie werkdagen na het realiseren van een onttrekkingsput wordt de boorstaat onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer verstrekt aan het waterschap.

  • 4.

    Jaarlijks, uiterlijk 30 januari, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden of draaiuren per dag indien geen watermeter aanwezig is;

    • b.

      indien een watermeter vereist dan wel aanwezig is, de begin- en eindstand van de watermeter; en

    • c.

      de datum en het tijdstip van opnames, bedoeld in het derde lid, onder a van dit artikel, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

  • 5.

    Tenminste drie werkdagen voordat een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht, wordt de datum waarop een onttrekkingsput geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht verstrekt aan het waterschap, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

  • 6.

    Uiterlijk één maand na het buiten gebruik stellen van een onttrekkingsput, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de datum en het tijdstip van de beëindiging van de grondwateronttrekking, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer;

    • b.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag of draaiuren per dag indien geen watermeter aanwezig is; en

    • c.

      indien een watermeter vereist, dan wel aanwezig is, de begin- en eindstand van de watermeter;

Artikel 3.110 Meldplicht
  • 1.

    Het is verboden om grondwater te onttrekken voor huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen zonder dit tenminste twee weken voorafgaand aan de realisatie van de onttrekkingsput(ten) te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2.

  • 2.

    Per adres wordt één melding ingediend en deze melding mag meerdere grondwateronttrekkingen bevatten.

  • 3.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

  • 4.

    De uitvoering van de grondwateronttrekking wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

Subparagraaf 3.6.6.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 3.111 Vergunningplicht
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen, als:

    • a.

      het gaat om een beregening of bevloeiing anders dan voor kunst(gras)velden;

    • b.

      grondwater wordt onttrokken met een totaal debiet van maximaal:

      • 1°.

        10 m3 per uur;

      • 2°.

        5.000 m3 per maand; en

      • 3°.

        12.000 m3 per jaar; en

    • c.

      het grondwater dieper dan het eerste watervoerend pakket wordt onttrokken.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen, als:

    • a.

      het gaat om een beregening of bevloeiing anders dan voor kunst(gras)velden; en

    • b.

      grondwater wordt onttrokken met een totaal debiet groter dan:

      • 1°.

        10 m3 per uur;

      • 2°.

        5.000 m3 per maand; of

      • 3°.

        12.000 m3 per jaar.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grondwater te onttrekken voor huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen, als het gaat om onttrekken van grondwater voor een beregening of bevloeiing van kunst(gras)velden.

Afdeling 3.7 Water terug in bodem

Paragraaf 3.7.1 Algemeen

Artikel 3.112 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het infiltreren en het (terug) in de bodem brengen van water.

Artikel 3.113 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    het werk na afloop van het infiltreren of water in de bodem brengen altijd in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de effecten van het infiltreren of water in de bodem brengen op de omgeving en daarmee het risico op schade zoveel mogelijk wordt beperkt; en

  • c.

    bij kwetsbare bebouwing extra maatregelen worden genomen om schade te voorkomen.

Paragraaf 3.7.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 3.114 Aanwijzing algemene regels

Bij het in de bodem brengen van water wordt voldaan aan de artikelen 3.115, 3.116 en 3.117, als:

  • a.

    het niet gaat om het in de bodem brengen van water met als doel dit water weer te onttrekken;

  • b.

    het water dat in de bodem wordt gebracht eerder onttrokken is aan de bodem vanwege werkzaamheden zoals beschreven in afdeling 3.3; en

  • c.

    de grondwateronttrekking, als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b, niet vergunningplichtig is.

Paragraaf 3.7.3 Algemene regels

Artikel 3.115 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden voor het infiltreren en terug in de bodem brengen van water:

  • a.

    bij het realiseren en het geheel of gedeeltelijk buiten gebruik stellen van de retourbronnen en peilbuizen wordt gewerkt volgens het protocol 2001 en het protocol 2101;

  • b.

    het onttrokken grondwater wordt in de omgeving van de grondwateronttrekking en in hetzelfde watervoerend pakket, als waar het uit onttrokken is, terug in de bodem gebracht;

  • c.

    de grondwaterstand en/of stijghoogte mag niet meer dan 10 cm stijgen ten opzichte van de GHG ten gevolge van het terug in de bodem brengen van grondwater; en

  • d.

    de retourbronnen moeten op een kaart worden ingetekend, waarbij deze kaart de XY-coördinaten bevat.

Artikel 3.116 Informatieplicht
  • 1.

    Tenminste drie dagen voor het de start van het lozen in de bodem worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de definitieve startdatum; en

    • b.

      de retourbronnen, die zijn ingetekend op een kaart met XY-coördinaten, onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer.

  • 2.

    Uiterlijk drie werkdagen na het realiseren van de retourbronnen worden onder vermelding van het onderwerp en het zaaknummer de boorstaten verstrekt aan het waterschap.

  • 3.

    Jaarlijks, uiterlijk 30 januari, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het waterschap:

    • a.

      de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag;

    • b.

      de begin- en eindstand van de watermeter; en

    • c.

      de datum en het tijdstip van opnames, bedoeld in het derde lid, onder a van dit artikel, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

  • 4.

    Tenminste drie werkdagen voordat de retourbronnen geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht, wordt de datum waarop de retourbronnen geheel of gedeeltelijk buiten gebruik wordt gesteld of wordt gedicht verstrekt aan het waterschap, onder vermelding van het onderwerp en zaaknummer.

  • 5.

    Uiterlijk één maand na het beëindigen van het gebruik van de retourbronnen, wordt de einddatum aan het waterschap verstrekt.

Artikel 3.117 Meldplicht
  • 1.

    Het is verboden om water te infiltreren en terug in de bodem te brengen zonder dit tenminste twee weken voorafgaand aan de ingebruikname van de lozing in de bodem te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 3.2.

  • 2.

    Bij de uitvoering van een project waarbij meerdere lozingen in de bodem worden verricht wordt één melding ingediend voor deze activiteiten;

  • 3.

    De startdatum van de activiteit mag niet meer dan zes maanden verschuiven ten opzichte van de gemelde datum.

  • 4.

    De uitvoering van de lozing in de bodem wijzigt niet ten opzichte van de gemelde activiteit.

Paragraaf 3.7.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 3.118 Vergunningplicht
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning water in de bodem te brengen, als:

    • a.

      het niet gaat om het in de bodem brengen van water met als doel dit water weer te onttrekken;

    • b.

      het water dat in de bodem wordt gebracht eerder onttrokken is aan de bodem vanwege werkzaamheden zoals beschreven in afdeling 3.3; en

    • c.

      de grondwateronttrekking, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b, vergunningplichtig is.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning water in de bodem te brengen, als:

    • a.

      het niet gaat om het in de bodem brengen van water met als doel dit water weer te onttrekken; en

    • b.

      het water dat in de bodem wordt gebracht niet eerder onttrokken is aan de bodem vanwege werkzaamheden zoals beschreven in afdeling 3.3.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning water in de bodem te brengen met het doel dit water weer te onttrekken.

Afdeling 3.8 Oppervlaktewater onttrekken

Paragraaf 3.8.1 Algemeen

Artikel 3.119 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het onttrekken van oppervlaktewater.

Artikel 3.120 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de onttrekking van oppervlaktewater geen schade veroorzaakt aan de bodem en taluds van een watergang;

  • b.

    er bij het onttrekken van oppervlaktewater bescherming rondom het innamepunt wordt toegepast;

  • c.

    het onttrekken van water geen structurele of significante peilwijziging veroorzaakt, aangezien dit lokaal kan leiden tot wateroverlast of waterschaarste; en

  • d.

    er bij het onttrekken van oppervlaktewater rekening mee moet worden gehouden dat er in tijden van schaarste, bijvoorbeeld bij droogte, veel oppervlaktewateronttrekkingen gelijktijdig plaatsvinden.

Paragraaf 3.8.2 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 3.121 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning oppervlaktewater te onttrekken ten behoeve van beregening in het kader van nachtvorstschadebestrijding.

Hoofdstuk 4 Beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk

Afdeling 4.1 Algemeen

Artikel 4.1 Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk is van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk in beheer bij het waterschap, tenzij in dit hoofdstuk anders bepaald.

Artikel 4.2 Specifieke gegevens en bescheiden bij een informatieplicht of meldplicht beperkingengebiedactiviteit

In aanvulling op de algemene gegevens en bescheiden bedoeld in artikel 1.11, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap:

  • a.

    een beschrijving van de wijze waarop bij de activiteit gebruik zal worden gemaakt van het gebied waar de activiteit zal worden uitgevoerd;

  • b.

    tekeningen van de bestaande en te realiseren situatie;

  • c.

    indien van toepassing één of meer tekeningen van de uit te voeren activiteit met de relevante maatvoering;

  • d.

    indien van toepassing relevante berekeningen; en

  • e.

    een planning van de activiteit.

Artikel 4.3 Specifieke aanvraagvereisten omgevingsvergunning beperkingengebiedactiviteit

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een beperkingengebiedactiviteit met betrekking tot een waterstaatswerk die op grond van deze waterschapsverordening is vereist, worden in aanvulling op artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 7.3 en 7.4 van de Omgevingsregeling, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een beschrijving van het belang van de aanvrager bij de uit te voeren activiteit;

  • b.

    een beschrijving van de wijze waarop bij de activiteit gebruik zal worden gemaakt van het gebied waar de activiteit zal worden uitgevoerd;

  • c.

    tekeningen van de bestaande en te realiseren situatie;

  • d.

    indien van toepassing één of meer tekeningen van de uit te voeren activiteit met de relevante maatvoering;

  • e.

    indien van toepassing relevante berekeningen;

  • f.

    een planning van de activiteit; en

  • g.

    de periode waarvoor vergunning wordt gevraagd.

Afdeling 4.2 Graven

Paragraaf 4.2.1 Algemeen

Artikel 4.4 Toepassingsbereik
Artikel 4.5 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    er rekening mee wordt gehouden dat er altijd de mogelijkheid moet zijn om maaisel uit de watergang te kunnen ontvangen door de aangelande;

  • c.

    er rekening mee wordt gehouden dat de gegraven watergang kan worden onderhouden;

  • d.

    bij diepere ontgravingen (bijvoorbeeld zand- en kleiwinputten) het aspect kwel en wegzijging een grote rol kan spelen;

  • e.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • f.

    de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • g.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • h.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • i.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • j.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • k.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

Artikel 4.6 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Paragraaf 4.2.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.7 Aanwijzing algemene regel watergang
Artikel 4.8 Aanwijzing algemene regel waterkering
Artikel 4.9 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het graven in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.10negende lid en 4.12, als:

Paragraaf 4.2.3 Algemene regels

Artikel 4.10 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het graven van nieuw oppervlaktewater mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien de nieuw te graven watergang aansluit op een primaire watergang en daarbij een doorgaande onderhoudsroute van het waterschap doorkruist, moet in de nieuw te graven watergang ter plaatse van deze onderhoudsroute een dam met duiker worden aangelegd met een bovenbreedte van minimaal 4 m. De aan te leggen dam met duiker voldoet aan de regelgeving in paragraaf 4.5.1 Dam met duiker aanleggen;

    • c.

      indien ter plaatse van het te graven oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding;

    • d.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het graven van oppervlaktewater mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien de tijdelijk te graven watergang aansluit op een primaire watergang en daarbij een onderhoudsroute van het waterschap doorkruist, moeten met het waterschap afspraken gemaakt worden over de bereikbaarheid van deze onderhoudsroute;

    • c.

      alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • d.

      bij het graven en in stand houden van het gegraven oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden; en

    • e.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er zodra een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het verbreden van een watergang mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien ter plaatse van het te verbreden oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding;

    • c.

      alle onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • d.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • e.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • f.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

  • 6.

    Het volgende voorschrift geldt: de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen, dit zou in bepaalde gevallen kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 7.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt buitendijks, in de zone waterstaatswerk, klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • c.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen. Dit zou in bepaalde gevallen kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 8.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • b.

      de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen. Dit zou in bepaalde gevallen kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 9.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 10.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 11.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen op- en afrit wordt zodanig vormgegeven dat het aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen op- en afrit;

    • b.

      de waterkering wordt afgewerkt conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      indien er als afdekking van de waterkering nog geen kleilaag aanwezig is dan geldt met betrekking tot de inkassing dat: voordat de laag klei wordt aangebracht wordt de grond in de waterkering voorbewerkt door middel van een trapsgewijze inkassing met treden waarvan zowel de diepte als hoogte tussen de 0,30 en 0,50 m is; en

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

Artikel 4.11 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.12 Meldplicht

Het is verboden om te graven zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Paragraaf 4.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.13 Vergunningplicht watergang
Artikel 4.14 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.15 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.3 Grond of ander materiaal aanbrengen

Paragraaf 4.3.1 Algemeen

Artikel 4.16 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op het aanbrengen van grond of ander materiaal.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      dempen van water; en

    • b.

      compenseren van de demping.

Artikel 4.17 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • c.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • d.

    er rekening mee wordt gehouden dat er altijd de mogelijkheid moet zijn om maaisel uit de watergang te kunnen ontvangen door de aangrenzende eigenaar;

  • e.

    er rekening mee wordt gehouden dat de gegraven watergang kan worden onderhouden;

  • f.

    bij diepere ontgravingen het aspect kwel en wegzijging een grote rol kan spelen, als dit aan de orde is, is het aan de initiatiefnemer om dit in een vroeg stadium in een ontwerpplan met het waterschap en andere overheden af te stemmen;

  • g.

    er rekening mee wordt gehouden dat de maatschappelijke functies van het watersysteem niet worden belemmerd;

  • h.

    er rekening wordt gehouden met de flora en fauna in de te dempen watergang;

  • i.

    er in het geval van een versmalling van een watergang met dempingsmateriaal anders dan grond, moet er rekening gehouden worden met de mate van afbreekbaarheid van het gebruikte materiaal;

  • j.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast

  • k.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • l.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • m.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • n.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • o.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • p.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

Artikel 4.18 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Paragraaf 4.3.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.19 Aanwijzing algemene regel watergang
  • 1.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.22zesde lid, 4.22negende lid en 4.23, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      er water gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte of geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • k.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • l.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • m.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 2.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.22zesde lid, 4.22negende lid en 4.23, als:

  • 3.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.22zesde lid, 4.22achtste lid en 4.24, als:

  • 4.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.22zesde lid, 4.22achtste lid en 4.24, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      er water gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van nieuw water;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      het gaat om het verbreden van een tertiaire watergang niet zijnde een droge sloot;

    • i.

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang;

    • j.

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

    • k.

      de diepte van de verbreding:

      • 1°.

        gelijk is aan die van de bestaande watergang; of

      • 2°.

        dieper is dan die van de bestaande watergang.

  • 5.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.22zesde lid, 4.22tiende lid en 4.23, als:

  • 6.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22zesde lid en 4.24, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang zijnde een tertiaire droge sloot; en

    • c.

      de watergang door het aanbrengen van de grond of ander materiaal:

      • 1°.

        volledig wordt gedempt; of

      • 2°.

        wordt versmald.

  • 7.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22zesde lid en 4.24, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied west;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen wordt versmald;

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen een breedte heeft van minimaal 2,30 m;

    • f.

      het wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden;

    • g.

      de breedte van het perceel wijzigt;

    • h.

      de locatie niet in (toekomstig) bebouwd gebied is; en

    • i.

      het perceel dat ontstaat door demping heeft:

      • 1°.

        een perceelsbreedte kleiner dan 60 m; of

      • 2°.

        een perceelbreedte van kleiner dan dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen smaller is dan 30 m.

  • 8.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22zesde lid en 4.24, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied west;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen wordt versmald;

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen een breedte heeft van minimaal 2,30 m;

    • f.

      het wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden; en

    • g.

      de:

      • 1°.

        breedte van het perceel niet wijzigt; of

      • 2°.

        grond of ander materiaal wordt aangebracht in:

        • i.

          een gebied dat in de toekomst bebouwd zal worden; of

        • ii.

          bebouwd gebied.

  • 9.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22zesde lid en 4.24, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied west;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen wordt versmald;

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen een breedte heeft van minimaal 2,30 m; en

    • f.

      het niet wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden.

  • 10.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22zesde lid en 4.24, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied west;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen volledig wordt gedempt;

    • e.

      het wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden;

    • f.

      de breedte van het perceel wijzigt;

    • g.

      de locatie niet in (toekomstig) bebouwd gebied is; en

    • h.

      het perceel dat ontstaat door demping heeft:

      • 1°.

        een perceelsbreedte kleiner dan 60 m; of

      • 2°.

        een perceelbreedte van kleiner dan dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen smaller is dan 30 m.

  • 11.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22zesde lid en 4.24, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied west;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen volledig wordt gedempt;

    • e.

      het wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden; en

    • f.

      de:

      • 1°.

        breedte van het perceel niet wijzigt; of

      • 2°.

        grond of ander materiaal wordt aangebracht in:

        • i.

          een gebied dat in de toekomst bebouwd zal worden; of

        • ii.

          bebouwd gebied.

  • 12.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22zesde lid en 4.24, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied west;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen volledig wordt gedempt; en

    • e.

      het niet wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden.

  • 13.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22zesde lid en 4.24, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied oost;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen wordt versmald;

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen een breedte heeft van minimaal 2 m;

    • f.

      het wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden;

    • g.

      de breedte van het perceel wijzigt;

    • h.

      de locatie niet in (toekomstig) bebouwd gebied is; en

    • i.

      het perceel dat ontstaat door demping heeft:

      • 1°.

        een perceelsbreedte kleiner dan 60 m; of

      • 2°.

        een perceelbreedte van kleiner dan dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen smaller is dan 30 m.

  • 14.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22zesde lid en 4.24, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied oost;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen wordt versmald;

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen een breedte heeft van minimaal 2 m;

    • f.

      het wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden; en

    • g.

      waarbij:

      • 1°.

        de breedte van het perceel niet wijzigt; of

      • 2°.

        de locatie in (toekomstig) bebouwd gebied is.

  • 15.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22zesde lid en 4.24, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied oost;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen wordt versmald;

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen een breedte heeft van minimaal 2 m; en

    • f.

      het niet wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden.

  • 16.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22zesde lid en 4.24, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied oost;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen volledig wordt gedempt;

    • e.

      het wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden;

    • f.

      de breedte van het perceel wijzigt;

    • g.

      de locatie niet in (toekomstig) bebouwd gebied is; en

    • h.

      het perceel dat ontstaat door demping heeft:

      • 1°.

        een perceelsbreedte kleiner dan 60 m; of

      • 2°.

        een perceelbreedte van kleiner dan dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen smaller is dan 30 m.

  • 17.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22zesde lid en 4.24, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied oost;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen volledig wordt gedempt;

    • e.

      het wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden; en

    • f.

      waarbij:

      • 1°.

        de breedte van het perceel niet wijzigt; of

      • 2°.

        de locatie in (toekomstig) bebouwd gebied is.

  • 18.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal wordt voldaan aan de artikelen 4.22zesde lid en 4.24, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied oost;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen volledig wordt gedempt; en

    • e.

      het niet wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden.

  • 19.

    Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.22zevende lid en 4.23, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      de watergang een droge sloot is; en

    • c.

      de watergang wordt versmald of volledig gedempt.

Artikel 4.20 Aanwijzing algemene regel waterkering
Artikel 4.21 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het aanbrengen van grond of ander materiaal in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.22vijfde lid en 4.24, als:

Paragraaf 4.3.3 Algemene regels

Artikel 4.22 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang en secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt door de initiatiefnemer zodanig onderhouden dat verlanden wordt tegengegaan, dit houdt in ieder geval in maaien, het verwijderen van houtgewassen en periodiek op de oorspronkelijke diepte terugbrengen van de watergang; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap.

  • 2.

    Het volgende voorschrift geldt: de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen. Dit zou in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij extreem hoog water, kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      aanvulling vindt plaats conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      indien er ter plaatse van de aanvulling een grasmat ligt, wordt deze eerst gefreesd, voordat met aanvullen wordt begonnen;

    • c.

      bij het dempen van watergangen wordt een eventuele sliblaag eerst verwijderd voordat wordt aangevuld; en

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      aanvulling vindt plaats conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      ter plaatse van de aansluiting op de bestaande waterkering wordt de grond voorbewerkt door middel van een trapsgewijze inkassing met treden waarvan zowel de diepte als hoogte tussen de 0,30 en 0,50 m is;

    • c.

      de aan te brengen grond dient puinvrij te zijn;

    • d.

      indien er ter plaatse van de aanvulling en/of de inkassing een grasmat ligt, wordt deze eerst gefreesd, voordat met aanvullen en/of het maken van de inkassing wordt begonnen;

    • e.

      indien er als fundering voor de op- en afrit een funderingscunet wordt gegraven dan wordt dit cunet direct na het graven ervan aangevuld met daartoe geschikt materiaal;

    • f.

      de op- en afrit wordt voorzien van een erosiebestendige afdekking bijvoorbeeld asfalt;

    • g.

      een eventueel aan te brengen verharding op de op- en afrit sluit aan de zijkanten goed aan op de aan te brengen erosiebestendige kleilaag conform Bijlage IV; en

    • h.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering en de eventueel aan te leggen erosiebestendige verharding van de op- en afrit.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na de demping gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt. Het waterschap kan deze aanvullende afspraken vastleggen middels maatwerkvoorschriften;

    • b.

      bij het dempen van een watergang voorkomt initiatiefnemer dat baggerspecie uit de te dempen watergang in het resterende deel van de watergang terecht komt;

    • c.

      de wateraan- en de waterafvoer van achterliggende percelen of achterliggend gebied wordt niet belemmerd als gevolg van de demping;

    • d.

      indien er als het gevolg van een demping een stuk geïsoleerd water overblijft, wordt ook het oppervlak van dat overgebleven gedeelte geïsoleerd water gecompenseerd volgens de daarvoor geldende regelgeving; en

    • e.

      indien een demping plaats vindt met materiaal anders dan grond moet de te dempen watergang eerst afgedamd en leeggepompt worden, alvorens het materiaal wordt aangebracht.

  • 7.

    Het volgende voorschrift geldt: de water aan- en de waterafvoer van achterliggende percelen of achterliggend gebied wordt niet belemmerd als gevolg van de demping.

  • 8.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het verbreden van een watergang mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien ter plaatse van het te verbreden oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • d.

      de verbreding moet vooraf door de initiatiefnemer worden uitgezet. Voordat wordt begonnen met graven moet de uitgezette verbreding zijn goedgekeurd door het waterschap;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 9.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het graven van nieuw oppervlaktewater mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien de nieuw te graven watergang aansluit op een primaire watergang en daarbij een doorgaande onderhoudsroute van het waterschap doorkruist, moet in de nieuw te graven watergang ter plaatse van deze onderhoudsroute een dam met duiker worden aangelegd met een bovenbreedte van minimaal 4 m. De aan te leggen dam met duiker voldoet aan de regelgeving in paragraaf 4.5.1 Dam met duiker aanleggen;

    • c.

      indien ter plaatse van het te graven oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding;

    • d.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 10.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd;

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap; en

    • f.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na het aanbrengen van grond of ander materiaal gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt. Het waterschap kan deze aanvullende afspraken vastleggen middels maatwerkvoorschriften.

Artikel 4.23 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.24 Meldplicht

Het is verboden om grond of ander materiaal aan te brengen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Paragraaf 4.3.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.25 Vergunningplicht watergang
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      er water gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen droge sloot is;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • h.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      er water gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen droge sloot is;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies; en

    • g.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      er water gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen droge sloot is;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte of geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • k.

      de compensatie plaatsvindt in:

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      er water gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen droge sloot is;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het graven van nieuw water;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      het gaat om het verbreden van een tertiaire watergang niet zijnde een droge sloot; en

    • i.

      er:

  • 7.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      er water gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is;

    • d.

      de demping gecompenseerd wordt door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • e.

      de compensatie plaatsvindt in:

      • 1°.

        hetzelfde peilgebied; of

      • 2°.

        een aangrenzend benedenstrooms peilgebied;

    • f.

      de compensatie van het gedempte of geïsoleerde oppervlaktewater groter of gelijk is aan het verlies; en

    • g.

      de natuurvriendelijke oever een verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 8.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

  • 9.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      de watergang door het aanbrengen van de grond of ander materiaal wordt verondiept; en

    • b.

      de watergang na het aanbrengen een diepte heeft die niet voldoet aan de minimale waterdiepte zoals vermeld in de profielenlegger.

  • 10.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      de watergang door het aanbrengen van de grond of ander materiaal wordt versmald of volledig gedempt; en

    • b.

      er:

      • 1°.

        niet tijdelijk grond of ander materiaal aangebracht wordt; of

      • 2°.

        grond of ander materiaal wordt aangebracht niet ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap.

  • 11.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

  • 12.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

  • 13.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang-met geborgde afmetingen, als:

    • a.

      er:

      • 1°.

        niet tijdelijk grond of ander materiaal aangebracht wordt; of

      • 2°.

        grond of ander materiaal aangebracht wordt niet ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap; en

    • b.

      de watergang door het aanbrengen wordt versmald of volledig wordt gedempt.

  • 14.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied west;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen wordt versmald; en

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen een breedte heeft van minder dan 2,30 m.

  • 15.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied west;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen wordt versmald;

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen een breedte heeft van minimaal 2,30 m;

    • f.

      het wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden;

    • g.

      de breedte van het perceel wijzigt;

    • h.

      de locatie niet in (toekomstig) bebouwd gebied is; en

    • i.

      het perceel dat ontstaat door de demping heeft:

      • 1°.

        een perceelsbreedte van kleiner dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen een perceelsbreedte heeft van 30 m of meer;

      • 2°.

        een perceelsbreedte van 60 m tot 80 m en gaat niet over samenvoeging van meerdere percelen; of

      • 3°.

        een perceelsbreedte van 80 m of meer.

  • 16.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied west;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen volledig wordt gedempt;

    • e.

      het wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden;

    • f.

      de breedte van het perceel wijzigt;

    • g.

      de locatie niet in (toekomstig) bebouwd gebied is; en

    • h.

      het perceel dat ontstaat door de demping heeft:

      • 1°.

        een perceelsbreedte van kleiner dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen een perceelsbreedte heeft van 30 m of meer;

      • 2°.

        een perceelsbreedte van 60 m tot 80 m en gaat niet over samenvoeging van meerdere percelen; of

      • 3°.

        een perceelsbreedte van 80 m of meer.

  • 17.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied oost;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen van de grond of ander materiaal wordt versmald; en

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen van de grond of ander materiaal een breedte heeft van minder dan 2 m.

  • 18.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied oost;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen van de grond of ander materiaal wordt versmald;

    • e.

      de watergang gemeten op de waterlijn na het aanbrengen van de grond of ander materiaal een breedte heeft van minimaal 2 m;

    • f.

      het wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden;

    • g.

      de breedte van het perceel wijzigt;

    • h.

      de locatie niet in (toekomstig) bebouwd gebied is; en

    • i.

      het perceel dat ontstaat door de demping heeft:

      • 1°.

        een perceelsbreedte van kleiner dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen een perceelsbreedte heeft van 30 m of meer;

      • 2°.

        een perceelsbreedte van 60 m tot 80 m en gaat niet over samenvoeging van meerdere percelen; of

      • 3°.

        een perceelsbreedte van 80 m of meer.

  • 19.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      het wordt aangebracht in een watergang niet zijnde een tertiaire droge sloot;

    • c.

      het wordt aangebracht in beheergebied oost;

    • d.

      de watergang door het aanbrengen van de grond of ander materiaal volledig wordt gedempt;

    • e.

      het wordt aangebracht in kleiop veen- of veengronden;

    • f.

      de breedte van het perceel wijzigt;

    • g.

      de locatie niet in (toekomstig) bebouwd gebied is; en

    • h.

      het perceel dat ontstaat door de demping heeft:

      • 1°.

        een perceelsbreedte van kleiner dan 80 m, waarbij één van de oorspronkelijke percelen een perceelsbreedte heeft van 30 m of meer;

      • 2°.

        een perceelsbreedte van 60 m tot 80 m en gaat niet over samenvoeging van meerdere percelen; of

      • 3°.

        een perceelsbreedte van 80 m of meer.

  • 20.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning grond of ander materiaal aan te brengen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het:

      • 1°.

        niet tijdelijk aangebracht wordt; of

      • 2°.

        niet aangebracht wordt ten behoeve van een project waarover overeenstemming is met het waterschap;

    • b.

      de watergang versmald of volledig gedempt wordt;

    • c.

      de watergang geen tertiaire droge sloot is; en

    • d.

      de compensatie van het gedempte oppervlaktewater en eventueel geïsoleerde oppervlaktewater:

      • 1°.

        niet in hetzelfde peilgebied en niet in een aangrenzend benedenstrooms peilgebied plaatsvindt;

      • 2°.

        in hetzelfde peilgebied plaatsvindt en kleiner is dan het verlies aan oppervlaktewater; of

      • 3°.

        in een aangrenzend benedenstrooms peilgebied plaatsvindt en kleiner is dan het verlies aan oppervlaktewater.

Artikel 4.26 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.27 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Afdeling 4.4 Duiker

Paragraaf 4.4.1 Duiker aanleggen

Subparagraaf 4.4.1.1 Algemeen
Artikel 4.28 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een duiker.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      verplaatsen van de duiker;

    • b.

      verlengen van de duiker; en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de duiker.

Artikel 4.29 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;

  • i.

    er rekening mee wordt gehouden dat de maatschappelijke functies van het watersysteem niet te veel worden belemmerd;

  • j.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • k.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd; en

  • l.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling.

Artikel 4.30 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.4.1.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.31 Aanwijzing algemene regel watergang
Artikel 4.32 Aanwijzing algemene regel waterkering

Bij het aanleggen van een duiker in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering of de zone waterstaatswerk van een niet verheelde overige waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.34tweede lid en 4.36, als:

  • a.

    de binnen en buitenzijde van de waterkering met elkaar wordt verbonden;

  • b.

    de diameter van de duiker maximaal 110 mm is;

  • c.

    de buitenzijde afsluitbaar is met een goed functionerende afsluiter; en

  • d.

    deze via een persing wordt aangelegd.

Artikel 4.33 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het aanleggen van een duiker in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.34derde lid en 4.36, als:

Subparagraaf 4.4.1.3 Algemene regels
Artikel 4.34 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het toepassen van uitlogende materialen is niet toegestaan, met uitzondering van bevestigingsmiddelen;

    • b.

      de duikerbuizen dienen in een rechte lijn te liggen en gronddicht op elkaar te worden aangesloten;

    • c.

      door het aanleggen van een duiker ontstaat geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden;

    • d.

      er dienen zodanige maatregelen getroffen te worden dat er geen grond of puin vanaf de dam in de naastliggende watergang kan raken; en

    • e.

      wanneer de duiker niet meer wordt gebruikt voor het doel waarvoor deze is aangelegd, dient initiatiefnemer deze in zijn geheel te verwijderen en het oorspronkelijk profiel van de watergang zodanig te herstellen dat het vloeiend aansluit op het bestaande profiel boven- en benedenstrooms. De taluds worden ingezaaid met een gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond. Bij zandgronden wordt eerst een laag teelaarde aangebracht.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt;

    • b.

      direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      als materiaal voor de duiker wordt geen PVC toegepast; en

    • e.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.35 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.36 Meldplicht

Het is verboden om een duiker aan te leggen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.4.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.37 Vergunningplicht watergang
Artikel 4.38 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.39 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.4.2 Duiker verwijderen

Subparagraaf 4.4.2.1 Algemeen
Artikel 4.40 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een duiker.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      verplaatsen van de duiker;

    • b.

      inkorten van de duiker; en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van de duiker.

Artikel 4.41 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtgelaten;

  • b.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

Artikel 4.42 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.4.2.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.43 Aanwijzing algemene regel watergang

Bij het verwijderen van een duiker wordt voldaan aan de artikelen 4.46eerste lid en 4.47.

Artikel 4.44 Aanwijzing algemene regel waterkering

Bij het verwijderen van een duiker binnen het profiel van vrije ruimte van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.46tweede lid en 4.47, als:

Artikel 4.45 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een duiker in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.46derde lid en 4.48, als:

Subparagraaf 4.4.2.3 Algemene regels
Artikel 4.46 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      nadat een duiker is verwijderd uit het oppervlaktewater wordt het profiel van de watergang zodanig hersteld dat het vloeiend aansluit op het bestaande profiel boven- en benedenstrooms;

    • b.

      de taluds worden ingezaaid met een gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond; en

    • c.

      bij zandgronden wordt eerst een laag teelaarde aangebracht.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de duiker wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd; en

    • c.

      het maaiveld ter plaatse van de te verwijderen duiker wordt zodanig afgewerkt dat het aansluit op het bestaande maaiveld aan weerszijden van de te verwijderen duiker.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.47 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.48 Meldplicht

Het is verboden om een duiker te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.4.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.49 Vergunningplicht watergang

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een duiker uit een bestaande dam met duiker te verwijderen en de dam te laten liggen.

Artikel 4.51 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Paragraaf 4.4.3 Duiker vervangen

Subparagraaf 4.4.3.1 Algemeen
Artikel 4.52 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het vervangen van een duiker.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het vervangen van de duiker.

Artikel 4.53 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    er rekening mee wordt gehouden dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden; en

  • j.

    er rekening mee wordt gehouden dat de maatschappelijke functies van het watersysteem niet worden belemmerd.

Artikel 4.54 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.4.3.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.55 Aanwijzing algemene regel watergang
  • 1.

    Bij het vervangen van een duiker in de gebied met een minimale duikerdiameter van 0,80 m wordt voldaan aan de artikelen 4.58tweede lid en 4.59, als:

    • a.

      de diameter van de nieuwe duiker:

      • 1°.

        groter is dan de diameter van de bestaande duiker; of

      • 2°.

        gelijk blijft;

    • b.

      de nieuwe duiker een diameter heeft van minimaal 0,80 m;

    • c.

      de nieuwe duiker een luchtlegging heeft van 20 tot en met 35% van de diameter ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • d.

      de nieuwe duiker een lengte heeft van maximaal 15 m.

  • 2.

    Bij het vervangen van een duiker buiten het gebied met een minimale duikerdiameter van 0,80 m wordt voldaan aan de artikelen 4.58tweede lid en 4.59, als:

    • a.

      de diameter van de nieuwe duiker:

      • 1°.

        groter is dan de diameter van de bestaande duiker; of

      • 2°.

        gelijk blijft;

    • b.

      de nieuwe duiker een diameter heeft van minimaal 0,50 m;

    • c.

      de nieuwe duiker een luchtlegging heeft van 20 tot en met 35% van de diameter ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • d.

      de nieuwe duiker een lengte heeft van maximaal 15 m.

Artikel 4.56 Aanwijzing algemene regel waterkering
Artikel 4.57 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het vervangen van een duiker in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.58eerste lid en 4.60, als:

Subparagraaf 4.4.3.3 Algemene regels
Artikel 4.58 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het toepassen van uitlogende materialen is niet toegestaan, met uitzondering van bevestigingsmiddelen;

    • b.

      de duikerbuizen dienen in een rechte lijn te liggen en gronddicht op elkaar te worden aangesloten;

    • c.

      door het aanleggen van een duiker ontstaat geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden;

    • d.

      er dienen zodanige maatregelen getroffen te worden dat er geen grond of puin vanaf de dam in de naastliggende watergang kan raken; en

    • e.

      wanneer de duiker niet meer wordt gebruikt voor het doel waarvoor deze is aangelegd, dient initiatiefnemer deze in zijn geheel te verwijderen en het oorspronkelijk profiel van de watergang zodanig te herstellen dat het vloeiend aansluit op het bestaande profiel boven- en benedenstrooms. De taluds worden ingezaaid met en gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond. Bij zandgronden wordt eerst een laag teelaarde aangebracht.

  • 3.

    Het volgende voorschrift geldt: direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

Artikel 4.59 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.60 Meldplicht

Het is verboden om een duiker te vervangen zonder dit tenminste twee weken voor het begin van de werkzaamheden te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.4.3.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.61 Vergunningplicht watergang
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een duiker te vervangen in de gebied met een minimale duikerdiameter van 0,80 m, als:

    • a.

      de diameter van de nieuwe duiker:

      • 1°.

        groter is dan de diameter van de bestaande duiker; of

      • 2°.

        gelijk blijft;

    • b.

      de nieuwe duiker een diameter heeft van minimaal 0,80 m;

    • c.

      de nieuwe duiker een luchtlegging heeft van 20 tot en met 35% van de diameter ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • d.

      de nieuwe duiker een lengte heeft van meer dan 15 m.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een duiker te vervangen in het gebied met een minimale duikerdiameter van 0,80 m, als:

    • a.

      de diameter van de nieuwe duiker:

      • 1°.

        groter is dan de diameter van de bestaande duiker; of

      • 2°.

        gelijk blijft;

    • b.

      de nieuwe duiker een diameter heeft van minimaal 0,80 m; en

    • c.

      de nieuwe duiker een luchtlegging heeft van de diameter ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit van:

      • 1°.

        minder dan 20%; of

      • 2°.

        meer dan 35%.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een duiker te vervangen in het gebied met een minimale duikerdiameter van 0,80 m, als:

    • a.

      de diameter van de nieuwe duiker:

      • 1°.

        groter is dan de diameter van de bestaande duiker; of

      • 2°.

        gelijk blijft; en

    • b.

      de nieuwe duiker een diameter heeft van minder dan 0,80 m.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een duiker te vervangen buiten het gebied met een minimale duikerdiameter van 0,80 m, als:

    • a.

      de diameter van de nieuwe duiker:

      • 1°.

        groter is dan de diameter van de bestaande duiker; of

      • 2°.

        gelijk blijft;

    • b.

      de nieuwe duiker een diameter heeft van minimaal 0,50 m;

    • c.

      de nieuwe duiker een luchtlegging heeft van 20 tot en met 35% van de diameter ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • d.

      de nieuwe duiker een lengte heeft van meer dan 15 m.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een duiker te vervangen buiten het gebied met een minimale duikerdiameter van 0,80 m, als:

    • a.

      de diameter van de nieuwe duiker:

      • 1°.

        groter is dan de diameter van de bestaande duiker; of

      • 2°.

        gelijk blijft;

    • b.

      de nieuwe duiker een diameter heeft van minimaal 0,50 m; en

    • c.

      de nieuwe duiker een luchtlegging heeft van de diameter ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit van:

      • 1°.

        minder dan 20%; of

      • 2°.

        meer dan 35%.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een duiker te vervangen buiten het gebied met een minimale duikerdiameter van 0,80 m, als:

    • a.

      de diameter van de nieuwe duiker:

      • 1°.

        groter is dan de diameter van de bestaande duiker; of

      • 2°.

        gelijk blijft; en

    • b.

      de nieuwe duiker een diameter heeft van minder dan 0,50 m.

  • 7.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een duiker te vervangen, als de diameter van de nieuwe duiker kleiner is dan de diameter van de te vervangen duiker.

Artikel 4.62 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.63 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.5 Dam met duiker

Paragraaf 4.5.1 Dam met duiker aanleggen

Subparagraaf 4.5.1.1 Algemeen
Artikel 4.64 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een dam met duiker.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van een dam met duiker;

    • b.

      verbreden van een dam met duiker;

    • c.

      dempen van water; en

    • d.

      compenseren van de demping.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het aanleggen van een duikerbrug.

Artikel 4.65 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    er rekening mee wordt gehouden dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;

  • c.

    er rekening mee wordt gehouden dat de maatschappelijke functies van het watersysteem niet worden belemmerd, zoals bijvoorbeeld kanoroutes, officiële schaatsroutes, varen op vaarwegen en overig vaarwater;

  • d.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van het werk, niet worden aangetast;

  • e.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond leidt niet tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • f.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden zijn ontstaan, worden hersteld;

  • g.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden zijn ontstaan, worden hersteld;

  • h.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet wordt belemmerd;

  • i.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de werkzaamheden het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • j.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van het werk wordt gebruik gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • k.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd; en

  • l.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling.

Artikel 4.66 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.5.1.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.67 Aanwijzing algemene regel watergang
Artikel 4.68 Aanwijzing algemene regel waterkering
Artikel 4.69 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het aanleggen van een dam met duiker in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.70tweede lid en 4.72, als:

Subparagraaf 4.5.1.3 Algemene regels
Artikel 4.70 Algemene regel
  • 1.

    Het volgende voorschrift geldt: De initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen. Dit zou in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij extreem hoog water, kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het toepassen van uitlogende materialen is niet toegestaan, met uitzondering van bevestigingsmiddelen;

    • b.

      de duikerbuizen dienen in een rechte lijn te liggen en gronddicht op elkaar te worden aangesloten;

    • c.

      door het aanleggen van een duiker ontstaat geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden;

    • d.

      er dienen zodanige maatregelen getroffen te worden dat er geen grond of puin vanaf de dam in de naastliggende watergang kan raken; en

    • e.

      wanneer de dam met duiker niet meer wordt gebruikt voor het doel waarvoor deze is aangelegd, dient initiatiefnemer deze in zijn geheel te verwijderen en het oorspronkelijk profiel van de watergang zodanig te herstellen dat het vloeiend aansluit op het bestaande profiel boven- en benedenstrooms. De taluds worden ingezaaid met en gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond. Bij zandgronden wordt eerst een laag teelaarde aangebracht.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het verbreden van een watergang mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien ter plaatse van het te verbreden oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • d.

      de verbreding moet vooraf door de initiatiefnemer worden uitgezet. Voordat wordt begonnen met graven moet de uitgezette verbreding zijn goedgekeurd door het waterschap;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na de demping gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt. Het waterschap kan deze aanvullende afspraken vastleggen middels maatwerkvoorschriften;

    • b.

      bij het dempen van een watergang voorkomt initiatiefnemer dat baggerspecie uit de te dempen watergang in het resterende deel van de watergang terecht komt;

    • c.

      de wateraan- en de waterafvoer van achterliggende percelen of achterliggend gebied wordt niet belemmerd als gevolg van de demping;

    • d.

      indien er als het gevolg van een demping een stuk geïsoleerd water overblijft, wordt ook het oppervlak van dat overgebleven gedeelte geïsoleerd water gecompenseerd volgens de daarvoor geldende regelgeving; en

    • e.

      indien een demping plaats vindt met materiaal anders dan grond moet de te dempen watergang eerst afgedamd en leeggepompt worden, alvorens het materiaal wordt aangebracht.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het graven van nieuw oppervlaktewater mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien de nieuw te graven watergang aansluit op een primaire watergang en daarbij een doorgaande onderhoudsroute van het waterschap doorkruist, moet in de nieuw te graven watergang ter plaatse van deze onderhoudsroute een dam met duiker worden aangelegd met een bovenbreedte van minimaal 4 m. De aan te leggen dam met duiker voldoet aan de regelgeving in paragraaf 4.5.1 Dam met duiker aanleggen;

    • c.

      indien ter plaatse van het te graven oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding;

    • d.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 7.

    Het volgende voorschrift geldt: de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen, dit zou in bepaalde gevallen kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 8.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd;

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap; en

    • f.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na het aanleggen van de dam met duiker gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt. Het waterschap kan deze aanvullende afspraken vastleggen middels maatwerkvoorschriften.

Artikel 4.71 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.72 Meldplicht

Het is verboden om een dam met duiker aan te leggen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.5.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.73 Vergunningplicht watergang
Artikel 4.74 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.75 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.5.2 Dam met duiker verwijderen

Subparagraaf 4.5.2.1 Algemeen
Artikel 4.76 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een dam met duiker.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van een dam met duiker;

    • b.

      versmallen van een dam met duiker; en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van de dam met duiker.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het verwijderen van een duikerbrug.

Artikel 4.77 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

Artikel 4.78 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.5.2.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.79 Aanwijzing algemene regel watergang

Bij het verwijderen van een dam met duiker wordt voldaan aan de artikelen 4.82eerste lid en 4.83, als de dam met duiker niet in een toegangsweg naar een kunstwerk of gebouw in beheer en onderhoud van het waterschap ligt.

Artikel 4.80 Aanwijzing algemene regel waterkering
Artikel 4.81 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een dam met duiker in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.82tweede lid en 4.84, als:

Subparagraaf 4.5.2.3 Algemene regels
Artikel 4.82 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      nadat een dam met duiker is verwijderd uit het oppervlaktewater wordt het profiel van de watergang zodanig hersteld dat het vloeiend aansluit op het bestaande profiel boven- en benedenstrooms; en

    • b.

      de taluds worden ingezaaid met een gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond en bij zandgronden wordt eerst een laag teelaarde aangebracht.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de dam met duiker wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd; en

    • c.

      het maaiveld ter plaatse van de te verwijderen dam met duiker wordt zodanig afgewerkt dat het aansluit op het bestaande maaiveld aan weerszijden van de te verwijderen dam met duiker.

Artikel 4.83 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.84 Meldplicht

Het is verboden om een dam met duiker te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.5.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.85 Vergunningplicht watergang
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een dam met duiker te verwijderen in beschermingszone A van een watergang.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een dam met duiker te verwijderen, als de dam met duiker in een toegangsweg naar een kunstwerk of gebouw in beheer en onderhoud van het waterschap ligt.

Artikel 4.86 Vergunningplicht waterkering

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een dam met duiker te verwijderen in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering of de zone waterstaatswerk van een zomerkade.

Artikel 4.87 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.6 Dichte dam

Paragraaf 4.6.1 Dichte dam aanleggen

Subparagraaf 4.6.1.1 Algemeen
Artikel 4.88 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een dichte dam.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van een dichte dam; en

    • b.

      verbreden van een dichte dam.

Artikel 4.89 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    er rekening mee wordt gehouden dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;

  • j.

    er rekening mee wordt gehouden dat de maatschappelijke functies van het watersysteem niet worden belemmerd;

  • k.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd; en

  • l.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling.

Artikel 4.90 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.6.1.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.91 Aanwijzing algemene regel waterkering
Artikel 4.92 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het aanleggen van een dichte dam in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.93tweede lid en 4.94, als:

Subparagraaf 4.6.1.3 Algemene regels
Artikel 4.93 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      aanvulling vindt plaats conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      indien er ter plaatse van de aanvulling een grasmat ligt, wordt deze eerst gefreesd, voordat met aanvullen wordt begonnen;

    • c.

      bij het dempen van watergangen wordt een eventuele sliblaag eerst verwijderd voordat deze wordt aangevuld; en

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.94 Meldplicht

Het is verboden een dichte dam aan te leggen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.6.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.95 Vergunningplicht watergang

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een dichte dam aan te leggen in een primaire watergang, een secundaire watergang of een tertiaire watergang.

Artikel 4.96 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.97 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.6.2 Dichte dam verwijderen

Subparagraaf 4.6.2.1 Algemeen
Artikel 4.98 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een dichte dam.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van een dichte dam;

    • b.

      versmallen van een dichte dam; en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van de dichte dam.

Artikel 4.99 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

Artikel 4.100 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.6.2.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.101 Aanwijzing algemene regel watergang

Bij het verwijderen van een dichte dam wordt voldaan aan de artikelen 4.104eerste lid en 4.105, als de dichte dam niet in een toegangsweg naar een kunstwerk of gebouw in beheer en onderhoud van het waterschap ligt.

Artikel 4.102 Aanwijzing algemene regel waterkering

Bij het verwijderen van een dichte dam in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering wordt voldaan aan artikel 4.105.

Artikel 4.103 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een dichte dam in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.104tweede lid en 4.106, als:

Subparagraaf 4.6.2.3 Algemene regels
Artikel 4.104 Algemene regel
  • 1.

    Het volgende voorschrift geldt: nadat een dichte dam is verwijderd uit het oppervlaktewater wordt het profiel van de watergang zodanig hersteld dat het vloeiend aansluit op het bestaande profiel boven- en benedenstrooms. De taluds worden ingezaaid met een gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond. Bij zandgronden wordt eerst een laag teelaarde aangebracht.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.105 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.106 Meldplicht

Het is verboden een dichte dam te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.6.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.107 Vergunningplicht watergang
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een dichte dam te verwijderen in beschermingszone A van een watergang.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een dichte dam te verwijderen, als de dichte dam in een toegangsweg naar een kunstwerk of gebouw in beheer en onderhoud van het waterschap ligt.

Artikel 4.108 Vergunningplicht waterkering

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een dichte dam te verwijderen in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering of in de zone waterstaatswerk van een zomerkade.

Artikel 4.109 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.7 Brug

Paragraaf 4.7.1 Brug aanleggen

Subparagraaf 4.7.1.1 Algemeen
Artikel 4.110 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een brug.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen van een brug, met uitzondering van het vervangen van een brugdek;

    • b.

      verplaatsen van een brug;

    • c.

      verbreden van een brug;

    • d.

      dempen van water;

    • e.

      compenseren van de demping; en

    • f.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de brug.

  • 3.

    Het eerste lid is mede van toepassing op het aanleggen van een duikerbrug.

Artikel 4.111 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    er rekening mee wordt gehouden dat er altijd de mogelijkheid moet zijn om maaisel uit de watergang te kunnen ontvangen door de aangelande;

  • c.

    er rekening mee wordt gehouden dat de gegraven watergang kan worden onderhouden;

  • d.

    bij diepere ontgravingen (bijvoorbeeld zand- en kleiwinputten) het aspect kwel en wegzijging een grote rol kan spelen;

  • e.

    er rekening mee wordt gehouden dat de maatschappelijke functies van het watersysteem niet worden belemmerd;

  • f.

    er rekening wordt gehouden met de flora en fauna in de te dempen watergang;

  • g.

    in het geval van een versmalling van een watergang met dempingsmateriaal anders dan grond, moet er rekening gehouden worden met de mate van afbreekbaarheid van het gebruikte materiaal;

  • h.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van het werk, niet worden aangetast;

  • i.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • j.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • k.

    een eventuele beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden is ontstaan, direct worden hersteld;

  • l.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet wordt belemmerd;

  • m.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de werkzaamheden het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • n.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • o.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd; en

  • p.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling.

Artikel 4.112 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.7.1.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.113 Aanwijzing algemene regel watergang
Artikel 4.114 Aanwijzing algemene regel waterkering
Artikel 4.115 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het aanleggen van een brug in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.116vierde lid en 4.118, als:

Subparagraaf 4.7.1.3 Algemene regels
Artikel 4.116 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt buitendijks, binnen de zone waterstaatswerk, klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      wanneer de brug geen functie meer heeft, wordt deze geheel uit de waterkering verwijderd, overeenkomstig paragraaf 4.7.2 Brug verwijderen; en

    • d.

      bij onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering wordt, in overleg met het waterschap, de brug tijdelijk verwijderd door en op kosten van de initiatiefnemer.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      wanneer de brug geen functie meer heeft, wordt deze geheel uit de waterkering verwijderd, overeenkomstig paragraaf 4.7.2 Brug verwijderen; en

    • c.

      bij onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering wordt, in overleg met het waterschap, de brug tijdelijk verwijderd door en op kosten van de initiatiefnemer.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het aanbrengen van palen mogen geen holle ruimten rondom de palen ontstaan;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e.

      wanneer de brug geen functie meer heeft, wordt deze geheel uit de waterkering verwijderd, overeenkomstig paragraaf 4.7.2 Brug verwijderen; en

    • f.

      bij onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering wordt, in overleg met het waterschap, de brug tijdelijk verwijderd door en op kosten van de initiatiefnemer.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 5.

    Het volgende voorschrift geldt: De initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen. Dit zou in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld bij extreem hoog water) kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap;

    • b.

      binnen het natte talud onder de brug mogen geen constructiedelen aangebracht worden, met uitzondering van de toegestane palen of pijlers;

    • c.

      eventuele beschoeiingen in beheer en onderhoud bij het waterschap komen over een afstand van 5 m voor de brug tot 5 m na de brug in beheer en onderhoud bij de initiatiefnemer;

    • d.

      delen van een eventueel aanwezige vervangen brug, voor zover deze geen deel uitmaken van de nieuwe brug en/of in strijd zijn met de voorschriften, worden verwijderd;

    • e.

      bruggen onder snelwegen en provinciale wegen (N-wegen) dienen ook geschikt te worden gemaakt voor het migreren van fauna. Bijvoorbeeld door looprichels aan te brengen; en

    • f.

      wanneer de brug niet meer wordt gebruikt voor het doel waarvoor deze is aangelegd, dan dient initiatiefnemer deze in zijn geheel, inclusief eventuele landhoofden, te verwijderen en het profiel ingezaaid met een gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde zodanig te herstellen dat het vloeiend aansluit op het bestaande profiel boven- en benedenstrooms. De taluds worden ingezaaid met een gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond. Bij zandgronden wordt eerst een laag teelaarde aangebracht.

  • 7.

    Het volgende voorschrift geldt: De water aan- en de waterafvoer van achterliggende percelen of achterliggend gebied wordt niet belemmerd als gevolg van de demping.

  • 8.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het verbreden van een watergang mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien ter plaatse van het te verbreden oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • d.

      de verbreding moet vooraf door de initiatiefnemer worden uitgezet. Voordat wordt begonnen met graven moet de uitgezette verbreding zijn goedgekeurd door het waterschap;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 9.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het verbreden van een watergang mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien ter plaatse van het te verbreden oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • d.

      de verbreding moet vooraf door de initiatiefnemer worden uitgezet. Voordat wordt begonnen met graven moet de uitgezette verbreding zijn goedgekeurd door het waterschap;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 10.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het graven van nieuw oppervlaktewater mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien de nieuw te graven watergang aansluit op een primaire watergang en daarbij een doorgaande onderhoudsroute van het waterschap doorkruist, moet in de nieuw te graven watergang ter plaatse van deze onderhoudsroute een dam met duiker worden aangelegd met een bovenbreedte van minimaal 4 m. De aan te leggen dam met duiker voldoet aan de regelgeving in paragraaf 4.5.1 Dam met duiker aanleggen;

    • c.

      indien ter plaatse van het te graven oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding;

    • d.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 11.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd;

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap; en

    • f.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na het aanleggen van de brug gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt. Het waterschap kan deze aanvullende afspraken vastleggen middels maatwerkvoorschriften.

Artikel 4.117 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.118 Meldplicht

Het is verboden om een brug aan te leggen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.7.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.119 Vergunningplicht watergang
Artikel 4.120 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.121 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.7.2 Brug verwijderen

Subparagraaf 4.7.2.1 Algemeen
Artikel 4.122 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een brug.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen van een brug, met uitzondering van het vervangen van een brugdek;

    • b.

      verplaatsen van een brug;

    • c.

      versmallen van een brug; en

    • d.

      het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van de brug.

  • 3.

    Het eerste lid is mede van toepassing op het verwijderen van een duikerbrug.

Artikel 4.123 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • i.

    ook eventueel aanwezige landhoofden worden verwijderd en het profiel wordt daarbij zodanig hersteld dat het vloeiend aansluit op het bestaande profiel boven- en benedenstrooms; en

  • j.

    De taluds worden ingezaaid met een gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond. Bij zandgronden wordt eerst een laag teelaarde aangebracht.

Artikel 4.124 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.7.2.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.125 Aanwijzing algemene regel waterkering
Artikel 4.126 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een brug in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.127zevende lid en 4.129, als:

Subparagraaf 4.7.2.3 Algemene regels
Artikel 4.127 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de brug wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de (bovengrondse) fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd; en

    • c.

      het maaiveld ter plaatse van de te verwijderen brug wordt zodanig afgewerkt dat het aansluit op het bestaande maaiveld aan weerszijden van de te verwijderen brug.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de brug wordt in zijn geheel verwijderd inclusief bovengrondse fundering;

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen brug wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen brug;

    • c.

      direct na het verwijderen van de brug wordt de erosiebestendige bekleding binnen het dijklichaam hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering. In geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel; en

    • d.

      als het vanwege het seizoen niet mogelijk is de erosiebestendige grasmat te herstellen, worden tijdelijke maatregelen getroffen om de erosiebestendigheid van de waterkering te waarborgen. Zodra het groeiseizoen is aangebroken wordt dan alsnog een erosiebestendige grasmat aangelegd.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de brug wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd;

    • c.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen brug wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen brug;

    • d.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • e.

      bij grondtekorten wordt buitendijks, binnen de zone waterstaatswerk, klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de brug wordt in zijn geheel verwijderd inclusief bovengrondse fundering; en

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen brug wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen brug.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de brug wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd;

    • c.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen brug wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen brug; en

    • d.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de brug wordt in zijn geheel verwijderd inclusief bovengrondse fundering;

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen brug wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen brug;

    • c.

      direct na het verwijderen van de brug wordt de erosiebestendige bekleding hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering. In geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel; en

    • d.

      als het vanwege het seizoen niet mogelijk is de erosiebestendige grasmat te herstellen, worden tijdelijke maatregelen getroffen om de erosiebestendigheid van de waterkering te waarborgen. Zodra het groeiseizoen is aangebroken wordt dan alsnog een erosiebestendige grasmat aangelegd.

  • 7.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 8.

    Het volgende voorschrift geldt: de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen. Dit zou in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld bij extreem hoog water) kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

Artikel 4.128 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.129 Meldplicht

Het is verboden om een brug te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.7.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.130 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.131 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Paragraaf 4.7.3 Brugdek vervangen

Subparagraaf 4.7.3.1 Algemeen
Artikel 4.132 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het vervangen van een brugdek.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het vervangen van het brugdek.

Artikel 4.133 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    watergangen die belangrijk zijn voor de water aan- en afvoer niet zonder meer mogen worden gestremd;

  • j.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • k.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • l.

    er rekening mee wordt gehouden dat er geen drijfvuil achter de brug blijft hangen; en

  • m.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden.

Artikel 4.134 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.7.3.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.135 Aanwijzing algemene regel watergang
Artikel 4.136 Aanwijzing algemene regel waterkering
Artikel 4.137 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het vervangen van een brugdek in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.138derde lid en 4.140, als:

Subparagraaf 4.7.3.3 Algemene regels
Artikel 4.138 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • b.

      binnen het natte talud onder de brug mogen geen constructiedelen aangebracht worden, met uitzondering van de toegestane palen of pijlers;

    • c.

      eventuele beschoeiingen in beheer en onderhoud bij het waterschap komen over een afstand van 5 m voor de brug tot 5 m na de brug in beheer en onderhoud bij de initiatiefnemer;

    • d.

      delen van een eventueel aanwezige vervangen brug, voor zover deze geen deel uitmaken van de nieuwe brug en/of in strijd zijn met de voorschriften, worden verwijderd;

    • e.

      bruggen onder snelwegen en provinciale wegen (N-wegen) dienen ook geschikt te worden gemaakt voor het migreren van fauna. Bijvoorbeeld door looprichels aan te brengen; en

    • f.

      wanneer de brug niet meer wordt gebruikt voor het doel waarvoor deze is aangelegd, dan dient initiatiefnemer deze in zijn geheel, inclusief eventuele landhoofden, te verwijderen en het profiel zodanig te herstellen dat het vloeiend aansluit op het bestaande profiel boven- en benedenstrooms. De taluds worden ingezaaid met een gras- of bermenmengsel op de daartoe geprepareerde ondergrond. Bij zandgronden wordt eerst een laag teelaarde aangebracht.

  • 2.

    Het volgende voorschrift geldt: de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen. Dit zou in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld bij extreem hoog water) kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.139 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.140 Meldplicht

Het is verboden om een brugdek te vervangen zonder dit tenminste twee weken voor het begin van de werkzaamheden te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.7.3.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.141 Vergunningplicht watergang
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een brugdek te vervangen in onderhoudsvaarwater, als:

    • a.

      de vrije hoogte onder de brug wordt verkleind; en

    • b.

      er een vrije hoogte onder de brug overblijft van minder dan 0,80 m.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een brugdek te vervangen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      de vrije hoogte onder de brug wordt verkleind; en

    • b.

      er een vrije hoogte onder de brug overblijft van minder dan 0,30 m.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een brugdek te vervangen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      de vrije hoogte onder de brug wordt verkleind; en

    • b.

      er een vrije hoogte onder de brug overblijft van minder dan 0,10 m.

Artikel 4.142 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.143 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Afdeling 4.8 Steiger

Paragraaf 4.8.1 Steiger aanleggen

Subparagraaf 4.8.1.1 Algemeen
Artikel 4.144 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een steiger.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van een steiger;

    • b.

      verbreden van een steiger; en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de steiger.

Artikel 4.145 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    het profiel van de watergang wordt hersteld;

  • c.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van het werk, niet worden aangetast;

  • d.

    de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • e.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    eventuele beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden is ontstaan, direct worden hersteld;

  • g.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet wordt belemmerd;

  • h.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de werkzaamheden het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • i.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • j.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;

  • k.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd; en

  • l.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling.

Artikel 4.146 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.8.1.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.147 Aanwijzing algemene regel watergang
Artikel 4.148 Aanwijzing algemene regel waterkering
Artikel 4.149 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het aanleggen van een steiger in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.150vierde lid en 4.152, als:

Subparagraaf 4.8.1.3 Algemene regels
Artikel 4.150 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de steiger wordt niet bevestigd aan en rust niet op een aanwezige beschoeiing van het waterschap in beschermingszone B van een beschoeiing of aan een peilregelend kunstwerk in beschermingszone K van een peilregelend kunstwerk;

    • b.

      delen van een aanwezige te vervangen steiger, voor zover deze geen functie meer hebben en geen deel uitmaken van de nieuwe steiger of in strijd zijn met deze voorschriften, worden verwijderd;

    • c.

      de steiger moet in overleg met het waterschap op eigen kosten worden weggehaald als het waterschap de beschoeiing of het peilregelende kunstwerk of delen hiervan, moet vervangen en de steiger daarvoor in de weg ligt. De steiger mag daarna op eigen kosten worden teruggeplaatst; en

    • d.

      wanneer de steiger niet meer wordt gebruikt voor het doel waarvoor deze is aangelegd, dan dient initiatiefnemer deze in zijn geheel te verwijderen en het profiel te herstellen.

  • 2.

    Het volgende voorschrift geldt: de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen. Dit zou in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij extreem hoog water, kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het aanbrengen van palen mogen geen holle ruimten rondom de palen ontstaan. Dit is bijvoorbeeld te realiseren met de toepassing van grondverdringende palen;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt;

    • c.

      direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • e.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • f.

      wanneer de steiger geen functie meer heeft, wordt deze geheel uit de waterkering verwijderd, overeenkomstig paragraaf 4.8.2 Steiger verwijderen; en

    • g.

      bij onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering wordt, in overleg met het waterschap, de steiger tijdelijk verwijderd door en op kosten van de initiatiefnemer.

  • 4.

    Het volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.151 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.152 Meldplicht

Het is verboden om een steiger aan te leggen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.8.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.153 Vergunningplicht watergang
Artikel 4.154 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.155 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.8.2 Steiger verwijderen

Subparagraaf 4.8.2.1 Algemeen
Artikel 4.156 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een steiger.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van een steiger;

    • b.

      versmallen van een steiger; en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van de steiger.

Artikel 4.157 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    het profiel van de watergang wordt hersteld;

  • c.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van het werk, niet worden aangetast;

  • d.

    de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • e.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    eventuele beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden is ontstaan, direct worden hersteld;

  • g.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet wordt belemmerd;

  • h.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de werkzaamheden het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • i.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering; en

  • j.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden.

Artikel 4.158 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.8.2.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.159 Aanwijzing algemene regel waterkering
Artikel 4.160 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een steiger uit een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.161vijfde lid en 4.163, als:

Subparagraaf 4.8.2.3 Algemene regels
Artikel 4.161 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de steiger wordt in zijn geheel verwijderd inclusief bovengrondse fundering; en

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen steiger wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen steiger.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de steiger wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd;

    • c.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen steiger wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen steiger;

    • d.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • e.

      bij grondtekorten wordt buitendijks, binnen de zone waterstaatswerk, klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de steiger wordt in zijn geheel verwijderd inclusief bovengrondse fundering;

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen steiger wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen steiger;

    • c.

      direct na het verwijderen van de steiger wordt de erosiebestendige bekleding binnen het dijklichaam hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • d.

      als het vanwege het seizoen niet mogelijk is de erosiebestendige grasmat te herstellen, worden tijdelijke maatregelen getroffen om de erosiebestendigheid van de waterkering te waarborgen; en

    • e.

      zodra het groeiseizoen is aangebroken wordt dan alsnog een erosiebestendige grasmat aangelegd.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de steiger wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd;

    • c.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen steiger wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen steiger;

    • d.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt; en

    • e.

      direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de steiger wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd; en

    • c.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen steiger wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen steiger.

  • 7.

    Het volgende voorschrift geldt: De initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen. Dit zou in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld bij extreem hoog water) kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 8.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de steiger wordt in zijn geheel verwijderd inclusief bovengrondse fundering;

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen steiger wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen steiger;

    • c.

      direct na het verwijderen van de steiger wordt de erosiebestendige bekleding hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • d.

      als het vanwege het seizoen niet mogelijk is de erosiebestendige grasmat te herstellen, worden tijdelijke maatregelen getroffen om de erosiebestendigheid van de waterkering te waarborgen; en

    • e.

      zodra het groeiseizoen is aangebroken wordt dan alsnog een erosiebestendige grasmat aangelegd.

Artikel 4.162 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.163 Meldplicht

Het is verboden om een steiger te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.8.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.164 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.165 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.9 Beschoeiing of damwand

Paragraaf 4.9.1 Beschoeiing of damwand aanleggen

Subparagraaf 4.9.1.1 Algemeen
Artikel 4.166 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een beschoeiing of damwand.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

Artikel 4.167 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    er rekening mee wordt gehouden dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;

  • j.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • k.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • l.

    er rekening mee wordt gehouden dat de maatschappelijke functies van het watersysteem niet worden belemmerd;

  • m.

    er rekening wordt gehouden met de flora en fauna in de te dempen watergang. Dit houdt onder andere in dat vissen en andere levende organismen de gelegenheid krijgen of hierbij geholpen worden te ontsnappen, voordat de demping plaats vindt. In het geval van een demping waarbij de watergang wordt afgedamd en leeggepompt, moet de watergang eerst leeggevist worden, alvorens de demping plaats vindt;

  • n.

    in het geval van een versmalling van een watergang met dempingsmateriaal anders dan grond, moet er rekening gehouden worden met de mate van afbreekbaarheid van het gebruikte materiaal. Snel afbreekbaar materiaal is ongewenst, aangezien dit bij afbraak het oppervlaktewater kan verrijken met voedingsstoffen. Dit is negatief voor de waterkwaliteit; en

  • o.

    er wordt nagedacht over mogelijke fauna-uitstapplaatsen bij het realiseren van beschoeiingen.

Artikel 4.168 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.9.1.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.169 Aanwijzing algemene regel watergang
Artikel 4.170 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het aanleggen van een beschoeiing of damwand in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.171zesde lid en 4.173, als:

Subparagraaf 4.9.1.3 Algemene regels
Artikel 4.171 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      duikers en andere uitstroomvoorzieningen die op het te beschoeien gedeelte zijn aangesloten, worden tot buiten de beschoeiing verlengd met een buis die een inwendige diameter heeft die groter of gelijk is aan de bestaande buis;

    • b.

      voorkomen moet worden dat grond van achter de beschoeiing uitspoelt in de watergang;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden, de initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap;

    • d.

      de beschoeiing wordt zodanig op de bestaande oever(bescherming) aangesloten, dat uitspoeling of afkalving van de oever wordt voorkomen; en

    • e.

      de beschoeiing wordt voldoende diep in de bodem van de watergang aangelegd, zodat deze bij het uitvoeren van onderhouds- en baggerwerkzaamheden tot de vaste bodem, zijn grondkerende functie behoudt en niet bezwijkt.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      duikers en andere uitstroomvoorzieningen die op het te beschoeien gedeelte zijn aangesloten, worden tot buiten de beschoeiing verlengd met een buis die een inwendige diameter heeft die groter of gelijk is aan de bestaande buis;

    • b.

      voorkomen moet worden dat grond van achter de beschoeiing uitspoelt in de watergang;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap; en

    • d.

      de beschoeiing wordt zodanig op de bestaande oever(bescherming) aangesloten, dat uitspoeling of afkalving van de oever wordt voorkomen.

  • 3.

    Het volgende voorschrift geldt: de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen. Dit zou in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld bij extreem hoog water, kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na de demping gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt. Het waterschap kan deze aanvullende afspraken vastleggen middels maatwerkvoorschriften;

    • b.

      bij het dempen van een watergang voorkomt initiatiefnemer dat baggerspecie uit de te dempen watergang in het resterende deel van de watergang terecht komt;

    • c.

      de water aan- en de waterafvoer van achterliggende percelen of achterliggend gebied wordt niet belemmerd als gevolg van de demping;

    • d.

      indien er als het gevolg van een demping een stuk geïsoleerd water overblijft, wordt ook het oppervlak van dat overgebleven gedeelte geïsoleerd water gecompenseerd volgens de daarvoor geldende regelgeving; en

    • e.

      indien een demping plaats vindt met materiaal anders dan grond moet de te dempen watergang eerst afgedamd en leeggepompt worden, alvorens het materiaal wordt aangebracht.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het verbreden van een watergang mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien ter plaatse van het te verbreden oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform afdeling 4.11 Kabel of leiding;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • d.

      indien het gaat om het compenseren van een demping moet de verbreding vooraf door de initiatiefnemer worden uitgezet. Voordat wordt begonnen met graven moet de uitgezette verbreding zijn goedgekeurd door het waterschap;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 7.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het graven van nieuw oppervlaktewater mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien de nieuw te graven watergang aansluit op een primaire watergang en daarbij een doorgaande onderhoudsroute van het waterschap doorkruist, moet in de nieuw te graven watergang ter plaatse van deze onderhoudsroute een dam met duiker worden aangelegd met een bovenbreedte van minimaal 4 m. De aan te leggen dam met duiker voldoet aan de regelgeving in paragraaf 4.5.1 Dam met duiker aanleggen;

    • c.

      indien ter plaatse van het te graven oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding;

    • d.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen; en

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd.

  • 8.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd;

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap; en

    • f.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na het aanleggen van de beschoeiing of damwand gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt. Het waterschap kan deze aanvullende afspraken vastleggen middels maatwerkvoorschriften.

Artikel 4.172 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.173 Meldplicht

Het is verboden om een beschoeiing of damwand aan te leggen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.9.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.174 Vergunningplicht watergang
Artikel 4.175 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.176 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.9.2 Beschoeiing of damwand verwijderen

Subparagraaf 4.9.2.1 Algemeen
Artikel 4.177 Toepassingsbereik
Artikel 4.178 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

Artikel 4.179 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.9.2.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.180 Aanwijzing algemene regel waterkering
Artikel 4.181 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een beschoeiing of een damwand in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.182tweede lid en 4.184, als:

Subparagraaf 4.9.2.3 Algemene regels
Artikel 4.182 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      (onderdelen van) beschoeiingen en damwanden die tot in de eerste vaste zandlaag zitten, worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd. Beschoeiingen en damwanden die niet tot in de eerste vaste zandlaag zitten moeten minimaal tot 1 m onder maaiveld worden verwijderd, maar mogen ook helemaal worden verwijderd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt buitendijks, binnen de zone waterstaatswerk, klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • d.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen beschoeiing of damwand wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen beschoeiing of damwand.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      (onderdelen van) beschoeiingen en damwanden die tot in de eerste vaste zandlaag zitten, worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd. Beschoeiingen en damwanden die niet tot in de eerste vaste zandlaag zitten moeten minimaal tot 1 m onder maaiveld worden verwijderd, maar mogen ook helemaal worden verwijderd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen beschoeiing of damwand wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen beschoeiing of damwand; en

    • e.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      (onderdelen van) beschoeiingen en damwanden die tot in de eerste vaste zandlaag zitten, worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd. Beschoeiingen en damwanden die niet tot in de eerste vaste zandlaag zitten moeten minimaal tot 1 m onder maaiveld worden verwijderd, maar mogen ook helemaal worden verwijderd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • c.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen beschoeiing of damwand wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen beschoeiing of damwand.

Artikel 4.183 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.184 Meldplicht

Het is verboden om beschoeiing of een damwand te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.9.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.185 Vergunningplicht watergang

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een beschoeiing of damwand te verwijderen in een beschermingszone B van een beschoeiing.

Artikel 4.186 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.187 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Paragraaf 4.9.3 Beschoeiing of damwand vervangen

Subparagraaf 4.9.3.1 Algemeen
Artikel 4.188 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het vervangen van een beschoeiing of damwand.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het vervangen van de beschoeiing of damwand.

Artikel 4.189 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden; en

  • j.

    er wordt nagedacht over mogelijke fauna-uitstapplaatsen bij het realiseren van beschoeiingen.

Artikel 4.190 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.9.3.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.191 Aanwijzing algemene regel watergang
Artikel 4.192 Aanwijzing algemene regel waterkering

Bij het vervangen van een beschoeiing of damwand in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering, de zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering, de zone waterstaatswerk van een niet verheelde overige waterkering of de zone waterstaatswerk van een zomerkade wordt voldaan aan de artikelen 4.194derde lid en 4.195, als:

Artikel 4.193 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het vervangen van een beschoeiing of damwand in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.194vierde lid en 4.195, als:

Subparagraaf 4.9.3.3 Algemene regels
Artikel 4.194 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      duikers en andere uitstroomvoorzieningen die op het te beschoeien gedeelte zijn aangesloten, worden tot buiten de beschoeiing of damwand verlengd met een buis die een inwendige diameter heeft die groter of gelijk is aan de bestaande buis;

    • b.

      voorkomen moet worden dat grond van achter de beschoeiing of damwand uitspoelt in de watergang;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap;

    • d.

      de beschoeiing of damwand wordt zodanig op de bestaande oever(bescherming) aangesloten, dat uitspoeling of afkalving van de oever wordt voorkomen; en

    • e.

      de beschoeiing of damwand wordt voldoende diep in de bodem van de watergang aangelegd, zodat deze bij het uitvoeren van onderhouds- en baggerwerkzaamheden tot de vaste bodem, zijn grondkerende functie behoudt en niet bezwijkt.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      duikers en andere uitstroomvoorzieningen die op het te beschoeien gedeelte zijn aangesloten, worden tot buiten de beschoeiing of damwand verlengd met een buis die een inwendige diameter heeft die groter of gelijk is aan de bestaande buis;

    • b.

      voorkomen moet worden dat grond van achter de beschoeiing of damwand uitspoelt in de watergang;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden, (de initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap); en

    • d.

      de beschoeiing of damwand wordt zodanig op de bestaande oever(bescherming) aangesloten, dat uitspoeling of afkalving van de oever wordt voorkomen.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de nieuwe beschoeiingen of damwanden die in het talud van een waterkering worden geplaatst zijn gronddicht, hetgeen betekent dat er geen grond achter de beschoeiing of damwand kan uitspoelen;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt conform Bijlage IV grond aangevuld; en

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de profielenlegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap, de initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.195 Meldplicht

Het is verboden om beschoeiing of een damwand te vervangen zonder dit tenminste twee weken voor het begin van de werkzaamheden te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.9.3.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.196 Vergunningplicht watergang

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een beschoeiing of damwand te vervangen in beschermingszone B van een beschoeiing.

Artikel 4.197 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.198 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.10 Uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening

Paragraaf 4.10.1 Uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening aanleggen

Subparagraaf 4.10.1.1 Algemeen
Artikel 4.199 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening;

    • b.

      vergroten van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening; en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening.

Artikel 4.200 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    er rekening mee wordt gehouden dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;

  • j.

    wordt voorkomen dat als gevolg van onderhoudswerkzaamheden door derden de uitstroomvoorziening of onderhoudsmaterieel beschadigd raakt als gevolg van de activiteit;

  • k.

    het uitvoeren van de activiteit geen structurele of significante peilwijzigingen mag veroorzaken;

  • l.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd; en

  • m.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling.

Artikel 4.201 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.10.1.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.202 Aanwijzing algemene regel waterkering
Artikel 4.203 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het aanleggen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.204vijfde lid en 4.206, als:

Subparagraaf 4.10.1.3 Algemene regels
Artikel 4.204 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de uitstroomvoorziening en/of het onttrekkingsvoorziening worden in goede staat onderhouden;

    • b.

      een plaatselijke verbreding van de watergang ten behoeve van de aan te leggen uitstroomvoorziening of onttrekkingspunt wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • c.

      wanneer de uitstroomvoorziening of het onttrekkingspunt niet meer wordt gebruikt, dan dient initiatiefnemer deze in zijn geheel te verwijderen en het profiel van de watergang in oorspronkelijke toestand te herstellen.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt;

    • b.

      direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt buitendijks, binnen de zone waterstaatswerk, klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      wanneer de uitstroomvoorziening of de onttrekkingsvoorziening geen functie meer heeft, wordt deze geheel uit de waterkering verwijderd, overeenkomstig paragraaf 4.10.2 Uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening verwijderen; en

    • e.

      bij onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering wordt, in overleg met het waterschap, de uitstroomvoorziening of de onttrekkingsvoorziening tijdelijk verwijderd door en op kosten van de initiatiefnemer.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt;

    • b.

      direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e.

      wanneer de uitstroomvoorziening of de onttrekkingsvoorziening geen functie meer heeft, wordt deze geheel uit de waterkering verwijderd, overeenkomstig overeenkomstig paragraaf 4.10.2 Uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening verwijderen; en

    • f.

      bij onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering wordt, in overleg met het waterschap, de uitstroomvoorziening of de onttrekkingsvoorziening tijdelijk verwijderd door en op kosten van de initiatiefnemer.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt;

    • b.

      direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      wanneer de uitstroomvoorziening of de onttrekkingsvoorziening geen functie meer heeft, wordt deze geheel uit de waterkering verwijderd, overeenkomstig paragraaf 4.10.2 Uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening verwijderen; en

    • d.

      bij onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering wordt, in overleg met het waterschap, de uitstroomvoorziening of de onttrekkingsvoorziening tijdelijk verwijderd door en op kosten van de initiatiefnemer.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.205 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.206 Meldplicht

Het is verboden om een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening aan te leggen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.10.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.207 Vergunningplicht watergang
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening aan te leggen in een watergang, als de afstand tussen de voorziening en een vispassage in dezelfde watergang minder is dan 50 m.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening aan te leggen in beschermingszone A van een watergang, als:

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening aan te leggen in beschermingszone A van een watergang of een primaire watergang of secundaire watergang, als:

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening aan te leggen in beschermingszone B van een beschoeiing, als het niet gaat om het aanleggen van een tijdelijke voorziening.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening aan te leggen in beschermingszone K van een peilregelend kunstwerk, als het niet gaat om het aanleggen van een tijdelijke voorziening.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening aan te leggen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      het niet gaat om het aanleggen van een tijdelijke voorziening; en

    • b.

      de voorziening binnen het doorstroomprofiel wordt aangelegd.

Artikel 4.208 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.209 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.10.2 Uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening verwijderen

Subparagraaf 4.10.2.1 Algemeen
Artikel 4.210 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening;

    • b.

      verkleinen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening; en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van de uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening.

Artikel 4.211 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

Artikel 4.212 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.10.2.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.213 Aanwijzing algemene regel waterkering
Artikel 4.214 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een uitstroomvoorziening of een onttrekkingsvoorziening uit een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.215vierde lid en 4.217, als:

Subparagraaf 4.10.2.3 Algemene regels
Artikel 4.215 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • b.

      bij grondtekorten wordt buitendijks, binnen de zone waterstaatswerk, klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 3.

    Het volgende voorschrift geldt: alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.216 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.217 Meldplicht

Het is verboden om een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.10.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.218 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.219 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.11 Kabel of leiding

Paragraaf 4.11.1 Kabel of leiding aanleggen

Subparagraaf 4.11.1.1 Algemeen
Artikel 4.220 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een kabel of leiding.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van een kabel of leiding;

    • b.

      verlengen van een kabel of leiding;

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de kabel of leiding; en

    • d.

      het tijdelijk afdammen van een watergang voor het aanleggen van de kabel of leiding.

Artikel 4.221 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • c.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • d.

    een initiatiefnemer er rekening mee moet houden dat oevers van watergangen kunnen afkalven;

  • e.

    voorkomen moet worden dat kabels en leidingen hierdoor in de watergang terecht komen;

  • f.

    kabels en leidingen zodanig worden aangelegd dat het (toekomstig) onderhoud door derden (waaronder het waterschap) mogelijk blijft zonder dat de kabels en leidingen moeten worden verlegd, het waterschap adviseert daarom om kabels en leidingen zoveel mogelijk buiten de beschermingszone B van beschoeiingen en de beschermingszone K van een kunstwerk te leggen;

  • g.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • h.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • i.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • j.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • k.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • l.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • m.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

Artikel 4.222 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.11.1.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.223 Aanwijzing algemene regel watergang
Artikel 4.224 Aanwijzing algemene regel waterkering
Artikel 4.225 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het aanleggen van een kabel of leiding in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.226eerste lid en 4.228, als:

Subparagraaf 4.11.1.3 Algemene regels
Artikel 4.226 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de bovenkant (van enig constructiedeel) van kabels en leidingen ligt minimaal 1 m onder de in de legger aangegeven waterdiepte plus onderhoudsdiepte van de watergang, voor vaarwegen geldt dat kabels en leidingen minimaal 2 m onder de in de profielenlegger aangegeven waterdiepte plus onderhoudsdiepte moeten liggen;

    • b.

      als het werkelijke bodemniveau van de watergang lager ligt dan hierboven aangegeven, dan geldt dat de kabels en leidingen minimaal 1 m respectievelijk 2 m onder het werkelijke bodemniveau aangelegd moeten worden;

    • c.

      daar waar kabels en leidingen een watergang kruisen moet de gronddekking op de kabels en leidingen ter plaatste van de taluds loodrecht gemeten op de taluds minimaal 1 m bedragen;

    • d.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden; en

    • e.

      wanneer kabels en leidingen niet meer wordt gebruikt, dan dient initiatiefnemer deze in zijn geheel te verwijderen en het profiel te herstellen.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      na het aanbrengen van de kabel(s) door de mantelbuis, wordt de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering; en

    • e.

      kabels worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden, ook lege mantelbuizen worden verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt gaan worden.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e.

      de initiatiefnemer zorgt ervoor, door gebruikt te maken van het juiste materiaal en door het toepassen van de meest geschikte methode, dat de kans op een leidingbreuk zo gering mogelijk is;

    • f.

      in geval van een leidingbreuk of een ernstige lekkage wordt direct het waterschap gewaarschuwd en worden direct zodanige maatregelen getroffen dat verdergaande schade wordt voorkomen en dat schade aan het waterstaatswerk wordt hersteld;

    • g.

      aansluitingen op bouwwerken of andere leidingen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen;

    • h.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • i.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • j.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • k.

      kabels en leidingen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden;

    • l.

      als leidingen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten, de leidingexploitant behoudt de plicht de leidingen die achterblijven in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren; en

    • m.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken wordt een revisietekening aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie, voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd, met uitzondering van de eisen uit NEN 3651 om:

      • 1°.

        in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren; en

      • 2°.

        bij alle lagedrukvloeistofleidingen en bij sommige lagedrukgasleidingen in boezemkeringen een vervangende kering of een mantelbuis te gebruiken;

    • b.

      de boorstang wordt de grond ingedrukt, waarbij een snijkop zorgt voor het weggraven van de grond, er wordt geen water gebruikt om de grond voor de boorstang onder (hoge) druk weg te spuiten;

    • c.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • d.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • e.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • f.

      voor de graafwerkzaamheden bij de in- en uittredepunten van de boogboring en voor aansluitende graafwerkzaamheden moet worden voldaan aan de voorschriften van algemene regel voor een open ontgraving bij een huisaansluiting of HAS-kast of verdeelkast;

    • g.

      kabels en leidingen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden;

    • h.

      als leidingen die niet meer gebruikt worden niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten, de leidingexploitant behoudt de plicht de leidingen die achterblijven in de waterkering op te ruimen, indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren; en

    • i.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken wordt een revisietekening aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie, voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      na het aanbrengen van de kabel(s) door de mantelbuis, wordt de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering; en

    • e.

      kabels worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving voor het verwijderen van kabels en leidingen, als ze niet meer gebruikt worden, ook lege mantelbuizen worden verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt gaan worden.

  • 7.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      de initiatiefnemer zorgt ervoor, door gebruikt te maken van het juiste materiaal en door het toepassen van de meest geschikte methode, dat de kans op een leidingbreuk zo gering mogelijk is;

    • c.

      in geval van een leidingbreuk of een ernstige lekkage wordt direct het waterschap gewaarschuwd en worden direct zodanige maatregelen getroffen dat verdergaande schade wordt voorkomen en dat schade aan het waterstaatswerk zo spoedig mogelijk wordt hersteld;

    • d.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast wordt, na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • e.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • f.

      het spoelwater van de boring wordt beheerst c.q. gedoseerd afgevoerd, op zo'n manier dat de ondergrond ter plaatse van het waterstaatswerk niet met vocht wordt verzadigd of uitspoelt;

    • g.

      als de boring, om welke reden dan ook, niet het gewenste resultaat oplevert, wordt het in onbruik geraakte boorgat geheel gevuld met "dämmer", eventueel al aangebrachte (delen van) leidingen worden niet eerst verwijderd;

    • h.

      kabels en leidingen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving voor het verwijderen van kabels en leidingen, als ze niet meer gebruikt worden;

    • i.

      als leidingen die niet meer gebruikt worden niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten, de leidingexploitant behoudt de plicht de leidingen die achterblijven in de waterkering op te ruimen, indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren; en

    • j.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken wordt een revisietekening aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie, voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 8.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e.

      de initiatiefnemer zorgt ervoor, door gebruikt te maken van het juiste materiaal en door het toepassen van de meest geschikte methode, dat de kans op een leidingbreuk zo gering mogelijk is;

    • f.

      in geval van een leidingbreuk of een ernstige lekkage wordt direct het waterschap gewaarschuwd en worden direct zodanige maatregelen getroffen dat verdergaande schade wordt voorkomen en dat schade aan het waterstaatswerk wordt hersteld;

    • g.

      aansluitingen op bouwwerken of andere leidingen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen;

    • h.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • i.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • j.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • k.

      kabels en leidingen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden; en

    • l.

      als leidingen die niet meer gebruikt worden niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten, de leidingexploitant behoudt de plicht de leidingen die achterblijven in de waterkering op te ruimen, indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren.

  • 9.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd, met uitzondering van de eisen uit NEN 3651 om:

      • 1°.

        in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren; en

      • 2°.

        bij alle lagedrukvloeistofleidingen en bij sommige lagedrukgasleidingen in boezemkeringen een vervangende kering of een mantelbuis te gebruiken.

    • b.

      de boorstang wordt de grond ingedrukt, waarbij een snijkop zorgt voor het weggraven van de grond, er wordt geen water gebruikt om de grond voor de boorstang onder (hoge) druk weg te spuiten;

    • c.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • d.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • e.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • f.

      voor de graafwerkzaamheden bij de in- en uittredepunten van de boogboring en voor aansluitende graafwerkzaamheden moet worden voldaan aan de voorschriften van algemene regel voor een open ontgraving bij een huisaansluiting of HAS-kast of verdeelkast;

    • g.

      kabels en leidingen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden; en

    • h.

      als leidingen, die niet meer gebruikt worden niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten, de leidingexploitant behoudt de plicht de leidingen die achterblijven in de waterkering op te ruimen, indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren.

  • 10.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      na het aanbrengen van de kabel(s) door de mantelbuis, wordt de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering; en

    • e.

      kabels worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden, ook lege mantelbuizen worden verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt gaan worden.

  • 11.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      de initiatiefnemer zorgt ervoor, door gebruikt te maken van het juiste materiaal en door het toepassen van de meest geschikte methode, dat de kans op een leidingbreuk zo gering mogelijk is;

    • c.

      in geval van een leidingbreuk of een ernstige lekkage wordt direct het waterschap gewaarschuwd en worden direct zodanige maatregelen getroffen dat verdergaande schade wordt voorkomen en dat schade aan het waterstaatswerk zo spoedig mogelijk wordt hersteld;

    • d.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast wordt, na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • e.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • f.

      het spoelwater van de boring wordt beheerst c.q. gedoseerd afgevoerd, op zo'n manier dat de ondergrond ter plaatse van het waterstaatswerk niet met vocht wordt verzadigd of uitspoelt;

    • g.

      als de boring, om welke reden dan ook, niet het gewenste resultaat oplevert, wordt het in onbruik geraakte boorgat geheel gevuld met "dämmer", eventueel al aangebrachte (delen van) leidingen worden niet eerst verwijderd;

    • h.

      kabels en leidingen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden; en

    • i.

      als leidingen die niet meer gebruikt worden niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten, de leidingexploitant behoudt de plicht de leidingen die achterblijven in de waterkering op te ruimen, indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren.

  • 12.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e.

      de initiatiefnemer zorgt ervoor, door gebruikt te maken van het juiste materiaal en door het toepassen van de meest geschikte methode, dat de kans op een leidingbreuk zo gering mogelijk is;

    • f.

      in geval van een leidingbreuk of een ernstige lekkage wordt direct het waterschap gewaarschuwd en worden direct zodanige maatregelen getroffen dat verdergaande schade wordt voorkomen en dat schade aan het waterstaatswerk wordt hersteld;

    • g.

      aansluitingen op bouwwerken of andere leidingen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen;

    • h.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • i.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • j.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • k.

      kabels en leidingen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden;

    • l.

      als leidingen die niet meer gebruikt worden niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten, de leidingexploitant behoudt de plicht de leidingen die achterblijven in de waterkering op te ruimen, indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren; en

    • m.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken wordt een revisietekening aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie, voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet an de algemene regel.

  • 13.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd, met uitzondering van de eisen uit NEN 3651 om:

      • 1°.

        in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren;

      • 2°.

        bij alle lagedrukvloeistofleidingen en bij sommige lagedrukgasleidingen in boezemkeringen een vervangende kering of een mantelbuis te gebruiken.

    • b.

      de boorstang wordt de grond ingedrukt, waarbij een snijkop zorgt voor het weggraven van de grond, er wordt geen water gebruikt om de grond voor de boorstang onder (hoge) druk weg te spuiten;

    • c.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • d.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • e.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • f.

      voor de graafwerkzaamheden bij de in- en uittredepunten van de boogboring en voor aansluitende graafwerkzaamheden moet worden voldaan aan de voorschriften van algemene regel voor een open ontgraving bij een huisaansluiting of HAS-kast of verdeelkast;

    • g.

      kabels en leidingen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden; en

    • h.

      als leidingen die niet meer gebruikt worden niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten, de leidingexploitant behoudt de plicht de leidingen die achterblijven in de waterkering op te ruimen, indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren.

  • 14.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      na het aanbrengen van de kabel(s) door de mantelbuis, wordt de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering; en

    • e.

      kabels worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden, ook lege mantelbuizen worden verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt gaan worden.

  • 15.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de tijdelijke afdamming wordt niet langer ingesteld dan strikt noodzakelijk voor de uit te voeren werkzaamheden;

    • b.

      de aan- en afvoer van water naar achterliggende percelen wordt niet gestremd. Zo nodig worden aanvullende maatregelen getroffen om de water aan- en afvoer te waarborgen. Dit kan bijvoorbeeld met behulp van een duiker van voldoende afmetingen of met behulp van een pomp met voldoende debiet; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de afdamming ongedaan gemaakt.

  • 16.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e.

      de initiatiefnemer zorgt ervoor, door gebruikt te maken van het juiste materiaal en door het toepassen van de meest geschikte methode, dat de kans op een leidingbreuk zo gering mogelijk is;

    • f.

      in geval van een leidingbreuk of een ernstige lekkage wordt direct het waterschap gewaarschuwd en worden direct zodanige maatregelen getroffen dat verdergaande schade wordt voorkomen en dat schade aan het waterstaatswerk wordt hersteld;

    • g.

      aansluitingen op bouwwerken of andere leidingen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen;

    • h.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • i.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • j.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • k.

      kabels en leidingen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving voor het verwijderen van kabels en leidingen, als ze niet meer gebruikt worden;

    • l.

      als leidingen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De leidingexploitant behoudt de plicht de leidingen die achterblijven in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren; en

    • m.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken een revisietekening wordt aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie. Voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 17.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd, met uitzondering van de eisen uit NEN 3651 om:

      • 1°.

        in- en uittredepunt van de boogboring buiten de veiligheidszones te situeren; en

      • 2°.

        bij alle lagedrukvloeistofleidingen en bij sommige lagedrukgasleidingen in boezemkeringen een vervangende kering of een mantelbuis te gebruiken;

    • b.

      de boorstang wordt de grond ingedrukt, waarbij een snijkop zorgt voor het weggraven van de grond. Er wordt geen water gebruikt om de grond voor de boorstang onder (hoge) druk weg te spuiten;

    • c.

      indien er een mantelbuis wordt toegepast, wordt na het aanbrengen van de leiding(en)/kabel(s) door de mantelbuis, de mantelbuis aan beide zijden waterdicht afgesloten met een daarvoor geschikte afdichtingpasta of waterstop;

    • d.

      waar de buisleiding de waterkering kruist bestaat deze uit één stuk;

    • e.

      de gehele constructie wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat er geen water langs de leiding of een eventueel aangebrachte mantelbuis kan stromen;

    • f.

      voor de graafwerkzaamheden bij de in- en uittredepunten van de boogboring en voor aansluitende graafwerkzaamheden moet worden voldaan aan de voorschriften van algemene regel voor een open ontgraving bij een huisaansluiting of HAS-kast of verdeelkast;

    • g.

      kabels en leidingen worden zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen, als ze niet meer gebruikt worden;

    • h.

      als leidingen, die niet meer gebruikt worden, niet verwijderd kunnen worden, worden ze volledig gevuld met een daartoe geschikt materiaal, zodat lekkage van water wordt uitgesloten. De leidingexploitant behoudt de plicht de leidingen die achterblijven in de waterkering op te ruimen. Indien in de toekomst blijkt dat deze alsnog verwijderd kan worden dan moet dit binnen een door het waterschap vast te stellen termijn alsnog gebeuren; en

    • i.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken wordt een revisietekening aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie. Voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 18.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e.

      aansluitingen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen;

    • f.

      de HAS-kast of verdeelkast wordt zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.14.2 Bouwwerk geen gebouw zijnde verwijderen, als deze niet meer gebruikt wordt; en

    • g.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken een revisietekening wordt aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie. Voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

  • 19.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering;

    • e.

      aansluitingen zijn flexibel, teneinde eventuele zettingen van de waterkering te kunnen opvangen;

    • f.

      de HAS-kast of verdeelkast wordt zo mogelijk verwijderd, overeenkomstig de regelgeving in paragraaf 4.14.2 Bouwwerk geen gebouw zijnde verwijderen, als deze niet meer gebruikt wordt; en

    • g.

      binnen twee maanden na realisatie van de werken een revisietekening wordt aangeleverd indien de gerealiseerde situatie afwijkt van de beoordeelde situatie. Voor deze gewijzigde situatie geldt dat deze voldoet aan deze algemene regel.

Artikel 4.227 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.228 Meldplicht

Het is verboden om een kabel of leiding aan te leggen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.11.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.229 Vergunningplicht watergang

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een kabel of leiding aan te leggen in een primaire watergang of secundaire watergang, als de watergang tijdelijk wordt afgedamd.

Artikel 4.230 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.231 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.11.2 Kabel of leiding verwijderen

Subparagraaf 4.11.2.1 Algemeen
Artikel 4.232 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op het verwijderen van een kabel of leiding.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van een kabel of leiding;

    • b.

      verkleinen van een kabel of leiding;

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van de kabel of leiding; en

    • d.

      het tijdelijk afdammen van een watergang voor het verwijderen van de kabel of leiding.

Artikel 4.233 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

Artikel 4.234 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.11.2.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.235 Aanwijzing algemene regel watergang

Bij het verwijderen van een kabel of leiding in de tertiaire watergang wordt voldaan aan artikel 4.238, eerste lid, als de watergang tijdelijk wordt afgedamd.

Artikel 4.236 Aanwijzing algemene regel waterkering
Artikel 4.237 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een kabel of leiding in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.238vierde lid en 4.240, als:

Subparagraaf 4.11.2.3 Algemene regels
Artikel 4.238 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de tijdelijke afdamming wordt niet langer ingesteld dan strikt noodzakelijk voor de uit te voeren werkzaamheden;

    • b.

      de aan- en afvoer van water naar achterliggende percelen wordt niet gestremd. Zo nodig worden aanvullende maatregelen getroffen om de water aan- en afvoer te waarborgen. Dit kan bijvoorbeeld met behulp van een duiker van voldoende afmetingen of met behulp van een pomp met voldoende debiet; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de afdamming ongedaan gemaakt.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      met betrekking tot de constructie en de uitvoering van de werken voldoet de initiatiefnemer aan de eisen en richtlijnen voorgeschreven en omschreven in NEN 3650, NEN 3651 en NPR 3659, zoals die gelden op het moment dat de handeling wordt uitgevoerd;

    • b.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.239 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.240 Meldplicht

Het is verboden om een kabel of leiding te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.11.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.241 Vergunningplicht watergang

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een kabel of leiding te verwijderen in een primaire watergang of secundaire watergang, als de watergang tijdelijk wordt afgedamd.

Artikel 4.242 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.243 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.12 Beplanting

Paragraaf 4.12.1 Beplanting aanbrengen

Subparagraaf 4.12.1.1 Algemeen
Artikel 4.244 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op het aanbrengen van beplanting.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van beplanting; en

    • b.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van beplanting.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het aanbrengen van gras of gewassen.

Artikel 4.245 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    bomen en planten zodanig worden geplant dat oeververdedigingen en taluds van watergangen niet beschadigen als gevolg van wortelgroei;

  • c.

    de watergang niet mag worden versmald als gevolg van uitgroeiende wortels of stammen van bomen;

  • d.

    varend onderhoud moet kunnen plaatsvinden zonder dat dit wordt bemoeilijkt door overhangende takken;

  • e.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • f.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • g.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • h.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • i.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • j.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • k.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • l.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd; en

  • m.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling.

Artikel 4.246 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.12.1.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.247 Aanwijzing algemene regel waterkering
Artikel 4.248 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het aanbrengen van beplanting in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.249tweede lid en 4.251, als:

Subparagraaf 4.12.1.3 Algemene regels
Artikel 4.249 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      er wordt niet meer grond vergraven of losgemaakt dan voor het aanbrengen van de beplanting strikt noodzakelijk is;

    • b.

      de ontstane plantgaten worden met de uitkomende grond aangevuld, in omgekeerde volgorde van ontgraving;

    • c.

      wanneer de beplanting dood is gegaan, wordt deze geheel uit de waterkering verwijderd, overeenkomstig paragraaf 4.12.2 Beplanting verwijderen; en

    • d.

      bij onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering wordt, in overleg met het waterschap, de beplanting verwijderd door en op kosten van de initiatiefnemer.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de profielenlegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.250 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.251 Meldplicht

Het is verboden om beplanting aan te brengen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.12.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.252 Vergunningplicht watergang
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen in een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang als de beplanting binnen het doorstroomprofiel wordt aangebracht.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen in een beschermingszone B van een beschoeiing, als het gaat om het aanbrengen van bomen, struiken of heggen.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen in een beschermingszone K van een peilregelend kunstwerk, als het gaat om het aanbrengen van bomen, struiken of heggen.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen in een beschermingszone A van een watergang, als:

    • a.

      het gaat om het aanbrengen van heggen of struiken;

    • b.

      het gaat om een windsingel; en

    • c.

      het:

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen in een beschermingszone A van een watergang, als:

    • a.

      het gaat om het aanbrengen van heggen of struiken; en

    • b.

      het niet gaat om een windsingel.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen in een beschermingszone A van een watergang, als:

    • a.

      het gaat om het aanbrengen van bomen of andere planten;

    • b.

      de bomen of planten op een afstand van maximaal 1,25 m uit de insteek van een watergang aangebracht worden; en

    • c.

      na het initiatief een obstakelvrij onderhoudspad, dat ligt binnen de beschermingszone A van de watergang, overblijft met een breedte van minder dan 3,75 m.

  • 7.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen in een beschermingszone A van een watergang, als:

    • a.

      het gaat om het aanbrengen van bomen;

    • b.

      de bomen of planten op een afstand van maximaal 1,25 m uit de insteek van een watergang aangebracht worden;

    • c.

      na het initiatief een obstakelvrij onderhoudspad, dat ligt binnen de beschermingszone A van de watergang, overblijft met een breedte van minimaal 3,75 m; en

    • d.

      de bomen op minder dan 7 m onderlinge afstand ten opzichte van elkaar of ten opzichte van andere objecten staan.

  • 8.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen in een beschermingszone A van een watergang, als:

    • a.

      het gaat om het aanbrengen van bomen;

    • b.

      de bomen op een afstand van maximaal 1,25 m uit de insteek van een watergang aangebracht worden;

    • c.

      na het initiatief een obstakelvrij onderhoudspad, dat ligt binnen de beschermingszone A van de watergang, overblijft met een breedte van minimaal 3,75 m;

    • d.

      de onderlinge afstand tussen de bomen of de afstand tussen bomen en andere objecten minimaal 7 m is;

    • e.

      de boom een knotwilg is; en

    • f.

      de afstand van de onderkant van de knotwilgkruin minder dan 2 m boven het maaiveld is.

  • 9.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen in een beschermingszone A van een watergang, als:

    • a.

      het gaat om het aanbrengen van bomen;

    • b.

      de bomen op een afstand van maximaal 1,25 m uit de insteek van een watergang aangebracht worden;

    • c.

      na het initiatief een obstakelvrij onderhoudspad, dat ligt binnen de beschermingszone A van de watergang, overblijft met een breedte van minimaal 3,75 m;

    • d.

      de onderlinge afstand tussen de bomen of de afstand tussen bomen en andere objecten minimaal 7 m is;

    • e.

      de boom geen knotwilg is; en

    • f.

      de afstand van de onderkant van kruin van de boom minder dan 4 m boven het maaiveld is.

  • 10.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen in een beschermingszone A van een watergang, als:

    • a.

      het gaat om het aanbrengen van bomen of andere planten; en

    • b.

      de bomen of planten op een afstand van meer dan 1,25 m maar minder dan 3,75 m uit de insteek van een watergang aangebracht worden.

  • 11.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen in een beschermingszone A van een watergang, als:

    • a.

      het gaat om het aanbrengen van bomen of andere planten;

    • b.

      de bomen of planten op een afstand van 3,75 m of meer uit de insteek van een watergang aangebracht worden; en

    • c.

      na het initiatief een obstakelvrij onderhoudspad, dat ligt binnen de beschermingszone A van de watergang, overblijft met een breedte van minder dan 3,75 m.

  • 12.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen in een beschermingszone A van een watergang, als:

    • a.

      het gaat om het aanbrengen van bomen;

    • b.

      de bomen op een afstand van 3,75 m of meer uit de insteek van een watergang aangebracht worden;

    • c.

      na het initiatief een obstakelvrij onderhoudspad, dat ligt binnen de beschermingszone A van de watergang, overblijft met een breedte van minimaal 3,75 m;

    • d.

      de boom een knotwilg is; en

    • e.

      de afstand van de onderkant van de knotwilgkruin minder dan 2 m boven het maaiveld is.

  • 13.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen in een beschermingszone A van een watergang, als:

    • a.

      het gaat om het aanbrengen van bomen;

    • b.

      de bomen op een afstand van 3,75 m of meer uit de insteek van een watergang aangebracht worden;

    • c.

      na het initiatief een obstakelvrij onderhoudspad, dat ligt binnen de beschermingszone A van de watergang, overblijft met een breedte van minimaal 3,75 m;

    • d.

      de boom geen knotwilg is; en

    • e.

      de afstand van de onderkant van kruin van de boom minder dan 4 m boven het maaiveld is.

  • 14.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen in een primaire watergang, als het gaat om het aanbrengen van heggen of struiken.

  • 15.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen in een primaire watergang, als:

    • a.

      het gaat om het aanbrengen van bomen aan de kant waar de beschermingszone A ligt; en

    • b.

      de onderlinge afstand tussen de bomen of de afstand tussen bomen en andere objecten minder dan 7 m is;

  • 16.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen in een primaire watergang, als:

    • a.

      het gaat om het aanbrengen van bomen aan de kant waar de beschermingszone A ligt;

    • b.

      de onderlinge afstand tussen de bomen of de afstand tussen bomen en andere objecten minimaal 7 m is;

    • c.

      de boom een knotwilg is; en

    • d.

      de afstand van de onderkant van de knotwilgkruin minder dan 2 m boven het maaiveld is.

  • 17.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen in een primaire watergang, als:

    • a.

      het gaat om het aanbrengen van bomen aan de kant waar de beschermingszone A ligt;

    • b.

      de onderlinge afstand tussen de bomen of de afstand tussen bomen en andere objecten minimaal 7 m is;

    • c.

      de boom geen knotwilg is; en

    • d.

      de afstand van de onderkant van kruin van de boom minder dan 4 m boven het maaiveld is.

  • 18.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen in een primaire watergang, als:

    • a.

      het gaat om het aanbrengen van bomen;

    • b.

      de boom een knotwilg is; en

    • c.

      de afstand van de onderkant van de knotwilgkruin minder dan 2 m boven het maaiveld is.

  • 19.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen in een primaire watergang, als:

    • a.

      het gaat om het aanbrengen van bomen;

    • b.

      de boom geen knotwilg is; en

    • c.

      de afstand van de onderkant van kruin van de boom minder dan 4 m boven het maaiveld is.

  • 20.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen in een secundaire watergang, als het gaat om het aanbrengen van heggen of struiken.

  • 21.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen in een secundaire watergang, als:

    • a.

      het gaat om het aanbrengen van bomen;

    • b.

      de boom een knotwilg is; en

    • c.

      de afstand van de onderkant van de knotwilgkruin minder dan 2 m boven het maaiveld is.

  • 22.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning beplanting aan te brengen in een secundaire watergang, als:

    • a.

      het gaat om het aanbrengen van bomen;

    • b.

      de boom geen knotwilg is; en

    • c.

      de afstand van de onderkant van kruin van de boom minder dan 4 m boven het maaiveld is.

Artikel 4.253 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.254 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.12.2 Beplanting verwijderen

Subparagraaf 4.12.2.1 Algemeen
Artikel 4.255 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op het verwijderen van beplanting.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van beplanting; en

    • b.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van beplanting.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het verwijderen van gras of gewassen.

Artikel 4.256 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat worden achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

Artikel 4.257 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.12.2.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.258 Aanwijzing algemene regel waterkering
Artikel 4.259 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van beplanting uit een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.260derde lid en 4.262, als:

Subparagraaf 4.12.2.3 Algemene regels
Artikel 4.260 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      er wordt niet meer grond vergraven of losgemaakt dan voor het verwijderen van de beplanting strikt noodzakelijk is;

    • b.

      de ontstane gaten worden aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei conform Bijlage IV toegepast waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      de stobben worden tot 0,60 m onder het maaiveld weggefreesd, waarbij het uitkomende materiaal, wortelresten vermengd met grond, wordt afgevoerd; en

    • e.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de stobben van beplanting die in de gesloten dijkperiode alleen bovengronds zijn verwijderd, worden direct na afloop van de gesloten dijkperiode alsnog verwijderd;

    • b.

      er wordt niet meer grond vergraven of losgemaakt dan voor het verwijderen van de beplanting strikt noodzakelijk is;

    • c.

      de ontstane gaten worden aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      bij grondtekorten wordt klei conform Bijlage IV toegepast waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • e.

      de stobben worden tot 0,60 m onder het maaiveld weggefreesd, waarbij het uitkomende materiaal, wortelresten vermengd met grond, wordt afgevoerd; en

    • f.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de profielenlegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      er wordt niet meer grond vergraven of losgemaakt dan voor het verwijderen van de beplanting strikt noodzakelijk is;

    • b.

      de ontstane gaten worden aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei conform Bijlage IV toegepast waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      de stobben worden tot 0,60 m onder het maaiveld weggefreesd, waarbij het uitkomende materiaal, wortelresten vermengd met grond, wordt afgevoerd; en

    • e.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

Artikel 4.261 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.262 Meldplicht

Het is verboden om beplanting te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.12.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.263 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.264 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.13 Hekwerk, schutting of afrastering

Paragraaf 4.13.1 Hekwerk, schutting of afrastering aanleggen

Subparagraaf 4.13.1.1 Algemeen
Artikel 4.265 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een hekwerk, schutting of afrastering.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van een hekwerk, schutting of afrastering;

    • b.

      verlengen van een hekwerk, schutting of afrastering; en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van het hekwerk, de schutting of de afrastering.

Artikel 4.266 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    er rekening mee wordt gehouden dat de watergang niet versmald mag worden als gevolg van de activiteit;

  • c.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • d.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • e.

    er rekening mee wordt gehouden dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;

  • f.

    er rekening mee wordt gehouden dat primaire en secundaire watergangen door het waterschap varend of vanaf de oever worden onderhouden;

  • g.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • h.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • i.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • j.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • k.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • l.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • m.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

Artikel 4.267 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.13.1.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.268 Aanwijzing algemene regel watergang
Artikel 4.269 Aanwijzing algemene regel waterkering
Artikel 4.270 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het aanleggen van een hekwerk, schutting of afrastering in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.271vierde lid en 4.272, als:

Subparagraaf 4.13.1.3 Algemene regels
Artikel 4.271 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de onderhoudsroutes met een breedte van minimaal 3,75 m moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden, de initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap; en

    • b.

      wanneer een hekwerk, schutting of afrastering niet meer wordt gebruikt, dan dient initiatiefnemer deze in zijn geheel te verwijderen.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      hekwerken worden in de beschermingszone van de watergang voorzien van een poort met een breedte van minimaal 4 m, indien de poort is voorzien van een slot, moet initiatiefnemer een sleutel hiervan verstrekken aan het waterschap;

    • b.

      afrasteringen in de vorm van schrikdraad worden in de beschermingszone van de watergang voorzien van voldoende isolerende handgrepen. De handgrepen worden zodanig in de afrastering aangebracht, dat op eenvoudige wijze (dus zonder gebruik van sloten) een opening van minimaal 4 m breed kan worden gemaakt;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden, de initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap; en

    • d.

      wanneer een hekwerk, schutting of afrastering niet meer wordt gebruikt, dan dient de initiatiefnemer deze in zijn geheel te verwijderen.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      ter plaatse van onderhoudspaden wordt de afrastering voorzien van een voldoende grote doorgang voor onderhoudsmachines;

    • b.

      wanneer de afrastering geen functie meer heeft, wordt deze geheel uit de waterkering verwijderd, overeenkomstig de regelgeving voor het verwijderen van afrasteringen; en

    • c.

      bij onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering wordt, in overleg met het waterschap, de afrastering tijdelijk verwijderd door en op kosten van de initiatiefnemer.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.272 Meldplicht

Het is verboden om een hekwerk, schutting of afrastering aan te leggen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.13.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.273 Vergunningplicht watergang
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een hekwerk, schutting of afrastering aan te leggen in een primaire watergang of in een secundaire watergang, als:

    • a.

      het binnen het doorstroomprofiel wordt aangelegd;

    • b.

      het niet permanent is;

    • c.

      het ten behoeve van een project of evenement is; en

    • d.

      de watergang wordt versmald.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een hekwerk, schutting of afrastering aan te leggen in een primaire watergang of in een secundaire watergang, als:

    • a.

      het binnen het doorstroomprofiel wordt aangelegd;

    • b.

      het niet permanent is; en

    • c.

      het niet ten behoeve van een project of evenement is.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een hekwerk, schutting of afrastering aan te leggen in een primaire watergang of in een secundaire watergang, als:

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een hekwerk, schutting of afrastering aan te leggen in de beschermingszone B van een beschoeiing.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een hekwerk, schutting of afrastering aan te leggen in de beschermingszone K van een peilregelend kunstwerk.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een hekwerk, schutting of afrastering aan te leggen in de beschermingszone A van een watergang, als:

    • a.

      het onderhoudspad wordt gekruist; en

    • b.

      er geen toegangshek wordt aangelegd.

  • 7.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een hekwerk, schutting of afrastering aan te leggen in de beschermingszone A van een watergang, als:

    • a.

      het op een afstand wordt aangelegd van minder dan 1,25 m uit de insteek van de watergang; of

    • b.

      het op een afstand wordt aangelegd van meer dan 1,25 m maar minder dan 3,75 m uit de insteek van de watergang.

  • 8.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een hekwerk, schutting of afrastering aan te leggen in de beschermingszone A van een watergang, als:

  • 9.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een hekwerk, schutting of afrastering aan te leggen in de beschermingszone A van een watergang, als:

    • a.

      het op een afstand van 1,25 m uit de insteek van de watergang wordt aangelegd; en

    • b.

      het een hoogte heeft van meer dan 1,10 m.

  • 10.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een hekwerk, schutting of afrastering aan te leggen in een primaire watergang, als het wordt aangelegd aan de zijde van beschermingszone A van de watergang.

  • 11.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een hekwerk, schutting of afrastering aan te leggen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      onderdelen ervan zich boven het water bevinden;

    • b.

      het deel boven water een slootwaaier is; en

    • c.

      de slootwaaier;

      • 1°.

        minder dan 0,30 m boven het water zit; of

      • 2°.

        meer dan 0,50 m over het water uitsteekt.

  • 12.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een hekwerk, schutting of afrastering aan te leggen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      onderdelen ervan zich boven het water bevinden; en

    • b.

      het deel boven water geen slootwaaier is.

Artikel 4.274 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.275 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.13.2 Hekwerk, schutting of afrastering verwijderen

Subparagraaf 4.13.2.1 Algemeen
Artikel 4.276 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op het verwijderen van een hekwerk, schutting of afrastering.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van een hekwerk, schutting of afrastering;

    • b.

      inkorten van een hekwerk, schutting of afrastering; en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van het hekwerk, de schutting of de afrastering.

Artikel 4.277 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

Artikel 4.278 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.13.2.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.279 Aanwijzing algemene regel waterkering
Artikel 4.280 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een hekwerk, schutting of afrastering uit een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.281vijfde lid en 4.283, als:

Subparagraaf 4.13.2.3 Algemene regels
Artikel 4.281 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      er wordt niet meer grond vergraven of losgemaakt dan voor het verwijderen van het hekwerk of de schutting strikt noodzakelijk is;

    • b.

      direct na het verwijderen van het hekwerk of de schutting worden de ontstane gaten aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      het hekwerk of de schutting wordt in zijn geheel verwijderd, inclusief een eventuele fundering; en

    • e.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      er wordt niet meer grond vergraven of losgemaakt dan voor het verwijderen van het hekwerk of de schutting strikt noodzakelijk is;

    • b.

      direct na het verwijderen van het hekwerk of de schutting worden de ontstane gaten aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • d.

      het hekwerk of de schutting wordt in zijn geheel verwijderd, inclusief een eventuele fundering; en

    • e.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de afrastering wordt in zijn geheel verwijderd, inclusief de palen;

    • b.

      de ontstane gaten worden aangevuld met klei conform Bijlage IV; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de afrastering wordt in zijn geheel verwijderd, inclusief de palen;

    • b.

      de ontstane gaten worden aangevuld met klei conform Bijlage IV; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.282 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.283 Meldplicht

Het is verboden om een hekwerk, schutting of afrastering te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.13.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.284 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.285 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.14 Bouwwerk geen gebouw zijnde

Paragraaf 4.14.1 Bouwwerk geen gebouw zijnde oprichten

Subparagraaf 4.14.1.1 Algemeen
Artikel 4.286 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het oprichten van een bouwwerk geen gebouw zijnde.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van een bouwwerk geen gebouw zijnde;

    • b.

      verlengen van een doorgaand bouwwerk geen gebouw zijnde; en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van het bouwwerk geen gebouw zijnde.

Artikel 4.287 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    er rekening mee wordt gehouden dat de watergang niet versmald mag worden als gevolg van de activiteit;

  • c.

    er wordt voorkomen dat het onderhoud aan de watergang niet wordt belemmerd als gevolg van de activiteit;

  • d.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • e.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • f.

    er rekening mee wordt gehouden dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;

  • g.

    er rekening mee wordt gehouden dat primaire en secundaire watergangen door het waterschap varend of vanaf de oever worden onderhouden;

  • h.

    er rekening mee wordt gehouden dat de maatschappelijke functies van het watersysteem niet worden belemmerd;

  • i.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • j.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • k.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • l.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • m.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • n.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • o.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

Artikel 4.288 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.14.1.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.289 Aanwijzing algemene regel watergang
Artikel 4.290 Aanwijzing algemene regel waterkering
Artikel 4.291 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het oprichten van een bouwwerk geen gebouw zijnde in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.292vijfde lid en 4.294, als:

Subparagraaf 4.14.1.3 Algemene regels
Artikel 4.292 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de onderhoudsroutes met een breedte van minimaal 3,75 m moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden; en

    • b.

      wanneer het bouwwerk geen gebouw zijnde niet meer wordt gebruikt, dan dient initiatiefnemer deze in zijn geheel te verwijderen.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden; en

    • b.

      wanneer een bouwwerk geen gebouw zijnde niet meer wordt gebruikt, dan dient de initiatiefnemer deze in zijn geheel te verwijderen.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de tijdelijke afdamming wordt niet langer ingesteld dan strikt noodzakelijk voor de uit te voeren werkzaamheden;

    • b.

      de aan- en afvoer van water naar achterliggende percelen wordt niet gestremd, zo nodig worden aanvullende maatregelen getroffen om de water aan- en afvoer te waarborgen; en

    • c.

      direct na afloop van de activiteit wordt de afdamming ongedaan gemaakt.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

  • 5.

    Het volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.293 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.294 Meldplicht

Het is verboden om een bouwwerk geen gebouw zijnde op te richten zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.14.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.295 Vergunningplicht watergang
Artikel 4.296 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.297 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.14.2 Bouwwerk geen gebouw zijnde verwijderen

Subparagraaf 4.14.2.1 Algemeen
Artikel 4.298 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een bouwwerk geen gebouw zijnde.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van een bouwwerk geen gebouw zijnde;

    • b.

      inkorten van een doorgaand bouwwerk geen gebouw zijnde; en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van het bouwwerk geen gebouw zijnde.

Artikel 4.299 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    er rekening mee wordt gehouden dat de watergang niet versmald mag worden als gevolg van de activiteit;

  • c.

    er wordt voorkomen dat het onderhoud aan de watergang niet wordt belemmerd als gevolg van de activiteit;

  • d.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • e.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • f.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • g.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • h.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • i.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • j.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

Artikel 4.300 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.14.2.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.301 Aanwijzing algemene regel waterkering
Artikel 4.302 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een bouwwerk geen gebouw zijnde in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.303eerste lid en 4.305, als:

Subparagraaf 4.14.2.3 Algemene regels
Artikel 4.303 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het bouwwerk geen gebouw zijnde wordt in zijn geheel, inclusief (bovengrondse) fundering, verwijderd;

    • b.

      direct na het verwijderen van het bouwwerk geen gebouw zijnde wordt de erosiebestendige bekleding binnen het dijklichaam hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering. In geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken); en

    • c.

      als het vanwege het seizoen niet mogelijk is de erosiebestendige grasmat te herstellen, worden tijdelijke maatregelen getroffen om de erosiebestendigheid van de waterkering te waarborgen. Zodra het groeiseizoen is aangebroken wordt dan alsnog een erosiebestendige grasmat aangelegd.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het bouwwerk geen gebouw zijnde wordt in zijn geheel, inclusief (bovengrondse) fundering, verwijderd;

    • b.

      direct na het verwijderen van het bouwwerk geen gebouw zijnde wordt de erosiebestendige bekleding hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering. In geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken); en

    • c.

      als het vanwege het seizoen niet mogelijk is de erosiebestendige grasmat te herstellen, worden tijdelijke maatregelen getroffen om de erosiebestendigheid van de waterkering te waarborgen. Zodra het groeiseizoen is aangebroken wordt dan alsnog een erosiebestendige grasmat aangelegd.

Artikel 4.304 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.305 Meldplicht

Het is verboden om een bouwwerk geen gebouw zijnde te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.14.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.306 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.307 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.15 Natuurvriendelijke oever

Paragraaf 4.15.1 Natuurvriendelijke oever aanleggen

Subparagraaf 4.15.1.1 Algemeen
Artikel 4.308 Toepassingsbereik
Artikel 4.309 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

Artikel 4.310 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.15.1.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.311 Aanwijzing algemene regel watergang
Artikel 4.312 Aanwijzing algemene regel waterkering
Subparagraaf 4.15.1.3 Algemene regels
Artikel 4.313 Algemene regel
Artikel 4.314 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.15.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.315 Vergunningplicht watergang
Artikel 4.316 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.317 Vergunningplicht vaarweg

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een natuurvriendelijke oever aan te leggen in een vaarweg, niet zijnde de vaarwegen Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn, als deze door de aanleg permanent:

  • a.

    wordt versmald;

  • b.

    wordt verondiept;

  • c.

    een beperkte doorvaarthoogte krijgt; of

  • d.

    belemmerd wordt voor de doorvaart.

Paragraaf 4.15.2 Natuurvriendelijke oever verwijderen

Subparagraaf 4.15.2.1 Algemeen
Artikel 4.318 Toepassingsbereik
Artikel 4.319 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

Artikel 4.320 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.15.2.2 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.322 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning een natuurvriendelijke oever te verwijderen.

Afdeling 4.16 Gebouw

Paragraaf 4.16.1 Gebouw oprichten of aanpassen

Subparagraaf 4.16.1.1 Algemeen
Artikel 4.323 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het oprichten of aanpassen van een gebouw in het beheergebied van het waterschap.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van een gebouw;

    • b.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het oprichten of aanpassen van een gebouw;

    • c.

      het versneld afvoeren van hemelwater; en

    • d.

      compenseren van de versnelde afvoer van hemelwater.

Artikel 4.324 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • c.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • d.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • e.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • f.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • g.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • h.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • i.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • j.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • k.

    het plaatsen van een bouwwerk geen belemmering oplevert voor het onderhoud aan de watergang door het waterschap;

  • l.

    vanuit het oogpunt van ecologie, het van belang is dat een gebouw niet zodanig groot is dat over een grote lengte of breedte lichttoetreding onder het gebouw onmogelijk wordt gemaakt;

  • m.

    er rekening mee wordt gehouden dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;

  • n.

    er rekening mee wordt gehouden dat de maatschappelijke functies van het watersysteem niet worden belemmerd, zoals bijvoorbeeld kanoroutes, officiële schaatsroutes, varen op vaarwegen en overig vaarwater;

  • o.

    dat onderhoud van de watergang mogelijk blijft; en

  • p.

    bij het uitvoeren van de activiteit geen waterberging mag worden weggenomen.

Artikel 4.325 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.16.1.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.326 Aanwijzing algemene regel watergang
  • 1.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329vijfde lid en 4.330, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • l.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • m.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • n.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 2.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329vijfde lid en 4.330, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • i.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • j.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • k.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • l.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 3.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329vijfde lid en 4.330, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • l.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • m.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • n.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 4.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329vijfde lid en 4.330, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • i.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • j.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • k.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • l.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 5.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329vijfde lid en 4.330, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • k.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • l.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • m.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 6.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329vijfde lid en 4.330, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • l.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • m.

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

    • n.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • o.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 7.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329vijfde lid en 4.330, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • i.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • j.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • k.

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

    • l.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • m.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 8.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329vijfde lid en 4.330, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • l.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • m.

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

    • n.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • o.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 9.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329vijfde lid en 4.330, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • k.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • l.

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

    • m.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • n.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 10.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329vijfde lid en 4.330, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • i.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • j.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • k.

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

    • l.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • m.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 11.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329vierde lid en 4.331, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang is;

    • j.

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang;

    • k.

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

    • l.

      de diepte van de verbreding:

      • 1°.

        gelijk is aan die van de bestaande watergang; of

      • 2°.

        dieper is dan die van de bestaande watergang.

  • 12.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329vierde lid en 4.331, als:

  • 13.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329vierde lid en 4.331, als:

  • 14.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329vierde lid en 4.331, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of een tertiaire watergang is;

    • j.

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang;

    • k.

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

    • l.

      de diepte van de verbreding:

      • 1°.

        gelijk is aan die van de bestaande watergang; of

      • 2°.

        dieper is dan die van de bestaande watergang.

  • 15.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329vierde lid en 4.331, als:

  • 16.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329zesde lid en 4.330, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang; en

    • i.

      de natuurvriendelijke oever:

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 17.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329zesde lid en 4.330, als:

  • 18.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329zesde lid en 4.330, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • g.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang; en

    • i.

      de natuurvriendelijke oever:

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 19.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329zesde lid en 4.330, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang; en

    • h.

      de natuurvriendelijke oever:

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 20.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.329zesde lid en 4.330, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minder dan 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang; en

    • h.

      de natuurvriendelijke oever:

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 21.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in een primaire watergang of secundaire watergang wordt voldaan aan artikel 4.329eerste lid, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is;

    • d.

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minimaal 0,30 m en minder dan 4 m is;

    • e.

      het balkon geen palen heeft die in het water staan;

    • f.

      het balkon een overstek heeft van maximaal 1 m;

    • g.

      het balkon wordt opgericht of aangepast in onderhoudsvaarwater;

    • h.

      de watergang waarin het balkon wordt opgericht of aangepast meer dan 3 m breed is; en

    • i.

      de lengte van de overstek kleiner is dan of gelijk is aan de breedte van de watergang verminderd met 3 m gedeeld door 2.

  • 22.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in een primaire watergang of secundaire watergang wordt voldaan aan artikel 4.329eerste lid, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is;

    • d.

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minimaal 0,30 m en minder dan 4 m is;

    • e.

      het balkon geen palen heeft die in het water staan;

    • f.

      het balkon een overstek heeft van maximaal 1 m; en

    • g.

      het balkon niet wordt opgericht of aangepast in onderhoudsvaarwater.

Artikel 4.327 Aanwijzing algemene regel waterkering
  • 1.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in de beschermingszone van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.329tweede lid en 4.330, als:

    • a.

      er bij het oprichten of aanpassen graafwerkzaamheden plaatsvinden; en

    • b.

      de diepte van de graafwerkzaamheden maximaal 1 m is.

  • 2.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in de beschermingszone van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.329tweede lid en 4.331, als:

    • a.

      er bij het oprichten of aanpassen graafwerkzaamheden plaatsvinden;

    • b.

      de diepte van de graafwerkzaamheden meer dan 1 m en maximaal 3 m is;

    • c.

      de graafwerkzaamheden buiten de gesloten dijkperiode plaatsvinden;

    • d.

      de lengte van de graafwerkzaamheden, gemeten parallel aan de primaire waterkering, maximaal 20 m is; en

    • e.

      de ontgraving voor 1 oktober ongedaan is gemaakt door het terugbrengen van de uitkomende grond of het aanbrengen van een constructie.

  • 3.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in de beschermingszone van een zomerkade wordt voldaan aan de artikelen 4.329tweede lid en 4.330, als:

    • a.

      er bij het oprichten of het aanpassen graafwerkzaamheden plaatsvinden;

    • b.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de zomerkade 10 m of minder is; en

    • c.

      de diepte van de graafwerkzaamheden maximaal 1 m is.

  • 4.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in de beschermingszone van een zomerkade wordt voldaan aan de artikelen 4.329tweede lid en 4.330, als:

    • a.

      er bij het oprichten of het aanpassen graafwerkzaamheden plaatsvinden;

    • b.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de zomerkade 10 m of minder is;

    • c.

      er graafwerkzaamheden worden uitgevoerd met een diepte van meer dan 1 m en maximaal 3 m;

    • d.

      de ontgraving binnen 6 maanden ongedaan is gemaakt door het terugbrengen van de uitkomende grond of het aanbrengen van een constructie; en

    • e.

      de ontgraving een lengte van maximaal 20 m, gemeten parallel aan de zomerkade, heeft.

  • 5.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in de beschermingszone van een zomerkade wordt voldaan aan de artikelen 4.329tweede lid en 4.330, als:

    • a.

      er bij het oprichten of het aanpassen graafwerkzaamheden plaatsvinden; en

    • b.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de zomerkade meer dan 10 m is.

  • 6.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw wordt voldaan aan de artikelen 4.329tweede lid en 4.330, als:

    • a.

      er door het oprichten of aanpassen versneld hemelwater wordt afgevoerd, waardoor er op basis van artikel 4.332 een verplichting bestaat om de versnelde afvoer te compenseren;

    • b.

      de versnelde afvoer wordt gecompenseerd in de beschermingszone van een primaire waterkering; en

    • c.

      de diepte van de graafwerkzaamheden maximaal 1 m is.

  • 7.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw wordt voldaan aan de artikelen 4.329tweede lid en 4.330, als:

    • a.

      er door het oprichten of aanpassen versneld hemelwater wordt afgevoerd, waardoor er op basis van artikel 4.332 een verplichting bestaat om de versnelde afvoer te compenseren;

    • b.

      de versnelde afvoer wordt gecompenseerd in de beschermingszone van een zomerkade; en

    • c.

      de diepte van de graafwerkzaamheden maximaal 1 m is.

  • 8.

    Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw wordt voldaan aan de artikelen 4.329tweede lid en 4.330, als:

    • a.

      er door het oprichten of aanpassen versneld hemelwater wordt afgevoerd, waardoor waardoor er op basis van artikel 4.332 een verplichting bestaat om de versnelde afvoer te compenseren;

    • b.

      de versnelde afvoer wordt gecompenseerd in de beschermingszone van een zomerkade;

    • c.

      de diepte van de graafwerkzaamheden meer dan 1 m is; en

    • d.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de zomerkade minimaal 10 m is.

Artikel 4.328 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het oprichten of aanpassen van een gebouw in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.329derde lid en 4.331, als:

Subparagraaf 4.16.1.3 Algemene regels
Artikel 4.329 Algemene regel
  • 1.

    Het volgende voorschrift geldt binnen het natte profiel van de watergang onder het balkon worden geen constructies aangebracht.

  • 2.

    Het volgende voorschrift geldt: de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen, dit kan betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het verbreden van een watergang mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien ter plaatse van het te verbreden oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform afdeling 4.11 Kabel of leiding;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • d.

      voordat wordt begonnen met graven moet de uitgezette verbreding zijn goedgekeurd door het waterschap;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen;

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • h.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na het oprichten of aanpassen van het gebouw gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt. Het waterschap kan deze aanvullende afspraken vastleggen middels maatwerkvoorschriften.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het graven van nieuw oppervlaktewater mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien de nieuw te graven watergang aansluit op een primaire watergang en daarbij een doorgaande onderhoudsroute van het waterschap doorkruist, moet in de nieuw te graven watergang ter plaatse van deze onderhoudsroute een dam met duiker worden aangelegd met een bovenbreedte van minimaal 4 m. De aan te leggen dam met duiker voldoet aan de regelgeving in paragraaf 4.5.1 Dam met duiker aanleggen;

    • c.

      indien ter plaatse van het te graven oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding;

    • d.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen;

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • h.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na het oprichten of aanpassen van het gebouw gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt, het waterschap kan deze aanvullende afspraken vastleggen middels maatwerkvoorschriften.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd;

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap; en

    • f.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na het oprichten of aanpassen van het gebouw gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt. Het waterschap kan deze aanvullende afspraken vastleggen middels maatwerkvoorschriften.

Artikel 4.330 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.331 Meldplicht

Het is verboden om een gebouw op te richten of aan te passen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.16.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.332 Vergunningplicht watergang
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • h.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • i.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • h.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

    • h.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 7.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

    • f.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 8.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang; en

    • h.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 9.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang; en

    • g.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 10.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang; en

    • f.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 11.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • j.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

  • 12.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • f.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • g.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • h.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

  • 13.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • j.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

  • 14.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • f.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • g.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • h.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

  • 15.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • i.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

  • 16.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • l.

      de compensatie plaatsvindt in:

  • 17.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • i.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • j.

      de compensatie plaatsvindt in:

  • 18.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • l.

      de compensatie plaatsvindt in:

  • 19.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • k.

      de compensatie plaatsvindt in:

  • 20.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • i.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • j.

      de compensatie plaatsvindt in:

  • 21.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

  • 22.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

  • 23.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

  • 24.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

  • 25.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

  • 26.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

    • g.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 27.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

    • e.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 28.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever; en

    • g.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 29.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever; en

    • f.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 30.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever; en

    • f.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 31.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • h.

      de compensatie plaatsvindt:

  • 32.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

  • 33.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • g.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • h.

      de compensatie plaatsvindt:

  • 34.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

  • 35.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • g.

      de compensatie plaatsvindt:

  • 36.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • f.

      er minder dan 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 37.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • e.

      de toename van verhard oppervlak niet wordt gecompenseerd.

  • 38.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht; en

    • b.

      er:

      • 1°.

        maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen waarna een verhard oppervlak wat versneld afvoert overblijft met een oppervlak van meer dan 10.000 m2; of

      • 2°.

        geen maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen.

  • 39.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • d.

      er minder dan 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 40.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • c.

      de toename van verhard oppervlak niet wordt gecompenseerd.

  • 41.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • f.

      er minder dan 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 42.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • e.

      de toename van verhard oppervlak niet wordt gecompenseerd.

  • 43.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht; en

    • b.

      er:

      • 1°.

        maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen waarna een verhard oppervlak wat versneld afvoert overblijft met een oppervlak van meer dan 10.000 m2; of

      • 2°.

        geen maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen.

  • 44.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • d.

      er minder dan 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 45.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • e.

      er minder dan 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 46.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt niet gecompenseerd.

  • 47.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt niet gecompenseerd.

  • 48.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in beschermingszone A van een watergang.

  • 49.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in beschermingszone B van een beschoeiing.

  • 50.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 51.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      het gebouw een woonboot is; en

    • b.

      het gebouw niet wordt opgericht of aangepast in de Gekanaliseerde Hollandsche IJssel of de Doorslag.

  • 52.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is; en

    • d.

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minder dan 0,30 m is.

  • 53.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is;

    • d.

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minimaal 0,30 m en minder dan 4 m is; en

    • e.

      het balkon palen heeft die in het water staan.

  • 54.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is;

    • d.

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minimaal 0,30 m en minder dan 4 m is;

    • e.

      het balkon geen palen heeft die in het water staan;

    • f.

      het balkon een overstek heeft van maximaal 1 m;

    • g.

      het balkon wordt opgericht of aangepast in onderhoudsvaarwater; en

    • h.

      de watergang waarin het balkon wordt opgericht of aangepast maximaal 3 m breed is.

  • 55.

    Het is verboden om zonder om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is;

    • d.

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minimaal 0,30 m en minder dan 4 m is;

    • e.

      het balkon geen palen heeft die in het water staan;

    • f.

      het balkon een overstek heeft van maximaal 1 m;

    • g.

      het balkon wordt opgericht of aangepast in onderhoudsvaarwater;

    • h.

      de watergang waarin het balkon wordt opgericht of aangepast meer dan 3 m breed is; en

    • i.

      de lengte van de overstek groter is dan de breedte van de watergang verminderd met 3 m gedeeld door 2.

  • 56.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is;

    • d.

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minimaal 0,30 m en minder dan 4 m is;

    • e.

      het balkon geen palen heeft die in het water staan; en

    • f.

      het balkon een overstek heeft van meer dan 1 m.

  • 57.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn een balkon is;

    • d.

      de afstand tot het hoogst vastgestelde peil in het vastgestelde peilbesluit tot het laagste punt van het balkon boven het water minimaal 4 m is; en

    • e.

      het balkon palen heeft die in het water staan.

  • 58.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een primaire watergang of secundaire watergang, als:

  • 59.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn geen balkon is;

    • d.

      het gaat om een drijvende woning;

    • e.

      er een oppervlakte van de watergang wordt afgedekt van minder dan 10 m2;

    • f.

      de afstand van de drijvende woning tot aan zonnepanelen of andere drijvende woningen minimaal 100 m is; en

    • g.

      het dwarsprofiel van de waterspiegel met meer dan 50 % bedekt wordt.

  • 60.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een tertiaire watergang, als:

    • a.

      het gebouw geen woonboot is;

    • b.

      het gebouw binnen de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peilbesluit ligt;

    • c.

      het gedeelte van het gebouw boven de waterlijn geen balkon is;

    • d.

      het gaat om een drijvende woning; en

    • e.

      er een oppervlakte van de watergang wordt afgedekt:

      • 1°.

        van minimaal 10 m2; of

      • 2°.

        van minder dan 10 m2 waarbij de afstand van de drijvende woning tot zonnepanelen of andere drijvende woningen minder dan 100 m is.

  • 61.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gebouw op te richten of aan te passen in een tertiaire watergang, als:

Artikel 4.333 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.334 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.16.2 Gebouw verwijderen

Subparagraaf 4.16.2.1 Algemeen
Artikel 4.335 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een gebouw.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van een gebouw; en

    • b.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van een gebouw.

Artikel 4.336 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    er rekening mee wordt gehouden dat de watergang niet versmald mag worden als gevolg van de activiteit;

  • c.

    er wordt voorkomen dat het onderhoud aan de watergang niet wordt belemmerd als gevolg van de activiteit;

  • d.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • e.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • f.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • g.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • h.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • i.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • j.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

Artikel 4.337 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.16.2.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.338 Aanwijzing algemene regel waterkering
Artikel 4.339 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een gebouw uit een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.340eerste lid en 4.342, als:

Subparagraaf 4.16.2.3 Algemene regels
Artikel 4.340 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het gebouw wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de (bovengrondse) fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd; en

    • c.

      het maaiveld ter plaatse van het te verwijderen gebouw wordt zodanig afgewerkt dat het aansluit op het bestaande maaiveld aan weerszijden van het te verwijderen gebouw.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het gebouw wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de (bovengrondse) fundering, met uitzondering van de funderingspalen; en

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen gebouw wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen gebouw.

  • 4.

    Het volgende voorschrift geldt: de initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen. Dit zou in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld bij extreem hoog water) kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het gebouw wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd;

    • c.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van het te verwijderen gebouw wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van het te verwijderen gebouw;

    • d.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • e.

      bij grondtekorten wordt buitendijks, binnen de zone waterstaatswerk, klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het gebouw wordt in zijn geheel verwijderd inclusief bovengrondse fundering;

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van het te verwijderen gebouw wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van het te verwijderen gebouw;

    • c.

      direct na het verwijderen van het gebouw wordt de erosiebestendige bekleding binnen het dijklichaam hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering. In geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken); en

    • d.

      als het vanwege het seizoen niet mogelijk is de erosiebestendige grasmat te herstellen, worden tijdelijke maatregelen getroffen om de erosiebestendigheid van de waterkering te waarborgen, zodra het groeiseizoen is aangebroken wordt dan alsnog een erosiebestendige grasmat aangelegd.

  • 7.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het gebouw wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd;

    • c.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van het te verwijderen gebouw wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van het te verwijderen gebouw; en

    • d.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.

  • 8.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het gebouw wordt in zijn geheel verwijderd inclusief bovengrondse fundering;

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van het te verwijderen gebouw wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van het te verwijderen gebouw;

    • c.

      direct na het verwijderen van het gebouw wordt de erosiebestendige bekleding hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering. In geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken); en

    • d.

      als het vanwege het seizoen niet mogelijk is de erosiebestendige grasmat te herstellen, worden tijdelijke maatregelen getroffen om de erosiebestendigheid van de waterkering te waarborgen. Zodra het groeiseizoen is aangebroken wordt dan alsnog een erosiebestendige grasmat aangelegd.

Artikel 4.341 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.342 Meldplicht

Het is verboden om een gebouw te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.16.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.343 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.344 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.17 Weg of verharding

Paragraaf 4.17.1 Weg of verharding aanleggen

Subparagraaf 4.17.1.1 Algemeen
Artikel 4.345 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een weg of verharding in het beheergebied van het waterschap.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      verplaatsen van een weg of verharding;

    • b.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van een weg of verharding;

    • c.

      het versneld afvoeren van hemelwater; en

    • d.

      compenseren van de versnelde afvoer van hemelwater.

Artikel 4.346 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    er rekening mee wordt gehouden dat de watergang niet versmald mag worden als gevolg van de activiteit;

  • c.

    er wordt voorkomen dat het onderhoud aan de watergang (door het waterschap) niet wordt belemmerd als gevolg van de activiteit;

  • d.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • e.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • f.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • g.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • h.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • i.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • j.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

Artikel 4.347 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.17.1.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.348 Aanwijzing algemene regel watergang
  • 1.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351vierde lid en 4.353, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • l.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • m.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • n.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 2.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351vierde lid en 4.353, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • i.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • j.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • k.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • l.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 3.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351vierde lid en 4.353, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • l.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • m.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • n.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 4.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351vierde lid en 4.353, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • i.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • j.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • k.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • l.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 5.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351vierde lid en 4.353, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • k.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied west;

    • l.

      de nieuwe watergang minimaal 0,60 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • m.

      de nieuwe watergang minimaal 2,30 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 6.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351vierde lid en 4.353, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • l.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • m.

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

    • n.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • o.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 7.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351vierde lid en 4.353, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • i.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • j.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • k.

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

    • l.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • m.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 8.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351vierde lid en 4.353, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • l.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • m.

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

    • n.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • o.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 9.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351vierde lid en 4.353, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • k.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • l.

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

    • m.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • n.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 10.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351vierde lid en 4.353, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • i.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang;

    • j.

      de compensatie plaatsvindt in beheergebied oost;

    • k.

      de compensatie niet plaatsvindt in de Utrechtse Heuvelrug;

    • l.

      de nieuwe watergang minimaal 0,50 m diep wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • m.

      de nieuwe watergang minimaal 2 m breed wordt ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 11.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351derde lid en 4.353, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang is;

    • j.

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang;

    • k.

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

    • l.

      de diepte van de verbreding:

      • 1°.

        gelijk is aan die van de bestaande watergang; of

      • 2°.

        dieper is dan die van de bestaande watergang.

  • 12.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351derde lid en 4.353, als:

  • 13.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351derde lid en 4.353, als:

  • 14.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351derde lid en 4.353, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door het verbreden van een watergang;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de te verbreden watergang geen droge sloot is;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de te verbreden watergang een primaire watergang, secundaire watergang of een tertiaire watergang is;

    • j.

      er niet gegraven wordt in beschermingszone A van een watergang;

    • k.

      de watergang gemeten op de waterlijn minimaal 0,50 m verbreed wordt; en

    • l.

      de diepte van de verbreding:

      • 1°.

        gelijk is aan die van de bestaande watergang; of

      • 2°.

        dieper is dan die van de bestaande watergang.

  • 15.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351derde lid en 4.353, als:

  • 16.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351vijfde lid en 4.352, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang; en

    • i.

      de natuurvriendelijke oever:

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 17.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding in bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351vijfde lid en 4.352, als:

  • 18.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351vijfde lid en 4.352, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • g.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang; en

    • i.

      de natuurvriendelijke oever:

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 19.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351vijfde lid en 4.352, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang; en

    • h.

      de natuurvriendelijke oever:

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 20.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding buiten bebouwd gebied wordt voldaan aan de artikelen 4.351vijfde lid en 4.352, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minder dan 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone A van een watergang; en

    • h.

      de natuurvriendelijke oever:

      • 1°.

        geen plasberm heeft; of

      • 2°.

        wel een plasberm heeft met een diepte van minimaal 0,30 m ten opzichte van het laagst vastgestelde peil in het peilbesluit.

Artikel 4.349 Aanwijzing algemene regel waterkering
  • 1.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding wordt voldaan aan de artikelen 4.351tweede lid en 4.352, als:

    • a.

      er door het aanleggen versneld hemelwater wordt afgevoerd, waardoor er op basis van artikel 4.354 een verplichting bestaat om de versnelde afvoer te compenseren;

    • b.

      de versnelde afvoer wordt gecompenseerd in de beschermingszone van een primaire waterkering; en

    • c.

      de diepte van de graafwerkzaamheden maximaal 1 m is.

  • 2.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding wordt voldaan aan de artikelen 4.351tweede lid en 4.352, als:

    • a.

      er door het aanleggen versneld hemelwater wordt afgevoerd, waardoor er op basis van artikel 4.354een verplichting bestaat om de versnelde afvoer te compenseren ;

    • b.

      de versnelde afvoer wordt gecompenseerd in de beschermingszone van een zomerkade; en

    • c.

      de diepte van de graafwerkzaamheden maximaal 1 m is.

  • 3.

    Bij het aanleggen van een weg of verharding wordt voldaan aan de artikelen 4.351tweede lid en 4.352, als:

    • a.

      er door het aanleggen versneld hemelwater wordt afgevoerd, waardoor er op basis van artikel 4.354 een verplichting bestaat om de versnelde afvoer te compenseren;

    • b.

      de versnelde afvoer wordt gecompenseerd in de beschermingszone van een zomerkade;

    • c.

      de diepte van de graafwerkzaamheden meer dan 1 m is; en

    • d.

      de afstand tussen de graafwerkzaamheden en de zone waterstaatswerk van de zomerkade minimaal 10 m is.

Artikel 4.350 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het aanleggen van een weg of een verharding in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.351eerste lid en 4.353, als:

Subparagraaf 4.17.1.3 Algemene regels
Artikel 4.351 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 2.

    Het volgende voorschrift geldt: De initiatiefnemer treft op aanwijzing van het waterschap al die maatregelen die nodig zijn om het waterkerend vermogen te waarborgen. Dit zou in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld bij extreem hoog water) kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het verbreden van een watergang mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien ter plaatse van het te verbreden oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform afdeling 4.11 Kabel of leiding;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • d.

      voordat wordt begonnen met graven moet de uitgezette verbreding zijn goedgekeurd door het waterschap;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen;

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • h.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na het aanleggen van de weg of verharding gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt. Het waterschap kan deze aanvullende afspraken vastleggen middels maatwerkvoorschriften.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      door het graven van nieuw oppervlaktewater mag geen directe verbinding tussen verschillende peilgebieden ontstaan;

    • b.

      indien de nieuw te graven watergang aansluit op een primaire watergang en daarbij een doorgaande onderhoudsroute van het waterschap doorkruist, moet in de nieuw te graven watergang ter plaatse van deze onderhoudsroute een dam met duiker worden aangelegd met een bovenbreedte van minimaal 4 m. De aan te leggen dam met duiker voldoet aan de regelgeving in paragraaf 4.5.1 Dam met duiker aanleggen;

    • c.

      indien ter plaatse van het te graven oppervlaktewater kabels en leidingen aanwezig zijn, dient de eindsituatie in overeenstemming te zijn met de voorwaarden conform de regelgeving in afdeling 4.11 Kabel of leiding;

    • d.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • e.

      bij het graven en in stand houden van het oppervlaktewater mag geen opbarsten van de waterbodem plaatsvinden;

    • f.

      bij het graven van oppervlaktewater moeten er, zodra er een zandlaag wordt aangesneden, altijd maatregelen worden getroffen om kwel of wegzijging te voorkomen;

    • g.

      het gegraven oppervlaktewater wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • h.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na het aanleggen van de weg of verharding gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt. Het waterschap kan deze aanvullende afspraken vastleggen middels maatwerkvoorschriften.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd;

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap; en

    • f.

      de watercompensatie wordt uiterlijk 4 maanden na het aanleggen van de weg of verharding gerealiseerd, tenzij hierover met het waterschap aanvullende afspraken worden gemaakt. Het waterschap kan deze aanvullende afspraken vastleggen middels maatwerkvoorschriften.

Artikel 4.352 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.353 Meldplicht

Het is verboden om een weg of verharding aan te leggen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.17.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.354 Vergunningplicht watergang
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • h.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • i.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • g.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt; en

    • h.

      de compensatie plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

    • h.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 7.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

    • f.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 8.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang; en

    • h.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 9.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang; en

    • g.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 10.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang; en

    • f.

      de nieuwe watergang een droge sloot wordt.

  • 11.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • j.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

  • 12.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • f.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • g.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • h.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

  • 13.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • j.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

  • 14.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • f.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • g.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • h.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

  • 15.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de nieuwe watergang een primaire of secundaire watergang wordt; en

    • i.

      de nieuwe watergang wordt aangelegd of een verlenging is van een bestaande watergang.

  • 16.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • l.

      de compensatie plaatsvindt in:

  • 17.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • e.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • i.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • j.

      de compensatie plaatsvindt in:

  • 18.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • f.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • h.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • i.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • j.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • k.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • l.

      de compensatie plaatsvindt in:

  • 19.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • g.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • h.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • i.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • j.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • k.

      de compensatie plaatsvindt in:

  • 20.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe watergang;

    • f.

      de nieuwe watergang geen droge sloot wordt;

    • g.

      de compensatie niet plaatsvindt in beschermingszone K van een kunstwerk;

    • h.

      de nieuwe watergang een tertiaire watergang wordt;

    • i.

      de nieuwe watergang:

      • 1°.

        wordt aangelegd; of

      • 2°.

        een verlenging is van een bestaande watergang; en

    • j.

      de compensatie plaatsvindt in:

  • 21.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

  • 22.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

  • 23.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

  • 24.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

  • 25.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

  • 26.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

    • g.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 27.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • d.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt; en

    • e.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 28.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever; en

    • g.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 29.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever; en

    • f.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 30.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever; en

    • f.

      er uitsluitend een verflauwing van het talud plaatsvindt boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit.

  • 31.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f.

      er minimaal 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • g.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • h.

      de compensatie plaatsvindt:

  • 32.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

  • 33.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt;

    • f.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • g.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • h.

      de compensatie plaatsvindt:

  • 34.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

  • 35.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      er minimaal 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd door middel van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever;

    • f.

      de natuurvriendelijke oever geen verflauwing is van het talud boven de waterlijn bij het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit; en

    • g.

      de compensatie plaatsvindt:

  • 36.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in de beschermingszone B van een beschoeiing.

  • 37.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • e.

      er minder dan 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 38.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in beschermingszone K van een peilregelend kunstwerk.

  • 39.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in beschermingszone A van een watergang, als:

    • a.

      het initiatief parallel loopt aan de watergang; en

    • b.

      de draagkracht van de weg of verharding onvoldoende is.

  • 40.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • f.

      er minder dan 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 41.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • e.

      de toename van verhard oppervlak niet wordt gecompenseerd.

  • 42.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht; en

    • b.

      er:

      • 1°.

        maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen waarna een verhard oppervlak wat versneld afvoert overblijft met een oppervlak van meer dan 10.000 m2; of

      • 2°.

        geen maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen.

  • 43.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • d.

      er minder dan 15 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 44.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen in bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 500 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • c.

      de toename van verhard oppervlak niet wordt gecompenseerd.

  • 45.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • e.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • f.

      er minder dan 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 46.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen;

    • c.

      er na het nemen van deze maatregelen een verhard oppervlak overblijft wat versneld afvoert van maximaal 10.000 m2;

    • d.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • e.

      de toename van verhard oppervlak niet wordt gecompenseerd.

  • 47.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er meer dan 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht; en

    • b.

      er:

      • 1°.

        maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen waarna een verhard oppervlak wat versneld afvoert overblijft met een oppervlak van meer dan 10.000 m2; of

      • 2°.

        geen maatregelen worden genomen om de versnelde afvoer van hemelwater te voorkomen.

  • 48.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd;

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd; en

    • d.

      er minder dan 10 % van de toename van het verhard oppervlak gecompenseerd wordt.

  • 49.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      er minimaal 5.000 m2 en maximaal 10.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • c.

      de toename van verhard oppervlak wordt niet gecompenseerd.

  • 50.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een weg of verharding aan te leggen buiten bebouwd gebied, als:

    • a.

      minder dan 5.000 m2 extra verhard oppervlak wordt aangebracht;

    • b.

      de toename van het huidige initiatief samen met afgelopen 5 jaar gerealiseerde en nog niet gecompenseerde toenames 5.000 m2 of meer is;

    • c.

      er niet volledig wordt voorkomen dat versneld hemelwater wordt afgevoerd; en

    • d.

      de toename van verhard oppervlak wordt niet gecompenseerd.

Artikel 4.355 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.356 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Paragraaf 4.17.2 Weg of verharding veranderen of verwijderen

Subparagraaf 4.17.2.1 Algemeen
Artikel 4.357 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op het veranderen of verwijderen van een weg of verharding.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen en verplaatsen van een weg of verharding; en

    • b.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het veranderen of verwijderen van een weg of verharding.

Artikel 4.358 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

Artikel 4.359 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.17.2.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.360 Aanwijzing algemene regel waterkering
Artikel 4.361 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een weg of een verharding in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.362vijfde lid en 4.363, als:

Subparagraaf 4.17.2.3 Algemene regels
Artikel 4.362 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de weg en/of de verharding wordt in zijn geheel, inclusief funderingscunet, verwijderd;

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen weg of verharding wordt zodanig afgewerkt dat het aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen weg of verharding;

    • c.

      de waterkering wordt afgewerkt conform Bijlage IV waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond binnen het dijklichaam voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden :

  • 3.

    Het volgende voorschrift geldt: de bovenkant van de weg en/of de verharding wordt niet significant hoger of lager afgewerkt dan de bestaande hoogte van de weg en/of de verharding.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de weg en/of de verharding wordt in zijn geheel, inclusief funderingscunet, verwijderd;

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van de te verwijderen weg of verharding wordt zodanig afgewerkt dat het aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van de te verwijderen weg of verharding;

    • c.

      de waterkering wordt afgewerkt conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.363 Meldplicht

Het is verboden om een weg of verharding te veranderen of te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.17.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.364 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.365 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.18 Beweiden

Paragraaf 4.18.1 Algemeen

Artikel 4.366 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het beweiden.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op pluimvee.

Artikel 4.367 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • i.

    wordt voorkomen dat door de activiteit schade ontstaat aan de taluds, waardoor uitspoeling kan ontstaan; en

  • j.

    wordt voorkomen dat door de beweiding schade ontstaat aan de taluds, waardoor oeverafkalving kan ontstaan.

Artikel 4.368 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Paragraaf 4.18.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.369 Aanwijzing algemene regel watergang

Bij het beweiden in de kernzone van een watergang of in de beschermingszone A van een watergang wordt voldaan aan artikel 4.371tweede lid, als het initiatief grenst aan een natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.370 Aanwijzing algemene regel waterkering

Paragraaf 4.18.3 Algemene regels

Artikel 4.371 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de vegetatie dient, naar het oordeel van het waterschap, steeds in een goede toestand te verkeren en mag daarom niet te kort worden afgegraasd of gemaaid;

    • b.

      binnen de periode dat beweiding is toegestaan, kan het college met het oog op het waterstaatkundige belang, de beweiding tijdelijk verbieden. Hervatting mag slechts plaatsvinden op aangeven van het college;

    • c.

      drinkwatervoorzieningen en bijvoedervoorzieningen zijn te verplaatsen en worden niet op het talud geplaatst;

    • d.

      er wordt voorkomen dat er rondom de drinkwatervoorziening en de bijvoedervoorziening kale plekken ontstaan of dat er looppaden naar de drinkwatervoorziening ontstaan;

    • e.

      degene die beweidt, zorgt voor het aanbrengen en onderhouden van een voldoende veekerende afrastering;

    • f.

      bij indeling in meerdere aansluitende percelen mag van een verplaatsbare afrastering gebruik worden gemaakt, na verwijdering van de dieren dient deze afrastering ook verwijderd te worden;

    • g.

      ter plaatse van onderhoudspaden wordt de afrastering voorzien van een voldoende grote doorgang voor onderhoudsmachines;

    • h.

      wanneer de afrastering geen functie meer heeft, wordt deze geheel uit de waterkering verwijderd, overeenkomstig de regelgeving voor het verwijderen van afrasteringen;

    • i.

      bij onderhoudswerkzaamheden aan de waterkering wordt, in overleg met het waterschap, de afrastering tijdelijk verwijderd door en op kosten van de initiatiefnemer; en

    • j.

      tijdelijke afrasteringen, 1 m uit de teen in het talud, moeten worden verwijderd als de waterkering gemaaid of gerold wordt.

  • 2.

    Het volgende voorschrift geldt: een natuurvriendelijke oever moet worden afgeschermd voor vee met een deugdelijke afrastering, overeenkomstig artikel 4.268 zodanig dat het vee niet in de natuurvriendelijke oever kan komen.

Paragraaf 4.18.4 Algeheel verbod

Artikel 4.372 Algeheel verbod

Afdeling 4.19 Bemesten

Paragraaf 4.19.1 Algemeen

Artikel 4.373 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het bemesten van gronden.

Artikel 4.374 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

Artikel 4.375 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Paragraaf 4.19.2 Algeheel verbod

Artikel 4.376 Algeheel verbod

Afdeling 4.20 Grond bewerken

Paragraaf 4.20.1 Algemeen

Artikel 4.377 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op het bewerken van grond.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan:

    • a.

      ploegen;

    • b.

      frezen;

    • c.

      spitten; en

    • d.

      het roeren van grond voor het aanbrengen van gewassen.

Artikel 4.378 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

Artikel 4.379 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Paragraaf 4.20.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.380 Aanwijzing algemene regel waterkering

Bij het bewerken van grond in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde overige waterkering wordt voldaan aan artikel 4.382tweede lid, als het niet plaatsvindt op de kruin of het talud.

Artikel 4.381 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het bewerken van grond in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.382eerste lid en 4.383, als:

Paragraaf 4.20.3 Algemene regels

Artikel 4.382 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      indien er langs de waterkering binnen 5 m uit de teen van het talud een teensloot Bijlage III aanwezig is, dan mogen de gronden tussen de teen van het talud en de teensloot niet worden bewerkt; en

    • b.

      indien er langs de waterkering geen teensloot aanwezig is, dan mogen de gronden niet verder bewerkt worden dan tot 5 m uit de teen van het talud van de waterkering.

Artikel 4.383 Meldplicht

Het is verboden om grond te bewerken zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Paragraaf 4.20.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.384 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.385 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Paragraaf 4.20.5 Algeheel verbod

Artikel 4.386 Algeheel verbod

Afdeling 4.21 Grasmat vervangen

Paragraaf 4.21.1 Algemeen

Artikel 4.387 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op het vervangen van een grasmat.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het vervangen van de grasmat.

Artikel 4.388 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel en grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

Artikel 4.389 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Paragraaf 4.21.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.390 Aanwijzing algemene regel waterkering
Artikel 4.391 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het vervangen van een grasmat in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.392tweede lid en 4.393, als:

Paragraaf 4.21.3 Algemene regels

Artikel 4.392 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de werkzaamheden moeten achter elkaar door worden uitgevoerd, zodat de tijd dat er geen erosiebestendige grasmat aanwezig is zo kort mogelijk is; en

    • b.

      de nieuwe grasmat bestaat uit een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding of grasmat van de waterkering.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.393 Meldplicht

Het is verboden om een grasmat te vervangen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Paragraaf 4.21.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.394 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.395 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.22 Grondboring of sondering uitvoeren

Paragraaf 4.22.1 Algemeen

Artikel 4.396 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het uitvoeren van een grondboring of sondering.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      aanleggen of verwijderen van een filterbuis; en

    • b.

      aanleggen of verwijderen van een peilbuis.

Artikel 4.397 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • c.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • d.

    er wordt voorkomen dat het onderhoud aan de watergang door het waterschap niet wordt belemmerd als gevolg van de activiteit;

  • e.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • f.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • g.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • h.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • i.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • j.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • k.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

Artikel 4.398 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Paragraaf 4.22.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.399 Aanwijzing algemene regel waterkering
Artikel 4.400 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het uitvoeren van een grondboring of sondering in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.401eerste lid en 4.402, als:

Paragraaf 4.22.3 Algemene regels

Artikel 4.401 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden voor peilbuizen en filterbuizen:

    • a.

      de peilbuizen en filterbuizen worden zodanig uitgevoerd dat deze niet kunnen overstromen (bijvoorbeeld tijdens een hoogwaterperiode), dit kan bijvoorbeeld door middel van een voldoende hoge buis of een schroefdop;

    • b.

      de peilbuizen en filterbuizen worden afgewerkt met een straatpot of schutkoker;

    • c.

      het boorgat wordt zodanig afgedicht dat geen extra kwel of piping kan ontstaan en dat grondwaterstromingen elkaar niet kunnen beïnvloeden en niet met elkaar in verbinding kunnen komen; en

    • d.

      wanneer een peilbuis of filterbuis niet meer wordt gebruikt, wordt deze dichtgezet met bentoniet, wordt de peilbuis of filterbuis onder maaiveld afgezaagd en wordt de erosiebestendige bekleding van de waterkering binnen het dijklichaam hersteld.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden voor grondboringen en sonderingen:

    • a.

      het boorgat/sondeergat wordt zodanig afgedicht dat geen extra kwel of piping kan ontstaan en dat grondwaterstromingen elkaar niet kunnen beïnvloeden en niet met elkaar in verbinding kunnen komen; en

    • b.

      alle boorgaten binnen het dijklichaam worden na afloop voorzien van de oorspronkelijke bezoding. Hiertoe dient voorafgaand aan de grondboring de eerste 0,20 m van de boorlocatie uit te worden gestoken en apart te worden gezet. Na afloop wordt het uitgestoken gedeelte weer teruggeplaatst en vlak aangesloten op de aanwezige grasmat.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden voor peilbuizen en filterbuizen:

    • a.

      de peilbuizen en filterbuizen worden zodanig uitgevoerd dat deze niet kunnen overstromen (bijvoorbeeld tijdens een hoogwaterperiode), dit kan bijvoorbeeld door middel van een voldoende hoge buis of een schroefdop;

    • b.

      de peilbuizen en filterbuizen worden afgewerkt met een straatpot of schutkoker;

    • c.

      het boorgat wordt zodanig afgedicht dat geen extra kwel of piping kan ontstaan en dat grondwaterstromingen elkaar niet kunnen beïnvloeden en niet met elkaar in verbinding kunnen komen; en

    • d.

      wanneer een peilbuis of filterbuis niet meer wordt gebruikt, wordt deze dichtgezet met bentoniet, wordt de peilbuis of filterbuis onder maaiveld afgezaagd en wordt de erosiebestendige bekleding van de waterkering hersteld.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden voor grondboringen en sonderingen:

    • a.

      het boorgat/sondeergat wordt zodanig afgedicht dat geen extra kwel of piping kan ontstaan en dat grondwaterstromingen elkaar niet kunnen beïnvloeden en niet met elkaar in verbinding kunnen komen; en

    • b.

      alle boorgaten worden na afloop voorzien van de oorspronkelijke bezoding. Hiertoe dient voorafgaand aan de grondboring de eerste 0,20 m van de boorlocatie uit te worden gestoken en apart te worden gezet. Na afloop wordt het uitgestoken gedeelte weer teruggeplaatst en vlak aangesloten op de aanwezige grasmat.

Artikel 4.402 Meldplicht

Het is verboden om een grondboring of sondering uit te voeren zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Paragraaf 4.22.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.403 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.404 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Afdeling 4.23 Bodemenergiesysteem

Paragraaf 4.23.1 Bodemenergiesysteem aanleggen

Subparagraaf 4.23.1.1 Algemeen
Artikel 4.405 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op het aanleggen van een bodemenergiesysteem.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van het bodemenergiesysteem;

    • b.

      uitbreiden van het bodemenergiesysteem; en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van het bodemenergiesysteem.

Artikel 4.406 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • c.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • d.

    er wordt voorkomen dat het onderhoud aan de watergang door het waterschap niet wordt belemmerd als gevolg van de activiteit;

  • e.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • f.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • g.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • h.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • i.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • j.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • k.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

Artikel 4.407 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.23.1.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.408 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het aanleggen van een bodemenergiesysteem in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.409 en 4.410, als:

Subparagraaf 4.23.1.3 Algemene regels
Artikel 4.409 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden:

  • a.

    de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

  • b.

    aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

  • c.

    beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

  • d.

    de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

  • e.

    de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.410 Meldplicht

Het is verboden om een bodemenergiesysteem aan te leggen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.23.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.411 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.412 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.23.2 Bodemenergiesysteem verwijderen

Subparagraaf 4.23.2.1 Algemeen
Artikel 4.413 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op het verwijderen van een bodemenergiesysteem.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      vervangen of verplaatsen van het bodemenergiesysteem;

    • b.

      verkleinen van het bodemenergiesysteem; en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van het bodemenergiesysteem.

Artikel 4.414 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    er wordt voorkomen dat het onderhoud aan de watergang door het waterschap niet wordt belemmerd als gevolg van de activiteit;

  • c.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • d.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • e.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • g.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • h.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • i.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

Artikel 4.415 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.23.2.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.416 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een bodemenergiesysteem uit een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.417 en 4.418, als:

Subparagraaf 4.23.2.3 Algemene regels
Artikel 4.417 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden:

  • a.

    de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

  • b.

    aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

  • c.

    beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

  • d.

    de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

  • e.

    de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.418 Meldplicht

Het is verboden om een bodemenergiesysteem te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.23.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.419 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.420 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.24 Evenement houden

Paragraaf 4.24.1 Algemeen

Artikel 4.421 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het houden van een evenement.

Artikel 4.422 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    er moet worden voorkomen dat de doorstroming, de waterkwaliteit en de ecologische kwaliteit van de watergang zou kunnen worden aangetast; en

  • j.

    er wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden.

Artikel 4.423 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Paragraaf 4.24.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.424 Aanwijzing algemene regel watergang

Bij het houden van een evenement in een primaire watergang of secundaire watergang, wordt voldaan aan artikel 4.428.

Artikel 4.425 Aanwijzing algemene regel waterkering
Artikel 4.426 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het houden van een evenement in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.427tweede lid en 4.428, als:

Paragraaf 4.24.3 Algemene regels

Artikel 4.427 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      er wordt geen gebruik gemaakt van de taluds van de waterkering, zowel tijdens het evenement als tijdens de voorbereiding en na afloop van het evenement; en

    • b.

      er worden geen objecten naast de verharde kruin in de wegbermen aangebracht, met uitzondering van piketpaaltjes, prikpalen, jalons of vergelijkbare objecten.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.428 Meldplicht

Het is verboden om een evenement te houden zonder dit tenminste vier weken voor het begin ervan te melden. Bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Paragraaf 4.24.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.429 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.430 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.25 Peilafwijking realiseren

Paragraaf 4.25.1 Algemeen

Artikel 4.431 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het realiseren van een peilafwijking, tenzij het gaat om het tijdelijk afdammen van een watergang waarbij het peil wordt verlaagd voor het uitvoeren van werken.

Artikel 4.432 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten; en

  • i.

    watergangen die belangrijk zijn voor de water aan- en afvoer niet zonder meer mogen worden gestremd.

Artikel 4.433 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Paragraaf 4.25.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.434 Aanwijzing algemene regel watergang

Bij het realiseren van een peilafwijking in een primaire watergang, een secundaire watergang of een tertiaire watergang, wordt voldaan aan de artikelen 4.436eerste lid en 4.436tweede lid, als:

  • a.

    het te hanteren peil is opgenomen in het geldende peilbesluit; en

  • b.

    de verantwoordelijkheid voor het beheer en onderhoud van de kunstwerken waarmee het te hanteren peil in stand wordt gehouden bij de initiatiefnemer ligt.

Artikel 4.435 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het realiseren van een peilafwijking in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.436derde lid en 4.437, als:

Paragraaf 4.25.3 Algemene regels

Artikel 4.436 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden bij een onderbemaling:

    • a.

      de onderbemalen watergangen zijn bij de begrenzing van de onderbemaling voorzien van een dichte dam of een schot;

    • b.

      de waterstand binnen het gebied wordt door de initiatiefnemer gehouden op het peil dat is opgenomen in het peilbesluit;

    • c.

      de onderbemalingsinstallatie heeft geen grotere capaciteit dan 1,5 liter per seconde per hectare;

    • d.

      in het geval van een maalstop of een andere bijzondere omstandigheid, wordt de onderbemalingsinstallatie buiten werking gezet en gehouden;

    • e.

      de diepte van de watergangen die onderdeel uitmaken van de onderbemaling is gelijk aan de diepte zoals vermeld in de profielenlegger; en

    • f.

      kunstwerken ten behoeve van de onderbemaling worden door de initiatiefnemer beheerd, zodra de onderbemaling vervalt of niet meer is toegestaan op basis van het peilbesluit, worden de kunstwerken door en op kosten van de initiatiefnemer verwijderd.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden bij een opmaling:

    • a.

      de opmaling is bij de begrenzing voorzien van een dichte dam of een schot;

    • b.

      de waterstand binnen het gebied wordt door de initiatiefnemer gehouden op het peil dat is opgenomen in het peilbesluit;

    • c.

      er mag niet meer water worden ingelaten dan noodzakelijk om het water binnen de opmaling op peil te houden;

    • d.

      uit de opmaling wordt niet meer water afgevoerd dan 1,5 liter per seconde per hectare; en

    • e.

      kunstwerken ten behoeve van de opmaling worden door de initiatiefnemer beheerd, zodra de opmaling vervalt of niet meer is toegestaan op basis van het peilbesluit, worden de kunstwerken door en op kosten van de initiatiefnemer verwijderd.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.437 Meldplicht

Het is verboden om een peilafwijking te realiseren zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Paragraaf 4.25.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.438 Vergunningplicht watergang
Artikel 4.439 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.440 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.26 Gemaal

Paragraaf 4.26.1 Gemaal aanleggen

Subparagraaf 4.26.1.1 Algemeen
Artikel 4.441 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een gemaal.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      verplaatsen van het gemaal; en

    • b.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van het gemaal.

Artikel 4.442 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • j.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • k.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden; en

  • l.

    indien er een krooshek of drijfbalk geplaatst wordt, deze vispasseerbaar is, waarbij de krooshekken onder water een spijlafstand van minimaal 8 cm hebben.

Artikel 4.443 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.26.1.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.444 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het aanleggen van een gemaal in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.445 en 4.446, als:

Subparagraaf 4.26.1.3 Algemene regels
Artikel 4.445 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden:

  • a.

    de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

  • b.

    aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

  • c.

    beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

  • d.

    de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

  • e.

    de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.446 Meldplicht

Het is verboden om een gemaal aan te leggen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.26.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.447 Vergunningplicht watergang

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gemaal aan te leggen in een primaire watergang, een secundaire watergang of een tertiaire watergang.

Artikel 4.448 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.449 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.26.2 Gemaal verwijderen

Subparagraaf 4.26.2.1 Algemeen
Artikel 4.450 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een gemaal.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      verplaatsen van het gemaal; en

    • b.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van het gemaal.

Artikel 4.451 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    het verwijderen van een gemaal geen wateroverlast of waterschaarste mag veroorzaken; en

  • j.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden.

Artikel 4.452 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.26.2.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.453 Aanwijzing algemene regel watergang

Bij het verwijderen van een gemaal in een primaire watergang, een secundaire watergang of een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.456eerste lid en 4.457, als het een gemaal betreft die van belang is voor de waterhuishouding op alleen de eigen percelen.

Artikel 4.454 Aanwijzing algemene regel waterkering
Artikel 4.455 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een gemaal in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.456negende lid en 4.458, als:

Subparagraaf 4.26.2.3 Algemene regels
Artikel 4.456 Algemene regel
  • 1.

    Het volgende voorschrift geldt: de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het gemaal wordt in zijn geheel verwijderd inclusief bovengrondse fundering;

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van het te verwijderen gemaal wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van het te verwijderen gemaal;

    • c.

      direct na het verwijderen van het gemaal wordt de erosiebestendige bekleding binnen het dijklichaam hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering. In geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken); en

    • d.

      als het vanwege het seizoen niet mogelijk is de erosiebestendige grasmat te herstellen, worden tijdelijke maatregelen getroffen om de erosiebestendigheid van de waterkering te waarborgen. Zodra het groeiseizoen is aangebroken wordt dan alsnog een erosiebestendige grasmat aangelegd.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het gemaal wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd;

    • c.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van het te verwijderen gemaal wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van het te verwijderen gemaal;

    • d.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • e.

      bij grondtekorten wordt buitendijks, binnen de zone waterstaatswerk, conform Bijlage IV grond aangevuld.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het gemaal wordt in zijn geheel verwijderd inclusief bovengrondse fundering; en

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van het te verwijderen gemaal wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van het te verwijderen gemaal.

  • 5.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het gemaal wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd;

    • c.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van het te verwijderen gemaal wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van het te verwijderen gemaal; en

    • d.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht.

  • 6.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het gemaal wordt in zijn geheel verwijderd inclusief bovengrondse fundering;

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van het te verwijderen gemaal wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van het te verwijderen gemaal;

    • c.

      direct na het verwijderen van het gemaal wordt de erosiebestendige bekleding hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering. In geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken); en

    • d.

      als het vanwege het seizoen niet mogelijk is de erosiebestendige grasmat te herstellen, worden tijdelijke maatregelen getroffen om de erosiebestendigheid van de waterkering te waarborgen. Zodra het groeiseizoen is aangebroken wordt dan alsnog een erosiebestendige grasmat aangelegd.

  • 7.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het gemaal wordt in zijn geheel verwijderd inclusief bovengrondse fundering;

    • b.

      het profiel van de waterkering ter plaatse van het te verwijderen gemaal wordt zodanig afgewerkt dat het profiel aansluit op het bestaande profiel van de waterkering aan weerszijden van het te verwijderen gemaal;

    • c.

      direct na het verwijderen van het gemaal wordt de erosiebestendige bekleding hersteld, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering. In geval van een grasmat wordt de grond ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken); en

    • d.

      als het vanwege het seizoen niet mogelijk is de erosiebestendige grasmat te herstellen, worden tijdelijke maatregelen getroffen om de erosiebestendigheid van de waterkering te waarborgen. Zodra het groeiseizoen is aangebroken wordt dan alsnog een erosiebestendige grasmat aangelegd.

  • 8.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      het gemaal wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd; en

    • c.

      het maaiveld ter plaatse van het te verwijderen gemaal wordt zodanig afgewerkt dat het aansluit op het bestaande maaiveld aan weerszijden van het te verwijderen gemaal.

  • 9.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.457 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2

Artikel 4.458 Meldplicht

Het is verboden om een gemaal te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.26.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.459 Vergunningplicht watergang

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gemaal te verwijderen in een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang als dit niet plaatsvindt op een eigen perceel.

Artikel 4.460 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.461 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Paragraaf 4.26.3 Gemaal vervangen

Subparagraaf 4.26.3.1 Algemeen
Artikel 4.462 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het vervangen van een gemaal.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het vervangen van het gemaal.

Artikel 4.463 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    het vervangen van een gemaal geen wateroverlast of waterschaarste mag veroorzaken;

  • j.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden; en

  • k.

    indien er een krooshek of drijfbalk geplaatst wordt, deze vispasseerbaar is, waarbij de krooshekken onder water een spijlafstand van minimaal 8 cm hebben.

Artikel 4.464 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.26.3.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.465 Aanwijzing algemene regel watergang

Bij het vervangen van een gemaal wordt voldaan aan de artikelen 4.468tweede lid en 4.469, als de specificaties, die van belang zijn voor de waterhuishouding, van het nieuwe gemaal identiek zijn aan de specificaties van het bestaande gemaal.

Artikel 4.466 Aanwijzing algemene regel waterkering
Artikel 4.467 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het vervangen van een gemaal in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.468eerste lid en 4.469, als:

Subparagraaf 4.26.3.3 Algemene regels
Artikel 4.468 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de werken zijn zodanig uitgevoerd, dat er geen lekkage naast of onder het gemaal kan ontstaan;

    • b.

      voorkomen wordt dat boven- of benedenstrooms van het gemaal erosie of uitspoeling optreedt;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap;

    • d.

      de aan- en afvoer van water naar achterliggende percelen wordt niet gestremd. Zo nodig worden, in overleg met het waterschap, maatregelen getroffen om de water aan- en afvoer te waarborgen. Dit kan bijvoorbeeld met behulp van een duiker van voldoende afmetingen of met behulp van een pomp met voldoende pompcapaciteit;

    • e.

      de werkzaamheden duren niet langer dan strikt noodzakelijk; en

    • f.

      tijdens de werkzaamheden moet het waterpeil gewaarborgd blijven. Zo nodig worden, in overleg met het waterschap, maatregelen getroffen om het waterpeil te waarborgen.

  • 3.

    Het volgende voorschrift geldt: direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

Artikel 4.469 Meldplicht

Het is verboden om een gemaal te vervangen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.26.3.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.470 Vergunningplicht watergang

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een gemaal te vervangen, als de specificaties, die van belang zijn voor de waterhuishouding, van het nieuwe gemaal niet identiek zijn aan de specificaties van het bestaande gemaal.

Artikel 4.471 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.472 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.27 Stuw

Paragraaf 4.27.1 Stuw aanleggen

Subparagraaf 4.27.1.1 Algemeen
Artikel 4.473 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een stuw.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      verplaatsen van de stuw; en

    • b.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de stuw.

Artikel 4.474 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • j.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg en het watersysteem niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • k.

    het plaatsen van een kunstwerk geen wateroverlast of waterschaarste mag veroorzaken;

  • l.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden; en

  • m.

    indien er een krooshek of drijfbalk geplaatst wordt, deze vispasseerbaar is, waarbij de krooshekken onder water een spijlafstand van minimaal 8 cm hebben.

Artikel 4.475 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.27.1.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.476 Aanwijzing algemene regel waterkering

Bij het aanleggen van een stuw in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering of in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde overige waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.478eerste lid en 4.479 als er geen onderdelen van de stuw worden aangelegd op de kruin of op het talud van de waterkering.

Artikel 4.477 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het aanleggen van een stuw in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.478tweede liden 4.479, als:

Subparagraaf 4.27.1.3 Algemene regels
Artikel 4.478 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt en direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.479 Meldplicht

Het is verboden om een stuw aan te leggen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.27.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.480 Vergunningplicht watergang

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een stuw aan te leggen in een primaire watergang, een secundaire watergang of een tertiaire watergang.

Artikel 4.481 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.482 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.27.2 Stuw verwijderen

Subparagraaf 4.27.2.1 Algemeen
Artikel 4.483 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een stuw.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      verplaatsen van de stuw; en

    • b.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van de stuw.

Artikel 4.484 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtgelaten;

  • b.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • c.

    de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • f.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • g.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • h.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering.

Artikel 4.485 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.27.2.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.486 Aanwijzing algemene regel waterkering
Artikel 4.487 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een stuw uit een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.488derde lid en 4.490, als:

Subparagraaf 4.27.2.3 Algemene regels
Artikel 4.488 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de stuw wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd; en

    • c.

      het maaiveld ter plaatse van de te verwijderen stuw wordt zodanig afgewerkt dat het aansluit op het bestaande maaiveld aan weerszijden van de te verwijderen stuw.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.489 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.490 Meldplicht

Het is verboden om een stuw te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.27.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.491 Vergunningplicht watergang
Artikel 4.492 Vergunningplicht waterkering

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een stuw te verwijderen in de zone waterstaatswerk van een zomerkade.

Artikel 4.493 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Paragraaf 4.27.3 Stuw vervangen

Subparagraaf 4.27.3.1 Algemeen
Artikel 4.494 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het vervangen van een stuw.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het vervangen van de stuw.

Artikel 4.495 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van het werk, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond leidt niet tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden zijn ontstaan, worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden zijn ontstaan, worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de werkzaamheden het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van het werk wordt gebruik gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    het vervangen van een stuw geen wateroverlast of waterschaarste mag veroorzaken;

  • j.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden; en

  • k.

    indien er een krooshek of drijfbalk geplaatst wordt, deze vispasseerbaar is, waarbij de krooshekken onder water een spijlafstand van minimaal 8 cm hebben.

Artikel 4.496 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.27.3.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.497 Aanwijzing algemene regel watergang

Bij het vervangen van een stuw wordt voldaan aan de artikelen 4.500eerste lid en 4.501, als de specificaties, die van belang zijn voor de waterhuishouding, van de nieuwe stuw identiek zijn aan de specificaties van de bestaande stuw.

Artikel 4.498 Aanwijzing algemene regel waterkering
Artikel 4.499 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het vervangen van een stuw in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.500derde lid en 4.501, als:

Subparagraaf 4.27.3.3 Algemene regels
Artikel 4.500 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de werken zijn zodanig uitgevoerd, dat er geen lekkage naast of onder de stuw kan ontstaan;

    • b.

      voorkomen wordt dat boven- of benedenstrooms van de stuw erosie of uitspoeling optreedt;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap;

    • d.

      de aan- en afvoer van water naar achterliggende percelen wordt niet gestremd. Zo nodig worden, in overleg met het waterschap, maatregelen getroffen om de water aan- en afvoer te waarborgen. Dit kan bijvoorbeeld met behulp van een duiker van voldoende afmetingen of met behulp van een pomp met voldoende pompcapaciteit;

    • e.

      de werkzaamheden duren niet langer dan strikt noodzakelijk; en

    • f.

      tijdens de werkzaamheden moet het waterpeil gewaarborgd blijven. Zo nodig worden, in overleg met het waterschap, maatregelen getroffen om het waterpeil te waarborgen.

  • 2.

    Het volgende voorschrift geldt: direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.501 Meldplicht

Het is verboden om een stuw te vervangen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.27.3.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.502 Vergunningplicht watergang

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een stuw te vervangen, als de specificaties, die van belang zijn voor de waterhuishouding, van de nieuwe stuw niet identiek zijn aan de specificaties van de bestaande stuw.

Artikel 4.503 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.504 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.28 Sluis

Paragraaf 4.28.1 Sluis aanleggen

Subparagraaf 4.28.1.1 Algemeen
Artikel 4.505 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een sluis.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      verplaatsen van de sluis; en

    • b.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de sluis.

Artikel 4.506 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;en

  • j.

    indien er een krooshek of drijfbalk geplaatst wordt, deze vispasseerbaar is, waarbij de krooshekken onder water een spijlafstand van minimaal 8 cm hebben.

Artikel 4.507 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.28.1.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.508 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het aanleggen van een sluis in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.509 en 4.510, als:

Subparagraaf 4.28.1.3 Algemene regels
Artikel 4.509 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden:

  • a.

    de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

  • b.

    aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

  • c.

    beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

  • d.

    de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

  • e.

    de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.510 Meldplicht

Het is verboden om een sluis aan te leggen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.28.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.511 Vergunningplicht watergang

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een sluis aan te leggen in een primaire watergang, een secundaire watergang of een tertiaire watergang.

Artikel 4.513 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.28.2 Sluis verwijderen

Subparagraaf 4.28.2.1 Algemeen
Artikel 4.514 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een sluis.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      verplaatsen van de sluis; en

    • b.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van de sluis.

Artikel 4.515 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    het verwijderen van een sluis geen wateroverlast of waterschaarste mag veroorzaken; en

  • j.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;

  • k.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd; en

  • l.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling.

Artikel 4.516 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.28.2.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.517 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een sluis uit een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.518 en 4.519, als:

Subparagraaf 4.28.2.3 Algemene regels
Artikel 4.518 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden:

  • a.

    de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

  • b.

    aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

  • c.

    beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

  • d.

    de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

  • e.

    de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.519 Meldplicht

Het is verboden om een sluis te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.28.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.520 Vergunningplicht watergang

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een sluis te verwijderen in een primaire watergang, een secundaire watergang of een tertiaire watergang.

Artikel 4.522 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.28.3 Sluis vervangen

Subparagraaf 4.28.3.1 Algemeen
Artikel 4.523 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het vervangen van een sluis.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het vervangen van de sluis.

Artikel 4.524 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van het werk, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden zijn ontstaan, worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de werkzaamheden zijn ontstaan, worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de werkzaamheden, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de werkzaamheden het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van het werk gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    het vervangen van een sluis geen wateroverlast of waterschaarste mag veroorzaken;

  • j.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden; en

  • k.

    indien er een krooshek of drijfbalk geplaatst wordt, deze vispasseerbaar is, waarbij de krooshekken onder water een spijlafstand van minimaal 8 cm hebben.

Artikel 4.525 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.28.3.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.526 Aanwijzing algemene regel watergang

Bij het vervangen van een sluis wordt voldaan aan de artikelen 4.529eerste lid en 4.530, als de specificaties, die van belang zijn voor de waterhuishouding, van de nieuwe sluis identiek zijn aan de specificaties van de bestaande sluis.

Artikel 4.527 Aanwijzing algemene regel waterkering
Artikel 4.528 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het vervangen van een sluis in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.529derde lid en 4.530, als:

Subparagraaf 4.28.3.3 Algemene regels
Artikel 4.529 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de werken zijn zodanig uitgevoerd, dat er geen lekkage naast of onder de sluis kan ontstaan;

    • b.

      voorkomen wordt dat boven- of benedenstrooms van de sluis erosie of uitspoeling optreedt;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • d.

      de aan- en afvoer van water naar achterliggende percelen wordt niet gestremd. Zo nodig worden, in overleg met het waterschap, maatregelen getroffen om de water aan- en afvoer te waarborgen. Dit kan bijvoorbeeld met behulp van een duiker van voldoende afmetingen of met behulp van een pomp met voldoende pompcapaciteit;

    • e.

      de werkzaamheden duren niet langer dan strikt noodzakelijk; en

    • f.

      tijdens de werkzaamheden moet het waterpeil gewaarborgd blijven. Zo nodig worden, in overleg met het waterschap, maatregelen getroffen om het waterpeil te waarborgen.

  • 2.

    Het volgende voorschrift geldt: direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.530 Meldplicht

Het is verboden om een sluis te vervangen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.28.3.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.531 Vergunningplicht watergang

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een sluis te vervangen, als de specificaties, die van belang zijn voor de waterhuishouding, van de nieuwe sluis niet identiek zijn aan de specificaties van de bestaande sluis.

Artikel 4.532 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.533 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Afdeling 4.29 Peilscheiding

Paragraaf 4.29.1 Peilscheiding aanleggen

Subparagraaf 4.29.1.1 Algemeen
Artikel 4.534 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een peilscheiding.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      verplaatsen van de peilscheiding; en

    • b.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de peilscheiding.

Artikel 4.535 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • j.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • k.

    er rekening mee wordt gehouden dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden; en

  • l.

    indien er een krooshek of drijfbalk geplaatst wordt, deze vispasseerbaar is, waarbij de krooshekken onder water een spijlafstand van minimaal 8 cm hebben.

Artikel 4.536 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.29.1.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.537 Aanwijzing algemene regel watergang

Bij het aanleggen van een peilscheiding in een tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.540eerste lid en 4.541, als:

  • a.

    het in een binnensloot wordt aangelegd; en

  • b.

    het een peilscheiding betreft conform het geldende peilbesluit.

Artikel 4.538 Aanwijzing algemene regel waterkering
Artikel 4.539 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het aanleggen van een peilscheiding in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.540vierde lid en 4.542, als:

Subparagraaf 4.29.1.3 Algemene regels
Artikel 4.540 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de werken zijn zodanig uitgevoerd, dat er geen lekkage naast of onder de peilscheiding kan ontstaan;

    • b.

      indien de peilscheiding wordt uitgevoerd als dichte dam, is deze dam niet breder dan strikt noodzakelijk voor de peilscheidende functie; en

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden, de initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      aanvulling vindt plaats conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij het aanleggen van de peilscheiding wordt een eventuele sliblaag eerst verwijderd voordat de peilscheiding wordt aangelegd; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.541 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden aan de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.542 Meldplicht

Het is verboden om een peilscheiding aan te leggen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.29.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.543 Vergunningplicht watergang
Artikel 4.544 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.545 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.29.2 Peilscheiding verwijderen

Subparagraaf 4.29.2.1 Algemeen
Artikel 4.546 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een peilscheiding.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      verplaatsen van de peilscheiding; en

    • b.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de peilscheiding.

Artikel 4.547 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    het verwijderen van een peilscheiding geen wateroverlast of waterschaarste mag veroorzaken; en

  • j.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden.

Artikel 4.548 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.29.2.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.549 Aanwijzing algemene regel waterkering
Artikel 4.550 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een peilscheiding in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.551tweede lid en 4.553, als:

Subparagraaf 4.29.2.3 Algemene regels
Artikel 4.551 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de peilscheiding wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd; en

    • c.

      het maaiveld ter plaatse van de te verwijderen peilscheiding wordt zodanig afgewerkt dat het aansluit op het bestaande maaiveld aan weerszijden van de te verwijderen peilscheiding.

Artikel 4.552 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.553 Meldplicht

Het is verboden om een peilscheiding te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden. Bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.29.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.554 Vergunningplicht watergang

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een peilscheiding te verwijderen in een primaire watergang, een secundaire watergang of een tertiaire watergang.

Artikel 4.555 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.556 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Paragraaf 4.29.3 Peilscheiding vervangen

Subparagraaf 4.29.3.1 Algemeen
Artikel 4.557 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het vervangen van een peilscheiding.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het vervangen van de peilscheiding.

Artikel 4.558 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken; en

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    er rekening mee wordt gehouden dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden;

  • j.

    het vervangen van een peilscheiding geen wateroverlast of waterschaarste veroorzaakt; en

  • k.

    indien er een krooshek of drijfbalk geplaatst wordt, deze vispasseerbaar is, waarbij de krooshekken onder water een spijlafstand van minimaal 8 cm hebben.

Artikel 4.559 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.29.3.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.560 Aanwijzing algemene regel waterkering
Artikel 4.561 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het vervangen van een peilscheiding in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.562eerste lid en 4.563, als:

Subparagraaf 4.29.3.3 Algemene regels
Artikel 4.562 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de werken zijn zodanig uitgevoerd, dat er geen lekkage naast of onder de peilscheiding kan ontstaan;

    • b.

      voorkomen wordt dat boven- of benedenstrooms van de peilscheiding erosie of uitspoeling optreedt;

    • c.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap;

    • d.

      de aan- en afvoer van water naar achterliggende percelen wordt niet gestremd. Zo nodig worden, in overleg met het waterschap, maatregelen getroffen om de water aan- en afvoer te waarborgen. Dit kan bijvoorbeeld met behulp van een duiker van voldoende afmetingen of met behulp van een pomp met voldoende pompcapaciteit;

    • e.

      de werkzaamheden duren niet langer dan strikt noodzakelijk; en

    • f.

      tijdens de werkzaamheden moet het waterpeil gewaarborgd blijven. Zo nodig worden, in overleg met het waterschap, maatregelen getroffen om het waterpeil te waarborgen.

  • 3.

    Het volgende voorschrift geldt: direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

Artikel 4.563 Meldplicht

Het is verboden om een peilscheiding te vervangen zonder dit tenminste vier weken voor het begin ervan te melden. Bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.29.3.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.564 Vergunningplicht watergang

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een peilscheiding te vervangen, als de specificaties, die van belang zijn voor de waterhuishouding, van de nieuwe peilscheiding niet identiek zijn aan de specificaties van de bestaande peilscheiding.

Artikel 4.565 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.566 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.30 Afsluitbare duiker

Paragraaf 4.30.1 Afsluitbare duiker aanleggen

Subparagraaf 4.30.1.1 Algemeen
Artikel 4.567 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een afsluitbare duiker.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      verplaatsen van de afsluitbare duiker;

    • b.

      verlengen van de afsluitbare duiker; en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de afsluitbare duiker.

Artikel 4.568 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • b.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • c.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling;

  • d.

    er wordt voorkomen dat het onderhoud aan de watergang door het waterschap niet wordt belemmerd als gevolg van de activiteit;

  • e.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • f.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • g.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • h.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • i.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • j.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • k.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • l.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden; en

  • m.

    Indien er een krooshek of drijfbalk geplaatst wordt, deze vispasseerbaar is, waarbij de krooshekken onder water een spijlafstand van minimaal 8 cm hebben.

Artikel 4.569 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.30.1.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.570 Aanwijzing algemene regel waterkering

Bij het aanleggen van een afsluitbare duiker in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering of in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde overige waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.572eerste lid en 4.573, als:

  • a.

    de binnen- en buitenzijde van de waterkering met elkaar wordt verbonden;

  • b.

    de diameter van de duiker maximaal 110 mm is;

  • c.

    de buitenzijde afsluitbaar is met een goed functionerende afsluiter; en

  • d.

    deze via een persing wordt aangelegd.

Artikel 4.571 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het aanleggen van een afsluitbare duiker in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.572tweede lid en 4.573, als:

Subparagraaf 4.30.1.3 Algemene regels
Artikel 4.572 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV, waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • c.

      als materiaal voor de afsluitbare duiker wordt geen PVC toegepast; en

    • d.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.573 Meldplicht

Het is verboden om een afsluitbare duiker aan te leggen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.30.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.574 Vergunningplicht watergang

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een afsluitbare duiker aan te leggen in een primaire watergang, een secundaire watergang of een tertiaire watergang.

Artikel 4.575 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.576 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.30.2 Afsluitbare duiker verwijderen

Subparagraaf 4.30.2.1 Algemeen
Artikel 4.577 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een afsluitbare duiker.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      verplaatsen van de afsluitbare duiker;

    • b.

      inkorten van de afsluitbare duiker; en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van de afsluitbare duiker.

Artikel 4.578 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    het verwijderen van een afsluitbare duiker geen wateroverlast of waterschaarste mag veroorzaken; en

  • j.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden.

Artikel 4.579 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.30.2.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.580 Aanwijzing algemene regel watergang

Bij het verwijderen van een afsluitbare duiker uit een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang wordt voldaan aan de artikelen 4.583eerste lid en 4.584, als het een inlaatduiker betreft die alleen van belang is voor de waterhuishouding op de eigen percelen.

Artikel 4.581 Aanwijzing algemene regel waterkering

Bij het verwijderen van een afsluitbare duiker in het profiel van vrije ruimte van een primaire waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.583derde lid en 4.584, als de funderingspalen van de te verwijderen afsluitbare duiker in of voorbij de eerste vaste zandlaag staan.

Artikel 4.582 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een afsluitbare duiker in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.583tweede lid en 4.585, als:

Subparagraaf 4.30.2.3 Algemene regels
Artikel 4.583 Algemene regel
  • 1.

    De onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 3.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de afsluitbare duiker wordt in zijn geheel verwijderd inclusief de fundering, met uitzondering van de funderingspalen;

    • b.

      de funderingspalen worden tot 1 m onder maaiveld verwijderd; en

    • c.

      het maaiveld ter plaatse van de te verwijderen afsluitbare duiker wordt zodanig afgewerkt dat het aansluit op het bestaande maaiveld aan weerszijden van de te verwijderen afsluitbare duiker.

Artikel 4.584 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.585 Meldplicht

Het is verboden om een afsluitbare duiker te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.30.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.586 Vergunningplicht watergang

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een afsluitbare duiker te verwijderen uit een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang, als het een inlaatduiker betreft die van belang is voor de waterhuishouding op andere percelen dan waar de inlaatduiker gelegen is.

Artikel 4.587 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.588 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Paragraaf 4.30.3 Afsluitbare duiker vervangen

Subparagraaf 4.30.3.1 Algemeen
Artikel 4.589 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het vervangen van een afsluitbare duiker.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het vervangen van de afsluitbare duiker.

Artikel 4.590 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    het vervangen van een afsluitbare duiker geen wateroverlast of waterschaarste veroorzaakt;

  • j.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden; en

  • k.

    indien er een krooshek of drijfbalk geplaatst wordt, deze vispasseerbaar is, waarbij de krooshekken onder water een spijlafstand van minimaal 8 cm hebben.

Artikel 4.591 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.30.3.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.592 Aanwijzing algemene regel watergang

Bij het vervangen van een afsluitbare duiker wordt voldaan aan de artikelen 4.595eerste lid en 4.596, als de specificaties, die van belang zijn voor de waterhuishouding, van de nieuwe afsluitbare duiker identiek zijn aan de specificaties van de bestaande afsluitbare duiker.

Artikel 4.593 Aanwijzing algemene regel waterkering
Artikel 4.594 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het vervangen van een afsluitbare duiker in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.595tweede lid en 4.596, als:

Subparagraaf 4.30.3.3 Algemene regels
Artikel 4.595 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de werken zijn zodanig uitgevoerd, dat er geen lekkage naast of onder de afsluitbare duiker kan ontstaan;

    • b.

      voorkomen wordt dat boven- of benedenstrooms van het kunstwerk erosie of uitspoeling optreedt;

    • c.

      afsluitbare duikers zijn tenminste aan de hoogwaterzijde voorzien van een voor het doel geschikte spindelafsluiter, die zo is geconstrueerd dat deze niet door onbevoegden kan worden bediend;

    • d.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud zal plaatsvinden;

    • e.

      de aan- en afvoer van water naar achterliggende percelen wordt niet gestremd;

    • f.

      de werkzaamheden duren niet langer dan strikt noodzakelijk; en

    • g.

      tijdens de werkzaamheden moet het waterpeil gewaarborgd blijven.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

  • 3.

    Het volgende voorschrift geldt: direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 4.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt conform Bijlage IV grond aangevuld; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel (bijvoorbeeld BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel geschikt voor toepassing op dijken), goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

Artikel 4.596 Meldplicht

Het is verboden om een afsluitbare duiker te vervangen zonder dit tenminste twee weken voor het begin van de werkzaamheden te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.30.3.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.597 Vergunningplicht watergang

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een afsluitbare duiker te vervangen, als de specificaties, die van belang zijn voor de waterhuishouding, van de nieuwe afsluitbare duiker niet identiek zijn aan de specificaties van de bestaande afsluitbare duiker.

Artikel 4.598 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.599 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.31 Vispassage

Paragraaf 4.31.1 Vispassage aanleggen

Subparagraaf 4.31.1.1 Algemeen
Artikel 4.600 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een vispassage.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      verplaatsen van de vispassage;

    • b.

      vervangen van de vispassage; en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de vispassage.

Artikel 4.601 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd;

  • j.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling; en

  • k.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden.

Artikel 4.602 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.31.1.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.603 Aanwijzing algemene regel waterkering

Bij het aanleggen van een vispassage in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering of in de zone waterstaatswerk van een niet verheelde overige waterkering wordt voldaan aan de artikelen 4.605eerste lid en 4.606, als er geen onderdelen van de vispassage op de kruin of talud van de waterkering worden aangelegd.

Artikel 4.604 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het aanleggen van een vispassage in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.605tweede lid en 4.606, als:

Subparagraaf 4.31.1.3 Algemene regels
Artikel 4.605 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt, direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.606 Meldplicht

Het is verboden om een vispassage aan te leggen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.31.1.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.607 Vergunningplicht watergang
Artikel 4.608 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.609 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.31.2 Vispassage verwijderen

Subparagraaf 4.31.2.1 Algemeen
Artikel 4.610 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een vispassage.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het:

    • a.

      verplaatsen van de vispassage;

    • b.

      vervangen van de vispassage; en

    • c.

      uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van de vispassage.

Artikel 4.611 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    het verwijderen van een gemaal geen wateroverlast of waterschaarste mag veroorzaken; en

  • j.

    wordt voorkomen dat bij toepassing van bepaalde materialen in het oppervlaktewater er uitloging van schadelijke stoffen kan plaatsvinden.

Artikel 4.612 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze paragraaf een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Subparagraaf 4.31.2.2 Aanwijzing algemene regels
Artikel 4.613 Aanwijzing algemene regel waterkering

Bij het verwijderen van een vispassage in een zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering of binnen een zone niet verheelde overige regionale waterkering wordt aan de artikelen 4.615eerste lid en 4.616, als er geen onderdelen van de vispassage worden verwijderd op de kruin of het talud van de waterkering.

Artikel 4.614 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het verwijderen van een vispassage in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.615tweede lid en 4.616, als:

Subparagraaf 4.31.2.3 Algemene regels
Artikel 4.615 Algemene regel
  • 1.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      alle ontgravingen blijven tot een minimum beperkt. Direct na het gereedkomen van de werken of onderdelen daarvan, waarvoor de ontgraving nodig was, wordt de ontgraving aangevuld met de uitkomende grond, in omgekeerde volgorde van ontgraving, in lagen van maximaal 0,30 m dik, waarbij elke laag afzonderlijk wordt verdicht;

    • b.

      bij grondtekorten wordt klei toegepast conform Bijlage IV waarbij wordt aangevuld in lagen van maximaal 0,30 m dik en elke laag afzonderlijk wordt verdicht; en

    • c.

      direct na afloop van de werkzaamheden wordt de geroerde grond voorzien van een erosiebestendige bekleding of ingezaaid met een geschikt graszaadmengsel, goed aansluitend op de bestaande erosiebestendige bekleding van de waterkering.

  • 2.

    De volgende voorschriften gelden:

    • a.

      de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

    • b.

      aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

    • c.

      beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

    • d.

      de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

    • e.

      de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.616 Meldplicht

Het is verboden om een vispassage te verwijderen zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Subparagraaf 4.31.2.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen
Artikel 4.617 Vergunningplicht watergang

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een visspassage te verwijderen.

Artikel 4.618 Vergunningplicht waterkering
Artikel 4.619 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Afdeling 4.32 Seismisch onderzoek uitvoeren

Paragraaf 4.32.1 Algemeen

Artikel 4.620 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op het uitvoeren van seismisch onderzoek.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het uitvoeren van het seismisch onderzoek.

Artikel 4.621 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd; en

  • j.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling.

Artikel 4.622 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Paragraaf 4.32.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.623 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het uitvoeren van seismisch onderzoek in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.624 en 4.625, als:

Paragraaf 4.32.3 Algemene regels

Artikel 4.624 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden:

  • a.

    de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

  • b.

    aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

  • c.

    beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

  • d.

    de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

  • e.

    de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.625 Meldplicht

Het is verboden om seismisch onderzoek uit te voeren zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Paragraaf 4.32.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.627 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Afdeling 4.33 Explosiegevaarlijk materiaal opslaan

Paragraaf 4.33.1 Algemeen

Artikel 4.628 Toepassingsbereik
  • 1.

    Deze afdeling is van toepassing op het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal.

  • 2.

    Onder het eerste lid wordt mede verstaan het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal.

Artikel 4.629 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht, bedoeld in artikel 1.9, is altijd van toepassing op handelingen binnen het beheergebied van het waterschap en houdt in ieder geval in dat:

  • a.

    de kerende hoogte, de stabiliteit en het waterkerend vermogen van de waterkering, zowel tijdens de uitvoering als na gereedkomen van de activiteit, niet worden aangetast;

  • b.

    de opslag van materiaal, materieel en/of grond niet leidt tot nazakkingen, zettingen of tot beschadiging van de erosiebestendige bekleding van de waterkering;

  • c.

    eventuele nazakkingen of zettingen van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • d.

    eventuele beschadigingen van de erosiebestendige bekleding van de waterkering, die als gevolg van de activiteit zijn ontstaan, direct worden hersteld;

  • e.

    de afvoer van kwelwater en regenwater, zowel tijdens als na de uitvoering van de activiteit, niet wordt belemmerd;

  • f.

    indien er een weg op de waterkering ligt, wordt voorkomen dat door de activiteit het verkeer zodanig gehinderd wordt dat de bermen en taluds van de waterkering beschadigd raken;

  • g.

    voor de aan- en afvoer van materiaal en materieel en voor de bereikbaarheid van de activiteit gebruik wordt gemaakt van bestaande (half)verhardingen van, naar en op de waterkering;

  • h.

    na afloop van de activiteit het werk en de omgeving in nette staat wordt achtergelaten;

  • i.

    de doorstroming van de watergang en het onderhoud door het waterschap aan de watergang niet mag worden belemmerd; en

  • j.

    de maatschappelijke functies van de vaarweg niet mogen worden belemmerd door het uitvoeren van de handeling.

Artikel 4.630 Voorrangsbepaling
  • 1.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een informatieplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een meldplicht is aangewezen.

  • 2.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht of een meldplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een vergunningplicht is aangewezen.

  • 3.

    Als er voor de activiteit in deze afdeling een algemene regel, een informatieplicht, een meldplicht of vergunningplicht is aangewezen dan is deze niet van toepassing voor zover er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

Paragraaf 4.33.2 Aanwijzing algemene regels

Artikel 4.631 Aanwijzing algemene regel waterkering

Bij het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal in de beschermingszone van een primaire waterkering wordt voldaan aan artikel 4.634, als:

  • a.

    een gastank wordt geplaatst voor het gebruik in een woning of de land- en tuinbouw; en

  • b.

    de gastank bovengronds wordt geplaatst.

Artikel 4.632 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Bij het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal in een natuurvriendelijke oever wordt voldaan aan de artikelen 4.633 en 4.635, als:

Paragraaf 4.33.3 Algemene regels

Artikel 4.633 Algemene regel

De volgende voorschriften gelden:

  • a.

    de natuurvriendelijke oever is voldoende stabiel, zodat uitspoeling in het doorstroomprofiel van de watergang wordt voorkomen;

  • b.

    aanwezige oude beschoeiingresten of andere oeververdedigingen worden geheel uit de watergang verwijderd, tenzij deze een functie hebben voor het in stand houden van het talud;

  • c.

    beschoeiingen die onder water zijn aangelegd in een primaire watergang of secundaire watergang worden om de 50 m verklikt middels markeringspalen, op een zodanige wijze dat deze duidelijk zichtbaar zijn en blijven vanaf het water;

  • d.

    de natuurvriendelijke oever wordt onderhouden door de initiatiefnemer totdat de onderhoudsplicht in de onderhoudslegger anders is vastgelegd; en

  • e.

    de onderhoudsroutes moeten te allen tijde in stand worden gehouden tijdens het aanleggen van de natuurvriendelijke oever, tenzij er gedurende de periode waarin de werkzaamheden plaatsvinden geen onderhoud aan de watergang zal plaatsvinden door het waterschap. De initiatiefnemer kan zich hierover laten informeren bij het waterschap.

Artikel 4.634 Informatieplicht

Voor het begin van de activiteit worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit artikelen 1.11 en 4.2.

Artikel 4.635 Meldplicht

Het is verboden om explosiegevaarlijk materiaal op te slaan zonder dit tenminste twee weken voor het begin ervan te melden, bij de melding worden de gegevens en bescheiden verstrekt uit de artikelen 1.11 en 4.2.

Paragraaf 4.33.4 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Artikel 4.636 Vergunningplicht waterkering
  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning explosiegevaarlijk materiaal op te slaan in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering, als:

    • a.

      een gastank wordt geplaatst voor het gebruik in een woning of de land- en tuinbouw; en

    • b.

      de gastank bovengronds wordt geplaatst.

  • 2.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning explosiegevaarlijk materiaal op te slaan in de beschermingszonewaterstaatswerk van een primaire waterkering, als:

    • a.

      een gastank wordt geplaatst voor het gebruik in een woning of de land- en tuinbouw; en

    • b.

      de gastank ondergronds wordt geplaatst.

  • 3.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning explosiegevaarlijk materiaal op te slaan in de beschermingszonewaterstaatswerk van een primaire waterkering, als:

    • a.

      een gastank wordt geplaatst die niet gebruikt wordt voor een woning of de land- en tuinbouw; of

    • b.

      het niet gaat om een gastank.

  • 4.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning explosiegevaarlijk materiaal op te slaan in de beschermingszone van een niet verheelde regionale waterkering of in de beschermingszone van een niet verheelde overige waterkering.

  • 5.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning explosiegevaarlijk materiaal op te slaan in de zone waterstaatswerk van een zomerkade, als:

    • a.

      een gastank wordt geplaatst voor het gebruik in een woning of de land- en tuinbouw; en

    • b.

      de gastank bovengronds wordt geplaatst.

  • 6.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning explosiegevaarlijk materiaal op te slaan in de beschermingszone van een zomerkade, als:

    • a.

      een gastank wordt geplaatst voor het gebruik in een woning of de land- en tuinbouw; en

    • b.

      de gastank ondergronds wordt geplaatst.

  • 7.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning explosiegevaarlijk materiaal op te slaan in de beschermingszone van een zomerkade, als een gastank wordt geplaatst die niet gebruikt wordt voor een woning of de land- en tuinbouw.

Artikel 4.637 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Paragraaf 4.33.5 Algeheel verbod

Artikel 4.638 Algeheel verbod

Hoofdstuk 5 Overgangs- en slotbepalingen

Afdeling 5.1 Overgangsbepalingen

Artikel 5.1 Overgangsrecht algemeen

  • 1.

    Een melding of kennisgeving van een activiteit die gedaan is voor inwerkingtreding van deze verordening geldt als een melding op grond van deze verordening, als op die activiteit na de inwerkingtreding van deze verordening een meldplicht van toepassing is.

  • 2.

    Met een melding of kennisgeving van een activiteit die gedaan is voor inwerkingtreding van deze verordening is voldaan aan een informatieplichtop grond van deze verordeningalser voordie activiteitindeze verordening een informatieplichtvan toepassing is.

  • 3.

    Een omgevingsvergunning voor een activiteit die onherroepelijk is en waarvoor op grond van deze verordening geen vergunningplicht bestaat, geldt als een melding als er voor die activiteit een melding is vereist op grond van deze verordening.

  • 4.

    Een omgevingsvergunning voor een activiteit die onherroepelijk is en waarvoor op grond van deze verordening geen vergunningplicht bestaat, geldt als het voldoen aan een informatieplicht als er voor die activiteit in deze verordening een informatieplichtvan toepassing is.

  • 5.

    Een maatwerkvoorschriftvoor een activiteit op grond van de regels die golden voor inwerkingtreding van deze verordening endatonherroepelijk is, geldt als een maatwerkvoorschrift op grond van deze verordening.

Artikel 5.2 Overgangsrecht handhavingsbesluiten

  • 1.

    Dit artikel is van toepassing op handhavingsbesluiten anders dan bedoeld in paragraaf 4.2.8 van de Invoeringswet Omgevingswet.

  • 2.

    Als voor de inwerkingtreding van deze verordening een overtreding heeft plaatsgevonden, een overtreding is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigdeen voor de inwerkingtreding een bestuurlijke sanctie is opgelegd voor de handhaving van een overtreding of dreigende overtreding van de regels bij of krachtens de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018 blijft het oude recht op die bestuurlijke sanctie van toepassing tot het tijdstip waarop:

    • a.

      de beschikking onherroepelijk is geworden en volledig is uitgevoerd of ten uitvoer is gelegd;

    • b.

      de beschikking is ingetrokken of is komen te vervallen; of

    • c.

      als de beschikking gaat om de oplegging van een last onder dwangsom:

      • 1°.

        de last volledig is uitgevoerd;

      • 2°.

        de dwangsom volledig is verbeurd en betaald; of

      • 3°.

        de last is opgeheven.

Afdeling 5.2 Slotbepalingen

Artikel 5.3 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2024.

  • 2.

    Indien de Omgevingswet na 1 januari 2024 in werking treedt, is het eerste lid niet van toepassing en treedt deze verordening in werking op een door het dagelijks bestuur te bepalen tijdstip.

Artikel 5.4 Citeertitel

Deze verordening noemen we: Waterschapsverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2024.

Bijlage I Begripsbepalingen

beheersmaatregel

een maatregel die zich richt op het elimineren, vermijden of verkleinen van de oorzaak of het gevolg van een ongewenste gebeurtenis.

bemaling

het actief beheersen van het peil van grondwater of oppervlaktewater met bijvoorbeeld een pomp of gemaal.

beschermingszone

een aan een waterstaatswerk grenzende zone, waarin ter bescherming van dat werk voorschriften en beperkingen kunnen gelden.

beschoeiing

een constructie veelal van staal of hout, die een oever of waterkant beschermt tegen afkalven, golven en andere invloeden die de stabiliteit van de waterkant in gevaar brengen.

binnenberm

een verbreding aan de binnendijkse zijde van de dijk om het dijklichaam extra steun te bieden en/of om zandmeevoerende wellen te voorkomen.

binnensloot

een sloot gelegen binnen één kadastraal perceel of tussen twee aan elkaar grenzende kadastrale percelen van één eigenaar.

binnentalud

het hellend vlak van het dijklichaam aan de binnendijkse zijde van de dijk.

boogboring met bentoniet

een boogboring waarbij bentoniet door de snijkop spuit om de boorgang open te houden.

boorstaat

een boorstaat is een log of beschrijving van een boring, met onder andere diepte, grondsoort, kleur en specifieke waarnemingen.

damwand

een verticale grond- en/of waterkerende constructie, die bestaat uit een rij losse de grond in gedreven wandelementen die door middel van een gronddichte en in sommige gevallen ook waterdichte messing-en-groefverbinding met elkaar zijn verbonden.

deklaag

een vaak slecht doorlatende bodemlaag die zich bevindt aan het maaiveld.

dijklichaam

een waterkerende constructie die bestaat uit de kruin met aan weerszijde taluds, met inbegrip van eventuele bermen en 5 meter vlak aan weerzijden (of tot aan de bodem van een naastliggende watergang).

doorstroomprofiel

de onder de waterspiegel gelegen dwarsdoorsnede van een watergang.

dämmer

een dikke vloeibare stof die wordt gebruikt om leidingen van een relatief kleine diameter over de gehele lengte te vullen, waardoor deze blijvend flexibel en waterdicht is.

eerste vaste zandlaag

de bovenste draagkrachtige laag waar de fundering op rust.

eerste watervoerend pakket

de eerste bodemlaag vanaf het aardoppervlak (vaak opgebouwd uit zand en/of grind), waarin het grondwater zich relatief gemakkelijk kan verplaatsen en die aan de bovenzijde begrensd wordt door een mogelijk slecht doorlatende laag met een vrije waterspiegel en aan de onderzijde begrensd wordt door een ondoorlatende laag.

erosiebestendige bekleding

de afdekking van een grondlichaam, bijvoorbeeld gras of steen, ter voorkoming van uitspoeling van grond.

funderingscunet

een uitgegraven gedeelte in een niet draagkrachtige grondlaag, voor de aanleg van een fundering.

gebouw

een bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

gesloten dijkperiode

de periode van 1 oktober tot 1 april.

gestuurde boring

een sleufloze boortechniek voor de aanleg van ondergrondse infrastructuur.

geïsoleerde watergang

een op zichzelf staande watergang die niet is verbonden met het oppervlaktewatersysteem.

GHG

de Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand, bepaald aan de hand van in peilbuis gemeten stijghoogtes ten opzichte van een bepaald niveau (maaiveld of NAP).

GLG

de Gemiddeld Laagste Grondwaterstand, bepaald aan de hand van in peilbuis gemeten stijghoogtes ten opzichte van een bepaald niveau (maaiveld of NAP).

HAS-kast

een kast met een hoge druk aansluitset voor gasleverantie aan huishoudens en dergelijke.

hoogwatervoorziening

een gebied rond bebouwing waarvan in het peilbesluit is aangegeven dat ten behoeve van de bescherming van de fundering het oppervlaktewaterpeil op een hoger peil wordt gehouden dan het omringende gebied.

inerte goederen

goederen die geen bodembedreigende stoffen, gevaarlijke stoffen of CMR-stoffen zijn of bevatten.

inkassing

een trapsgewijze afgraving die nodig is om een aan te brengen grondlichaam goed te laten hechten aan een bestaand grondlichaam.

insteek

de snijlijn van het talud van een oppervlaktewaterlichaam met het maaiveld.

insteekhaven

een plaatselijke verbreding van een watergang die de doorgaande oeverlijn onderbreekt, aangelegd ten behoeve van het afmeren van een vaartuig.

interceptiebemaling

een grondwaterbemaling in of direct naast een verontreinigingsvlek om verplaatsing van de vlek, ten gevolgen van een andere bemaling, tegen te gaan.

kanosteiger

een steiger die bedoeld is om een of meerdere kano’s aan te meren.

kerende hoogte

de hoogte die een kunstwerk of waterkering moet hebben. Deze hoogte is bepaald door de eis ten aanzien van overlopen en golfoverslag.

kruin

het hoogste punt in het dwarsprofiel van het dijklichaam.

kunstwerk

een civieltechnische constructie voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen, waterkeringen en/of leidingen, waarvoor andere materialen dan aarde en zand zijn gebruikt.

kwel

het water dat door een drukverschil vanuit de bodem omhoog komt.

kwetsbare bebouwing

de bebouwing die gevoelig is voor schade door zetting van de bodem onder andere ten gevolge van verlaging van de grondwaterstand of stijghoogte van dieper gelegen grondwater door een grondwateronttrekking.

leggerprofiel

het profiel van een waterstaatswerk zoals dat is vastgelegd in de profielenlegger.

maaiveld

de hoogteligging van het grondoppervlak in een gebied, met uitzondering van taluds en bermen of andere (kunstmatige) verhogingen dan wel verlagingen.

maalstop

de situatie waarbij het water uit een of meer polders niet meer naar de boezem wordt gepompt, doordat er een of meer poldergemalen zijn stopgezet.

natuurvriendelijke oever

een oever die ten behoeve van de ecologisch toestand en (natte) natuurwaarden is ingericht met een ondiepe 'natte' zone die oever- en watervegetatie de kans bieden zich te ontwikkelen.

NEN 6600-1

NEN 6600-1:2019 nl - Water - Monsterneming - Deel 1: Afvalwater

NEN 6646

NEN 6646/C1:2015 nl - Water - Fotometrische bepaling van het gehalte aan ammoniumstikstof en van de som van de gehalten aan ammoniumstikstof en organisch gebonden stikstof volgens Kjeldahl, door mineralisatie met seleen, met behulp van een doorstroomanalysesysteem - Ontsluiting met zwavelzuur, seleen en kaliumsulfaat

NEN 6966

NEN 6966:2005/C1:2006 nl - Milieu - Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten - Atomaire-emissie-spectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-AES)

NEN-EN 12566-1

NEN-EN 12566-1:2016 en - Kleine afvalwaterzuiveringsinstallaties ≤ 50 IE - Deel 1: Geprefabriceerde septictanks

NEN-EN 13284-1

NEN-EN 13284-1:2017 en - Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van massaconcentratie van stof in lage concentraties - Deel 1: Manuele gravimetrische methode

NEN-EN 872

NEN-EN 872:2005 en - Water - Bepaling van het gehalte aan onopgeloste stoffen - Methode door filtratie over glasvezelfilters

NEN-EN-ISO 10301

NEN-EN-ISO 10301:1997 en - Water - Bepaling van zeer vluchtige gehalogeneerde koolwaterstoffen - Gaschromatografische methoden

NEN-EN-ISO 11732

NEN-EN-ISO 11732:2005 en - Water - Bepaling van ammonium stikstof - Methode voor doorstroomanalyse (CFA en FIA) en spectrometrische detectie

NEN-EN-ISO 11885

NEN-EN-ISO 11885:2009 en - Water - Bepaling van geselecteerde elementen met atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-AES)

NEN-EN-ISO 12846

NEN-EN-ISO 12846:2012 en - Water - Bepaling van kwik - Methode met atomaire-absorptiespectrometrie met en zonder concentratie, versie 2012;:

NEN-EN-ISO 13395

NEN-EN-ISO 13395:1997 nl - Water - Bepaling van het stikstofgehalte in de vorm van nitriet en in de vorm van nitraat en de som van beide met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en spectrometrische detectie

NEN-EN-ISO 15587-1

NEN-EN-ISO 15587-1:2002 en - Water - Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water - Deel 1: Koningswater ontsluiting

NEN-EN-ISO 15587-2

NEN-EN-ISO 15587-2:2002 en - Water - Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water - Deel 2: Ontsluiting met salpeterzuur

NEN-EN-ISO 15680

NEN-EN-ISO 15680:2003 en - Water - Gaschromatografische bepaling van een aantal monocyclische aromatische koolwaterstoffen, naftaleen en verscheidene gechloreerde verbindingen met 'purge-and-trap' en thermische desorptie

NEN-EN-ISO 15681-1

NEN-EN-ISO 15681-1:2005 en - Water - Bepaling van het gehalte aan orthofosfaat en het totale gehalte aan fosfor met behulp van doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 1: Methode met een doorstroominjectiesysteem (FIA)

NEN-EN-ISO 15681-2

NEN-EN-ISO 15681-2:2018 en - Water - Bepaling van het gehalte aan orthofosfaat en het totale gehalte aan fosfor met behulp van doorstroomanalyse (FIA en CFA) - Deel 2: Methode met een continu doorstroomanalysesysteem (CFA)

NEN-EN-ISO 15682

NEN-EN-ISO 15682:2001 en - Water - Bepaling van het gehalte aan chloride met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en fotometrische of potentiometrische detectie

NEN-EN-ISO 17294-2

NEN-EN-ISO 17294-2:2016 en - Water - Toepassing van massaspectrometrie met inductief gekoppeld plasma - Deel 2: Bepaling van geselecteerde elementen inclusief uraniumisotopen

NEN-EN-ISO 17852

NEN-EN-ISO 17852:2008 en - Water - Bepaling van kwik - Methode met atomaire fluorecentiespectometrie

NEN-EN-ISO 17993

NEN-EN-ISO 17993:2004 en - Water - Bepaling van 15 polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) in water met HPLC met fluorescentiedetectie na vloeistof-vloeistof extractie

NEN-EN-ISO 5667-3

NEN-EN-ISO 5667-3:2018 en - Water - Monsterneming - Deel 3: Conservering en behandeling van watermonsters

NEN-EN-ISO 5815-1

NEN-EN-ISO 5815-1:2019 en - Water - Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) - Deel 1: Verdunning en enting onder toevoeging van allylthioureum, versie 2019;

NEN-EN-ISO 6878

NEN-EN-ISO 6878:2004 en - Water - Bepaling van fosfor - Ammoniummolybdaat spectometrische methode

NEN-EN-ISO 9377-2

NEN-EN-ISO 9377-2:2000 en - Water - Bepaling van de minerale-olie-index - Deel 2: Methode met vloeistofextractie en gas-chromatografie

NEN-ISO 15705

NEN-ISO 15705:2003 en - Water - Bepaling van het chemisch zuurstofverbruik (ST-COD) - Kleinschalige gesloten buis methode

NEN-ISO 15923-1

NEN-ISO 15923-1:2013 en - Waterkwaliteit - Bepaling van de ionen met een discreet analysesysteem en spectrofotometrische detectie - Deel 1: Ammonium, chloride, nitraat, nitriet, ortho-fosfaat, silicaat en sulfaat

NEN-ISO 5663

NEN-ISO 5663:1993 en - Water - Bepaling van het gehalte aan Kjeldahl-stikstof - Methode na mineralisatie met seleen

onderbemaling

als door middel van een werk (bijvoorbeeld een pomp of schuif) een lager peil wordt gehandhaafd dan het in het peilbesluit vastgelegde peil.

onderhoudslegger

de legger bedoeld in artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet, waarin voor delen van een waterstaatswerk een onderhoudsplichtige en een of meerdere onderhoudsplichten worden aangewezen.

onderhoudspad

een pad of strook grond gelegen langs een waterstaatswerk ten behoeve van beheerdoeleinden.

onderhoudsroute

de route die onderhoudsvoertuigen kunnen gebruiken om vanaf de kant het watersysteem te onderhouden.

onderwaterdrainage

het met behulp van drainagebuizen kunstmatig ontwateren van de bodem, of brengen van oppervlaktewater in de bodem. De drainagebuizen liggen onder het winterpeil maar boven het zomerpeil, waardoor in de winterperiode de drainagebuizen draineren en in de zomerperiode de drainagebuizen oppervlaktewater in de bodem brengen.

onttrekkingsfilter

een buis of pijp die op bepaalde gedeelten op en bepaalde manier is geperforeerd om het onttrekken van grondwater mogelijk te maken.

opbarsten

het bezwijken van de grond, door het ontbreken van verticaal evenwicht in de grond, onder invloed van wateroverdrukken.

opmaling

het door middel van een werk (pomp, inlaat, stuw e.d.) handhaven van een hoger peil dan het in het peilbesluit vastgelegde peil.

oppervlaktewater

het vrij aan het aardoppervlak voorkomend water zoals sloten, rivieren, kanalen, plassen en meren.

opstuwing

een peilstijging als gevolg van verminderde doorstroming.

overige waterkering

een categorie waterkeringen, niet zijnde primaire waterkeringen, regionale waterkeringen of zomerkades.

peilafwijking

een afwijking van de waterstanden in het peilbesluit waarvoor door het waterschap een vergunning is afgegeven of die als zodanig in het peilbesluit zijn opgenomen.

peilbeheer

het vaststellen en handhaven van het waterpeil in rivieren, beken en sloten.

peilbesluit

een bestuurlijk besluit met betrekking tot de te handhaven waterhoogte in watergangen.

piping

de lekstroom onder een constructie door.

plasberm

een natte oeverstrook die langs een watergang wordt aangelegd.

polderpeil

het reglementair vastgestelde waterpeil in een polder dat door de beherende instantie wordt nagestreefd.

profiel van vrije ruimte

de vrij te houden ruimte voor het blijvend kunnen realiseren van de waterkerende functie van een kering voor in het heden en de toekomst.

profielenlegger

de legger bedoeld in artikel 2.39 van de Omgevingswet, waarin wordt beschreven waaraan waterstaatswerken naar ligging, vorm, afmeting en constructie moeten voldoen.

protocol 2001

het geldende protocol 2001 voor het plaatsen van handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, zoals opgesteld door het SIKB.

protocol 2101

het geldende protocol 2101 voor het plaatsen van handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, zoals opgesteld door het SIKB.

regionale waterkering

een waterkering die is aangewezen op grond van een provinciale verordening en is opgenomen in de legger van het waterschap.

scheidende laag

een bodemlaag tussen twee watervoerende pakketten waar grondwater moeilijk of niet doorheen stroomt.

schermbemaling

een retourbemaling van onttrokken grondwater tussen de grondwateronttrekking en een verontreiniging, om verplaatsing van deze verontreiniging te beperken.

schutkoker

een bovengrondse koker ter bescherming van een peilbuis.

septic tank

een ondergrondse opslagtank voor afval(water) van huizen die niet aangesloten zijn op een riool.

sleufbemaling

een bemaling om sleuven droog te leggen voor de aanleg van bijvoorbeeld rioleringen of transportleidingen.

slootwaaier

een waaiervormig hekwerk bij een sloot.

steiger

een constructie langs of boven het water.

stijghoogte

het potentiele peil van het wateroppervlak van het grondwater gemeten ten opzichte van een bepaald niveau (maaiveld of NAP).

straatpot

een kleine afsluitbare put in het wegdek waaronder zich bijvoorbeeld een peilbuis bevindt of een afsluiter voor een gasleiding, waterleiding en dergelijke.

talud

een onder helling gelegen vlak.

verbindingsduiker

een duiker met de functie om twee watergangen door een grondlichaam heen met elkaar te verbinden, waarbij de watergangen parallel aan elkaar liggen.

verdroging

alle onbedoelde effecten als gevolg van daling van de grondwaterstand op bos, natuur en landschap, zowel als gevolg van vochttekort als van mineralisatie en verandering in de invloed van kwel en neerslag.

verlanden

het optreden van verlanding.

verlanding

een proces waarbij ondiepe watergangen door gebrekkig onderhoud langs natuurlijke weg in land veranderen.

vernatting

een verhoging van de grondwaterstand.

warmtevracht

een maat voor het opwarmend vermogen van het koelwater.

waterbeheerder

de aangewezen overheidsinstantie die zorgdraagt voor het beheer van watersystemen, zoals opgenomen in de Omgevingswet.

waterbezwaar

de totaal onttrokken of te onttrekken hoeveelheid (grond)water.

waterbezwaarlijkheid

de mate waarin er een kans is op nadelige effecten voor het aquatisch milieu.

watergang

een langgerekte verlaging in het terrein van natuurlijke of kunstmatige oorsprong die permanent of periodiek stromend water bevat.

waterkerend vermogen

het vermogen om een bepaalde waterdruk als gevolg van hoogwater te weerstaan.

waterkerende constructie

een constructie die tot doel heeft om water te keren.

waterkering

een kunstmatige hoogte, natuurlijke hoogte of gedeelte daarvan, of hoge gronden met ondersteunende kunstwerken, die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben.

waterlijn

de snijlijn van het watervlak ter hoogte van het waterpeil met de aangrenzende gronden.

waterspiegel

het grensvlak tussen water en lucht.

watervoerend pakket

een geologische formatie waarbinnen de relatief (ten opzichte van de omgeving) hoge doorlatendheid aanzienlijk transport van grondwater mogelijk maakt.

wegzijging

de neerwaartse stroming van (grond-)water door een slecht doorlatende laag.

windsingel

een aanplanting van bomen of hagen, gebruikt als windscherm of emissiescherm.

zandbed

het bovenste gedeelte van de aardebaan, waarvan het materiaal aan bepaalde eisen moet voldoen en waarop de verharding rust.

zomerkade

de waterkering langs een rivier die bij lage afvoeren de rivier in het stroomprofiel houdt.

zone waterstaatswerk

deel van de waterkering dat als zodanig in de legger is aangegeven. In de zone waterstaatwerk gelden beperkingen ten aanzien van het gebruik.

Bijlage II Overzicht Informatieobjecten

Bebouwd gebied

/join/id/regdata/ws0636/2023/Rode_contour/nld@2023‑12‑01

Beheergebied Oost

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_O_ARK/nld@2023‑12‑01

Beheergebied West

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_W_ARK/nld@2023‑12‑01

Beschermingszone A van een watergang

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_BZ_A/nld@2023‑12‑01

Beschermingszone B van een beschoeiing

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_BZ_B/nld@2023‑12‑01

Beschermingszone K van een kunstwerk

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_BZ_K/nld@2023‑12‑01

Beschermingszone K van een peilregelend kunstwerk

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_BZ_peilregulerende_kunstw/nld@2023‑12‑01

Beschermingszone niet verheelde overige waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_OK_BZ_nietverh/nld@2023‑12‑01

Beschermingszone niet verheelde regionale waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_RK_BZ_nietverh/nld@2023‑12‑01

Beschermingszone overige waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_OK_BZ/nld@2023‑12‑01

Beschermingszone primaire waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_PK_BZ/nld@2023‑12‑01

Beschermingszone regionale waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_RK_BZ/nld@2023‑12‑01

Beschermingszone zomerkade

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_ZK_BZ/nld@2023‑12‑01

Enkele Wiericke en bovenloop Kromme Rijn

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_VW_bKRR_EWI/nld@2023‑12‑01

Grondwatergevoelig natuurgebied

/join/id/regdata/ws0636/2023/GW_natuur_18B/nld@2023‑12‑01

Klei op veen- of veengronden

/join/id/regdata/ws0636/2023/BO_VenKopV/nld@2023‑12‑01

Natuurvriendelijke oever

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_NVO/nld@2023‑12‑01

Onderhoudsvaarwater

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_OHVW/nld@2023‑12‑01

Waterkering langs de Gekanaliseerde Hollandsche IJssel

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_OK_ZWW_GHIJ/nld@2023‑12‑01

Primaire droge sloot

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_PW_DP/nld@2023‑12‑01

Primaire watergang

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_PW_KZ/nld@2023‑12‑01

Profiel van vrije ruimte van primaire waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_PK_PVVR/nld@2023‑12‑01

Secundaire watergang

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_SW_KZ/nld@2023‑12‑01

Tertiaire watergang met geborgde afmetingen

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_TW_geb_afm/nld@2023‑12‑01

Tertiaire droge sloot

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_TW_DP/nld@2023‑12‑01

Tertiaire watergang

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_TW_KZ/nld@2023‑12‑01

Droge sloot

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_DP/nld@2023‑12‑01

Utrechtse Heuvelrug

/join/id/regdata/ws0636/2023/Utrechtse_Heuvelrug/nld@2023‑12‑01

Vaarweg

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_VW/nld@2023‑12‑01

Watergang met groot afvoerdebiet

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_GA/nld@2023‑12‑01

Zone waterstaatswerk niet verheelde overige waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_OK_ZWW_nietverh/nld@2023‑12‑01

Zone waterstaatswerk niet verheelde regionale waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_RK_ZWW_nietverheeld/nld@2023‑12‑01

Zone waterstaatswerk overige waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_OK_ZWW/nld@2023‑12‑01

Zone waterstaatswerk primaire waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_PK_ZWW/nld@2023‑12‑01

Zone waterstaatswerk regionale waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_RK_ZWW/nld@2023‑12‑01

Zone waterstaatswerk van een verheelde overige waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_OK_ZWW_verheeld/nld@2023‑12‑01

Zone waterstaatswerk van een verheelde regionale waterkering

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_RK_ZWW_verheeld/nld@2023‑12‑01

Zone waterstaatswerk zomerkade

/join/id/regdata/ws0636/2023/WK_ZK_ZWW/nld@2023‑12‑01

Gebied met minimaal duikerdiameter 0.80 meter

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_08/nld@2023‑12‑01

Aangewezen oppervlaktewaterlichaam

/join/id/regdata/ws0636/2023/WG_aangew/nld@2023‑12‑01

Bijlage III Profielen Waterkeringen

PROFIELEN WATERKERINGEN

Figuur 3.1 Dijklichaam

Link

Uitleg: Schematische weergave van een dijklichaam bij verschillende profielen, al dan niet met een teensloot.

Figuur 3.2 Zone Waterstaatswerk

Link

Uitleg: Vier varianten van een waterkering waarbij telkens de zone waterstaatswerk is aangegeven.

Figuur 3.3 Begrippen waterkering

Link

Uitleg: 3D weergave van een waterkering waarin deze begrippen aangegeven zijn: buitenberm, buitenteen, buitentalud, kruin, binnentalud, binnenteen, binnenberm en teemsloot.

Bijlage IV Toepassing van klei binnen de zone waterstaatswerk

TOEPASSING VAN KLEI BINNEN DE ZONE WATERSTAATSWERK

Figuur 4.1 Toepassing van klei binnen de zone waterstaatswerk

Link

Uitleg: Drie dwarsdoorsneden van een waterkering waarbij is aangegeven waar welke klasse klei toegepast moet worden. De bovenste doorsnede is een primaire waterkering, daaronder een regionale kering met en dan een zonder verharding op de kruin.

Figuur 4.2 Indeling en benaming grondsoorten obv gehaltes lutum silt en zand

Link

Uitleg:Indeling en benaming van grondsoorten naar de gehaltes aan lutum, silt en zand conform NEN-EN- ISO-14688.

Figuur 4.3 Eisen klei

Link

Uitleg:Toelichting over het toepassen van klei binnen de zone waterstaatswerk

Bijlage V Algemene- en artikelsgewijze toelichting

Algemene toelichting

1. Inleiding

Deze waterschapsverordening bevat de regels van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de watersystemen en de zuiveringtechnische werken die in beheer zijn bij HDSR. De waterschapsverordening is gebaseerd op artikel 2.5 van de Omgevingswet en vervangt de volgende regelingen:

  • de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018;

  • de Uitvoeringsregels bij de Keur Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2018;

  • de bijlagen bij de keur en uitvoeringsregels (inclusief de keurkaarten); en

  • de overzichtskaarten, met de zonering van waterstaatswerken en beschermingszones, van de volgende profielenleggers:

    • de Legger Oppervlaktewateren Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2020;

    • de Legger van de primaire waterkeringen langs de Neder- Rijn en Lek met de daartoe behorende kunstwerken; en

    • de Legger van de regionale waterkeringen met de daartoe behorende kunstwerken van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden.

Deze waterschapsverordening bevat nu ook regels over kwalitatieve lozingen, die voorheen op het niveau van de rijksoverheid werden gereguleerd. Deze regels staan bekend als de bruidsschat. De bruidsschat bevat ook begripsbepalingen, beoordelingsregels, indieningsvereisten en regels over wateronttrekkingsactiviteiten. HDSR heeft ervoor gekozen de bruidsschatregels te integreren in de waterschapsverordening.

Bij het ontwikkelen van de waterschapsverordening is gebruik gemaakt van de Handreiking waterschapsverordening van de Unie van Waterschappen en Het Waterschapshuis (TROWA, 2019).

2. Omgevingswet: verbeterdoelen van de stelselherziening

De Omgevingswet maakt onderdeel uit van een complete stelselherziening van het omgevingsrecht. De invoering van de waterschapsverordening van HDSR draagt bij aan de landelijke verbeterdoelen die zijn beoogd met de invoering van de Omgevingswet: een inzichtelijk omgevingsrecht, waarin de leefomgeving centraal staat, waarin ruimte is voor maatwerk en waarin besluitvorming over projecten sneller en beter verloopt.

3. Bestuurlijke opdracht

In maart 2020 heeft het algemeen bestuur van HDSR een aantal uitgangspunten vastgesteld voor het opstellen van de waterschapsverordening. Deze zijn als volgt:

  • Sturingsfilosofie. De Omgevingswet leidt tot een cultuurverandering. Er zal op onderdelen een verschuiving optreden van een rechtmatige overheid naar een meer netwerkende overheid waarbij ruimte is voor participatie.

  • Van keur naar waterschapsverordening. De huidige “ja, mits-keur” werkt goed in de praktijk. De keur en uitvoeringsregels zullen als uitgangspunt worden gebruikt voor de waterschapsverordening.

  • Overgangstermijn. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft het waterschap een termijn van 2 jaar om een waterschapsverordening op te stellen die voldoet aan alle juridische en digitale eisen (overgangstermijn). Indien nodig maakt HDSR gebruik van de overgangstermijn.

  • Bruidsschat en ecologie. HDSR zal de bruidsschat bestaande uit de huidige rijksregels eerst 1:1 over nemen. Onderkend wordt dat aanpassen van de kwaliteitsregels niet kan zonder afstemming met andere netwerkpartners binnen hetzelfde stroomgebied: gemeenten, provincies, waterschappen en Rijkswaterstaat. Die afstemming vraagt tijd.

  • Bevoegdheidsverdeling. De regelgevende bevoegdheid ligt primair bij het algemeen bestuur. Om te zorgen voor flexibiliteit is het wenselijk de bevoegdheid tot vaststelling van de regels voor uitvoering van specifieke activiteiten te delegeren aan het college, evenals de koppeling en vaststelling van geografische informatie (werkingsgebieden en beperkingengebieden).

  • Participatie. Met de Omgevingswet wordt participatie steeds belangrijker. HDSR wil graag samen met de omgeving optrekken; de winst bij het opstellen van de regels zit aan de voorkant.

  • Samenwerking. HDSR gaat door op de ingeslagen weg en zoekt waar mogelijk de samenwerking met netwerkpartners. De Omgevingswet, de bijbehorende bruidsschat en het werken aan de één-loket gedachte maakt intensieve samenwerking noodzakelijk.

  • Aansluiting andere onderwerpen/projecten. Implementatie van de Omgevingswet is een complex project. Bij het opstellen van de waterschapsverordening is aandacht voor en doorwerking van andere onderwerpen en projecten bij HDSR, zoals de Visie VTH, actualisering leggers en keurkaarten, digitaliseringsslag, Waterbeheerprogramma (2022), grondwater en klimaatadaptatie en duurzaamheid.

4. Ontsluiting in Digitaal Stelsel Omgevingswet

4.1 Inleiding

Het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) ondersteunt overheden bij de uitvoering van de Omgevingswet. Een van de onderdelen van het DSO is het Omgevingsloket. Dit is een digitaal loket waar initiatiefnemers en betrokkenen snel kunnen zien wat er mag in de fysieke leefomgeving. Dit is de centrale plek waar alle digitale informatie daarover samenkomt.

Via het Omgevingsloket kan een ieder:

  • via een vragenboom controleren of een idee mag worden uitgevoerd op een locatie (Vergunningcheck);

  • vergunningen aanvragen, meldingen doen en informatie geven (Aanvragen); en

  • zien welke regels gelden op een locatie (Regels op de kaart).

4.2 Juridische regels

De waterschapsverordening van HDSR wordt onder de Omgevingswet ontsloten via het Omgevingsloket van het DSO en zal te vinden zijn via regels op de kaart. Nieuw is dat de regels over activiteiten zijn gekoppeld aan geometrisch aangewezen en begrensde werkingsgebieden, waarbij een ieder met een eenvoudige klik op een kaart kan zien welke regels op het betreffende gebied van toepassing zijn. Om dit mogelijk te maken, moet iedere individuele regel van HDSR voorzien worden van een zogenoemd werkingsgebied en op een kaartlaag aangeleverd worden. Waar geen specifiek werkingsgebied is benoemd, geldt het hele beheergebied van HDSR als werkingsgebied.

4.3 Toepasbare regels

Het Omgevingsloket van het DSO maakt ook inzichtelijk onder welke voorwaarden activiteiten zijn toegestaan. Om dit mogelijk te maken, zijn naast de juridische regels ook zogenaamde toepasbare regels opgesteld. Zo kan aan de hand van vragen die men doorloopt in het DSO (Vergunningcheck) worden bepaald of er al dan niet een vergunning aangevraagd moet worden, of dat er bijvoorbeeld alleen een meldplicht of informatieplicht geldt.

5. Regels in de waterschapsverordening

5.1 Beslismodel schrijven regels

Bij het schrijven van de juridische regels in hoofdstukken 2, 3 en 4 van de waterschapsverordening en de bijbehorende toepasbare regels voor het Omgevingsloket heeft HDSR gebruik gemaakt van een beslismodel. Dit is gedaan om consistente regels te maken. Het beslismodel vormt de basis voor zowel de juridische als de toepasbare regels. Hierdoor blijven beide op elkaar afgestemd.

5.2 Activiteiten

Activiteitgerichte regels

De waterschapsverordening is activiteitgericht opgebouwd. Uitgangspunt zijn de activiteiten die burgers en bedrijven willen verrichten nabij waterstaatswerken of invloed hebben op het watersysteem of zuiveringtechnische werken. Dit betekent dat de hoofdstukken, afdelingen en paragrafen zijn geordend naar de relevante activiteiten waar HDSR regels over stelt. In de keur waren de regels over activiteiten bij watergangen en waterkeringen apart te vinden, deze zijn onder de nieuwe regels beleidsneutraal samengevoegd.

De activiteitgerichte benadering komt terug in de hoofdstukindeling van de waterschapsverordening. Hoofdstukken 2, 3 en 4 bevatten regels over activiteiten, waarbij de aard van de activiteiten bepalend is. Hierbij is aansluiting gezocht bij het begrip wateractiviteit en de bruidsschatregels. Hieronder is in de leeswijzer waterschapsverordening een nadere toelichting opgenomen over de inhoud van de hoofdstukken.

Activiteiten

Aanleggen

Als een voorgenomen activiteit ziet op hetaanleggen, dan gelden de regels zoals opgenomen onderaanleggen. De regels vooraanleggenzijn van toepassing indien objecten worden aangelegd of vergroot. Er zijn voor de initiatiefnemer verschillende uitkomsten mogelijk, afhankelijk van de soort activiteit.

Verwijderen

Als een voorgenomen activiteit ziet op hetverwijderenvan iets, dan gelden de regels zoals opgenomen onderverwijderen. De regels voorverwijderenzijn van toepassing als objecten (deels) worden weggehaald. In dat geval zijn er voor de initiatiefnemer verschillende uitkomsten mogelijk, afhankelijk van de soort activiteit.

Vervangen

In algemene zin is er in de regels vanuit gegaan dat het vervangen van iets, gelijk is aan hetverwijd eren en het (opnieuw) aanleggen ervan. Initiatiefnemer moet dan voor deze activiteit twee aparte beoordelingen doen en in het uiterste geval twee aparte vergunningen aanvragen. Wordt een object verwijderd en op dezelfde locatie eenzelfde object teruggeplaatst dan zijn dus de regels voor verwijderen en aanleggen van toepassing. Bij sommige activiteiten zijn specifieke regels opgesteld voor hetvervangen. In dat geval gelden niet de algemene regels voor verwijderen en aanleggen maar dienen de specifieke(re) regels onder het kopjevervangente worden gevolgd.

Verplaatsen

Wordt een object verwijderd en op een andere locatie teruggeplaatst dan is er sprake van verplaatsen. De regels die gelden voorverwijderenenaanleggenzijn dan van toepassing.

Wijzigen

In de waterschapsverordening komt de activiteitwijzigenniet voor. Daardoor zou het mogelijke misverstand kunnen ontstaan dat voor de activiteit ‘wijzigen’ enkel de zorgplicht zou gelden. Dit is onjuist. Afhankelijk van het soort wijziging zijn de regels vanaanleggenvan toepassing, bijvoorbeeld het vergroten van een dam met duiker. Wordt daarentegen een dam met duiker verkleind dan zijn de regels voorverwijderenvan toepassing. Gaat het om het wijzigen van een locatie dan is sprake vanverplaatsenen zijn de regels die gelden voorverwijderenenaanleggendan van toepassing.

5.3 Verplichtingen

Het ‘nee, tenzij’-principe in hoofdstuk 2: bruidsschat

Hoofdstuk 2 bevat regels over diverse lozingsactiviteiten op regionaal water en zuiveringtechnische werken uit de bruidsschat. Hier is het ‘nee, tenzij’-principe van toepassing. Als de lozing niet is geregeld in één van de afdelingen van hoofdstuk 2, dan is een omgevingsvergunning vereist (vangnetvergunningplicht). Voor alle lozingen geldt een vergunningplicht, tenzij de lozing is vrijgesteld. Dit komt door de manier waarop de bruidsschatregels door het Rijk zijn opgesteld en overgedragen aan de waterschappen.

Het 'ja, mits'-principe in hoofdstuk 3 en 4

Net als bij de keur en de bijbehorende uitvoeringsregels het geval was, geldt ook bij een groot gedeelte (hoofdstuk 3 en 4) van de waterschapsverordening het ‘ja, mits’-principe. Dat betekent dat in beginsel handelingen in het watersysteem zijn toegestaan, mits voldaan wordt aan de zorgplicht, tenzij expliciet in deze verordening anders is bepaald. Als dat laatste het geval is, kunnen er verschillende soort regels gelden: algemene regels, informatieplicht, meldplicht, vergunningplicht, maatwerkvoorschrift en algeheel verbod. De zwaarste verplichting voor de betreffende activiteit geldt.

Het ‘ja-mits’-principe geldt als gezegd voor de regels in hoofdstuk 3 (wateronttrekkingsactiviteiten) en 4 (beperkingengebiedactiviteiten) van de waterschapsverordening. Deze regels zijn namelijk omgezet uit de keur en de uitvoeringsregels.

Soorten verplichtingen

De waterschapsverordening is het instrument waarmee HDSR regels kan stellen over activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving. HDSR kan verschillende soorten verplichtingen (regels) opnemen. Hieronder volgt een toelichting op de belangrijkste: specifieke zorgplicht, algemene regels, meldplicht, informatieplicht, vergunningplicht, algeheel verbod en maatwerkvoorschriften.

Specifieke zorgplicht

Bij het verrichten van een activiteit geldt de specifieke zorgplicht als uitgangspunt. Hierin wordt geformuleerd waar de initiatiefnemer ten minste rekening moet houden bij het verrichten van een activiteit. De specifieke zorgplicht geldt ook als een vangnet. Dat betekent dat als er niets geregeld is, de specifieke zorgplicht altijd van toepassing is. HDSR kan bestuurlijk optreden op grond van (het overtreden van) deze specifieke zorgplicht.

Algemene regel

Algemene regels zijn regels (voorschriften) die voor iedereen gelden. Degene die de activiteit verricht waarbij algemene regels zijn aangewezen, moet zich houden aan voorschriften van die algemene regels. HDSR heeft algemene regels en combineert deze al dan niet met een informatieplicht of een meldplicht.

Informatieplicht, meldplicht

In de waterschapsverordening is een duidelijk verschil gemaakt tussen een informatieplicht en een meldplicht. Een informatieplicht is een verplichting om informatie te verstrekken gedurende het verrichten van een activiteit of binnen een bepaalde termijn voorafgaand aan het starten van een activiteit, zonder dat daaraan een verbod is gekoppeld de activiteit te verrichten. Bijvoorbeeld als het waterschap graag op de hoogte wil zijn van een activiteit, om nadien de leggerkaart te kunnen aanpassen. Bij een meldplicht is het verboden om de activiteit of bepaalde onderdelen daarvan te starten zonder binnen een gestelde termijn een melding te doen. Zonder melding mag dan niet worden gestart met de werkzaamheden. Achterliggende gedachte is dat HDSR de werkzaamheden kan beoordelen en kan bezien of eventuele maatwerkvoorschriften noodzakelijk zijn. Daarnaast stelt deze systematiek HDSR in staat om medewerkers van het team Toezicht en Handhaving eventueel te kunnen laten controleren op de werkzaamheden.

Vergunningplicht

Als voorafgaande toestemming van HDSR noodzakelijk wordt geacht, wordt in de waterschapsverordening een omgevingsvergunning vereist. In dat geval is een initiatiefnemer dus verplicht vooraf bij HDSR toestemming te vragen om de activiteit te mogen uitvoeren. Het gaat hier om een verbodsbepaling, het is verboden om de activiteit uit te voeren zonder omgevingsvergunning. Het beoordelingskader is in principe opgenomen in de waterschapsverordening. Het is mogelijk dat door HDSR beleidsregels worden opgesteld, om meer kader te geven aan discretionaire bevoegdheden. Voordat initiatiefnemers een aanvraag of melding definitief indienen, kunnen ze deze eerst als conceptverzoek indienen. Met deze optie kunnen initiatiefnemers laten controleren of hun aanvraag compleet is en of de juiste informatie is ingevuld. Een initiatiefnemer heeft ook de mogelijkheid om een vooroverleg aan te vragen. Daarbij kan samen met het waterschap worden besproken wat het waterschap nodig heeft om een besluit te kunnen nemen. Ook kan worden besproken of een voorgenomen initiatief realiseerbaar is of dat er nog wijzigingen in de plannen noodzakelijk zijn. Na afweging van alle relevante belangen kan HDSR al dan niet de omgevingsvergunning voor een wateractiviteit verlenen onder voorwaarden.

Algeheel verbod

Een activiteit kan in een bepaald gebied aanzienlijke nadelige gevolgen hebben op de te bereiken doelen van het waterschap. In een dergelijk geval heeft HDSR ervoor gekozen om een algeheel verbod voor het verrichten van deze activiteit in de waterschapsverordening op te nemen. Dat betekent dat deze activiteit verboden is.

Maatwerkvoorschriften

HDSR heeft in hoofdstuk 1 van de waterschapsverordening onderwerpen gewezen waarvoor het dagelijks bestuur (het college) maatwerkvoorschriften kan stellen, zie artikel 1.10. Een

maatwerkvoorschrift is een beschikking waarmee het waterschap in een individueel geval aan een initiatiefnemer de verplichting oplegt om te voldoen aan bepaalde voorschriften in aanvulling op of afwijking van een geldende algemene regel van de waterschapsverordening.

Indieningsvereisten

De indieningsvereisten die in de waterschapsverordening worden gevraagd, zijn aanvullend op de algemene gegevens die op grond van artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 7.2 van de Omgevingsregeling worden gevraagd. In hoofdstuk 1 zijn de algemene gegevens en bescheiden opgenomen (voor informatie- en meldplicht en ongewoon voorval). De specifieke gegevens en bescheiden voor lozingsactiviteiten, wateronttrekkingsactiviteiten en beperkingengebiedactiviteiten zijn in de afdeling ‘algemeen’ bij de betreffende hoofdstukken opgenomen. Waar nodig zijn per activiteit aanvullende indieningsvereisten opgenomen.

De indieningsvereisten vormen de juridische basis voor de aanvraagformulieren in het omgevingsloket van het DSO. Deze formulieren worden opgebouwd met 'toepasbare regels',  gebaseerd op de indieningsvereisten.

5.4 Diverse onderwerpen

Doelstellingen

In de tekst van hoofdstuk 1 is duidelijk gemaakt welke doelstellingen met de regels worden gediend. Doordat de regels zijn gekoppeld aan de doelen die zij dienen, neemt de transparantie van de regels toe.

Beoordelingsregels

Een beoordelingsregel bevat de algemene gronden waarop een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit op grond van de waterschapsverordening wordt verleend. Per geval bekijkt HDSR of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden waarmee eventueel nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen. Een omgevingsvergunning op grond van de waterschapsverordening kan enkel worden verleend of geweigerd op basis van gronden die in de waterschapsverordening zijn opgenomen. Dit volgt uit artikel 5.30 van de Omgevingswet. Als een activiteit vergunningplichtig is op grond van de waterschapsverordening, zijn ook beoordelingsregels opgenomen om de vergunningaanvraag te kunnen toetsen. Waterschappen kunnen hun beoordelingsregels baseren op (de essentie van) bestaande beleidsregels.

Lozen

Onder de Omgevingswet verandert de betekenis van het begrip ‘lozen’. De lozingsregels gaan straks niet alleen over de kwaliteit van het water, maar ook over hoeveelheden (kwantiteit) te lozen water.

Delegatiebesluit

De waterschapsverordening wordt in principe vastgesteld door het algemeen bestuur. Artikel 2.8 van de Omgevingswet biedt het algemeen bestuur de mogelijkheid om het vaststellen van delen van de waterschapsverordening te delegeren aan het dagelijks bestuur. Het delegatiebesluit geeft de reikwijdte aan van de gedelegeerde bevoegdheid. HDSR maakt gebruik van de mogelijkheid tot delegatie van delen van de waterschapsverordening aan het college. Dit wordt gedaan via een apart delegatiebesluit.

5.5 Bruidsschatregels

Het Rijk heeft via de bruidsschat regelgeving over lozingen aan de waterschappen overgedragen, zo ook aan HDSR. De lozingsregels uit de bruidsschat zijn verwerkt in hoofdstuk 2 van de waterschapsverordening. De regels uit de bruidsschat zijn omgeschreven in de stijl en de structuur van de overige teksten van de waterschapsverordening (hoofdstukken 3 en 4). Hierbij zijn geen inhoudelijke veranderingen doorgevoerd. Dit is beleidsneutraal gedaan. De bruidsschatregels bevatten naast de lozingsregels ook enkele andere onderdelen die verwerkt zijn in de waterschapsverordening. De algemene bepalingen, zoals begrippen en beoordelingsregels, zijn verwerkt in hoofdstuk 1. De regels over wateronttrekkingsactiviteiten staan in hoofdstuk 3. De aanvraagvereisten omgevingsvergunning voor beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk zijn verwerkt in hoofdstuk 4. De begrippen uit de bruidsschat staan in bijlage I en de aangewezen en niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen in bijlage II.

5.6 Instructieregels: Rijk en provincies

Bij het vaststellen van de regels in de waterschapsverordening moet HDSR voldoen aan de instructieregels van het Rijk (hoofdstuk 6 van het Besluit kwaliteit leefomgeving) en van de provincie Zuid-Holland en de provincie Utrecht. De provinciale instructieregels zijn te vinden in de betreffende omgevingsverordening. Het gaat om de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening en de Omgevingsverordening provincie Utrecht 2022. Daarbij is rekening gehouden met de meeste recente door provinciale staten vastgestelde ontwerp-omgevingsverordeningen. De instructieregels zijn verwerkt in de waterschapsverordening.

6. Wijzigingen

Behalve dat HDSR regels over o.a. lozingen via de bruidsschat van het Rijk heeft gekregen, zijn ten opzichte van de keur een aantal wijzigingen doorgevoerd in de waterschapsverordening:

  • Nautisch: De regels op het gebied van nautisch vaarwegbeheer en scheepvaart komen niet terug in de waterschapsverordening. Deze worden opgenomen in aparte verkeersbesluiten.

  • Onderhoudsplichten: De bepalingen met betrekking tot de onderhoudsverplichtingen uit de keur komen niet terug in de waterschapsverordening. Onder de Omgevingswet mogen onderhoudsplichtigen en onderhoudsverplichtingen namelijk niet in de waterschapsverordening worden opgenomen. Dit volgt uit artikel 2.2 lid 2 Omgevingsbesluit. De onderdelen van de keur die onderhoudsverplichtingen bevatten worden opgenomen in een aparte onderhoudsverordening die gelijktijdig van kracht wordt met de waterschapsverordening. De regels inzake onderhoud zijn dan te vinden in de nieuwe onderhoudsverordening en de onderhoudslegger op grond van de Waterschapswet.

  • Strafbepaling: Een strafbepaling komt niet terug in de waterschapsverordening. De strafbaarstelling voor activiteiten in de waterschapsverordening is direct geregeld in de Wet op de economische delicten.

  • Diverse wijzigingen: De regels zijn op onderdelen gewijzigd; dit is gedaan met het oog op consistentie van de regelgeving, als ook om de regels gemakkelijker te kunnen modeleren voor ontsluiting in het DSO. Welke wijzigingen dit betreft is te vinden in de oplegger behorende bij de bekendmaking van de waterschapsverordening.

7. Leeswijzer waterschapsverordening

7.1 Inleiding

De waterschapsverordening bestaat uit vijf hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat algemene bepalingen die relevant zijn voor de gehele verordening.

  • Hoofdstuk 2 gaat over lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam of op een zuiveringtechnisch werk.

  • Hoofdstuk 3 gaat over wateronttrekkingsactiviteiten met betrekking tot oppervlaktewater of grondwater en over het infiltreren van water.

  • Hoofdstuk 4 bevat regels over beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk in beheer bij HDSR.

  • Hoofdstuk 5 bevat overgangs- en slotbepalingen.

De bijlagen bij de waterschapsverordening bevatten de begripsbepalingen voor de toepassing van deze waterschapsverordening (bijlage I), de aanwijzing en begrenzing van werkingsgebieden (bijlage II), de profielen van waterkeringen (bijlage III), toepassingen van klei binnen de zone waterstaatswerk (bijlage IV) en er wordt afgesloten met de algemene toelichting en artikelsgewijze toelichting (bijlage V).

7.2 Toelichting hoofdstukken

Hoofdstuk 1

Het eerste hoofdstuk bevat de bepalingen die betrekking hebben op de hele waterschapsverordening. Vanwege de leesbaarheid is ervoor gekozen om de begrippen in bijlage I op te nemen. De begrippen uit de Omgevingswet en de algemene maatregelen van bestuur zijn van toepassing op deze waterschapsverordening deze zijn in deze waterschapsverordening niet herhaald.

De begrippen in bijlage I vormen een aanvulling op de rijksbegrippen. Naast de begrippen zijn in hoofdstuk 1 het toepassingsbereik, de geometrische begrenzing (met een verwijzing naar Bijlage II), een bepaling over waterstaatswerken die nog niet geometrisch begrensd zijn, de normadressaat, de specifieke zorgplicht, maatwerkvoorschriften, de algemene indieningsvereisten en de algemene beoordelingsregel voor omgevingsvergunningen voor wateractiviteiten te vinden. Ook bevat hoofdstuk 1 de doelen (oogmerken) die de basis vormen voor de activiteitgerichte regels in hoofdstuk 2, 3 en 4.

Hoofdstuk 2

Het tweede hoofdstuk moet iets anders gelezen worden dan het derde en het vierde hoofdstuk van deze waterschapsverordening. Dit hoofdstuk bevat de verplichtingen die het waterschap stelt met betrekking tot lozingen. In de eerste afdeling dit hoofdstuk zijn de bepalingen te vinden die gelden voor heel hoofdstuk 2, bijvoorbeeld de invulling van de specifieke zorgplicht specifiek voor lozingsactiviteiten. Als de lozingsactiviteit niet is vrijgesteld in hoofdstuk 2 dan geldt de vangnetvergunningplicht. Elke activiteitgerichte afdeling in hoofdstuk 2 is op dezelfde wijze opgebouwd en kan als volgt gelezen worden:

  • De afdeling start met een toepassingsbereik, dit artikel geeft aan op welke lozingsactiviteit de betreffende afdeling ziet.

  • Vervolgens worden de algemene regels die gelden aangewezen (de voorschriften en eventueel een informatieplicht). Dit artikel geeft aan in welke situatie welke algemene regel van toepassing is. Als deze situatie op u van toepassing is dan kunt u de activiteit uitvoeren, mits u voldoet aan de betreffende algemene regels die worden aangewezen. Vaak zit hier ook een informatieplicht bij.

  • Als er in het voorgaande artikel een algemene regel is aangewezen vindt u in dit artikel de betreffende voorschriften, deze gaan vaak gecombineerd met de emissiegrenswaarden van de betreffende lozing.

  • Als er nog specifieke andere algemene regels van toepassing zijn, dan zijn die te vinden in de opvolgende artikelen in de afdeling (bijvoorbeeld meet-en rekenbepalingen, werkinstructies e.d,).

  • De afdeling eindigt vaak met een informatieplicht, hier staat altijd een termijn bij en ook de gegevens en bescheiden die aan het waterschap overhandigt moeten worden.

Hoofdstukken 3 en 4

Deze hoofdstukken zijn als volgt opgebouwd:

  • De eerste afdeling bevat de algemene bepalingen die gelden voor het gehele hoofdstuk.

  • Elke daaropvolgende afdeling is een specifieke waterontrekkingsactiviteit (hoofdstuk 3) of beperkingengebiedactiviteit (hoofdstuk 4). Voor hoofdstuk 4 zijn alle bepalingen met betrekking tot deze activiteit zijn te vinden in de afdeling zelf. Voor bijvoorbeeld ‘brug aanleggen’ hoeft niet meer gekeken te worden naar het aanleggen van een brug bij een watergang als aparte activiteit naast het aanleggen van een brug bij een waterkering (zoals in de uitvoeringsregels behorende bij de keur wel het geval was). Alle regels met betrekking tot het aanleggen van een brug die het waterschap stelt zijn nu te vinden in de afdeling ‘brug aanleggen’.

Een activiteitgerichte afdeling uit hoofdstuk 3 en 4 is als volgt opgebouwd:

  • De eerste paragraaf bevat de algemene bepalingen die gelden voor de hele afdeling. Er is bijvoorbeeld een uitwerking te vinden van de specifieke zorgplicht per activiteit. Deze zorgplicht geldt altijd. Als in de opvolgende paragrafen geen algemene regels, vergunningplichten of algeheel verboden zijn aangewezen dan geldt er voor de activiteit vanuit het waterschap enkel de specifieke zorgplicht.

  • De volgende paragraaf is de paragraaf die aanwijst welke algemene regels wanneer van toepassing zijn voor de betreffende activiteit. Hier kan sprake zijn van een algemene regel al dan niet gecombineerd met een informatieplicht of een meldplicht. Zodra er een vergunningplicht of een algeheel verbod geldt zijn deze algemene regels en bijbehorende vrijstellingen niet van toepassing. Om deze reden is een voorrangsbepaling opgenomen. Als er in de opvolgende paragrafen geen vergunningplicht of algeheel verbod is aangewezen gelden enkel de voorschriften (eventueel gecombineerd met een informatieplicht of een meldplicht) uit de aangewezen algemene regels in deze paragraaf.

  • In de daaropvolgende paragraaf zijn de vergunningplichtige gevallen voor de activiteit aangewezen. Mocht er sprake zijn van een van de aangewezen situaties dan geldt er voor de activiteit op die locatie een vergunningplicht, tenzij er daaronder nog een algeheel verbod geldt. In dat geval is er in de voorrangsbepaling opgenomen dat er geen sprake is van een vergunningplicht als er voor de activiteit een algeheel verbod is aangewezen.

  • Als er een algeheel verbod geldt voor de activiteit staat deze aanwijzing onderaan de afdeling. Zodra de aangewezen situatie van toepassing is, is het verboden om de activiteit uit te voeren op de betreffende locatie.

7.3 Oorsprong regels keur

De huidige uitvoeringsregels uit deel 1 (handelingen met betrekking tot oppervlaktewater) en 2 (handelingen met betrekking tot een waterkering) zijn grotendeels terug te vinden in hoofdstuk 4 van de waterschapsverordening. Deel 3 (handelingen met betrekking tot grondwater) van de uitvoeringsregels is grotendeels terug te vinden in hoofdstuk 3 van de waterschapsverordening. In de uitvoeringsregels van HDSR waren enkel regels opgenomen over de kwantitatieve aspecten van een lozing, met de komst van de bruidsschat worden de regels met betrekking tot de waterkwaliteit en de waterkwantiteit van lozingen samengevoegd. Deze zijn te vinden in hoofdstuk 2 van deze waterschapsverordening.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In dit artikel zijn de begripsbepalingen van de Omgevingswet (Ow), het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal), het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl), het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), het Omgevingsbesluit (Ob), de Omgevingsregeling (Or) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing verklaard op deze waterschapsverordening. Dit bevordert de eenduidigheid van begrippen in het stelsel van het omgevingsrecht. In aanvulling op de begrippen van de wet en de AMvB's, bevat bijlage I bij deze verordening de overige begripsbepalingen die nog nodig zijn voor de goede toepassing van deze verordening.

Artikel 1.2 Toepassingsbereik

Aan iedere regel in deze waterschapsverordening is een werkingsgebied gekoppeld. De werkingsgebieden verschillen per type activiteit. Dit artikel geeft in het eerste lid aan dat de verordening bedoeld is voor het beheergebied van het hoogheemraadschap. Deze bepaling fungeert als een vangnet voor alle regels waarvoor in de hoofdstukken 2, 3 en 4 geen specifieker werkingsgebied is opgenomen.

In het tweede lid zijn 2 situaties uitgezonderd van de informatieplicht, meldplicht en vergunningplicht. Dit gaat alleen over activiteiten gereguleerd in hoofdstuk 4. Voor sommige lozingsactiviteiten gelden ook uitzonderingen op de informatieplicht of meldplicht bij werkzaamheden door het waterschap of ter uitvoering van de onderhoudsverplichting, maar deze zijn opgenomen in het hoofdstuk met betrekking tot lozingsactiviteiten.

Onderdeel a van het tweede lid gaat over projecten waarvoor een projectbesluit als bedoeld in artikel 5.44 van de Omgevingswet wordt vastgesteld. Onder project verstaat de wet:

  • het bouwen van bouwwerken of de totstandbrenging van installaties of werken

  • andere activiteiten die onderdelen van de fysieke leefomgeving wijzigen, inclusief activiteiten voor de winning van delfstoffen

Op grond van artikel 5.44, vierde lid, kan het dagelijks bestuur van het waterschap alleen een projectbesluit vaststellen als dat gaat over het beheer van watersystemen voor zover aan het waterschap toegedeeld bij provinciale verordening of ministeriële regeling en over de zuivering van stedelijk afvalwater.

Onderdeel b van het tweede lid gaat over activiteiten die door het waterschap zelf worden uitgevoerd en die nodig zijn voor het beheer, de bediening of het onderhoud van het watersysteem of onderdelen daarvan. Dit is alleen van toepassing als er geen sprake is van wijzigingen aan het watersysteem ten opzichte van de profielenlegger.

In andere gevallen waar geen sprake is van het nemen van een projectbesluit, gelden voor de eigen werkzaamheden van het waterschap dezelfde regels als voor derden op basis van de waterschapsverordening. Vaak zal dan een vergunning van of een melding bij het waterschap zelf verplicht zijn. Als de omgevingsvergunning zowel wordt verleend door als aan het waterschap, is er sprake van een zogenaamde 'vergunning eigen dienst'.

Bij de vrijstelling van de vergunningplicht staat in tegenstelling tot de vergunning eigen dienst en het projectbesluit geen rechtsmiddel open voor burgers en bedrijven. Hiervoor is gekozen omdat de gevolgen van deze werkzaamheden op de fysieke leefomgeving en voor belangen van derden beperkt zijn. Een vergunningplicht brengt een grotere administratievere last voor het aanvragen en behandelen van vergunningaanvragen met zich mee.

Artikel 1.3 Doelen waterstaatswerken

De verwijzing naar de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 van de Omgevingswet maakt duidelijk dat het waterschap vanuit de eigen (beheer)taken een bijdrage levert aan de maatschappelijke doelen die worden beoogd met de Omgevingswet en de na te streven doelen voor waterstaatswerken niet op zichzelf staan. Artikel 2.1, eerste lid, van de Omgevingswet schrijft voor dat bestuursorganen de taken en bevoegdheden op grond van de wet uitoefenen met het oog op deze maatschappelijke doelen. Dat geldt dus ook voor de bevoegdheid van het waterschap om, op basis van artikel 2.5 van de Omgevingswet, één waterschapsverordening vast te stellen waarin regels over de fysieke leefomgeving worden opgenomen.

In dit artikel staan de waterdoelen die zijn gericht op waterstaatstaatswerken. De Omgevingswet definieert dit als een oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering en ondersteunend kunstwerk.

De doelen onder a t/m e gelden voor waterstaatswerken in het algemeen, die onder f t/m k gelden specifiek voor oppervlaktewaterlichamen en het doel onder l geldt specifiek voor waterkeringen.

Toelichting per onderdeel:

b. activiteiten mogen geen nadelige effecten hebben voor de waterstaatswerken in die zin dat toekomstige capaciteitsvergroting wordt belemmerd binnen de zone van het waterstaatswerk en de bijbehorende beschermingszones, als ook in het voor waterkeringen in de legger aangewezen profiel van vrije ruimte;

c, d en e. activiteiten mogen geen nadelige effecten hebben voor het kunnen uitvoeren van onderhoud en inspectie. Het is hiervoor bijvoorbeeld van belang om onderhoudsstroken vrij te houden, zodat de waterstaatswerken goed bereikbaar zijn;

f en g. activiteiten mogen geen nadelige effecten hebben voor de dimensionering van waterstaatswerken, zoals vastgelegd in de legger, waardoor het waterstaatswerk niet meer beantwoordt aan het doel waarvoor het is aangelegd, dan wel niet meer voldoet aan de daarvoor geldende normstelling;

f, g en h. activiteiten mogen geen nadelige effecten hebben voor de goede werking van het oppervlaktewaterlichaam, zoals het negatief beïnvloeden van de doorvoercapaciteit of het doorkruisen van het in peilbesluiten vastgestelde peilbeheer, onder normale omstandigheden en onder piekbelasting;

i. in artikel 6.2 van het Bkl is opgenomen dat een vergunning er niet toe mag leiden dat de doelstellingen voor de chemische en ecologische toestand van KRW-oppervlaktewaterlichamen niet worden bereikt of dat de toestand achteruitgaat;

j. oppervlaktewater kan diverse maatschappelijke functies vervullen zoals gebruik in de landbouw en industrie, voor drinkwatervoorziening, visserij, recreatie en scheepvaart;

k. op grond van artikel 10.29a van de Wet milieubeheer moet het waterschap bij het stellen van regels in de waterschapsverordening ook rekening houden met de in dat artikel opgenomen voorkeursvolgorde voor het omgaan met afvalwater. Deze voorkeursvolgorde gold ook voor de voormalige rijksregels die in hoofdstuk 2 zijn opgenomen. Bij het opstellen van de regels over lozingen in een oppervlaktewaterlichaam in hoofdstuk 2 is daarom niet alleen rekening gehouden met de bescherming van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en de doelmatige werking van zuiveringtechnische werken, maar ook met bijvoorbeeld de voorkeur om afvalwater, dat qua biologische afbreekbaarheid niet overeenkomt met huishoudelijk afvalwater, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron te hergebruiken of lokaal terug te brengen in het milieu. Daarom is in verschillende artikelen in hoofdstuk 2 bepaald dat afvalwaterstromen onder voorwaarden op een oppervlaktewaterlichaam kunnen worden geloosd. Hierbij is een afweging gemaakt tussen enerzijds de bescherming van de kwaliteit van het oppervlaktewaterlichaam (dat leidt tot beperking van lozingen op een oppervlaktewaterlichaam) en anderzijds de bescherming van de doelmatige werking van zuiveringtechnische werken en de voorkeur voor lokale verwerking van afvalwater (dat leidt tot beperking van lozingen op de vuilwaterriolering). Waar het oogmerk 'doelmatig beheer van afvalwater' staat, duidt dit erop dat deze afweging heeft gespeeld;

l. activiteiten mogen geen nadelige effecten hebben voor de dimensionering van de waterkering, zoals vastgelegd in de legger, waardoor de waterkering niet meer beantwoordt aan het doel waarvoor die is aangelegd, dan wel niet meer voldoet aan de daarvoor geldende normstelling, waardoor de veiligheid niet kan worden gewaarborgd.

Artikel 1.4 Doelen grondwaterlichamen

De verwijzing naar de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 van de Omgevingswet maakt duidelijk dat het waterschap vanuit de eigen (beheer)taken een bijdrage levert aan de maatschappelijke doelen die worden beoogd met de Omgevingswet en de na te streven doelen voor grondwaterlichamen niet op zichzelf staan. Artikel 2.1, eerste lid, van de Omgevingswet schrijft voor dat bestuursorganen de taken en bevoegdheden op grond van de wet uitoefenen met het oog op deze maatschappelijke doelen. Dat geldt dus ook voor de bevoegdheid van het waterschap om, op basis van artikel 2.5 van de Omgevingswet, één waterschapsverordening vast te stellen waarin regels over de fysieke leefomgeving worden opgenomen.

In dit artikel staan de waterdoelen die zijn gericht op grondwaterlichamen. De Omgevingswet definieert dit als een afzonderlijke grondwatermassa in een of meer watervoerende lagen.

Toelichting per onderdeel:

b. de betrokken belangen betreffen ook belangen van derden. De belangen waar op getoetst wordt zijn:

invloed op waterkeringen, invloed op bebouwing en infrastructuur, invloed op mobiele bodemverontreinigingen, invloed op archeologische waarden, invloed op andere grondwateronttrekkingen, invloed op natuur, landbouw, bomen en stadsgroen;

d en e. in artikel 6.2 van het Bkl is opgenomen dat een vergunning er niet toe mag leiden dat de doelstellingen voor de chemische en kwantitatieve toestand van grondwaterlichamen niet worden bereikt of dat de toestand achteruitgaat;

f. grondwater kan bijvoorbeeld van belang zijn voor drinkwaterwinning.

Artikel 1.5 Doelen zuiveringtechnische werken

De verwijzing naar de maatschappelijke doelen van artikel 1.3 van de Omgevingswet maakt duidelijk dat het waterschap vanuit de eigen (beheer)taken een bijdrage levert aan de maatschappelijke doelen die worden beoogd met de Omgevingswet en de na te streven doelen voor zuiveringtechnische werken niet op zichzelf staan. Artikel 2.1, eerste lid, van de Omgevingswet schrijft voor dat bestuursorganen de taken en bevoegdheden op grond van de wet uitoefenen met het oog op deze maatschappelijke doelen. Dat geldt dus ook voor de bevoegdheid van het waterschap om, op basis van artikel 2.5 van de Omgevingswet, één waterschapsverordening vast te stellen waarin regels over de fysieke leefomgeving worden opgenomen.

In dit artikel staan de waterdoelen die zijn gericht op zuiveringtechnische werken. De Omgevingswet definieert dit als een werk voor het zuiveren van stedelijk afvalwater, in exploitatie bij een waterschap of gemeente, of een rechtspersoon die door het bestuur van een waterschap met de zuivering van stedelijk afvalwater is belast, met inbegrip van het bij dat werk behorende werk voor het transport van stedelijk afvalwater.

Artikel 1.6 Aanwijzing en begrenzing van geometrische begrenzingen

Deze bepaling biedt de juridische grondslag voor de digitale kaart met de ligging van de verschillende werkingsgebieden.

In de eerste kolom van de bijlage staan de werkingsgebieden opgesomd onder het kopje 'Geo Noemer'. Dit gaat bijvoorbeeld over de ligging van watergangen, waterkeringen en de bijbehorende beschermingszones. Dit is nodig voor het Digitale Stelsel Omgevingswet (DSO).

In de tweede kolom van de bijlage staat de zogenaamde GIO-id. Dit is een url (identificatiecode) met verwijzing naar geografische coördinaten (zie TPOD Waterschapsverordening). Hierdoor is het mogelijk om deze locaties digitaal te bekijken en erop in te zoomen. En ook worden de regels zichtbaar gemaakt die gekoppeld zijn aan het betreffende werkingsgebied.

Artikel 1.7 Waterstaatswerken die niet geometrisch begrensd zijn

Het eerste lid van dit artikel is bedoeld voor waterstaatswerken die zijn aangelegd of gewijzigd op grond van een projectbesluit of een omgevingsvergunning. Het kan gaan om waterstaatswerken die net zijn aangelegd of die nog in uitvoering zijn. Het nieuwe beperkingengebied voor deze waterstaatswerken met de nieuwe geometrische begrenzingen zijn dan nog niet gelijk opgenomen in bijlage II van deze verordening. Zolang dit nog niet is gebeurd, gelden de begrenzingen zoals die in het projectbesluit of de omgevingsvergunning staan.

Het tweede lid gaat over andere waterstaatswerken die nog niet geometrisch zijn begrensd. Onder a tot en met h staat specifiek per waterstaatswerk beschreven waar de grenzen liggen van het beperkingengebied met betrekking tot dat waterstaatswerk.

Voor de beschermingszone K geldt in beginsel dat er een beschermingszone van 5 meter geldt als het aan beide zijden grenst aan een primaire of secundaire watergang en het niet gaat om een duiker of sifon. Uitgezonderd duikers en sifons waarvan het buitengewoon onderhoud niet bij het waterschap ligt. Wanneer een kunstwerk aan één of beide zijden grenst aan een tertiaire watergang geldt er in beginsel geen beschermingszone, tenzij het gaat om een gemaal, inlaat of stuw in welk geval een beschermingszone van 2 meter geldt.

Deze tekst is gebaseerd op afdeling 3.2 van het Omgevingsbesluit. Daar staat een vergelijkbare regeling voor beperkingengebieden in beheer bij het Rijk.

Artikel 1.8 Normadressaat

Dit artikel bepaalt dat degene die de activiteit verricht, moet voldoen aan de regels over activiteiten van deze verordening. Binnen het stelsel van de wet wordt degene die de activiteit verricht als eerste verantwoordelijk gehouden voor de naleving van de regels die gelden voor het verrichten van die activiteit. Voor vergunningplichtige activiteiten is dat expliciet verwoord in artikel 5.37, eerste lid, van de Omgevingswet. Het gaat daarbij om degene die verantwoordelijk is voor het verrichten van de activiteiten, zoals de eigenaar of de opdrachtgever. Deze moet de vergunningvoorschriften zelf naleven en ervoor zorgen dat deze door zijn werknemers of contractanten worden nageleefd. Dit artikel bevat een soortgelijke bepaling voor de activiteiten die worden geregeld met algemene regels: degene die de activiteiten verricht, moet voldoen aan de regels van deze verordening, en ervoor zorgen dat de mensen of bedrijven die voor haar of hem werkzaamheden verrichten zich aan de regels over de activiteiten houden.

Het is in een waterschapsverordening ook mogelijk om de normadressaat per hoofdstuk of paragraaf te regelen. Daar is niet voor gekozen omdat het om eenzelfde bepaling gaat die dan elke keer opnieuw wordt herhaald. Door het in de algemene bepalingen in hoofdstuk 1 te regelen, geldt dit artikel gelijk voor de hele verordening.

Dit artikel is ontleend aan artikel 2.10 van het Besluit activiteiten leefomgeving waar eenzelfde regeling is opgenomen.

Artikel 1.9 Specifieke zorgplicht watersysteem

De specifieke zorgplicht in dit artikel is een algemene bepalingen en geldt voor alle activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor het watersysteem. In de hoofdstukken 2, 3 en 4 is deze zorgplicht nog verder uitgewerkt en geconcretiseerd voor specifieke activiteiten.

Niet alle activiteiten zijn gedetailleerd in regels gevat in de waterschapsverordening, maar vallen onder deze zorgplicht. De specifieke zorgplicht doet dus een beroep op de eigen verantwoordelijkheid van een initiatiefnemer. Het gaat om handelingen waarvan iedereen zou moeten weten dat het niet goed is. De specifieke zorgplicht geldt naast de meer uitgewerkte regels in de waterschapsverordening en ook naast vergunningvoorschriften. De specifieke zorgplicht geldt altijd en treedt dus (anders dan de algemene zorgplicht van de Omgevingswet) niet terug als er meer uitgewerkte regels zijn gesteld. Deze algemene specifieke zorgplicht fungeert daarbij dus ook als een vangnet. Mocht er toch sprake zijn van een activiteit die niet onder een van de andere specifieke zorgplichten valt en evenmin in regels is vastgelegd, dan kan altijd worden teruggegrepen op deze algemene specifieke zorgplicht voor watersystemen.

Een handeling valt onder deze specifieke zorgplicht als degene die de activiteit verricht weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die handeling nadelige gevolgen kan hebben voor de fysieke leefomgeving. Ook iets nalaten kan onder de specifieke zorgplicht vallen. Bijvoorbeeld het niet tijdig uitvoeren van onderhoud aan een oever waardoor erosie optreedt, dat bij niet ingrijpen kan leiden tot schade aan een achterliggende dijk.

In het eerste lid van dit artikel is een voorkeursvolgorde opgenomen: voorkomen van gevolgen, als dat niet kan gevolgen beperken/ongedaan maken, als dat ook niet kan activiteit achterwege laten. Daarbij wordt wel uitgegaan van 'redelijkerwijs'. Dit betekent dat de specifieke zorgplicht niet het onmogelijke van iemand vraagt. Het moet wel redelijk zijn wat er van de betreffende persoon wordt verlangd. Daarbij gaat het om wat verwacht kan worden van de gemiddelde.

Artikel 1.10 Maatwerkvoorschriften

Dit artikel biedt de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen. Het gaat om een ruime bevoegdheid: maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld over de specifieke zorgplicht van artikel 1.9, over ongewone voorvallen (artikel 1.14 en 1.15) en over de algemene regels in hoofdstuk 2, 3 en 4. Een maatwerkvoorschrift mag daarbij niet conflicteren met de doelen voor waterstaatswerken (artikel 1.3), grondwaterlichamen (artikel 1.4) en zuiveringtechnische werken (artikel 1.5). En ook mag er geen strijdigheid zijn met de beoordelingsregels uit de waterschapsverordening.

In het tweede lid is geregeld in welke gevallen met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken. Zo is het wel mogelijk om een maatwerkvoorschrift te stellen over de specifieke zorgplicht van artikel 1.9, maar kan deze daarmee alleen concreet worden ingevuld en is het niet mogelijk om met een maatwerkvoorschrift van de specifieke zorgplicht af te wijken.

Maatwerk blijft over het algemeen wel een uitzondering, in de meeste gevallen zijn de algemene regels in deze waterschapsverordening voldoende. Maar als lokale omstandigheden of een bijzondere bedrijfsvoering maatwerk nodig maken, dan kan daarin wel worden voorzien.

Artikel 1.11 Algemene gegevens en bescheiden bij een informatieplicht of meldplicht

Dit zijn de algemene indieningsvereisten, die gelden altijd. Daarnaast zijn er specifieke genoemd in de andere hoofstukken. Als er extra dingen nodig zijn, worden die in het hoofdstuk of bij de activiteit zelf uitgevraagd.

In dit artikel staan de algemene indieningsvereisten bij informatieplichten en meldplichten. Deze indieningsvereisten gelden altijd. Daarnaast kunnen er specifieke indieningsvereisten zijn voor bepaalde activiteiten. Als er extra informatie nodig is bij een informatieplicht of meldplicht voor een specifieke activiteit, dan is bij die activiteit zelf aangegeven welke gegevens en bescheiden moeten worden aangeleverd.

Artikel 1.12 Gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat

Dit artikel bevat een plicht om gegevens te verstrekken in twee situaties.

Het eerste lid regelt dat een naams- of adreswijziging wordt doorgegeven aan het dagelijks bestuur van het waterschap vóórdat de wijziging een feit is. Dat is vooral voor de initiatiefnemer zelf van belang: diegene is er immers bij gebaat dat correspondentie op het juiste adres aankomt.

Het tweede lid regelt dat bij het verrichten van de activiteit door iemand anders, de daardoor gewijzigde gegevens aan het dagelijks bestuur van het waterschap worden verstrekt. Bijvoorbeeld in de situatie dat een bedrijf onder dezelfde bedrijfsnaam en op hetzelfde adres wordt voorgezet, maar wisselt van eigenaar. Dit sluit aan op artikel 5.37 van de Omgevingswet, waar hetzelfde over vergunninghouders is geregeld.

Artikel 1.13 Gegevens en bescheiden op verzoek van het dagelijks bestuur van het waterschap

Bij de aanvraag om een maatwerkvoorschrift worden alle gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn voor de beslissing over dat maatwerkvoorschrift, en waarover degene die de aanvraag doet redelijkerwijs de beschikking kan krijgen; dit volgt uit artikel 4:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Die regeling ziet alleen op aanvragen. Artikel 1.13 regelt daarom dat gegevens en bescheiden moeten worden verstrekt aan het dagelijks bestuur van het waterschap, als deze gegevens en bescheiden nodig zijn om voor een specifieke activiteit of een specifieke locatie te beoordelen of de algemene regels en eventuele maatwerkvoorschriften die voor die activiteit of die locatie gelden, nog volstaan. Het gaat om gegevens en bescheiden waar het dagelijks bestuur van het waterschap om vraagt. Degene die de activiteit verricht, hoeft in eerste instantie niet uit eigen beweging gegevens of bescheiden te verstrekken. Ook kan in het kader van toezicht op de naleving om gegevens worden gevraagd. Zulke bevoegdheden van toezichthouders zijn geregeld in titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht; dit artikel staat daar niet aan in de weg. Het gaat in dit artikel alleen om de situatie dat het dagelijks bestuur van het waterschap wil bekijken of de algemene regels en maatwerkvoorschriften voor de activiteit nog toereikend zijn gezien ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van de waterkwaliteit en de ontwikkelingen van die waterkwaliteit. Bij ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van de waterkwaliteit kan gedacht worden aan het beschikbaar komen van nieuwe passende preventieve maatregelen of de actualisatie van de beste beschikbare technieken. De ontwikkelingen die zien op de waterkwaliteit kunnen bijvoorbeeld aan de orde zijn als er door cumulatie van activiteiten een verslechtering van de waterkwaliteit optreedt. Met deze formulering is aangesloten op dezelfde regeling voor vergunningplichtige gevallen, zoals opgenomen in artikel 16.56 in samenhang met artikel 5.38 van de Omgevingswet. Gegevens waarover degene die de activiteit niet redelijkerwijs de beschikking kan krijgen hoeven uiteraard niet te worden verstrekt. Dat staat in het tweede lid van dit artikel.

Artikel 1.14 Informeren over een ongewoon voorval

Dit artikel bepaalt dat het dagelijks bestuur van het waterschap onverwijld over een ongewoon voorval moet worden geïnformeerd. Om de gepaste mate van spoed uit te drukken, is gekozen voor het begrip onverwijld. Dit houdt in dat zodra vastgesteld is dat er sprake is van een ongewoon voorval het bevoegd gezag direct moet worden geïnformeerd; vertraging is gezien de gevolgen voor de waterkwaliteit niet wenselijk.

Het tweede lid bepaalt dat de informatieplicht niet geldt bij lozingsactiviteiten afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal en afkomstig van wonen. Het Bal bevat zelf al een informatieplicht voor ongewone voorvallen. Ongewone voorvallen bij de activiteit wonen komen zelden voor, en ook op grond van het oude recht gold daarvoor geen informatieplicht.

Artikel 1.15 Gegevens en bescheiden bij een ongewoon voorval

In dit artikel is omschreven welke gegevens en bescheiden over het ongewoon voorval aan het dagelijks bestuur van het waterschap moeten worden verstrekt, zodra deze informatie beschikbaar is. Dat hoeft dus niet met dezelfde spoed als het informeren over het ongewone voorval zelf. Uit onderdeel d volgt dat ook informatie moet worden verstrekt over de maatregelen die worden genomen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewone voorval te voorkomen of te beperken. Voor het 'voorkomen van de nadelige gevolgen van ongewone voorvallen' is aangesloten bij de uitleg die daarover wordt gegeven in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet.

Omdat er geen informatieplicht geldt bij lozingsactiviteiten afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal en afkomstig van wonen, is dit artikel uiteraard ook niet van toepassing op deze situaties. Dat is geregeld in het tweede lid van dit artikel.

Artikel 1.16 Algemene beoordelingsregel omgevingsvergunning wateractiviteiten

Het eerste lid van dit artikel bevat de algemene gronden waarop een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit op grond van deze verordening wordt verleend. Een omgevingsvergunning voor een wateractiviteit wordt alleen verleend als, kort gezegd, de aangevraagde activiteit in overeenstemming is met de doelen van het waterbeheer. Als de aangevraagde activiteit niet met deze doelen verenigbaar is, dan wordt de aanvraag voor een dergelijke omgevingsvergunning geweigerd. Deze beoordelingsregel sluit aan op de beoordelingsregel die het Rijk hanteert voor aanvragen voor omgevingsvergunningen voor wateractiviteiten als bedoeld in artikel 5.1 van de Omgevingswet (zie artikel 8.84, eerste lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving).

Het tweede en vierde lid van dit artikel bevatten de beoordelingsregels die volgens de instructieregel van artikel 6.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving in de waterschapsverordening moeten worden opgenomen. Inhoudelijk zijn deze leden een voortzetting van de regel die voorheen in artikel 6.1a van het Waterbesluit was opgenomen, maar dan beter toegesneden op de eisen die de kaderrichtlijn water stelt. Haal extra toelichting hierover uit het Waterbesluit

Haal toelichting over lid 3 uit het Bkl

In het vijfde lid is een uitzonderingsmogelijkheid opgenomen op het vereiste van geen achteruitgang van de watertoestand van waterlichamen dat volgt uit de milieudoelstellingen van de kaderrichtlijn water die zijn weergegeven in artikel 4, eerste lid, van die richtlijn, en dat is opgenomen in artikel 4.15 van het Bkl. Die mogelijkheid wordt in artikel 4, zevende lid, van de kaderrichtlijn water geboden, teneinde ontwikkelingen mogelijk te maken die worden genoemd in onderdeel c van die bepaling. Het gaat dan, geparafraseerd weergegeven, om ontwikkelingen die van hoger openbaar belang zijn of voor de gezondheid van de mens, de handhaving van de veiligheid van de mens of duurzame ontwikkeling van groter belang zijn dan het nut voor milieu en samenleving van deTODO

Artikel 2.1 Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk is van toepassing op lozingsactiviteiten op oppervlaktewaterlichamen die in beheer zijn bij het waterschap en lozingsactiviteiten op zuiveringtechnische werken die in beheer zijn bij het waterschap. De artikelen in dit hoofdstuk zijn ook van toepassing op lozingsactiviteiten die afkomstig zijn van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de artikelen maatwerkregels als bedoeld in artikel 2.12 van dat besluit. Als een artikel niet van toepassing is op lozingen afkomstig van zo'n milieubelastende activiteit, is dat in het artikel zelf aangegeven.

Artikel 2.2 Specifieke zorgplicht

Dit artikel bevat een specifieke zorgplicht voor lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam en lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk. De formulering van deze specifieke zorgplicht is gedeeltelijk ontleend aan artikel 2.11 van het Bal en is een concretisering van de zorgplicht in artikel 1.9 van deze waterschapsverordening.

De specifieke zorgplicht van dit artikel geldt naast de meer uitgewerkte artikelen over lozingsactiviteiten in de afdelingen 2.2 tot en met 2.18. De specifieke zorgplicht treedt dus (anders dan de algemene zorgplicht van de Omgevingswet) niet terug als er meer uitgewerkte regels zijn gesteld. De specifieke zorgplicht geldt ook voor lozingsactiviteiten waarvoor een omgevingsvergunning op grond van afdeling 2.19 is vereist. Dit sluit aan op de keuze die het Rijk heeft gemaakt over de werking van de specifieke zorgplichten van het Bal. De specifieke zorgplicht fungeert zo als een basisnorm voor alle lozingsactiviteiten die onder de reikwijdte van dit hoofdstuk vallen. De algemene regels van de afdelingen 2.2 en verder en de voorschriften die aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit worden verbonden, zijn een nadere uitwerking van de specifieke zorgplicht voor een concrete lozingsactiviteit. Deze brede werking van de specifieke zorgplicht maakt het mogelijk om maatregelen, die voor zich spreken en die ieder redelijk denkend mens zal nemen, niet uit te schrijven in de algemene regels van dit hoofdstuk en in vergunningvoorschriften. De specifieke zorgplicht waarborgt dat zulke vanzelfsprekende maatregelen worden genomen.

Tegen een overtreding van de specifieke zorgplicht kan handhavend worden opgetreden. Handhavend optreden ligt voor de hand bij evidente overtredingen van de specifieke zorgplicht. Daarvan is sprake in situaties waarin het handelen of nalaten van degene die de activiteit verricht onmiskenbaar in strijd is met de specifieke zorgplicht. Er kunnen ook situaties aan de orde zijn waarin niet direct duidelijk is of van onmiskenbare strijd sprake is. Het bevoegd gezag zal dan een keuze moeten maken tussen een handhavingstraject of het eerst verduidelijken wat de specifieke zorgplicht inhoudt. Die verduidelijking kan in de vorm van het stellen van een maatwerkvoorschrift maar dat hoeft niet. Ook wanneer het bevoegd gezag degene die de activiteit verricht mondeling of schriftelijk informeert over wat er in een concreet geval onder de specifieke zorgplicht moet worden verstaan, is het voor diegene na ontvangst van die informatie duidelijk wat er verwacht wordt. Als daar geen gevolg aan wordt gegeven, is er sprake van onmiskenbare strijd met de specifieke zorgplicht. Een uitgebreidere uiteenzetting van de mogelijkheden om handhavend op te treden tegen overtredingen van de specifieke zorgplicht is opgenomen in de nota van toelichting bij het Bal.

Onder a: Hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden.

Onder b: het lozen van water mag geen structurele of significante peilwijziging veroorzaken aangezien dit kan leiden tot wateroverlast. Onder significant wordt verstaan een dermate grote afwijking die op grond van het peilbesluit niet is toegestaan. De peilbesluiten zijn te raadplegen via de site van het waterschap: https://www.hdsr.nl/overhdsr/regelgeving-zoeker/. Hierin is opgenomen dat het waterschap de vastgestelde peilen nastreeft met een marge van 5 centimeter. Dit betekent dat het peil 5 centimeter mag stijgen en 5 centimeter mag dalen ten opzichte van het vastgestelde peil opgenomen in het peilbesluit. Grotere afwijkingen zijn niet toegestaan zonder overleg met het waterschap.

Artikel 2.3 Specifieke aanvraagvereisten omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Dit artikel is ontleend aan de Omgevingsregeling.

Artikel 2.4 Beoordelingsregel omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Voor de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam of op een zuiveringtechnisch werk zijn de beoordelingsregels van het Bkl van overeenkomstige toepassing. Dat sluit aan op de situatie die gold voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Artikel 2.5 Voorschriften omgevingsvergunning lozingsactiviteit

Ook de voorschriften die op grond van het Besluit kwaliteit leefomgeving aan een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit moeten worden verbonden, zijn van overeenkomstige toepassing. Dit sluit eveneens aan bij de regeling op grond van de Waterwet.

Artikel 2.6 Toepassingsbereik

Deze afdeling heeft betrekking op het lozen van grondwater bij sanering op een oppervlaktewaterlichaam en op het lozen van grondwater bij ontwatering op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.7 Aanwijzing algemene regels

Afvalwater afkomstig van het saneren van de bodem of het grondwater (of een aan een grondwatersanering voorafgaand onderzoek) is qua biologische afbreekbaarheid niet vergelijkbaar met huishoudelijk afvalwater. In lijn met de voorkeursvolgorde voor het omgaan met afvalwater, opgenomen in artikel. 10.29a van de Wet milieubeheer, heeft het de voorkeur om dit afvalwater na zuivering lokaal terug te brengen in het milieu en niet af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) via het openbare vuilwaterriool. Daarom is in dit artikel het lozen op een oppervlaktewaterlichaam toegestaan. Deze afdeling geldt ook voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de regels van deze afdeling maatwerkregels op grond van artikel 2.12 van dat besluit.

Grondwater bij ontwatering is de algemene term voor grondwater dat vrijkomt bij bijvoorbeeld bronneringen en water uit drainagebuizen. Dit kunnen kleinschalige activiteiten betreffen die bijvoorbeeld na een paar uur zijn afgerond, maar ook grootschalige projecten (vooral in de bouw) die jaren kunnen duren en waar zeer grote hoeveelheden grondwater worden weggepompt.

De regeling voor het lozen van grondwater heeft de voorkeursvolgorde voor het beheer van afwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) als uitgangspunt. Over het algemeen kan het grondwater dat lokaal bij ontwatering vrijkomt zonder problemen lokaal in het milieu teruggebracht worden. Maar het is niet uitgesloten dat afhankelijk van de locatie waar het vrijkomt grondwater in enige mate verontreinigd kan zijn of van nature stoffen bevat, waarvan de lozing bezwaarlijk kan zijn. Veelal is dit lokaal bekend uit gegevens bij het bedrijf zelf of bij de overheid. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van degene die loost om het waterschap te informeren over de bekende gegevens over de samenstelling en eventuele verontreiniging van het grondwater. Dit is met name van belang daar waar de samenstelling van het grondwater afwijkt van de in het gebied voorkomende grondwaterkwaliteit. Bij twijfel over de vraag of hiervan sprake zou kunnen zijn is het raadzaam om contact op te nemen met het waterschap om na te gaan of er in een bepaald gebied nog stoffen in de bodem aanwezig zijn, waarvan lozing tot problemen zou kunnen leiden.

Dit artikel is niet van toepassing op lozingen van grondwater bij wonen, omdat het voormalige Besluit lozing afvalwater huishoudens geen specifieke eisen bevatte voor deze lozingen. Voor wonen wordt daarom volstaan met de specifieke zorgplicht van dit hoofdstuk.

Artikel 2.8 Algemene regel

Bij het saneren kunnen, naast het positieve milieueffect dat de sanering heeft, ook nadelige gevolgen optreden. Om de nadelige gevolgen voor de oppervlaktewaterkwaliteit van bij het saneren vrijkomend afvalwater te beperken, zijn in dit artikel emissiegrenswaarden opgenomen voor het lozen daarvan. Vaak wordt dit water ter plaatse gezuiverd. Het afvalwater wordt vervolgens in het oppervlaktewater geloosd.

Voor lozingen in het oppervlaktewater zijn emissiegrenswaarden geformuleerd voor oppervlaktewateren die voor lozingen geen bijzondere bescherming nodig hebben, en wateren waarbij een bijzondere bescherming wel aan de orde kan zijn. De emissiegrenswaarden zijn overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen lozingen op aangewezen oppervlaktewaterlichamen en niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen, die een grotere omvang hebben en daardoor minder kwetsbaar zijn voor lozingen, zijn opgenomen in bijlage II bij deze verordening.

In dit artikel is een emissiegrenswaarde voor onopgeloste bestanddelen opgenomen. Het beperken van visuele verontreiniging valt onder de specifieke zorgplicht en is daarom niet uitgeschreven in dit artikel.

Artikel 2.9 Meet- en rekenbepalingen

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren, conserveren en ontsluiten. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in deze afdeling emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage I.

Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN 6600-1 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.

Artikel 2.10 Informatieplicht

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing gegevens en bescheiden te verstrekken aan het bevoegd gezag. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozing, zoals de te lozen hoeveelheid afvalwater en de concentraties van stoffen die in het afvalwater worden verwacht. Het bevoegd gezag moet eveneens worden geïnformeerd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de hoeveelheid te lozen water wordt aangepast.

De plicht om het bevoegd gezag te informeren geldt niet voor lozingen bij ontwatering (bijvoorbeeld bronbemalingen) die minder dan 48 uur duren, of bij lozingen vanuit huishoudens. Voor lozingen bij ontwatering met een duur tussen 48 uur en 8 weken geldt een afwijkende termijn voor het verstrekken van gegevens en bescheiden: ten minste 5 werkdagen voor de start van de lozingsactiviteit wordt het bevoegd gezag geïnformeerd in plaats van 4 weken.

Artikel 2.11 Toepassingsbereik

Deze afdeling heeft betrekking op het lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een verplichte bodembeschermende voorziening. Het gaat met name om afvloeiend hemelwater van daken en van verhardingen, waar geen bodembedreigende activiteiten plaatsvinden. Dit artikel is wel van toepassing op afvloeiend hemelwater afkomstig van bodembeschermende voorzieningen die vrijwillig zijn aangebracht. Onder afvloeiend hemelwater wordt niet verstaan het hemelwater van een kas als bedoeld in paragraaf 4.78 van het Bal of drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van dat besluit.

Artikel 2.12 Aanwijzing algemene regels

Over het algemeen kan afvloeiend hemelwater zonder problemen lokaal in het milieu teruggebracht worden. De beheerder van het terrein of oppervlak waar het hemelwater is neergekomen is verantwoordelijk voor het nemen van deze preventieve maatregelen en kan vervolgens op grond van de specifieke zorgplicht worden aangesproken op het nemen daarvan. De maatregelen kunnen bijvoorbeeld inhouden het schoonhouden van het terrein, het dusdanig omgaan met milieugevaarlijke stoffen dat verontreiniging van het hemelwater wordt voorkomen, het bij de keuze van materialen die aan hemelwater zijn blootgesteld rekening houden met het feit dat bij contact van hemelwater met deze materialen verontreinigende stoffen in het hemelwater kunnen geraken (uitloging), of een zodanige wijze van onkruidbestrijding dat onnodige verontreiniging van het hemelwater wordt voorkomen. In deze verordening is ervoor gekozen deze preventieve maatregelen niet in concrete voorschriften te vertalen.

Artikel 2.13 Algemene regel

De regeling voor het lozen van afvloeiend hemelwater heeft de voorkeursvolgorde voor het beheer van afvalwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) als uitgangspunt.

In dit artikel is het lozen van afvloeiend hemelwater vanaf rijkswegen en provinciale wegen buiten de bebouwde kom geregeld. Tot die wegen behoren eveneens de daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, en overig openbaar gebied. In het verleden is veel onderzoek verricht naar verontreinigingen in afvloeiend hemelwater van wegen en overige openbare ruimte. Afhankelijk van de intensiteit van het verkeer kan het in meer of mindere mate verontreinigd zijn met straatvuil, waarin PAK's, zware metalen of minerale olie voorkomen. Buiten de bebouwde kom is het lozen van afvloeiend hemelwater vanaf rijkswegen en provinciale wegen in een gemeentelijk rioolstelsel veelal niet mogelijk, omdat daar geen rioolstelsels of rioolstelsels, die niet bestemd zijn voor afvoer van regenwater, zijn aangelegd. Dit afvloeiend hemelwater vloeit buiten de bebouwde kom meestal af naar de bodem of een eventueel aanwezig oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.14 Informatieplicht

Lozingen van afstromend hemelwater vormen in het algemeen geen risico voor de oppervlaktewaterkwaliteit. Het is daarom niet nodig om voorafgaand aan de start of wijziging van de lozing het bevoegd gezag te informeren. Alleen wanneer er een rijksweg of provinciale weg en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken worden aangelegd of gewijzigd, moet het bevoegd gezag tijdig, ten minste zes maanden voor de voorgenomen aanleg of wijziging, op de hoogte worden gesteld. Het bevoegd gezag kan dan samen met de wegbeheerder bekijken wat de gewenste wijze van verwerking van het afstromende regenwater is.

Artikel 2.15 Toepassingsbereik

Deze afdeling heeft betrekking op het lozen van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam. Huishoudelijk afvalwater is in het Besluit activiteiten leefomgeving gedefinieerd als: afvalwater dat overwegend afkomstig is van menselijke stofwisseling en huishoudelijke werkzaamheden.

Artikel 2.16 Aanwijzing algemene regels

De eisen aan lozingen van huishoudelijk afvalwater gelden niet voor spoorvoertuigen en voor militaire oefeningen op militaire terreinen. De voorzieningen voor de opvang van huishoudelijk afvalwater bij spoorvoertuigen kunnen via de spoorwegwetgeving worden geregeld. Bij militaire oefeningen is de plaatsing van IBA's redelijkerwijs niet mogelijk.

Artikel 2.17 Algemene regel

In de praktijk vinden de meeste lozingen van huishoudelijk afvalwater plaats in het vuilwaterriool. Voor een beperkt aantal situaties waar geen aansluiting op het vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk mogelijk is, is lozen op een oppervlaktewaterlichaam toegestaan. Dit is toegestaan buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2.000 inwonerequivalenten. Deze afdeling geldt ook voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat geval zijn de regels van deze afdeling maatwerkregels op grond van artikel 2.12 van dat besluit.

Binnen de in het eerste lid aangegeven afstanden tot de riolering in combinatie met het aantal inwonerequivalenten dat geloosd wordt, is het verboden direct in het oppervlaktewater te lozen. Aansluiting op de riolering ligt dan voor de hand. Buiten deze afstandsgrenzen moet het huishoudelijk afvalwater gezuiverd worden voordat het geloosd mag worden in het oppervlaktewater.

De afstanden in dit artikel zijn de afstanden van het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk tot de kadastrale grens van het perceel waar het huishoudelijk afvalwater vrijkomt. Voor een aantal lozingen van huishoudelijk afvalwater die al voor 1 maart 1997 plaatsvonden werd op grond van de toen geldende wetgeving de afstand bepaald tot het gedeelte van het gebouw dat het dichtst bij het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk was gelegen. Voor deze lozingen geldt overgangsrecht. Dit overgangsrecht is ongewijzigd overgenomen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen en de daaraan voorafgaande besluiten: het voormalige Lozingenbesluit bodembescherming en het voormalige Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater.

In sommige gevallen is hemelsbreed de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool minder dan genoemd in het eerste lid, maar is het in de praktijk niet mogelijk daar een afvoerleiding aan te leggen. Bijvoorbeeld omdat dan een watergang gekruist of een dijk doorboord moet worden. Daarvoor is in het tweede lid, onderdeel b, opgenomen dat de afstand berekend moet worden langs de lijn waar in de praktijk een afvoerleiding aangelegd kan worden.

De eisen aan lozingen van huishoudelijk afvalwater gelden niet voor spoorvoertuigen en voor militaire oefeningen op militaire terreinen. De voorzieningen voor de opvang van huishoudelijk afvalwater bij spoorvoertuigen kunnen via de spoorwegwetgeving worden geregeld. Bij militaire oefeningen is de plaatsing van IBA's redelijkerwijs niet mogelijk.

Artikel 2.18 Zuiveringsvoorziening huishoudelijk afvalwater

In de situaties dat niet wordt aangesloten op de riolering maar direct wordt geloosd in het oppervlaktewater worden met dit artikel lozingseisen in de vorm van emissiegrenswaarden gesteld. Hierbij wordt voor lozingen in het oppervlaktewater een onderscheid gemaakt tussen lozingen in aangewezen wateren (wateren die geen bijzondere bescherming behoeven) en niet-aangewezen wateren (wateren die wel bijzondere bescherming behoeven). De lijst van aangewezen wateren is opgenomen in bijlage II bij deze verordening. Aan de hier gestelde lozingseisen ligt het CIW-rapport 'Individuele Behandeling van Afvalwater, IBA-systemen' van januari 1999 ten grondslag.

De voorwaarden die aan de beperkte directe lozingen in het oppervlaktewater van huishoudelijk afvalwater worden gesteld, komen in grote lijnen overeen met de hieraan voorafgaande voorwaarden op grond van het voormalige Lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater.

Voor beperkte lozingen van huishoudelijk afvalwater kan de lozer er, in afwijking van de emissiegrenswaarden op grond van tabel 2.3, voor kiezen te lozen via een septic tank. Deze voorziening is geschikt voor lozingen tot en met 5 inwonerequivalenten. Vandaar dat in het derde lid van dit artikel is aangegeven dat lozingen van huishoudelijk afvalwater van minder dan 6 inwonerequivalenten via zo'n voorziening geloosd mogen worden.

Deze voorwaarden komen overeen met de voorwaarden die voorafgaand aan de inwerkingtreding van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen afvalwater huishoudens golden op grond van de Regeling Wvo septic tank en de Uitvoeringsregeling lozingenbesluit bodembescherming. Oudere voorzieningen die nog steeds zijn afgestemd op de hoeveelheid te lozen afvalwater, mogen ook worden gebruikt. De voor 2009 geplaatste voorzieningen kunnen namelijk niet worden getoetst aan de norm voor het hydraulisch rendement, omdat de in de NEN-EN 12566-1 beschreven beproevingsprocedure niet in het veld toepasbaar is.

Artikel 2.19 Meet- en rekenbepalingen

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren en conserveren. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in deze afdeling emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage I.

Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN-EN-ISO 5667-3 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.

Artikel 2.20 Informatieplicht

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing gegevens en bescheiden te verstrekken aan het bevoegd gezag. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozing, zoals het aantal inwonerequivalenten en de wijze van behandelen van het afvalwater. Eveneens moeten gegevens aan het bevoegd gezag verstrekt worden als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 2.21 Toepassingsbereik

Deze afdeling is niet van toepassing op lozingen van koelwater afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. Bij het opstellen van dat besluit is al beoordeeld bij welke milieubelastende activiteiten koelwater kan vrijkomen. Als dat het geval is, zijn er in dat besluit regels over het lozen van koelwater opgenomen.

Maar het lozen van koelwater kan ook plaatsvinden bij bedrijven die niet onder dat besluit vallen. Voor die bedrijven is daarom in deze afdeling het lozen van koelwater op een oppervlaktewaterlichaam geregeld. Koelwater kan ook worden geloosd in een hemelwaterriool. De regels daarover staan in het omgevingsplan.

Artikel 2.22 Aanwijzing algemene regels

In dit artikel worden de algemene regels aangewezen die van toepassing zijn als sprake is van het lozen van koelwater op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.23 Algemene regel

Er mogen aan het koelwater geen chemicaliën (zoals aangroeiwerende middelen of antikalkmiddelen) worden toegevoegd. De maximaal te lozen warmtevracht hangt af van het type oppervlaktewaterlichaam waarop wordt geloosd. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn opgenomen in bijlage II bij deze verordening; andere oppervlaktewaterlichamen zijn niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen.

De warmtevracht van een koelwaterlozing wordt berekend als het product van het lozingsdebiet en het verschil tussen de lozingstemperatuur en de temperatuur van het ontvangende oppervlaktewaterlichaam. De warmtecapaciteit van het koelwater is gelijk aan 4.190 kJ per m3 per graad temperatuursverhoging. Anders geformuleerd:

De warmtevracht = L x ΔT x W, waarbij

L = lozingsdebiet (m3/s)

ΔT = verschil temperatuur koelwater en temperatuur ontvangend oppervlaktewater in graden Celsius.

W = warmtecapaciteit van het koelwater = 4.190 kJ/m3 per graad temperatuurstijging.

Voor het lozen van koelwater met een hogere warmtevracht, of voor het toedienen van chemicaliën, is een maatwerkvoorschrift vereist.

Artikel 2.24 Informatieplicht

Dit artikel verplicht om ten minste vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag gegevens en bescheiden te verstrekken. Daarbij wordt informatie verschaft over de maximale warmtevracht. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden overlegd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 2.25 Toepassingsbereik

Deze afdeling heeft betrekking op het lozen bij werkzaamheden aan bouwwerken in de buurt van oppervlaktewater. Hierbij kan gedacht worden aan (spoor)bruggen, sluizen, steigers, kadewanden of panden die grenzen aan het oppervlaktewater.

Artikel 2.26 Aanwijzing algemene regels

In dit artikel staat de aanwijzing voor algemene regels voor de activiteiten die genoemd staan in artikel 2.25.

Bij de uitzondering voor reinigingswerkzaamheden die periodiek worden uitgevoerd en waarbij alleen vuilafzetting wordt verwijderd, kan gedacht worden aan bijvoorbeeld gevelreiniging.

Artikel 2.27 Werkinstructie bij reinigen en conserveren

Het onderhouden van bouwwerken houdt veelal in dat de bouwwerken van verontreinigingen worden ontdaan, dat roest en oude verflagen worden verwijderd en dat een nieuwe verflaag wordt aangebracht. Bij de werkzaamheden worden reinigings- en/of conserveringstechnieken toegepast en komen stoffen vrij of worden stoffen gebruikt die emissies veroorzaken naar het oppervlaktewaterlichaam. Om deze emissies te voorkomen of te beperken zijn milieubeschermende maatregelen nodig. In het algemeen gebeurt dit door het afschermen van de ruimte waarin wordt gewerkt en door het opvangen en verwerken van vrijkomende stofdeeltjes. Afhankelijk van de omvang en bezwaarlijkheid van de vrijkomende stoffen kunnen met een optimale combinatie van de toegepaste techniek, de te verwijderen of toe te passen materialen en stoffen en de te nemen milieubeschermende maatregelen de nadelige gevolgen voor het milieu beperkt worden.

Voor de reinigings- en conserveringswerkzaamheden moet een werkinstructie opgesteld worden waarin in ieder geval de maatregelen staan die getroffen worden om het lozen te voorkomen of, voor zover dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken. Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel 6.23 van het Bal. De tekst van deze toelichting is hieronder ter informatie opgenomen:

Bij reinigings- en conserveringswerkzaamheden kunnen verschillende afvalstromen ontstaan, afhankelijk van de techniek die wordt toegepast. Bij droge technieken komen bijvoorbeeld straalmiddel, schuursel en verfresten vrij. Bij natte technieken, waarbij water wordt toegepast, ontstaat afvalwater. Voorkomen moet worden dat deze in het oppervlaktewater terecht komen. Bij het onderhouden, reinigen en conserveren moet een hulpconstructie worden toegepast die is afgestemd op de gebruikte techniek, de gebruikte stoffen en de stoffen die kunnen vrijkomen. Dit moet worden vastgelegd in een werkinstructie. Een hulpconstructie is niet nodig als er onder de waterspiegel gereinigd of geconserveerd wordt. Bij het kunstmatig verlagen van de waterspiegel door een damwand om het bouwwerk te plaatsen en het water uit de zo ontstane bouwkuip te pompen, is dus wel een hulpconstructie nodig.

De constructie is bedoeld voor afscherming van de ruimte waarin wordt gewerkt en opvang en verwerking van vrijkomende deeltjes. Afhankelijk van de omvang en bezwaarlijkheid van de vrijkomende stoffen kunnen met een optimale combinatie van de toegepaste techniek, de te verwijderen of toe te passen materialen en stoffen en de te nemen beschermende maatregelen de nadelige gevolgen voor de waterkwaliteit beperkt worden. De maatregelen bestaan uit winddichte, stofdichte of vloeistofdichte wanden, vloeren, afdichtingen en aansluitingen.

Een winddichte afdichting is gericht op het voorkomen van invloed van wind op de emissie van stofdelen, vloeistof of nevel uit de hulpconstructie. Dit kan worden bereikt door het aan elkaar rijgen van de wanden.

Een stofdichte afdichting is gericht op het voorkomen van emissie van stofdelen uit de hulpconstructie. Dit kan worden bereikt door het sealen van naden of het gebruik van PUR-schuim voor het afdichten van de naden.

Een vloeistofdichte afdichting is gericht op het voorkomen van emissie van vloeistof of nevel uit de hulpconstructie.

Hoe schadelijker de gebruikte of vrijkomende stoffen, hoe verder de te treffen maatregelen moeten gaan. Bij de behandeling van niet-gecoate ondergronden, waarbij geen verfresten vrijkomen, zullen minimale eisen volstaan. Als stoffen zoals koolteer of verven op basis van cadmium, tin of kwik kunnen vrijkomen zijn verdergaande eisen nodig. In het laatste geval zal de hulpconstructie (vloei)stofdicht moeten worden uitgevoerd en voorzien van afzuiging met permanente onderdruk. Als gewerkt wordt bij windsnelheden groter dan 8 m/s zijn ook extra maatregelen nodig.

Straaltechnieken veroorzaken meer stofvorming en vragen om die reden een hogere afscherming afhankelijk van de toe te passen stoffen. Technieken waarbij metallische straalmiddelen worden gebruikt hebben de voorkeur boven technieken waarbij smeltslakgrit of een mineraal straalmiddel worden gebruikt. Gebruikt straalmiddel moet, afhankelijk van de samenstelling op dat moment, worden gerecycled, gereinigd of als gevaarlijk afval worden behandeld.

Bijzondere bouwwerken

Bij bijzondere bouwwerken, zoals (spoor)bruggen, aanlegsteigers of kranen, zal het niet altijd mogelijk zijn om de ruimte waar wordt gewerkt geheel te omsluiten. In de werkinstructie wordt aangegeven op welke wijze het object zoveel mogelijk wordt omsloten.

Werkzaamheden direct boven water

Direct boven de waterspiegel (minder dan 50 cm) zal het ook niet altijd mogelijk zijn om het bouwwerk volledig te omsluiten. Als er sprake is van relatief onschadelijke stoffen, kan de hulpconstructie achterwege worden gelaten. De redenen moeten worden vermeld in de werkinstructie.

Klein onderhoud

In de praktijk vinden ook veel kleine onderhoudswerkzaamheden plaats, zoals het monteren van verkeersborden op vaste objecten, het verven of bijwerken van een brugleuning en kleine reparaties. Als in voldoende mate invulling wordt gegeven aan de zorgplicht, zoals het afzuigen van het stof bij het boren, zal het niet nodig zijn om een hulpconstructie aan te brengen.

Droge reinigingstechnieken

Reinigingstechnieken waarbij water zonder ontvetters wordt gebruikt of de ontvetter met een doek wordt aangebracht, worden als droge techniek beschouwd omdat geen vervuilde afvalwaterstroom ontstaat. De hoeveelheid vrijkomend vuil of loszittende delen is zeer beperkt. Deze technieken (ook wel aangeduid als R1-technieken) kunnen zonder voorzieningen of maatregelen maar met inachtneming van de zorgplicht worden uitgevoerd. Deze technieken zijn: afwassen met water, schoonspuiten met water, reinigen met stoom onder een druk van ten hoogste 200 bar zonder toevoeging van ontvetters en het ontvetten met doeken en een ontvetter.

R2-technieken zijn handmatige en machinale technieken, zoals schuren, borstelen, beitelen, bikken, schrapen, steken, slijpen. Deze technieken geven een geringe hoeveelheid vrijkomende stofdeeltjes of de stofdeeltjes worden direct afgezogen. Afhankelijk van de gebruikte en vrijkomende stoffen kan volstaan worden met beperkte voorzieningen.

R3-technieken zijn straaltechnieken. Droge straaltechnieken waarbij de hoeveelheid vrijkomende verontreinigende stoffen groot is, worden toegepast bij grote oppervlakken. Voorbeelden zijn aanstralen, integraal stralen, integraal opruwen door stralen, roestvrij maken van oppervlakken door stralen of ministralen en droog ijs- of CO2-stralen. Afhankelijk van de gebruikte en vrijkomende stoffen vereist dit verdergaande maatregelen, zoals een stofdichte hulpconstructie met afzuiging die onderdruk creëert.

De volgende tabel is een handvat om te bepalen welke voorzieningen nodig zijn. Voor R1-technieken gelden geen specifieke eisen. Als uit de werkinstructie blijkt dat onvoldoende maatregelen worden getroffen, kan het bevoegd gezag met maatwerkvoorschriften extra eisen stellen.

Tabel 6.23a

Droog reinigen

Stof categorie A

Stof categorie B

Stof categorie C

R2 < 8 m/s

Vloer

Vloer

Vloer

R2 > 8 m/s

VloerZijwand gaas

VloerZijwand gaas

VloerZijwand gaas

R3

VloerZijwand en bovenzijde gaas

VloerZijwand en bovenzijde gaasWinddicht

VloerZijwand en bovenzijde gaasWinddicht

R3 met metallisch straalmiddel

N.v.t.

VloerZijwand en bovenzijde gaasWinddicht

VloerZijwand en bovenzijde gaasStofdichtAfzuiging

R3 met smeltslakgrit of mineraal straalmiddel

N.v.t.

VloerZijwand en bovenzijde gaasWinddichtAfzuiging

VloerZijwand en bovenzijde gaasStofdichtAfzuiging

Stoffen categorie A in bovenstaande tabel zijn basalt, beton en betonmortel, schoon metselwerk, cementgebonden deklagen, niet verduurzaamd hout, steenachtige ondergronden en metallische ondergronden met uitzondering van zink, tin, koper of legeringen van die metalen. Stoffen categorie C zijn koolteer of koolteerderivaten, lood- of chromaathoudende pigmenten, antifoulings en andere verven op basis van cadmium, tin of kwik. De overige stoffen zijn stoffen categorie B.

Natte reinigingstechnieken

Bij natte reinigingstechnieken worden water of ontvetters/chemicaliën gebruikt. Het gebruik van water heeft tot gevolg dat het vrijkomende afvalwater moet worden opgevangen door een vloeistofdichte voorziening en dient te worden afgevoerd naar een zuiveringsvoorziening. Chemisch reinigen of ontvetten en het schoonspuiten met water of met stoom met toevoeging van ontvetters worden aangeduid als R4-technieken.

Natte straaltechnieken waarbij de hoeveelheid vrijkomende milieuverontreinigende stof groot is (R5-technieken), worden toegepast bij grote oppervlakken. Er ontstaat zeer veel verontreinigd afvalwater dat moet worden opgevangen en gezuiverd. Toegepaste technieken zijn onder andere watergritreinigen, lage druk watergritstralen of vochtig stralen, handmatig of mechanisch hoge druk water(grit)stralen.

De volgende tabel is een handvat om te bepalen welke voorzieningen nodig zijn. De stofcategorieën in deze tabel zijn dezelfde als bij droge technieken.

Tabel 6.23b

Nat reinigen

Stof categorie A

Stof categorie B

Stof categorie C

R4

Vloer en zijwand

Vloer en zijwand

Vloer en zijwand

R5

Vloer en zijwand

Vloer, zijwand en bovenzijdeVloeistofdicht

Vloer, zijwand en bovenzijdeVloeistofdichtAfzuiging

Conserveren

Bij conserveringswerkzaamheden zijn de milieubezwaarlijkheid van vrijkomende stoffen, de grootte van het te behandelen oppervlak en de mate waarin mors- en oversprayverliezen optreden maatgevend voor de milieubelasting. C1-technieken leveren nagenoeg geen overspray of morsen lekverliezen. C3-technieken geven een redelijke tot behoorlijke overspray. C1-technieken zijn: aanbrengen van verflagen of conserveringslagen met behulp van kwast, spaan of roller, HVLP-spuiten en (hot) elektrostatisch spuiten. C2-technieken zijn: aanbrengen van verflagen of conserveringslagen met behulp van een kneedmortelpomp of spuiten van kleine oppervlakten. C3-technieken zijn: airless, airmix of pneumatisch spuiten of twee componenten spuiten.

De volgende tabel is een handvat om te bepalen welke voorzieningen nodig zijn. De stofcategorieën in deze tabel zijn dezelfde als bij droge technieken. Voor conserveringswerkzaamheden met stoffen categorie A gelden geen specifieke eisen.

Tabel 6.23c

Conserveren

Stof categorie B

Stof categorie C

C1 < 8 m/s

Vloer

Vloer en zijwand

C 1 > 8 < 14m/s

Vloer en zijwand

Vloer en zijwand

C2

Vloer en zijwandVloeistofdicht

Vloer en zijwandVloeistofdichtafzuiging

C3

Vloer en zijwandVloeistofdichtAfzuiging

Vloer, zijwand en bovenzijdeVloeistofdichtAfzuiging

Artikel 2.28 Werkinstructie bij bouwen en slopen

Als bouwwerken worden gesloopt, gerenoveerd of gebouwd is het bijna onvermijdelijk dat vaste delen in het oppervlaktewaterlichaam geraken. Het is daarom van belang dat bij deze werkzaamheden aan bouwwerken, die in de buurt van of boven het oppervlaktewaterlichaam plaatsvinden, verontreiniging van het oppervlaktewaterlichaam zo veel mogelijk wordt voorkomen. De werkwijze en een zorgvuldige bedrijfsvoering zijn daarbij van doorslaggevend belang. Daarom moet een werkinstructie worden opgesteld waarin naast de werkwijze in ieder geval is aangegeven welke preventieve maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat stoffen in een oppervlaktewaterlichaam terechtkomen. Er moet worden gehandeld conform deze werkinstructie en de daarin genoemde maatregelen moeten worden getroffen.

Artikel 2.29 Beperken stof in het oppervlaktewaterlichaam

Als het bij het reinigen of conserveren nodig is om te werken met een gesloten hulpconstructie en afzuiging, geldt een emissiegrenswaarde voor de hoeveelheid stof die naar de buitenlucht wordt afgevoerd. Deze eis is bedoeld om te voorkomen dat het stof alsnog in het oppervlaktewater terecht kan komen. Als de afstand tot een oppervlaktewaterlichaam zodanig groot is dat een lozing redelijkerwijs niet te verwachten is, geldt dit artikel niet.

Artikel 2.30 Meet- en rekenbepalingen

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van stof.

Artikel 2.31 Informatieplicht

Op grond van dit artikel moeten aan het bevoegd gezag ten minste vier weken voor aanvang van de reinigings- of conserveringswerkzaamheden of de bouw- of sloopwerkzaamheden de in het eerste lid van dit artikel genoemde gegevens en bescheiden verstrekt worden. Daarbij moet de werkinstructie worden toegestuurd.

Artikel 2.32 Toepassingsbereik

Deze afdeling heeft betrekking op het lozen van stoffen afkomstig van het overslaan van inerte goederen. Inerte goederen zijn goederen die niet bodembedreigend zijn. Inerte goederen geven bij overslag geen significante milieubelasting. Dit artikel geeft aan welke goederen in ieder geval inerte goederen zijn. De opsomming is dus niet uitputtend. Voor alle genoemde goederen geldt wel dat deze niet verontreinigd mogen zijn, bijvoorbeeld met stoffen die het oppervlaktewater kunnen verontreinigen.

Overslaan is te beschouwen als een handeling binnen het transportproces tussen een onderneming en een andere partij (onderneming of particulier). Bij overslaan gaat het om 'het van en naar een transportmiddel verplaatsen van goederen of materialen'. Onder overslaan vallen bijvoorbeeld het lossen, (be)laden, overladen of (over)hevelen van goederen of materialen. De afdeling heeft geen betrekking op 'opslaan'. Het opslaan van goederen is al uitputtend geregeld in het Bal.

Artikel 2.33 Aanwijzing algemene regels

Afvalwater dat in contact is geweest met opgeslagen inerte goederen kan worden geloosd in oppervlaktewater. In lijn met de voorkeursvolgorde voor de verwijdering van afvalwater (artikel 10.29a van de Wet milieubeheer) wordt het afvalwater bij voorkeur hergebruikt voordat het wordt geloosd. In het algemeen zal dit (verzameld) afstromend hemelwater, schrob- en spoelwater of water van een nevelgordijn zijn. In het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen was bepaald dat de lozing geen visuele verontreiniging mag veroorzaken. Die bepaling keert niet terug, want het voorkomen van visuele verontreiniging is onderdeel van de specifieke zorgplicht van dit hoofdstuk.

Artikel 2.34 Algemene regel

Onder a: bepaalt dat bij het overslaan van goederen in de buitenlucht zo veel mogelijk wordt voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken. Zo veel mogelijk moet voorkomen worden dat de goederen (bijvoorbeeld zand of grind op een oever) afvloeien in het oppervlaktewater of met stuiven, morsen, of andere ongewenste routes in het oppervlaktewater terechtkomen.

Onder b: is een maatregel opgenomen hoe aan het voorschrift onder a in ieder geval kan worden voldaan bij het laden en lossen van schepen. Bij overslag van schip naar wal (of andersom) betekent dit dat het schip zo dicht mogelijk tegen de wal gelegd moet worden. Aan het voorschrift onder a wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als het schip zo afgemeerd kan worden dat er geen ruimte tussen schip en wal zit. In de praktijk is dat niet altijd haalbaar, en zal er bij overslag een spleet tussen schip en wal ontstaan. In het voorschrift onder b, sub 1, is aangeven dat deze spleet in ieder geval niet groter mag zijn dan 5 m. Deze maatregel laat overigens onverlet dat degene die de activiteit verricht de spleet zo klein mogelijk moet houden. Een andere maatregel die toegepast kan worden om te voldoen aan het voorschrift onder a is gebruik maken van een ponton of een morsklep.

De maatregelen onder b laten verder onverlet dat degene die de activiteit verricht er alles aan doet om te voorkomen dat goederen in het oppervlaktewater raken. Mocht er onverhoopt toch een lozing plaatsvinden ondanks dat er alles aan gedaan is om dat te voorkomen, dan is die lozing toegestaan op grond van artikel 2.33 Aanwijzing algemene regels.

Artikel 2.35 Toepassingsbereik

Deze afdeling gaat over het lozen van afvalwater bij het opslaan of overslaan van andere dan inerte goederen. Dit zijn goederen die kunnen uitlogen als zij in contact komen met water of die kunnen lekken of vermesten.

Artikel 2.36 Aanwijzing algemene regels

Het eerste en tweede lid gaan over het overslaan van niet-inerte goederen.

Het derde lid gaat over het opslaan van goederen die bij contact met water kunnen uitlogen. Het derde lid geldt voor lozingen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In dat besluit is geregeld dat het te lozen afvalwater in een vuilwaterriool moet worden geloosd. Voor het doelmatig beheer van afvalwater kan het water ook op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam worden geloosd. Dit artikel is dus een maatwerkregel op het Bal. De verplichte lozingsroute naar het vuilwaterriool kan in deze waterschapsverordening niet worden 'uitgezet'. Daarom is in het omgevingsplan een regel opgenomen die bepaalt dat de verplichte lozingsroute een facultatieve lozingsroute wordt, als in de waterschapsverordening lozen in het oppervlaktewater is toegestaan.

Het eerste en tweede lid van dit artikel hebben betrekking op het lozen van stoffen afkomstig van het:

  • bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen;

  • overslaan van zout voor het strooien op wegen;

  • overslaan van niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk; en

  • overslaan van niet-inerte goederen die nodig zijn in een werk.

Met 'bedrijfsmatig overslaan van niet-inerte goederen' wordt het overslaan bedoeld wat in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was geregeld voor inrichtingen.

De andere overslaghandelingen (strooizout, niet-inerte goederen die vrijkomen bij of nodig zijn in een werk) hebben betrekking op wat in het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen was geregeld voor het overslaan buiten een inrichting. Bij 'niet-inerte goederen die vrijkomen bij een werk' kan gedacht worden aan het vervangen of aanleggen van een walbeschoeiing in het oppervlaktewater, het aanbrengen of vervangen van kabels in de bodem of oppervlaktewater en andere werkzaamheden in de openbare ruimte. Dit materiaal kan van allerlei aard zijn, zoals beschadigde walbeschoeiing en oude kabels. Ook het nieuwe materiaal kan worden overgeslagen voordat het in het werk wordt aangebracht. In dit geval betreft het dus de nieuwe walbeschoeiing, nieuwe kabels en soortgelijk materiaal die nodig zijn in een werk.

In het derde lid is geregeld dat lozen van afvalwater afkomstig van het opslaan van goederen waaruit stoffen kunnen uitlogen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam is toegestaan als het perceel waar het afvalwater vrijkomt niet is aangesloten op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk en ook niet binnen een afstand van 40 m aangesloten kan worden op een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk. Als er binnen die afstand wel een vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk aanwezig is, is het niet toegestaan om te lozen op een aangewezen oppervlaktewaterlichaam. Het ligt dan voor de hand om aan te sluiten op die riolering of zuiveringtechnisch werk. De afstand is de afstand van het vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk tot de kadastrale grens van het perceel waar het afvalwater vrijkomt. De aangewezen oppervlaktewaterlichamen zijn opgenomen in bijlage II bij deze verordening.

Artikel 2.37 Algemene regel

Bij het lozen op een oppervlaktewaterlichaam moet voldaan worden aan de emissiegrenswaarden in de tabel. Niet voor alle goederen zijn alle stoffen in de tabel relevant. Zo zijn bijvoorbeeld voor agribulk alleen het chemisch zuurstofverbruik, onopgeloste stoffen, som van stikstofverbindingen en som van fosforverbindingen van belang.

Het tweede lid bepaalt dat bij het overslaan van goederen in de buitenlucht zo veel mogelijk wordt voorkomen dat goederen op een oppervlaktewaterlichaam geraken. Zo veel mogelijk moet voorkomen worden dat de goederen (op bijvoorbeeld een oever) afvloeien in het oppervlaktewater of met stuiven, morsen, of andere ongewenste routes in het oppervlaktewater terechtkomen.

In het tweede lid onder b is een maatregel opgenomen hoe aan het voorschrift in het tweede lid in ieder geval kan worden voldaan bij het laden en lossen van schepen. Bij overslag van schip naar wal (of andersom) betekent dit dat het schip zo dicht mogelijk tegen de wal gelegd moet worden. Aan het tweede lid wordt bij het laden en lossen van schepen in ieder geval voldaan als het schip zo afgemeerd kan worden dat er geen ruimte tussen schip en wal zit. In de praktijk is dat niet altijd haalbaar, en zal er bij overslag een spleet tussen schip en wal ontstaan. In het tweede lid onder b, sub 1, is aangeven dat deze spleet in ieder geval niet groter mag zijn dan 5 m. Deze maatregel laat overigens onverlet dat degene die de activiteit verricht de spleet zo klein mogelijk moet houden. Een andere maatregel die toegepast kan worden om te voldoen aan het tweede lid is gebruik maken van een ponton of een morsklep. De maatregelen laten verder onverlet dat degene die de activiteit verricht er alles aan doet om te voorkomen dat goederen in het oppervlaktewater raken. Mocht er onverhoopt toch een lozing plaatsvinden ondanks dat er alles aan gedaan is om dat te voorkomen, dan is die lozing toegestaan op grond van Artikel 2.36 Aanwijzing algemene regel.

Artikel 2.38 Meet- en rekenbepalingen

Dit artikel geeft aan welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Dit artikel met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijft niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren en conserveren. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in artikel 2.32 emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage I bij deze verordening.

Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN-EN-ISO 5667-3 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse.

Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.

Artikel 2.39 Informatieplicht

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag bepaalde gegevens en bescheiden te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de stoffen die worden opgeslagen of overgeslagen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 2.40 Toepassingsbereik

In dit artikel staat het toepassingsbereik van afdeling 2.9. Het gaat over regels voor het lozen van afvalwater uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.41 Aanwijzing algemene regels

Dit artikel gaat over de aanwijzing van algemene regels voor het lozen van afvalwater uit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam. De aanwijzing van de algemene regels is uitgesplitst in twee categorieën.

Het eerste lid gaat over afvloeiend hemelwater, grondwater en stedelijk afvalwater dat afkomstig is uit openbare stelsels en riolen.

Het tweede lid gaat alleen over huishoudelijk afvalwater afkomstig uit een 'overheids-IBA. Dit is een ander systeem dan een openbaar vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk. Dit moeten passende systemen zijn in beheer bij een gemeente, een waterschap of een rechtspersoon die door een gemeente of waterschap met het beheer is belast. Het gaat om systemen waarmee hetzelfde niveau van het beschermen van het milieu wordt bereikt.

Artikel 2.42 Algemene regel

In dit artikel wordt het lozen van afvalwater vanuit openbare ontwateringsstelsels, openbare hemelwaterstelsels en openbare vuilwaterriolen in oppervlaktewater toegestaan. Voorwaarde daarbij is dat deze stelsels voorkomen op het overzicht van voorzieningen en maatregelen dat is opgenomen in het gemeentelijke rioleringsplan (GRP) als bedoeld in het voormalige artikel 4.22, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Op grond van het overgangsrecht van artikel 4.93 van de Invoeringswet Omgevingswet blijven GRP's van kracht tot het tijdstip waarop de periode verstrijkt waarvoor het plan is vastgesteld, of tot het tijdstip waarop het gemeentebestuur besluit dat het plan vervalt. Bij het vaststellen van het GRP is betrokkenheid van het waterschap voorgeschreven. Gemeente en waterschap bepalen gezamenlijk welke maatregelen aan de riolering het meest doelmatig zijn. Daarbij wordt onder meer gelet op de effecten van lozingen uit de riolering op het ontvangende oppervlaktewaterlichaam. Daarnaast verplichtte het voormalige artikel 3.8 van de Waterwet tot afstemming van taken en bevoegdheden over de afvalwaterketen. Een omgevingsvergunning voor lozen vanuit de riolering is in dat licht overbodig. Ook het nieuwe stelsel gaat uit van samenwerking tussen overheden bij de uitoefening van hun taken en bevoegdheden (zie artikel 2.2 Omgevingswet). De Omgevingswet voorziet in artikel 3.14 in een bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders om een (facultatief) gemeentelijk rioleringsprogramma vast te stellen. Ongetwijfeld zal het college het waterschap daarbij betrekken. Als het college een rioleringsprogramma heeft vastgesteld, is het lozen vanuit de in dat programma opgenomen voorzieningen daarom eveneens toegestaan. De naam 'rioleringsprogramma' is overigens niet limitatief, de gemeente kan dit programma bijvoorbeeld ook een waterprogramma noemen.

Voor lozingen vanuit 'overheids-IBA's' geldt dezelfde regeling als voor de lozingen vanuit gemeentelijke rioolstelsels. Kortheidshalve wordt verwezen naar de hierboven opgenomen toelichting.

Artikel 2.43 Toepassingsbereik

Dit artikel heeft betrekking op baggerwerkzaamheden en ontgravingen en geldt alleen voor de lozingen bij het baggeren en ontgraven zelf. Dit artikel heeft dus geen betrekking op een eventuele toepassing van de bagger of de opgegraven materie.

Het artikel is niet alleen van toepassing op waterbeheerders die baggerwerkzaamheden en ontgravingen verrichten. Ook als die werkzaamheden door derden worden verricht (zoals de onderhoudsplichtigen), is het artikel van toepassing.

Het artikel bepaalt dat de lozing is toegestaan als die plaatsvindt in hetzelfde oppervlaktewater waar ook het baggeren of ontgraven plaatsvindt.

Artikel 2.44 Aanwijzing algemene regels

Het eerste lid van dit artikel heeft betrekking op lozingen afkomstig van andere werkzaamheden op een oppervlaktewaterlichaam (anders dan ontgravingen of baggerwerkzaamheden) die door of in opdracht van de waterbeheerder plaatsvinden in het kader van oppervlaktewaterbeheer. Bijvoorbeeld het aanleggen van een natuurvriendelijke oever.

Het vierde lid van dit artikel heeft betrekking op het lozen van algen en bacteriën op een oppervlaktewaterlichaam wat door of in opdracht van de waterbeheerder plaatsvindt in het kader van oppervlaktewaterbeheer.

Het vierde lid van dit artikel bepaalt dat algen en bacteriën afkomstig van een oppervlaktewaterlichaam op een ander oppervlaktewaterlichaam geloosd mogen worden in het kader van oppervlaktewaterbeheer. Daarbij geldt de voorwaarde dat beide oppervlaktewaterlichamen in beheer zijn bij dezelfde waterbeheerder. Het artikel maakt mogelijk dat de waterbeheerder, in het kader van het oppervlaktewaterbeheer, algen en bacteriën naar eigen inzicht in het eigen beheersgebied kan verplaatsten.

Artikel 2.45 Werkinstructie verontreinigde waterbodem

Bij ontgravingen of baggerwerkzaamheden, waarbij de kwaliteit van de te ontgraven of te baggeren waterbodem in de kwaliteitsklasse 'sterk verontreinigd', bedoeld in artikel 25d derde lid, onder a, van het Besluit bodemkwaliteit valt, is het gewenst dat het ontgraven of baggeren met een grotere zorgvuldigheid gebeurt dan wanneer de kwaliteit in een andere (minder schadelijke) kwaliteitsklasse valt. De kwaliteitsklasse 'sterk verontreinigd' komt overeen met een waterbodem die volgens het oude recht de interventiewaarden overschreed. In dat geval is het opstellen van een werkinstructie verplicht.

Artikel 2.46 Informatieplicht

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing de in het eerste lid genoemde gegevens en bescheiden aan het bevoegd gezag te verstrekken. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden overlegd als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 2.47 Toepassingsbereik

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van afvalwater afkomstig van het schoonmaken en in gebruik nemen van leidingen voor het opslaan, transporteren en distribueren van drinkwater, warm tapwater en huishoudwater.

Artikel 2.48 Aanwijzing algemene regels

Bij het schoonmaken van leidingen kan onderscheid gemaakt worden tussen afvalwater afkomstig van leidingen uit het transportnet en afvalwater afkomstig van leidingen uit het distributienet. Vanuit de productiestations wordt het drinkwater via transportleidingen naar het distributienet gepompt. Het transportnet kenmerkt zich door een grotere leidingdiameter en het geringe aantal vertakkingen en aansluitingen. Het distributienet verdeelt de hoofdstroom naar de vele eindgebruikers en kenmerkt zich door de vele vertakkingen en het verloop van grotere naar kleinere diameters. In grote lijnen zal het schoonmaken van leidingen uit het transportnet lozingen opleveren van 100 m3 of meer, terwijl lozingen van afvalwater afkomstig van distributieleidingen daaronder blijven. Ook op het schoonmaken van de aanvoerleiding heeft dit artikel betrekking.

Artikel 2.49 Algemene regel

Tegen lozingen van dit afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam bestaat geen bezwaar, voor zover het afvalwater geen chemicaliën zoals desinfecteermiddelen bevat. Een lozing die wel zulke middelen bevat, is alleen mogelijk als het bevoegd gezag daarvoor een maatwerkvoorschrift heeft gesteld.

Artikel 2.50 Toepassingsbereik

Calamiteitenoefeningen worden uitgevoerd om bij brand of een andere calamiteit de schade tot een minimum te beperken. Het testen van een brandbestrijdingsinstallatie valt binnen het begrip 'calamiteitenoefening'. Bij calamiteitenoefeningen kan afvalwater vrijkomen. Zo zal een oefening om een brand te bestrijden, gepaard kunnen gaan met het gebruik van grote hoeveelheden bluswater, dat tijdens de oefening in het oppervlaktewater stroomt. Om de gevolgen voor het milieu tot een minimum te beperken, wordt daarbij zoveel mogelijk gebruik gemaakt van oefenblusschuimen die geen slecht-afbreekbare organische fluorverbindingen of andere halogeenverbindingen bevatten. Deze oefenblusschuimen hebben vergelijkbare uitvloeieigenschappen als echt blusschuim, maar bevatten niet de schadelijke werkzame stof van blusschuimen.

Artikel 2.51 Aanwijzing algemene regels

Om overlap met regels uit het Bal te voorkomen, is een afstemmingsbepaling opgenomen in dit artikel. Het artikel heeft geen betrekking op afvalwater afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken als bedoeld in artikel 3.259 van het Bal.

Artikel 2.52 Informatieplicht

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over of er blusschuim bij de oefening wordt gebruikt en welke stoffen dat blusschuim bevat.

Artikel 2.53 Toepassingsbereik

In dit artikel staat het toepassingsbereik van afdeling 2.13. Het gaat over regels voor het lozen van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen.

Artikel 2.54 Aanwijzing algemene regels

Het afvalwater dat vrijkomt bij het telen van gewassen in een gebouw, anders dan een kas, moet op grond van artikel 4.795 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden of worden geloosd in een vuilwaterriool. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in het oppervlaktewater, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 m vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt. Deze uitzondering is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens.

Het afvalwater dat vrijkomt bij het sorteren van biologisch geteeld fruit moet op grond van artikel 4.761 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 m vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De alternatieve lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De alternatieve lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens.

Het afvalwater dat vrijkomt bij het wassen van biologisch geteeld fruit moet op grond van artikel 4.773 van het Bal gelijkmatig worden verspreid over landbouwgronden. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het ook mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 m vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De alternatieve lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De alternatieve lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens.

Het lozen van afvalwater afkomstig van het ontijzeren van grondwater voor agrarische activiteiten is niet geregeld in het Bal. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het mogelijk om dit afvalwater te lozen in een vuilwaterriool of, als er geen vuilwaterriool aanwezig is binnen 40 m vanaf de perceelgrens waar het afvalwater vrijkomt, in het oppervlaktewater. De lozingsroute naar het vuilwaterriool is opgenomen in het omgevingsplan. De lozingsroute naar het oppervlaktewater is in dit artikel voortgezet. Bij lozingen die voor 2013 al plaatsvonden, wordt de afstand berekend vanaf de plek waar het vrijkomt in plaats van de perceelgrens.

Artikel 2.55 Algemene regel: emissiegrenswaarden

Dit artikel bevat de emissiegrenswaarden die gelden voor de lozingen.

Artikel 2.56 Algemene regel: uitzondering Bal

Op grond van de artikelen 4.801 en 4.804 van het Bal mag brijn, afkomstig van de bereiding van gietwater of drinkwater voor landbouwhuisdieren, niet worden geloosd. Op grond van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was het lozen van dit afvalwater in het oppervlaktewater wel toegestaan. In dit artikel wordt deze lozingsroute weer mogelijk gemaakt.

Artikel 2.57 Algemene regel: bepalen afstand

De afstand wordt berekend over de kortste lijn waarlangs aansluiting daadwerkelijk kan plaatsvinden. Dit is niet altijd hemelsbreed de kortste lijn. Privaatrechtelijke belemmeringen of de aanwezigheid van bijvoorbeeld een waterkering kunnen een reden zijn waarom de aansluitleiding langs een andere route moet worden aangelegd dan hemelsbreed de kortste lijn.

Artikel 2.58 Meet- en rekenbepaling

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater, zoals dit artikel, schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Met het toevoegen van 'NEN-ISO 15705' wordt deze regel gelijkgetrokken met andere regels in deze verordening.

Artikel 2.59 Informatieplicht

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozingen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 2.60 Toepassingsbereik

In dit artikel staat het toepassingsbereik van afdeling 2.14. Het gaat over regels voor het lozen op een oppervlaktewaterlichaam bij het maken van betonmortel en het uitwassen van beton.

Artikel 2.61 Aanwijzing algemene regels

Volgens de artikelen 4.140, eerste lid, en 4.158, eerste lid, van het Bal moet afvalwater afkomstig van het maken van betonmortel en het uitwassen van beton worden geloosd op een oppervlaktewaterlichaam. Maar in sommige gevallen is dat niet mogelijk, bijvoorbeeld omdat er geen geschikt oppervlaktewaterlichaam in de directe omgeving van de betoncentrale (of ander bedrijf) ligt. Voor die gevallen is in het omgevingsplan opgenomen dat het afvalwater onder voorwaarden ook in de riolering kan worden geloosd. Maar de gemeente is niet bevoegd om de verplichte lozingsroute naar oppervlaktewater, die in de genoemde artikelen van het Bal is opgenomen, op te heffen. Daarom bepaalt dit artikel dat die verplichte lozingsroute niet geldt als er een andere lozingsroute in het omgevingsplan is toegestaan. De initiatiefnemer heeft in dat geval de keuze tussen lozen in oppervlaktewater of lozen in de riolering.

Artikel 2.62 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op lozingen afkomstig van (kleinschalige) voedselbereiding, ongeacht of die lozing afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal of niet. Het betreft bijvoorbeeld bedrijfskantines of de horeca. Deze afdeling is niet van toepassing op grootschalige voedselbereiding als bedoeld in artikel 3.128 van het Bal, met uitzondering van de kantine van die bedrijven.

Artikel 2.63 Aanwijzing algemene regels

Dit artikel gaat over de aanwijzing van algemene regels voor het lozen van afvalwater uit niet-industriële voedselbereiding. De algemene regels zijn alleen van toepassing als bereiding plaatsvindt met behulp van apparatuur genoemd onder a tot en met c.

Grootkeukenapparatuur is apparatuur die wordt gebruikt voor professionele keukens in de horeca en bij instellingen. Dit soort apparatuur is groter dan huishoudelijk apparatuur.

Artikel 2.64 Algemene regel: bereiden van voedingsmiddelen

Het afvalwater dat vrijkomt bij voedselbereiding wordt in het algemeen geloosd op een vuilwaterriool. De regels daarover staan in het omgevingsplan. Als er geen vuilwaterriool aanwezig is, kan het afvalwater ook op een oppervlaktewaterlichaam worden geloosd, als het afvalwater samen met huishoudelijk afvalwater wordt behandeld in een zuiveringsvoorziening zoals een IBA. Die zuiveringsvoorziening moet wel berekend zijn op de verwerking van het afvalwater afkomstig van de voedselbereiding.

Artikel 2.65 Informatieplicht

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, aan het bevoegd gezag te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozingen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 2.66 Toepassingsbereik

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van spuiwater uit recreatieve visvijvers.

Recreatieve visvijvers vallen onder de recreatieve sector. Anders dan in kwekerijen van vis voor menselijke consumptie of voor siervissen worden in recreatieve visvijvers geen vissen gekweekt. Het kweken van vissen wordt als een agrarische activiteit beschouwd.

Artikel 2.67 Aanwijzing algemene regels

Het vissen vindt plaats in aparte vijvers. Deze vijvers maken in het algemeen geen deel uit van een oppervlaktewaterlichaam. Gemiddeld eens per twee weken wordt een aantal consumptievissen aangevoerd van een kwekerij. Deze vissen worden tijdelijk in voorraadbakken bewaard. Vervolgens worden ze - afhankelijk van de vraag - uit de voorraadbakken gehaald en uitgezet in één of meerdere grotere vijvers om te worden gevangen door recreatieve vissers.

De vissen worden in de tijd dat ze in de bakken en visvijvers aanwezig zijn in principe niet (bij)gevoerd. Een forel kan gemakkelijk een half jaar zonder voedsel. Ook worden geen antibiotica toegepast. Dat is sowieso bij vissen, die voor consumptiedoeleinden worden gebruikt, niet toegestaan.

Het water in de visvijvers wordt in beweging gehouden om vorming van onder andere blauwalgen te voorkomen. Daarvoor wordt een aantal m3 grondwater per dag opgepompt en toegevoegd aan de voorraadbakken, die weer in open verbinding staan met de visvijvers. Uiteindelijk wordt het spuiwater op een oppervlaktewaterlichaam of elders geloosd. Het spuiwater bestaat uit schoon (grond)water zonder toevoegingen. Het lozen is zonder nadere voorschriften toegestaan.

Artikel 2.68 Informatieplicht

Dit artikel verplicht om vier weken voor de start van de lozing aan het bevoegd gezag de gegevens en bescheiden, bedoeld in dit artikel, te verstrekken. Daarbij wordt informatie verstrekt over de aard en omvang van de lozingen. Aan het bevoegd gezag moeten eveneens gegevens en bescheiden worden verstrekt als er wijzigingen optreden in de lozing, bijvoorbeeld omdat de te lozen hoeveelheid water wordt aangepast.

Artikel 2.69 Toepassingsbereik

Dit artikel heeft betrekking op het lozen van een tweetal afvalwaterstromen afkomstig van een vaartuig of ander drijvend werktuig.

Artikel 2.70 Aanwijzing algemene regels

Onderdeel a regelt dat het lozen van afvalwater dat vrijkomt bij het spoelen van zeezand tijdens het transport ervan, is toegestaan. Het zoute zeezand wordt meestal tijdens het varen naar de plaats waar het zand wordt toegepast, met steeds zoeter wordend oppervlaktewater gespoeld, om de zoutvracht naar beneden te brengen. Als voorwaarde is opgenomen dat het lozen tijdens het varen plaatsvindt.

Onderdeel b regelt dat het lozen van afvalwater dat vrijkomt bij het scheiden van zand en grind, is toegestaan.

De regels over het lozen van spoelwater van zeezand in brak oppervlaktewater en het lozen van organismen en slib veroorzaakt door het kweken en verwerken van mosselen en oesters zijn niet overgenomen uit het voormalige Besluit lozen buiten inrichtingen. Deze lozingen komen in de praktijk alleen voor in de rijkswateren.

Artikel 2.71 Toepassingsbereik

In dit artikel staat het toepassingsbereik van afdeling 2.18. Het gaat over regels voor asverstrooiing in een oppervlaktewaterlichaam.

Artikel 2.72 Aanwijzing algemene regels

De toegestane lozing betreft het incidenteel verstrooien op een voor de overledene of de nabestaanden bijzondere plek. Het artikel heeft geen betrekking op bedrijfsmatig georganiseerd verstrooien.

Artikel 2.73 Toepassingsbereik

In dit artikel staat het toepassingsbereik van afdeling 2.19. Het gaat over regels voor andere lozingen dan de lozingen die zijn geregeld in de afdelingen 2.2 tot en met 2.18.

Artikel 2.74 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Voor het verrichten van een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het waterschap is een omgevingsvergunning vereist, als die lozing niet is geregeld in de afdelingen 2.2 tot en met 2.18 van deze waterschapsverordening. Dit sluit aan op de systematiek van artikel 6.2 van de Waterwet: voor alle lozingen is een vergunning vereist, tenzij voor de lozing een vrijstelling geldt. De vergunningplicht is beperkt tot het lozen van stoffen of warmte (oftewel de gevolgen voor de waterkwaliteit). Een eventuele vergunningplicht voor het lozen van water (oftewel de gevolgen voor de waterkwantiteit) staat op andere plaatsen in deze waterschapsverordening. Beide vergunningen kunnen natuurlijk wel gelijktijdig worden aangevraagd.

De vergunningplicht geldt niet voor het lozen van warmte of stoffen afkomstig van milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. Voor die lozingen is al in dat besluit bepaald in welke gevallen een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit is vereist. De vergunningplicht geldt ook niet voor water dat afkomstig is uit het oppervlaktewaterlichaam waarop het wordt geloosd, als daaraan geen stoffen zijn toegevoegd. Er zijn dan immers geen nadelige gevolgen voor de waterkwaliteit te verwachten. De vergunningplicht geldt ook niet voor lozingen afkomstig van wonen.

Voor het lozen van water, warmte of stoffen op een zuiveringtechnisch werk, dat niet afkomstig is van een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal, is een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit vereist. Voor lozingen die wel afkomstig zijn van zo'n milieubelastende activiteit is al in dat besluit bepaald in welke gevallen een omgevingsvergunning voor een lozingsactiviteit is vereist.

Artikel 3.4 Specifieke aanvraagvereisten omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteit (oppervlaktewater)

let op invoegen dat onttrekkingsvoorzieningen is een aparte activiteit

Artikel 3.5 Beoordelingsregel omgevingsvergunning wateronttrekkingsactiviteit

De beoordelingsregel van het Bkl voor omgevingsvergunningen voor het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem is van overeenkomstige toepassing op vergunningplichtige wateronttrekkingsactiviteiten. Dit sluit aan bij de wijze waarop dit in de Waterwet was geregeld.

Artikel 3.6 Beoordelingsregel omgevingsvergunning grondwateronttrekking voor menselijke consumptie

Ook de voorschriften die volgens het Bkl aan een omgevingsvergunning voor het infiltreren van water in de bodem moeten worden verbonden, zijn van overeenkomstige toepassing. Dit sluit eveneens aan bij de regeling op grond van de Waterwet.

Artikel 3.7 Voorschriften omgevingsvergunning infiltratie van water

In dit artikel zijn de meetverplichtingen van het voormalige artikel 6.11 van het Waterbesluit en het voormalige artikel 6.5 van de Waterregeling voortgezet. De meetverplichting geldt voor zowel vergunningplichtige als vergunningvrije gevallen. Op grond van het eerste lid moet de hoeveelheid onttrokken grondwater en de hoeveelheid water die wordt geïnfiltreerd worden gemeten. Op grond van het derde lid moet daarnaast ook de kwaliteit van het water dat wordt geïnfiltreerd worden gemeten. In het tijdelijke deel van deze waterschapsverordening kan een bepaling staan waarin gevallen worden aangewezen waarvoor de meetverplichtingen niet gelden.

Artikel 3.8 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op alle grondwateronttrekkingen die uitgevoerd worden binnen een beperkingengebied van een waterkering. Er zijn regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor waterkeringen. Grondwateronttrekkingen bij een waterkering brengen extra risico met zich mee, omdat een waterkering kwetsbaar is voor scheuren of andere schade dat bij hoogwater kan leiden tot het doorbreken van de waterkering, met overstroming tot gevolg.

Het onttrekken van grondwater in of nabij een verheelde regionale waterkering of in of nabij een verheelde overige waterkering heeft geen negatieve gevolgen voor de veiligheid van de waterkering. Daarom is alleen de zorgplicht van toepassing. Verheelde waterkeringen zijn niet altijd in het landschap te herkennen. Het is een van nature aanwezige verhoging in het landschap die bijvoorbeeld een boezem- polderkade of land- of peilscheiding vormt. Het betreft vaak een hoger gelegen gebied waarachter de feitelijke polder ligt. Het kan bijvoorbeeld ook gaan om een brede weg langs het water waarin een theoretisch profiel van een kering is gedefinieerd.

Naast de regelgeving voor de waterkering kunnen er ook andere regels van toepassing zijn op de handeling waarvoor grondwater onttrokken wordt. Ga om dit te bepalen verder naar de afdeling of paragraaf die van toepassing is op de activiteit. Bijvoorbeeld: het betreft een grondwateronttrekking in een bouwput, waarvoor ook paragraaf 3.3.2 Grondwater onttrekken in een bouwput doorlopen moet worden. Regels voor graafwerkzaamheden zijn opgenomen in afdeling 4.2 Graven.

Artikel 3.9 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het onttrekken van grondwater binnen de beperkingengebieden van een waterkering in ieder geval inhoudt. In dit artikel is de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 dus verder geconcretiseerd voor een grondwateronttrekking die uitgevoerd wordt binnen een beperkingengebied van een waterkering.

Artikel 3.10 Aanwijzing algemene regel

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden voor het onttrekken van grondwater bij een waterkering. Voor het onttrekken van grondwater binnen de beperkingengebieden van een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht en een informatieplicht.

Toelichting lid 1:

Aan het onttrekken van grondwater in een zone waterstaatswerk van een primaire waterkering of in een beschermingszone van een primaire waterkering zijn weinig risico's verbonden als het gaat om een filterbemaling voor drinkwater voor vee of huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen. Het toepassen van een verticaal onttrekkingsfilter is in dit geval toegestaan. Hierbij is wel van belang dat het onttrekkingsfilter zo diep mogelijk in het eerste watervoerende pakket geplaatst wordt. Een diep geplaatst filter heeft tot gevolg dat de stijghoogteverlaging van de onttrekking verspreid wordt over een veel groter gebied en de stijghoogteverlaging overal gering blijft. Dit geldt ook voor zetting van de waterkering. Bij een juist gekozen filterstelling (bovenzijde filter op ten minste 15 m-mv) worden geen nadelige effecten verwacht voor de waterkering. Bij het onttrekken van grondwater voor drinkwater voor vee of huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen is een onttrekkingsdebiet van 2 m 3 per uur voldoende. Deze activiteiten kunnen onder de zojuist genoemde criteria worden toegestaan onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht.

Toelichting lid 2:

Het tijdelijk onttrekken van grondwater in een zone waterstaatswerk van een primaire waterkering of in een beschermingszone van een primaire waterkering mag uitsluitend gebeuren met open bemaling, zonder gebruik te maken van onttrekkingsfilters of drainagebuizen. Het gebruik van onttrekkingsfilters of drainagebuizen is niet toegestaan omdat na afloop van de werkzaamheden filtermateriaal kan achterblijven in de ontgraving of gaten van onttrekkingsfilters niet goed worden afgedicht. Dit is nadelig voor de sterkte van de waterkering. Zolang het gaat om een open bemaling voor het verwijderen van een geringe hoeveelheid lekwater en neerslag uit een ondiepe sleuf of bouwput zijn er weinig risico's verbonden voor de waterkering. Voor deze handelingen is een onttrekkingsdebiet van 2 m 3 per uur voldoende. Daarom is het onttrekken van grondwater, met een onttrekkingsdebiet kleiner dan of gelijk aan 2 m 3 per uur, toegestaan onder een algemene regel.

Toelichting leden 3, 4 en 5:

Aan het onttrekken van grondwater in een zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering, in een beschermingszone van een niet verheelde regionale waterkering, in een zone waterstaatswerk van een niet verheelde overige waterkering of in een beschermingszone van een niet verheelde overige waterkering zijn weinig risico's verbonden als het gaat om een filterbemaling voor drinkwater voor vee of huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen. Het toepassen van een verticaal onttrekkingsfilter is in dit geval toegestaan. Hierbij is wel van belang dat het onttrekkingsfilter zo diep mogelijk in het eerste watervoerende pakket geplaatst wordt. Een diep geplaatst filter heeft tot gevolg dat de stijghoogteverlaging van de onttrekking verspreid wordt over een veel groter gebied en de stijghoogteverlaging overal gering blijft. Dit geldt ook voor zetting van de waterkering. Bij een juist gekozen filterstelling (bovenzijde filter op ten minste 15 m-mv) worden geen nadelige effecten verwacht voor de waterkering.

Wanneer de waterkering ook gelegen is in een zettingsgevoelig gebied, waar de bodem bestaat uit veen of klei-op-veen gronden, kan het onttrekken van grondwater inklinking en/of piping veroorzaken met als gevolg dat scheuren in de waterkering ontstaan of in het uiterste geval de gehele waterkering wegspoelt. Of een locatie in een zettingsgevoelig gebied ligt kunt u nagaan middels de kaart Klei op veen- of veengronden, opgenomen in Bijlage II van de waterschapsverordening. Om een waterkering die ook gelegen is in een zettingsgevoelig gebied extra te beschermen is het onttrekkingsdebiet vastgesteld op maximaal 2 m 3 per uur. Indien de waterkering niet gelegen is in een zettingsgevoelig gebied geldt een onttrekkingsdebiet van maximaal 5 m 3 per uur. De activiteiten kunnen dan worden toegestaan onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht.

Toelichting leden 6, 7 en 8:

Het tijdelijk onttrekken van grondwater in een zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering, een beschermingszone van een niet verheelde regionale waterkering, een zone waterstaatswerk van een niet verheelde overige waterkering of in een beschermingszone van een niet verheelde overige waterkering mag uitsluitend gebeuren met open bemaling, zonder gebruik te maken van onttrekkingsfilters of drainagebuizen. Het gebruik hiervan is niet toegestaan omdat na afloop van de werkzaamheden filtermateriaal kan achterblijven in de ontgraving of gaten van onttrekkingsfilters niet goed worden afgedicht. Dit is nadelig voor de sterkte van de waterkering. Zolang het gaat om een open bemaling voor het verwijderen van een geringe hoeveelheid lekwater en neerslag uit een ondiepe sleuf of bouwput zijn er weinig risico's verbonden voor de waterkering. Echter wanneer de waterkering ook gelegen is in een zettingsgevoelig gebied, waar de bodem bestaat uit veen of klei-op-veen gronden, kan het onttrekken van grondwater inklinking en/of piping veroorzaken met als gevolg dat scheuren in de waterkering ontstaan of in het uiterste geval de gehele waterkering wegspoelt. Of een locatie in een zettingsgevoelig gebied ligt kunt u nagaan middels de kaart Klei op veen- of veengronden, opgenomen in Bijlage II van de waterschapsverordening. Om een waterkering die ook gelegen is in een zettingsgevoelig gebied extra te beschermen is het onttrekkingsdebiet vastgesteld op maximaal 2 m 3 per uur. Indien de waterkering niet gelegen is in een zettingsgevoelig gebied geldt een onttrekkingsdebiet van maximaal 5 m 3 per uur. De activiteiten kunnen dan worden toegestaan onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht.

Toelichting lid 9:

Aan het onttrekken van grondwater in een zone waterstaatswerk van een zomerkade of in een beschermingszone van een zomerkade (waterkering) zijn weinig risico's verbonden als het gaat om een filterbemaling voor drinkwater voor vee of huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen. Het toepassen van een verticaal onttrekkingsfilter is in dit geval toegestaan. Hierbij is wel van belang dat het onttrekkingsfilter zo diep mogelijk in het eerste watervoerende pakket geplaatst wordt. Een diep geplaatst filter heeft tot gevolg dat de stijghoogteverlaging van de onttrekking verspreid wordt over een veel groter gebied en de stijghoogteverlaging overal gering blijft. Dit geldt ook voor zetting van de waterkering. Bij een juist gekozen filterstelling (bovenzijde filter op ten minste 15 m-mv) worden geen nadelige effecten verwacht voor de waterkering. Bij het onttrekken van grondwater voor drinkwater voor vee of huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen is een onttrekkingsdebiet van 5 m 3 per uur voldoende. Deze activiteiten kunnen onder de zojuist genoemde criteria worden toegestaan onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht.

Toelichting lid 10:

Het tijdelijk onttrekken van grondwater in een zone waterstaatswerk van een zomerkade of in de beschermingszone van een zomerkade (waterkering) mag uitsluitend gebeuren met open bemaling, zonder gebruik te maken van onttrekkingsfilters of drainagebuizen. Het gebruik van onttrekkingsfilters of drainagebuizen is niet toegestaan omdat na afloop van de werkzaamheden filtermateriaal kan achterblijven in de ontgraving of gaten van onttrekkingsfilters niet goed worden afgedicht. Dit is nadelig voor de sterkte van de waterkering. Zolang het gaat om een open bemaling voor het verwijderen van een geringe hoeveelheid lekwater en neerslag uit een ondiepe sleuf of bouwput zijn er weinig risico's verbonden voor de waterkering. Voor deze handelingen is een onttrekkingsdebiet van 5 m 3 per uur voldoende. Daarom is het onttrekken van grondwater, met een onttrekkingsdebiet kleiner dan of gelijk aan 5 m 3 per uur, toegestaan onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht.

Toelichting lid 11:

Naast de regelgeving voor het onttrekken van grondwater in of nabij een waterkering kunnen er ook andere regels voor het onttrekken van grondwater van toepassing zijn. Bijvoorbeeld:

  • -het betreft een grondwateronttrekking in een bouwput, waardoor paragraaf 3.3.2 Grondwater onttrekken in een bouwput ook van toepassing is;

  • het betreft een grondwateronttrekking voor drinkwater voor vee, waardoor paragraaf 3.6.3 Grondwater onttrekken voor drinkwater vee ook van toepassing is;

  • het betreft een grondwateronttrekking voor huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen, waardoor paragraaf 3.6.6 Grondwater onttrekken voor huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen ook van toepassing is.

Indien uit de aanvullende regelgeving blijkt dat er geen vergunningplichtig geldt, wordt het onttrekken van grondwater binnen een beperkingengebied van een waterkering toegestaan onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht van deze afdeling. Ga om dit te bepalen verder naar de paragraaf die van toepassing is op de activiteit.

Artikel 3.11 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het onttrekken van grondwater binnen de beperkingsgebieden van een waterkering. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9. Het toepassen van een verticaal onttrekkingsfilter is voor drinkwater voor vee of huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen toegestaan. Een onttrekkingsfilter dient diep in het eerste watervoerende pakket te worden geplaatst om de invloed van de onttrekking op de waterkering zo gering mogelijk te laten zijn. Hoe ondieper grondwater onttrokken wordt des te plaatselijker is de invloed van de onttrekking en des te groter zal de invloed zijn op de waterkering. Daarom dient een minimale filterdiepte te worden aangehouden. Zie voor het aanbrengen van het filter ook afdeling 4.22 Grondboring of sondering uitvoeren. Voorkomen moet worden dat een onttrekkingsfilter een scheidende laag beschadigd of doorboort. Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van besmetting en verontreiniging van ondergelegen watervoerende pakketten met zich mee. Om onnodig doorboren van scheidende lagen te voorkomen is het niet toegestaan om grondwater dieper dan het eerste watervoerende te onttrekken. Het onttrekken van voor andere doeleinden dan voor drinkwater voor vee of huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen mag uitsluitend gebeuren met open bemaling. Bij open bemaling wordt water dat op de putbodem staat weggepompt met een klokpomp. Deze wordt geplaatst in een lager gedeelte in de bouwput, waar het water naartoe kan stromen. Bij ontwatering van een bouwput waarin een bouwwerk achterblijft, zoals een kelder, dient open bemaling te worden toegepast. Daartoe wordt rondom het bouwwerk een ontwateringssleuf gegraven die met open bemaling ontwaterd wordt. In een zone waterstaatwerk en/of in een beschermingszone van de waterkering mag geen filtermateriaal of zandbed worden toegepast, omdat dit na afloop in de ontgraving kan achterblijven. Dit kan nadelige gevolgen hebben voor de stabiliteit van de waterkering. In beide gevallen, onttrekking middels verticale filters op via open bemaling, dient de hoeveelheid grondwater die onttrokken wordt gering te zijn om de stabiliteit van de waterkering te kunnen waarborgen.

Artikel 3.12 Informatieplicht

Het onttrekken van grondwater binnen de beperkingsgebieden van een waterkering is een gevolg van een bepaalde activiteit waarvoor de grondwateronttrekking wordt uitgevoerd. Dit kunnen verschillende grondwateronttrekkingen zijn, namelijk het onttrekken van grondwater in een bouwput, in een sleuf, voor een grondwatersanering, voor een beheersmaatregel, in een project, voor een proefonttrekking, middels drainage, voor het drooghouden en beschermen van ondergrondse infrastructuur, voor een brandblusvoorziening, voor een bedrijfsmatige beregening of bevloeiing, voor drinkwater voor vee, voor menselijke consumptie, voor een bedrijfsmatige toepassing of voor huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassing. Regelgeving voor deze grondwateronttrekkingen zijn opgenomen in afdeling 3.3 t/m afdeling 3.6. Wanneer wordt voldaan aan de informatieplicht behorende bij de desbetreffende grondwateronttrekking, wordt ook voldaan aan de informatieplicht voor het onttrekken van grondwater bij een waterkering.

Artikel 3.13 Meldplicht

Het onttrekken van grondwater in een beperkingengebied van een waterkering is een gevolg van een bepaalde activiteit waarvoor de grondwateronttrekking wordt uitgevoerd. Dit kunnen verschillende grondwateronttrekkingen zijn, namelijk het onttrekken van grondwater in een bouwput, in een sleuf, voor een grondwatersanering, voor een beheersmaatregel, in een project, voor een proefonttrekking, middels drainage, voor het drooghouden en beschermen van ondergrondse infrastructuur, voor een brandblusvoorziening, voor een bedrijfsmatige beregening of bevloeiing, voor drinkwater voor vee, voor menselijke consumptie, voor een bedrijfsmatige toepassing of voor huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassing. Regelgeving voor deze grondwateronttrekkingen zijn opgenomen in afdeling 3.3 t/m afdeling 3.6. Wanneer wordt voldaan aan de meldplicht behorende bij de desbetreffende grondwateronttrekking, wordt ook voldaan aan de meldplicht voor het onttrekken van grondwater bij een waterkering

Artikel 3.14 Vergunningplicht

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer een grondwateronttrekking binnen een beperkingengebied van een waterkering vergunningplichtig is. De voorgenomen handeling mag dan niet zonder meer worden uitgevoerd. Er moest dan eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Toelichting leden 1,2, 6, 7, 10 , 11, 17 en 18: Wanneer grondwater onttrokken wordt voor drinkwater voor vee of huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen met een filters die niet in het eerste watervoerende pakket of met een bovenzijde minder dan 15 m-mv geplaatst worden, dan zijn hier aan risico's verboden voor de waterkering. Per geval moet dan worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, de handelingen kunnen worden toegestaan. Deze handelingen zijn daarom vergunningplichtig.

Toelichting leden 3, 8, 12 en 16: Indien onttrekkingsfilters of drainagebuizen worden toegepast voor een activiteit anders dan drinkwater voor vee of huis-tuin-keuken en andere kleinschalige toepassingen, dan zijn hieraan risico's verbonden voor de waterkering. Per geval moet dan worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, de handelingen kunnen worden toegestaan. Deze handelingen zijn daarom vergunningplichtig.

Toelichting leden 4 en 5: Wordt het grondwater onttrokken met een debiet groter dan 2 m3 per uur, dan zijn hieraan risico's verbonden voor de waterkering. Per geval moet dan worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, de handelingen kunnen worden toegestaan. Deze handelingen zijn daarom vergunningplichtig.

Toelichting leden 9 en 14: Wanneer de waterkering gelegen is in een zettingsgevoelig gebied, waar de bodem bestaat uit veen en/of klei-op-veen gronden en grondwater onttrokken wordt met een debiet hoger dan 2 m3 per uur kan het onttrekken van grondwater inklinking en/of piping veroorzaken met als gevolg dat scheuren in de waterkering ontstaan of in het uiterste geval de gehele waterkering wegspoelt. Of een locatie in een zettingsgevoelig gebied ligt kunt u nagaan middels de kaart Klei op veen- of veengronden, opgenomen in Bijlage II van de waterschapsverordening. Per geval moet dan worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, de handelingen kunnen worden toegestaan. Deze handelingen zijn daarom vergunningplichtig.

Toelichting leden 13, 15, 19 en 20: Wordt het grondwater onttrokken met een hoger debiet dan 5 m3 per uur, dan zijn hieraan risico's verbonden voor de waterkering. Per geval moet dan worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, de handelingen kunnen worden toegestaan. Deze handelingen zijn daarom vergunningplichtig.

Artikel 3.15 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater ter plaatse van kwetsbare bebouwing en in een beperkingengebied met grondwatergevoelige natuur. Grondwateronttrekkingen ter plaatse van een kwetsbaar bebouwing of in een beperkingengebied met grondwatergevoelige natuur, brengen extra risico met zich mee met betrekking tot zetting en/of verdroging. Zetting van de bodem kan schade aan bebouwing en infrastructuur tot gevolg hebben. Verdroging kan tot grote schade aan flora en fauna leiden. De regels zijn alleen van toepassing als binnen het invloedgebied van een grondwateronttrekking:

  • bebouwing aanwezig is van vóór 1960; of

  • een gebied met grondwatergevoelige natuur aanwezig is.

In de bouwperiode van vóór 1960 werden op een minder draagkrachtige bodem houten paalfunderingen toegepast of een fundering op staal verstevigd met koeienhuiden of in combinatie met grondverbetering. Deze funderingstypen op een minder draagkrachtige ondergrond beschouwen wij als kwetsbaar. Het bouwjaar van een pand kunt u opzoeken met de webkaart van de provincie Utrecht (Atlas provincie Utrecht (provincie-utrecht.nl)). Is deze bebouwing niet aanwezig of staat deze buiten het invloedgebied van een grondwateronttrekking, dan geldt alleen de zorgplicht.

Of een gebied met grondwatergevoelige natuur aanwezig is, kunt u nagaan met behulp van de kaart Grondwatergevoelig Natuurgebied, opgenomen in Bijlage II van de waterschapsverordening. Is zo'n gebied niet aanwezig of ligt deze buiten het invloedgebied van een grondwateronttrekking, dan geldt alleen de zorgplicht.

Naast de regelgeving voor de waterkering kunnen er ook andere regels van toepassing zijn op de handeling waarvoor grondwater onttrokken wordt. Ga om dit te bepalen verder naar de afdeling of paragraaf die van toepassing is op de activiteit. Bijvoorbeeld: het betreft een grondwateronttrekking in een bouwput, waarvoor ook paragraaf 3.3.2 doorlopen moet worden.

Artikel 3.16 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het onttrekken van grondwater ter plaatse van kwetsbare bebouwing en in een beperkingengebied met grondwatergevoelige natuur in ieder geval inhoudt. In dit artikel is de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 dus verder geconcretiseerd voor een grondwateronttrekking die uitgevoerd wordt ter plaatse van kwetsbare bebouwing en in een beperkingengebied met grondwatergevoelige natuur.

Artikel 3.17 Aanwijzing algemene regel

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een grondwateronttrekking ter plaatse van kwetsbare bebouwing of in een gebied met grondwatergevoelige natuur. Voor het onttrekken van grondwater ter plaatse van kwetsbare bebouwing of in een gebied met grondwatergevoelige natuur kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht en een informatieplicht.

Toelichting lid 1:

Indien de grondwaterstand binnen het invloedgebied van de bemaling ter plaatse van een gebouw van vóór 1960 verlaagd wordt beneden de GLG kan de bodem gaan zetten en kunnen de funderingselementen van een gebouw ten opzichte van elkaar verschillend zakken. Hierdoor kan scheurvorming ontstaan in muren van een gebouw. Ook kunnen houten onderdelen van een fundering op een gegeven moment droogvallen. Als de grondwaterstand ter plaatse van bebouwing met houten funderingsonderdelen (zoals paalkoppen, kespen en langshout) verlaagd wordt tot onder de GLG dient te worden onderzocht tot welk niveau de grondwaterstand kan worden verlaagd voordat deze onderdelen droogvallen. Wordt daarbij voorkomen dat houten funderingsonderdelen droogvallen, dan kan de grondwateronttrekking onder de algemene regel met meldplicht en informatieplicht worden uitgevoerd. Als de grondwaterstand ter plaatse van kwetsbare bebouwing verlaagd wordt tot onder de GLG dient voor op staal gefundeerde bebouwing de bodemdaling te worden berekend en te worden nagegaan wat de verschilzakking ter plaatse is. Voor monumentale panden en reeds beschadigde op staal gefundeerde bebouwing geldt dat de verschilzakking niet meer mag bedragen dan 1:1.000. Voor op staal gefundeerde bebouwing die in goede bouwkundige staat verkeert, geldt een waarde van maximaal 1:600. Wanneer een geringere verschilzetting berekend wordt is het risico op het ontstaan van schade beperkt. De grondwateronttrekking kan dan worden uitgevoerd onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht. Daarnaast is zorgplicht van toepassing op de activiteit.

De GLG kunt u opzoeken met de webkaart van de provincie Utrecht ( Atlas provincie Utrecht (provincie-utrecht.nl) ) of via het Dinoloket (Ondergrondgegevens | DINOloket).

Toelichting lid 2:

Voor bebouwing van vóór 1960 geldt dat als de grondwaterstand (ter plaatse van deze bebouwing) niet verder verlaagd wordt dan de GLG, het risico op het ontstaan van schade aan een gebouw gering is. De grondwaterstand is immers in het verleden zo vaak gedaald tot dit niveau dat verondersteld mag worden dat de bodem tot dit niveau al volledig gezet is en dat houten onderdelen van een fundering nog geen schade ondervinden. Een grondwateronttrekking kan dan onder een algemene regel met meldplicht worden uitgevoerd.

De GLG kunt u opzoeken met de webkaart van de provincie Utrecht (Atlas provincie Utrecht (provincie-utrecht.nl)) of via het Dinoloket (Ondergrondgegevens | DINOloket).

Toelichting lid 3:

Indien sprake is van een verdere verlaging dan GLG, bijvoorbeeld in de bouwput, dan is dat niet direct een probleem zolang de verlaging van de grondwaterstand in het gebied met grondwatergevoelige natuur maar niet onder de GLG komt. Uitgezocht dient te worden wat het invloedgebied is van de bemaling, bijvoorbeeld in de bouwput, en of de grondwaterstand binnen een gebied met grondwatergevoelige natuur verder verlaagd wordt dan de GLG. Door het verlagen van de grondwaterstand tot onder de GLG kan verdroging en/of schade in het gebied met grondwatergevoelige natuur ontstaan. Wanneer in het gebied met grondwatergevoelige natuur een verlaging tot onder de GLG noodzakelijk is en het onttrekkingsdebiet is kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur, kan deze grondwateronttrekking onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht worden uitgevoerd.

Toelichting lid 4:

Wanneer in een gebied met grondwatergevoelige natuur een verlaging tot onder de GLG noodzakelijk is, het onttrekkingsdebiet groter dan 10 m3/uur is, de grondwateronttrekking plaatsvindt in het groeiseizoen (maart - oktober) en het onttrokken grondwater weer in de bodem wordt teruggebracht in het gebied met grondwater gevoelige natuur (bijvoorbeeld middels een lozing op de bodem, retourbemaling, etc.) dan is de kans op het ontstaan van droogteschade beperkt en kan onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht worden uitgevoerd.

Het retourneren van water in de bodem valt niet onder deze afdeling. Regels voor het terug in de bodem brengen van onttrokken grondwater zijn opgenomen in afdeling 3.7 Water terug in bodem.

Toelichting lid 5:

Wanneer in het gebied met grondwatergevoelige natuur een verlaging tot onder de GLG noodzakelijk is en het onttrekkingsdebiet is groter dan 10 m3/uur, maar de grondwateronttrekking vindt buitenhet groeiseizoen (maart - oktober) plaats, kan het onttrekken van grondwater onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht worden uitgevoerd. Buiten het groeiseizoen is de kans op verdroging en/of schade in het gebied met grondwatergevoelige natuur beperkt.

Toelichting lid 6:

Naast de regelgeving voor de het onttrekken van grondwater ter plaatse van kwetsbare bebouwing of bij een gebied met grondwater gevoelige natuur kunnen er ook andere regels van toepassing zijn op de handeling waarvoor grondwater onttrokken wordt. Bijvoorbeeld: Het betreft een grondwateronttrekking in een bouwput, waardoor paragraaf 3.3.2 ook van toepassing is. Indien uit de aanvullende regelgeving blijkt dat er geen vergunningplichtig geldt, wordt het onttrekken van grondwater ter plaatse van kwetsbare bebouwing en/of in een beperkingengebied met grondwatergevoelige natuur toegestaan onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht van deze afdeling. Ga om dit te bepalen verder naar de afdeling of paragraaf die van toepassing is op de activiteit.

Artikel 3.18 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het onttrekken van grondwater ter plaatse van kwetsbare bebouwing en in beperkingsgebieden met grondwatergevoelige natuur. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Toelichting leden 1 en 2: Een grondwaterstand onder de GLG kan leiden tot schade, zoals scheurvorming in wegen en ondergrondse infrastructuur, maar ook paalrot of verschilzakking bij bebouwing. Daarom is het ter plaatse van bebouwing van vóór 1960 in principe niet toegestaan om de grondwaterstand onder de GLG te verlagen zoals opgenomen in lid 1 van artikel 3.18. Een verlaging van de grondwaterstand tot onder de GLG ter plaatse van kwetsbare bebouwing van vóór 1960 kan alleen worden toegestaan onder een algemene regel als er geen verschilzakking groter dan 1:1.000 (bijv. 1:900), ter plaatse van monumentale panden of eerder door zakking beschadigde bebouwing, of groter dan 1:600 (bijv. 1:500), ter plaatse van overige bebouwing van vóór 1960, optreedt. De verschilzakking heeft betrekking op de relatieve rotaties van de funderingselementen van een gebouw inclusief de gezamenlijke funderingselementen bij aaneengesloten bebouwing. Deze voorschriften zijn opgenomen in het tweede lid van artikel 3.18.

Toelichting leden 3, 4 en 5:

Een grondwaterstand onder de GLG kan leiden tot schade aan de natuur die bestaat uit het risico op onomkeerbare veranderingen, waarbij nattere doelsoorten verdwijnen en drogere doelsoorten het gebied niet kunnen bereiken. De grootte van het debiet van een grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat er zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken. Bij een debiet kleiner dan of gelijk aan 10 m 3 /uur zijn de risico's ten gevolge van de grondwateronttrekking beperkt. Er worden slechts zeer beperkte schommelingen in de grondwaterstand en/of stijghoogte verwacht. Bij een debiet groter dan 10 m 3 /uur is het effect op de grondwatergevoelige natuur afhankelijk van de periode wanneer de bemaling uitgevoerd wordt: binnen of buiten het groeiseizoen (maart-oktober). Buiten het groeiseizoen is de kans op verdroging en/of schade in het gebied met grondwatergevoelige natuur beperkt. Het onttrekken van grondwater in het groeiseizoen (maart- oktober) is in een grondwatergevoelig gebied een extra belasting voor de planten, bomen en gewassen. In deze periode is de grondwaterbehoefte dan ook groot. Om de effecten van het onttrekken van grondwater in het groeiseizoen (maart-oktober) met een hoger onttrekkingsdebiet (>10 m3/uur) te beperken is het verplicht om het water weer terug in de bodem te brengen nabij de locatie waar het wordt onttrokken. Hiermee wordt beoogd om de verlaging van de grondwaterstand binnen het gebied met grondwatergevoelige natuur te beperken.

Artikel 3.19 Informatieplicht

Het onttrekken van grondwater ter plaatse van kwetsbare bebouwing of in een gebied met grondwatergevoelige natuur is een gevolg van een bepaalde activiteit waarvoor de grondwateronttrekking wordt uitgevoerd. Dit kunnen verschillende grondwateronttrekkingen zijn, namelijk het onttrekken van grondwater in een bouwput, in een sleuf, voor een grondwatersanering, voor een beheersmaatregel of in een project. Regelgeving voor deze grondwateronttrekkingen zijn opgenomen in paragrafen 3.3.2 t/m 3.3.6. Wanneer wordt voldaan aan de informatieplicht behorende bij de desbetreffende grondwateronttrekking, wordt ook voldaan aan de informatieplicht voor het onttrekken van grondwater ter plaatse van kwetsbare bebouwing of in een gebied met grondwatergevoelige natuur.

Artikel 3.20 Meldplicht

Het onttrekken van grondwater ter plaatse van kwetsbare bebouwing of in een gebied met grondwatergevoelige natuur is een gevolg van een bepaalde activiteit waarvoor de grondwateronttrekking wordt uitgevoerd. Dit kunnen verschillende grondwateronttrekkingen zijn, namelijk het onttrekken van grondwater in een bouwput, in een sleuf, voor een grondwatersanering, voor een beheersmaatregel of in een project. Regelgeving voor deze grondwateronttrekkingen zijn opgenomen in paragrafen 3.3.2 t/m3.3.6. Wanneer wordt voldaan aan de meldplicht behorende bij de desbetreffende grondwateronttrekking, wordt ook voldaan aan de melplicht voor het onttrekken van grondwater ter plaatse van kwetsbare bebouwing of in een gebied met grondwatergevoelige natuur.

Artikel 3.21 Vergunningplicht

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer een grondwateronttrekking ter plaatse van kwetsbare bebouwing of in een gebied met grondwatergevoelige natuur vergunningplichtig is. De voorgenomen handeling mag dan niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moest dan eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Toelichting lid 1:

Indien de grondwaterstand ter plaatse van een gebouw van vóór 1960 verlaagd wordt beneden de GLG kan de bodem gaan zetten en kunnen de funderingselementen van een gebouw ten opzichte van elkaar verschillend zakken. Hierdoor kan scheurvorming ontstaan in muren van een gebouw. Ook kunnen houten onderdelen van een fundering op een gegeven moment droogvallen. Bestaat de kans dat houten funderingsonderdelen droogvallen dan dient vergunning te worden aangevraagd. Als de grondwaterstand ter plaatse van kwetsbare bebouwing verlaagd wordt tot onder de GLG dient voor op staal gefundeerde bebouwing de bodemdaling te worden berekend en te worden nagegaan wat de verschilzakking ter plaats is. Voor monumentale panden en reeds beschadigde op staal gefundeerde bebouwing geldt dat de verschilzakking niet meer mag bedragen dan 1:1.000. Voor op staal gefundeerde bebouwing die in goede bouwkundige staat verkeert geldt een waarde van maximaal 1:600. Wordt een grotere verschilzetting berekend dan dient voor de grondwateronttrekking een vergunning te worden aangevraagd.

Toelichting lid 2:

Wanneer in een gebied met grondwatergevoelige natuur een verlaging tot onder de GLG noodzakelijk is, het onttrekkingsdebiet groter dan 10 m3/uur is, de grondwateronttrekking plaatsvindt in het groeiseizoen (maart - oktober) en het onttrokken grondwater wordt niet terug in de bodem gebracht (bijv. middels een lozing op de bodem, retourbemaling, etc.) dan is de kans op het ontstaan van droogteschade aan grondwatergevoelige natuur aanwezig. Dan dient een vergunning te worden aangevraagd voor de activiteit.

Artikel 3.22 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater in een bouwput ten behoeve van de activiteiten aanleg, sloop en/of verwijdering van funderingen, kelders, andere ondergrondse bebouwing of objecten (bijvoorbeeld: buizen, ondergrondse tanks, zuiveringstechnische voorzieningen of duikers), ten behoeve van een bodemsanering of ten behoeve van inspectie van ondergrondse bebouwing of objecten. Tevens wordt hieronder verstaan het onttrekken van grondwater ten behoeve van een (diepe) grondboring.

Deze paragraaf is van toepassing voor het uitvoeren van één van bovenstaande activiteiten waarbij één of meerdere grondwateronttrekkingen in één of meerdere bouwputten noodzakelijk zijn om de werkzaamheden in den droge uit te kunnen voeren.

Artikel 3.23 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het onttrekken van grondwater in een bouwput in ieder geval inhoudt. In dit artikel is de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 dus verder geconcretiseerd voor een grondwateronttrekking in een bouwput.

Bij de zorgplicht moet de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en moet schade worden voorkomen.

Artikel 3.24 Aanwijzing algemene regel

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een grondwateronttrekking in een bouwput. Voor het onttrekken van grondwater in een bouwput kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht en informatieplicht.

Toelichting leden 1, 2 3 en 4:

Het onttrekken van grondwater kan tot gevolg hebben dat een nabijgelegen verontreinigingsvlek verplaatst wordt in de richting van de bouwputbemaling. Het risico op verplaatsing is afhankelijk van het soort verontreiniging en de ligging ten opzichte van de bouwputbemaling. Het verplaatsen van een verontreinigingsvlek is onder bepaalde omstandigheden toegestaan onder een algemene regel. Aanvullend is voor een algemene regel een maximaal onttrekkingsdebiet en diepte waarop grondwater onttrokken mag worden vastgesteld, zoals hieronder verder toegelicht.

Een verontreiniging binnen het invloedsgebied zal waarschijnlijk verplaatst worden. Indien er op de locatie van de grondwateronttrekking geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer en de verontreinigingsvlek maximaal 5 meter verplaatst wordt, is dit toegestaan onder een algemene regel.

Wanneer grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer is het niet toegestaan om - zonder beoordeling of dit tot risico's leidt - een verontreiniging met meer dan 5 meter te verplaatsen, tenzij de verontreinigingsvlek onderdeel is van de bodemsanering. Dit geval is ook toegestaan onder een algemene regel.

Voor een verplaatsing van een verontreinigingsvlek die groter is dan 5 meter op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten. Met een interceptie- en/of schermbemaling (maatregelen) kan de verplaatsing van een verontreinigingsvlek worden tegengegaan. Een interceptie- en/of schermbemaling is een bemaling die enkel uitgevoerd mag worden in combinatie met een andere grondwateronttrekking (bijv. een bouwput) en wordt in of nabij een verontreinigingsvlek geplaatst om te voorkomen dat de vlek in de richting van de bouwputbemaling wordt verplaatst. Een schermbemaling is een retourveld dat tussen de grondwateronttrekking en de vlek in geplaatst wordt. Indien de verplaatsing tot maximaal 5 meter beperkt wordt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling kunnen de werkzaamheden onder de algemene regel uitgevoerd worden, mits wordt voldaan aan het maximale debiet voor een interceptiebemaling wat toegestaan wordt onder een algemene regel. Deze is gelijk aan het maximaal toegestane debiet voor een grondwatersanering, maximaal 25 m3/uur. Voor een schermbemaling is geen maximaal debiet opgenomen in de algemene regels, omdat deze gebruik maakt van het grondwater dat onttrokken wordt bij de andere grondwateronttrekking (bijv. een bouwput). Mogelijk zijn in de directe omgeving van een grondwateronttrekking meerdere verontreinigings-vlekken aanwezig en zijn, om verplaatsing te tegen te gaan, meerdere interceptie- en/of schermbemalingen noodzakelijk. Het is toegestaan om ten behoeve van het voorkomen van verplaatsing van verontreinigingsvlekken, door toedoen van een grondwateronttrekking, meerdere interceptie- en/of schermbemalingen te plaatsen. Bij gelijktijdig uitvoeren van meerdere interceptiebemalingen mag het debiet van alle interceptiebemalingen, in totaal, niet groter dan 25 m3/uur zijn.

De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en/of de stijghoogte ter plaatse van de grondwateronttrekking en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken om de gewenste drooglegging (maximaal 30 cm) te bereiken. Bij (negatieve) gevolgen moet onder andere gedacht worden aan de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving, het optreden van zettingen, het ontstaan van funderingsschade, het verplaatsen van verontreiniging(en), verdroging (waardoor archeologie en wortels van bomen kunnen droogvallen) en het indringen van zuurstof in de bodem.

Ervaring leert dat bij een grondwateronttrekking ten behoeve van een bouwput met een debiet kleiner dan of gelijk aan 100 m3/uur de (negatieve) gevolgen beperkt zijn. Het onder een algemene regel gelijktijdig uitvoeren van grondwateronttrekkingen in meerdere bouwputten en/of meerdere interceptiebemalingen, die in elkaars invloedsgebied liggen, is alleen toegestaan indien het uurdebiet van alle gelijktijdig uitgevoerde grondwateronttrekkingen samen kleiner dan of gelijk aan 100 m3/uur zijn. Het onder een algemene regel direct na elkaar uitvoeren van grondwateronttrekkingen in meerdere bouwputten, die in elkaars invloedsgebied liggen, is toegestaan indien het uurdebiet van de grootste bemaling kleiner dan of gelijk aan 100 m3/uur is.

Daarnaast geldt onder een algemene regel dat het waterbezwaar maximaal 400.000 m3 mag bedragen. Het waterbezwaar is de totale hoeveelheid onttrokken grondwater en wordt bepaald door het debiet en de duur van de onttrekking. Doorgaans reageert het grondwatersysteem relatief traag en zijn de risico's bij een waterbezwaar kleiner dan of gelijk aan 400.000 m3, beperkt. Het maximale waterbezwaar van 400.000 m3 is gebaseerd op een bemalingsperiode van zes maanden waarin sprake is van een continue onttrekking van 100 m3/uur. Voordeel van opnemen van het criterium maximaal waterbezwaar in plaats van het criterium maximale tijdsduur is dat grondwateronttrekkingen met een lange duur en een laag debiet, niet direct vergunningplichtig zijn, omdat er geen tijdsbepalende factor is. Hierdoor kunnen meer grondwateronttrekkingen worden uitgevoerd onder een algemene regel. Voorbeelden hiervan zijn grondwateronttrekkingen die uitlopen door bijvoorbeeld vorstverlet of doordat gedurende de uitvoering een grondwateronttrekking tijdelijk stilligt.

Watervoerende pakketten worden van elkaar gescheiden door waterremmende lagen. Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van verspreiding van verontreiniging naar een dieper gelegen watervoerend pakket met zich mee. Op basis van boringen van TNO is bepaald op welke diepte een scheidende laag zich bevindt. Om onnodig doorboren van scheidende lagen te voorkomen is het niet toegestaan om grondwater dieper dan het eerste watervoerende pakket te onttrekken onder een algemene regel. Grondwater mag bij een bouwputbemaling alleen dieper dan het eerste watervoerende pakket onttrokken worden indien een gesloten bouwkuip toegepast wordt. Een gesloten bouwkuip is een bouwput die afgesloten is van de omgeving door toepassing van damwanden of andere waterdichte schermen en toepassing van een onderafdichting, zoals onderwaterbeton, bodeminjectie of een andersoortige scheidende laag. Tijdens de aanleg van een gesloten bouwkuip wordt grondwater opgesloten tussen de damwanden waardoor, na ontgraving, grondwater in de bouwput staat. Dit grondwater wordt, eventueel na het aanbrengen van een onderafdichting, eenmalig uit de bouwput gepompt. Het is nagenoeg onmogelijk om een gesloten bouwkuip volledig lekdicht te maken. Hierdoor stroomt er, langs de randen van de damwanden, grondwater (lekwater) de bouwput in. Dit lekwater zal ook uit de bouwput gepompt moeten worden. Het eenmalig leegpompen van de bouwput en het wegpompen van het lekwater beschouwt het waterschap als het onttrekken van grondwater. Naast het grond- en lekwater kan ook neerslag leiden tot een wateroverschot in een gesloten bouwkuip. Het loskoppelen van een hemelwateroverschot van een grond- en/of lekwateroverschot is enkel proefondervindelijk mogelijk. Daarom wordt zonder aanvullende gegevens (hoeveelheid grond- en lekwater in een droge periode, vastgesteld minimaal een week na het eenmalig leegpompen) het wegpompen van al het water uit de bouwput gezien als het onttrekken van grondwater.

Bij een laag debiet zijn de effecten op de grondwaterstand en in de omgeving beperkt. Uit ervaring blijkt dat er zeer beperkte schommelingen (verlagingen) in de grondwaterstand en/of stijghoogte worden geconstateerd. Daarom zijn bij een debiet kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur, 5.000 m3/maand (30 dagen) en 12.000 m3/jaar maar beperkte (negatieve) gevolgen te verwachten en zijn aan dit soort grondwateronttrekkingen minder eisen gesteld.

Bij een debiet groter dan 10 m3/uur, 5.000 m3/maand en 12.000 m3/jaar zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten. Daarom zijn aan dit soort grondwateronttrekkingen aanvullende eisen gesteld.

Toelichting leden 5 en 6:

Een aantal gemeenten (waaronder Utrecht en Woerden) past gebiedsgericht grondwaterbeheer toe ter bescherming van de ondergrond. Bij werkzaamheden in de ondergrond waarbij verontreinigingen worden verplaatst zijn in veel gevallen geen extra maatregelen meer nodig. Voor meer informatie verwijzen wij u naar de desbetreffende gemeente. In het kader van gebiedsgericht grondwaterbeheer zijn zones aangewezen. Binnen deze zones beschouwt het bevoegd gezag het verplaatsen van verontreinigen niet direct als een probleem, mits de verplaatsing binnen de grenzen van het gebiedsplan blijft.

Het maximale debiet voor een interceptiebemaling wat toegestaan wordt onder een algemene regel, is gelijk aan het maximaal toegestane debiet voor een grondwatersanering. Voor een schermbemaling is geen maximaal debiet opgenomen in de algemene regels, omdat deze gebruik maakt van het grondwater dat onttrokken wordt bij de andere grondwateronttrekking (bijv. een bouwput). Mogelijk zijn in de directe omgeving van een grondwateronttrekking meerdere verontreinigings-vlekken aanwezig en zijn, om verplaatsing te tegen te gaan, meerdere interceptie- en/of schermbemalingen noodzakelijk. Het is toegestaan om ten behoeve van het voorkomen van verplaatsing van verontreinigingsvlekken, door toedoen van een grondwateronttrekking, meerdere interceptie- en/of schermbemalingen te plaatsen. Bij gelijktijdig uitvoeren van meerdere interceptiebemalingen mag het debiet van alle interceptiebemalingen, in totaal, niet groter dan 25 m3/uur zijn.

De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en/of de stijghoogte ter plaatse van de grondwateronttrekking en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken om de gewenste drooglegging (maximaal 30 cm) te bereiken. Bij (negatieve) gevolgen moet onder andere gedacht worden aan de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving, het optreden van zettingen, het ontstaan van funderingsschade, het verplaatsen van verontreiniging(en), verdroging (waardoor archeologie en wortels van bomen kunnen droogvallen) en het indringen van zuurstof in de bodem. Ervaring leert dat bij een grondwateronttrekking ten behoeve van een bouwput met een debiet kleiner dan of gelijk aan 100 m3/uur de (negatieve) gevolgen beperkt zijn. Het onder een algemene regel gelijktijdig uitvoeren van grondwateronttrekkingen in meerdere bouwputten en/of meerdere interceptiebemalingen, die in elkaars invloedsgebied liggen, is alleen toegestaan indien het uurdebiet van alle gelijktijdig uitgevoerde grondwateronttrekkingen samen kleiner dan of gelijk aan 100 m3/uur zijn. Het onder een algemene regel direct na elkaar uitvoeren van grondwateronttrekkingen in meerdere bouwputten, die in elkaars invloedsgebied liggen, is toegestaan indien het uurdebiet van de grootste bemaling kleiner dan of gelijk aan 100 m3/uur is.

Daarnaast geldt onder een algemene regel dat het waterbezwaar maximaal 400.000 m3 mag bedragen. Het waterbezwaar is de totale hoeveelheid onttrokken grondwater en wordt bepaald door het debiet en de duur van de onttrekking. Doorgaans reageert het grondwatersysteem relatief traag en zijn de risico's bij een waterbezwaar kleiner dan of gelijk aan 400.000 m3, beperkt. Het maximale waterbezwaar van 400.000 m3 is gebaseerd op een bemalingsperiode van zes maanden waarin sprake is van een continue onttrekking van 100 m3/uur. Voordeel van opnemen van het criterium maximaal waterbezwaar in plaats van het criterium maximale tijdsduur is dat grondwateronttrekkingen met een lange duur en een laag debiet, niet direct vergunningplichtig zijn, omdat er geen tijdsbepalende factor is. Hierdoor kunnen meer grondwateronttrekkingen worden uitgevoerd onder een algemene regel. Voorbeelden hiervan zijn grondwateronttrekkingen die uitlopen door bijvoorbeeld vorstverlet of doordat gedurende de uitvoering een grondwateronttrekking tijdelijk stilligt.

Bij een laag debiet zijn de effecten op de grondwaterstand en in de omgeving beperkt. Uit ervaring blijkt dat er zeer beperkte schommelingen (verlagingen) in de grondwaterstand en/of stijghoogte worden geconstateerd. Daarom zijn bij een debiet kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur, 5.000 m3/maand (30 dagen) en 12.000 m3/jaar maar beperkte (negatieve) gevolgen te verwachten en zijn aan dit soort grondwateronttrekkingen minder eisen gesteld.

Bij een debiet groter dan 10 m3/uur, 5.000 m3/maand en 12.000 m3/jaar zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten. Daarom zijn aan dit soort grondwateronttrekkingen aanvullende eisen gesteld.

Toelichting lid 7:

Voor grondwateronttrekkingen in de zone waterstaatswerk van een waterkering of beschermingszone van een waterkering zijn extra regels van toepassing. Deze zijn opgenomen in Afdeling 3.2 Waterkering. Indien uit de regelgeving van Afdeling 3.2 blijkt dat er geen vergunningplichtig geldt, wordt het onttrekken van grondwater in een bouwput toegestaan onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht van deze afdeling.

Voor grondwateronttrekkingen ter plaatse van kwetsbare bebouwing of gebieden met grondwatergevoelige natuur zijn extra regels van toepassing. Deze zijn opgenomen in paragraaf 3.3.1 Indien uit de regelgeving van paragraaf 3.3.1 blijkt dat er geen vergunningplichtig geldt, wordt het onttrekken van grondwater in een bouwput toegestaan onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht van deze afdeling.

Artikel 3.25 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het onttrekken van grondwater in een bouwput. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9

Toelichting lid 1:

Om te voorkomen dat meer grondwater wordt onttrokken dan strikt noodzakelijk is, is een maximale verlaging op het kritische punt voorgeschreven. Een maximale grondwaterstand van 30 centimeter onder de bodem van een ontgraving geeft voldoende draagkracht om de werkzaamheden uit te kunnen voeren zonder dat dit tot problemen zal leiden.

Om overzicht te krijgen en houden op het verloop van de grondwateronttrekking, is het van belang dat dagelijks de hoeveelheid onttrokken grondwater gemonitord/gemeten wordt. Monitoring van de onttrokken hoeveelheid grondwater, bij een pomp met een capaciteit kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur, kan worden volstaan met het bijhouden van het aantal draaiuren. Is sprake van een grotere pompcapaciteit dan zal de grondwateronttrekking gemonitord moeten worden door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Hierbij wordt ook de datum en tijdstip van opname geregistreerd.

Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren. Indien een interceptie- en/of schermbemaling wordt toegepast, wordt deze voorzien van een eigen watermeter.

Per melding geldt een onttrekkingsperiode waarbinnen de grondwateronttrekkingen, die vallen onder de melding, worden uitgevoerd.

Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere putten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.

- Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 6.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

- Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

Toelichting lid 2:

Om te voorkomen dat meer grondwater wordt onttrokken dan strikt noodzakelijk is, is een maximale verlaging op het kritische punt voorgeschreven. Een maximale grondwaterstand van 30 centimeter onder de bouwputbodem geeft voldoende draagkracht om de werkzaamheden uit te kunnen voeren zonder dat dit tot problemen zal leiden.

Om zicht te krijgen/houden op de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving van de bouwput heeft het waterschap voorgeschreven waaraan een monitoring voor het verlagen van de grondwaterstand en/of stijghoogte minimaal moet voldoen. Hiermee kan bij drastische verlagingen worden ingegrepen om schade te voorkomen. Voor het aanbrengen van peilbuizen e.d. heeft u toestemming nodig van een eventuele (mede)eigenaar, beheerder of gebruiker van de grond. Door omstandigheden kan het voorkomen dat niet aan de voorgeschreven monitoring kan worden voldaan of dat met een andere methode van monitoring ook voldoende zicht wordt verkregen op de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving van de bouwput. In deze gevallen kan een (gemotiveerd) schriftelijk verzoek, waarin de monitoring wordt beschreven, worden ingediend.

Daarnaast is het voor het verloop van de grondwateronttrekking van belang dat dagelijks de hoeveelheid onttrokken grondwater gemeten wordt. Meten gebeurt door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Hierbij wordt ook de datum en tijdstip van opname geregistreerd. Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren. Indien een interceptie- en/of schermbemaling wordt toegepast, wordt deze voorzien van een eigen watermeter.

Per melding geldt een onttrekkingsperiode waarbinnen de grondwateronttrekkingen, die vallen onder de melding, worden uitgevoerd.

Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere putten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.

- Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 6.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

- Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

Artikel 3.26 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap gegevens van de activiteit te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap.

Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor het onttrekken van grondwater is ingediend, een project wordt uitgesteld. Een verschuiving van de startdatum betekent dat de situatie en de omstandigheden waarin het grondwater onttrokken zal worden, gewijzigd (kunnen) zijn ten opzichte van de oorspronkelijke uitgangspunten. Er kan sprake zijn van een andere grondwaterstand of er zijn mogelijk andere projecten in de omgeving gestart.

De wijziging in startdatum kan tot gevolg hebben dat andere gegevens moeten worden aangeleverd of dat het onttrekken van grondwater vergunningplichtig is geworden. Indien de startdatum van de grondwateronttrekking meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap. Op basis van deze data wordt de onttrekkingsperiode vastgelegd.

Met behulp van boorstaten wordt er meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan tevens gecontroleerd worden of de werkzaamheden op juiste wijze zijn uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:

  • een overzicht van hoe de grondlagen zijn opgebouwd t.o.v. maaiveld en/of NAP;

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, filters en stijgbuizen zijn afgesteld, inclusief materiaalsoorten en diameters; en

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, afsluitende lagen en overige aanvullingen in een boorgat zijn aangebracht met de gebruikte materialen.

Het juist afdichten van diepere putten is van belang om het risico op verplaatsing van verontreiniging te beperken. Om zicht te hebben op de uitvoering van het afdichten, dient het waterschap op de hoogte te worden gesteld van wanneer een put wordt afgedicht.

Uiterlijk één maand na het beëindigen van de grondwateronttrekking moet de einddatum en de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden of draaiuren per dag (indien geen watermeter aanwezig), de begin- en eindstand van de watermeter (indien aanwezig), de datum en het tijdstip van de beëindiging en de boorstaten, aan het waterschap worden doorgegeven. De gemelde gegevens worden gebruikt om:

  • de melding administratief af te sluiten;

  • de onttrekkingsperiode vast te leggen;

  • het grondwatergebruik in ons gebied in kaart brengen;

  • na te gaan of de daadwerkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater overeenkomt met de gemelde hoeveelheid; en

  • bij het lozen in een vuilwaterriool, hemelwaterriool of oppervlaktewater de zuiverings- of verontreinigingsheffing op te leggen.

Artikel 3.27 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding grondwater te onttrekken. Het uitvoeren van meerdere grondwateronttrekkingen wordt als één project beschouwd als deze allemaal uitgevoerd moeten worden om één einddoel te bereiken. Voor deze algemene regel geldt dat een melding ook mag bestaan uit meerdere grondwateronttrekkingen. Zoals bijvoorbeeld: het uitvoeren van meerdere bouwputbemalingen of het uitvoeren van een bouwputbemaling en een bodemsanering (ontgraving in een bouwput). Het is verplicht om voor alle grondwateronttrekkingen, behorende bij één project, één melding in te dienen of één vergunning aan te vragen. Hiervan mag worden afgeweken als sprake is van een project dat lang loopt waarbij niet continu grondwater wordt onttrokken. Als gedurende 8 weken of langer geen grondwater onttrokken wordt, mag een nieuwe melding worden ingediend. Dit geldt ook voor projecten die een groot oppervlak beslaan, waarvan de grondwateronttrekkingen niet in elkaars invloedsgebied liggen.

De melding moet minimaal twee weken voor de start van de grondwateronttrekkingen zijn ingediend. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap zelf. De twee weken zijn bedoeld voor het bevoegd gezag om de melding te kunnen beoordelen. Ook wordt in deze periode de melding doorgestuurd aan ander bevoegd gezag ter informatie en indien van toepassing voor advies (indien het een melding betreft waarvoor zij geen bevoegd gezag zijn).

Artikel 3.28 Vergunningplicht

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer een grondwateronttrekking in een bouwput vergunningplichtig is. De voorgenomen handeling mag dan niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moest dan eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Toelichting leden 1, 3 en 7:

Zonder het toepassen van een gesloten bouwkuip brengt een grondwateronttrekkingen dieper dan het eerste watervoerende pakket een risico van verspreiding van verontreiniging naar een dieper gelegen watervoerend pakket met zich mee. Het doorboren van de scheidende lagen, die watervoerende pakketten van elkaar scheiden, is ongewenst. Voor het onttrekken van dieper gelegen grondwater zonder het toepassen van een gesloten bouwkuip zal per geval beoordeeld moeten worden of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder vergunningplicht.

Toelichting leden 2, 4 en 8:

De totale hoeveelheid onttrokken grondwater (waterbezwaar) wordt bepaald door het debiet en de duur van de onttrekking. Bij een waterbezwaar groter dan 400.000 m3 is de invloed groter en zijn er meer risico's te verwachten. Er zal in een dergelijk geval nauwkeurig nagegaan moeten worden of hiervoor toestemming kan worden verleend. Voor een dergelijke grondwateronttrekking, geldt een vergunningplicht.

De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en/of de stijghoogte ter plaatse van de grondwateronttrekking en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken om de gewenste drooglegging (maximaal 30 cm) te bereiken. Bij een debiet groter dan 100 m3/uur zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht. Bij (negatieve) gevolgen moet onder andere gedacht worden aan de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving, het optreden van zettingen, het ontstaan van funderingsschade, het verplaatsen van verontreiniging(en), verdroging (waardoor archeologie en wortels van bomen kunnen droogvallen) en het indringen van zuurstof in de bodem.

Toelichting leden 5 en 9:

Bij een debiet groter dan 25 m3/uur, zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Toelichting lid 6:

Het onttrekken van grondwater kan tot gevolg hebben dat een nabijgelegen verontreinigingsvlek verplaatst wordt in de richting van de boutputbemaling. Het risico op verplaatsing is afhankelijk van het soort verontreiniging en de ligging ten opzichte van de bouwputbemaling. Een verontreiniging binnen het invloedsgebied zal waarschijnlijk verplaatst worden. Indien er op de locatie van de grondwateronttrekking geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer is het niet toegestaan om - zonder beoordeling of dit tot risico's leidt - een verontreiniging met meer dan 5 meter te verplaatsen. Bij een verplaatsing van een verontreinigingsvlek die groter is dan 5 meter, zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Toelichting lid 10:

Een aantal gemeenten (waaronder Utrecht en Woerden) past gebiedsgericht grondwaterbeheer toe ter bescherming van de ondergrond. Bij werkzaamheden in de ondergrond waarbij verontreinigingen worden verplaatst zijn in veel gevallen geen extra maatregelen meer nodig. Voor meer informatie verwijzen wij u naar de desbetreffende gemeente. In het kader van gebiedsgericht grondwaterbeheer zijn zones aangewezen. Wanneer de verontreiniging niet binnen de grenzen van het gebiedsplan blijft, dient per geval beoordeel te worden of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Artikel 3.29 Toepassingsbereik

Een sleufbemaling kenmerkt zich door een voortgang van de grondwateronttrekking, het opschuiven (verplaatsen) van de grondwateronttrekking in de loop van de tijd. De grondwateronttrekking start op een punt en zal gaandeweg de grondwateronttrekking opschuiven, net zo lang tot de volledige afstand is afgelegd.

Deze paragraaf is van toepassing voor het uitvoeren van één van bovenstaande activiteiten waarbij één of meerdere grondwateronttrekkingen in één of meerdere sleuven noodzakelijk zijn om de werkzaamheden in den droge uit te kunnen voeren.

Artikel 3.30 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het onttrekken van grondwater in een sleuf in ieder geval inhoudt. In dit artikel is de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 dus verder geconcretiseerd voor een grondwateronttrekking die uitgevoerd wordt in een sleuf. Bij de zorgplicht moet de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en moet schade worden voorkomen.

Artikel 3.31 Aanwijzing algemene regel

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een grondwateronttrekking in een sleuf. Voor het onttrekken van grondwater in een sleuf kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht en informatieplicht.

Toelichting leden 1,2 3 en 4:

Door ervoor te zorgen dat de onttrekking niet te lang op een locatie plaatsvindt, zullen de effecten

van de grondwateronttrekking beperkt zijn, zelfs bij een hoger uurdebiet. Dit wordt bereikt door een

verplaatsing van de grondwateronttrekking te eisen. Een voortgang van 20 meter per week per

sleuf, betekent dat na een week de werkzaamheden en daarmee de grondwateronttrekking minimaal 20 meter zijn verplaatst, voor elke sleuf die wordt bemalen. Het is niet mogelijk om de voortgang van 20 meter per week te verdelen over meerdere sleuven, om in totaal een voortgang van 20 meter te hebben. Heen en weer schuiven (bijvoorbeeld: een week werken van noord naar zuid en de daarop volgende week werken van zuid naar noord op dezelfde locatie) wordt niet beschouwd als voortgang.

Wanneer de voortgang kleiner dan 20 meter per week is (bijvoorbeeld tijdens het plaatsen van een put) beschouwen wij dit als een bouwputbemaling. Voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van het droog krijgen en houden van een bouwput moet worden voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in paragraaf 3.3.2 Grondwater onttrekken in een bouwput.

Het onttrekken van grondwater kan tot gevolg hebben dat een nabijgelegen verontreinigingsvlek verplaatst wordt in de richting van de sleufbemaling. Het risico op verplaatsing is afhankelijk van het soort verontreiniging en de ligging ten opzichte van de sleufbemaling. Het verplaatsen van een verontreinigingsvlek is onder bepaalde omstandigheden toegestaan onder een algemene regel. Aanvullend is voor een algemene regel een maximaal onttrekkingsdebiet en diepte waarop grondwater onttrokken mag worden vastgesteld, zoals hieronder verder toegelicht.

Een verontreiniging binnen het invloedsgebied zal waarschijnlijk verplaatst worden. Indien er op de locatie van de grondwateronttrekking geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer en de verontreinigingsvlek maximaal 5 meter verplaatst wordt, is dit toegestaan onder een algemene regel.

Bij een verontreinigingsvlek die meer dan 5 meter wordt verplaatst op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer, zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten. Met een interceptie- en/of schermbemaling (maatregelen) kan de verplaatsing van een verontreinigingsvlek worden tegengegaan. Een interceptie- en/of schermbemaling is een bemaling die enkel uitgevoerd mag worden in combinatie met een andere grondwateronttrekking (bijvoorbeeld een sleuf) en wordt in of nabij een verontreinigingsvlek geplaatst om te voorkomen dat de vlek in de richting van de sleufbemaling wordt verplaatst. Een schermbemaling is een retourveld dat tussen de grondwateronttrekking en de vlek in geplaatst wordt. Indien de verplaatsing tot maximaal 5 meter beperkt wordt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling kunnen de werkzaamheden onder de algemene regel uitgevoerd worden, mits wordt voldaan aan het maximale debiet voor een interceptiebemaling wat toegestaan wordt onder een algemene regel. Deze is gelijk aan het maximaal toegestane debiet voor een grondwatersanering van 25 m3/uur. Voor een schermbemaling is geen maximaal debiet opgenomen in de algemene regels, omdat deze gebruik maakt van het grondwater dat onttrokken wordt bij de andere grondwateronttrekking (bijvoorbeeld een bouwput). Mogelijk zijn in de directe omgeving van een grondwateronttrekking meerdere verontreinigingsvlekken aanwezig en zijn, om verplaatsing te tegen te gaan, meerdere interceptie- en/of schermbemalingen noodzakelijk. Het is toegestaan om ten behoeve van het voorkomen van verplaatsing van verontreinigingsvlekken, door toedoen van een grondwateronttrekking, meerdere interceptie- en/of schermbemalingen te plaatsen. Bij gelijktijdig uitvoeren van meerdere interceptiebemalingen mag het debiet van alle interceptiebemalingen, in totaal, niet groter dan 25 m3/uur zijn.

De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en/of de stijghoogte ter plaatse van de grondwateronttrekking en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken om de gewenste drooglegging (maximaal 30 cm) te bereiken. Bij (negatieve) gevolgen moet onder andere gedacht worden aan de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving, het optreden van zettingen, het ontstaan van funderingsschade, het verplaatsen van verontreiniging(en), verdroging (waardoor archeologie en wortels van bomen kunnen droogvallen) en het indringen van zuurstof in de bodem.

Ervaring leert dat bij een grondwateronttrekking ten behoeve van een sleuf met een debiet kleiner dan of gelijk aan 15.000 m3/week de (negatieve) gevolgen beperkt zijn. Het is mogelijk om de grondwateronttrekking dusdanig in te richten dat in een korte periode meer grondwater onttrokken wordt. Voorwaarde is dat na een week (7 dagen) niet meer dan 15.000 m3grondwater onttrokken mag zijn. Het onder een algemene regel gelijktijdig uitvoeren van grondwateronttrekkingen in meerdere sleuven en/of meerdere interceptiebemalingen, die in elkaars invloedsgebied liggen, is alleen toegestaan indien het weekdebiet van alle gelijktijdig uitgevoerde grondwateronttrekkingen samen kleiner dan of gelijk aan 15.000 m3/week zijn. Het onder een algemene regel direct na elkaar uitvoeren van grondwateronttrekkingen in meerdere sleuven, die in elkaars invloedsgebied liggen, is toegestaan indien het weekdebiet van de grootste bemaling kleiner dan of gelijk aan 15.000 m3/week is.

Daarnaast geldt onder een algemene regel dat het waterbezwaar maximaal 400.000 m3 mag bedragen. Het waterbezwaar is de totale hoeveelheid onttrokken grondwater en wordt bepaald door het debiet en de duur van de onttrekking. Doorgaans reageert het grondwatersysteem relatief traag en zijn de risico's bij een waterbezwaar kleiner dan of gelijk aan 400.000 m3, beperkt. Het maximale waterbezwaar van 400.000 m3 is gebaseerd op een bemalingsperiode van zes maanden waarin sprake is van een continue onttrekking van 100 m3/uur. Voordeel van opnemen van het criterium maximaal waterbezwaar in plaats van het criterium maximale tijdsduur is dat grondwateronttrekkingen met een lange duur en een laag debiet, niet direct vergunningplichtig zijn, omdat er geen tijdsbepalende factor is. Hierdoor kunnen meer grondwateronttrekkingen worden uitgevoerd onder een algemene regel. Voorbeelden hiervan zijn grondwateronttrekkingen die uitlopen door bijvoorbeeld vorstverlet of doordat gedurende de uitvoering een grondwateronttrekking tijdelijk stilligt.

Het debiet en het totale waterbezwaar kunnen beperkt blijven door de lengte van de sleuf af te stemmen op de aanlegsnelheid. Zo wordt voorkomen dat een sleufdeel wordt bemalen, waarvoor een verlaagde grondwaterstand op dat moment nog niet noodzakelijk is.

Watervoerende pakketten worden van elkaar gescheiden door waterremmende lagen. Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van verspreiding van verontreiniging naar een dieper gelegen watervoerend pakket met zich mee. Op basis van boringen van TNO is bepaald op welke diepte een scheidende laag zich bevindt. Om onnodig doorboren van scheidende lagen te voorkomen is het niet toegestaan om grondwater dieper dan het eerste watervoerende pakket te onttrekken onder een algemene regel.

Bij een laag debiet zijn de effecten op de grondwaterstand en in de omgeving beperkt. Uit ervaring blijkt dat er zeer beperkte schommelingen (verlagingen) in de grondwaterstand en/of stijghoogte worden geconstateerd. Daarom zijn bij een debiet kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur, 5.000 m3/maand (30 dagen) en 12.000 m3/jaar maar beperkte (negatieve) gevolgen te verwachten en zijn aan dit soort grondwateronttrekkingen minder eisen gesteld. Bij een debiet groter dan 10 m3/uur, 5.000 m3/maand en 12.000 m3/jaar zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten. Daarom zijn aan dit soort grondwateronttrekkingen aanvullende eisen gesteld.

Toelichting lid 5 en 6:

Door ervoor te zorgen dat de onttrekking niet te lang op een locatie plaatsvindt, zullen de effecten

van de grondwateronttrekking beperkt zijn, zelfs bij een hoger uurdebiet. Dit wordt bereikt door een

verplaatsing van de grondwateronttrekking te eisen. Een voortgang van 20 meter per week per

sleuf, betekent dat na een week de werkzaamheden en daarmee de grondwateronttrekking minimaal 20 meter zijn verplaatst, voor elke sleuf die wordt bemalen. Het is niet mogelijk om de voortgang van 20 meter per week te verdelen over meerdere sleuven, om in totaal een voortgang van 20 meter te hebben. Heen en weer schuiven (bijvoorbeeld: een week werken van noord naar zuid en de daarop volgende week werken van zuid naar noord op dezelfde locatie) wordt niet beschouwd als voortgang.

Wanneer de voortgang kleiner dan 20 meter per week is (bijvoorbeeld tijdens het plaatsen van een put) beschouwen wij dit als een bouwputbemaling. Voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van het droog krijgen en houden van een bouwput moet worden voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in paragraaf 3.3.2 Grondwater onttrekken in een bouwput.

Een aantal gemeenten (waaronder Utrecht en Woerden) past gebiedsgericht grondwaterbeheer toe ter bescherming van de ondergrond. Bij werkzaamheden in de ondergrond waarbij verontreinigingen worden verplaatst zijn in veel gevallen geen extra maatregelen meer nodig. Voor meer informatie verwijzen wij u naar de desbetreffende gemeente. In het kader van gebiedsgericht grondwaterbeheer zijn zones aangewezen. Binnen deze zones beschouwt het bevoegd gezag het verplaatsen van verontreinigen niet direct als een probleem, mits de verplaatsing binnen de grenzen van het gebiedsplan blijft.

Het maximale debiet voor een interceptiebemaling wat toegestaan wordt onder een algemene regel, is gelijk aan het maximaal toegestane debiet voor een grondwatersanering. Voor een schermbemaling is geen maximaal debiet opgenomen in de algemene regels, omdat deze gebruik maakt van het grondwater dat onttrokken wordt bij de andere grondwateronttrekking (bijv. een sleuf).

Mogelijk zijn in de directe omgeving van een grondwateronttrekking meerdere verontreinigings-vlekken aanwezig en zijn, om verplaatsing te tegen te gaan, meerdere interceptie- en/of schermbemalingen noodzakelijk. Het is toegestaan om ten behoeve van het voorkomen van verplaatsing van verontreinigingsvlekken, door toedoen van een grondwateronttrekking, meerdere interceptie- en/of schermbemalingen te plaatsen. Bij gelijktijdig uitvoeren van meerdere interceptiebemalingen mag het debiet van alle interceptiebemalingen, in totaal, niet groter dan 25 m3/uur zijn.

De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en/of de stijghoogte ter plaatse van de grondwateronttrekking en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken om de gewenste drooglegging (maximaal 30 cm) te bereiken. Bij (negatieve) gevolgen moet onder andere gedacht worden aan de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving, het optreden van zettingen, het ontstaan van funderingsschade, het verplaatsen van verontreiniging(en), verdroging (waardoor archeologie en wortels van bomen kunnen droogvallen) en het indringen van zuurstof in de bodem.

Ervaring leert dat bij een grondwateronttrekking ten behoeve van een sleuf met een debiet kleiner dan of gelijk aan 15.000 m3/week de (negatieve) gevolgen beperkt zijn. Het is mogelijk om de grondwateronttrekking dusdanig in te richten dat in een korte periode meer grondwater onttrokken wordt. Voorwaarde is dat na een week (7 dagen) niet meer dan 15.000 m3grondwater onttrokken mag zijn. Het onder een algemene regel gelijktijdig uitvoeren van grondwateronttrekkingen in meerdere sleuven en/of meerdere interceptiebemalingen, die in elkaars invloedsgebied liggen, is alleen toegestaan indien het weekdebiet van alle gelijktijdig uitgevoerde grondwateronttrekkingen samen kleiner dan of gelijk aan 15.000 m3/week zijn. Het onder een algemene regel direct na elkaar uitvoeren van grondwateronttrekkingen in meerdere sleuven, die in elkaars invloedsgebied liggen, is toegestaan indien het weekdebiet van de grootste bemaling kleiner dan of gelijk aan 15.000 m3/week is.

Daarnaast geldt onder een algemene regel dat het waterbezwaar maximaal 400.000 m3 mag bedragen. Het waterbezwaar is de totale hoeveelheid onttrokken grondwater en wordt bepaald door het debiet en de duur van de onttrekking. Doorgaans reageert het grondwatersysteem relatief traag en zijn de risico's bij een waterbezwaar kleiner dan of gelijk aan 400.000 m3, beperkt. Het maximale waterbezwaar van 400.000 m3 is gebaseerd op een bemalingsperiode van zes maanden waarin sprake is van een continue onttrekking van 100 m3/uur. Voordeel van opnemen van het criterium maximaal waterbezwaar in plaats van het criterium maximale tijdsduur is dat grondwateronttrekkingen met een lange duur en een laag debiet, niet direct vergunningplichtig zijn, omdat er geen tijdsbepalende factor is. Hierdoor kunnen meer grondwateronttrekkingen worden uitgevoerd onder een algemene regel. Voorbeelden hiervan zijn grondwateronttrekkingen die uitlopen door bijvoorbeeld vorstverlet of doordat gedurende de uitvoering een grondwateronttrekking tijdelijk stilligt.

Het debiet en het totale waterbezwaar kunnen beperkt blijven door de lengte van de sleuf af te stemmen op de aanlegsnelheid. Zo wordt voorkomen dat een sleufdeel wordt bemalen, waarvoor een verlaagde grondwaterstand op dat moment nog niet noodzakelijk is.

Bij een laag debiet zijn de effecten op de grondwaterstand en in de omgeving beperkt. Uit ervaring blijkt dat er zeer beperkte schommelingen (verlagingen) in de grondwaterstand en/of stijghoogte worden geconstateerd. Daarom zijn bij een debiet kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur, 5.000 m3/maand (30 dagen) en 12.000 m3/jaar maar beperkte (negatieve) gevolgen te verwachten en zijn aan dit soort grondwateronttrekkingen minder eisen gesteld. Bij een debiet groter dan 10 m3/uur, 5.000 m3/maand en 12.000 m3/jaar zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten. Daarom zijn aan dit soort grondwateronttrekkingen aanvullende eisen gesteld.

Toelichting artikel 7:

Voor grondwateronttrekkingen in de zone waterstaatswerk of beschermingszone van een waterkering zijn extra regels van toepassing. Deze zijn opgenomen in afdeling 3.2 Waterkering. Indien uit de regelgeving van afdeling 3.2 blijkt dat er geen vergunningplichtig geldt, wordt het onttrekken van grondwater in een sleuf toegestaan onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht van deze afdeling.

Voor grondwateronttrekkingen ter plaatse van kwetsbare bebouwing of gebieden met grondwatergevoelige natuur zijn extra regels van toepassing. Deze zijn opgenomen in paragraaf 3.3.1 Indien uit de regelgeving van paragraaf 3.3.1 blijkt dat er geen vergunningplichtig geldt, wordt het onttrekken van grondwater in een sleuf toegestaan onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht van deze afdeling.

Artikel 3.32 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften van algemene regels die gelden bij het onttrekken van grondwater in een sleuf. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9

Toelichting lid 1:

Om te voorkomen dat meer grondwater wordt onttrokken dan strikt noodzakelijk is, is een maximale verlaging op het kritische punt voorgeschreven. Een maximale grondwaterstand van 30 centimeter onder de bodem van een ontgraving geeft voldoende draagkracht om de werkzaamheden uit te kunnen voeren zonder dat dit tot problemen zal leiden.

Om overzicht te krijgen en houden op het verloop van de grondwateronttrekking, is het van belang dat dagelijks de hoeveelheid onttrokken grondwater gemonitord/gemeten wordt. Monitoring van de onttrokken hoeveelheid grondwater, bij een pomp met een capaciteit kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur, kan worden volstaan met het bijhouden van het aantal draaiuren. Is sprake van een grotere pompcapaciteit dan zal de grondwateronttrekking gemonitord moeten worden door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Hierbij wordt ook de datum en tijdstip van opname geregistreerd.

Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren. Indien een interceptie- en/of schermbemaling wordt toegepast, wordt deze voorzien van een eigen watermeter.

Per melding geldt een onttrekkingsperiode waarbinnen de grondwateronttrekkingen, die vallen onder de melding, worden uitgevoerd.

Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere putten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.

  • Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 6.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

  • Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

Toelichting lid 2:

Om te voorkomen dat meer grondwater wordt onttrokken dan strikt noodzakelijk is, is een maximale verlaging op het kritische punt voorgeschreven. Een maximale grondwaterstand van

30 centimeter onder de sleufbodem geeft voldoende draagkracht om de werkzaamheden uit te kunnen voeren zonder dat dit tot problemen zal leiden.

Om zicht te krijgen/houden op de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving van de sleuf heeft het waterschap voorgeschreven waaraan een monitoring voor het verlagen van de grondwaterstand en/of stijghoogte minimaal moet voldoen. Hiermee kan bij drastische verlagingen worden ingegrepen om schade te voorkomen. Voor het aanbrengen van peilbuizen e.d. heeft u toestemming nodig van een eventuele (mede)eigenaar, beheerder of gebruiker van de grond. Door omstandigheden kan het voorkomen dat niet aan de voorgeschreven monitoring kan worden voldaan of dat met een andere methode van monitoring ook voldoende zicht wordt verkregen op de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving van de sleuf. In deze gevallen kan een (gemotiveerd) schriftelijk verzoek, waarin de monitoring wordt beschreven, worden ingediend. Daarnaast is het voor het verloop van de grondwateronttrekking van belang dat dagelijks de hoeveelheid onttrokken grondwater gemeten wordt. Meten gebeurt door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Hierbij wordt ook de datum en tijdstip van opname geregistreerd. Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren. Indien een interceptie- en/of schermbemaling wordt toegepast, wordt deze voorzien van een eigen watermeter.

Per melding geldt een onttrekkingsperiode waarbinnen de grondwateronttrekkingen, die vallen onder de melding, worden uitgevoerd.

Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere putten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.

  • Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 6.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

  • Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

Artikel 3.33 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap gegevens van de activiteit te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap.

Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor het onttrekken van grondwater is ingediend, een project wordt uitgesteld. Een verschuiving van de startdatum betekent dat de situatie en de omstandigheden waarin het grondwater onttrokken zal worden, gewijzigd (kunnen) zijn ten opzichte van de oorspronkelijke uitgangspunten. Er kan sprake zijn van een andere grondwaterstand of er zijn mogelijk andere projecten in de omgeving gestart. De wijziging in startdatum kan tot gevolg hebben dat andere gegevens moeten worden aangeleverd of dat het onttrekken van grondwater vergunningplichtig is geworden. Indien de startdatum van de grondwateronttrekking meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap. Op basis van deze data wordt de onttrekkingsperiode vastgelegd.

Met behulp van boorstaten wordt er meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan tevens gecontroleerd worden of de werkzaamheden op juiste wijze zijn uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:

  • een overzicht van hoe de grondlagen zijn opgebouwd t.o.v. maaiveld en/of NAP;

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, filters en stijgbuizen zijn afgesteld, inclusief materiaalsoorten en diameters;

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, afsluitende lagen en overige aanvullingen in een boorgat zijn aangebracht met de gebruikte materialen.

Het juist afdichten van diepere putten is van belang om het risico op verplaatsing van verontreiniging te beperken. Om zicht te hebben op de uitvoering van het afdichten, dient het waterschap op de hoogte te worden gesteld van wanneer een put wordt afgedicht.

Uiterlijk één maand na het beëindigen van de grondwateronttrekking moet de einddatum en de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden of draaiuren per dag (indien geen watermeter aanwezig), de begin- en eindstand van de watermeter (indien aanwezig), de datum en het tijdstip van de beëindiging en de boorstaten, aan het waterschap worden doorgegeven. De gemelde gegevens worden gebruikt om:

  • de melding administratief af te sluiten;

  • de onttrekkingsperiode vast te leggen;

  • het grondwatergebruik in ons gebied in kaart brengen;

  • na te gaan of de daadwerkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater overeenkomt met de gemelde hoeveelheid; en

  • bij het lozen in een vuilwaterriool, hemelwaterriool of oppervlaktewater de zuiverings- of verontreinigingsheffing op te leggen.

Artikel 3.34 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding grondwater te onttrekken. Het uitvoeren van meerdere grondwateronttrekkingen wordt als één project beschouwd, als deze allemaal uitgevoerd moeten worden om één einddoel te bereiken. Voor deze algemene regel geldt dat een melding ook mag bestaan uit meerdere grondwateronttrekkingen. Zoals bijvoorbeeld: het uitvoeren van meerdere sleufbemalingen of het uitvoeren van een sleufbemaling en een bodemsanering (ontgraving in een bouwput). Het is verplicht om voor alle grondwateronttrekkingen, behorende bij één project, één melding in te dienen of één vergunning aan te vragen. Hiervan mag worden afgeweken als sprake is van een project dat lang loopt waarbij niet continu grondwater wordt onttrokken. Als gedurende 8 weken of langer geen grondwater onttrokken wordt, mag een nieuwe melding worden ingediend. Dit geldt ook voor projecten die een groot oppervlak beslaan, waarvan de grondwateronttrekkingen niet in elkaars invloedsgebied liggen.

De melding moet minimaal twee weken voor de start van de grondwateronttrekkingen zijn ingediend. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap zelf. De twee weken zijn bedoeld voor het bevoegd gezag om de melding te kunnen beoordelen. Ook wordt in deze periode de melding doorgestuurd aan ander bevoegd gezag ter informatie en indien van toepassing voor advies (indien het een melding betreft waarvoor zij geen bevoegd gezag zijn).

Artikel 3.35 Vergunningplicht

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer een grondwateronttrekking in een sleuf vergunningplichtig is. De voorgenomen handeling mag dan niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moest dan eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Toelichting leden 1, 3 en 7:

Watervoerende pakketten worden van elkaar gescheiden door waterremmende lagen. Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van verspreiding van verontreiniging naar een dieper gelegen watervoerend pakket met zich mee. Op basis van boringen van TNO is bepaald op welke diepte een scheidende laag zich bevindt. Om onnodig doorboren van scheidende lagen te voorkomen is het niet toegestaan om grondwater dieper dan het eerste watervoerende pakket te onttrekken onder een algemene regel. Voor het onttrekken van dieper gelegen grondwater zal per geval beoordeeld moeten worden of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder vergunningplicht.

Toelichting leden 2, 4 en 8:

De totale hoeveelheid onttrokken grondwater (waterbezwaar) wordt bepaald door het debiet en de duur van de onttrekking. Bij een waterbezwaar groter dan 400.000 m3 is de invloed groter en zijn er meer risico's te verwachten. Er zal in een dergelijk geval nauwkeurig nagegaan moeten worden of hiervoor toestemming kan worden verleend. Voor een dergelijke grondwateronttrekking, geldt een vergunningplicht.

De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en/of de stijghoogte ter plaatse van de grondwateronttrekking en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken om de gewenste drooglegging (maximaal 30 cm) te bereiken.

Bij (negatieve) gevolgen moet onder andere gedacht worden aan de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving, het optreden van zettingen, het ontstaan van funderingsschade, het verplaatsen van verontreiniging(en), verdroging (waardoor archeologie en wortels van bomen kunnen droogvallen) en het indringen van zuurstof in de bodem. Bij een debiet groter dan 15.000 m3/week zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Toelichting leden 5 en 9:

Bij een debiet groter dan 25 m3/uur, zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Toelichting lid 6:

Het onttrekken van grondwater kan tot gevolg hebben dat een nabijgelegen verontreinigingsvlek verplaatst wordt in de richting van de sleufbemaling. Het risico op verplaatsing is afhankelijk van het soort verontreiniging en de ligging ten opzichte van de sleufbemaling. Een verontreiniging binnen het invloedsgebied zal waarschijnlijk verplaatst worden. Indien er op de locatie van de grondwateronttrekking geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer is het niet toegestaan om - zonder beoordeling of dit tot risico's leidt - een verontreiniging met meer dan 5 meter te verplaatsen. Bij een verplaatsing van een verontreinigingsvlek die groter is dan 5meter, zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Toelichting lid 10:

Een aantal gemeenten (waaronder Utrecht en Woerden) past gebiedsgericht grondwaterbeheer toe ter bescherming van de ondergrond. Bij werkzaamheden in de ondergrond waarbij verontreinigingen worden verplaatst zijn in veel gevallen geen extra maatregelen meer nodig. Voor meer informatie verwijzen wij u naar de desbetreffende gemeente. In het kader van gebiedsgericht grondwaterbeheer zijn zones aangewezen. Wanneer de verontreiniging niet binnen de grenzen van het gebiedsplan blijft, dient per geval beoordeel te worden of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Artikel 3.36 Toepassingsbereik

Grondwatersaneringen worden uitgevoerd ten behoeve van het verwijderen van verontreinigingen uit het grondwater of het verwijderen van verontreinigd grondwater.

Deze paragraaf is van toepassing voor het uitvoeren van een van bovenstaande activiteiten waarbij één of meerdere grondwateronttrekkingen noodzakelijk zijn.

Artikel 3.37 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het onttrekken van grondwater in een project in ieder geval inhoudt. In dit artikel is de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 dus verder geconcretiseerd voor het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering. Bij de zorgplicht moeten de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en moet schade worden voorkomen.

Artikel 3.38 Aanwijzing algemene regel

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een grondwateronttrekking voor een grondwatersanering. Voor het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht en informatieplicht.

Toelichting leden 1 en 2:

Het onttrekken van grondwater kan tot gevolg hebben dat een nabijgelegen verontreinigingsvlek verplaatst wordt in de richting van de grondwatersanering. Het risico op verplaatsing is afhankelijk van het soort verontreiniging en de ligging ten opzichte van de grondwatersanering. Het verplaatsen van een verontreinigingsvlek is onder bepaalde omstandigheden toegestaan onder een algemene regel, mits wordt voldaan aan de vastgestelde maximale onttrekkingsdebieten, zoals hieronder verder toegelicht.

Een verontreiniging binnen het invloedsgebied zal waarschijnlijk verplaatst worden. Indien er op de locatie van de grondwateronttrekking geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer en de verontreinigingsvlek maximaal 5 meter verplaatst wordt, is dit toegestaan onder een algemene regel. Wanneer grondwater wordt onttrokken op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer is het niet toegestaan om - zonder beoordeling of dit tot risico's leidt - een verontreiniging met meer dan 5 meter te verplaatsen, tenzij de verontreinigingsvlek onderdeel is van de grondwatersanering. Dit geval is ook toegestaan onder een algemene regel.

Voor een verplaatsing van een verontreinigingsvlek die groter is dan 5 meter op een locatie waar geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten. Met een interceptie- en/of schermbemaling (maatregelen) kan de verplaatsing van een verontreinigingsvlek worden tegengegaan. Een interceptie- en/of schermbemaling is een bemaling die enkel uitgevoerd mag worden in combinatie met een andere grondwateronttrekking (bijv. een grondwatersanering) en wordt in of nabij een verontreinigingsvlek geplaatst om te voorkomen dat de vlek in de richting van de grondwatersanering wordt verplaatst. Een schermbemaling is een retourveld dat tussen de grondwateronttrekking en de vlek in geplaatst wordt. Indien de verplaatsing tot maximaal 5 meter beperkt wordt als gevolg van het toepassen van een interceptie- of schermbemaling, het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren interceptiebemalingen en het debiet van alle gelijktijdig uit te voeren grondwateronttrekkingen voldoet aan de maximale criteria onder de algemene regel kunnen de werkzaamheden uitgevoerd worden.

Een verontreinigingsvlek kan ook door een andere oorzaak worden verplaatst, zoals natuurlijke grondwaterstroming. Indien hier sprake van is, is een grondwateronttrekking ten behoeve van het voorkomen van verplaatsing van de verontreinigingsvlek geen interceptie- of schermbemaling. Er is dan sprake van een grondwatersanering of een beheersmaatregel. Hiervoor is respectievelijk de regelgeving opgenomen in paragraaf 3.3.4 Grondwater onttrekken voor een grondwatersanering of paragraaf 3.3.5 Grondwater onttrekken voor een beheersmaatregel van toepassing.

Het maximale debiet voor een interceptiebemaling wat toegestaan wordt onder een algemene regel, is gelijk aan het maximaal toegestane debiet voor een grondwatersanering. Voor een schermbemaling is geen maximaal debiet opgenomen in de algemene regels, omdat deze gebruik maakt van het grondwater dat onttrokken wordt bij de andere grondwateronttrekking.

Mogelijk zijn in de directe omgeving van een grondwateronttrekking meerdere verontreinigings-vlekken aanwezig en zijn, om verplaatsing te tegen te gaan, meerdere interceptie- en/of schermbemalingen noodzakelijk. Het is toegestaan om ten behoeve van het voorkomen van verplaatsing van verontreinigingsvlekken, door toedoen van een grondwateronttrekking, meerdere interceptie- en/of schermbemalingen te plaatsen. Bij gelijktijdig uitvoeren van meerdere interceptiebemalingen mag het debiet van alle interceptiebemalingen, in totaal, niet groter dan 25 m3/uur zijn.

De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en/of de stijghoogte ter plaatse van de grondwateronttrekking en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken. Bij (negatieve) gevolgen moet onder andere gedacht worden aan de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving, het optreden van zettingen, het ontstaan van funderingsschade, het verplaatsen van verontreiniging(en), verdroging (waardoor archeologie en wortels van bomen kunnen droogvallen) en het indringen van zuurstof in de bodem.

Ervaring leert dat bij een grondwateronttrekking ten behoeve van een grondwatersanering met een debiet kleiner dan of gelijk aan 25 m3/uur de (negatieve) gevolgen beperkt zijn. Het onder een algemene regel gelijktijdig uitvoeren van grondwateronttrekkingen bij meerdere grondwatersaneringen en/of meerdere interceptiebemalingen, die in elkaars invloedsgebied liggen, is alleen toegestaan indien het uurdebiet van alle gelijktijdig uitgevoerde grondwateronttrekkingen samen kleiner dan of gelijk aan 25 m3/uur zijn. Het onder een algemene regel direct na elkaar uitvoeren van grondwateronttrekkingen bij meerdere grondwatersaneringen, die in elkaars invloedsgebied liggen, is toegestaan indien het uurdebiet van de grootste bemaling kleiner dan of gelijk aan 25 m3/uur is.

Toelichting lid 3:

Een aantal gemeenten (waaronder Utrecht en Woerden) past gebiedsgericht grondwaterbeheer toe ter bescherming van de ondergrond. Bij werkzaamheden in de ondergrond waarbij verontreinigingen worden verplaatst zijn in veel gevallen geen extra maatregelen meer nodig. Voor meer informatie verwijzen wij u naar de desbetreffende gemeente. In het kader van gebiedsgericht grondwaterbeheer zijn zones aangewezen. Binnen deze zones beschouwt het bevoegd gezag het verplaatsen van verontreinigen niet direct als een probleem, mits de verplaatsing binnen de grenzen van het gebiedsplan blijft.

Het maximale debiet voor een interceptiebemaling wat toegestaan wordt onder een algemene regel, is gelijk aan het maximaal toegestane debiet voor een grondwatersanering. Voor een schermbemaling is geen maximaal debiet opgenomen in de algemene regels, omdat deze gebruik maakt van het grondwater dat onttrokken wordt bij de andere grondwateronttrekking.

Mogelijk zijn in de directe omgeving van een grondwateronttrekking meerdere verontreinigings-vlekken aanwezig en zijn, om verplaatsing te tegen te gaan, meerdere interceptie- en/of schermbemalingen noodzakelijk. Het is toegestaan om ten behoeve van het voorkomen van verplaatsing van verontreinigingsvlekken, door toedoen van een grondwateronttrekking, meerdere interceptie- en/of schermbemalingen te plaatsen. Bij gelijktijdig uitvoeren van meerdere interceptiebemalingen mag het debiet van alle interceptiebemalingen, in totaal, niet groter dan 25 m3/uur zijn.

De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en/of de stijghoogte ter plaatse van de grondwateronttrekking en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken. Bij (negatieve) gevolgen moet onder andere gedacht worden aan de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving, het optreden van zettingen, het ontstaan van funderingsschade, het verplaatsen van verontreiniging(en), verdroging (waardoor archeologie en wortels van bomen kunnen droogvallen) en het indringen van zuurstof in de bodem.

Ervaring leert dat bij een grondwateronttrekking ten behoeve van een beheersmaatregel met een debiet kleiner dan of gelijk aan 25 m3/uur de (negatieve) gevolgen beperkt zijn. Het onder een algemene regel gelijktijdig uitvoeren van grondwateronttrekkingen bij meerdere beheersmaatregelen en/of meerdere interceptiebemalingen, die in elkaars invloedsgebied liggen, is alleen toegestaan indien het uurdebiet van alle gelijktijdig uitgevoerde grondwateronttrekkingen samen kleiner dan of gelijk aan 25 m3/uur zijn. Het onder een algemene regel direct na elkaar uitvoeren van grondwateronttrekkingen bij meerdere beheersmaatregelen, die in elkaars invloedsgebied liggen, is toegestaan indien het uurdebiet van de grootste bemaling kleiner dan of gelijk aan 25 m3/uur is.

Toelichting lid 4:

Voor grondwateronttrekkingen in de zone waterstaatswerk of beschermingszone van een waterkering zijn extra regels van toepassing. Deze zijn opgenomen in Afdeling 3.2 Waterkering. Indien uit de regelgeving van Afdeling 3.2 blijkt dat er geen vergunningplichtig geldt, wordt het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering toegestaan onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht van deze afdeling.

Voor grondwateronttrekkingen ter plaatse van kwetsbare bebouwing of gebieden met grondwatergevoelige natuur zijn extra regels van toepassing. Deze zijn opgenomen in paragraaf 3.3.1. Indien uit de regelgeving van paragraaf 3.3.1 blijkt dat er geen vergunningplichtig geldt, wordt het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering toegestaan onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht van deze afdeling.

Artikel 3.39 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het onttrekken van grondwater voor een grondwatersanering. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Om overzicht te krijgen en houden op het verloop van de grondwateronttrekking, is het van belang dat maandelijks de hoeveelheid onttrokken grondwater gemonitord/gemeten wordt. Dit gebeurt door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Hierbij wordt ook de datum en tijdstip van opname geregistreerd.

Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren. Indien een interceptie- en/of schermbemaling wordt toegepast, wordt deze voorzien van een eigen watermeter.

Per melding geldt een onttrekkingsperiode waarbinnen de grondwateronttrekkingen, die vallen onder de melding, worden uitgevoerd.

Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere putten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.

  • Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 6.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

  • Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

Artikel 3.40 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap gegevens van de activiteit te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap.

Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor het onttrekken van grondwater is ingediend, een project wordt uitgesteld. Een verschuiving van de startdatum betekent dat de situatie en de omstandigheden waarin het grondwater onttrokken zal worden, gewijzigd (kunnen) zijn ten opzichte van de oorspronkelijke uitgangspunten. Er kan sprake zijn van een andere grondwaterstand of er zijn mogelijk andere projecten in de omgeving gestart. De wijziging in startdatum kan tot gevolg hebben dat andere gegevens moeten worden aangeleverd of dat het onttrekken van grondwater vergunningplichtig is geworden. Indien de startdatum van de grondwateronttrekking meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap. Op basis van deze data wordt de onttrekkingsperiode vastgelegd.

Met behulp van boorstaten wordt er meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan tevens gecontroleerd worden of de werkzaamheden op juiste wijze zijn uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:

  • een overzicht van hoe de grondlagen zijn opgebouwd t.o.v. maaiveld en/of NAP;

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, filters en stijgbuizen zijn afgesteld, inclusief materiaalsoorten en diameters;

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, afsluitende lagen en overige aanvullingen in een boorgat zijn aangebracht met de gebruikte materialen.

Het juist afdichten van diepere putten is van belang om het risico op verplaatsing van verontreiniging te beperken. Om zicht te hebben op de uitvoering van het afdichten, dient het waterschap op de hoogte te worden gesteld van wanneer een put wordt afgedicht.

Uiterlijk één maand na het beëindigen van de grondwateronttrekking moet de einddatum en de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden of draaiuren per dag (indien geen watermeter aanwezig), de begin- en eindstand van de watermeter (indien aanwezig), de datum en het tijdstip van de beëindiging en de boorstaten, aan het waterschap worden doorgegeven. De gemelde gegevens worden gebruikt om:

  • de melding administratief af te sluiten;

  • de onttrekkingsperiode vast te leggen;

  • het grondwatergebruik in ons gebied in kaart brengen;

  • na te gaan of de daadwerkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater overeenkomt met de gemelde hoeveelheid; en

  • bij het lozen in een vuilwaterriool, hemelwaterriool of oppervlaktewater de zuiverings- of verontreinigingsheffing op te leggen.

Artikel 3.41 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding grondwater te onttrekken. Het uitvoeren van meerdere grondwateronttrekkingen wordt als één project beschouwd, als deze allemaal uitgevoerd moeten worden om één einddoel te bereiken. Voor deze algemene regel geldt dat een melding ook mag bestaan uit meerdere grondwateronttrekkingen. Zoals bijvoorbeeld: het uitvoeren van meerdere grondwatersaneringen of het uitvoeren van een grondwatersanering en een bodemsanering (ontgraving in een bouwput).Het is verplicht om voor alle grondwateronttrekkingen, behorende bij één project, één melding in te dienen of één vergunning aan te vragen. Hiervan mag worden afgeweken als sprake is van een project dat lang loopt waarbij niet continu grondwater wordt onttrokken. Als gedurende 8 weken of langer geen grondwater onttrokken wordt, mag een nieuwe melding worden ingediend. Dit geldt ook voor projecten die een groot oppervlak beslaan, waarvan de grondwateronttrekkingen niet in elkaars invloedsgebied liggen.

De melding moet minimaal twee weken voor de start van de grondwateronttrekkingen zijn ingediend. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap zelf. De twee weken zijn bedoeld voor het bevoegd gezag om de melding te kunnen beoordelen. Ook wordt in deze periode de melding doorgestuurd aan ander bevoegd gezag ter informatie en indien van toepassing voor advies (indien het een melding betreft waarvoor zij geen bevoegd gezag zijn).

Artikel 3.42 Vergunningplicht

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer een grondwateronttrekking voor een grondwatersanering vergunningplichtig is. De voorgenomen handeling mag dan niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moest dan eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket . Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Toelichting leden 1, 2 en 5:

De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en/of de stijghoogte ter plaatse van de grondwateronttrekking en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken. Bij (negatieve) gevolgen moet onder andere gedacht worden aan de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving, het optreden van zettingen, het ontstaan van funderingsschade, het verplaatsen van verontreiniging(en), verdroging (waardoor archeologie en wortels van bomen kunnen droogvallen) en het indringen van zuurstof in de bodem. Bij een debiet groter dan 25 m3/uur zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Toelichting leden 3 en 6:

Bij een debiet groter dan 25 m3/uur, zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Toelichting lid 4:

Het onttrekken van grondwater kan tot gevolg hebben dat een nabijgelegen verontreinigingsvlek verplaatst wordt in de richting van de beheersmaatregel. Het risico op verplaatsing is afhankelijk van het soort verontreiniging en de ligging ten opzichte van de beheersmaatregel. Een verontreiniging binnen het invloedsgebied zal waarschijnlijk verplaatst worden. Indien er op de locatie van de grondwateronttrekking geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer is het niet toegestaan om - zonder beoordeling of dit tot risico's leidt - een verontreiniging met meer dan 5 meter te verplaatsen. Bij een verplaatsing van een verontreinigingsvlek die groter is dan 5 meter, zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Toelichting lid 7:

Een aantal gemeenten (waaronder Utrecht en Woerden) past gebiedsgericht grondwaterbeheer toe ter bescherming van de ondergrond. Bij werkzaamheden in de ondergrond waarbij verontreinigingen worden verplaatst zijn in veel gevallen geen extra maatregelen meer nodig. Voor meer informatie verwijzen wij u naar de desbetreffende gemeente. In het kader van gebiedsgericht grondwaterbeheer zijn zones aangewezen. Wanneer de verontreiniging niet binnen de grenzen van het gebiedsplan blijft, dient per geval beoordeel te worden of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Artikel 3.43 Toepassingsbereik

Bij een beheersmaatregel wordt grondwater onttrokken om een verontreinigd grondwater te beheersen of te voorkomen dat verontreinigd grondwater verplaatst wordt ten gevolge van natuurlijke veranderingen zoals natuurlijke grondwaterstromen. Bij langdurig beheersen bestaat de kans dat een grondwaterverontreiniging gedeeltelijk of zelfs volledig wordt verwijderd.

Deze paragraaf is van toepassing op het uitvoeren van een van bovenstaande activiteiten waarbij één of meerdere grondwateronttrekkingen noodzakelijk zijn.

Artikel 3.44 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het onttrekken van grondwater in een project in ieder geval inhoudt. In dit artikel is de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 dus verder geconcretiseerd voor het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel. Bij de zorgplicht moeten de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en moet schade worden voorkomen.

Artikel 3.46 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het onttrekken van grondwater voor een beheersmaatregel. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Om overzicht te krijgen en houden op het verloop van de grondwateronttrekking, is het van belang dat maandelijks de hoeveelheid onttrokken grondwater gemonitord/gemeten wordt. Dit gebeurt door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Hierbij wordt ook de datum en tijdstip van opname geregistreerd. Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren. Indien een interceptie- en/of schermbemaling wordt toegepast, wordt deze voorzien van een eigen watermeter.

Per melding geldt een onttrekkingsperiode waarbinnen de grondwateronttrekkingen, die vallen onder de melding, worden uitgevoerd.

Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere putten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.

  • Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 6.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

  • Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

Artikel 3.47 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap gegevens van de activiteit te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap.

Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor het onttrekken van grondwater is ingediend, een project wordt uitgesteld. Een verschuiving van de startdatum betekent dat de situatie en de omstandigheden waarin het grondwater onttrokken zal worden, gewijzigd (kunnen) zijn ten opzichte van de oorspronkelijke uitgangspunten. Er kan sprake zijn van een andere grondwaterstand of er zijn mogelijk andere projecten in de omgeving gestart. De wijziging in startdatum kan tot gevolg hebben dat andere gegevens moeten worden aangeleverd of dat het onttrekken van grondwater vergunningplichtig is geworden. Indien de startdatum van de grondwateronttrekking meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap. Op basis van deze data wordt de onttrekkingsperiode vastgelegd.

Met behulp van boorstaten wordt er meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan tevens gecontroleerd worden of de werkzaamheden op juiste wijze zijn uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:

  • een overzicht van hoe de grondlagen zijn opgebouwd t.o.v. maaiveld en/of NAP;

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, filters en stijgbuizen zijn afgesteld, inclusief materiaalsoorten en diameters; en

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, afsluitende lagen en overige aanvullingen in een boorgat zijn aangebracht met de gebruikte materialen.

Het juist afdichten van diepere putten is van belang om het risico op verplaatsing van verontreiniging te beperken. Om zicht te hebben op de uitvoering van het afdichten, dient het waterschap op de hoogte te worden gesteld van wanneer een put wordt afgedicht.

Uiterlijk één maand na het beëindigen van de grondwateronttrekking moet de einddatum en de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden of draaiuren per dag (indien geen watermeter aanwezig), de begin- en eindstand van de watermeter (indien aanwezig), de datum en het tijdstip van de beëindiging en de boorstaten, aan het waterschap worden doorgegeven. De gemelde gegevens worden gebruikt om:

  • de melding administratief af te sluiten;

  • de onttrekkingsperiode vast te leggen;

  • het grondwatergebruik in ons gebied in kaart brengen;

  • na te gaan of de daadwerkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater overeenkomt met de gemelde hoeveelheid; en

  • bij het lozen in een vuilwaterriool, hemelwaterriool of oppervlaktewater de zuiverings- of verontreinigingsheffing op te leggen.

Artikel 3.48 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding grondwater te onttrekken. Het uitvoeren van meerdere grondwateronttrekkingen wordt als één project beschouwd, als deze allemaal uitgevoerd moeten worden om één einddoel te bereiken. Voor deze algemene regel geldt dat een melding ook mag bestaan uit meerdere grondwateronttrekkingen. Het is verplicht om voor alle grondwateronttrekkingen, behorende bij één project, één melding in te dienen of één vergunning aan te vragen. Hiervan mag worden afgeweken als sprake is van een project dat lang loopt waarbij niet continu grondwater wordt onttrokken. Als gedurende 8 weken of langer geen grondwater onttrokken wordt, mag een nieuwe melding worden ingediend. Dit geldt ook voor projecten die een groot oppervlak beslaan, waarvan de grondwateronttrekkingen niet in elkaars invloedsgebied liggen.

De melding moet minimaal twee weken voor de start van de grondwateronttrekkingen zijn ingediend. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap zelf. De twee weken zijn bedoeld voor het bevoegd gezag om de melding te kunnen beoordelen. Ook wordt in deze periode de melding doorgestuurd aan ander bevoegd gezag ter informatie en indien van toepassing voor advies (indien het een melding betreft waarvoor zij geen bevoegd gezag zijn).

Artikel 3.49 Vergunningplicht

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer een grondwateronttrekking voor een beheersmaatregel vergunningplichtig is. De voorgenomen handeling mag dan niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moest dan eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Toelichting leden 1, 2 en 5:

De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en/of de stijghoogte ter plaatse van de grondwateronttrekking en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken. Bij (negatieve) gevolgen moet onder andere gedacht worden aan de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving, het optreden van zettingen, het ontstaan van funderingsschade, het verplaatsen van verontreiniging(en), verdroging (waardoor archeologie en wortels van bomen kunnen droogvallen) en het indringen van zuurstof in de bodem. Bij een debiet groter dan 25 m3/uur zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Toelichting lid 3 en 6:

Bij een debiet groter dan 25 m3/uur, zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Toelichting lid 4:

Het onttrekken van grondwater kan tot gevolg hebben dat een nabijgelegen verontreinigingsvlek verplaatst wordt in de richting van de beheersmaatregel. Het risico op verplaatsing is afhankelijk van het soort verontreiniging en de ligging ten opzichte van de beheersmaatregel. Een verontreiniging binnen het invloedsgebied zal waarschijnlijk verplaatst worden. Indien er op de locatie van de grondwateronttrekking geen sprake is van gebiedsgericht grondwaterbeheer is het niet toegestaan om - zonder beoordeling of dit tot risico's leidt - een verontreiniging meer dan 5 meter te verplaatsen. Bij een verplaatsing van een verontreinigingsvlek meer dan 5 meter, zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Toelichting lid 7:

Een aantal gemeenten (waaronder Utrecht en Woerden) past gebiedsgericht grondwaterbeheer toe ter bescherming van de ondergrond. Bij werkzaamheden in de ondergrond waarbij verontreinigingen worden verplaatst zijn in veel gevallen geen extra maatregelen meer nodig. Voor meer informatie verwijzen wij u naar de desbetreffende gemeente. In het kader van gebiedsgericht grondwaterbeheer zijn zones aangewezen. Wanneer de verontreiniging niet binnen de grenzen van het gebiedsplan blijft, dient per geval beoordeel te worden of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Toelichting lid 8:

Het beheersen van een verontreinigingsvlek is geen structurele oplossing. Het saneren van grondwaterverontreinigingen heeft de voorkeur boven het beheersen van grondwater-verontreinigingen. Als een verontreinigingsvlek niet wordt gesaneerd en een beheersmaatregel wordt toegepast om verplaatsing van de verontreiniging te voorkomen, bestaat altijd een (klein) risico dat de vlek zich alsnog kan verplaatsen. Bovendien is het beheersen van grondwaterverontreinigingen vanuit grondwaterbeheer ongewenst omdat permanent grondwater onttrokken wordt. Indien het gewenst is om langer dan 5 jaar grondwater te onttrekken, dient per geval beoordeeld te worden of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Artikel 3.50 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor een combinatie van de in artikel 3.50 genoemde doelen. Grondwateronttrekkingen die gelijktijdig plaatsvinden en behoren tot een project voor meer dan één doel en in elkaars invloedgebied liggen, hebben een grotere invloed op de omgeving dan wanneer deze na elkaar plaatsvinden. Deze grondwateronttrekkingen moeten daarom als een geheel beschouwd worden.

Het opknippen van grondwateronttrekkingen van een project voor meer dan één doel in meerdere meldingen en/of vergunningaanvragen moet voorkomen worden. Opknippen is alleen toegestaan als tussen twee afzonderlijke onttrekkingen een wachttijd wordt aangehouden van minimaal 8 weken of wanneer de grondwateronttrekkingen nimmer in elkaars invloedgebied liggen.

Artikel 3.51 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het onttrekken van grondwater in een project in ieder geval inhoudt. In dit artikel is de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 dus verder geconcretiseerd voor het onttrekken van grondwater in een project. Bij de zorgplicht moeten de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en moet schade worden voorkomen.

Artikel 3.52 Aanwijzing algemene regel

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een grondwateronttrekking in een project. Voor het onttrekken van grondwater in een project kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht en informatieplicht.

Toelichting lid 1:

De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en/of de stijghoogte ter plaatse van de grondwateronttrekking en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat er zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken om de gewenste drooglegging (maximaal 30 cm) te bereiken. Bij (negatieve) gevolgen moet onder andere gedacht worden aan de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving, het optreden van zettingen, het ontstaan van funderingsschade, verplaatsen van verontreiniging, verdroging en het indringen van zuurstof in de bodem.

De ervaring leert dat bij een grondwateronttrekking met een debiet van maximaal 100 m3/uur de (negatieve) gevolgen beperkt zijn. Het onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht uitvoeren van meerdere grondwateronttrekkingen, die in elkaars invloedgebied liggen, is alleen toegestaan indien het uurdebiet van alle grondwateronttrekkingen samen maximaal 100 m3/uur en het waterbezwaar maximaal 400.000 m3 bedraagt. Het waterbezwaar is de totale hoeveelheid onttrokken grondwater en wordt bepaald door het debiet en de duur van de onttrekking. Doorgaans reageert het grondwatersysteem relatief traag en zijn de risico's bij een waterbezwaar van maximaal 400.000 m3, beperkt.

Toelichting lid 2:

Voor grondwateronttrekkingen in de zone waterstaatswerk of beschermingszone van een waterkering zijn extra regels van toepassing. Deze zijn opgenomen in Afdeling 3.2 Waterkering. Indien uit de regelgeving van Afdeling 3.2 blijkt dat er geen vergunningplicht geldt, wordt het onttrekken van grondwater in een project toegestaan met een meldplicht en informatieplicht op basis van een algemene regel van deze afdeling.

Voor grondwateronttrekkingen ter plaatse van kwetsbare bebouwing of gebieden met grondwatergevoelige natuur zijn extra regels van toepassing. Deze zijn opgenomen in paragraaf 3.3.1. Indien uit de regelgeving van paragraaf 3.3.1 blijkt dat er geen vergunningplicht geldt, wordt het onttrekken van grondwater in een project toegestaan met een meldplicht en informatieplicht op basis van een algemene regel van deze afdeling.

Voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van het droog krijgen en houden van een bouwput moet worden voldaan aan de criteria zoals gesteld in paragraaf 3.3.2 De criteria in paragraaf 3.3.2 geven grenzen aan de grootte van het onttrekkingsdebiet, het totale waterbezwaar en de verplaatsing van verontreiniging ten gevolge van de onttrekking. Bij het voldoen aan de criteria is het risico van de grondwateronttrekking beperkt en kan worden volstaan met een meldplicht en informatieplicht op basis van een algemene regel.

Voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van het droog krijgen en houden van een sleuf moet worden voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in paragraaf 3.3.3. De criteria in paragraaf 3.3.3 geven grenzen aan de grootte van het onttrekkingsdebiet, het totale waterbezwaar en de verplaatsing van verontreiniging ten gevolge van de onttrekking. Bij het voldoen aan de criteria is het risico van de grondwateronttrekking beperkt en kan worden volstaan met een meldplicht en informatieplicht op basis van een algemene regel.

Voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van het saneren van grondwater moet worden voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in paragraaf 3.3.4. De criteria in paragraaf 3.3.4 geven grenzen aan de grootte van het onttrekkingsdebiet en de verplaatsing van verontreiniging ten gevolge van de onttrekking. Bij het voldoen aan de criteria is het risico van de grondwateronttrekking beperkt en kan worden volstaan met een meldplicht en informatieplicht op basis van een algemene regel.

Voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van het beheersen van een verontreinigingsvlek moet worden voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in paragraaf 3.3.5. De criteria in paragraaf 3.3.5 geven grenzen aan de grootte van het onttrekkingsdebiet en de verplaatsing van verontreiniging ten gevolge van de onttrekking. Bij het voldoen aan de criteria is het risico van de grondwateronttrekking beperkt en kan worden volstaan met een meldplicht en informatieplicht op basis van een algemene regel.

Artikel 3.53 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het onttrekken van grondwater in een project. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Om te voorkomen dat meer grondwater wordt onttrokken dan strikt noodzakelijk is, is een maximale verlaging op het kritische punt voorgeschreven. Een maximale grondwaterstand van 30 centimeter onder de bouwputbodem en/of sleufbodem geeft voldoende draagkracht om de werkzaamheden uit te kunnen voeren zonder dat dit tot problemen zal leiden.

Om zicht te krijgen en houden op de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving van de bouwput/sleuf heeft het waterschap voorgeschreven waaraan een monitoring voor het verlagen van de grondwaterstand en/of stijghoogte minimaal moet voldoen. Hiermee kan bij drastische verlagingen worden ingegrepen om schade te voorkomen. Ook bij een grondwatersanering en/of beheersmaatregel is het van belang om de nut en noodzaak van de grondwateronttrekking vast te stellen, daarom zal het verloop van de grondwatersanering en/of beheersing van de verontreiniging gemonitord moeten worden. Voor het aanbrengen van peilbuizen e.d. heeft u toestemming nodig van een eventuele (mede)eigenaar, beheerder of gebruiker van de grond. Door omstandigheden kan het voorkomen dat niet aan de voorgeschreven monitoring kan worden voldaan of dat met een andere methode van monitoring ook voldoende zicht wordt verkregen op de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving van de bouwput/sleuf. In deze gevallen kan een (gemotiveerd) schriftelijk verzoek, waarin de monitoring wordt beschreven, worden ingediend. Daarnaast is het voor het verloop van de grondwateronttrekking van belang dat dagelijks de hoeveelheid onttrokken grondwater gemeten wordt. Meten gebeurt door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Hierbij wordt ook de datum en tijdstip van opname geregistreerd. Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren. Indien een interceptie- en/of schermbemaling wordt toegepast, wordt deze voorzien van een eigen watermeter.

Per melding geldt een onttrekkingsperiode waarbinnen de grondwateronttrekkingen, die vallen onder de melding, worden uitgevoerd.

Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere putten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.

  • Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 6.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

  • Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

Artikel 3.54 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap gegevens van de activiteit te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap.

Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor het onttrekken van grondwater is ingediend, een project wordt uitgesteld. Een verschuiving van de startdatum betekent dat de situatie en de omstandigheden waarin het grondwater onttrokken zal worden, gewijzigd (kunnen) zijn ten opzichte van de oorspronkelijke uitgangspunten. Er kan sprake zijn van een andere grondwaterstand of er zijn mogelijk andere projecten in de omgeving gestart. De wijziging in startdatum kan tot gevolg hebben dat andere gegevens moeten worden aangeleverd of dat het onttrekken van grondwater vergunningplichtig is geworden. Indien de startdatum van de grondwateronttrekking meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap. Op basis van deze data wordt de onttrekkingsperiode vastgelegd.

Met behulp van boorstaten wordt er meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan tevens gecontroleerd worden of de werkzaamheden op juiste wijze zijn uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:

  • een overzicht van hoe de grondlagen zijn opgebouwd t.o.v. maaiveld en/of NAP;

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, filters en stijgbuizen zijn afgesteld, inclusief materiaalsoorten en diameters; en

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, afsluitende lagen en overige aanvullingen in een boorgat zijn aangebracht met de gebruikte materialen.

Het juist afdichten van diepere putten is van belang om het risico op verplaatsing van verontreiniging te beperken. Om zicht te hebben op de uitvoering van het afdichten, dient het waterschap op de hoogte te worden gesteld van wanneer een put wordt afgedicht.

Uiterlijk één maand na het beëindigen van de grondwateronttrekking moet de einddatum en de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden of draaiuren per dag (indien geen watermeter aanwezig), de begin- en eindstand van de watermeter (indien aanwezig), de datum en het tijdstip van de beëindiging en de boorstaten, aan het waterschap worden doorgegeven. De gemelde gegevens worden gebruikt om:

  • de melding administratief af te sluiten;

  • de onttrekkingsperiode vast te leggen;

  • het grondwatergebruik in ons gebied in kaart brengen;

  • na te gaan of de daadwerkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater overeenkomt met de gemelde hoeveelheid; en

  • bij het lozen in een vuilwaterriool, hemelwaterriool of oppervlaktewater de zuiverings- of verontreinigingsheffing op te leggen.

Artikel 3.55 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding grondwater te onttrekken. Het uitvoeren van meerdere grondwateronttrekkingen met verschillende doelen wordt als één project beschouwd, als deze allemaal uitgevoerd moeten worden om één einddoel te bereiken. Het is verplicht om voor alle grondwateronttrekkingen, behorende bij één project, één melding in te dienen of één vergunning aan te vragen. Hiervan mag worden afgeweken als sprake is van een project dat lang loopt waarbij niet continu grondwater wordt onttrokken. Als gedurende 8 weken of langer geen grondwater onttrokken wordt, mag een nieuwe melding worden ingediend. Dit geldt ook voor projecten die een groot oppervlak beslaan, waarvan de grondwateronttrekkingen nimmer in elkaars invloedgebied liggen.

De melding moet minimaal twee weken voor de start van de grondwateronttrekkingen zijn ingediend. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap zelf. De twee weken zijn bedoeld voor het bevoegd gezag om de melding te kunnen beoordelen. Ook wordt in deze periode de melding doorgestuurd aan ander bevoegd gezag ter informatie en indien van toepassing voor advies (indien het een melding betreft waarvoor zij geen bevoegd gezag zijn).

Artikel 3.56 Vergunningplicht

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer een grondwateronttrekking in een project vergunningplichtig is. De voorgenomen handeling mag dan niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Toelichting lid 1:

Bij het niet voldoen aan de criteria in paragraaf 3.3.2 is de invloed van de grondwateronttrekking groter en zijn er meer risico's te verwachten. Er zal in een dergelijk geval nauwkeurig nagegaan moeten worden of hiervoor toestemming kan worden verleend. Voor een dergelijke combinatie van grondwateronttrekkingen, geldt een vergunningplicht.

Toelichting lid 2:

Bij het niet voldoen aan de criteria in paragraaf 3.3.3 is de invloed van de grondwateronttrekking groter en zijn er meer risico's te verwachten. Er zal in een dergelijk geval nauwkeurig nagegaan moeten worden of hiervoor toestemming kan worden verleend. Voor een dergelijke combinatie van grondwateronttrekkingen, geldt een vergunningplicht.

Toelichting lid 3:

Bij het niet voldoen aan de criteria in paragraaf 3.3.4 is de invloed van de grondwateronttrekking groter en zijn er meer risico's te verwachten. Er zal in een dergelijk geval nauwkeurig nagegaan moeten worden of hiervoor toestemming kan worden verleend. Voor een dergelijke combinatie van grondwateronttrekkingen, geldt een vergunningplicht.

Toelichting lid 4:

Bij het niet voldoen aan de criteria in paragraaf 3.3.5 is de invloed van de grondwateronttrekking groter en zijn er meer risico's te verwachten. Er zal in een dergelijk geval nauwkeurig nagegaan moeten worden of hiervoor toestemming kan worden verleend. Voor een dergelijke combinatie van grondwateronttrekkingen, geldt een vergunningplicht.

Toelichting lid 5:

De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en/of de stijghoogte ter plaatse van de grondwateronttrekking en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat er zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken om de gewenste drooglegging (maximaal 30 cm) te bereiken.

Bij (negatieve) gevolgen moet onder andere gedacht worden aan de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving, het optreden van zettingen, het ontstaan van funderingsschade, verplaatsen van verontreiniging, verdroging en het indringen van zuurstof in de bodem. Bij een debiet groter dan 100 m3/uur of bij een waterbezwaar groter dan 400.000 m3 zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht. Het waterbezwaar is de totale hoeveelheid onttrokken grondwater en wordt bepaald door het debiet en de duur van de onttrekking.

Artikel 3.57 Toepassingsbereik

Een proefonttrekking heeft als doel het vaststellen van de geohydrologische gesteldheid van de bodem. Voorbeelden zijn: het bepalen van het benodigde debiet, de mogelijkheid voor het aanleggen van een energieopslagsysteem of het onttrekken van grondwater in het kader van een bodemsaneringsonderzoek. Deze paragraaf is van toepassing op het uitvoeren van bovenstaande activiteiten.

Artikel 3.58 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor proefonttrekkingen in ieder geval inhoudt. In dit artikel is de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 dus verder geconcretiseerd voor het onttrekken van grondwater voor een proefonttrekking. Bij de zorgplicht moeten de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en moet schade worden voorkomen.

Artikel 3.59 Aanwijzing algemene regels

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij proefonttrekkingen. Voor een

proefonttrekking kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht en een informatieplicht.

Toelichting lid 1:

Risico's van een grondwateronttrekking hangen samen met de duur en grootte van de grondwateronttrekking. Bij kortdurende grondwateronttrekkingen zijn de risico's beperkt. Door een maximaal debiet en een maximale duur vast te leggen, zullen de effecten van de grondwateronttrekking beperkt blijven. Bij proeven wordt in de praktijk doorgaans getoetst welke onttrekkingshoeveelheden noodzakelijk zijn om de geplande werkzaamheden uit te kunnen voeren. Dat kan zijn voor het verlagen van de grondwaterstand, maar ook voor het bepalen van de geschiktheid van een locatie voor bodemenergieopslag of een andere vorm van geohydrologisch onderzoek. Bij een proefonttrekking zijn mogelijk hogere debieten gemoeid dan is toegestaan onder een melding voor de daadwerkelijke uitvoering. Omdat een proefonttrekking veel inzicht verschaft in de werkelijke situatie, wordt een proef ten behoeve van bepaling van de benodigde debieten voor verlaging van de grondwaterstand, bij geohydrologisch onderzoek voor grondwaterstandsverlaging en/of retourbemaling of voor het bepalen van de geschiktheid van een locatie voor warmte- en/of koudeopslag (WKO), toegestaan met meldplicht en informatieplicht op basis van een algemene regel.

Toelichting lid 2:

Voor grondwateronttrekkingen in de zone waterstaatswerk of beschermingszone van een waterkering zijn extra regels van toepassing. Deze zijn opgenomen in afdeling 3.2. Indien uit de regelgeving van afdeling 3.2 blijkt dat er geen vergunningplicht geldt, wordt het onttrekken van grondwater voor een proefonttrekking toegestaan met meldplicht en informatieplicht op basis van een algemene regel van deze afdeling.

Artikel 3.60 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij proefonttrekkingen. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Het doel van een proefonttrekking is een beeld krijgen van de bodemgesteldheid en zodoende wat mogelijk is of wat noodzakelijk is voor nog uit te voeren werkzaamheden. Er wordt ruimte geboden om een juiste afweging te maken en zodoende ook de juiste maatregelen voor te kunnen bereiden.Het is daarom niet toegestaan om werkzaamheden uit te voeren tijdens de proefonttrekking waarvoor een grondwateronttrekking noodzakelijk is.

Om zicht te krijgen en houden op de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving van de proefonttrekking heeft het waterschap voorgeschreven waaraan een monitoring voor het verlagen van de grondwaterstand en/of stijghoogte minimaal moet voldoen. Hiermee kan bij drastische verlagingen worden ingegrepen om schade te voorkomen. Voor het aanbrengen van peilbuizen e.d. heeft u toestemming nodig van een eventuele (mede)eigenaar, beheerder of gebruiker van de grond. Door omstandigheden kan het voorkomen dat niet aan de voorgeschreven monitoring kan worden voldaan of dat met een andere methode van monitoring ook voldoende zicht wordt verkregen op de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving van de proefonttrekking. In deze gevallen kan een (gemotiveerd) schriftelijk verzoek, waarin de monitoring wordt beschreven, worden ingediend. Daarnaast is het voor het verloop van de grondwateronttrekking van belang dat dagelijks de hoeveelheid onttrokken grondwater gemeten wordt. Meten gebeurt door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Hierbij wordt ook de datum en tijdstip van opname geregistreerd. Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren. Indien een interceptie- en/of schermbemaling wordt toegepast, wordt deze voorzien van een eigen watermeter.

Per melding geldt een onttrekkingsperiode waarbinnen de grondwateronttrekkingen, die vallen onder de melding, worden uitgevoerd.

Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere onttrekkingsputten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.

  • Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 6.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

  • Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

Artikel 3.61 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap gegevens van de activiteit te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap.

Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor het onttrekken van grondwater is ingediend, een project wordt uitgesteld. Een verschuiving van de startdatum betekent dat de situatie en de omstandigheden waarin het grondwater onttrokken zal worden, gewijzigd (kunnen) zijn ten opzichte van de oorspronkelijke uitgangspunten. Er kan sprake zijn van een andere grondwaterstand of er zijn mogelijk andere projecten in de omgeving gestart. De wijziging in startdatum kan tot gevolg hebben dat andere gegevens moeten worden aangeleverd of dat het onttrekken van grondwater vergunningplichtig is geworden. Indien de startdatum van de grondwateronttrekking meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap. Op basis van deze data wordt de onttrekkingsperiode vastgelegd.

Met behulp van boorstaten wordt er meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan tevens gecontroleerd worden of de werkzaamheden op juiste wijze zijn uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:

  • een overzicht van hoe de grondlagen zijn opgebouwd t.o.v. maaiveld en/of NAP;

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, filters en stijgbuizen zijn afgesteld, inclusief materiaalsoorten en diameters;

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, afsluitende lagen en overige aanvullingen in een boorgat zijn aangebracht met de gebruikte materialen.

Het juist afdichten van diepere onttrekkingsputten is van belang om het risico op verplaatsing van verontreiniging te beperken. Om zicht te hebben op de uitvoering van het afdichten, dient het waterschap op de hoogte te worden gesteld van wanneer een onttrekkingsput wordt afgedicht.

Uiterlijk één maand na het beëindigen van de grondwateronttrekking moet de einddatum en de

totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden, de begin- en eindstand van de watermeter, de datum en het tijdstip van de beëindiging, aan het waterschap worden doorgegeven. De gemelde gegevens worden gebruikt om:

  • de melding administratief af te sluiten;

  • de onttrekkingsperiode vast te leggen;

  • het grondwatergebruik in ons gebied in kaart brengen;

  • na te gaan of de daadwerkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater overeenkomt met de gemelde hoeveelheid;

  • bij het lozen in een vuilwaterriool, hemelwaterriool of oppervlaktewater de zuiverings- of verontreinigingsheffing op te leggen.

Naast de eindemelding van de grondwateronttrekking is het voor het waterschap ook van belang dat een proefonttrekking tot inzicht heeft geleid. Om deze reden moet ook het onderzoeksverslag ingediend worden waarbij aandacht is voor de gevolgen van de grondwateronttrekking in de omgeving.

Artikel 3.62 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding grondwater te onttrekken. Het uitvoeren van meerdere grondwateronttrekkingen wordt als één project beschouwd, als deze allemaal uitgevoerd moeten worden om één einddoel te bereiken. Het is verplicht om voor alle grondwateronttrekkingen, behorende bij één project, één melding in te dienen of één vergunning aan te vragen. Hiervan mag worden afgeweken als sprake is van een project dat lang loopt waarbij niet continu grondwater wordt onttrokken. Als gedurende 8 weken of langer geen grondwater onttrokken wordt, mag een nieuwe melding worden ingediend. Dit geldt ook voor projecten die een groot oppervlak beslaan, waarvan de grondwateronttrekkingen nimmer in elkaars invloedgebied liggen.

De melding moet minimaal twee weken voor de start van de grondwateronttrekkingen zijn ingediend. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap zelf. De twee weken zijn bedoeld voor het bevoegd gezag om de melding te kunnen beoordelen. Ook wordt in deze periode de melding doorgestuurd aan ander bevoegd gezag ter informatie en indien van toepassing voor advies (indien het een melding betreft waarvoor zij geen bevoegd gezag zijn).

Bij de melding moet een monitoringsplan ingediend worden. Dit plan moet afgestemd zijn op het doel van de proefonttrekking en de gevolgen ervan voor de omgeving. Bij het plan moet een kaart zijn gevoegd waarop alle peilbuizen zijn aangegeven inclusief plaatsingsdiepte. De monitoring is bedoeld om een beeld te vormen van de gevolgen van de proefonttrekking en zo ook mogelijk de gevolgen van een toekomstige grondwateronttrekking waarbij werkzaamheden worden uitgevoerd.

Artikel 3.63 Vergunningplicht

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer een proefonttrekking vergunningplichtig is. De voorgenomen handeling mag dan niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moest dan eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden.

Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Wordt een proefonttrekkking uitgevoerd met een totaal waterbezwaar groter dan 50.000 m3 dan moet per geval worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, de handelingen kunnen worden toegestaan.

Artikel 3.64 Toepassingsbereik

Onder het drooghouden en beschermen van ondergrondse bebouwing of infrastructuur wordt onder andere verstaan het drooghouden van kelders die reiken tot onder de grondwaterstand en onvoldoende waterdicht zijn waardoor deze vollopen met grondwater. Deze paragraaf is van toepassing op het uitvoeren van grondwateronttrekkingen om ondergrondse bebouwing en infrastructuur droog te houden en te beschermen.

Artikel 3.65 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het onttrekken van grondwater voor het drooghouden en beschermen van ondergrondse bebouwing of infrastructuur in ieder geval inhoudt. In dit artikel is de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 dus verder geconcretiseerd voor de activiteiten 'grondwater onttrekken voor het drooghouden en beschermen van ondergrondse bebouwing of infrastructuur' Bij de zorgplicht moeten alle belangen (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en schade worden voorkomen.

Artikel 3.66 Vergunningplicht

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer een grondwateronttrekking voor het drooghouden en beschermen van ondergrondse bebouwing of infrastructuur vergunningplichtig is. De voorgenomen handeling mag dan niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal de aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

In ons beleid wordt voor permanente grondwateronttrekkingen onderscheid gemaakt in hoog-, middel- en laagwaardig gebruik van grondwater. Het onderscheid wordt gemaakt om het nut en de noodzaak van een grondwateronttrekking vast te stellen. Grondwater heeft een belangrijk effect op de omgeving. Het onttrekken van grondwater dient daarom doelmatig te zijn. Dat grondwater naast een schaars goed, ook overlast kan veroorzaken is bekend. Stelselmatig overlast van grondwater is echter geen doelmatige reden voor het onttrekken van grondwater. Grondwateroverlast is doorgaans het resultaat van onvoldoende aandacht voor grondwaterstanden en aanleghoogtes tijdens de bouw.

Het verlagen van de grondwaterstand kan schade opleveren aan andere bebouwing en zelfs schade aan het pand waarvoor grondwater onttrokken zou moeten worden, door bijvoorbeeld zettingen van de bodem. Het onttrekken van grondwater voor het drooghouden en/of beschermen van ondergrondse bebouwing en infrastructuur is een laatste redmiddel en mag niet als structurele oplossing worden gezien of toegepast. Daarom geldt voor het onttrekken van grondwater ten behoeve van het drooghouden of beschermen van ondergrondse bebouwing of infrastructuur, ongeacht locatie, duur en debiet van de onttrekking, een vergunningplicht.

Artikel 3.67 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verlagen van de grondwaterstand middels drainage voor het gebruik van gronden. Hieronder wordt verstaan het ontwateren van percelen ten behoeve van landbouw, begraafplaatsen, sportvelden of ter voorkoming van wateroverlast op straat, waarbij de grondwaterstand wordt verlaagd door middel van horizontale drains en onder vrij verval stroomt. Het afstromende grondwater wordt geloosd. Ten behoeve van de landbouw kan de drainage tevens ingezet worden als infiltratieleidingen in de vorm van onderwaterdrainage.

Het verlagen van de grondwaterstand heeft effect op de omgeving en kan negatieve gevolgen hebben. Het doel van de drainage en de mogelijke schade die op kan treden zijn leidend bij de afweging of en onder welke voorwaarden het draineren van grondwater kan worden toegestaan. Dit is voor het waterschap aanleiding om regels per doel te verbinden aan het onttrekken van grondwater middels drainage.

Artikel 3.68 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het onttrekken van grondwater middels drainage in ieder geval inhoudt. In dit artikel is de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 dus verder geconcretiseerd voor de activiteit 'grondwater onttrekken voor het gebruik van gronden'. Bij de zorgplicht moet alle belangen (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en moet schade worden voorkomen.

Artikel 3.69 Aanwijzing algemene regels

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een grondwateronttrekking middels drainage. Voor het onttrekken van grondwater middels drainage kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht en een informatieplicht.

Toelichting lid 1:

Op de kaart Klei op veen- of veengronden, opgenomen in Bijlage II van de waterschapsverordening, zijn gebieden aangewezen, veengronden, waar drains aangelegd mogen worden onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht, mits deze op een doelmatige wijze aangelegd worden. Op deze kaart staan behalve de veengronden ook klei-op-veengronden. Er moet gecontroleerd worden of het om veengronden gaat, om klei-op-veengronden of om een ander bodemtype dat buiten het beperkingengebied valt. Een vorm van doelmatige drainage is onderwaterdrainage. Doel van onderwaterdrainage is het verkrijgen van bewerkbare landbouwgrond en tegelijkertijd het voorkomen of beperken van bodemdaling door inklinking of oxidatie. Dit wordt gerealiseerd door de grondwaterstand op een constant peil te houden door in natte periode overtollig grondwater af te voeren en in droge periodes het grondwater aan te vullen door oppervlaktewater middels de drains in de bodem te infiltreren. Het brengen van water in de bodem valt niet onder deze paragraaf. Voor het in de bodem brengen van water moet tevens afdeling 3.7 Water terug in bodem geraadpleegd worden.

Uit onderzoek blijkt dat correct aangelegde onderwaterdrainage bodemdaling met circa 50% kan verminderen. Voorwaarde voor het correct aanleggen van onderwaterdrainage is onder andere dat alle drains dezelfde afwateringsrichting hebben. Daarmee wordt voorkomen dat er ongewild uitwisseling plaatsvindt van water tussen verschillende peilgebieden. Aanvullend moeten de drains aangelegd worden buiten een hoogwatervoorziening. Op de kaart Hoogwatervoorziening, opgenomen in Bijlage II van de waterschapsverordening is aangegeven waar hoogwatervoorzieningen zijn gelegen. Het onder natuurlijk verval afstromende grondwater mag niet worden geloosd op een voorziening (put, sloot of watergang) die bemalen wordt. Als laatste is het van belang dat de drains op een correcte diepte aangelegd worden, waarbij rekening gehouden moet worden dat drains in een veengebied altijd watervoerend zijn en met het optimaal functioneren van de drains voor een langere periode.

Om veenoxidatie te voorkomen moeten drains in een veengebied altijd watervoerend zijn. Het aanleggen van onderwaterdrainage is prijzig, om die reden is de wens uitgesproken dat de drainage een levensduur van minimaal 20 jaar heeft. Rekening houdend met toekomstige bodemdaling en een levensduur van minimaal 20 jaar moet de bovenkant van de drain minimaal 15 cm onder het laagste peil worden aangelegd, zie ook figuur 5.1. Een kaart met de laagste waterpeilen staat op onze site https://www.hdsr.nl/buurt/peilbesluiten/.

Let op: Op de site staat ook wanneer het waterschap het peilbesluit in een gebied gaat herzien. Een herziening kan consequenties hebben voor de (laagste) waterpeilen in een gebied en daarmee op het systeem van onderwaterdrainage.

Figuur 5.1 Diepte drains ten opzichte van peil

ref

Zonder onderwaterdrainage daalt de bodem met circa 1 cm/jaar. De aanleg van onderwaterdrainage kan dit verminderen met 50%. In een situatie met onderwaterdrainage daalt de bodem met 0,5 cm per jaar. Als de drains 20 jaar mee moeten gaan, betekent dit een bodemdaling van 20 x 0,5 cm = 10 cm. Rekening houdend met een veiligheidsmarge van 5 cm, betekent dit dat de bovenkant van de drain minimaal 15 cm onder het laagste waterpeil moet worden aangelegd.

Uit onderzoek is gebleken dat wanneer de aanlegdiepte van drainage in veengebieden een drooglegging (het verschil tussen het gemiddelde maaiveldniveau en laagste peil) tussen de 35 en 60 cm-mv heeft, de bodemdaling zoveel mogelijk beperkt wordt en de onderwaterdrainage dan goed functioneert. Ten behoeve van de waterkwaliteit is het wenselijk dat de drooglegging tussen de 40 en 80 cm-mv is. Daarnaast moeten drains minimaal 20 jaar watervoerend zijn (bovenkant buis minimaal 15 cm onder het laagste waterpeil). Wanneer deze wensen gecombineerd worden, levert dit een aanlegzone op van 50-80 cm–mv, zie ook onderstaande figuur 5.2. De bovengrens (bovenkant buis) wordt bepaald door de drooglegging en de levensduur: 50 cm-mv. De ondergrens (onderkant buis) wordt bepaald door de waterkwaliteit: 80 cm-mv.

Figuur 5.2 Aanlegzone drains ten opzichte van maaiveld

Toelichting lid 2:

Voor grondwateronttrekkingen in de zone waterstaatswerk van een primaire waterkering, de beschermingszone van een primaire waterkering, de zone waterstaatswerk van een niet verheelde regionale waterkering, de zone waterstaatswerk van een niet verheelde overige waterkering, de beschermingszone van een niet verheelde regionale waterkering, de beschermingszone van een niet verheelde overige waterkering, de zone waterstaatswerk van een zomerkade of de beschermingszone van een zomerkade, zijn extra regels van toepassing. Deze zijn opgenomen in Afdeling 3.2 Waterkering. Indien uit de regelgeving van Afdeling 3.2 blijkt dat er geen vergunningplicht geldt, wordt het onttrekken van grondwater middels drainage toegestaan onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht van deze afdeling.

Artikel 3.70 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regel die gelden bij het onttrekken van grondwater middels drainage. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften op de activiteit van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Bij drainage worden buizen over een grote lengte aangelegd. Om het draineren zo efficiënt mogelijk te laten verlopen dient er minimaal 4 meter en maximaal 8 meter afstand te zijn tussen (het hart van) twee drainagebuizen. Het waterschap adviseert een hart op hart afstand van 6 meter. Omdat het hier gaat om een systeem at zowel moet bijdragen aan het ontwateren als aan het bevochtigen van de bodem, is het van belang dat de drains horizontaal liggen. Verder dragen een maximale lengte van 300 meter en een minimale diameter van de buizen van 6 centimeter bij aan een zo efficiënt mogelijke drainage. Door te voldoen aan de genoemde grenzen voor lengte en diameter en advies voor afstand, kan er voldoende infiltratie maar ook drainage plaatsvinden. Bij een grotere lengte en afstand en kleinere diameter neemt de infiltratie- en drainagecapaciteit sterk af en wordt het vertragende effect op bodemdaling niet bereikt.

Artikel 3.71 Informatieplicht

Dit artikel bevat de voorschriften van de informatieplicht die gelden bij het onttrekken van grondwater middels drainage om het waterschap voor, tijdens of na afloop van de werkzaamheden gegevens over de activiteit te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap.

Het aanbrengen en beëindigingen van drainage moet gemeld worden bij het waterschap, waarbij de definitieve datum van de uit te voeren handeling aangegeven wordt. Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor drainage is ingediend, een project wordt uitgesteld. Hierdoor wijzigt de startdatum voor het in gebruik nemen van de drainage. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap. De datum van beëindiging van de drainage wordt door het bevoegd gezag gebruikt om de melding administratief af te sluiten.

Artikel 3.72 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding grondwater te onttrekken. Het is verplicht om voor alle grondwateronttrekkingen, behorende bij één project, één melding in te dienen of één vergunning aan te vragen. Voor deze algemene regel geldt dat per project één melding moet worden ingediend. Deze melding mag bestaan uit meerdere grondwateronttrekkingen.

De melding moet minimaal twee weken voor de start van de grondwateronttrekkingen zijn ingediend. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap zelf. De twee weken zijn bedoeld voor het bevoegd gezag om de melding te kunnen beoordelen. Ook wordt in deze periode de melding doorgestuurd aan een ander bevoegd gezag ter informatie en indien van toepassing voor advies (indien het een melding betreft waarvoor zij geen bevoegd gezag zijn).

Een verschuiving van de startdatum betekent dat de situatie en de omstandigheden waarin de drainage aangelegd zal worden, gewijzigd (kunnen) zijn ten opzichte van de oorspronkelijke uitgangspunten. Er kan sprake zijn van een andere grondwaterstand of er zijn mogelijk andere projecten in de omgeving gestart. De wijziging in startdatum kan tot gevolg hebben dat andere gegevens moeten worden aangeleverd of dat drainage vergunningplichtig is geworden.

Indien de startdatum van de ingebruikname van de drainage meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden.

Artikel 3.73 Vergunningplicht

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer het onttrekken van grondwater middels drainage vergunningplichtig is. De voorgenomen handeling mag dan niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal de aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Toelichting lid 1:

Als drains niet goed worden aangelegd, kan er ongewild uitwisseling zijn van water tussen verschillende peilgebieden. Bijvoorbeeld wanneer drains reiken van een watergang aan de oostzijde van een perceel tot aan een watergang aan de westzijde van het perceel. Als de drains aan beide zijden kunnen lozen en de beide watergangen een ander peil hebben (ander peilgebied), dan kan stroming ontstaan van het hogere polderpeil naar het lagere polderpeil via de drains. Dit is ongewenst, daarom is een afwijkende afwateringsrichting tussen drains vergunningplichtig.

Toelichting lid 2:

Drainage kan aangelegd worden om diverse redenen. Drainage in het kader van een niet eerder beschreven doel of niet ten behoeve van een in deze afdeling beschreven doel is vergunningplichtig.

Toelichting lid 3:

Als de afvoer van het grondwater ondersteund moet worden door een pomp, is sprake van een grondwateronttrekking. Bij ondersteuning door een pomp moet gedacht worden aan zowel een pomp direct aangesloten op de drainagebuizen als een pomp die een put of andere voorziening leegpompt waar de drainagebuizen op lozen. Door het gebruik van een pomp kan het water naar de drains toegetrokken worden, hetgeen onwenselijk is. Het drooghouden van landbouwgrond, begraafplaatsen, sportvelden of straten in woonwijken door middel van grondwateronttrekking is onwenselijk en daarom vergunningplichtig.

Toelichting lid 4:

Indien de drains niet boven het hoogste polderpeil liggen, moet per geval beoordeeld worden of dit kan worden toegestaan en geldt hiervoor een vergunningplicht.

Toelichting lid 5:

Het drooghouden van landbouwgrond, begraafplaatsen, sportvelden of straten in veengebieden door middel van een bemaling (grondwateronttrekking) is onwenselijk vanwege het risico op inklinking. Een dergelijke wijze van drainage verdient extra aandacht en is daarom vergunningsplichtig.

Voor de combinatie van drainage met onderbemaling zal tevens voldaan moeten worden aan de voorwaarden van Afdeling 4.25Peilafwijking realiseren.

Toelichting lid 6:

Als de afvoer van het grondwater ondersteund moet worden door een pomp, is sprake van een grondwateronttrekking. Er kan sprake zijn van een directe bemaling, waarbij een pomp direct op de drainagebuizen aangesloten wordt, of van een indirecte bemaling, waarbij de drains lozen op een put, sloot of watergang, die middels een pomp leeg-/overgepompt wordt in een andere watergang. Het drooghouden van landbouwgrond, begraafplaatsen, sportvelden of straten in veengebieden door middel van een bemaling (grondwateronttrekking) is onwenselijk vanwege het risico op inklinking. Een dergelijke wijze van drainage verdient extra aandacht en is daarom vergunningsplichtig.

Toelichting lid 7:

Wanneer de drains niet aangelegd worden binnen de gewenste aanlegzone van 50-80 cm-mv zal per geval moeten worden beoordeeld of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Toelichting lid 8:

Wanneer de drains niet ten minste 15 centimeter onder het laagste waterpeil zijn aangelegd, bestaat er een risico op het droogvallen van de drains en daarmee een risico op veenoxidatie. Per geval zal moeten worden beoordeeld of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Toelichting lid 9:

In een hoogwatervoorziening is het gemiddelde maaiveldniveau hoger dan het omliggende peilgebied. Er is dan sprake van afwijkende maatvoering en kan er niet worden voldaan aan de criteria voor melden. Er moet dan een vergunning worden aangevraagd.

Artikel 3.74 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het onttrekken van grondwater in het kader van een brandblusvoorziening. Een brandblusvoorziening heeft een hoge maatschappelijke waarde. De locatie, duur en debiet van een grondwateronttrekking mag dan ook geen probleem vormen.

Artikel 3.75 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het onttrekken van grondwater in het kader van een brandblusvoorziening in ieder geval inhoudt. In dit artikel is de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 dus verder geconcretiseerd voor het onttrekken van grondwater voor een brandblusvoorziening. Bij de zorgplicht moeten de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en moet schade worden voorkomen.

Artikel 3.76 Aanwijzing algemene regel

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij het onttrekken van grondwater in het kader van een brandblusvoorziening. Voor het onttrekken van grondwater in het kader van een brandblusvoorziening kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht en een informatieplicht.

Toelichting lid 1:

De “Richtlijn voor de aanleg en installatie van brandputten” heeft voor de waterlevering als voorschrift opgenomen dat deze tenminste 60 tot 120 m3/uur moet zijn. Doorgaans worden brandputten aangelegd geschikt voor een pomp met een debiet van 90 m3/uur. Daarnaast moet een brandblusvoorziening voldoende diep zijn om gedurende een aantal uren met een maximaal debiet van 120 m3/uur te kunnen onttrekken. De impact van de grondwateronttrekking op de omgeving zal bij een debiet van maximaal 120 m3/uur beperkt blijven en zijn toegestaan met meldplicht en informatieplicht op basis van een algemene regel.

Watervoerende pakketten worden van elkaar gescheiden door waterremmende lagen. Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van verspreiding van verontreiniging naar een dieper gelegen watervoerend pakket met zich mee. Op basis van boringen van TNO is bepaald op welke diepte een scheidende laag zich bevindt. Om onnodig doorboren van scheidende lagen te voorkomen is het niet toegestaan om grondwater dieper dan het eerste watervoerende pakket te onttrekken onder een algemene regel.

Toelichting 2:

Voor grondwateronttrekkingen in de zone waterstaatswerk of beschermingszone van een waterkering zijn extra regels van toepassing. Deze zijn opgenomen in afdeling 3.2 Waterkering. Indien uit de regelgeving van afdeling 3.2 blijkt dat er geen vergunningplicht geldt, wordt het onttrekken van grondwater in het kader van een brandblusvoorziening toegestaan met meldplicht en informatieplicht op basis van een algemene regel van deze afdeling.

Artikel 3.77 Algemene regel

Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere onttrekkingsputten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.

Een brandblusvoorziening wordt enkel dan gebruikt als er sprake is van brand. Om zeker te zijn dat een voorziening in noodsituaties functioneert, zal deze getest worden. Het testen zelf kan gepland worden.

Artikel 3.78 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap gegevens van de activiteit te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap.

Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor realisatie van de onttrekkingsput(ten) is ingediend, een project wordt uitgesteld. Hierdoor wijzigt de startdatum voor het onttrekken van grondwater. Indien de startdatum van de grondwateronttrekking meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap. Op basis van deze data wordt de onttrekkingsperiode vastgelegd.

Met behulp van boorstaten wordt er meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan tevens gecontroleerd worden of de werkzaamheden op juiste wijze zijn uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:

  • een overzicht van hoe de grondlagen zijn opgebouwd t.o.v. maaiveld en/of NAP;

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, filters en stijgbuizen zijn afgesteld, inclusief materiaalsoorten en diameters;

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, afsluitende lagen en overige aanvullingen in een boorgat zijn aangebracht met de gebruikte materialen.

Het juist afdichten van diepere onttrekkingsputten is van belang om het risico op verplaatsing van verontreiniging te beperken. Om zicht te hebben op de uitvoering van het afdichten, dient het waterschap op de hoogte te worden gesteld van het moment dat een onttrekkingsput wordt afgedicht.

Uiterlijk één maand na het beëindigen van de grondwateronttrekking moet de einddatum en de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden, de begin- en eindstand van de watermeter, de datum en het tijdstip van de beëindiging, aan het waterschap worden doorgegeven. De gemelde gegevens worden gebruikt om:

  • de melding administratief af te sluiten;

  • de onttrekkingsperiode vast te leggen;

  • het grondwatergebruik in ons gebied in kaart brengen;

  • na te gaan of de daadwerkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater overeenkomt met de gemelde hoeveelheid;

  • bij het lozen in een vuilwaterriool, hemelwaterriool of oppervlaktewater de zuiverings- of verontreinigingsheffing op te leggen.

Artikel 3.79 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding grondwater te onttrekken. De melding moet minimaal twee weken voor de start van de grondwateronttrekkingen zijn ingediend. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap zelf. De twee weken zijn bedoeld voor het bevoegd gezag om de melding te kunnen beoordelen. Ook wordt in deze periode de melding doorgestuurd aan een ander bevoegd gezag ter informatie en indien van toepassing voor advies (indien het een melding betreft waarvoor zij geen bevoegd gezag zijn).

Artikel 3.80 Vergunningplicht

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer het onttrekken van grondwater in het kader van een brandblusvoorziening vergunningplichtig is. De voorgenomen handeling mag dan niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal de aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Toelichting lid 1:

Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van besmetting en verontreiniging van ondergelegen watervoerende pakketten met zich mee. Om onnodig doorboren van scheidende lagen te voorkomen is het niet toegestaan om grondwater dieper dan het eerste watervoerende pakket te onttrekken op basis van een algemene regel. Voor het gebruik van dieper gelegen grondwater zal een vergunning aangevraagd moeten worden.

Toelichting lid 2: :

De “Richtlijn voor de aanleg en installatie van brandputten” heeft voor de waterlevering als voorschrift opgenomen dat deze tenminste 60 tot 120 m3/uur moet zijn. Afwijking van deze debieten doen zich doorgaans alleen voor als het gaat om een brandblusvoorziening bij gebouwen, waarop sprinklers aangesloten zijn. De debieten kunnen dan oplopen tot ruim het dubbele. De impact van een bron op de omgeving neemt daarmee toe. Om te voorkomen dat een bron tot ongewenste situaties leidt, is er een vergunningplicht opgenomen voor bronnen met een groter debiet dan gesteld in de “Richtlijn voor de aanleg en installatie van brandputten”.

Artikel 3.81 Toepassingsbereik

Onder bedrijfsmatige beregening of bevloeiing wordt verstaan het onttrekken van grondwater ten behoeve van het beregenen of bevloeien van agrarisch terrein. Daarbij moet onder andere gedacht worden aan akkers, weilanden en kwekerijen. Er zijn regels opgesteld met het oog op het beschermen van het grondwatersysteem. Deze paragraaf is van toepassing voor het uitvoeren van bovenstaande activiteiten waarvoor een grondwateronttrekking noodzakelijk is.

Artikel 3.82 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor grondwateronttrekkingen voor bedrijfsmatige beregening of bevloeiing in ieder geval inhoudt. In dit artikel is de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 dus verder geconcretiseerd voor het onttrekken van grondwater voor bedrijfsmatige beregening of bevloeiiing. Bij de zorgplicht moet de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en moet schade worden voorkomen.

Artikel 3.84 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het onttrekken van grondwater voor bedrijfsmatigeberegening of bevloeiing. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voor de activiteit van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Om zicht te krijgen en houden op het verloop van de grondwateronttrekking is het van belang dat de hoeveelheid onttrokken grondwater gemeten wordt. Meten gebeurt door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Hierbij wordt ook de datum en tijdstip van opname geregistreerd. Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren.

Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere onttrekkingsputten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.

  • Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 6.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

  • Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

Artikel 3.85 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap gegevens van de activiteit te verstrekken.

De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap.

Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor realisatie van de onttrekkingsput(ten) is ingediend, een project wordt uitgesteld. Hierdoor wijzigt de startdatum voor het onttrekken van grondwater. Indien de startdatum van de grondwateronttrekking meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap. Op basis van deze data wordt de onttrekkingsperiode vastgelegd.

Met behulp van boorstaten wordt er meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan ook gecontroleerd worden of de werkzaamheden op juiste wijze zijn uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:

  • een overzicht van hoe de grondlagen zijn opgebouwd t.o.v. maaiveld en/of NAP;

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, filters en stijgbuizen zijn afgesteld, inclusief materiaalsoorten en diameters;

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, afsluitende lagen en overige aanvullingen in een boorgat zijn aangebracht met de gebruikte materialen.

Het juist afdichten van diepere onttrekkingsputten is van belang om het risico op verplaatsing van verontreiniging te beperken. Om zicht te hebben op de uitvoering van het afdichten, dient het waterschap op de hoogte te worden gesteld van het moment van afdichten van een onttrekkingsput.

Uiterlijk één maand na het buiten gebruik stellen van de onttrekkingsput, moet de einddatum en de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden per dag, de begin- en eindstand van de watermeter en de datum en het tijdstip van de beëindiging, aan het waterschap worden doorgegeven. De gemelde gegevens worden gebruikt om:

  • de melding administratief af te sluiten;

  • de onttrekkingsperiode vast te leggen;

  • het grondwatergebruik in ons gebied in kaart brengen;

  • na te gaan of de daadwerkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater overeenkomt met de gemelde hoeveelheid.

Artikel 3.86 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding grondwater te onttrekken. Het is verplicht om voor alle grondwateronttrekkingen, behorende bij één bedrijf, één melding in te dienen of één vergunning aan te vragen. Voor deze algemene regel geldt dat per project één melding moet worden ingediend. Deze melding mag bestaan uit meerdere grondwateronttrekkingen.

De melding moet minimaal twee weken voor de start van de grondwateronttrekkingen zijn ingediend. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap zelf. De twee weken zijn bedoeld voor het bevoegd gezag om de melding te kunnen beoordelen. Ook wordt in deze periode de melding doorgestuurd aan een ander bevoegd gezag ter informatie en indien van toepassing voor advies (indien het een melding betreft waarvoor het waterschap geen bevoegd gezag is).

Artikel 3.87 Vergunningplicht

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer een grondwateronttrekking voor bedrijfsmatige beregening of bevloeiing vergunningplichtig is. De voorgenomen handeling mag dan niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9.

Toelichting lid 1:

Het grondwater (onder) in het eerste watervoerende pakket is doorgaans van goede kwaliteit. Plaatselijk kan er sprake zijn van verhoogde concentraties ijzer of stikstof, maar deze stoffen zijn eenvoudig te verwijderen. De kwaliteit van grondwater voor beregening of bevloeiing hoeft niet aan dezelfde eisen te voldoen als drinkwater voor menselijke consumptie. Watervoerende pakketten worden van elkaar gescheiden door scheidende lagen met een grotere dichtheid. Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van besmetting en verontreiniging van ondergelegen watervoerende pakketten met zich mee. Op basis van TNO-boringen in de omgeving kan bepaald worden op welke diepte een scheidende laag zich bevindt. Voor het gebruik van dieper gelegen grondwater zal een vergunning aangevraagd moeten worden.

Toelichting lid 2:

Bij een debiet groter dan 60 m3/uur zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Toelichting lid 3:

Indien voldoende oppervlaktewater aanwezig is dat geschikt is voor beregening of bevloeiing, dient per geval beoordeeld te worden of kan worden toegestaan dat grondwater onttrokken wordt. De beoordeling is nodig om te voorkomen dat het grondwatersysteem onnodig wordt belast.

Toelichting lid 4:

In ons beleid wordt voor permanente grondwateronttrekkingen onderscheid gemaakt in hoog-, middel- en laagwaardig gebruik van grondwater. Het onderscheid wordt gemaakt om de nut en noodzaak van een grondwateronttrekking vast te stellen. Het gebruik van grondwater in de glastuinbouw wordt als laagwaardig gebruik bestempeld omdat alternatieven bronnen van schoon water beschikbaar zijn. Voor de glastuinbouw geldt dat het (schone) hemelwater dat afstroomt van de kassen opgevangen kan worden. Door dit water te hergebruiken voor beregening of bevloeiing wordt het watersysteem niet extra belast en is het onttrekken van grondwater niet noodzakelijk. Vanwege het laagwaardig gebruik en de alternatieven voor grondwater is een grondwateronttrekking ten behoeve van beregening of bevloeiing van glastuinbouw vergunningplichtig.

Artikel 3.88 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het onttrekken van grondwater voor drinkwater voor vee. Er zijn regels opgesteld met het oog op het beschermen van het grondwatersysteem.

Artikel 3.89 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor grondwateronttrekkingen voor drinkwater voor vee in ieder geval inhoudt. In dit artikel is de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 dus verder geconcretiseerd voor het onttrekken van grondwater voor vee. Bij de zorgplicht moet de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en moet schade worden voorkomen.

Artikel 3.90 Aanwijzing algemene regels

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij het onttrekken van grondwater voor drinkwater voor vee. Voor het onttrekken van grondwater voor vee kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht en een informatieplicht.

Toelichting lid 1:

In ons beleid wordt voor permanente grondwateronttrekkingen onderscheid gemaakt in hoog-, middel- en laagwaardig gebruik van grondwater. Het onderscheid wordt gemaakt om de nut en noodzaak van een grondwateronttrekking vast te stellen. Om te voorkomen dat het grondwatersysteem onnodig wordt belast, dient vooraf nagegaan te worden of er in de buurt (grenzend aan het perceel) oppervlaktewater aanwezig is dat geschikt is voor drinkwater voor vee. Indien voldoende oppervlaktewater aanwezig is, zal de initiatiefnemer die een grondwateronttrekking wenst, aan moeten tonen dat het beschikbare oppervlaktewater niet geschikt is voor drinkwater voor vee. Daarbij moet ook de mogelijkheid om het oppervlaktewater te behandelen/ zuiveren meegewogen worden. Voor het toepassen van grondwater is in veel gevallen namelijk ook een behandeling van het water (zuivering) noodzakelijk voordat het kan worden gebruikt voor drinkwater voor vee.

Oppervlaktewater is geschikt als drinkwater voor vee als wordt voldaan aan de kwaliteitsnormen opgenomen in onderstaande tabel.

Tabel voor drinkwaterkwaliteitsnormen voor vee
 

Rund

Kalf

Paard

Varken

Pluimvee

 

Goed

Slecht

Goed

Slecht

Goed

Slecht

Goed

Slecht

Goed

Slecht

pH

5 tot 8

<4 & >9

5 tot 8

<4 & >9

5 tot 8

<4 & >9

5 tot 8

<4 & >9

5 tot 8

<4 & >9

ammonium (mg/l)

<2

>10

<0,5

>2

<1

>2

<1

>2

<1

>2

ammonium (mg/l)

<0,1

>1,0

<0,1

>1,0

<0,1

>1,0

<0,1

>1,0

<0,1

>1,0

nitraat (mg/l)

<100

>200

<100

>200

<100

>200

<100

>200

<100

>200

chloride (mg/l)

<250

>2000

<250

>2000

<250

>2000

<250

>2000

<250

>300

natrium (mg/l)

<800

>1500

<400

>800

<400

>800

<400

>800

<100

>200

ijzer (mg/l)

<0,5

>10

<0,2

>1,0

<0,5

>10

<0,5

>10

<0,5

>2,5

mangaan (mg/l)

<1

>2

<0,5

>1,0

<1

>2

<1

>2

<0,5

>2,0

sulfaat (mg/l)

<100

>250

<100

>250

<100

>250

<100

>250

<100

>250

hardheid (° D)

4 tot 15

>25

4 tot 15

>25

4 tot 15

>25

4 tot 15

>25

4 tot 15

>20

CZV (mg/l)

<50

>200

<50

>100

<50

>100

<50

>100

<50

>100

E. coli (kve/ml)

<10

>100

<1

>10

<10

>100

<10

>100

<10

>100

totaal kiemgetal(kve/ml)

<10.000

>100.000

<1.000

>10.000

<10.000

>100.000

<10.000

>100.000

<10.000

>100.000

Bron: http://www.gddiergezondheid.nl

Op de website van gezondheidsdienst voor dieren is aanvullende informatie beschikbaar over welke stoffen schadelijk kunnen zijn in het drinkwater voor dieren:

http://www.gddiergezondheid.nl/diergezondheid/management/drinkwater

Wanneer het gaat om het onttrekken van grondwater voor vee en niet voldoende of niet bruikbaar oppervlaktewater beschikbaar is, kan dit worden toegestaan onder een melding, mits wordt voldaan aan een maximaal onttrekkingsdebiet van 15 m3/uur en grondwater niet dieper dan het eerste watervoerende pakket onttrokken wordt.

Een grondwateronttrekking ten behoeve van drinkwater voor vee, zal niet continu in gebruik zijn. De watervraag is direct afhankelijk van het vee. Voor een grondwateronttrekking ten behoeve van vee is een beperking in het debiet vastgelegd. Het debiet is ruimschoots voldoende om 1.500 koeien van drinkwater te voorzien. Vanwege het relatief lage maximale debiet en het onregelmatige karakter van de waterbehoefte zijn risico's ten gevolge van de grondwateronttrekking beperkt. Er worden slechts zeer beperkt schommelingen in de grondwaterstand en/of stijghoogte verwacht.

De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat er zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken. Het maximale uurdebiet waarmee grondwater onttrokken mag worden ten behoeve van drinkwater voor vee, is gebaseerd op de behoefte van het vee met de grootste watervraag. Op jaarbasis drinkt melkvee het meest; gemiddeld ca. 23 m3/jaar. Als uit wordt gegaan van 1.500 koeien per waterpunt, komt dat neer op een watervraag van ca. 4 m3/uur. Het Rijk heeft voor grondwateronttrekkingen, onder een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk, ten behoeve van veedrenking (drinkwater voor vee) opgenomen dat dit niet vergunningplichtig is als er minder dan 60 m3/uur wordt onttrokken. Gezien de behoefte is een debiet van 60 m3/uur voor veedrenking te hoog. Uit ervaring blijkt dat voor drinkwater voor vee doorgaans minder dan 15 m3/uur wordt onttrokken. Om deze redenen is niet aangesloten bij de grens van het Rijk als criterium voor vergunningplicht. Het beleid van het waterschap is het onttrekken van grondwater tot een minimum te beperken en is voor de algemene regel een grens gesteld van een debiet van maximaal 15 m3/uur.

Het grondwater (onder) in het eerste watervoerende pakket is doorgaans van goede kwaliteit. Plaatselijk kan er sprake zijn van verhoogde concentraties ijzer of stikstof, maar deze stoffen zijn eenvoudig te verwijderen. De kwaliteit van grondwater voor drinkwater voor vee behoeft niet aan dezelfde eisen te voldoen als drinkwater voor menselijke consumptie. Watervoerende pakketten worden van elkaar gescheiden door waterremmende lagen. Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van verspreiding van verontreiniging naar een dieper gelegen watervoerend pakket met zich mee. Op basis van boringen van TNO is bepaald op welke diepte een scheidende laag zich bevindt. Om onnodig doorboren van scheidende lagen te voorkomen is het niet toegestaan om grondwater dieper dan het eerste watervoerende pakket te onttrekken onder een algemene regel.

Toelichting lid 2:

Voor grondwateronttrekkingen in de zone waterstaatswerk of beschermingszone van een waterkering zijn extra regels van toepassing. Deze zijn opgenomen in Afdeling 3.2 Waterkering. Indien uit de regelgeving van Afdeling 3.2 blijkt dat er geen vergunningplichtig geldt, wordt het onttrekken van grondwater voor drinkwater voor vee toegestaan onder een algemene regel van deze afdeling.

Artikel 3.91 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het onttrekken van grondwater voor drinkwater voor vee. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Om zicht te krijgen en houden op het verloop van de grondwateronttrekking is het van belang dat de hoeveelheid onttrokken grondwater gemeten wordt. Meten gebeurt door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Hierbij wordt ook de datum en tijdstip van opname geregistreerd. Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren.

Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere onttrekkingsputten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.

  • Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 6.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

  • Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

Artikel 3.92 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap gegevens van de activiteit te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap.

Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor realisatie van de onttrekkingsput(ten) is ingediend, een project wordt uitgesteld. Hierdoor wijzigt de startdatum voor het onttrekken van grondwater. Indien de startdatum van de grondwateronttrekking meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap. Op basis van deze data wordt de onttrekkingsperiode vastgelegd.

Met behulp van boorstaten wordt er meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan ook gecontroleerd worden of de werkzaamheden op juiste wijze zijn uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:

  • een overzicht van hoe de grondlagen zijn opgebouwd t.o.v. maaiveld en/of NAP;

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, filters en stijgbuizen zijn afgesteld, inclusief materiaalsoorten en diameters; en

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, afsluitende lagen en overige aanvullingen in een boorgat zijn aangebracht met de gebruikte materialen.

Het juist afdichten van diepere onttrekkingsputten is van belang om het risico op verplaatsing van verontreiniging te beperken. Om zicht te hebben op de uitvoering van het afdichten, dient het waterschap op de hoogte te worden gesteld van het moment van afdichten van een onttrekkingsput.

Uiterlijk één maand na het beëindigen van de grondwateronttrekking moet de einddatum en de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden, de begin- en eindstand van de watermeter, de datum en het tijdstip van de beëindiging, aan het waterschap worden doorgegeven. De gemelde gegevens worden gebruikt om:

  • de melding administratief af te sluiten;

  • de onttrekkingsperiode vast te leggen;

  • het grondwatergebruik in ons gebied in kaart brengen; en

  • na te gaan of de daadwerkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater overeenkomt met de gemelde hoeveelheid.

Artikel 3.93 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding grondwater te onttrekken. Het is verplicht om voor alle grondwateronttrekkingen, behorende bij één bedrijf, één melding in te dienen of één vergunning aan te vragen. Voor deze algemene regel geldt dat per project één melding moet worden ingediend. Deze melding mag bestaan uit meerdere grondwateronttrekkingen.

De melding moet minimaal twee weken voor de start van de grondwateronttrekkingen zijn ingediend. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap zelf. De twee weken zijn bedoeld voor het bevoegd gezag om de melding te kunnen beoordelen. Ook wordt in deze periode de melding doorgestuurd aan een ander bevoegd gezag ter informatie en indien van toepassing voor advies (indien het een melding betreft waarvoor zij geen bevoegd gezag zijn).

Artikel 3.94 Vergunningplicht

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer het onttrekken van grondwater voor drinkwater voor vee vergunningplichtig is. De voorgenomen handeling mag dan niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moest eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9.

Toelichting lid 1:

Het grondwater (onder) in het eerste watervoerende pakket is doorgaans van goede kwaliteit. Plaatselijk kan er sprake zijn van verhoogde concentraties ijzer of stikstof, maar deze stoffen zijn eenvoudig te verwijderen. De kwaliteit van grondwater voor beregening of bevloeiing hoeft niet aan dezelfde eisen te voldoen als drinkwater voor menselijke consumptie. Watervoerende pakketten worden van elkaar gescheiden door scheidende lagen met een grotere dichtheid. Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van besmetting en verontreiniging van ondergelegen watervoerende pakketten met zich mee. Op basis van TNO-boringen in de omgeving kan bepaald worden op welke diepte een scheidende laag zich bevindt. Voor het gebruik van dieper gelegen grondwater zal een vergunning aangevraagd moeten worden.

Toelichting lid 2:

Bij een debiet groter dan 15 m3/uur moet nagegaan worden of de grondwateronttrekking nog doelmatig is, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Toelichting lid 3:

In het beleid van het waterschap wordt voor permanente grondwateronttrekkingen onderscheid gemaakt in hoog-, middel- en laagwaardig gebruik van grondwater. Het onderscheid wordt gemaakt om de nut en noodzaak van een grondwateronttrekking vast te stellen. Indien voldoende oppervlaktewater aanwezig is dat geschikt is voor drinkwater voor vee, dient per geval beoordeeld te worden of dit kan worden toegestaan om te voorkomen dat het grondwatersysteem onnodig wordt belast.

Artikel 3.95 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op grondwateronttrekkingen voor drinkwater voor menselijke consumptie. Onder menselijke consumptie wordt verstaan: direct gebruik als drinkwater, maar ook het gebruik van het drinkwater bij processen waarbij het water in direct contact komt met voedsel of drinken bedoeld voor menselijke consumptie.

Artikel 3.96 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor grondwateronttrekkingen voor menselijke consumptie in ieder geval inhoud. In dit artikel is de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 dus verder geconcretiseerd voor het onttrekken van grondwater voor menselijke consumptie. Bij de zorgplicht moet de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en moet schade worden voorkomen.

Artikel 3.97 Vergunningplicht

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer een grondwateronttrekking voor menselijke consumptie vergunningplichtig is. De voorgenomen handeling mag dan niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moest dan eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal de aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

In ons beleid wordt voor permanente grondwateronttrekkingen onderscheid gemaakt in hoog-, middel- en laagwaardig gebruik van grondwater. Het onderscheid wordt gemaakt om de nut en noodzaak van een grondwateronttrekking vast te stellen. Met grondwater voor menselijke consumptie wordt zowel drinkwater bedoeld als water wat in contact komt met producten voor menselijke consumptie. Water voor menselijke consumptie heeft een hoge maatschappelijke waarde en betreft hoogwaardig gebruik van het grondwater. Daarom geldt bij bronnen voor menselijke consumptie, ongeacht locatie, duur en debiet van de onttrekking een vergunningplicht.

Artikel 3.98 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op grondwateronttrekkingen voor industriële toepassingen.

Hieronder wordt verstaan processen binnen een bedrijf waarvoor (grond)water noodzakelijk is.

Artikel 3.99 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor grondwateronttrekkingen voor bedrijfsmatige toepassingen in ieder geval inhoudt. In dit artikel is de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 dus verder geconcretiseerd voor het onttrekken van grondwater voor een bedrijfsmatige toepassingen. Bij de zorgplicht moet de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en moet schade worden voorkomen.

Artikel 3.100 Aanwijzing algemene regels

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij het onttrekken van grondwater voor bedrijfsmatige toepassingen. Voor het onttrekken van grondwater voor bedrijfsmatige toepassingen kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht en een informatieplicht.

Toelichting lid 1:

In ons beleid wordt voor permanente grondwateronttrekkingen onderscheid gemaakt in hoog-, middel- en laagwaardig gebruik van grondwater. Het onderscheid wordt gemaakt om de nut en noodzaak van een grondwateronttrekking vast te stellen. Daarbij is de grootte van het debiet van de grondwateronttrekking bepalend voor het effect op de grondwaterstand en/of de stijghoogte ter plaatse van de grondwateronttrekking en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat er zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken. Bij (negatieve) gevolgen moet onder andere gedacht worden aan de verlaging van de grondwaterstand en stijghoogte in de omgeving, het optreden van zettingen, het ontstaan van funderingsschade, verplaatsen van verontreiniging, verdroging en het indringen van zuurstof in de bodem. Bij kortdurende en/of kleine grondwateronttrekkingen zijn de risico's beperkt. Doorgaans zijn grondwateronttrekkingen voor industriële toepassingen langdurend. Door een maximaal debiet vast te leggen, zullen de effecten van de grondwateronttrekking beperkt blijven. Uit ervaring is gebleken dat bij debieten kleiner dan of gelijk aan 10 m3/uur, 5.000 m3/maand en 12.000 m3/jaar het risico beperkt is omdat slechts zeer beperkt schommelingen in de grondwaterstand of stijghoogte worden geconstateerd. Bij deze kleine debieten is daarom een algemene regel met meldplicht en informatieplicht van toepassing, mits het grondwater niet dieper dan het eerste watervoerende pakket onttrokken wordt. Het grondwater (onder) in het eerste watervoerende pakket is doorgaans van goede kwaliteit. Plaatselijk kan er sprake zijn van verhoogde concentraties ijzer of stikstof, maar deze stoffen zijn eenvoudig te verwijderen. De kwaliteit van grondwater voor drinkwater voor vee behoeft niet aan dezelfde eisen te voldoen als drinkwater voor menselijke consumptie. Watervoerende pakketten worden van elkaar gescheiden door waterremmende lagen. Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van verspreiding van verontreiniging naar een dieper gelegen watervoerend pakket met zich mee. Op basis van boringen van TNO is bepaald op welke diepte een scheidende laag zich bevindt. Om onnodig doorboren van scheidende lagen te voorkomen is het niet toegestaan om grondwater dieper dan het eerste watervoerende pakket te onttrekken onder een algemene regel.

Toelichting lid 2:

Voor grondwateronttrekkingen in de zone waterstaatswerk of beschermingszone van een waterkering zijn extra regels van toepassing. Deze zijn opgenomen in Afdeling 3.2 Waterkering. Indien uit de regelgeving van Afdeling 3.2 blijkt dat er geen vergunningplicht geldt, wordt het onttrekken van grondwater voor bedrijfsmatige toepassingen toegestaan onder een algemene regel met meldplicht en informatieplicht van deze afdeling.

Artikel 3.101 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het onttrekken van grondwater voor bedrijfsmatige toepassingen. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Om zicht te krijgen en houden op het verloop van de grondwateronttrekking is het van belang dat de hoeveelheid onttrokken grondwater gemeten wordt. Meten gebeurt door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Hierbij wordt ook de datum en tijdstip van opname geregistreerd. Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren.

Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere onttrekkingsputten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.

  • Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 6.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

  • Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

Artikel 3.102 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap gegevens van de activiteit te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap.

Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor realisatie van de onttrekkingsput(ten) is ingediend, een project wordt uitgesteld. Hierdoor wijzigt de startdatum voor het onttrekken van grondwater. Indien de startdatum van de grondwateronttrekking meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap. Op basis van deze data wordt de onttrekkingsperiode vastgelegd.

Met behulp van boorstaten wordt er meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan ook gecontroleerd worden of de werkzaamheden op juiste wijze zijn uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:

  • een overzicht van hoe de grondlagen zijn opgebouwd t.o.v. maaiveld en/of NAP;

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, filters en stijgbuizen zijn afgesteld, inclusief materiaalsoorten en diameters; en

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, afsluitende lagen en overige aanvullingen in een boorgat zijn aangebracht met de gebruikte materialen.

Het juist afdichten van diepere onttrekkingsputten is van belang om het risico op verplaatsing van verontreiniging te beperken. Om zicht te hebben op de uitvoering van het afdichten, dient het waterschap op de hoogte te worden gesteld van het moment van afdichten van een onttrekkingsput.

Uiterlijk één maand na het beëindigen van de grondwateronttrekking moet de einddatum en de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden, de begin- en eindstand van de watermeter, de datum en het tijdstip van de beëindiging, aan het waterschap worden doorgegeven. De gemelde gegevens worden gebruikt om:

  • de melding administratief af te sluiten;

  • de onttrekkingsperiode vast te leggen;

  • het grondwatergebruik in ons gebied in kaart brengen; en

  • na te gaan of de daadwerkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater overeenkomt met de gemelde hoeveelheid.

Artikel 3.103 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding grondwater te onttrekken. Het is verplicht om voor alle grondwateronttrekkingen, behorende bij één bedrijf, één melding in te dienen of één vergunning aan te vragen. Voor deze algemene regel geldt dat per project één melding moet worden ingediend. Deze melding mag bestaan uit meerdere grondwateronttrekkingen. Dit betekent dat een bedrijf meerdere bronnen mag hebben, maar dat in totaal niet meer dan 25 m3/uur en 50.000 m3/jaar onttrokken mag worden.

De melding moet minimaal twee weken voor de start van de grondwateronttrekkingen zijn ingediend. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap zelf. De twee weken zijn bedoeld voor het bevoegd gezag om de melding te kunnen beoordelen. Ook wordt in deze periode de melding doorgestuurd aan een ander bevoegd gezag ter informatie en indien van toepassing voor advies (indien het een melding betreft waarvoor zij geen bevoegd gezag zijn).

Artikel 3.104 Vergunningplicht

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer een grondwateronttrekking voor bedrijfsmatige toepassingen vergunningplichtig is. De voorgenomen handeling mag dan niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal uw aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bepaald in artikel 1.9.

Toelichting lid 1:

Het grondwater (onder) in het eerste watervoerende pakket is doorgaans van goede kwaliteit. Plaatselijk kan er sprake zijn van verhoogde concentraties ijzer of stikstof, maar deze stoffen zijn eenvoudig te verwijderen. De kwaliteit van grondwater voor bedrijfsmatige toepassingen hoeft niet aan dezelfde eisen te voldoen als drinkwater voor menselijke consumptie. Watervoerende pakketten worden van elkaar gescheiden door scheidende lagen met een grotere dichtheid. Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van besmetting en verontreiniging van ondergelegen watervoerende pakketten met zich mee. Op basis van TNO-boringen in de omgeving kan bepaald worden op welke diepte een scheidende laag zich bevindt. Voor het gebruik van dieper gelegen grondwater zal een vergunning aangevraagd moeten worden.

Toelichting lid 2:

Bij een debiet groter dan 10 m3/uur zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten en moet worden nagegaan of de grondwateronttrekking doelmatig is, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Artikel 3.105 Toepassingsbereik

Onder grondwateronttrekkingen voor huis-tuin-keuken en kleinschalige toepassingen wordt verstaan het gebruik van grondwater in het huishouden, het vullen van een zwembad in de tuin of bijvoorbeeld het sproeien van een tuin, etc. Tevens kan gedacht worden aan het gebruik van grondwater voor het vullen van waterpartijen, toepassing in de natuur en het beregenen/ bevloeien van (sport)velden.

Artikel 3.106 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het onttrekken van grondwater voor huis-tuin- keuken en andere kleinschalige toepassingen in ieder geval inhoudt. In dit artikel is de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 dus verder geconcretiseerd voor het onttrekken van grondwater voor huis-tuin- keuken en andere kleinschalige toepassingen. Bij de zorgplicht moeten de belangen van derden (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en moet schade worden voorkomen.

Artikel 3.107 Aanwijzing algemene regels

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij het onttrekken van grondwater voor huis-tuin- keuken en andere kleinschalige toepassingen. Voor het onttrekken van grondwater voor huis-tuin- keuken en andere kleinschalige toepassingen kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht en een informatieplicht.

Toelichting lid 1:

De grootte van het debiet van de grondwateronttrekking is bepalend voor het effect op de grondwaterstand en/of de stijghoogte ter plaatse van de grondwateronttrekking en de eventuele (negatieve) gevolgen in de omgeving. Uitgangspunt hierbij is dat er zo min mogelijk grondwater wordt onttrokken. Bij (negatieve) gevolgen moet onder andere gedacht worden aan de verlaging van de grondwaterstand en/of stijghoogte in de omgeving, het optreden van zettingen, het ontstaan van funderingsschade, verplaatsen van verontreiniging, verdroging en het indringen van zuurstof in de bodem.

Bij een klein debiet zijn de risico's van de grondwateronttrekking beperkt. Uit ervaring is gebleken dat bij debieten kleiner dan of gelijk aan 10 m3 /uur, 5.000 m3 /maand en 12.000 m3 /jaar het risico beperkt is omdat slechts zeer beperkt schommelingen in de grondwaterstand of stijghoogte worden geconstateerd. Bij deze kleine debieten is daarom een algemene regel met voorschriften van toepassing.

Het grondwater (onder) in het eerste watervoerende pakket is doorgaans van goede kwaliteit.

Plaatselijk kan er sprake zijn van verhoogde concentraties ijzer of stikstof, maar deze stoffen zijn eenvoudig te verwijderen. De kwaliteit van grondwater voor huis-tuin-keuken gebruik behoeft niet aan dezelfde eisen te voldoen als drinkwater voor menselijke consumptie. Watervoerende pakketten worden van elkaar gescheiden door waterremmende lagen. Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van verspreiding van verontreiniging naar een dieper gelegen watervoerend pakket met zich mee. Op basis van boringen van TNO is bepaald op welke diepte een scheidende laag zich bevindt. Om onnodig doorboren van scheidende lagen te voorkomen is het niet toegestaan om grondwater dieper dan het eerste watervoerende pakket te onttrekken onder een algemene regel.

Toelichting 2:

Voor grondwateronttrekkingen in de zone waterstaatswerk of beschermingszone van een waterkering zijn extra regels van toepassing. Deze zijn opgenomen in Afdeling 3.2 Waterkering. Indien uit de regelgeving van Afdeling 3.2 blijkt dat er geen vergunningplicht geldt, wordt het onttrekken van grondwater voor huis-tuin-keuken en kleinschalige toepassingen toegestaan met meldplicht en informatieplicht op basis van een algemene regel van deze afdeling.

Artikel 3.108 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij een grondwateronttrekking voor huis-tuin-keuken en kleinschalige toepassingen. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Om overzicht te krijgen/houden op het verloop van de grondwateronttrekking, is het van belang dat de hoeveelheid onttrokken grondwater gemonitord/gemeten wordt. Monitoring van de onttrokken hoeveelheid grondwater, bij een pomp met een capaciteit kleiner dan of gelijk aan 10 m 3 /uur, kan worden volstaan met het bijhouden van het aantal draaiuren. Is sprake van een grotere pompcapaciteit dan zal de grondwateronttrekking gemonitord moeten worden door registratie van de stand van de watermeter(s), zowel voor de start, tijdens, als bij beëindiging van de grondwateronttrekking. Hierbij wordt ook de datum en tijdstip van opname geregistreerd.

Het is van belang dat gebruik wordt gemaakt van een goed functionerende watermeter; deze is voorzien van een keurmerk, juist geïnstalleerd en recent geijkt (in de afgelopen 2 jaar). Indien een watermeter wordt vervangen is het van belang om de eindstand van de te vervangen watermeter, de beginstand van de vervangende watermeter, de datum en het tijdstip van vervanging te registreren.

Het aanleggen en verwijderen van een onttrekkingsput kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere onttrekkingsputten waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.

  • Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 6.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

  • Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

Artikel 3.109 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap gegevens van de activiteit te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap.

Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor realisatie van de onttrekkingsput(ten) is ingediend, een project wordt uitgesteld. Hierdoor wijzigt de startdatum voor het onttrekken van grondwater. Indien de startdatum van de grondwateronttrekking meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap. Op basis van deze data wordt de onttrekkingsperiode vastgelegd.

Met behulp van boorstaten wordt er meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan

tevens gecontroleerd worden of de werkzaamheden op juiste wijze zijn uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:

  • een overzicht van hoe de grondlagen zijn opgebouwd t.o.v. maaiveld en/of NAP;

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, filters en stijgbuizen zijn afgesteld, inclusief materiaalsoorten en diameters;

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, afsluitende lagen en overige aanvullingen in een boorgat zijn aangebracht met de gebruikte materialen.

Het juist afdichten van diepere onttrekkingsputten is van belang om het risico op verplaatsing van verontreiniging te beperken. Om zicht te hebben op de uitvoering van het afdichten, dient het waterschap op de hoogte te worden gesteld van het moment dat een onttrekkingsput wordt afgedicht.

Uiterlijk één maand na het beëindigen van de grondwateronttrekking moet de einddatum en de totale hoeveelheid onttrokken grondwater, inclusief registratie van gemeten hoeveelheden, de begin- en eindstand van de watermeter, de datum en het tijdstip van de beëindiging, aan het waterschap worden doorgegeven. De gemelde gegevens worden gebruikt om:

  • de melding administratief af te sluiten;

  • de onttrekkingsperiode vast te leggen;

  • het grondwatergebruik in ons gebied in kaart brengen;

  • na te gaan of de daadwerkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater overeenkomt met de gemelde hoeveelheid.

Artikel 3.110 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding grondwater te onttrekken. De melding moet minimaal twee weken voor de start van de grondwateronttrekkingen zijn ingediend. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap zelf. De twee weken zijn bedoeld voor het bevoegd gezag om de melding te kunnen beoordelen. Ook wordt in deze periode de melding doorgestuurd aan een ander bevoegd gezag ter informatie en indien van toepassing voor advies (indien het een melding betreft waarvoor zij geen bevoegd gezag zijn). Het is verplicht om voor alle grondwateronttrekkingen, behorende bij één adres, één melding in te dienen of één vergunning aan te vragen. Voor deze algemene regel geldt dat per project één melding moet worden ingediend. Deze melding mag bestaan uit meerdere grondwateronttrekkingen.

Artikel 3.111 Vergunningplicht

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer het onttrekken van grondwater voor huis-tuin-keuken en kleinschalige toepassingen vergunningplichtig is. De voorgenomen handeling mag dan niet zonder meer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal de aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9artikel 1.9.

Toelichting lid 1:

Het doorboren van scheidende lagen, brengt risico van besmetting en verontreiniging van ondergelegen watervoerende pakketten met zich mee. Om onnodig doorboren van scheidende lagen te voorkomen is het niet toegestaan om grondwater dieper dan het eerste watervoerende pakket te onttrekken op basis van een algemene regel. Voor het gebruik van dieper gelegen grondwater zal een vergunning aangevraagd moeten worden.

Toelichting lid 2:

Bij een debiet groter dan 10 m3/uur zijn meer (negatieve) gevolgen te verwachten en moet worden nagegaan of de grondwateronttrekking doelmatig is, waardoor per geval beoordeeld wordt of hiervoor toestemming kan worden gegeven. Daarom valt dit onder de vergunningplicht.

Toelichting lid 3:

In ons beleid wordt voor permanente grondwateronttrekkingen onderscheid gemaakt in hoog-, middel- en laagwaardig gebruik van grondwater. Het onderscheid wordt gemaakt om de nut en noodzaak van een grondwateronttrekking vast te stellen.

Het gebruik van grondwater op kunst(gras)velden wordt als laagwaardig gebruik bestempeld omdat alternatieven bronnen van schoon water beschikbaar zijn. Het beregeningswater hoeft niet te voldoen aan hoge kwaliteitseisen en daarom is oppervlaktewater al snel geschikt voor beregening.

Opvang van hemelwater bij kunst(gras)velden is minder voor de hand liggend, maar zou ook een goede oplossing kunnen zijn. Vanwege het laagwaardig gebruik en de alternatieven voor grondwater is een grondwateronttrekking ten behoeve van beregening of bevloeiing kunst(gras)velden vergunningplichtig.

Artikel 3.112 Toepassingsbereik

Onder infiltreren wordt verstaan 'het brengen van water in de bodem, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater. Onder het in de bodem brengen van water wordt verstaan 'het brengen van water in de bodem met als doel het voorkomen of beperken van een verlaging van de grondwaterstand of de stijghoogte of het lozen van overtollig water'. Deze paragraaf is van toepassing op het uitvoeren van deze één van bovenstaande activiteiten.

Het veranderen van de grondwaterstand heeft effect op de omgeving en kan negatieve gevolgen hebben. De mogelijke schade die op kan treden en het doel van het infiltreren en (terug) in de bodem brengen van water zijn leidend bij de afweging of/en onder welke voorwaarden het infiltreren en (terug) in de bodem brengen van water kan worden toegestaan. Dit is voor het waterschap aanleiding om regels per doel te verbinden aan infiltreren en (terug) in de bodem brengen van water.

Artikel 3.113 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het infiltreren en (terug) in de bodem brengen van water in ieder geval inhoudt. In dit artikel is de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 dus verder geconcretiseerd voor de activiteiten 'infiltreren' en 'het in de bodem brengen van water'. Bij de zorgplicht moeten alle belangen (zoals bebouwing, infrastructuur, waterkeringen, mobiele verontreiniging, archeologie, andere grondwateronttrekkingen, natuur, landbouw, bomen en stadsgroen) in acht worden genomen en moet schade worden voorkomen.

Artikel 3.114 Aanwijzing algemene regels

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij het infiltreren en (terug) in de bodem brengen van water. Voor het infiltreren of (terug) in de bodem brengen van water kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht en een informatieplicht.

Het waterschap is bevoegd gezag voor de kwantitatieve aspecten van het grondwater. Het brengen van water in de bodem wat eerst onttrokken is, betreft retourneren. Retourneren van grondwater kan negatieve effecten van de grondwateronttrekking op de omgeving, beperken. Water terug in de bodem brengen geniet de voorkeur boven lozen, omdat de effecten van een grondwateronttrekking beperkt worden en het grondwater wordt teruggebracht waar het vandaan komt. Daarmee worden andere systemen, zoals oppervlaktewatersystemen en riolering niet belast. Het retourneren van grondwater is een gevolg van een bepaalde activiteit waarvoor de grondwateronttrekking wordt uitgevoerd. Dit kunnen verschillende grondwateronttrekkingen zijn. Het brengen van water in de bodem wordt meegenomen bij de melding of de vergunningaanvraag van de grondwateronttrekking, afhankelijk van welke procedure van toepassing is op de grondwateronttrekking.

Water in de bodem brengen met als doel het weer te onttrekken, valt onder het begrip infiltreren van water en valt daarmee niet onder de algemene regel met meldplicht en informatieplicht.

Artikel 3.115 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften van de algemene regels die gelden bij het infiltreren en het (terug) in de bodem brengen van water. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften van toepassing zijn. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Het aanleggen en verwijderen van “retourbronnen” kan ernstige gevolgen hebben voor de bodem. Met name bij de aanleg of verwijdering van diepere “retourbronnen” waarbij een scheidende laag wordt/is doorboord, is het van belang dat het op een goede manier wordt uitgevoerd. Door te voldoen aan het protocol (2001 en/of 2101), wordt het risico op verplaatsing van verontreiniging verkleind.

  • Protocol 2001: Het protocol “Plaatsen handboringen en peilbuizen, maken van boorbeschrijvingen, nemen van grondmonsters en waterpassen, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 6.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

  • Protocol 2101: Het protocol “Mechanisch boren, Instrumenten voor beter en eenvoudiger bodembeheer” (versie 4.0, 1 februari 2018), richtlijn van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer, Gouda.

Om te voorkomen dat een andere kwaliteit grondwater wordt vermengd met mogelijk schoner grondwater moet het onttrokken grondwater nabij de onttrekkingslocatie en in hetzelfde watervoerende pakket (als waar het uit onttrokken is) weer in de bodem worden gebracht. Daarmee wordt verplaatsing van verontreiniging en eventuele schade aan schone bodem voorkomen. Indien het onttrokken grondwater verontreinigd is, moet eerst bij het bevoegd gezag nagegaan worden of het water terug in de bodem gebracht mag worden.

Door water in de bodem te brengen, neemt de grondwaterstand en/of stijghoogte toe. Een mogelijk negatieve bijkomstigheid is dat de grondwaterstand of stijghoogte plaatselijk te veel kan stijgen, waardoor de opwaartse druk bij bebouwing te veel toeneemt en de bebouwing kan gaan drijven. Om dit te voorkomen is een grens gesteld tot hoever de grondwaterstand/ stijghoogte mag stijgen ten opzichte van de GHG.

Artikel 3.116 Informatieplicht

Dit artikel bevat de voorschriften van de informatieplicht die gelden bij het infiltreren en het (terug) in de bodem brengen van water om het waterschap voor, tijdens of na afloop van de werkzaamheden gegevens over de activiteit te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap.

Om een duidelijk beeld te hebben van waar het water terug in de bodem wordt gebracht, moet op kaart worden aangegeven waar de “retourbronnen” (de lozingspunten) zich bevinden ten opzichte van de grondwateronttrekking en de bebouwing in de omgeving.

Door omstandigheden kan het voorkomen dat, nadat een melding voor in de bodem brengen van water is ingediend, een project wordt uitgesteld. Een verschuiving van de startdatum betekent dat de situatie en de omstandigheden waarin het lozen plaatsvindt, gewijzigd (kunnen) zijn ten opzichte van de oorspronkelijke uitgangspunten. Er kan sprake zijn van een andere grondwaterstand of er zijn mogelijk andere projecten in de omgeving gestart. De wijziging in startdatum kan tot gevolg hebben dat andere gegevens moeten worden aangeleverd of dat het in de bodem brengen van water vergunningplichtig is geworden. Indien de startdatum van het in de bodem brengen van water meer dan zes maanden verschuift of een van de indieningsvereisten wijzigt, zal een nieuwe melding ingediend moeten worden. De initiatiefnemer zal daarom de startdatum moeten bevestigen door het startformulier te versturen aan het waterschap. Op basis van deze data wordt de lozingsperiode vastgelegd.

Met behulp van boorstaten wordt er meer inzicht gecreëerd in de opbouw van de bodem en kan tevens gecontroleerd worden of de werkzaamheden op juiste wijze zijn uitgevoerd. De boorstaten bestaan uit:

  • een overzicht van hoe de grondlagen zijn opgebouwd t.o.v. maaiveld en/of NAP;

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, filters en stijgbuizen zijn afgesteld, inclusief materiaalsoorten en diameters; en

  • een beschrijving op welke diepte t.o.v. maaiveld en/of NAP, afsluitende lagen en overige aanvullingen in een boorgat zijn aangebracht met de gebruikte materialen.

Het juist afdichten van diepere “retourbronnen” is van belang om het risico op verplaatsing van verontreiniging te beperken. Om zicht te hebben op de uitvoering van het afdichten, dient het waterschap op de hoogte te worden gesteld van wanneer een “retourbron” wordt afgedicht.

Uiterlijk één maand na het beëindigen van het in de bodem brengen van water moet de einddatum aan het waterschap worden doorgegeven. De gemelde gegevens worden gebruikt om de melding administratief af te sluiten.

Artikel 3.117 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding water te infiltreren of in de bodem (terug) te brengen. Het is verplicht om voor het in de bodem brengen van water, behorende bij één project, één melding in te dienen of één vergunning aan te vragen. Voor deze algemene regel geldt dat een melding ook mag bestaan uit meerdere lozingen in de bodem.

De melding moet minimaal twee weken voor de start van de lozing zijn ingediend. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket of bij het waterschap zelf. De twee weken zijn bedoeld voor het bevoegd gezag om de melding te kunnen beoordelen. Ook wordt in deze periode de melding doorgestuurd aan een ander bevoegd gezag ter informatie en indien van toepassing voor advies (indien het een melding betreft waarvoor zij geen bevoegd gezag zijn).

Artikel 3.118 Vergunningplicht

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer het infiltreren of (terug) in de bodem brengen van (grond)water vergunningplichtig is. De voorgenomen handeling mag dan niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket . Na het indienen van het formulier zal de aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Toelichting lid 1:

Het brengen van water in de bodem wordt meegenomen bij de melding of de vergunningaanvraag van de grondwateronttrekking, afhankelijk van welke procedure van toepassing is op de grondwateronttrekking. Indien er een vergunningplicht geldt voor de grondwateronttrekking, wordt het brengen van water in de bodem via de procedure van een vergunning meegenomen.

Toelichting lid 2:

Het brengen van water in de bodem dat niet eerst onttrokken is, brengt risico's met zich mee en is daarom vergunningplichtig. Het doel van het brengen van water in de bodem en de kwaliteit van het water moeten bekend zijn om er uitspraken over te kunnen doen.

Toelichting lid 3:

Water in de bodem brengen met als doel het weer te onttrekken, is doorgaans gekoppeld aan drinkwaterproductie. De bodem heeft een natuurlijk zuiverend werking met betrekking tot specifieke stoffen. Tevens wordt het te kort aan drinkwater vooraf aangepakt. Voor deze activiteit geldt een vergunningplicht.

Artikel 3.119 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het onttrekken van oppervlaktewater in het beheergebied. Het onttrekken van oppervlaktewater is niet zonder meer toegestaan. Het watersysteem kan worden ontregeld door het onttrekken van oppervlaktewater en om die reden zijn hiervoor regels opgesteld.

Artikel 3.120 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het onttrekken van oppervlaktewater in ieder geval inhoudt. In dit artikel is de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 dus verder geconcretiseerd voor de activiteit 'onttrekken van oppervlaktewater'.

Artikel 3.121 Vergunningplicht

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer het onttrekken van oppervlaktewater vergunningplichtig is. De voorgenomen handeling mag dan niet zondermeer worden uitgevoerd. Er moet dan eerst een vergunning zijn verleend. De vergunning kan worden aangevraagd via het Omgevingsloket. Na het indienen van het formulier zal de aanvraag worden beoordeeld, waarbij er zal worden vastgesteld of de handeling kan worden toegestaan door voorschriften aan de vergunning te verbinden. Uitgangspunt hierbij is dat eventuele nadelige effecten van de handeling kunnen worden weggenomen door de te stellen voorschriften. Daarnaast moet ook altijd aan de zorgplicht worden voldaan als bedoeld in artikel 1.9.

Voor het onttrekken van oppervlaktewater geldt in principe alleen de zorgplicht. Uitzondering hierop is het onttrekken van oppervlaktewater in de periode van nachtvorstschadebestrijding. Hierbij moet worden voorkomen dat er een tekort aan oppervlaktewater ontstaat als gevolg van de vele oppervlaktewateronttrekkingen die tegelijkertijd plaatsvinden. Daarom zijn deze oppervlaktewateronttrekkingen vergunningplichtig.

Artikel 4.4 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het graven in het beheergebied van het waterschap. In dit gebied is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze afdeling zijn in ieder geval ook van toepassing op het aanleggen van een nieuwe watergang, het verbreden van een bestaande watergang, het verdiepen van een bestaande watergang, het uitvoeren van een diepere ontgraving, het graven in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk en het verleggen van een waterkering. De regels in deze afdeling zijn niet van toepassing als een andere afdeling of paragraaf deze activiteit al dekt. Er zijn namelijk activiteiten waarin graven al in de regelgeving van de betreffende specifieke activiteit zit verdisconteerd. Dit staat dan in het toepassingsbereik van die betreffende activiteit. Als dat niet zo is, dient de activiteit graven zelfstandig beoordeelt te worden en zijn dus de in deze afdeling opgenomen regels van toepassing.

Het graven van oppervlaktewater is niet zonder meer toegestaan. Het graven van oppervlaktewater kan immers gevolgen hebben voor het peilbeheer door het waterschap, maar ook voor het grondwater, waardoor (elders) wateroverlast of -schaarste kan ontstaan.

Het tweede lid van dit artikel geeft aan wat in ieder geval onder de activiteit graven wordt verstaan.

Artikel 4.5 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor de activiteit graven in het beheergebied van het waterschap in ieder geval inhoudt.

De specifieke zorgplicht moet in ieder geval in acht genomen worden bij geïsoleerde watergangen en waterpartijen (bijvoorbeeld op zichzelf staande vijvers of plassen). Deze maken geen onderdeel uit van het bergend vermogen van het watersysteem en zijn niet direct aangesloten op een andere watergang. Het waterschap heeft bij deze geïsoleerde watergangen geen kwantiteitsbelang. Daarom vallen deze watergangen onder de zorgplicht.

Bij het graven van droge sloten gaat het vrijwel altijd om greppels die een beter afwatering van een perceel moeten garanderen. Deze greppels maken geen onderdeel uit van het bergend vermogen van het watersysteem en hebben ook geen belangrijke wateraan- of –afvoerende functie. Daarom geldt ook voor het graven van deze droge sloten uitsluitend de zorgplicht.

Geadviseerd wordt om minimaal circa 0,20 meter extra waterdiepte aan te houden, aangezien de waterdiepte bij minimale slibaanwas al niet meer voldoet aan de minimale waterdiepte.

Artikel 4.6 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit graven. Als er een informatieplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het graven een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het graven een vergunningplicht.

Artikel 4.7 Aanwijzing algemene regel watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een watergang. Voor het graven in beperkingengebieden bij een watergang kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht.

Bij het verbreden van een bestaande watergang worden er geen eisen gesteld aan de minimale breedte van deze verbreding, tenzij de handeling wordt uitgevoerd vanwege een compensatie van een demping of een compensatie van versnelde afvoer van nieuw verhard oppervlak. Als het wel om een compensatie gaat dan moet de breedte van de verbreding minimaal 0,50 meter zijn, zodat het waterschap achteraf kan controleren of de verbreding is uitgevoerd.

Bij het verbreden van een bestaande watergang worden er geen eisen gesteld aan de afmetingen van deze verbreding, tenzij de handeling wordt uitgevoerd vanwege een compensatie van een demping of een compensatie voor versnelde afvoer van nieuw verhard oppervlak.

Artikel 4.8 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het graven in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht.

Artikel 4.9 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het graven in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.10 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het graven. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.11 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap voor de start van de activiteit de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap.

Artikel 4.12 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding te graven in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of er kan worden gegraven en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.13 Vergunningplicht watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van het watersysteem, het graven in een watergang vergunningplichtig is. Het graven valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het graven kan worden toegestaan.

In het gebied van de Utrechtse Heuvelrugkomen grote grondwaterstands-verschillen voor. Als er een watergang wordt verlengd en deze watergang wordt aangesloten op een watergang met een bepaald peil, dan kan het voorkomen dat de grondwaterstand ter plaatse van de verlengde watergang grote verschillen vertoont met dit peil. Het kan dan nodig zijn de verlengde watergang te voorzien van één of meerdere stuwen. Als dit niet gebeurt dan kan de watergang gaan werken als drain voor de omgeving. In dat geval kan er verdroging of (elders) vernatting optreden. Omdat per geval moet worden beoordeeld of er stuwen of andere voorzieningen moeten worden aangelegd, geldt voor onder ander dit geval een vergunningplicht.

Geadviseerd wordt om bij de aanleg van nieuw aan te leggen watergang minimaal circa 0,20 meter extra waterdiepte aan te houden, aangezien de waterdiepte bij minimale slibaanwas al niet meer voldoet aan de minimale waterdiepte.

Artikel 4.14 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het graven vergunningplichtig is. Het graven valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het graven kan worden toegestaan.

Het uitvoeren van graafwerkzaamheden in de zone waterstaatswerk van de primaire waterkering of de zomerkade kan negatieve gevolgen hebben voor de erosiebestendigheid en de stabiliteit van de waterkering. Per geval moet worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan en daarom geldt hiervoor een vergunningplicht. Hiermee valt dus ook een 'verlegging van een waterkering' onder de vergunningplicht. Zo'n verlegging kan noodzakelijk zijn bij bijvoorbeeld een herinrichtingsplan van een gebied.

Waar gesproken wordt van een tijdelijke uitname van grond wordt in dit verband bedoeld dat de uitname van grond weer ongedaan wordt gemaakt. Dit kan door middel van het terugbrengen van grond, maar het kan ook betekenen dat er iets anders voor wordt teruggebracht. Alleen het vullen van het ontgraven gat met water is niet voldoende om de ontgraving weer ongedaan te maken.

Binnen 6 maanden moet de ontgraving weer ongedaan zijn gemaakt of moet de constructie gereed zijn en de ruimte eromheen zijn aangevuld.

Het uitvoeren van graafwerkzaamheden in de zone waterstaatswerk van de waterkering kan negatieve gevolgen hebben voor de erosiebestendigheid en de stabiliteit van de waterkering. Per geval moet worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht. Ook een verlegging van een waterkering valt onder de vergunningplicht. Zo'n verlegging kan noodzakelijk zijn bij de aanleg van bijvoorbeeld een insteekhaven of bij een herinrichtingsplan van een gebied.

Het uitvoeren van baggerwerkzaamheden in watergangen valt niet onder het uitvoeren van graafwerkzaamheden mits niet dieper wordt gebaggerd dan tot het leggerprofiel van de watergang. Er is dan sprake van onderhoudswerkzaamheden.

Artikel 4.15 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het graven in een natuurvriendelijke oever vergunningplichtig is. Het graven valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het graven kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.16 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het aanbrengen van grond of ander materiaal in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze afdeling zijn in ieder geval ook van toepassing op het dempen van water (het volledig dempen, het versmallen en/of het verondiepen van oppervlaktewater) en het compenseren van de demping.

Het dempen van oppervlaktewater is niet zonder meer toegestaan. Mede vanwege het verlies aan waterbergend vermogen en de verstoring van de doorstroming en ecologie die hierdoor ontstaat. De regelgeving opgenomen in deze afdeling is van toepassing op de kernzone van watergangen. Elk verlies aan waterbergend vermogen van de watergang weegt daarbij mee.

Deze afdeling is ook van toepassing op het dempen van een deel van de watergang ten behoeve van het aanleggen van een beschoeiing.

Als het gaat om grond of ander materiaal aanbrengen bij een waterkering wordt daaronder verstaan:

- opvullen van gaten en kuilen;

- het dempen van watergangen tot maaiveldhoogte;

- ophogen en verbreden van een waterkering;

- aanbrengen van op- en afritten; en

- aanleggen van depots.

Artikel 4.17 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor de activiteit grond of ander materiaal aanbrengen in een beperkingengebied in ieder geval inhoudt.

Geadviseerd wordt om minimaal circa 0,20 meter extra waterdiepte aan te houden, aangezien de waterdiepte bij minimale slibaanwas al niet meer voldoet aan de minimale waterdiepte.

Artikel 4.18 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit grond of ander materiaal aanbrengen. Als er een informatieplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanbrengen van grond of ander materiaal een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanbrengen van grond of ander materiaal een vergunningplicht.

Artikel 4.19 Aanwijzing algemene regel watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een watergang. Voor het aanbrengen van grond of ander materiaal in beperkingengebieden bij een watergang kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatie of meldplicht.

Artikel 4.20 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het aanbrengen van grond of ander materiaal in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht.

Artikel 4.21 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het aanbrengen van grond of ander materiaal in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.22 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het aanbrengen van grond of ander materiaal. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Wanneer gesproken wordt over geïsoleerd water, dan wordt bedoeld water dat niet meer verbonden is met de rest van het watersysteem en geen functie meer heeft in de piekopvang, bijvoorbeeld bij hevige regenval. Daarom moet dit oppervlak ook worden gecompenseerd, als ware het gedempt.

Het gebruikte dempingsmateriaal, anders dan grond, kan afbreken of uitlogen en hierdoor vrijkomen in het oppervlaktewater. Dit kan van negatieve invloed zijn op de waterkwaliteit. Door de watergang eerst af te dammen zal het dempingsmateriaal niet in contact staan met het oppervlaktewater. Raadpleeg eerst de wetgeving bij het desbetreffende bevoegde gezag rondom het gebruik van het beoogde dempingsmateriaal.

Artikel 4.23 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap voor de start van de activiteit de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap.

Artikel 4.24 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding grond of ander materiaal aan te brengen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of de grond of ander materiaal kan worden aangebracht en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.25 Vergunningplicht watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van het watersysteem, het aanbrengen van grond of ander materiaal in een watergang vergunningplichtig is. Er is een vergunningplicht ingesteld als de grond of ander materiaal wordt aangebracht in een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang. Het aanbrengen van grond of ander materiaal valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanbrengen kan worden toegestaan.

Er is in ieder geval sprake van een project waarover overeenstemming is met het waterschap als:

  • dat een vergunning is verleend voor het project, of

  • dat een melding voor het project is gedaan of het waterschap is geïnformeerd in het kader van de algemene regels, of

  • dat een overleg over het project met het waterschap heeft plaatsgevonden waarvan een verslag is opgemaakt en waarbij overeenstemming is over de te nemen maatregelen ten behoeve van het watersysteem.

Geadviseerd wordt om minimaal circa 0,20 meter extra waterdiepte aan te houden, aangezien de waterdiepte bij minimale slibaanwas al niet meer voldoet aan de minimale waterdiepte.

Klei op veen- en veengronden zijn zogenaamde zettingsgevoelige gronden. Vooral wanneer de grondwaterspiegel onder de bovenkant van het veen komt te liggen bestaat het gevaar dat het veenpakket inklinkt en krimpt met als gevolg dat het maaiveld zal dalen. De grondwaterstand (ontwateringsdiepte) in een perceel wordt mede bepaald door het waterpeil in de sloot en de afstand tot de sloot.

Uitgaande van een zelfde slootpeil zal in brede percelen in perioden van neerslagtekort in het midden van het perceel de ontwateringsdiepte groter zijn dan in smallere percelen. Als gevolg hiervan zal het maaiveld met name in het midden van het perceel ook sneller gaan dalen (versnelde maaivelddaling). Uit onderzoek blijkt dat een optimale grondwaterstand wordt bereikt bij een perceelsbreedte van circa 60 meter. In het veen-weidegebied is de gemiddelde perceelsbreedte circa 50 meter. Het waterschap hanteert dan ook als beleid dat in klei op veen- en veengronden het dempen van een watergang niet mag leiden tot een perceelsbreedte breder dan 60 meter.

Natuurlijk zijn er ook percelen, die aanzienlijk smaller zijn dan 50 meter. Algemeen kan worden aangenomen, dat een perceel smaller dan 30 meter niet meer landbouwkundig is te gebruiken. Hieruit kan de behoefte ontstaan om dit perceel door slootdemping aan het naastliggende toe te voegen. Hierbij zal een nieuw perceel ontstaan van circa 80 meter breed. Hoewel dit bredere perceel zal leiden tot de hierboven genoemde nadelige waterhuishoudkundige effecten, mag in dergelijke gevallen – om landbouwkundig gebruik mogelijk te maken – worden afgeweken van de maximale breedte van 60 meter. Hierbij hanteert het waterschap de volgende richtlijnen:

  • de totale perceelsbreedte mag niet breder worden dan 80 meter;

  • tenminste één van de twee samen te voegen percelen is smaller dan 30 meter.

Als het gaat om het versmallen van een watergang dan geldt er een vergunningplicht als het perceel na versmallen van de watergang breder wordt dan 60 meter.

Voor bebouwd of toekomstig bebouwd gebied (percelen waar gebouwen op staan of gebouwen op gebouwd gaan worden) is bovenstaande minder relevant aangezien de waterhuishouding in dergelijke gebieden op een andere wijze is of wordt geregeld. Bovendien zijn dergelijke gebieden heel anders ingericht dan de open weidegebieden met langssloten en passen dergelijke sloten niet in de inrichting van de openbare ruimte. Een nadere toelichting voor de beoordeling van vergunningaanvragen is te vinden in de beleidsregels.

Artikel 4.26 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het aanbrengen van grond of ander materiaal vergunningplichtig is. Het aanbrengen van grond of ander materiaal valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanbrengen kan worden toegestaan.

Als er grond aangebracht wordt, buiten het dijklichaam, tot omliggend maaiveldniveau dan heeft dit geen invloed op de stabiliteit van de waterkering als aan de zorgplicht wordt voldaan. Onder het aanvullen tot omliggend maaiveldniveau vallen onder andere het vullen van gaten en kuilen en ook slootdempingen. Uiteraard moet voor deze laatste categorie ook worden voldaan aan de regelgeving voor het dempen van oppervlaktewater. Het aanbrengen van een steunberm en/of een taludverflauwing vallen niet onder het aanvullen van grond tot omliggend maaiveldniveau. Hiervoor geldt dus een vergunningplicht.

Artikel 4.27 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het aanbrengen van grond of ander materiaal in een natuurvriendelijke oever of in een vaarweg vergunningplichtig is.Het aanbrengen van grond of ander materiaal valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanbrengen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht als de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Dit geldt niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

Artikel 4.28 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een duiker in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze afdeling zijn in ieder geval ook van toepassing op het verplaatsen van de duiker, het verlengen van de duiker en het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de duiker.

Artikel 4.29 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het aanleggen van een duiker in een beperkingengebied in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.30 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit duiker aanleggen. Als er een informatieplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen.

Artikel 4.31 Aanwijzing algemene regel watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een watergang. Voor het aanleggen van een duiker in beperkingengebieden bij een watergang kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht.

Artikel 4.32 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het aanleggen van een duiker in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht.

Onder een goed functionerende afsluiter wordt bijvoorbeeld een spindelschuif verstaan. Alleen een terugslagklep is niet voldoende aangezien deze niet werkt als er vuil tussen de klep en de aanlag terecht is gekomen.

Artikel 4.33 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het aanleggen van een duiker in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.34 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het aanleggen van een duiker. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.35 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap voor de start van de activiteit de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap.

Artikel 4.36 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een duiker aan te leggen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of de duiker kan worden aangelegd en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.37 Vergunningplicht watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van het watersysteem, het aanleggen van een duiker in een watergang vergunningplichtig is. Het aanleggen van een duiker valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Artikel 4.38 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het aanleggen van een duiker vergunningplichtig is. Het aanleggen van een duiker valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Artikel 4.39 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het aanleggen van een duiker in een natuurvriendelijke oever of een vaarweg vergunningplichtig is. Het aanleggen van een duiker valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht als de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Deze criteria gelden niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

Artikel 4.40 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op verwijderen van een duiker in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze paragraaf zijn in ieder geval ook van toepassing op het verplaatsen van de duiker, het inkorten van de duiker en het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van de duiker.

Artikel 4.41 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor de activiteit het verwijderen van een duiker in een beperkingengebied in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.42 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van een duiker. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van een duiker een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een duiker een vergunningplicht.

Artikel 4.43 Aanwijzing algemene regel watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een watergang. Voor het verwijderen van een duiker in beperkingengebieden bij een watergang kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht.

Artikel 4.44 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het verwijderen van een duiker in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht.

Artikel 4.45 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het verwijderen van een duiker in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.46 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het verwijderen van een duiker. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.47 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap voor de start van de activiteit de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap.

Artikel 4.48 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een duiker te verwijderen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of de duiker kan worden verwijderd en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.49 Vergunningplicht watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van het watersysteem, het verwijderen van een duiker in een watergang vergunningplichtig is. Het verwijderen van een duiker valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het verwijderen kan worden toegestaan.

Het kan gaan om een dam, die speciaal is aangelegd om schouw en/of onderhoud van watergangen mogelijk te maken (als een watergang een onderhoudsroute van het waterschap doorkruist zie de geometrische begrenzing van beschermingszone A in bijlage 2 van deze verordening). Ook kan het gaan om een dam die in een toegangsweg ligt naar een kunstwerk of gebouw in beheer en onderhoud van het waterschap. Als het gaat om de hiervoor genoemde situaties dan kan zo'n dam niet zonder meer worden verwijderd. Indien er toch een dringende reden is om zo'n dam met duiker te verwijderen moeten er maatregelen worden getroffen om de bereikbaarheid van het schouwpad te garanderen. In zo'n geval moet een vergunning worden aangevraagd waarin een en ander kan worden geregeld.

Of het gaat om een dam in een toegangsweg naar een kunstwerk of gebouw in beheer en onderhoud van het waterschap staat niet op kaart, maar een initiatiefnemer wordt verondersteld hiervan op de hoogte te zijn.

Artikel 4.50 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het verwijderen van een duiker vergunningplichtig is. Het verwijderen van een duiker valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het verwijderen kan worden toegestaan.

Artikel 4.51 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het verwijderen van een duiker in een natuurvriendelijke oever vergunningplichtig is. Het verwijderen van een duiker valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het verwijderen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.52 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op vervangen van een duiker in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze paragraaf zijn in ieder geval ook van toepassing op het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het vervangen van de duiker.

Artikel 4.53 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor de activiteit het vervangen van een duiker in een beperkingengebied in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.54 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het vervangen van een duiker. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het vervangen van een duiker een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het vervangen van een duiker een vergunningplicht.

Artikel 4.55 Aanwijzing algemene regel watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een watergang. Voor het vervangen van een duiker in beperkingengebieden bij een watergang kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht.

Artikel 4.56 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het vervangen van een duiker in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht.

Artikel 4.57 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het vervangen van een duiker in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.58 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het vervangen van een duiker. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.59 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap voor de start van de activiteit de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap.

Artikel 4.60 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een duiker te vervangen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of de duiker kan worden vervangen en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.61 Vergunningplicht watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van het watersysteem, het vervangen van een duiker in een watergang vergunningplichtig is. Het vervangen van een duiker valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het vervangen kan worden toegestaan.

Artikel 4.62 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het vervangen van een duiker vergunningplichtig is. Het vervangen van een duiker valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het vervangen kan worden toegestaan.

Artikel 4.63 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het vervangen van een duiker in een natuurvriendelijke oever vergunningplichtig is.Het vervangen van een duiker valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het vervangen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.64 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een dam met duiker in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze paragraaf zijn in ieder geval ook van toepassing op vervangen of verplaatsen van een dam met duiker, het verbreden van een dam met duiker, het dempen van water en het compenseren van de demping. De regels in deze paragraaf zijn niet van toepassing op het aanleggen van een duikerbrug.

Het verbreden of verlengen van een bestaande duiker, dam met duiker of dichte dam wordt in de regels gelijkgesteld met de aanleg van een nieuwe, tenzij met een vergunning kan worden aangetoond dat de bestaande dam met duiker of dichte dam al eerder is gecompenseerd. Dus als de bestaande dam (met duiker) 20 m2 water wegneemt en het nieuwe deel 10 m2 water wegneemt, dan moet er 30 m2 water worden gecompenseerd, tenzij kan worden aangetoond dat de eerste 20 m2 al eerder is gecompenseerd.

Voor tijdelijke afdammingen van watergangen om bijvoorbeeld een dam met duiker aan te leggen hoeft niet ook nog eens gekeken te worden naar de activiteit 'peilafwijking realiseren' geraadpleegd om het peil tijdelijk te verlagen.

Artikel 4.65 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor de activiteit dam met duiker aanleggen in een beperkingengebied in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.66 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit dam met duiker aanleggen. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van een dam met duiker een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een dam met duiker een vergunningplicht.

Artikel 4.67 Aanwijzing algemene regel watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een watergang. Voor het aanleggen van een dam met duiker in beperkingengebieden bij een watergang kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht of meldplicht.

Bij tertiaire watergangen met een gevaar voor opstuwing geldt een minimale duikerdiameter van minimaal 0,80 meter.Dit geldt bijvoorbeeld voor duikers in het Kromme Rijngebied. De diameter wijkt hier af omdat in dat gebied tertiaire watergangen een belangrijke rol kunnen spelen in de aanvoer van water ten behoeve van de beregening (zowel voor droogte- als nachtvorstbestrijding) voor de fruitteelt.

Ook vanuit de ecologie wordt er een minimale diameter van 0,50 meter gevraagd in verband met de vispasseerbaarheid en de kans op dichtgroeien van de duiker door kroos en/of drijfvuil. In sommige gevallen kan hiervan worden afgeweken. Redenen hiervoor zouden kunnen zijn: afmetingen van de aangrenzende sloten zijn beperkt (kleiner dan de diameter), beperkte diepte van aangrenzende sloten of specifieke functie van de duiker (bijvoorbeeld verbindingsduiker door agrarische percelen). In deze gevallen lijkt de ecologische functie van de duiker namelijk beperkt. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt voor deze kleinere duikers een vergunningplicht.

Als duikers worden vervangen dan moet altijd een duiker van gelijke diameter of groter worden gebruikt. Bijvoorbeeld: er ligt een duiker van 0,60 meter terwijl 0,50 meter is voorgeschreven, dan moet toch een duiker van minstens 0,60 meter worden aangelegd. Als er een duiker ligt van 0,40 meter terwijl 0,50 meter is voorgeschreven, dan moet de duiker worden vervangen door een duiker van minstens 0,50 meter.

Duikers moeten met 20 tot 35 procent lucht worden gelegd ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit. Dus bij een buis van 0,50 meter ligt hiervan maximaal 0,40 meter onder water en minimaal 0,10 meter boven water. Als de duiker minder dan 0,10 meter boven het water uitsteekt bestaat de kans dat drijfvuil ophoopt voor de duiker. Dit heeft negatieve effecten op ecologie en waterkwaliteit, met name bij ophoping van kroos. Een krooslaag limiteert o.a. het lichtklimaat en de zuurstofhuishouding van een watergang.

Daarnaast wordt een grens gesteld aan de maximale lengte van duikers. Duikers zorgen door een versmalling ten opzichte van het omliggende watersysteem en mogelijk een verhoogde stroomsnelheid en turbulentie binnen de duiker. Sommige onderzoeken wijzen erop dat lange duikers vispasseerbaar kunnen zijn. Maar dit is nog niet goed onderbouwd, daarom is de grens voor de algemene regel op 15 meter gesteld. In sommige gevallen kan van voorgenoemde maatvoering worden afgeweken. Dat moet per geval worden beoordeeld. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.

Artikel 4.68 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het aanleggen van een dam met duiker in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht.

Artikel 4.69 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het aanleggen van een dam met duiker in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.70 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het aanleggen van een dam met duiker. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Onder uitlogende materialen wordt onder ander verstaan zink, gecreosoteerd hout of gewolmaniseerd hout. Met bevestigingsmiddelen wordt bedoeld verzinkte of koperen schroeven of spijkers etc. Het gebruik van uitlogende materialen bij bevestigingsmiddelen is wel toegestaan.

Artikel 4.71 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap voor de start van de activiteit de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap.

Artikel 4.72 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een dam met duiker aan te leggen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of dam met duiker kan worden aangelegd en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.73 Vergunningplicht watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van het watersysteem, het aanleggen van een dam met duiker in een watergang vergunningplichtig is. Er is een vergunningplicht ingesteld als de dam met duiker wordt aangelegd in een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang.Het aanleggen van een dam met duiker valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Het gaat hier onder meer om een dichte dam zonder duiker die niet peilscheidend is. Het oppervlaktewater wordt niet gestremd aangezien het aan beide zijden van de dam in open verbinding staat met het watersysteem.

Bij tertiaire watergangen met een gevaar voor opstuwing geldt een minimale duikerdiameter van minimaal 0,80 meter.Dit geldt bijvoorbeeld voor duikers in het Kromme Rijngebied. De diameter wijkt hier af omdat in dat gebied tertiaire watergangen een belangrijke rol kunnen spelen in de aanvoer van water ten behoeve van de beregening (zowel voor droogte- als nachtvorstbestrijding) voor de fruitteelt.

Ook vanuit de ecologie wordt er een minimale diameter van 0,50 meter gevraagd in verband met de vispasseerbaarheid en de kans op dichtgroeien van de duiker door kroos en/of drijfvuil. In sommige gevallen kan hiervan worden afgeweken. Redenen hiervoor zouden kunnen zijn: afmetingen van de aangrenzende sloten zijn beperkt (kleiner dan de diameter), beperkte diepte van aangrenzende sloten of specifieke functie van de duiker (bijvoorbeeld verbindingsduiker door agrarische percelen). In deze gevallen lijkt de ecologische functie van de duiker namelijk beperkt. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt voor deze kleinere duikers een vergunningplicht.

Als duikers worden vervangen dan moet altijd een duiker van gelijke diameter of groter worden gebruikt. Bijvoorbeeld: er ligt een duiker van 0,60 meter terwijl 0,50 meter is voorgeschreven, dan moet toch een duiker van minstens 0,60 meter worden aangelegd. Als er een duiker ligt van 0,40 meter terwijl 0,50 meter is voorgeschreven, dan moet de duiker worden vervangen door een duiker van minstens 0,50 meter.

Duikers moeten met 20 tot 35 procent lucht worden gelegd ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil in het peilbesluit. Dus bij een buis van 0,50 meter ligt hiervan maximaal 0,40 meter onder water en minimaal 0,10 meter boven water. Als de duiker minder dan 0,10 meter boven het water uitsteekt bestaat de kans dat drijfvuil ophoopt voor de duiker. Dit heeft negatieve effecten op ecologie en waterkwaliteit, met name bij ophoping van kroos. Een krooslaag limiteert o.a. het lichtklimaat en de zuurstofhuishouding van een watergang.

Daarnaast wordt een grens gesteld aan de maximale lengte van duikers. Duikers zorgen door een versmalling ten opzichte van het omliggende watersysteem en mogelijk een verhoogde stroomsnelheid en turbulentie binnen de duiker. Sommige onderzoeken wijzen erop dat lange duikers vispasseerbaar kunnen zijn. Maar dit is nog niet goed onderbouwd, daarom is de grens voor de algemene regel op 15 meter gesteld. In sommige gevallen kan van voorgenoemde maatvoering worden afgeweken. Dat moet per geval worden beoordeeld. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.

Artikel 4.74 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het aanleggen van een dam met duiker vergunningplichtig is. Het aanleggen van een dam met duiker valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Artikel 4.75 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het aanleggen van een dam met duiker in een natuurvriendelijke oever en in een vaarweg vergunningplichtig is.Het aanleggen van een dam met duiker valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht als de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Deze criteria gelden niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

Artikel 4.76 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een dam met duiker in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze paragraaf zijn in ieder geval ook van toepassing op vervangen of verplaatsen van een dam met duiker, het versmallen van een dam met duiker en het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van de dam met duiker. De regels in deze paragraaf zijn niet van toepassing op het verwijderen van een duikerbrug.

Artikel 4.77 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor de activiteit dam met duiker verwijderen in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.78 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit dam met duiker verwijderen. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van een dam met duiker een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een dam met duiker een vergunningplicht.

Artikel 4.79 Aanwijzing algemene regel watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een watergang. Voor het verwijderen van een dam met duiker in beperkingengebieden bij een watergang kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht.

Artikel 4.80 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het verwijderen van een dam met duiker in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht.

Artikel 4.81 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het verwijderen van een dam met duiker in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.82 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het verwijderen van een dam met duiker. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.83 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap voor de start van de activiteit de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap.

Artikel 4.84 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een dam met duiker te verwijderen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of dam met duiker kan worden verwijderd en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.85 Vergunningplicht watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van het watersysteem, het verwijderen van een dam met duiker in een watergang vergunningplichtig is. Er is een vergunningplicht ingesteld als de dam met duiker wordt verwijderd in een beschermingszone A van een watergang. Het verwijderen van een dam met duiker valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het verwijderen kan worden toegestaan.

Artikel 4.86 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het verwijderen van een dam met duiker vergunningplichtig is. Het verwijderen van een dam met duiker valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het verwijderen kan worden toegestaan.

Artikel 4.87 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het verwijderen van een dam met duiker in een natuurvriendelijke oever vergunningplichtig is.Het verwijderen van een dam met duiker valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het verwijderen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.88 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een dichte dam in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze afdeling zijn in ieder geval ook van toepassing op het vervangen of verplaatsen van een dichte dam en het verbreden van een dichte dam.

Artikel 4.89 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het aanleggen van een dichte dam in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.90 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het aanleggen van een dichte dam. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van de dichte dam een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een dichte dam een vergunningplicht.

Artikel 4.91 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het aanleggen van een dichte dam in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden.

Artikel 4.92 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.93 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het aanleggen van een dichte dam. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.94 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een dichte dam aan te leggen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of de dichte dam kan worden aangelegd en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.95 Vergunningplicht watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van het watersysteem, het aanleggen van een dichte dam in een watergang vergunningplichtig is. Er is een vergunningplicht ingesteld als de dichte dam wordt aangelegd in een primaire, secundaire of tertiaire watergang.Het aanleggen van een dichte dam valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Artikel 4.96 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het aanleggen van een dichte dam vergunningplichtig is. Het aanleggen van een dichte dam valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Artikel 4.97 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het aanleggen van een dichte dam in een natuurvriendelijke oever of een vaarweg vergunningplichtig is. Het aanleggen van een dichte dam valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht als de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Dit geldt niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

Artikel 4.98 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een dichte dam in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze afdeling zijn in ieder geval ook van toepassing op het vervangen of verplaatsen van een dichte dam, het versmallen van een dichte dam en het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van de dichte dam.

Artikel 4.99 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het verwijderen van een dichte dam in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.100 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van een dichte dam. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van de dichte dam een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een dichte dam een vergunningplicht.

Artikel 4.101 Aanwijzing algemene regel watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een watergang. Voor het verwijderen van een dichte dam in beperkingengebieden bij een watergang kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht.

Artikel 4.102 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het verwijderen van een dichte dam in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht.

Artikel 4.103 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het verwijderen van een dichte dam in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.104 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het verwijderen van een dichte dam. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.105 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap voor de start van de activiteit de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap.

Artikel 4.106 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een dichte dam te verwijderen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of de dichte dam kan worden verwijderd en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.107 Vergunningplicht watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van het watersysteem, in een watergang vergunningplichtig is. Het verwijderen van een dichte dam valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het verwijderen kan worden toegestaan.

Artikel 4.108 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het verwijderen van een dichte dam vergunningplichtig is. Het verwijderen van een dichte dam valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het verwijderen kan worden toegestaan.

Artikel 4.109 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het verwijderen van een dichte dam in een natuurvriendelijke oever vergunningplichtig is. Het verwijderen van een dichte dam valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het verwijderen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.110 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een brug in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen.Onder het eerste lid wordt mede verstaan het vervangen van een brug, met uitzondering van het vervangen van een brugdek, het verplaatsen van een brug, het verbreden van een brug, het dempen van water, het compenseren van de demping en het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de brug. De regels in deze paragraaf gelden ook voor het aanleggen van een duikerbrug.

Artikel 4.111 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor de activiteit brug aanleggen in een beperkingengebied in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.112 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het aanleggen van een brug. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van een brug een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een brug een vergunningplicht.

Artikel 4.113 Aanwijzing algemene regel watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een watergang. Voor het aanleggen van een brug in beperkingengebieden bij een watergang kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatie of meldplicht.

Een brug zonder mogelijkheid voor migrerende fauna, kan er toe leiden dat er onder fauna meer verkeersslachtoffers zijn doordat ze i.p.v. onder de brug over de weg migreren. Als kan worden aangetoond dat het op de desbetreffende locatie deze voorziening niet zou moeten worden aangelegd, kan dit voorschrift komen te vervallen.

Artikel 4.114 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het aanleggen van een brug bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht.

Artikel 4.115 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het aanleggen van een brug in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.116 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het aanleggen van een brug. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.117 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap voor de start van de activiteit de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap.

Artikel 4.118 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een brug aan te leggen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of de brug kan worden aangelegd en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.119 Vergunningplicht watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van het watersysteem, het aanleggen van een brug in een watergang vergunningplichtig is. Het aanleggen van een brug valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Bij niet-varend onderhoud is bij primaire en secundaire watergangen een vrije hoogte onder de brug van 0,30 meter ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil volgens het peilbesluit gewenst. Met deze hoogte kan onderhoud onder de brug plaats vinden en kunnen eventuele stijging van het waterpeil worden doorstaan. Daarnaast zorgt de verhoging voor het tegengaan van potentiële ophopingen van drijflagen (denk aan kroos en ander drijfvuil). Deze drijflagen hebben een negatief effect op de lichtinval van de watergang, en daarmee de ecologie. Ook in tertiaire watergangen moet er lucht tussen het wateroppervlak en de brug zijn (minimaal 0,10 meter ten opzichte van het hoogst vastgestelde peil) om ophopingen van drijflagen te voorkomen. In sommige gevallen kan van deze eisen worden afgeweken. Dit moet echter van geval tot geval worden beoordeeld. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.

Artikel 4.120 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het aanleggen van een brug vergunningplichtig is. Het aanleggen van een brug valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Artikel 4.121 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het aanleggen van een brug in een natuurvriendelijke oever of een vaarweg vergunningplichtig is. Het aanleggen van een brug valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht als de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), geldt dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning een brug aan te leggen als de impact op de vaarweg permanent is.

Artikel 4.123 Specifieke zorgplicht

Toelichting onder a: hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden.

Artikel 4.124 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van een brug. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van de brug een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een brug een vergunningplicht.

Artikel 4.126 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.127 Algemene regel

Een voorbeeld van een geschikt graszaadmengsel voor de toepassing op dijken is BG3; 40 gram zaad per vierkante m of een bloemrijk graszaadmengsel.

Bevindt de te verwijderen brug zich binnen het profiel van vrije ruimte, maar buiten de zone waterstaatswerk, dan geldt er een algemene regel met meldplicht als de brug gefundeerd is op palen, die tot in of voorbij de eerste vaste zandlaag reiken. De reden is dat deze palen niet geheel getrokken mogen worden. De meldplicht geldt omdat het waterschap wil weten waar er palen achterblijven die tot in of voorbij de eerste vaste zandlaag reiken. Is de brug niet op dergelijke palen gefundeerd dan geldt de zorgplicht.

Het verwijderen van bruggen die zich buiten het dijklichaam bevinden en die op maaiveldniveau zijn gefundeerd (bijvoorbeeld op stelconplaten die op het maaiveld liggen en die dus niet op palen zijn gefundeerd) heeft geen negatief effect op de waterkering en valt onder een algemene regel met meldplicht. Er geldt een meldplicht omdat het waterschap wil weten welke objecten er zich bevinden in de waterkering.

Het verwijderen van bruggen die zich buiten het dijklichaam bevinden en die onder maaiveldniveau (bijvoorbeeld landhoofden) of op palen zijn gefundeerd heeft een geringe invloed op de waterkering als de werkzaamheden geheel worden uitgevoerd buiten de gesloten dijkperiode. De werkzaamheden vallen dan onder een algemene regel met meldplicht. Er wordt hier geen onderscheid gemaakt in hoelang de palen zijn.

Het verwijderen van bruggen die zich geheel of gedeeltelijk binnen het dijklichaam bevinden en die op maaiveldniveau zijn gefundeerd (bijvoorbeeld op stelconplaten die op het maaiveld liggen en die dus niet op palen zijn gefundeerd) heeft een geringe invloed op de waterkering en valt onder een algemene regel met meldplicht.

Wanneer sprake is van een verheelde regionale of verheelde overige waterkering, dan heeft het verwijderen van bruggen geen negatief effect op de waterkering mits de zorgplicht in acht wordt genomen.

Het verwijderen van bruggen heeft een geringe invloed op de waterkering als die bruggen niet onder maaiveldniveau zijn gefundeerd en ook niet op palen staan, maar die bijvoorbeeld op stoeptegels of stelconplaten zijn gefundeerd, die op het maaiveld liggen. Daarom geldt hier een algemene regel.

Bij regionale waterkeringen moet een melding worden gedaan omdat bij de periodieke toetsing van de waterkering alle objecten die in de waterkering aanwezig zijn in beeld moeten worden gebracht. Dit geldt niet voor overige waterkeringen.

Het verwijderen van bruggen die zich buiten het dijklichaam bevinden en die op maaiveldniveau zijn gefundeerd (bijvoorbeeld op stelconplaten die op het maaiveld liggen en die dus niet op palen zijn gefundeerd) heeft geen negatief effect op de waterkering en valt onder een algemene regel zonder meldplicht.

Het verwijderen van bruggen die zich buiten het dijklichaam bevinden en die onder maaiveldniveau (bijvoorbeeld landhoofd) of op palen zijn gefundeerd heeft een geringe invloed op de waterkering als de werkzaamheden geheel worden uitgevoerd buiten de gesloten dijkperiode. De werkzaamheden vallen dan onder een algemene regel zonder meldplicht.

Het verwijderen van bruggen die zich geheel of gedeeltelijk binnen het dijklichaam bevinden en die op maaiveldniveau zijn gefundeerd (bijvoorbeeld op stelconplaten die op het maaiveld liggen en die dus niet op palen zijn gefundeerd) heeft een geringe invloed op de waterkering en valt onder een algemene regel zonder meldplicht.

Alle palen moeten tot 1 m onder maaiveld worden weggehaald. Ze mogen niet verder worden weggehaald omdat er anders mogelijk een ongewenste grondwaterstroming door het ontstane paalgat optreedt.

Voorkomen moet worden dat grond kan uitspoelen door regenval of een hoge rivierwaterstand, waardoor een risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. In Bijlage IV worden de verschillende klei/grondsoorten genoemd die kunnen worden toegepast om de stabiliteit van de waterkering te waarborgen. De voorschriften zien er op dat de erosiebestendige bekleding van de waterkering na de werkzaamheden wordt hersteld.

De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden het waterkerend vermogen van de waterkering is gewaarborgd.

Artikel 4.128 Informatieplicht

Het verrichten van activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.130 Vergunningplicht waterkering

Voor het verwijderen van bruggen die onder maaiveldniveau of op palen zijn gefundeerd, geldt, overeenkomstig de regelgeving voor het uitvoeren van graafwerkzaamheden in waterkeringen, een vergunningplicht. Dit aangezien hier per geval moet worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan.

Bevindt de brug zich geheel of gedeeltelijk binnen het dijklichaam en is de brug onder maaiveldniveau of op palen gefundeerd dan moet per geval worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt in die gevallen een vergunningplicht.

Artikel 4.131 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.132 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het vervangen van een brugdek in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze afdeling zijn in ieder geval ook van toepassing op het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het vervangen van het brugdek.

Artikel 4.133 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het vervangen van een brugdek in een beperkingengebied in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.134 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de brugdek vervangen. Als er een informatieplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. Als er een algemene regel, informatieplicht, meldplicht of vergunningplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels of in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen dan gelden deze niet, zodra er in de paragraaf algeheel verbod een algeheel verbod geldt.

Artikel 4.135 Aanwijzing algemene regel watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een watergang. Voor het vervangen van een brugdek in beperkingengebieden bij een watergang kunnen voorschriften gelden.

Artikel 4.136 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het vervangen van een brugdek in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht of een meldplicht.

Artikel 4.137 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het vervangen van een brugdek in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.138 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het vervangen van een brugdek. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.139 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap voor de start van de activiteit de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap.

Artikel 4.140 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een brugdek te vervangen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of het brugdek kan worden vervangen en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.141 Vergunningplicht watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van het watersysteem, het vervangen van een brugdek in een watergang vergunningplichtig is. Er is een vergunningplicht ingesteld als het brugdek wordt vervangen in onderhoudswater danwel in een primaire, secundaire of tertiaire watergang. Het vervangen van een brugdek valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het vervangen kan worden toegestaan.

Artikel 4.142 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het vervangen van een brugdek vergunningplichtig is. Het vervangen van een brugdek valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het vervangen kan worden toegestaan.

Artikel 4.143 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het vervangen van een brugdek in een natuurvriendelijke oever of een vaarweg vergunningplichtig is. Het vervangen van een brugdek valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht als de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Deze criteria gelden niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

Artikel 4.144 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een steiger in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze afdeling zijn in ieder geval ook van toepassing op het vervangen of verplaatsen van een steiger, het verbreden van een steiger enhet uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de steiger.

Artikel 4.145 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het aanleggen van een steiger in een beperkingengebied in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.146 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit steiger aanleggen. Als er een informatieplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. Als er een algemene regel, informatieplicht, meldplicht of vergunningplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels of in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen dan gelden deze niet, zodra er in de paragraaf algeheel verbod een algeheel verbod geldt.

Artikel 4.147 Aanwijzing algemene regel watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een watergang. Voor het aanleggen van een steiger in beperkingengebieden bij een watergang kunnen voorschriften gelden.

In de onderhoudslegger worden onder andere watergangen aangegeven die varend kunnen worden onderhouden. In het geval er vanaf het water onderhoud kan worden uitgevoerd middels een boot, spreken we van onderhoudsvaarwater. Bij varend onderhoud door of namens het waterschap gelden er eisen aan de doorvaartbreedte ten behoeve van de maaiboot. Dit geldt ook voor (andere) watergangen die toegankelijk moeten zijn voor de maaiboot. Voor de bepaling van het overstek van de steiger boven het water gelden twee uitgangspunten.

1. Manoeuvreerbreedte maaiboot: om goed te kunnen manoeuvreren heeft een maaiboot een breedte nodig van minimaal 3 meter.

2. Gelijke rechten voor initiatiefnemers op beide oevers: het mag niet zo zijn dat als er op de ene oever een steiger wordt aangelegd, dat dit dan op de tegenoverliggende oever niet meer mogelijk is.

Dit betekent dat alles wat de watergang breder is dan 3 meter gelijk moet worden verdeeld over beide oevers, waarbij een maximale breedte van de steiger over de watergang geldt van 1 meter. Dus bij een watergang met een breedte van 4 meter mag de lengte van het overstek over het water maximaal 0,50 meter zijn.

Artikel 4.148 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het aanleggen van een steiger in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht of een meldplicht.

Artikel 4.149 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het aanleggen van een steiger in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.150 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het aanleggen van een steiger. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.151 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap voor de start van de activiteit de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap.

Artikel 4.152 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een steiger aan te leggen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of de steiger kan worden aangelegd en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.153 Vergunningplicht watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van het watersysteem, het aanleggen van een steiger in een watergang vergunningplichtig is. Het aanleggen van een steiger valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

De maat van 0,30 meter heeft als achtergrond dat deze afstand voldoende is om de meeste peilstijgingen van watergangen te kunnen opvangen zonder dat steeds de steiger onder water loopt en er allerlei losliggende voorwerpen in de watergang terecht komen. Daarnaast zorgt de verhoging voor het tegengaan van potentiële ophopingen van drijflagen (denk aan kroos en ander drijfvuil). Deze drijflagen hebben een negatief effect op het lichtinval van de watergang, en daarmee de ecologie.

In de onderhoudslegger worden onder andere watergangen aangegeven die varend kunnen worden onderhouden. In het geval er vanaf het water onderhoud kan worden uitgevoerd middels een boot, spreken we van onderhoudsvaarwater. Bij varend onderhoud door of namens het waterschap gelden er eisen aan de doorvaartbreedte ten behoeve van de maaiboot. Dit geldt ook voor (andere) watergangen die toegankelijk moeten zijn voor de maaiboot. Voor de bepaling van het overstek van de steiger boven het water gelden twee uitgangspunten.

1. Manoeuvreerbreedte maaiboot: om goed te kunnen manoeuvreren heeft een maaiboot een breedte nodig van minimaal 3 meter.

2. Gelijke rechten voor initiatiefnemers op beide oevers: het mag niet zo zijn dat als er op de ene oever een steiger wordt aangelegd, dat dit dan op de tegenoverliggende oever niet meer mogelijk is.

Dit betekent dat alles wat de watergang breder is dan 3 meter gelijk moet worden verdeeld over beide oevers, waarbij een maximale breedte van de steiger over de watergang geldt van 1 meter. Dus bij een watergang met een breedte van 4 meter mag de lengte van het overstek over het water maximaal 0,50 meter zijn.

Indien een groter overstek van de steiger over het water gewenst is, dan moet per geval worden beoordeeld of dit mogelijk is. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.

Artikel 4.154 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het aanleggen van een steiger vergunningplichtig is. Het aanleggen van een steiger valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Artikel 4.155 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het aanleggen van een steiger in een natuurvriendelijke oever of een vaarweg vergunningplichtig is. Het aanleggen van een steiger valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht als de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Dit geldt niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

Artikel 4.157 Specifieke zorgplicht

De zorgplicht is altijd van toepassing op activiteiten binnen het beheergebied van het waterschap. Dit betekent dat de zorgplicht ook van toepassing is op de activiteiten die onder de algemene regels vallen of de handelingen die vergunningplichtig zijn.

Onder a. Hiermee wordt bedoeld dat oevers en taluds zodanig worden afgewerkt dat er geen grond of puin in de watergang kan raken en dat verondiepingen of vernauwingen van het oppervlaktewater, waardoor de doorstroming zou kunnen worden belemmerd, worden verwijderd, indien deze een gevolg zijn van de werkzaamheden.

Artikel 4.158 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van een steiger. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van de steiger een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een steiger een vergunningplicht.

Artikel 4.160 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.161 Algemene regel

Lid 5: In dit lid is het voorschrift opgenomen waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. Dit zou in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld bij extreem hoog water) kunnen betekenen dat de werkzaamheden tijdelijk moeten worden gestaakt. Het voorschrift ziet er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden het waterkerend vermogen van de waterkering is gewaarborgd.

Artikel 4.163 Meldplicht

Het verrichten van activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.165 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.166 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een beschoeiing of damwand in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. Deze regels zijn in ieder geval ook van toepassing op het verplaatsen van een beschoeiing of damwand het verlengen van een beschoeiing of damwand, het dempen van water, het compenseren van de demping en het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de beschoeiing of damwand.

Artikel 4.167 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor de activiteit beschoeiing of damwand aanleggen in een beperkingengebied in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.168 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit beschoeiing of damwand aanleggen. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van een beschoeiing of damwand een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een beschoeiing of damwand een vergunningplicht.

Artikel 4.169 Aanwijzing algemene regel watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een watergang. Voor het aanleggen van een beschoeiing of damwand in beperkingengebieden bij een watergang kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht of meldplicht.

Artikel 4.170 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het aanleggen van een beschoeiing of damwand in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.171 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het aanleggen van een beschoeiing of damwand. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Van belang is dat de beschoeiing voldoende diep tot aan de vaste bodem moet worden aangebracht om te voorkomen dat beschoeiing omvalt bij baggerwerkzaamheden of het uitdiepen van de watergang. In de Onderhoudslegger kan worden nagegaan wat de onderhoudsdiepte van de watergang is.

Artikel 4.172 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap voor de start van de activiteit de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap.

Artikel 4.173 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een beschoeiing of damwand aan te leggen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of de beschoeiing of damwand kan worden aangelegd en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.174 Vergunningplicht watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van het watersysteem, het aanleggen van een beschoeiing of damwand in een watergang vergunningplichtig is. Het aanleggen van een beschoeiing of damwand valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Klei op veen- en veengronden zijn zogenaamde zettingsgevoelige gronden. Vooral wanneer de grondwaterspiegel onder de bovenkant van het veen komt te liggen bestaat het gevaar dat het veenpakket inklinkt en krimpt met als gevolg dat het maaiveld zal dalen. De grondwaterstand (ontwateringsdiepte) in een perceel wordt mede bepaald door het waterpeil in de sloot en de afstand tot de sloot.

Uitgaande van een zelfde slootpeil zal in brede percelen in perioden van neerslagtekort in het midden van het perceel de ontwateringsdiepte groter zijn dan in smallere percelen. Als gevolg hiervan zal het maaiveld met name in het midden van het perceel ook sneller gaan dalen (versnelde maaivelddaling). Uit onderzoek blijkt dat een optimale grondwaterstand wordt bereikt bij een perceelsbreedte van circa 60 meter. In het veen-weidegebied is de gemiddelde perceelsbreedte circa 50 meter. Het waterschap hanteert dan ook als beleid dat in klei op veen- en veengronden het versmallen van een watergang niet mag leiden tot een perceelsbreedte breder dan 60 meter. Wordt het perceel als gevolg van de versmalling van de watergang toch breder dan 60 meter dan geldt er een vergunningplicht. Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar de beleidsregels.

Artikel 4.175 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het aanleggen van een beschoeiing of damwand vergunningplichtig is. Het aanleggen van een beschoeiing of damwand valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Artikel 4.176 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het aanleggen van een beschoeiing of damwand in een natuurvriendelijke oever of in een vaarweg vergunningplichtig is.Het aanleggen van een beschoeiing of damwand valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht als de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Dit geldt niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

Artikel 4.177 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een beschoeiing of damwand in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. Deze regels zijn in ieder geval ook van toepassing op het verplaatsen van een beschoeiing of damwand, het inkorten van een beschoeiing of damwand en uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van de beschoeiing of damwand.

Artikel 4.178 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor de activiteit beschoeiing of damwand verwijderen in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.179 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit beschoeiing of damwand verwijderen. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van een beschoeiing of damwand een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een beschoeiing of damwand een vergunningplicht.

Artikel 4.180 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het verwijderen van een beschoeiing of damwand in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht.

Artikel 4.181 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het verwijderen van een beschoeiing of damwand in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.182 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het verwijderen van een beschoeiing of damwand. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Betreft het een beschoeiing met lange palen waartussen kortere schotten zitten dan mogen de schotten in zijn geheel worden weggehaald. Ook kortere beschoeiingen en damwanden mogen geheel worden verwijderd.

Artikel 4.183 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap voor de start van de activiteit de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap.

Artikel 4.184 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een beschoeiing of damwand te verwijderen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of de beschoeiing of damwand kan worden verwijderd en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.185 Vergunningplicht watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van het watersysteem, het verwijderen van een beschoeiing of damwand in een watergang vergunningplichtig is. Er is een vergunningplicht ingesteld als de beschoeiing of damwand wordt verwijderd in de beschermingszone B van een watergang.Het verwijderen van een beschoeiing of damwand valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het verwijderen kan worden toegestaan.

Artikel 4.186 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het verwijderen van een beschoeiing of damwand vergunningplichtig is. Het verwijderen van een beschoeiing of damwand valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het verwijderen kan worden toegestaan.

Met het oog op onderstaande geldt een vergunningplicht.

  • Er vindt geen ophoging plaats van het maaiveld. De bestaande hoogte van het maaiveld mag dus niet worden gewijzigd aangezien dit van invloed kan zijn op de stabiliteit van de waterkering en een negatief effect kan hebben op de erosiebestendige bekleding. Daarom vallen deze werkzaamheden onder de vergunningplicht.

  • Als er nieuwe ankers worden aangebracht in de zone waterstaatswerk is dit van invloed op de stabiliteit van de waterkering. Daarom moet per geval worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan en geldt voor die gevallen een vergunningplicht.

  • Als een beschoeiing of damwand een constructieve functie heeft voor de waterkering dan kan deze niet zomaar worden vervangen, aangezien dit gevolgen kan hebben voor de waterkering. Daarom moet per geval worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan en geldt voor die gevallen een vergunningplicht. Dit geldt ook voor kwelschermen, aangezien die ook een belangrijke functie hebben voor de waterkering. Of een beschoeiing of damwand een functie heeft als kwelscherm of een constructieve functie heeft voor de waterkering kan worden nagevraagd bij het waterschap.

Als de beschoeiing of damwand waterdicht is dan bestaat er het gevaar dat een waterkering uitdroogt of juist heel erg nat wordt door 'opgesloten' hemelwater, dat niet kan worden afgevoerd. Dit kan ten koste gaan van de stabiliteit van de waterkering. Daarom moet per geval worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan en geldt voor die gevallen een vergunningplicht. Een damwand kan eenvoudig waterdoorlatend worden gemaakt door er op een bepaalde hoogte afwateringsgaten in te maken.

Artikel 4.187 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het verwijderen van een beschoeiing of damwand in een natuurvriendelijke oever vergunningplichtig is. Het verwijderen van een beschoeiing of damwand valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het verwijderen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.188 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het vervangen van een beschoeiing of damwand in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. Deze regels zijn in ieder geval ook van toepassing op het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het vervangen van de beschoeiing of damwand.

Artikel 4.189 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor de activiteit beschoeiing of damwand vervangen in een beperkingengebied in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.190 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit beschoeiing of damwand vervangen. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het vervangen van een beschoeiing of damwand een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het vervangen van een beschoeiing of damwand een vergunningplicht.

Artikel 4.191 Aanwijzing algemene regel watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een watergang. Voor het vervangen van een beschoeiing of damwand in beperkingengebieden bij een watergang kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht.

Artikel 4.192 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het vervangen van een beschoeiing of damwand in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht.

Artikel 4.193 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het vervangen van een beschoeiing of damwand in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.194 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het vervangen van een beschoeiing of damwand. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.195 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een beschoeiing of damwand te vervangen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of de beschoeiing of damwand kan worden vervangen en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.196 Vergunningplicht watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van het watersysteem, het vervangen van een beschoeiing of damwand in een watergang vergunningplichtig is. Er is een vergunningplicht ingesteld als de beschoeiing of damwand wordt vervangen in de beschermingszone B van een watergang.Het vervangen van een beschoeiing of damwand valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het vervangen kan worden toegestaan.

Artikel 4.197 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het vervangen van een beschoeiing of damwand vergunningplichtig is. Het vervangen van een beschoeiing of damwand valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het vervangen kan worden toegestaan.

Artikel 4.198 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het vervangen van een beschoeiing of damwand in een natuurvriendelijke oever vergunningplichtig is. Het vervangen van een beschoeiing of damwand valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het vervangen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.199 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze afdeling zijn in ieder geval ook van toepassing op het vervangen of verplaatsen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening, het vergroten van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening en het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening.

Artikel 4.200 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het aanleggen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening in ieder geval inhoudt.

Als het om een tijdelijke uitstroomvoorziening of tijdelijk onttrekkingspunt voor eenmalig gebruik gaat dan geldt alleen de zorgplicht. Voorwaarde is uiteraard dat de uitstroomvoorziening of onttrekkingspunt direct na afloop van de werkzaamheden geheel uit de watergang wordt verwijderd. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om een lozingspunt voor een grondwateronttrekking of om bijvoorbeeld een onttrekkingspunt voor het opzetten van het waterpeil in een tijdelijke bouwkuip. Onttrekkingspunten voor de nachtvorstbestrijding vallen hier niet onder aangezien deze niet voor eenmalig gebruik bedoeld zijn maar een permanent karakter hebben.

Artikel 4.201 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het aanleggen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van de uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening een vergunningplicht.

Artikel 4.202 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het aanleggen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht.

Artikel 4.203 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het aanleggen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.204 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het aanleggen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.205 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap voor de start van de activiteit de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap.

Artikel 4.206 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening aan te leggen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of de uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening kan worden aangelegd en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.207 Vergunningplicht watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van het watersysteem, het aanleggen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening in een watergang vergunningplichtig is. Het aanleggen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Lozingen en onttrekkingen nabij vispassages kunnen tegenstrijdige situaties opleveren waardoor deze het effect van een vispassages benadelen. Vissen navigeren o.a. aan de hand van stromingen binnen de watergang. Vispassages maken hier gebruik van door het toepassen van een lokstroom. Deze kan verstoord worden door veranderingen in de waterstroming nabij de vispassage. Het effect is afhankelijk van de afstand, stromingsrichting, debiet en timing van onttrekking /lozing. In het geval van een uitstroomvoorziening of onttrekkingspunt dichter dan 50 meter van een vispassage, moet worden beredeneerd waarom dit geen effect zal hebben op de lokstroom van de vispassage. Dit moet echter van geval tot geval worden beoordeeld. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.

Artikel 4.208 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het aanleggen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening vergunningplichtig is. Het aanleggen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Artikel 4.209 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het aanleggen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening in een natuurvriendelijke oever of een vaarweg vergunningplichtig is. Het aanleggen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht als de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Dit geldt niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

Artikel 4.212 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van de uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een uitstroomvoorziening of onttrekkingsvoorziening een vergunningplicht.

Artikel 4.214 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boveneen natuurvriendelijke oever ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.215 Algemene regel

De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is, moet er i.v.m. het gevaar op piping buitendijks, binnen de zone waterstaatswerk klei, worden toegepast conform Bijlage IV. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering.

Artikel 4.217 Meldplicht

Het verrichten van activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.220 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een kabel of leiding in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen.De regels uit deze paragraaf zijn in ieder geval ook van toepassing op het vervangen of verplaatsen van een kabel of leiding, het verlengen van een kabel of leiding en het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de kabel of leiding. Ook mantelbuizen moeten aan de regelgeving in deze paragraaf voldoen.

Artikel 4.221 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het aanleggen van een kabel of leiding in een beperkingengebied in ieder geval inhoudt.

Het leggen van kabels (dus ook huisaansluitingen) en het leggen van huisaansluitingen van leidingen in het profiel van vrije, buiten de zone waterstaatswerk, van de waterkering staan toekomstige ontwikkelingen van de waterkering niet in de weg. Daarom geldt hiervoor de zorgplicht. Voor grotere leidingen voor bijvoorbeeld gas of water geldt dat deze wat moeilijker (duurder!) te verleggen zijn indien dat nodig is vanwege dijkverzwaringsprojecten. Daarom vallen deze leidingen niet onder de zorgplicht.

Artikel 4.222 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het aanleggen van een kabel of leiding. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van een kabel of leiding een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een kabel of leiding een vergunningplicht.

Artikel 4.223 Aanwijzing algemene regel watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een watergang. Voor het aanleggen van een kabel of leiding in beperkingengebieden bij een watergang kunnen voorschriften gelden.

Artikel 4.224 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het aanleggen van een kabel of leiding in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht.

Onder waterkerende constructies worden onder andere damwanden en kademuren verstaan. Bij een boogboring met de bentoniet wordt de grond niet onder hoge druk met water weggespoten (zoals bij een boogzinker), maar wordt de boorstang de grond ingedrukt waarbij een snijkop zorgt voor het weggraven van de grond. Om te voorkomen dat het boorfront instort wordt een bentonietslurry gebruikt, die tevens dient om de ontgraven grond af te voeren. Ook voorkomt de bentonietslurry dat er holle ruimtes om de mantelbuis ontstaan.

Artikel 4.225 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het aanleggen van een kabel of leiding in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.226 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het aanleggen van een kabel of leiding. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.227 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap voor de start van de activiteit de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap.

Artikel 4.228 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een kabel of leiding aan te leggen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of de kabel of leiding kan worden aangelegd en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.229 Vergunningplicht watergang

Bij primaire en secundaire watergangen is dit ongewenst omdat hierdoor (elders) wateroverlast of watertekort kan ontstaan. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht, waarbij het waterschap nagaat of de handeling onder het stellen van voorschriften kan worden toegestaan.

Artikel 4.230 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het aanleggen van een kabel of leiding vergunningplichtig is. Het aanleggen van een kabel of leiding valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Artikel 4.231 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het aanleggen van een kabel of leiding in een natuurvriendelijke oever of in een vaarweg vergunningplichtig is. Het aanleggen van een kabel of leiding valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht als de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Dit geldt niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

Artikel 4.232 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een kabel of leiding in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels uit deze paragraaf zijn in ieder geval ook van toepassing op het vervangen of verplaatsen van een kabel of leiding, verkleinen van een kabel of leiding en uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van de kabel of leiding. Ook mantelbuizen moeten aan de regelgeving in deze paragraaf voldoen.

Artikel 4.233 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het verwijderen van een kabel of leiding in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.234 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van een kabel of leiding. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van een kabel of leiding een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een kabel of leiding een vergunningplicht.

Artikel 4.235 Aanwijzing algemene regel watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een watergang. Voor het verwijderen van een kabel of leiding in beperkingengebieden bij een watergang kunnen voorschriften gelden.

Artikel 4.236 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het verwijderen van een kabel of leiding in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.237 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het verwijderen van een kabel of leiding. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.238 Algemene regel

Lid 1. In dit lid zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is moet er klei worden toegepast conform Bijlage IV. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering. Verder is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding van de waterkering direct na de werkzaamheden wordt hersteld.

Lid 2. In dit lid zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is moet er klei worden toegepast conform Bijlage IV. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering. Verder is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding van de waterkering direct na de werkzaamheden wordt hersteld.

Lid 3. In dit artikel zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. De voorschriften zien er op dat bij de uitvoering van de werkzaamheden wordt voorkomen dat uitspoeling van grond kan optreden, waardoor risico ontstaat voor de stabiliteit van de waterkering. De uitgegraven grond moet in omgekeerde volgorde worden teruggebracht om te zorgen voor een goede hechting van de grondlagen. Indien er onvoldoende grond aanwezig is moet er klei worden toegepast conform Bijlage IV. De hechting van de verschillende grondlagen is belangrijk voor de instandhouding van de waterkering. Verder is het belangrijk dat de erosiebestendige bekleding van de waterkering direct na de werkzaamheden wordt hersteld.

Lid 4. In dit lid zijn de voorschriften opgesomd waaraan de uit te voeren werkzaamheden dienen te voldoen. Tijdelijke afdammingen dienen niet langer in stand te worden gehouden dan strikt noodzakelijk omdat het peilbeheer door het waterschap hierdoor kan worden belemmerd. Ook kan elders schade ontstaan door wateroverlast of waterschaarste. De wateraan- en afvoer naar achterliggende percelen moet daarom gewaarborgd blijven.

Artikel 4.241 Vergunningplicht watergang

Als bij het verwijderen van kabels en leidingen een watergang moet worden doorkruist door middel van het graven van een sleuf in open ontgraving dan kan het zijn dat de watergang moet worden gestremd. Bij primaire en secundaire watergangen is dit ongewenst omdat hierdoor (elders) wateroverlast of watertekort kan ontstaan. Daarom geldt voor deze gevallen alsnog een vergunningplicht, waarbij het waterschap nagaat of de handeling onder het stellen van voorschriften toch kan worden toegestaan.

Artikel 4.242 Vergunningplicht waterkering

Voor het verwijderen van kabels en leidingen in een primaire waterkering vinden er graafwerkzaamheden plaats in deze waterkering. Hierbij moet per geval worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.

Indien de te graven sleuf voor het verwijderen van kabels en leidingen grotere afmetingen heeft (ontgraving is dieper dan 0,80 m of breder dan 0,50 m), dan is er sprake zodanig grootschalige graafwerkzaamheden dat het waterschap per geval wil bekijken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.243 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.244 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen van beplanting in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. Deze paragraaf is ook van toepassing vervangen of verplaatsen van beplanting en uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van beplanting. Onder beplanting wordt niet verstaan: gras. Ook gewassen vallen hier niet onder.

Artikel 4.245 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor de activiteit aanbrengen van beplanting in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.246 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit het aanbrengen van beplanting. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanbrengen van beplanting een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanbrengen van beplanting een vergunningplicht.

Artikel 4.247 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het aanbrengen van beplanting bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht.

Artikel 4.248 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het aanbrengen van beplanting in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.249 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het aanbrengen van beplanting. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.250 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap voor de start van de activiteit de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap.

Artikel 4.251 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding beplanting aan te brengen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of de beplanting kan worden aangebracht en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.252 Vergunningplicht watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van het watersysteem, het aanbrengen van beplanting in een watergang vergunningplichtig is. Er is een vergunningplicht ingesteld als de beplanting wordt aangebracht in een primaire watergang, secundaire watergang of tertiaire watergang of in de beschermingszones A, B of K van de watergang. Het aanbrengen van beplanting valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanbrengen kan worden toegestaan.

Als er beplanting wordt aangebracht in het doorstroomprofiel van een watergang dan gaat dit ten koste van de doorstroming. Dat is ongewenst en daarom geldt hiervoor een vergunningplicht. Bovendien kan bladval in de watergang leiden tot fysisch-chemische achteruitgang van de watergang. Zo zorgen afbraakprocessen van de bladeren voor een verhoogd zuurstofgebruik, wat zuurstofloze omstandigheden kan veroorzaken. Zuurstofloosheid heeft diverse negatieve effecten op de waterkwaliteit.

Als er bomen of planten worden aangeplant in de beschermingszone A van een watergang dan moeten ze geplant worden in de zone van 1,25 meter breed direct naast de watergang, zie figuur 5.3 hieronder, of op een afstand van minimaal 3,75 meter uit de insteek van de watergang, zie figuur 5.4 hieronder, zodat het onderhoud niet wordt gehinderd. Voor de zone van 1,25 meter breed direct naast de watergang gelden voor bomen bovendien voorwaarden voor de onderlinge afstand van die bomen. De onderlinge afstand bedraagt 7 meter, zodat de maaikorf van een onderhoudsvoertuig tussen de bomen door kan bewegen.

Als er bomen of planten worden aangebracht in het droge talud van de watergang dan gelden er alleen voorwaarden aan de onderlinge afstand van bomen als de watergang een beschermingszone heeft. In dat geval moet de maaikorf van een onderhoudsvoertuig tussen de bomen door kunnen bewegen. Hiervoor geldt de zorgplicht.

Als de afstand van de boomkruin tot maaiveld minimaal 4 meter bedraagt (bij knotwilgen bedraagt die afstand 2 meter), geldt de zorgplicht. Indien andere maten worden aangehouden dan moet per geval worden beoordeeld of dit acceptabel is. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht. Niet alle bomen die worden aangeplant hebben een kruin op een hoogte van 4 meter boven het maaiveld. Deze bomen moeten echter zodanig worden onderhouden dat de uiteindelijk volgroeide kruin voldoet aan bovenstaande eisen.

Figuur 5.3 Bovenaanzicht beplanting in de beschermingszone A van een watergang Situatie met obstakelvrij onderhoudspad op 1,25 meter uit de insteek van het talud van de watergang

Figuur 5.4 Bovenaanzicht beplanting in de beschermingszone A van een watergang Situatie met obstakelvrij onderhoudspad direct naast de insteek van het talud van de watergang

Artikel 4.253 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het aanbrengen van beplanting vergunningplichtig is. Het aanbrengen van beplanting valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanbrengen kan worden toegestaan.

Binnen het dijklichaam van primaire waterkeringen en zomerkades geldt er wel een vergunningplicht, aangezien de aanwezigheid van beplanting een negatief effect kan hebben op onder andere de erosiebestendigheid van de waterkering. Bij regionale en overige waterkeringen wordt het onderscheid binnen of buiten het dijklichaam niet gemaakt en geldt overal een vergunningplicht.

Indien er sprake is van opgaande beplanting die hoger is (of hoger wordt) dan 5 meter geldt er altijd een vergunningplicht. De reden is dat hoge beplanting (bomen) schade kan aanrichten aan de waterkering wanneer zo'n boom bijvoorbeeld omvalt.

Artikel 4.254 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de vaarwegen, het aanbrengen van beplanting in een natuurvriendelijke oever en in een vaarweg vergunningplichtig is.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht als de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Dit geldt niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

Artikel 4.255 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van beplanting in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze paragraaf zijn in ieder geval ook van toepassing op vervangen of verplaatsen van beplanting en het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van beplanting. Onder het verwijderen van beplanting valt niet het verwijderen van gras of gewassen.

Artikel 4.256 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9voor de activiteit het verwijderen van beplanting in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.257 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van beplanting. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van beplanting een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van beplanting een vergunningplicht.

Artikel 4.258 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het verwijderen van beplanting in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht.

Bij primaire waterkeringen en zomerkades valt het aanbrengen van planten, struiken en snoeibomen buiten het dijklichaam onder een algemene regel als deze vormen van beplanting lager zijn (en lager blijven) dan 5 meter. Voor de primaire waterkering geldt een informatieplicht aangezien het waterschap op de hoogte wil zijn of er zich beplanting op de waterkering bevindt.

Snoeien valt niet onder regels voor het verwijderen van beplanting.

Artikel 4.259 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor verwijderen van beplanting in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.260 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het verwijderen van beplanting. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.262 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding beplanting te verwijderen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of de beplanting kan worden verwijderd en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.263 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het verwijderen van beplanting vergunningplichtig is. Het verwijderen van beplanting valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het verwijderen kan worden toegestaan.

Snoeien valt niet onder regels voor het verwijderen van beplanting.

Artikel 4.264 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het verwijderen van beplanting in een natuurvriendelijke oever vergunningplichtig is.Het verwijderen van beplanting valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het verwijderen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.265 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een hekwerk, schutting of afrastering in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. Deze paragraaf is ook van toepassing op het vervangen of verplaatsen van een hekwerk, schutting of afrastering, het verlengen van een hekwerk, schutting of afrastering en het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van het hekwerk, de schutting of de afrastering.

Artikel 4.266 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor de activiteit aanleggen van een hekwerk, schutting of afrastering in een beperkingengebied in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.267 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het aanleggen van een hekwerk, schutting of afrastering. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van een hekwerk, schutting of afrastering een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een hekwerk, schutting of afrastering een vergunningplicht.

Artikel 4.268 Aanwijzing algemene regel watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een watergang. Voor het aanleggen van een hekwerk, schutting of afrastering bij een watergang kunnen voorschriften gelden.

Artikel 4.269 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het aanleggen van een hekwerk, schutting of afrastering bij een waterkering kunnen voorschriften gelden.

Artikel 4.270 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het aanleggen van een hekwerk, schutting of afrastering in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.271 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het aanleggen van een hekwerk, schutting of afrastering. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.272 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een hekwerk, schutting of afrastering aan te leggen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of het hekwerk, de schutting of de afrastering kan worden aangelegd en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.273 Vergunningplicht watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van het watersysteem, het aanleggen van een hekwerk, schutting of afrastering in een watergang vergunningplichtig is. Er is een vergunningplicht ingesteld als het hekwerk, de schutting of de afrastering wordt aangelegd in een primaire watergang of in de beschermingszones A, B of K van de watergang.Het aanleggen van een hekwerk, schutting of afrastering valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Artikel 4.274 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het aanleggen van een hekwerk, schutting of afrastering vergunningplichtig is. Het aanleggen van een hekwerk, schutting of afrastering valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Artikel 4.275 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het aanleggen van een hekwerk, schutting of afrastering in een natuurvriendelijke oever of een vaarweg vergunningplichtig is. Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht als de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Dit geldt niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

Artikel 4.276 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een hekwerk, schutting of afrastering in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. Deze paragraaf is ook van toepassing op het vervangen of verplaatsen van een hekwerk, schutting of afrastering, het inkorten van een hekwerk, schutting of afrastering en het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van het hekwerk, de schutting of de afrastering.

Artikel 4.277 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor de activiteit verwijderen van een hekwerk, schutting of afrastering in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.278 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van een hekwerk, schutting of afrastering. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van een hekwerk, schutting of afrastering een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een hekwerk, schutting of afrastering een vergunningplicht.

Artikel 4.279 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het verwijderen van een hekwerk, schutting of afrastering bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht.

Artikel 4.280 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het verwijderen van een hekwerk, schutting of afrastering in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.281 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het verwijderen van een hekwerk, schutting of afrastering. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.282 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap voor de start van de activiteit de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap.

Artikel 4.283 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een hekwerk, schutting of afrastering te verwijderen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of het hekwerk, de schutting of de afrastering kan worden verwijderd en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.284 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het verwijderen van een hekwerk, schutting of afrastering vergunningplichtig is. Het verwijderen van een hekwerk, schutting of afrastering valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het verwijderen kan worden toegestaan.

Artikel 4.285 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het verwijderen van een hekwerk, schutting of afrastering in een natuurvriendelijke oever vergunningplichtig is. Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.286 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het oprichten van een bouwwerk geen gebouw zijnde in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze paragraaf zijn in ieder geval ook van toepassing op het vervangen of verplaatsen van een bouwwerk geen gebouw zijnde, het verlengen van een doorgaand bouwwerk geen gebouw zijnde en het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van het bouwwerk geen gebouw zijnde.

Als het gaat om het definitief afdammen van een tertiaire watergang is de regelgeving uit deze paragraaf niet van toepassing. In dat geval gelden de regels voor het aanleggen van een dam.

Artikel 4.287 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor de activiteit het oprichten van een bouwwerk geen gebouw zijnde in een beperkingengebied in ieder geval inhoudt.

Het afdekken van tertiaire watergangen met zonnepanelen of drijvende woningen kan invloed hebben op de waterkwaliteit en op de ecologie. Als de afdekking in totaal meer dan 10 m2 bedraagt dan moet beoordeeld worden wat de gevolgen zijn voor de waterkwaliteit en de ecologie. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht. Bedraagt de totale afdekking minder dan 10 m2, bevinden zich binnen een afstand van 100 meter geen andere zonnepanelen of drijvende woningen, in, op of boven dezelfde watergang en blijft de waterspiegel in het dwarsprofiel van de watergang voor meer dan 50% onbedekt dan zullen de gevolgen voor de watergang minimaal zijn en geldt alleen de zorgplicht.

Het innemen van een ligplaats met een vaartuig, zowel gemotoriseerd als ongemotoriseerd, valt onder de zorgplicht. Onder een vaartuig wordt verstaan een boot waar mee gevaren wordt en waarop niet wordt gewoond. Woonboten en woonarken en woonschepen vallen hier dus niet onder. Voor woonboten, woonarken en woonschepen geldt een vergunningplicht, behalve als het gaat om de Gekanaliseerde Hollandsche IJssel of de Doorslag. Deze twee wateren zijn zodanig van omvang dat een woonboot, woonark of woonschip nauwelijks invloed heeft op de doorstroming. Raadpleeg voordat u de vergunning aanvraagt ook de provincie en/of de gemeente, omdat deze aanvullende regels kunnen hebben waar rekening mee moet worden gehouden.

Daarnaast is het innemen van een ligplaats in een vaarweg, voor zowel vaartuigen als ook woonboten, woonarken of woonschepen, geregeld in het Binnenvaartpolitiereglement (BPR) en in Verkeersbesluiten. Raadpleeg daarom ook die regelgeving, voordat u de handeling uitvoert. Het kan dus zo zijn dat het innemen van een ligplaats is toegestaan volgens de regelgeving in dit hoofdstuk, maar dat het niet is toegestaan volgens het BPR. Daarnaast moet de initiatiefnemer rekening houden met eventueel regelgeving van de provincie en/of de gemeente.

Tijdelijke pontons, waaronder pontonbruggen of andere tijdelijke drijvende constructies worden geacht de watergang niet te versmallen en vallen dan ook onder de zorgplicht. Onder tijdelijke constructies en objecten verstaan we constructies en objecten die tijdelijk in, op of boven de watergang worden geplaatst ten behoeve van het uitvoeren van werken of voor evenementen.

Artikel 4.288 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit het oprichten van een bouwwerk geen gebouw zijnde. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het oprichten van een bouwwerk geen gebouw zijnde een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het oprichten van een bouwwerk geen gebouw zijnde een vergunningplicht.

Artikel 4.289 Aanwijzing algemene regel watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een watergang. Voor het oprichten van een bouwwerk geen gebouw zijnde in beperkingengebieden bij een watergang kunnen voorschriften gelden.

Doorgaande objecten, zoals hekwerken, langs een primaire of secundaire watergang moeten op een afstand van 1,25 meter uit de insteek van de watergang worden aangelegd en mogen niet hoger zijn dan 1,10 meter, omdat het anders lastig is om onderhoud uit te voeren over het hekwerk heen. Bovendien zorgen hogere objecten mogelijk voor slagschaduw over de watergang, hetgeen de ecologie nadelig kan beïnvloeden. De breedte is ook van belang om maaisel of bagger te kunnen ontvangen.

Artikel 4.290 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het oprichten van een bouwwerk geen gebouw zijnde in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht.

Objecten ten behoeve van de openbare veiligheid (bijv. verkeersborden, reflectorpaaltjes) mogen het gehele jaar worden geplaatst - hier geldt dus niet de gesloten dijkperiode - op de in vraag 4 aangegeven locaties en vallen onder de algemene regel. Ook het vervangen van straatlantaarns valt hieronder, aangezien hiervoor geen nieuwe kabel hoeft te worden aangelegd en deze belangrijk zijn voor de verkeerveiligheid.

Wel geldt dat er sprake moet zijn van locatiegebondenheid. Dat wil zeggen dat het object persé op die locatie moet staan. Kunstuitingen vallen hier dus niet onder.

Artikel 4.291 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het oprichten van een bouwwerk geen gebouw zijnde in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.292 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het oprichten van een bouwwerk geen gebouw zijnde. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.293 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap voor de start van de activiteit de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap.

Artikel 4.294 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een bouwwerk geen gebouw zijnde op te richten in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of het bouwwerk geen gebouw zijnde kan worden opgericht en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.296 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het oprichten van een bouwwerk geen gebouw zijnde vergunningplichtig is. Het oprichten van een bouwwerk geen gebouw zijnde valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het oprichten kan worden toegestaan.

Bij objecten zonder fundering onder maaiveldniveau of op palen moet worden gedacht aan objecten die bijvoorbeeld op stoeptegels of stelconplaten zijn geplaatst die op het maaiveld liggen. Ook bijvoorbeeld straatlantaarns, verkeersborden, informatieborden, etc. vallen hier onder.

Het verbouwen van een bouwwerk waarbij het bestaande oppervlak van het bouwwerk gelijk blijft, waarbij de inhoud en het gewicht van het bouwwerk niet significant toenemen en de fundering van het bouwwerk ongewijzigd blijft, heeft geen negatieve gevolgen voor de waterkering. Daarom geldt hiervoor alleen de zorgplicht. Het gaat hier bijvoorbeeld om het plaatsen van een dakkapel of het verplaatsen van een binnenwand. Het toevoegen van een verdieping valt hier duidelijk niet onder aangezien inhoud en gewicht dan wel significant wijzigen. Voor alle andere activiteiten ten aanzien van het plaatsen en aanpassen van bouwwerken bij een primaire waterkering is het waterschap terughoudend met het toestaan van dergelijke activiteiten. Per geval moet worden bekeken of, en onder welke voorwaarden, dit kan worden toegestaan. Daarom geldt hiervoor een vergunningplicht.

Het wijzigen van de functie van een bouwwerk kan gevolgen hebben voor de waarde van het bouwwerk en dat kan gevolgen hebben voor toekomstige dijkverbeteringsprojecten. Het kan voorkomen dat een bouwwerk bij zo'n project moet worden weggehaald. Dit is voor een schuur nou eenmaal veel eenvoudiger dan voor een woonhuis.

Artikel 4.297 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het oprichten van een bouwwerk geen gebouw zijnde in een natuurvriendelijke oever of in een vaarweg vergunningplichtig is.Het oprichten van een bouwwerk geen gebouw zijnde valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het oprichten kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht als de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Dit geldt niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

Het innemen van een ligplaats met een vaartuig, zowel gemotoriseerd als ongemotoriseerd, valt onder de zorgplicht. Onder een vaartuig wordt verstaan een boot waar mee gevaren wordt en waarop niet wordt gewoond. Woonboten en woonarken en woonschepen vallen hier dus niet onder. Voor woonboten, woonarken en woonschepen geldt een vergunningplicht, behalve als het gaat om de Gekanaliseerde Hollandsche IJssel of de Doorslag. Deze twee wateren zijn zodanig van omvang dat een woonboot, woonark of woonschip nauwelijks invloed heeft op de doorstroming. Raadpleeg voordat u de vergunning aanvraagt ook de provincie en/of de gemeente, omdat deze aanvullende regels kunnen hebben waar rekening mee moet worden gehouden.

Daarnaast is het innemen van een ligplaats in een vaarweg, voor zowel vaartuigen als ook woonboten, woonarken of woonschepen, geregeld in het Binnenvaartpolitiereglement (BPR) en in Verkeersbesluiten. Raadpleeg daarom ook die regelgeving, voordat u de handeling uitvoert. Het kan dus zo zijn dat het innemen van een ligplaats is toegestaan volgens de regelgeving in dit hoofdstuk, maar dat het niet is toegestaan volgens het BPR. Daarnaast moet de initiatiefnemer rekening houden met eventueel regelgeving van de provincie en/of de gemeente.

Artikel 4.298 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een bouwwerk geen gebouw zijnde in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze afdeling zijn in ieder geval ook van toepassing op het vervangen of verplaatsen van een bouwwerk geen gebouw zijnde, het inkorten van een doorgaand bouwwerk geen gebouw zijnde en het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van het bouwwerk geen gebouw zijnde.

Artikel 4.299 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het verwijderen van een bouwwerk geen gebouw zijnde in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.300 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van een bouwwerk geen gebouw zijnde. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van een bouwwerk geen gebouw zijnde een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een bouwwerk geen gebouw zijnde een vergunningplicht.

Artikel 4.301 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het verwijderen van een bouwwerk geen gebouw zijnde in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht.

Het verwijderen van bouwwerken heeft een geringe invloed op de waterkering als die bouwwerken niet onder maaiveldniveau zijn gefundeerd en ook niet op palen staan, maar die bijvoorbeeld op stoeptegels of stelconplaten zijn gefundeerd, die op het maaiveld liggen. Daarom geldt hier een algemene regel.

Artikel 4.302 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het verwijderen van een bouwwerk geen gebouw zijnde in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.303 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het verwijderen van een bouwwerk geen gebouw zijnde. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.304 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap voor de start van de activiteit de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap.

Artikel 4.305 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding van een bouwwerk geen gebouw zijnde te verwijderen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of het bouwwerk geen gebouw zijnde kan worden verwijderd en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.306 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het verwijderen van een bouwwerk geen gebouw zijnde vergunningplichtig is. Het verwijderen van een bouwwerk geen gebouw zijnde valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het verwijderen kan worden toegestaan.

Artikel 4.307 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het verwijderen van een bouwwerk geen gebouw zijnde in een natuurvriendelijke oever vergunningplichtig is. Het verwijderen van een bouwwerk geen gebouw zijnde valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het verwijderen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.308 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een natuurvriendelijke oever in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze afdeling zijn in ieder geval ook van toepassing op het vervangen of verplaatsen van een natuurvriendelijke oever, het verbreden van een natuurvriendelijke oever en het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de natuurvriendelijke oever.

OnderhoudHet onderhouden van een natuurvriendelijke oever valt niet onder “het verrichten van handelingen in of boven natuurvriendelijke oevers”. Bij het onderhouden van een natuurvriendelijke oever is de zorgplicht van toepassing.

Artikel 4.309 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het aanleggen van een natuurvriendelijke oever in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.310 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het aanleggen van een natuurvriendelijke oever. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van de natuurvriendelijke oever een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een natuurvriendelijke oever een vergunningplicht.

Artikel 4.311 Aanwijzing algemene regel watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een watergang. Voor het aanleggen van een natuurvriendelijke oever in beperkingengebieden bij een watergang kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht.

Artikel 4.312 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het aanleggen van een natuurvriendelijke oever in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht.

Artikel 4.313 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het aanleggen van een natuurvriendelijke oever. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.314 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap voor de start van de activiteit de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap.

Artikel 4.315 Vergunningplicht watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van het watersysteem, het aanleggen van een natuurvriendelijke oever in een watergang vergunningplichtig is. Er is een vergunningplicht ingesteld als de natuurvriendelijke oever wordt aangelegd in beschermingszone A of in het doorstroomprofiel van een watergang. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Als de natuurvriendelijke oever wordt aangelegd als compensatie voor een demping, een dam (met duiker), een brug, nieuw verhard oppervlak of ter compensatie van een handeling in een bestaande natuurvriendelijke oever, dan worden er eisen gesteld aan de diepte van de aan te leggen natuurvriendelijke oever indien het een plasberm betreft. De diepte moet dan minimaal 0,30 meter ten opzichte van het laagst vastgestelde peil volgens het peilbesluit zijn omdat anders de kans op verlanding erg groot is. Er zijn gevallen denkbaar waar andere eisen gelden. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht. Het peilbesluit is te raadplegen op de site van het waterschap:

https://www.hdsr.nl/buurt/peilbesluiten/.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van natuurvriendelijke oevers past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van natuurvriendelijke oevers niet in dit streven past. In het geval een handeling van de initiatiefnemer een verlies van 2 m² aan natuurvriendelijke oever veroorzaakt, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de handeling te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Als het verlies aan natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever. De handeling die het verlies aan natuurvriendelijke oever veroorzaakt dient wel te voldoen aan de regels die van toepassing zijn voor die handeling. Als er bijvoorbeeld een kleine steiger wordt aangelegd van maximaal 2 m² dan moet het aanleggen van deze steiger wel voldoen aan de regels die zijn opgenomen bij de betreffende activiteit.

Voor primaire en secundaire watergangen die vanaf de oever worden onderhouden, geldt ook een vergunningplicht als er gecompenseerd moet worden middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever. Dit komt overeen met de regelgeving voor het aanleggen van natuurvriendelijke oevers

Artikel 4.316 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het aanleggen van een natuurvriendelijke oever vergunningplichtig is. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Artikel 4.317 Vergunningplicht vaarweg

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht als de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Dit geldt niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

Artikel 4.318 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een natuurvriendelijke oever in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze afdeling zijn in ieder geval ook van toepassing op het vervangen of verplaatsen van een natuurvriendelijke oever, het versmallen van een natuurvriendelijke oever en het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van de natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.319 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het verwijderen van een natuurvriendelijke oever in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.320 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van een natuurvriendelijke oever. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van de natuurvriendelijke oever een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een natuurvriendelijke oever een vergunningplicht.

Artikel 4.321 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het verwijderen van een natuurvriendelijke oever vergunningplichtig is. Er is een vergunningplicht ingesteld als de natuurvriendelijke oever wordt verwijderdin de zone waterstaatswerk van een primaire, regionale of overige waterkering danwel in de zone waterstaatswerk van een zomerkade. Het verwijderen van een natuurvriendelijke oever valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het verwijderen kan worden toegestaan.

Artikel 4.322 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het verwijderen van een natuurvriendelijke oever vergunningplichtig is.Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.323 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het oprichten of aanpassen van een gebouw in het beheergebied van het waterschap. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze paragraaf zijn in ieder geval ook van toepassing op het vervangen of verplaatsen van een gebouw, het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het oprichten of aanpassen van een gebouw, het versneld afvoeren van hemelwater en het compenseren van de versnelde afvoer van hemelwater.

Artikel 4.324 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor de activiteit het oprichten of aanpassen van een gebouw in het beheergebied van het waterschap in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.325 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het oprichten of aanpassen van een gebouw. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het oprichten of aanpassen van een gebouw een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het oprichten of aanpassen van een gebouw een vergunningplicht.

Artikel 4.326 Aanwijzing algemene regel watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een watergang. Voor het oprichten of aanpassen van een gebouw in beperkingengebieden bij een watergang kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht.

Artikel 4.327 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het oprichten of aanpassen van een gebouw in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met informatieplicht of een meldplicht.

Artikel 4.328 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het oprichten of aanpassen van een gebouw in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.329 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het oprichten of aanpassen van een gebouw. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.330 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap voor de start van de activiteit de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap.

Artikel 4.331 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een gebouw op te richten of aan te passen van in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of het gebouw kan worden opgericht of aangepast en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.332 Vergunningplicht watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van het watersysteem, het oprichten of aanpassen van een gebouw in een watergang vergunningplichtig is. Het oprichten of aanpassen van een gebouw valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het oprichten of aanpassen kan worden toegestaan.

Artikel 4.333 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het oprichten of aanpassen van een gebouw vergunningplichtig is. Het oprichten of aanpassen van een gebouw valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het oprichten of aanpassen kan worden toegestaan.

Het wijzigen van de functie van een bouwwerk kan gevolgen hebben voor de waarde van het bouwwerk en dat kan gevolgen hebben voor toekomstige dijkverbeteringsprojecten. Het kan voorkomen dat een bouwwerk bij zo'n project moet worden weggehaald. Dit is voor een schuur nou eenmaal veel eenvoudiger dan voor een woonhuis.

Artikel 4.334 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het oprichten of aanpassen van een gebouw in een natuurvriendelijke oever of in een vaarweg vergunningplichtig is. Het oprichten of aanpassen van een gebouw valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het oprichten of aanpassen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht als de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Dit geldt niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

Artikel 4.335 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een gebouw in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze afdeling zijn in ieder geval ook van toepassing op het vervangen of verplaatsen van een gebouw en het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van een gebouw.

Artikel 4.336 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het verwijderen van een gebouw in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.337 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van een gebouw. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van een gebouw een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een gebouw een vergunningplicht.

Artikel 4.338 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het verwijderen van een gebouw in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht.

Artikel 4.339 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het verwijderen van een gebouw in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.340 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het verwijderen van een gebouw. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.341 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap voor de start van de activiteit de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap.

Artikel 4.342 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een gebouw te verwijderen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of het gebouw kan worden verwijderd en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.343 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het verwijderen van een gebouw vergunningplichtig is. Het verwijderen van een gebouw valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het verwijderen kan worden toegestaan.

Artikel 4.344 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het verwijderen van een gebouw in een natuurvriendelijke oever vergunningplichtig is. Het verwijderen van een gebouw valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het verwijderen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.345 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een weg of verharding in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze paragraaf zijn in ieder geval ook van toepassing op het verplaatsen van een weg of verharding, uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van een weg of verharding, het versneld afvoeren van hemelwater en het compenseren van de versnelde afvoer van hemelwater.

Artikel 4.346 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor de activiteit weg of verharding aanleggen in een beperkingengebied in ieder geval inhoudt.

Indien helemaal wordt voorkomen dat hemelwater van toegenomen verhard oppervlak versneld wordt afgevoerd, dan hoeft niet te worden gecompenseerd middels het graven van oppervlaktewater of het aanleggen van natuurvriendelijke oevers. Het voorkomen van een versnelde afvoer en lozing kan bijvoorbeeld worden gerealiseerd middels het aanleggen van wadi's, greppels of infiltratieriolen die niet rechtstreeks zijn aangesloten op het watersysteem. Het waterschap heeft richtlijnen waaraan bovengenoemde constructies moeten voldoen om een versnelde afvoer te voorkomen. Als wordt voldaan aan deze richtlijnen dan mag er van worden uitgegaan dat er geen sprake is van versnelde afvoer en lozing. Dit valt onder de zorgplicht.

Artikel 4.347 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het aanleggen van een weg of verharding. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van de weg of verharding een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een weg of verharding een vergunningplicht.

Artikel 4.348 Aanwijzing algemene regel watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een watergang. Voor het aanleggen van een weg of verharding in beperkingengebieden bij een watergang kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht.

Artikel 4.349 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het aanleggen van een weg of verharding in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht.

Artikel 4.350 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het aanleggen van een weg of verharding in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.351 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het aanleggen van een weg of verharding. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.352 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap voor de start van de activiteit de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap.

Artikel 4.353 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een weg of verharding aan te leggen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of de weg of verharding kan worden aangelegd en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.354 Vergunningplicht watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van het watersysteem, het aanleggen van een weg of verharding in een watergang vergunningplichtig is. Het aanleggen van een weg of verharding valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Er wordt een ondergrens gesteld aan de compensatieplicht. Deze grens is voor stedelijk gebied 500 m² en voor landelijk gebied 5.000 m². Deze grens is gesteld zodat niet iedere uitbreiding van verhard oppervlak gelijk leidt tot een compensatieplicht. In landelijk gebied heeft het uitbreiden van verhard oppervlak minder gevolgen voor het watersysteem dan in stedelijk gebied. Bovendien kan in stedelijk gebied wateroverlast tot grotere problemen leiden dan in landelijk gebied. Daarom is de ondergrens in landelijk gebied hoger dan in stedelijk gebied.

In landelijk gebied bestaat de uitbreiding van verhard oppervlak vaak uit het bouwen van stallen of schuren. Veel van die stallen of schuren hebben, inclusief nieuwe erfverhardingen, een oppervlak van minder dan 5.000 m². In die gevallen hoeven deze bouwwerken dus niet te worden gecompenseerd. Als de toename van verhard oppervlak van bouwwerk plus erfverharding groter dan 5.000 m² is, dan moet er wel gecompenseerd worden.

Voor het berekenen van het totaal aan nieuw verhard oppervlak moet buiten bebouwd gebied vijf jaren worden teruggekeken naar het oppervlak dat in deze periode nog niet gecompenseerd is. Dit betekent dat als nu een uitbreiding buiten bebouwd gebied van verhard oppervlak plaatsvindt van 2.200 m² en minder dan vijf jaren geleden heeft er een uitbreiding plaatsgevonden van 3.000 m², dan is de totale toename van verhard oppervlak 5.200 m². Er moet dan 5.200 m² worden gecompenseerd middels het graven van 520 m² oppervlaktewater (10% van 5.200 m²).

Als de toename van verhard oppervlak van waaraf versnelde afvoer en lozing van hemelwater naar oppervlaktewater plaatsvindt meer dan 10.000 m² bedraagt en er worden geen maatregelen getroffen om dit oppervlak kleiner dan of gelijk te maken aan 10.000 m2, dan wordt per geval beoordeeld hoeveel compensatie er nodig is. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht. Het voorkomen van een versnelde afvoer en lozing kan bijvoorbeeld worden gerealiseerd middels het aanleggen van wadi's, greppels of infiltratieriolen die niet rechtstreeks zijn aangesloten op het watersysteem. Het waterschap heeft richtlijnen waaraan bovengenoemde constructies moeten voldoen om een versnelde afvoer te voorkomen. Als wordt voldaan aan deze richtlijnen dan mag er van worden uitgegaan dat er geen sprake is van versnelde afvoer en lozing.

Als de toename van verhard oppervlak minder is dan 10.000 m² (buiten bebouwd gebied gaat het hierbij om nog niet gecompenseerd verhard oppervlak over de afgelopen vijf jaren) en de toename wordt volledig gecompenseerd, dan geldt een algemene regel met meldplicht. Met volledig compenseren wordt in dit verband bedoeld dat er in stedelijk gebied een oppervlak van 15% van de toename van verhard oppervlak aan nieuw oppervlaktewater wordt gegraven en in landelijk gebied 10%. Dit oppervlaktewater mag ook bestaan uit natuurvriendelijke oevers. Voor het graven van nieuw oppervlaktewater en voor de aanleg van natuurvriendelijke oevers moet de betreffende regelgeving geraadpleegd worden.

De watercompensatie moet plaatsvinden in hetzelfde peilgebied als waar de nieuwe verharding gerealiseerd wordt, of in een aangrenzend benedenstrooms peilgebied.

In sommige gevallen kan hiervan worden afgeweken. Dit moet per geval worden beoordeeld. Daarom geldt voor deze gevallen een vergunningplicht.

Artikel 4.355 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het aanleggen van een weg of verharding vergunningplichtig is. Het aanleggen van een weg of verharding valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Artikel 4.356 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het aanleggen van een weg of verharding in een natuurvriendelijke oever vergunningplichtig is.Het aanleggen van een weg of verharding valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.357 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het veranderen of verwijderen van een weg of verharding in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze paragraaf zijn in ieder geval ook van toepassing op het vervangen en verplaatsen van een weg of verharding en het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het veranderen of verwijderen van een weg of verharding,

Een totale reconstructie van de weg, waarbij bijvoorbeeld ook de riolering wordt vervangen, valt hier niet onder, aangezien de weg dan voor langere tijd open zal liggen.

Artikel 4.358 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor de activiteit veranderen of verwijderen van een weg of verharding in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.359 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het veranderen of verwijderen van een weg of verharding. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het veranderen of verwijderen van de weg of verharding een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het veranderen of verwijderen van een weg of verharding een vergunningplicht.

Artikel 4.360 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het veranderen of verwijderen van een weg of verharding in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht.

Onder het vervangen van de toplaag wordt bijvoorbeeld verstaan het wegfrezen van de bovenste laag asfalt waarbij het onderste deel blijft liggen en erosiebestendig is. Het weghalen van een klinkerverharding valt hier niet onder want het eronder liggende zand of puin is niet erosiebestendig.

Artikel 4.361 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het veranderen of verwijderen van een weg of verharding in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.362 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het veranderen of verwijderen van een weg of verharding. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.363 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een weg of verharding te veranderen of te verwijderen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of de weg of verharding kan worden veranderd of verwijderd en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.364 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het veranderen of verwijderen van een weg of verharding vergunningplichtig is. Het veranderen of verwijderen van een weg of verharding valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het veranderen of verwijderen kan worden toegestaan.

Het gedeeltelijk frezen van de toplaag en daarop een geheel nieuwe toplaag aanbrengen valt ook onder overlagen en is dus vergunningplichtig.

Artikel 4.365 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het veranderen of verwijderen van een weg of verharding in een natuurvriendelijke oever vergunningplichtig is. Het veranderen of verwijderen van een weg of verharding valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het veranderen of verwijderen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.366 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het beweiden in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze afdeling zijn niet van toepassing op pluimvee.

Artikel 4.367 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het beweiden in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.368 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het beweiden. Als er een informatieplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het beweiden een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het beweiden een vergunningplicht. Als er voor het beweiden een algemene regel, informatieplicht, meldplicht of vergunningplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels of in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen dan gelden deze niet, zodra er in de paragraaf algeheel verbod een algeheel verbod geldt.

Artikel 4.369 Aanwijzing algemene regel watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een watergang. Voor het beweiden in beperkingengebieden bij een watergang kunnen voorschriften gelden.

Artikel 4.370 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het beweiden in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden.

Artikel 4.371 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het beweiden. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.372 Algeheel verbod

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer het beweiden geheel verboden is.

Artikel 4.373 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het bemesten van gronden in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen.

Artikel 4.374 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uitartikel 1.9 voor de activiteit bemesten van gronden in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.375 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit bemesten. Als er voor de activiteit bemesten een algemene regel, informatieplicht, meldplicht of vergunningplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels of in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen dan gelden deze niet, zodra er in de paragraaf algeheel verbod een algeheel verbod geldt.

Artikel 4.376 Algeheel verbod

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer het bemesten van gronden in het beperkingengebied geheel verboden is.

Bij niet verheelde regionale en niet verheelde overige waterkeringen en bij zomerkades mag geen bemesting plaatsvinden op de kruin en de taluds, aangezien bemesting zorgt voor oppervlakkige wortelgroei. Door het bemesten ontstaat er geen diepgewortelde erosiebestendige grasmat.

Bovendien mag bij deze type waterkeringen een eventuele binnenberm niet worden bemest met zwaar materieel aangezien dit tot schade kan leiden aan deze berm. Zo'n berm mag wel met kunstmest worden bemest aangezien dit met relatief licht materieel gebeurt en dus de stabiliteit van de berm dan niet in gevaar komt. Bij primaire waterkeringen wordt er van uitgegaan dat een eventuele binnenberm voldoende stabiel is voor het gebruik van zwaar materieel. Indien er geen binnenberm aanwezig is, mag bij primaire waterkering ook het binnentalud bemest worden.

Artikel 4.377 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het bewerken van grond in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze afdeling zijn in ieder geval ook van toepassing op het ploegen, frezen, spitten, en het roeren van grond voor het aanbrengen van gewassen.

Artikel 4.378 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor de activiteit het bewerken van grond in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.379 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit het bewerken van grond. Als er een informatieplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het bewerken van grond een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het bewerken van grond een vergunningplicht. Als er voor het bewerken van grond een algemene regel, informatieplicht, meldplicht of vergunningplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels of in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen dan gelden deze niet, zodra er in de paragraaf algeheel verbod een algeheel verbod geldt.

Artikel 4.380 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor bewerken van grond in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden.

Artikel 4.381 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het bewerken van grond in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.382 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het bewerken van grond. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.383 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding grond te bewerken in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of de grond kan worden bewerkt en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.384 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het bewerken van grond vergunningplichtig is. Het bewerken van grond valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het bewerken kan worden toegestaan.

Artikel 4.385 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het bewerken van grond in een natuurvriendelijke oever vergunningplichtig is. Het bewerken van grond valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het bewerken kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.386 Algeheel verbod

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer het bewerken van grond in het beperkingengebied geheel verboden is.

Artikel 4.387 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het vervangen van een grasmat in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels uit deze afdeling zijn in ieder geval ook van toepassing op het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het vervangen van de grasmat.

Artikel 4.388 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor de activiteit grasmat vervangen in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.389 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit grasmat vervangen. Als er een informatieplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het vervangen van een grasmat een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het vervangen van een grasmat een vergunningplicht.

Artikel 4.390 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het vervangen van een grasmat in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht.

Artikel 4.391 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor vervangen van een grasmat in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.392 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het vervangen van een grasmat. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.393 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een grasmat te vervangen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of de grasmat kan worden vervangen en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.394 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het vervangen van een grasmat vergunningplichtig is. Het vervangen van een grasmat valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Artikel 4.395 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het vervangen van een grasmat in een natuurvriendelijke oever vergunningplichtig is. Het vervangen van een grasmat valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.396 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het uitvoeren van een grondboring of sondering in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze afdeling zijn in ieder geval ook van toepassing op het aanleggen of verwijderen van een filterbuis en het aanleggen of verwijderen van een peilbuis.

Indien het gaat om het plaatsen van filterbuizen moet ook de regels over grondwater in hoofdstuk 3 worden geraadpleegd omdat die ook van toepassing kunnen zijn.

Artikel 4.397 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het uitvoeren van een grondboring of sondering in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.398 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het uitvoeren van een grondboring of sondering. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het uitvoeren van een grondboring of sondering een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het uitvoeren van een grondboring of sondering een vergunningplicht.

Artikel 4.399 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het uitvoeren van een grondboring of sondering in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht.

Artikel 4.400 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het uitvoeren van een grondboring of sondering in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.401 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het uitvoeren van een grondboring of sondering. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.402 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een grondboring of sondering uit te voeren in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of de grondboring of sondering kan worden uitgevoerd en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.403 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het uitvoeren van een grondboring of sondering vergunningplichtig is. Het uitvoeren van een grondboring of sondering valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het uitvoeren kan worden toegestaan.

Artikel 4.404 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het uitvoeren van een grondboring of sondering in een natuurvriendelijke oever of een vaarweg vergunningplichtig is. Het uitvoeren van een grondboring of sondering valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het uitvoeren kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht als de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Dit geldt niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

Artikel 4.405 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een bodemenergiesysteem in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze paragraaf zijn ook van toepassing op het vervangen of verplaatsen van het bodemenergiesysteem, het uitbreiden van het bodemenergiesysteem en het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van het bodemenergiesysteem

Artikel 4.406 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor de activiteit bodemenergiesysteem aanleggen in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.407 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit bodemenergiesysteem aanleggen. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van een bodemenergiesysteem een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een bodemenergiesysteem een vergunningplicht.

Artikel 4.408 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er een algemene regel geldt. Voor het aanleggen van een bodemenergiesysteem in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.409 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het aanleggen van een bodemenergiesysteem. In de aanwijzing van de algemene regel is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.410 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een bodemenergiesysteem aan te leggen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of het bodemenergiesysteem kan worden aangelegd en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.411 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het aanleggen van een bodemenergiesysteem vergunningplichtig is. Het aanleggen van een bodemenergiesysteem valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Artikel 4.412 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de vaarwegen, het aanleggen van een bodemenergiesysteem in een natuurvriendelijke oever en in een vaarweg vergunningplichtig is. Het aanleggen van een bodemenergiesysteem valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht als de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Dit geldt niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

Artikel 4.415 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van een bodemenergiesysteem. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van een bodemenergiesysteem een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een bodemenergiesysteem een vergunningplicht.

Artikel 4.417 Algemene regel

De activiteit die het verlies aan een natuurvriendelijke oever veroorzaakt dient wel te voldoen aan de regels die van toepassing zijn op die activiteit. Als er bijvoorbeeld een kleine steiger wordt aangelegd van maximaal 2 m² dan moet het aanleggen van deze steiger wel voldoen aan de regels over de aanleg van steigers en vlonders.

Een natuurvriendelijke oever is aangelegd met het doel de waterkwaliteit te verbeteren. Als ter compensatie een kleinere natuurvriendelijke oever wordt aangelegd, dan zou dit de waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden. Dat is niet wenselijk en daarom moet een oever van gelijke omvang worden aangelegd.

Artikel 4.418 Meldplicht

Het verrichten van handelingen in of boven een natuurvriendelijke oever dient te worden gemeld, omdat dit een wijziging van het profiel van de watergang betekent, die moet worden geregistreerd in de profielenlegger. De melding kan worden ingediend bij het waterschap zelf (www.hdsr.nl) of via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl).

Artikel 4.420 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.421 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het houden van een evenement in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen.

Artikel 4.422 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor de activiteit evenement houden in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.423 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit evenement houden. Als er een informatieplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het houden van een evenement een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het houden van een evenement een vergunningplicht.

Artikel 4.424 Aanwijzing algemene regel watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er een algemene regel geldt bij een watergang. Voor het houden van een evenement in beperkingengebieden bij een watergang kunnen voorschriften gelden.

Artikel 4.425 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het houden van een evenement in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden.

Artikel 4.426 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een natuurvriendelijke oever. Voor het houden van een evenement in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.427 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het houden van een evenement. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.428 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een evenement te houden in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal vier weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.429 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het houden van een evenement vergunningplichtig is. Het houden van een evenement valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het houden van het evenement kan worden toegestaan.

Artikel 4.430 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit, het houden van een evenement in een natuurvriendelijke oever vergunningplichtig is. Het houden van een evenement valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het houden van een evenement kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.431 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het realiseren van een peilafwijking in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze afdeling zijn niet van toepassing, indien het gaat om het tijdelijk afdammen van een watergang waarbij het peil wordt verlaagd voor het uitvoeren van werken.

Het tijdelijk afdammen van een watergang en daarin tijdelijk het peil verlagen ten behoeve van de uitvoering van werken (bijvoorbeeld de aanleg van een dam met duiker) valt niet onder deze afdeling.

Artikel 4.432 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het realiseren van een peilafwijking in een beperkingengebied in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.433 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het realiseren van een peilafwijking. Als er een informatieplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het realiseren van een peilafwijking een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het realiseren van een peilafwijking een vergunningplicht.

Artikel 4.434 Aanwijzing algemene regel watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een watergang. Voor het realiseren van een peilafwijking bij een watergang kunnen voorschriften gelden.

Artikel 4.435 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het realiseren van een peilafwijking in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.436 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het realiseren van een peilafwijking. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.437 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een peilafwijking te realiseren in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of de peilafwijking kan worden gerealiseerd en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.438 Vergunningplicht watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van het watersysteem, het realiseren van een peilafwijking in een watergang vergunningplichtig is. Er is een vergunningplicht ingesteld als de peilafwijking wordt gerealiseerd in een primaire, secundaire of tertiaire watergang. Het realiseren van een peilafwijking valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het realiseren kan worden toegestaan.

Artikel 4.439 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het realiseren van een peilafwijking vergunningplichtig is. Het realiseren van een peilafwijking valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het realiseren kan worden toegestaan.

Artikel 4.440 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het realiseren van een peilafwijking in een natuurvriendelijke oever vergunningplichtig is. Het realiseren van een peilafwijking valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het realiseren van een peilafwijking kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.441 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een gemaal in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze afdeling zijn in ieder geval ook van toepassing op het verplaatsen van het gemaal en het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van het gemaal.

Artikel 4.442 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het aanleggen van een gemaal in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.443 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het aanleggen van een gemaal. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van een gemaal een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een gemaal een vergunningplicht.

Artikel 4.444 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het aanleggen van een gemaal in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht.Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.445 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het aanleggen van een gemaal. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.446 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een gemaal aan te leggen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of het gemaal kan worden aangelegd en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.447 Vergunningplicht watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van het watersysteem, het aanleggen van een gemaal in een watergang vergunningplichtig is. Er is een vergunningplicht ingesteld als het gemaal wordt aangelegd in een primaire, secundaire of tertiaire watergang.Het aanleggen van een gemaal valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Artikel 4.448 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het aanleggen van een gemaal vergunningplichtig is. Het aanleggen van een gemaal valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Artikel 4.449 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het aanleggen van een gemaal in een natuurvriendelijke oever of een vaarweg vergunningplichtig is. Het aanleggen van een gemaal valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht als de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Dit geldt niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

Artikel 4.450 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een gemaal in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze afdeling zijn in ieder geval ook van toepassing op het verplaatsen van het gemaal en het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van het gemaal.

Artikel 4.451 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het verwijderen van een gemaal in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.452 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van een gemaal. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van een gemaal een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een gemaal een vergunningplicht.

Artikel 4.453 Aanwijzing algemene regel watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een watergang. Voor het verwijderen van een gemaal in beperkingengebieden bij een watergang kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht.

Artikel 4.454 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het verwijderen van een gemaal in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht of een meldplicht.

Artikel 4.455 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het verwijderen van een gemaal in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht.Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.456 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het verwijderen van een gemaal. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.457 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap voor de start van de activiteit de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap.

Artikel 4.458 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een gemaal te verwijderen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of het gemaal kan worden verwijderd en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.459 Vergunningplicht watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van het watersysteem, het verwijderen van een gemaal in een watergang vergunningplichtig is. Er is een vergunningplicht ingesteld als het gemaal wordt verwijderd in een primaire, secundaire of tertiaire watergang. Het verwijderen van een gemaal valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het verwijderen kan worden toegestaan.

Artikel 4.460 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het verwijderen van een gemaal vergunningplichtig is. Het verwijderen van een gemaal valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het verwijderen kan worden toegestaan.

Artikel 4.461 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het verwijderen van een gemaal in een natuurvriendelijke oever vergunningplichtig is. Het verwijderen van een gemaal valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het verwijderen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.462 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het vervangen van een gemaal in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze afdeling zijn in ieder geval ook van toepassing op het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het vervangen van het gemaal.

Artikel 4.463 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het vervangen van een gemaal in een beperkingengebied in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.464 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit gemaal vervangen. Als er een informatieplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. Als er een algemene regel, informatieplicht, meldplicht of vergunningplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels of in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen dan gelden deze niet, zodra er in de paragraaf algeheel verbod een algeheel verbod geldt.

Artikel 4.465 Aanwijzing algemene regel watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een watergang. Voor het vervangen van een gemaal in beperkingengebieden bij een watergang kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht.

Artikel 4.466 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het vervangen van een gemaal in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht.

Artikel 4.467 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het vervangen van een gemaal in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.468 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het vervangen van een gemaal. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.469 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een gemaal te vervangen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of het gemaal kan worden vervangen en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.470 Vergunningplicht watergang

Dit artikel wijst aan wanneer, met het oog op het beschermen van het watersysteem, het vervangen van een gemaal in een watergang vergunningplichtig is. Het vervangen van een gemaal valt onder de vergunningplicht omdat per geval moet worden beoordeeld of het vervangen kan worden toegestaan.

Artikel 4.471 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het vervangen van een gemaal vergunningplichtig is. Het vervangen van een gemaal valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het vervangen kan worden toegestaan.

Artikel 4.472 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het vervangen van een gemaal in een natuurvriendelijke oever vergunningplichtig is. Het vervangen van een gemaal valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het vervangen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.473 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een stuw in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze afdeling zijn in ieder geval ook van toepassing op het verplaatsen van de stuw en het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de stuw.

Artikel 4.474 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het aanleggen van een stuw in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.475 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het aanleggen van een stuw. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van een stuw een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een stuw een vergunningplicht.

Artikel 4.476 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het aanleggen van een stuw in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht.

Artikel 4.477 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het aanleggen van een stuw in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht.Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.478 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het aanleggen van een stuw. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.479 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een stuw aan te leggen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of de stuw kan worden aangelegd en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.480 Vergunningplicht watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van het watersysteem, het aanleggen van een stuw in een watergang vergunningplichtig is. Er is een vergunningplicht ingesteld als de stuw wordt aangelegd in een primaire, secundaire of tertiaire watergang. Het aanleggen van een stuw valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Artikel 4.481 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het aanleggen van een stuw vergunningplichtig is. Het aanleggen van een stuw valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Artikel 4.482 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het aanleggen van een stuw in een natuurvriendelijke oever of een vaarweg vergunningplichtig is. Het aanleggen van een stuw valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht als de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Dit geldt niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

Artikel 4.483 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een stuw in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze paragraaf zijn in ieder geval ook van toepassing op verplaatsen van de stuw en uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van de stuw.

Artikel 4.484 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor de activiteit verwijderen van een stuw in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.485 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit verwijderen van een stuw. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van een stuw een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een stuw een vergunningplicht.

Artikel 4.486 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het verwijderen van een stuw in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht of meldplicht.

Artikel 4.487 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor verwijderen van een stuw uit een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.488 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het verwijderen van een stuw. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.489 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap voor de start van de activiteit de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap.

Artikel 4.490 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een stuw te verwijderen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.111 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of stuw kan worden verwijderd en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.491 Vergunningplicht watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van het watersysteem, het verwijderen van een stuw in een watergang vergunningplichtig is. Er is een vergunningplicht ingesteld als de stuw wordt verwijderd uit een primaire, secundaire of tertiaire watergang. Het verwijderen van een stuw valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het verwijderen kan worden toegestaan.

Artikel 4.492 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het verwijderen van een stuw vergunningplichtig is. Het verwijderen van een stuw valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het verwijderen kan worden toegestaan.

Artikel 4.493 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het verwijderen van een stuw uit een natuurvriendelijke oever vergunningplichtig is. Het verwijderen van een stuw valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het verwijderen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.494 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het vervangen van een stuw in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze afdeling zijn in ieder geval ook van toepassing op het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het vervangen van de stuw.

Artikel 4.495 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het vervangen van een stuw in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.496 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het vervangen van een stuw. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het vervangen van de stuw een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het vervangen van een stuw een vergunningplicht.

Artikel 4.497 Aanwijzing algemene regel watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het vervangen van een stuw in beperkingengebieden bij een watergang kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht.

Artikel 4.498 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het vervangen van een stuw in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht.

Artikel 4.499 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het vervangen van een stuw in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.500 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het vervangen van een stuw. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.501 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een stuw te vervangen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of de stuw kan worden vervangen en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.502 Vergunningplicht watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van het watersysteem, het vervangen van een stuw in een watergang vergunningplichtig is. Het vervangen van een stuw valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het vervangen kan worden toegestaan.

Artikel 4.503 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het vervangen van een stuw vergunningplichtig is. Het vervangen van een stuw valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het vervangen kan worden toegestaan.

Artikel 4.504 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het vervangen van een stuw in een natuurvriendelijke oever vergunningplichtig is. Het vervangen van een stuw valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het vervangen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.505 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een sluis in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze afdeling zijn in ieder geval ook van toepassing op het verplaatsen van de sluis en het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de sluis.

Artikel 4.506 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het aanleggen van een sluis in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.507 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het aanleggen van een sluis. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van een sluis een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een sluis een vergunningplicht.

Artikel 4.508 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het aanleggen van een sluis in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.509 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het aanleggen van een sluis. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.510 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een sluis aan te leggen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of de sluis kan worden aangelegd en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.511 Vergunningplicht watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van het watersysteem, het aanleggen van een sluis in een watergang vergunningplichtig is. Er is een vergunningplicht ingesteld als de sluis wordt aangelegd in een primaire, secundaire of tertiaire watergang. Het aanleggen van een sluis valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Artikel 4.512 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het aanleggen van een sluis vergunningplichtig is. Het aanleggen van een sluis valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Artikel 4.513 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het aanleggen van een sluis in een natuurvriendelijke oever of een vaarweg vergunningplichtig is. Het aanleggen van een sluis valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht als de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Dit geldt niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

Artikel 4.514 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een sluis in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels van deze paragraaf zijn in ieder geval ook van toepassing op verplaatsen van de sluis en het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van de sluis.

Artikel 4.515 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor de activiteit verwijderen van een sluis in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.516 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit verwijderen van een sluis. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van een sluis een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een sluis een vergunningplicht.

Artikel 4.517 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er een algemene regel geldt. Voor het verwijderen van een sluis in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.518 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het verwijderen van een sluis. In de aanwijzing van de algemene regel is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.519 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een sluis te verwijderen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of de sluis kan worden verwijderd en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.520 Vergunningplicht watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van het watersysteem, het verwijderen van een sluis in een watergang vergunningplichtig is. Er is een vergunningplicht ingesteld als de sluis wordt verwijderd uit een primaire, secundaire of tertiaire watergang. Het verwijderen van een sluis valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het verwijderen kan worden toegestaan.

Artikel 4.521 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het verwijderen van een sluis vergunningplichtig is. Het verwijderen van een sluis valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het verwijderen kan worden toegestaan.

Artikel 4.522 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de vaarwegen, verwijderen van een sluis uit een natuurvriendelijke oever of uit een vaarweg vergunningplichtig is. Het verwijderen van een sluis valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het verwijderen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht als de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Dit geldt niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

Artikel 4.523 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het vervangen van een sluis in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen.De regels van deze paragraaf zijn in ieder geval ook van toepassing op het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het vervangen van de sluis.

Artikel 4.524 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor de activiteit vervangen van een sluis in een beperkingengebied in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.525 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit vervangen van een sluis. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het vervangen van een sluis een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het vervangen van een sluis een vergunningplicht.

Artikel 4.526 Aanwijzing algemene regel watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een watergang. Voor het vervangen van een sluis in beperkingengebieden bij een watergang kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht.

Artikel 4.527 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het vervangen van een sluis in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht.

Artikel 4.528 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het vervangen van een sluis in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.529 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het vervangen van een sluis. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.530 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een sluis te vervangen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of de sluis kan worden vervangen en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.531 Vergunningplicht watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van het watersysteem, het vervangen van een sluis in een watergang vergunningplichtig is. Het vervangen van een sluis valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het vervangen kan worden toegestaan.

Artikel 4.532 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het vervangen van een sluis vergunningplichtig is. Het vervangen van een sluis valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het vervangen kan worden toegestaan.

Artikel 4.533 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, vervangen van een sluis uit een natuurvriendelijke oever of in een vaarweg vergunningplichtig is. Het vervangen van een sluis valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het vervangen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.534 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een peilscheiding in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze afdeling zijn in ieder geval ook van toepassing op het verplaatsen van de peilscheiding en het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de peilscheiding.

Artikel 4.535 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het aanleggen van een peilscheiding in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.536 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het aanleggen van een peilscheiding. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van een peilscheiding een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een peilscheiding een vergunningplicht.

Artikel 4.537 Aanwijzing algemene regel watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een watergang. Voor het aanleggen van een peilscheiding in beperkingengebieden bij een watergang kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht.

Artikel 4.538 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het aanleggen van een peilscheiding in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht.

Artikel 4.539 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het aanleggen van een peilscheiding in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.540 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het aanleggen van een peilscheiding. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.541 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap voor de start van de activiteit de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap.

Artikel 4.542 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een peilscheiding aan te leggen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of de peilscheiding kan worden aangelegd en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.543 Vergunningplicht watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van het watersysteem, het aanleggen van een peilscheiding in een watergang vergunningplichtig is. Er is een vergunningplicht ingesteld als de peilscheiding wordt aangelegd in een primaire, secundaire of tertiaire watergang. Het aanleggen van een peilscheiding valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Artikel 4.544 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het aanleggen van een peilscheiding vergunningplichtig is. Het aanleggen van een peilscheiding valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Artikel 4.545 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het aanleggen van een peilscheiding in een natuurvriendelijke oever of een vaarweg vergunningplichtig is. Het aanleggen van een peilscheiding valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht als de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Dit geldt niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

Artikel 4.546 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een peilscheiding in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze afdeling zijn in ieder geval ook van toepassing op verplaatsen van de peilscheiding en het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de peilscheiding.

Artikel 4.547 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor in het verwijderen van een peilscheiding in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.548 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het verwijderen van een peilscheiding. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van een peilscheiding een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een peilscheiding een vergunningplicht.

Artikel 4.549 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het verwijderen van een peilscheiding in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een informatieplicht of een meldplicht.

Artikel 4.550 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het verwijderen van een peilscheiding in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.551 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bi het verwijderen van een peilscheiding. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.552 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap voor de start van de activiteit de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap.

Artikel 4.553 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een peilscheiding te verwijderen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of de peilscheiding kan worden verwijderd en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.554 Vergunningplicht watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van het watersysteem, het verwijderen van een peilscheiding in een watergang vergunningplichtig is. Er is een vergunningplicht ingesteld als de peilscheiding wordt verwijderd in een primaire, secundaire of tertiaire watergang. Het verwijderen van een peilscheiding valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het verwijderen kan worden toegestaan.

Artikel 4.555 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het verwijderen van een peilscheiding vergunningplichtig is. Het verwijderen van een peilscheiding valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het verwijderen kan worden toegestaan.

Artikel 4.556 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het verwijderen van een peilscheiding in een natuurvriendelijke oever vergunningplichtig is. Het verwijderen van een peilscheiding valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het verwijderen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.557 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het vervangen van een peilscheiding in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze afdeling zijn in ieder geval ook van toepassing op het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het vervangen van de peilscheiding.

Artikel 4.558 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het vervangen van een peilscheiding in een beperkingengebied in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.559 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het vervangen van een peilscheiding. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het vervangen van een peilscheiding een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het vervangen van een peilscheiding een vergunningplicht.

Artikel 4.560 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het vervangen van een peilscheiding in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht.

Artikel 4.561 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het vervangen van een peilscheiding in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.562 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het vervangen van een peilscheiding. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.563 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een peilscheiding te vervangen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal vier weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of de peilscheiding kan worden vervangen en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.564 Vergunningplicht watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van het watersysteem, het vervangen van een peilscheiding in een watergang vergunningplichtig is. Het vervangen van een peilscheiding valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het vervangen kan worden toegestaan.

Artikel 4.565 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het vervangen van een peilscheiding vergunningplichtig is. Het vervangen van een peilscheiding valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het vervangen kan worden toegestaan.

Artikel 4.566 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het vervangen van een peilscheiding in een natuurvriendelijke oever vergunningplichtig is. Het vervangen van een peilscheiding valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het vervangen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.567 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een afsluitbare duiker in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze afdeling zijn in ieder geval ook van toepassing op het verplaatsen van de afsluitbare duiker, het verlengen van de afsluitbare duiker en het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de afsluitbare duiker.

Artikel 4.568 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het aanleggen van een afsluitbare duiker in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.569 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het aanleggen van een afsluitbare duiker. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van de afsluitbare duiker een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een afsluitbare duiker een vergunningplicht.

Artikel 4.570 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het aanleggen van een afsluitbare duiker in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht.

Artikel 4.571 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het aanleggen van een afsluitbare duiker in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.572 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het aanleggen van een afsluitbare duiker. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.573 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een afsluitbare duiker aan te leggen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of de afsluitbare duiker kan worden aangelegd en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.574 Vergunningplicht watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van het watersysteem, het aanleggen van een afsluitbare duiker in een watergang vergunningplichtig is. Er is een vergunningplicht ingesteld als de duiker wordt aangelegd in een primaire, secundaire of tertiaire watergang.Het aanleggen van een afsluitbare duiker valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Artikel 4.575 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het aanleggen van een afsluitbare duiker vergunningplichtig is. Het aanleggen van een afsluitbare duiker valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Artikel 4.576 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het aanleggen van een afsluitbare duiker in een natuurvriendelijke oever of een vaarweg vergunningplichtig is. Het aanleggen van een afsluitbare duiker valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht als de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Dit geldt niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

Artikel 4.577 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een afsluitbare duiker in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze paragraaf zijn in ieder geval ook van toepassing op het verplaatsen van de afsluitbare duiker, het inkorten van de afsluitbare duiker en het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van de afsluitbare duiker.

Artikel 4.578 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.19 voor het verwijderen van een afsluitbare duiker in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.579 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor het verwijderen van een afsluitbare duiker. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van de afsluitbare duiker een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een afsluitbare duiker een vergunningplicht.

Artikel 4.585 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een afsluitbare duiker te verwijderen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of de afsluitbare duiker kan worden verwijderd en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.586 Vergunningplicht watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van het watersysteem, het verwijderen van een afsluitbare duiker in een watergang vergunningplichtig is. Er is een vergunningplicht ingesteld als de duiker wordt verwijderd uit een primaire, secundaire of tertiaire watergang. Het verwijderen van een afsluitbare duiker valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het verwijderen kan worden toegestaan.

Artikel 4.587 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het verwijderen van een afsluitbare duiker vergunningplichtig is. Het verwijderen van een afsluitbare duiker valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het verwijderen kan worden toegestaan.

Artikel 4.588 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het verwijderen van een afsluitbare duiker uit een natuurvriendelijke oever vergunningplichtig is. Het verwijderen van een afsluitbare duiker valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het verwijderen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.589 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het vervangen van een afsluitbare duiker in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. De regels in deze afdeling zijn in ieder geval ook van toepassing op het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het vervangen van de afsluitbare duiker.

Artikel 4.590 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor het vervangen van een afsluitbare duiker in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.591 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit van het vervangen van een afsluitbare duiker. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het vervangen van een afsluitbare duiker een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het vervangen van een afsluitbare duiker een vergunningplicht.

Artikel 4.592 Aanwijzing algemene regel watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een watergang. Voor het vervangen van een afsluitbare duiker in beperkingengebieden bij een watergang kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht.

Artikel 4.593 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het vervangen van een afsluitbare duiker in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht.

Artikel 4.594 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het vervangen van een afsluitbare duiker in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.595 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het vervangen van een afsluitbare duiker. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.596 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een afsluitbare duiker te vervangen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of de afsluitbare duiker kan worden vervangen en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.597 Vergunningplicht watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van het watersysteem, het vervangen van een afsluitbare duiker in een watergang vergunningplichtig is. Het vervangen van een afsluitbare duiker valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het vervangen kan worden toegestaan.

Artikel 4.598 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het vervangen van een afsluitbare duiker vergunningplichtig is. Het vervangen van een afsluitbare duiker valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het vervangen kan worden toegestaan.

Artikel 4.599 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het vervangen van een afsluitbare duiker in een natuurvriendelijke oever vergunningplichtig is. Het vervangen van een afsluitbare duiker valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het vervangen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.600 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van een vispassage in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen.De regels in deze paragraaf zijn in ieder geval ook van toepassing op het verplaatsen van de vispassage, het vervangen van de vispassage en het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de vispassage.

Artikel 4.601 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor de activiteit aanleggen van een vispassage in een beperkingen gebied in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.602 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit het aanleggen van een vispassage. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het aanleggen van een vispassage een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het aanleggen van een vispassage een vergunningplicht.

Artikel 4.603 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het aanleggen van een vispassage in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht.

Artikel 4.604 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het aanleggen van een vispassage in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.605 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het aanleggen van een vispassage. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.606 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een vispassage aan te leggen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of de vispassage kan worden aangelegd en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.607 Vergunningplicht watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van het watersysteem, het aanleggen van een vispassage in een watergang vergunningplichtig is. Het aanleggen van een vispassage valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Artikel 4.608 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het aanleggen van een vispassage vergunningplichtig is. Het aanleggen van een vispassage valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Artikel 4.609 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het aanleggen van een vispassage in een natuurvriendelijke oever of in een vaarweg vergunningplichtig is.Het aanleggen van een vispassage valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht als de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Dit geldt niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

Artikel 4.610 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van een vispassage in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen.De regels in deze paragraaf zijn in ieder geval ook van toepassing op het verplaatsen van de vispassage, het vervangen van de vispassage en het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het verwijderen van de vispassage.

Artikel 4.611 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor de activiteit verwijderen van een vispassage in een beperkingen gebied in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.612 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit het verwijderen van een vispassage. Als er een informatieplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het verwijderen van een vispassage een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de subparagraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de subparagraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het verwijderen van een vispassage een vergunningplicht.

Artikel 4.613 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden bij een waterkering. Voor het verwijderen van een vispassage in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht.

Artikel 4.614 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het verwijderen van een vispassage in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het verwijderen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.615 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het verwijderen van een vispassage. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.616 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding een vispassage te verwijderen in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of de vispassage kan worden verwijderd en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.617 Vergunningplicht watergang

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van het watersysteem, het verwijderen van een vispassage in een watergang vergunningplichtig is. Het verwijderen van een vispassage valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het verwijderen kan worden toegestaan.

Artikel 4.618 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het verwijderen van een vispassage vergunningplichtig is. Het verwijderen van een vispassage valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het verwijderen kan worden toegestaan.

Artikel 4.619 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de watergangen, het verwijderen van een vispassage in een natuurvriendelijke oever vergunningplichtig is.Het verwijderen van een vispassage valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het verwijderen kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Artikel 4.620 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het uitvoeren van seismisch onderzoek in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de watergangen en de waterkeringen. Deze afdeling is ook van toepassing op het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het uitvoeren van het seismisch onderzoek.

Artikel 4.621 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.9 voor de activiteit het uitvoeren van seismisch onderzoek in een beperkingengebied in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.622 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor het uitvoeren van seismisch onderzoek. Als er een informatieplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het uitvoeren van seismisch onderzoek een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het uitvoeren van seismisch onderzoek een vergunningplicht.

Artikel 4.623 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden. Voor het uitvoeren van seismisch onderzoek in een natuurvriendelijke oever kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.624 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het uitvoeren van seismisch onderzoek. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.625 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding seismisch onderzoek uit te voeren in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. Het waterschap controleert op basis van deze melding of seismisch onderzoek uitgevoerd kan worden en verwerkt een eventuele wijziging van het profiel van de watergang in de profielenlegger van het waterschap. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.626 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het uitvoeren van seismisch onderzoek vergunningplichtig is. Het uitvoeren van seismisch onderzoek valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het aanleggen kan worden toegestaan.

Artikel 4.627 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de vaarwegen, het uitvoeren van seismisch onderzoek in een natuurvriendelijke oever en in een vaarweg vergunningplichtig is. Het uitvoeren van seismisch onderzoek valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het onderzoek kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht als de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Dit geldt niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

Artikel 4.628 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal in een beperkingengebied met betrekking tot een waterstaatswerk. In deze gebieden is het van belang dat de waterstaatswerken beschermd worden. Er zijn daarom regels opgesteld met het oog op het beperken van de gevolgen voor de waterkeringen. Deze afdeling is ook van toepassing op het uitvoeren van graafwerkzaamheden voor het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal.

Artikel 4.629 Specifieke zorgplicht

In dit artikel is aangegeven wat de specifieke zorgplicht uit artikel 1.19 voor de activiteit het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal in ieder geval inhoudt.

Artikel 4.630 Voorrangsbepaling

Dit artikel bevat de voorrangsbepaling voor de activiteit het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal. Als er een informatieplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan is deze niet van toepassing als er daarnaast een meldplicht is aangewezen. In dit geval geldt dan de meldplicht. Als er voor het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal een algemene regel, informatieplicht of meldplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels dan gelden deze niet zodra er in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen een vergunningplicht is aangewezen. In dit geval geldt er voor het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal een vergunningplicht. Als er voor het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal een algemene regel, informatieplicht, meldplicht of vergunningplicht is aangewezen in de paragraaf aanwijzing algemene regels of in de paragraaf aanwijzing vergunningplichtige gevallen dan gelden deze niet, zodra er in de paragraaf algeheel verbod een algeheel verbod geldt.

Artikel 4.631 Aanwijzing algemene regel waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er algemene regels gelden voor het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal bij een waterkering. Voor het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal in beperkingengebieden bij een waterkering kunnen voorschriften gelden.

Artikel 4.632 Aanwijzing algemene regel natuurvriendelijke oever

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer er een algemene regel geldt voor het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal in een natuurvriendelijke oever. Voor het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal kunnen voorschriften gelden in combinatie met een meldplicht. Het waterschap stimuleert het aanleggen van natuurvriendelijke oevers aangezien deze bijdragen aan een goede waterkwaliteit. Nadat een natuurvriendelijke oever is aangelegd zijn activiteiten in of boven een natuurvriendelijke oever dan ook niet zonder meer toegestaan. Hiervoor zijn regels opgesteld. Als het verlies aan een natuurvriendelijke oever kleiner is dan 2 m², dan hoeft dit verlies niet te worden gecompenseerd door middel van het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever.

Artikel 4.633 Algemene regel

Dit artikel bevat de voorschriften die gelden bij het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal. In de aanwijzing van de algemene regels is aangegeven welke voorschriften voor de activiteit van toepassing zijn.

Artikel 4.634 Informatieplicht

Dit artikel bevat een informatieplicht om het waterschap voor de start van de activiteit de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 te verstrekken. De informatie kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap.

Artikel 4.635 Meldplicht

Dit artikel bevat een verbod om zonder voorafgaande melding explosiegevaarlijk materiaal op te slaan in de aangewezen werkingsgebieden. Minimaal twee weken voor de start van de activiteit wordt aan het waterschap de activiteit gemeld en worden de gegevens en bescheiden uit de artikelen 1.11 en 4.2 verstrekt. De melding kan worden ingediend via het Omgevingsloket (www.omgevingsloket.nl) of bij het waterschap zelf.

Artikel 4.636 Vergunningplicht waterkering

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen van de waterkeringen, het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal vergunningplichtig is. Het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het opslaan kan worden toegestaan.

Artikel 4.637 Vergunningplicht natuurvriendelijke oever en vaarweg

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer, met het oog op het beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en het behouden van de maatschappelijke functies van de vaarwegen, het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal in een natuurvriendelijke oever en in een vaarweg vergunningplichtig is. Het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal valt onder de vergunningplicht, omdat per geval moet worden beoordeeld of het opslaan kan worden toegestaan.

Het waterschap heeft als doel de waterkwaliteit te verbeteren. Het aanleggen van een natuurvriendelijke oever past binnen dit beleidsdoel, terwijl het verwijderen van een natuurvriendelijke oever niet in dit streven past. In het geval door een activiteit van de initiatiefnemer 2 m² of meer natuurvriendelijke oever verloren gaat, ontstaat er een verplichting om dit verlies voorafgaand of gelijktijdig met de activiteit te compenseren middels het graven van een nieuwe natuurvriendelijke oever met hetzelfde oppervlak in hetzelfde peilgebied. In sommige situaties is dit niet mogelijk. Omdat dit per geval beoordeeld moet worden geldt hiervoor een vergunningplicht.

Voor vaarwegen geldt een vergunningplicht als de vaarweg wordt versmald of verondiept, de doorvaarthoogte wordt beperkt of de scheepvaart anderszins wordt belemmerd. Dit geldt niet voor de Enkele Wiericke en de bovenloop van de Kromme Rijn (tussen Wijk bij Duurstede en de stuw bij Werkhoven), aangezien hier, enkele uitzonderingen daargelaten, niet gemotoriseerd mag worden gevaren.

Artikel 4.638 Algeheel verbod

Dit artikel wijst de gevallen aan wanneer het opslaan van explosiegevaarlijk materiaal in het beperkingengebied geheel verboden is.

Gastanks ten behoeve van de verwarming van woningen of gebruik in de land- en tuinbouw in de zone waterstaatswerk van de waterkering zijn niet toegestaan vanwege het gevaar van ernstige schade aan de waterkering in geval van explosie. Daarom geldt hiervoor een algeheel verbod.

Dit verbod geldt dus in tegenstelling tot bij de andere typen waterkeringen ook bij bovengrondse tanks. De reden hiervan is dat regionale keringen en overige waterkeringen vaak niet zo robuust zijn als bijvoorbeeld de primaire waterkering. Bovendien bestaat de ondergrond van deze waterkeringen vaak uit veen en zijn ze daardoor gevoeliger voor schade door een eventuele ontploffing van een gastank.