Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2024

Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2024

Het college van de gemeente Veldhoven;

gelet op artikel 4:81, lid 1, Algemene wet bestuursrecht, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Verordening Sociaal Domein Veldhoven;

besluit vast te stellen:

de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2024

Inleiding

De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, hierna noemen wij dit de wet, gaat ervan uit dat inwoners een eigen verantwoordelijkheid hebben voor de manier waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven. De wet verwacht van inwoners dat zij elkaar daarin helpen naar eigen kunnen. De eigen verantwoordelijkheid is terug te vinden in artikel 2.3.5, derde en vierde lid, van de wet.

Inwoners die hun beperking in de zelfredzaamheid en/of participatie niet zelf kunnen oplossen, moeten een beroep kunnen doen op de wet.

In de verordening Sociaal Domein Veldhoven staat het kader voor het lokale beleid op het gebied van Jeugd, Participatie en Wmo.

In de beleidsregels staat de uitwerking van de wet en verordening. Hiervoor zijn afwegingskaders opgenomen en is jurisprudentie betrokken.

Hoofdstuk 1: Begripsbepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze beleidsregels wordt bedoeld met:

  • wet: de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015)

  • verordening: de Verordening Sociaal Domein Veldhoven;

  • beleidsregels: de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2024;

  • 2.

    Alle begrippen die niet precies omschreven worden in deze beleidsregels, hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, de Algemene wet bestuursrecht en/of de verordening.

Hoofdstuk 2: Toepassingsbereik, melding en onderzoek

Artikel 2. Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze beleidsregels gaan over maatschappelijke ondersteuning voor inwoners van de gemeente met een beperking in de zelfredzaamheid en/of participatie. Zoals dit is bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 van de wet.

  • 2.

    Deze beleidsregels zijn niet voor beschermd wonen en maatschappelijke opvang. De maatwerkvoorzieningen beschermd wonen en maatschappelijke opvang worden door de centrumgemeente Eindhoven uitgevoerd volgens het beleid van de gemeente Eindhoven.

Artikel 3. Melding

  • 1.

    Een hulpvraag kan door of namens de cliënt worden gemeld bij het college. Dit heet een melding. Een melding wordt behandeld volgens een vastgestelde toegangsprocedure.

  • 2.

    Het college stuurt een ontvangstbevestiging van de melding en maakt zo snel mogelijk een afspraak voor een gesprek.

  • 3.

    Als het college beoordeelt dat het gaat om spoed (artikel 2.3.3 van de wet). Dan zorgt het college zo snel mogelijk voor een tijdelijke maatwerkvoorziening. Deze krijgt de client in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 4. Cliëntondersteuning

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat inwoners een beroep kunnen doen op gratis cliëntondersteuning. Deze ondersteuning bestaat uit informatie, advies en kortdurende hulp. De cliëntondersteuner werkt onafhankelijk van de gemeente.

  • 2.

    Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek op de mogelijkheid van clientondersteuning (artikel 2.3.2, derde lid, van de wet).

Artikel 5. Persoonlijk plan

  • 1.

    De client kan een persoonlijk plan indienen. Het persoonlijk plan is vormvrij. Het college informeert de cliënt over deze mogelijkheid (artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet)

  • 2.

    Het persoonlijk plan wordt bij het onderzoek betrokken.

Artikel 6. Onderzoek

  • 1.

    Na binnenkomst van een melding start de medewerker met het onderzoek. Het onderzoek wordt uitgevoerd op basis van het stappenplan voor Wmo onderzoek. Deze is door de Centrale Raad van Beroep geschetst in de uitspraak (CRvB 21-3-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819 (met annotatie van C.W.C.A. Bruggeman).

  • 2.

    Door het volgen van deze stappen worden de punten genoemd in artikel 2.3.2 lid 4 van de wet meegenomen in het onderzoek.

  • 3.

    Bij nieuwe cliënten wordt in de meeste gevallen een persoonlijk gesprek (vaak huisbezoek) ingepland om de hulpvraag en de situatie te onderzoeken.

  • 4.

    Het gesprek wordt in ieder geval gevoerd met de cliënt en als dat nodig is, zijn vertegenwoordiger, (onafhankelijk client-)ondersteuner en/of sociaal netwerk.

  • 5.

    De cliënt geeft de beschikbare informatie die voor het onderzoek nodig is. Het gaat om gegevens die nodig zijn voor de beoordeling van de hulpvraag, de situatie en de mogelijkheden om zijn beperking in de zelfredzaamheid en/of participatie op te lossen.

  • 6.

    Als dit nodig is voor het onderzoek, wordt er onafhankelijk sociaal/medisch of bouwkundig advies opgevraagd bij de door de gemeente aangewezen deskundige. Dit advies kan gaan over de situatie van de cliënt en/of zijn mantelzorgers, personen uit zijn leefeenheid of netwerk.

  • 7.

    Als er voldoende gegevens beschikbaar zijn en de hulpvraag duidelijk is, kan er afgezien worden van een persoonlijk gesprek. Telefonisch contact of een dossieronderzoek kan dan voldoende zijn voor het onderzoek.

  • 8.

    Aan de cliënt wordt uitgelegd dat een maatwerkvoorziening geleverd kan worden in vorm van een persoonsgebonden budget (pgb), zorg in natura (zin) of een financiële tegemoetkoming en wat de gevolgen hiervan zijn.

  • 9.

    Als het onderzoek is afgerond krijgt de cliënt het ondersteuningsplan. In dit verslag staan de uitkomsten van het onderzoek en een advies. Dit advies kan afwijken van de gewenste oplossing die cliënt zelf heeft aangedragen.

  • 10.

    Het college geeft de client informatie over de mogelijkheid om een aanvraag in te dienen zoals bedoeld in artikel 7 van deze beleidsregel.

Hoofdstuk 3: Aanvraag en beschikking

Artikel 7. Aanvraag

Een aanvraag (artikel 4:1 en 4:2 van de Awb wordt door of namens cliënt schriftelijk bij het college ingediend. De aanvraag wordt door het college afgehandeld. De beslissing wordt genomen op basis van de uitkomsten van het onderzoek (artikel 6 van de beleidsregels).

Artikel 8. Beschikking

  • 1.

    Het college legt de beslissing over de maatwerkvoorziening vast in een beschikking. Het college motiveert waarom de beslissing wordt genomen. Voor een onderbouwing van de motivering verwijst het college naar de Wet of naar de verordening.

  • 2.

    In de beschikking met een toekenning van een maatwerkvoorziening staat de vorm van de voorziening. Dit kan in zorg in natura (zin), een persoonsgebonden budget (pgb), of een financiële tegemoetkoming zijn.

  • 3.

    Bij de toekenning van een maatwerkvoorziening zin wordt in de beschikking in ieder geval gemeld:

  • a.

    welk type maatwerkvoorziening wordt toekend en waarom (het te bereiken resultaat);

  • b.

    de ingangsdatum en indien van toepassing de duur van de toekenning;

  • c.

    de vorm waarin de voorziening wordt toegekend;

  • d.

    of er een abonnementstarief geldt voor de toegekende voorziening en informatie over het abonnementstarief.

  • 4.

    Bij de toekenning van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vermeld:

  • a.

    welk type maatwerkvoorziening wordt toekend en waarom (het te bereiken resultaat);

  • b.

    waaraan het pgb moet worden besteed;

  • c.

    welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

  • d.

    wat de hoogte van het pgb is en hoe deze is bepaald;

  • e.

    de ingangsdatum en indien van toepassing de duur van de toekenning;

  • f.

    de termijn waarbinnen de cliënt het pgb moet besteden;

  • g.

    hoe de besteding van het pgb verantwoord moet worden;

  • h.

    of er een abonnementstarief geldt voor de toegekende voorziening en informatie over het abonnementstarief.

  • 5.

    Bij de toekenning van een maatwerkvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt in de beschikking in ieder geval vermeld:

  • a.

    welk type maatwerkvoorziening wordt toekend en waarom (het te bereiken resultaat);

  • b.

    aan welk doel de financiële tegemoetkoming moet worden besteed;

  • c.

    welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van de financiële tegemoetkoming;

  • d.

    wat de hoogte van de financiële tegemoetkoming is;

  • e.

    de ingangsdatum en indien van toepassing de duur van de toekenning;

  • f.

    de termijn waarbinnen de cliënt de financiële tegemoetkoming moet besteden;

  • g.

    hoe de besteding van de financiële tegemoetkoming verantwoord moet worden;

  • h.

    of er een abonnementstarief geldt voor de toegekende voorziening en informatie over het abonnementstarief.

Hoofdstuk 4: Voorwaarden en weigeringsgronden

In de wet en verordening staat dat een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening als:

  • er beperkingen in zijn zelfredzaamheid of participatie en;

  • de cliënt deze beperkingen niet (voldoende) kan verminderen of wegnemen door gebruik te maken van eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg, hulp van anderen uit het sociaal netwerk en algemene voorzieningen.

Daarnaast gelden de volgende algemene voorwaarden en weigeringsgronden (zie artikel 9, 10, en11 van deze beleidsregel) en de voorziening-specifieke voorwaarden in de artikelen daarna.

Artikel 9. Eigen kracht

De client kijkt eerst of hij zelf of samen met zijn directe omgeving zijn situatie kan verbeteren. Alleen mogelijkheden die daadwerkelijk beschikbaar/ verkrijgbaar zijn vallen onder de oplossingen op eigen kracht. De 'eigen kracht' gaat niet zover dat de client dient te anticiperen op alle mogelijke gebreken die verband houden met het ouder worden.

  • a.

    Eigen oplossingen

De client maakt binnen zijn vermogen gebruik van eigen oplossingen om zijn situatie te verbeteren.

  • b.

    Gebruikelijke hulp

Dit is hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten (artikel 1.1.1 Wmo 2015). Gebruikelijke hulp wordt getoetst aan de volgende criteria:

  • 1.

    De gebruikelijke helper is aanwezig, dus kan het doen;

  • 2.

    Er is geen dreigende overbelasting gebleken;

  • 3.

    Er zijn geen medische beperkingen bij de gebruikelijke helper;

  • 4.

    Het gaat niet om specialistische hulp;

  • 5.

    Een druk bestaan is geen reden om geen gebruikelijke hulp te geven.

Naast deze criteria worden de volgende punten getoetst:

Fysieke afwezigheid

Als een persoon voor bijvoorbeeld werk, aaneengesloten perioden van 7 etmalen of meer, van huis is, kan het zijn dat hij geen of minder gebruikelijke hulp kan leveren.

Aanleren van huishoudelijke taken

Voor hulp bij het huishouden kan het zijn dat een persoon aangeeft dat leeftijd of het niet gewend zijn aan huishoudelijk werk, de reden is om geen gebruikelijke hulp te bieden.

In deze situaties kan aan een gezond persoon een instructie worden gegeven voor het aanleren van vaardigheden op huishoudelijk gebied. Deze activiteiten vallen onder de activiteiten HH3.

Uitval van 1 van de ouders

Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de zorg voor de kinderen over. De zorg voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een verantwoordelijke ouder of derde persoon conform de leeftijd en ontwikkeling van het kind.

Inwonende kinderen

Als een kind gebruikelijke hulp moet verlenen, wordt goed onderzocht welke taken een kind kan uitvoeren. Er wordt rekening gehouden met wat je van een kind op een bepaalde leeftijd kan verwachten. Dit wordt gedaan volgens onderstaand schema.

Kinderen

Huishoudelijke taken

Zorgtaken en begeleiding

tot 5 jaar

Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding.

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotore ontwikkeling;

  • zijn tot 4 jaar niet zindelijk;

  • moeten volledig verzorgd worden: aan- en uitkleden, eten, wassen;

  • hebben begeleiding nodig bij hun sport/spel/vrijetijdsbesteding;

  • sport- en hobbyactiviteiten niet in verenigingsverband;

  • zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven.

Tussen 5-12 jaar

Worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij:

lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafeldekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien.

  • kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school;

  • kunnen niet zonder toezicht van volwassenen;

  • hebben toezicht nodig en nog maar weinig hulp bij hun persoonlijke verzorging;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotore ontwikkeling;

  • zijn overdag zindelijk, en 's nachts merendeels ook;

  • hebben bij hun vrijetijdsbesteding alleen begeleiding nodig in het verkeer wanneer zij van en naar hun activiteiten gaan;

  • hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

  • sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, ongeveer 2 maal per week.

Vanaf 13 jaar

Kunnen, naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden, d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.

  • hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • kunnen vanaf 16 jaar dag en nacht alleen gelaten worden;

  • hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • hebben geen begeleiding nodig van en naar hun vrijetijdsactiviteiten;

  • sport- en hobbyactiviteiten in verenigingsverband, een onbekend aantal keren per week;

  • hebben tot 16 jaar een reguliere dagbesteding op school;

  • hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv.huiswerk).

Tussen 18-23 jaar

Kunnen een eenpersoonshuishouden voeren, dit bestaat uit schoonhouden van de sanitaire ruimte, keuken en een kamer, de was doen, boodschappen doen, een maaltijd verzorgen en afwassen en opruimen.

vanaf 18 jaar zelfstandig wonen.

Korte levensverwachting

In geval van een zeer korte, levensverwachting kan ter ontlasting van de leefeenheid van de client afgeweken worden van het afwegingskader gebruikelijke hulp.

  • c.

    Mantelzorg

Er is sprake van mantelzorg als er langdurig en intensief boven gebruikelijke hulp wordt verleend.

Als een mantelzorger beschikbaar is en die kan en wil hulp (blijven) geven, dan wordt er geen maatwerkvoorziening toegekend.

Als de mantelzorger de hulp (tijdelijk) niet meer kan of wil geven en het gaat over taken waarvoor een maatwerkvoorziening mogelijk is. Dan kan het college ter ontlasting van de mantelzorger (tijdelijk) een maatwerkvoorziening verstrekken.

  • d.

    Hulp van andere personen uit het sociale netwerk

Het behoort tot de eigen kracht van een cliënt om een beroep op het eigen netwerk te doen, voordat hij een beroep doet op een maatwerkvoorziening.

  • e.

    Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening als deze voor de cliënt algemeen gebruikelijk is (artikel 2.3.5 derde lid van de Wmo 2015). Er moet altijd in het individuele geval worden bekeken of de voorziening ook voor de specifieke cliënt algemeen gebruikelijk is.

Bij de beoordeling van de vraag of een voorziening algemeen gebruikelijk is, dient de voorziening te voldoen aan alle volgende criteria:

  • 1.

    De voorziening is niet specifiek bedoeld voor personen met een beperking;

  • 2.

    De voorziening is daadwerkelijk beschikbaar (nieuw of tweedehands);

  • 3.

    De voorziening levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid of participatie in staat is en;

  • 4.

    De voorziening kan financieel worden gedragen met een inkomen op minimumniveau.

Financieel draagbaar op minimum niveau

Of een voorziening financieel draagbaar is voor een inkomen op minimumniveau, wordt aan de voorkant bepaald. Hiervoor gaat het college uit van een inkomen op bijstandsniveau.

Op grond van een uitspraak van de Rechtbank Den Haag gaat het college uit van een ruimte van 5% van de geldende bijstandsnorm gedurende 36 maanden (bijstandsnorm x0,05x36).

Voorbeeld

Een inwoner (alleenstaande) wil een fiets met trapondersteuning kopen. De fiets kost € 1500. De financiële ruimte is 5% van de voor de inwoner geldende bijstandsnorm gedurende 36 maanden. In dit geval bedraagt de financiële ruimte in een periode van 3 jaar dus € 2.045 (5% van € 1.136 x 36 maanden).  Dat betekent dat aanvrager de voorziening financieel kan dragen.

Als er sprake is van aantoonbare schulden, kan daar rekening mee worden gehouden bij het bepalen of een voorziening gedragen kan worden door de client.

Denk hierbij aan de situatie waarbij de aanvrager problematische schulden heeft, of in een schuldhulpverleningstraject zit en om die reden niet/minder kan reserveren voor een voorziening.

Bewijslast

Als de client aangeeft dat hij de gevraagde voorziening niet financieel kan dragen, dan toont de client dit zelf aan. De bewijslast is dus omgekeerd. Op dat moment zal de client inzicht moeten geven in zijn/ haar financiële positie en onderbouwen met stukken waarom hij in dat specifieke geval de voorziening financieel niet kan dragen.

Voorbeelden van algemeen gebruikelijke voorzieningen (niet-limitatief)

  • Aangepaste box

  • Aankleedtafel voor kinderen tot 3 jaar

  • Aanrechtblad

  • Airco

  • Antislipvoorzieningen (waaronder antisliptegels)

  • Boodschappendienst

  • Douchekop op glijstang

  • Drempelhulpen

  • Fiets, bakfiets, elektrische fiets, snorfiets, tandem

  • Glazenwasser

  • Een-hendelkraan

  • Keukenapparatuur

  • Klussendienst

  • Kreuk/ strijkvrije kleding

  • Kinderopvang (crèche, overblijfmogelijkheden op school);

  • Losstaande douchekruk

  • Maaltijdservice

  • Rollator

  • Schoonmaakspullen

  • Sokkels voor het plaatsen van een wasmachine c.q. koelkast

  • Spoel-fohntoilet

  • Stalling driewielfiets (zonder aandrijving)

  • Stofzuiger

  • Thermostaat mengkraan

  • Tweede toilet boven

  • Tweede trapleuning

  • Voor- en naschoolse opvang

  • Verhoogde wc-pot

  • Vervangen van stoffen meubilair voor glad meubilair

  • Wasdroger

  • Wasmachine

  • Wandbeugels

  • Wandelstok

  • f.

    Andere voorzieningen

Er bestaat geen of alleen een tijdelijke aanspraak op een maatwerkvoorziening als er andere voorzieningen zijn waar de client gebruik van kan maken. Andere voorzieningen zijn voorzieningen die via andere wetten verstrekt worden (denk bijv. aan Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg).

  • g.

    Algemene voorzieningen

Algemene voorzieningen zijn voorzieningen die toegankelijk zijn voor alle inwoners van een gemeente. Deze voorzieningen zijn dus niet specifiek voor inwoners met een beperking. Deze voorzieningen kunnen wel een oplossing zijn voor inwoners met een beperking.

Artikel 10. Goedkoopst passende maatwerkvoorziening

De maatwerkvoorziening die wordt toegekend levert een passende bijdrage aan het verbeteren van de zelfredzaamheid en/ of participatie. Hierbij wordt rekening gehouden met de uitkomsten van het onderzoek (artikel 2.3.2 van de wet).

  • a.

    Maatwerkvoorzieningen die toegekend worden, zijn passend en de meest goedkope oplossing. Als de cliënt een duurdere voorziening wil (die ook passend is) komen de meerkosten van die duurdere voorziening voor rekening van cliënt.

  • b.

    Een collectieve voorziening is voorliggend op een individuele maatwerkvoorziening. Collectieve voorzieningen zijn voorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Het collectief vervoer (Taxbus) is hier een voorbeeld van.

Artikel 11. Weigeringsgronden

Nadere toelichting op de algemene weigeringsgronden vanuit de verordening.

  • 1.

    Er wordt geen maatwerkvoorziening verstrekt:

  • a.

    als deze niet in overwegende mate op het individu is gericht;

  • Een maatwerkvoorziening voor een gemeenschappelijke voorziening is niet mogelijk. Dit betekent dat er altijd één individuele aanvrager moet zijn die de voorziening aanvraagt. De voorziening moet voor deze aanvrager ook noodzakelijk zijn in de zin van de wet.

  • b.

    als deze niet langdurig noodzakelijk is;

  • Bij het bepalen of een voorziening langdurig noodzakelijk is, wordt gekeken naar de prognose van het ziektebeeld. Waar op korte termijn verbetering of genezing wordt verwacht, wordt geen voorziening in het kader van de Wmo verstrekt. Waar te verwachten is dat de beperkingen langdurig van aard zijn of blijvend zijn, kan een Wmo maatwerkvoorziening worden verstrekt. Op grond van de Zvw kunnen rolstoelen, drempelhulpen, transferhulpmiddelen zoals draaischijven, patiëntentilliften en transferplanken, toiletverhogers, toilet- en douchestoelen slechts voor beperkte of onzekere duur (uitleentermijn 26 weken) worden verstrekt (artikel 2.12 lid 2 Regeling zorgverzekering). Het is, afhankelijk van de situatie, wel mogelijk om kortdurend huishoudelijke ondersteuning of begeleiding in te zetten.

  • c.

    als de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk, een algemene voorziening of algemeen gebruikelijke voorziening de hulpvraag kan oplossen;

  • Het is heel normaal dat je je inspant om je eigen situatie te verbeteren of dat je iets doet voor een partner of familielid die niet geheel op eigen kracht kan deelnemen aan de samenleving. Daarbij heeft de gemeente de verantwoordelijkheid om te bevorderen dat cliënten en hun omgeving hun eigen probleemoplossend vermogen benutten en versterken. Daardoor zijn ze zo min mogelijk aangewezen op maatschappelijke ondersteuning;

  • d.

    als voor de hulpvraag die aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, recht bestaat op een voorziening op grond van een andere (wettelijke) bepaling of regeling;

  • Uit de wet blijkt niet dat andere wetten voorliggend zijn of dat de aanspraak op een andere wettelijke regeling kan leiden tot een afwijzing van de aanvraag op grond van de Wmo. Wel is in de wet geregeld dat de maatwerkvoorziening, voor zover daartoe aanleiding bestaat, wordt afgestemd op andere wetten (artikel 2.3.5 lid 5 van de wet). Ook verstrekt het college alleen een maatwerkvoorziening als de cliënt niet op eigen kracht in staat is tot zelfredzaamheid en participatie of kan voorzien in de behoefte aan beschermd wonen of opvang (artikel 2.3.5. lid 3 en 4 van de wet).

  • Het te gelde maken van aanspraken op grond van andere wettelijke regelingen wordt bij het toepassen van de verordening gezien als een vorm van eigen kracht. Er wordt daarom géén maatwerkvoorziening verstrekt voor zover een andere wettelijke regeling in de ondersteuningsbehoefte kan voorzien.

  • e.

    als een client de gevraagde hulp, ondersteuning of voorziening al zelf heeft ingeroepen, aangeschaft, gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend;

  • Hier wordt gedoeld op de situatie dat de cliënt een voorziening realiseert of aankoopt en daarna pas een beroep op de gemeente doet. Of dit al doet ná de melding, maar vóór het besluit. Als de voorziening is gerealiseerd voor de melding, dan bestaan er feitelijk geen beperkingen meer die het college moet compenseren. Er wordt alleen een uitzondering gemaakt als er sprake was van een acute noodsituatie, waardoor cliënt niet in staat was om eerst contact te zoeken met de gemeente. Is de voorziening na de melding, maar voor de aanvraag of het besluit daarop gerealiseerd, dan kan het college de voorziening weigeren als de noodzaak, adequaatheid en passendheid van die voorziening en de gemaakte kosten achteraf niet meer beoordeeld kan worden.

  • f.

    als de voorziening niet noodzakelijk was geweest wanneer cliënt rekening had gehouden met bestaande en bekende beperkingen en de te verwachten ontwikkelingen daarvan;

  • Van een cliënt mag verwacht worden dat hij bij verhuizingen of de aanschaf van voorzieningen rekening houdt met zijn beperkingen. Doet hij dat niet, dan kan het college een voorziening om die reden afwijzen. Bijvoorbeeld als een cliënt gaat verhuizen en het gelet op zijn medische situatie op dat moment voorzienbaar is dat hij beperkingen gaat ondervinden bij het normale gebruik van de woning. Deze bepaling biedt dan een grond om geen woonvoorziening toe te kennen.

  • Er mag niet van een cliënt gevraagd worden dat hij reserveert of andere maatregelen treft om te voorkomen dat toekomstige onzekere gebeurtenissen in zijn gezondheidstoestand als gevolg van het ouder worden, leiden tot een beroep op de Wmo.

  • g.

    als de voorziening niet veilig is voor de cliënt, gezondheidsrisico’s met zich meebrengt of anti-revaliderend werkt.

  • h.

    als de economische afschrijvingstermijn van een eerder verstrekte voorziening nog niet is verstreken.

  • Bij een melding voor het vervangen van een voorziening wordt eerst onderzocht of de situatie van de cliënt is veranderd. Als dat niet het geval is, wordt bepaald of de economische afschrijvingsduur al dan niet is verstreken. Als de economische afschrijvingsduur van een eerder verleende voorziening nog niet is verstreken wordt geen nieuwe voorziening verstrekt.

  • Tenzij sprake is van de volgende uitzonderingen:

  • De voorziening is verloren gegaan door omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

  • De cliënt de restwaarde van de voorziening die verloren is gegaan geheel of gedeeltelijk vergoedt;

  • De verstrekte voorziening niet langer een oplossing voor de cliënt biedt om zelfredzaam te zijn en te kunnen participeren.

  • i.

    als de economische afschrijvingstermijn is verstreken, maar de maatwerkvoorziening nog passend en kwalitatief in orde is.

  • 2.

    Er wordt geen woonvoorziening verstrekt:

  • a.

    Als cliënt zijn hoofdverblijf niet heeft in de woning waar de voorziening moet worden getroffen;

  • Een uitzondering hierop is het bezoekbaar maken van een woning.

  • Het bezoekbaar maken van een woning kan een maatwerkvoorziening zijn als dit cliënt in staat stelt tot participatie, door deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en het ontmoeten van medeburgers en contacten te onderhouden. Een voorbeeld hiervan kan zijn dat de woning van de ouders rolstoeltoegankelijk wordt gemaakt voor hun kind dat in een instelling verblijft.

  • b.

    Als de woning niet geschikt is om permanent te wonen, zoals een hotel of pension, een tweede woning, een trekkerwoonwagen, een klooster, een vakantiewoning, een recreatiewoning of een ADL-clusterwoning.

  • c.

    Als de beperkingen voortkomen uit de aard van de in de woning gebruikte materialen, de slechte staat van het onderhoud of de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen;

  • d.

    Als de client woont in een woning die specifiek gericht is op een bepaalde groep mensen waartoe de client behoort, bijvoorbeeld een seniorencomplex, en de voorziening is bedoeld voor in een gemeenschappelijke ruimte, zoals een elektrische deuropener.

  • e.

    Als de cliënt verhuist naar een woning die niet de meest geschikte woning is om de beperkingen van de client te verminderen of weg te nemen, tenzij de gemeente hier toestemming voor heeft verleend.

  • Als er een voorziening in de woning is aangebracht, zoals een bad en het was op het moment van verhuizen vanwege beperkingen te voorzien dat deze voorziening nu of in de toekomst niet meer adequaat zou zijn, wordt geen woonvoorziening verstrekt.

  • f.

    Als de client zonder dringende reden verhuist vanuit een woonruimte waarbij de client geen problemen had bij het normale gebruik van de woning, naar een woning waar de client dit wel heeft.

  • g.

    Als de cliënt een indicatie heeft voor verhuizing naar een zorginstelling op grond van de Wet langdurige zorg

  • h.

    Als de voorziening tegen geringe meerkosten in de nieuwbouw of renovatie kan worden meegenomen.

  • Een voorbeeld hiervan is om een douche op afschot te plaatsen in plaats van een bad.

Hoofdstuk 5: Maatwerkvoorzieningen

In dit hoofdstuk is per maatwerkvoorziening uitgewerkt welke kaders gelden voor het inzetten van deze maatwerkvoorziening, hoe die worden toegepast en welke keuzes er binnen de maatwerkvoorziening kunnen worden gemaakt. Bij iedere maatwerkvoorziening geldt dat het onderzoek (zoals beschreven in artikel 6) wordt doorlopen en hierbij de eigen kracht (zoals beschreven in artikel 9) zorgvuldig wordt onderzocht en meegewogen.

5.1 Hulp bij het huishouden

Het kunnen voeren van een huishouden maakt langer zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving mogelijk. Adequaat een huishouden voeren is een zeer subjectief begrip waarop iedereen eigen normen en waarden hanteert.

5.1.1 Resultaten hulp bij het huishouden

Bij hulp bij het huishouden onderscheiden we de volgende resultaten:

  • Een schoon en leefbaar huis

  • Een huis is schoon en leefbaar als het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basale hygiëne-eisen. Schoon staat voor: een basishygiëne borgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen. Leefbaar staat voor: opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen.

  • Beschikken over schone en draagbare kleding en linnen- en beddengoed

  • De wasverzorging omvat het (machinaal) wassen, drogen, strijken, opvouwen en opruimen van kleding en linnen- en beddengoed. Het inkopen van kleding valt hier niet onder.

  • Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

  • In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De ondersteuning is beperkt tot die levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, die dagelijks en/of wekelijks in elk huishouden worden gebruikt. Het bereiden van de broodmaaltijden en opwarmen van de warme maaltijd valt ook onder de primaire levensbehoeften.

  • Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

  • De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is primair een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er voor zorg dragen dat er op tijden dat zij beiden werken, opvang voor de kinderen is. Dat kan worden ingevuld op de manier waarop zij dat willen (oppas, grootouders, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. De wet heeft in deze vooral een taak om tijdelijk in te springen, zodat ruimte ontstaat om een goede oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost, zodat gezocht kan worden naar een permanente oplossing.

Om bovenstaande resultaten te bereiken kunnen de onderstaande categorieën huishoudelijke hulp worden ingezet:

Categorie 1: Huishoudelijke werkzaamheden (HH1)

Categorie 2: Organisatie van het huishouden (HH2)

Categorie 3: Hulp bij ontregelde huishouding (HH3)

5.2 Begeleiding

Begeleiding is in de wet gedefinieerd als activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt, zodat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven wonen.

5.2.1 Producten Begeleiding

  • Individuele begeleiding

  • Dagbesteding

  • Vervoer dagbesteding

  • Groepsbegeleiding

Individuele begeleiding

Het doel van de individuele begeleiding is het bevorderen, behouden of compenseren van zelfredzaamheid. De begeleiding kan ook als doel hebben om mantelzorgers te ontlasten.

Het accent ligt op het eigen maken van vaardigheden of nieuw gedrag door langdurig oefenen en trainen zodat deze vaardigheden of nieuw gedrag eigen gemaakt worden bij de cliënt.

Voorbeelden:

  • Begeleiding bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL), eigen huishouden voeren, eigen administratie bijhouden;

  • Structureren van de dag;

  • Inzicht geven in eigen situatie en/of problematiek;

  • Activeren;

  • Aanleren en inslijten nieuwe vaardigheden;

  • Vergroten van het netwerk;

  • Voorkomen van vereenzaming

  • Spiegelen;

  • Levensloopbegeleiding

Dagbesteding

Dagbesteding is een vorm begeleiding die wordt ingezet als maatwerkvoorziening in groepsverband. Er is behoefte aan een zinvolle dagbesteding. Deze kan ontstaan vanuit een beperkte dagstructuur, maar ook vanuit overbelasting van de mantelzorgers/ het sociaal netwerk. De focus is gericht op het bevorderen, behouden of compenseren van de zelfredzaamheid en maatschappelijke deelname/participatie. Er wordt voorzien in een zinvolle dagbesteding die niet is gericht op uitstroom naar (betaald of vrijwilligers-) werk. Men biedt structuur en passende activiteiten voor de dag. Passende dagbesteding wordt zo dicht mogelijk bij de cliënt georganiseerd.

Vervoer dagbesteding

Als een client niet zelfstandig naar de dagbesteding kan komen, moet de aanbieder het vervoer naar en van de dagbesteding regelen.

Groepsbegeleiding

Bij het inzetten van groepsbegeleiding dient er gewerkt te worden aan dezelfde doelen zoals is vastgesteld bij de indicatie voor individuele begeleiding van de betreffende cliënt. Het is mogelijk dat een cliënt zowel groepsbegeleiding krijgt als individuele begeleiding. In sommige gevallen kan de aanbieder samen met de cliënt overleggen of groepsbegeleiding effectief is.

5.2.2 Omvang en flexibiliteit

Naast de keuze voor welk product begeleiding wordt ingezet, bepaalt de consulent hoeveel uren en/of dagdelen worden ingezet en welke mate van flexibiliteit passend is voor de client.

5.2.3 Eigen kracht

Behandeling vs. begeleiding

Er wordt onderzocht of de hulpvraag een begeleidingsdoel of behandeldoel betreft. Als sprake is van een hoog medisch risico of behoefte aan geneeskundige zorg, waarvoor de expertise nodig is op het niveau van een specialist, dan is sprake van een behandeldoel en geen begeleidingsdoel.

Behandeling wordt geboden via de Zvw door bijvoorbeeld: ergotherapeut, psycholoog, specialist ouderen geneeskunde of in een revalidatiecentrum of een centrum gespecialiseerd in bepaalde problematiek (zoals een reumacentrum). Behandeling is bijvoorbeeld gericht op het aanleren van vaardigheden om met een aandoening stoornis/beperking om te gaan.

Begeleiding kan wel worden ingezet om de tijdens behandeling geleerde vaardigheden te oefenen of in te slijten. Soms kan begeleiding en behandeling ook tegelijkertijd worden ingezet; dan neemt de begeleiding de taak tijdelijk over, totdat deze tijdens behandeling is aangeleerd. Uiteraard dient hierover een goede afstemming tussen (hoofd)behandelaar en begeleider plaats te vinden.

5.3 Kortdurend verblijf

Bij kortdurend verblijf logeert iemand in een instelling, bijvoorbeeld in een gehandicapteninstelling of verpleeghuis. In de instelling waar de cliënt kortdurend verblijft wordt de dagelijkse zorg overgenomen. Als verpleging of behandeling nodig is dan moet dit geregeld worden via de Zvw.

Kortdurend verblijf wordt ingezet ter ontlasting van de mantelzorger. Ook kan kortdurend verblijf een langdurige opname voorkomen of ervoor zorgen dat een client langer thuis kan blijven wonen.

5.3.1 Omvang

De omvang van kortdurend verblijf is 1, 2 of 3 etmalen per week, afhankelijk van wat noodzakelijk is in de specifieke situatie van de cliënt. Er is een maximum van 156 etmalen per jaar.

In specifieke situaties wordt toegestaan dat etmalen worden gespaard om bijvoorbeeld een verblijf van een week mogelijk te maken, zodat de mantelzorg op vakantie kan.

5.3.2 Eigen kracht

Er wordt onderzocht of de client gebruik kan maken van andere voorzieningen. Bijvoorbeeld of de client gebruik kan maken van de Wlz of Zvw. De Wlz kan een logeeropvang bieden aan cliënten die een Wlz indicatie hebben.

De Zvw kan (kortdurend) verblijf bieden ter voorkoming van een ziekenhuisopname. Afhankelijk van het type verzekering bieden zorgverzekeraars ook vervangende mantelzorg.

5.3.3 Vervoer naar de instelling

De cliënt is zelf verantwoordelijk voor vervoer van en naar de instelling voor kortdurend verblijf. Hij kan hiervoor gebruik maken van eigen vervoer of van hulp uit het eigen netwerk of de Taxbus als de client een indicatie heeft.

5.4 Rolstoelvoorzieningen

Een rolstoel kan noodzakelijk zijn, zodat cliënt zichzelf kan verplaatsen in en om de woning. Het hoeft niet zo te zijn dat de cliënt de gehele dag is aangewezen op zittend verplaatsen. Ook als de client nog kleine stukjes lopend kan overbruggen kan een rolstoelvoorziening noodzakelijk zijn.

5.4.1 Soorten rolstoelvoorzieningen

  • Handmatig voortbewogen rolstoel;

  • Elektrisch voortbewogen rolstoel;

  • Aanpassingen aan de rolstoel.

Met aanpassingen wordt bedoeld: extra onderdelen die niet standaard op een rolstoel zitten (zoals comfort beensteunen of een werkblad), maar wel medisch noodzakelijk zijn voor de cliënt. Accessoires zoals een boodschappenmand en een extra spiegel zijn meestal niet noodzakelijk, maar wenselijk en worden daarom niet vergoed.

5.4.2 Eigen kracht

Kortdurend gebruik

Voor rolstoelen geldt dat bij kortdurend gebruik (maximaal 6 maanden) een rolstoel wordt geleend via de uitleenservice van de thuiszorgaanbieders of hulpmiddelen leveranciers.

Voor verplaatsingen in huis kan een trippelstoel een oplossing zijn, deze worden via de Zvw verstrekt.

5.5 Sportvoorzieningen

Sporten kan een belangrijk middel zijn bij het verbeteren van de participatie. Het gaat om structureel en regelmatig sporten. Bij incidenteel gebruik van een sportvoorziening (denk aan de zitski voor de wintersport 1x per jaar) wordt geen sportvoorziening verstrekt. De cliënt toont aan dat hij zonder sportvoorziening beperkt kan participeren en dat hij actief en regelmatig sport. De sportvoorziening wordt in de vorm van een financiële tegemoetkoming verstrekt.

In sommige gevallen kan ook een tweedehands sportvoorziening een passende en veel goedkopere oplossing bieden. Bij een tweedehands voorziening zijn de kosten beter te dragen vanuit de eigen kracht.

5.5.1 Soorten sportvoorzieningen

Een sportvoorziening kan een sportrolstoel, maar ook een andere sportvoorziening zijn.

5.5.2 Omvang

Er wordt 1 keer per 3 jaar een vast bedrag voor de aanschaf, onderhoud en reparatie van een sportvoorziening verstrekt. De financiële tegemoetkoming wordt niet opnieuw verstrekt als de bestaande sportvoorziening nog technisch in orde en passend is.

5.5.3 Eigen kracht

De ervaring leert dat sportclubs, sponsors of fondsen vaak bereid zijn een deel van de (vaak hoge) kosten voor een sportvoorziening te vergoeden. Enkele mogelijkheden zijn:

  • het lenen van een sportvoorziening via de sportclub;

  • crowdfunding en of fondsenwerving;

  • Zvw: Hulpmiddelen die een bepaald functioneringsprobleem oplossen, vallen onder het basispakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Prothesen, orthesen en orthopedisch schoeisel kunnen daaronder vallen. Het traject is dat de eigen (medisch specialistische) zorgverlener een indicatie stelt voor een hulpmiddel dat (mede) in het kader van sport wordt gebruikt;

  • Wlz: heeft de mogelijkheid om een (gedeeltelijke) vergoeding te verstrekken voor een sportrolstoel of aangepaste fiets.

5.6 Vervoersvoorzieningen

De wet heeft tot doel om cliënten te laten participeren in de samenleving. Vervoer speelt hierbij een belangrijke rol. Het gaat bij Wmo vervoersvoorzieningen specifiek over het dagelijkse sociale vervoer. Als een cliënt problemen ervaart op het gebied van het dagelijks sociale vervoer dan wordt onderzocht wat de vervoersbehoefte is en wat de client op eigen kracht kan oplossen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in het vervoer op de korte en op de lange afstanden. Heeft de cliënt bijvoorbeeld een auto of een brommer of kan de cliënt hulp inschakelen van het eigen netwerk?

5.6.1 Soorten vervoersvoorzieningen

  • Collectief vraagafhankelijk vervoer (deeltaxi)

  • Individueel taxivervoer

  • Aanpassing eigen auto of brommobiel

  • Individuele vervoersvoorzieningen

  • Aanpassing aan de individuele vervoersvoorzieningen

  • Met deze aanpassingen wordt bedoeld: extra onderdelen die niet standaard op vervoersvoorziening zitten maar wel medisch noodzakelijk zijn voor de cliënt.

Collectief vraagafhankelijk vervoer ( Cvv )

Cvv biedt een passende oplossing voor problemen bij het vervoer over langere afstanden. Het gaat om het regionaal vervoer waarbij het openbaar vervoer, de auto of een ander automatisch aangedreven verplaatsingsmiddel wordt gebruikt. Cvv is voorliggend op een andere maatwerkvoorziening.

Als Cvv wordt toegekend zijn de belangrijkste kenmerken:

  • vervoer omvat maximaal 25 kilometer vanaf het woonadres;

  • per jaar mag 1500 kilometer gereisd worden;

  • rolstoelen en scootmobielen kunnen mee vervoerd worden;

  • er mag één sociale begeleider meereizen tegen hetzelfde tarief

Alle bovenregionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de wet. Hiervoor is Valys door de wetgever aangewezen.

Individueel taxivervoer

Wanneer de client niet met het Cvv kan reizen is er een maatwerkvoorziening mogelijk in de vorm van individueel taxivervoer.

Aanpassing eigen auto of brommobiel

De client die in aanmerking komt voor het Cvv kan in plaats van het Cvv een financiële tegemoetkoming voor de aanpassing van de eigen auto of brommobiel krijgen.

De voorwaarden hiervoor zijn:

  • de auto verkeert in goede staat;

  • de hoogte van de financiële tegemoetkoming is een vastgesteld bedrag

  • de financiële tegemoetkoming kan 1 keer per 5 jaar worden verstrekt.

Individuele vervoersvoorzieningen

Voor het vervoer over de kortere afstanden (loop-/fietsafstanden) biedt het Cvv geen passende oplossing. Hiervoor kunnen individuele vervoersvoorzieningen, zoals bijvoorbeeld een scootmobiel of driewielfiets, worden verstrekt.

5.6.2 Eigen kracht

Bij de beoordeling van de eigen kracht in het kader van een vervoersvoorziening, wordt allereerst gekeken of iemand in staat is gebruik te maken van een eigen auto, de (brom-) fiets en/of van het openbaar vervoer. Daarnaast wordt onderzocht of het vervoersprobleem kan worden opgelost door gebruik te maken van een algemeen gebruikelijke vervoersvoorziening zoals een elektrische fiets (met trapondersteuning). Dit is een voorziening die ook door personen zonder beperkingen wordt gebruikt en in de detailhandel te koop is. Voor een kind onder de 16 jaar, is een elektrische fiets niet zonder meer algemeen gebruikelijk. Ook speciale wensen aan auto’s kunnen als algemeen gebruikelijk worden beschouwd, zoals een automaat of een airco.

De cliënt komt in aanmerking voor een vervoersvoorziening als hij voor zijn vervoersbehoefte reguliere vervoersvoorzieningen en/ of het openbaar vervoer niet kan bereiken of gebruiken. De CRvB heeft bepaald dat een loopastand van maximaal 800 meter voldoende is om het openbaar vervoer te bereiken.

Kan de cliënt 800 meter zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen en in een redelijk tempo lopen én zijn er geen beperkingen bij het in-/uitstappen, dan wordt cliënt in staat geacht het openbaar vervoer te kunnen bereiken en gebruiken.

5.7 Woonvoorzieningen

Er zijn verschillende voorzieningen die het mogelijk maken om langer zelfstandig te blijven wonen in de eigen leefomgeving (dat kan de eigen woning zijn of een geschiktere woning in de eigen omgeving). Woonvoorzieningen hebben tot doel het normale gebruik van de woning mogelijk te maken.

Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden, consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning. Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat dit geen elementaire woonfuncties betreffen. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel, zoals een dialyseruimte en therapeutische baden.

5.7.1 Soorten woonvoorzieningen

  • Losse woonvoorzieningen: voorzieningen die niet bouwkundig of woontechnisch zijn, zoals een douchetoiletstoel of losse tillift;

  • Woningaanpassing: dit is een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woning (bijvoorbeeld een douchezitje aan de muur, een traplift of een ophoging van de tegels bij de voordeur);

  • Verhuisvoorziening: dit is een financiële tegemoetkoming voor de kosten van een verhuizing.

Verhuisvoorziening

Het college kan na onderzoek tot de conclusie komen dat verhuizen de meest goedkope en passende oplossing is en om deze reden het aanpassen van de huidige woning niet te verstrekken. Het college kan dan een financiële tegemoetkoming voor een verhuisvoorziening verstrekken. Bij de afweging of een verhuizing een passende oplossing is worden de volgende factoren gewogen:

  • Verhuizing is de goedkoopst passende oplossing in de situatie van de client en/ of de woning is niet aanpasbaar;

  • Er is een aangepaste of eenvoudig aan te passen woning beschikbaar;

  • De woning is binnen een medisch aanvaardbare termijn beschikbaar;

  • Voor een huurwoning kan het college onderzoeken of er een medische urgentie kan worden afgegeven op grond van de Huisvestingsverordening Veldhoven.

  • Er zijn geen bijzondere sociale omstandigheden waardoor de client niet kan verhuizen.

  • Een voorbeeld hiervan zijn noodzakelijke voorzieningen in de huidige woonomgeving, de gezondheidssituatie van de cliënt of andere gezinsleden dat ervoor zorgt dat verhuizing niet mogelijk is, het sociale netwerk of mantelzorg dat weg valt bij een verhuizing.

  • De financiële gevolgen van een verhuizing vallen binnen aanvaardbare grenzen. Hierbij wordt er ook rekening gehouden met de client die huurder of eigenaar van een woning is.

  • Er wordt rekening gehouden met een gelijke mate van wooncomfort bij de verhuizing naar een andere woning.

  • Er wordt meegewogen of de client wil verhuizen en of er verhuisplannen zijn in de toekomst.

  • Er wordt onderzocht of er nog andere omstandigheden zijn waardoor de client niet in staat is om te verhuizen.

  • Een voorbeeld hiervan zijn aanpassingen die de cliënt in de huidige woning al heeft gerealiseerd of een verhuizing geeft achteruitgang op sociaal psychisch vlak.

5.7.2 Eigen kracht

Kortdurend gebruik

Voor kortdurend gebruik (maximaal 6 maanden) zijn losse woonvoorzieningen te leen via het uitleendepot.

Oppluspakket

Naast de algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen kunnen huurders vaak gebruik maken van het “oppluspakket” van de woningcorporatie.

Voorzienbaarheid

Er wordt onderzocht of de gevraagde woonvoorziening voorzienbaar was. Een voorbeeld hiervan is dat cliënt de badkamer vernieuwt en niet voor een douche op afschot zorgt maar een bad aanschaft. Dit terwijl hij beperkingen heeft en hierdoor moeite heeft om in en uit het bad te stappen. In deze situatie kan de woningaanpassing worden afgewezen.

Hoofdstuk 6: De vorm van hulp

Ondersteuning kan worden geboden middels zorg in natura (zin), via een persoonsgebonden budget (pgb) of een financiële tegemoetkoming. Bij zin verstrekt de gemeente een product of dienst die rechtstreeks door de gemeente aan de aanbieder of leverancier wordt betaald. Bij een PGB of een financiële tegemoetkoming stelt de gemeente een bedrag beschikbaar waarmee de inwoner de dienst of het product zelf kan kopen. In dit hoofdstuk zijn hierover aanvullende bepalingen opgenomen. Ook is in dit hoofdstuk beschreven wanneer de gemeente een eigen bijdrage aan de inwoner vraagt (het abonnementstarief) en hoe dit werkt.

Artikel 12: Regels voor een pgb

  • 1.

    Als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening en de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, toetst het college of voldaan wordt aan de in artikel 2.3.6. lid 2 van de wet opgenomen voorwaarden.

  • a.

    Cliënt moet naar het oordeel van het college in staat zijn de aan een budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Hier wordt aan voldaan als:

  • de cliënt zelfstandig een redelijke waardering kan maken van zijn belangen ten aanzien van de zorgvraag;

  • de cliënt de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze kan uitvoeren. Bij deze taken kan gedacht worden aan het kiezen van een zorgverlener die aan de zorgvraag voldoet, sollicitatiegesprekken voeren, het aangaan van een contract, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener, bewaken van de kwaliteit van de geleverde zorg en het bijhouden van een juiste administratie;

  • de cliënt goed op de hoogte is van zijn rechten en plichten die horen bij het beheer van een pgb;

  • de cliënt de werkgeversplichten kan uitvoeren als sprake is van een ondersteuning bij 4 of meer dagen per week. Denk hierbij onder meer aan het overeenkomen van een redelijk uurloon, het doorbetalen van loon bij ziekte en het hanteren van een redelijke opzegtermijn;

  • b.

    De client motiveert waarom hij de voorziening als pgb wenst te verkrijgen en kan hiervoor een pgb-plan invullen.

  • c.

    In het geval de cliënt zelf niet beschikt over de benodigde vaardigheden om de regie te voeren over het pgb, kan in een aantal situaties toch een pgb verstrekt worden met de hulp van iemand uit het eigen netwerk of een wettelijk vertegenwoordiger. Deze persoon en de hulpverlener mogen niet dezelfde persoon zijn. Deze persoon zal in dat geval ook bij de “keukentafel” gesprekken aanwezig moeten zijn. Daarbij gelden dezelfde afwegingscriteria als bij de beoordeling van de cliënt.

  • d.

    Het pgb bevat geen vrij besteedbaar deel. De verantwoording bij de verstrekking van een pgb zal bij een voorziening, niet zijnde een dienst, plaats vinden door overlegging van de aankoopnota of een ander aankoopbewijs. Uitbetaling van het pgb vindt plaats op declaratiebasis na het overleggen van de factuur en als cliënt aan de gestelde voorwaarden uit het programma van eisen in de beschikking heeft voldaan.

  • e.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken om betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken geheel of gedeeltelijk op te schorten als duidelijk is dat de cliënt het pgb in die periode niet of niet naar behoren inzet of kan inzetten. De cliënt wordt in dit geval schriftelijk in kennis gesteld van dit besluit.

Artikel 13: Onderscheid sociaal netwerk en professionele hulpverlener

  • 1.

    Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb, wordt onderscheid gemaakt tussen hulp vanuit het sociale netwerk of een professionele hulpverlener.

  • a.

    Een professionele hulpverlener staat ingeschreven in het Handelsregister en beschikt over de relevante diploma’s die nodig zijn voor de uitoefening van zijn functie.

  • b.

    Als een cliënt het pgb wil gebruiken om iemand uit het sociale netwerk in te huren, dan moet duidelijk gemotiveerd worden waarom deze persoon de hulp niet als gebruikelijke hulp kan verlenen. Het uitgangspunt hierbij is dat het pgb voor informele hulp beperkt dient te blijven tot die gevallen waarin dit aantoonbaar doelmatiger is dan de inzet van een voorziening zorg in natura of een voorziening middels pgb door een formele hulpverlener.

Artikel 14: Hoogte pgb

De manier waarop de hoogte van het pgb wordt vastgesteld, is in de verordening bepaald. Er zijn twee artikelen vanuit de verordening uitgebreid voor de Wmo, deze zijn als volgt:

  • 1.

    Als er een hulpmiddel wordt verstrekt dan is het maximumtarief dat de gemeente betaalt voor het hulpmiddel, het gemiddelde natura- tarief.

  • a.

    Als het nodig is wordt dit aangevuld met een bedrag voor het afsluiten van een service- en onderhoudscontract en verzekering.

  • 2.

    Als er een woningaanpassing wordt verstrekt dan wordt het bedrag bepaald op basis van de noodzakelijke aanpassingen en de offerte die de client aanlevert. Meerkosten vergoedt de gemeente niet.

  • b.

    Als het nodig is wordt dit aangevuld met een bedrag voor het afsluiten van een service- en onderhoudscontract.

  • c.

    Woningaanpassingen: Alleen bouwtechnische meerkosten kunnen worden vergoed als de client dit voor realisatie van de woningaanpassing overlegd met de gemeente.

Artikel 15: Regels voor een financiële tegemoetkoming

  • 1.

    De financiële tegemoetkoming als maatwerkvoorziening moet een adequate bijdrage leveren om de hulpvraag van cliënt op te lossen. Deze hulpvraag is gerelateerd aan een beperking in de zelfredzaamheid en/of participatie.

  • 2.

    De financiële tegemoetkoming hoeft niet volledig kostendekkend te zijn en is een forfaitair vooraf vastgesteld maximaal vast bedrag.

  • 3.

    De financiële tegemoetkoming is van toepassing op verhuisvoorziening, aanpassing eigen auto of brommobiel, (rolstoel)taxivervoer, een sportvoorziening.

  • 4.

    De financiële tegemoetkoming bevat geen vrij besteedbaar deel. De verantwoording en uitbetaling bij de verstrekking van een financiële tegemoetkoming vindt plaats op basis van overlegging van de aankoopnota of een ander aankoopbewijs, als cliënt aan de gestelde voorwaarden, die in de beschikking staan vermeld, heeft voldaan.

  • 5.

    Voor uitbetaling van een financiële tegemoetkoming voor een verhuisvoorziening geldt enkel bewijslast voor de verhuizing op basis van inschrijving op het nieuwe adres of door overleggen van de huur- of koopovereenkomst.

Hoofdstuk 7: Afschrijving, onderhoud, reparatie en verzekering

Artikel 16: Afschrijvingstermijnen

De volgende afschrijvingstermijnen gelden per voorziening.

Hulpmiddelen

Hulpmiddel volwassenen

7 jaar

Hulpmiddel kinderen

5 jaar

Douche- en toiletmateriaal

5 jaar

Sportrolstoel en overige sportvoorziening

3 jaar

Vervoersvoorzieningen

Vervoersvoorziening

7 jaar

Woningaanpassingen en trapliften

Traplift

20 jaar

Bouwkundige woningaanpassingen tot € 2000 ZIN/ PGB

7 jaar

Bouwkundige woningaanpassingen van € 2000-€ 10000 ZIN/ PGB

15 jaar

Bouwkundige woningaanpassingen vanaf € 10.000 ZIN/PGB

25 jaar

Voor voorzieningen die hierboven niet staan vermeld kan in overleg worden getreden met fabrikanten of leveranciers en wordt de afschrijvingstermijn in het ondersteuningsplan uitgelegd.

Artikel 17: Onderhoud, reparatie en verzekering

Hulpmiddelen zin (bruikleen)

De kosten voor onderhoud, reparatie, pech onderweg en verzekering vallen binnen het contract met de leverancier.

Hulpmiddelen pgb

Bij verstrekking van een hulpmiddel in de vorm van een pgb, worden in de hoogte van het PGB zowel de kosten voor aanschaf, onderhoud, reparatie, pech onderweg en een WA-verzekering voor de duur van de economische afschrijftermijn van de voorziening meegenomen. Het bedrag wordt vastgesteld op basis van het all-in huurtarief wat de gemeente zou betalen volgens het contract met de leverancier voor zin hulpmiddelen voor de duur van de economische afschrijftermijn.

Bij de definitieve vaststelling van het bedrag wordt rekening gehouden met:

  • de garantietermijn van de voorziening

  • de voorziening wordt op een normale manier gebruikt

  • de economische afschrijftermijn van de voorziening

  • de kosten zijn niet onevenredig hoog

Trapliften zin/ pgb

Het bedrag voor onderhoud van de traplift is vastgelegd in het onderhoudscontract van de leverancier.

Het bedrag voor reparatie wordt vastgesteld op basis van een offerte. Bij het definitief vaststellen van het bedrag wordt rekening gehouden met:

  • de garantietermijn van de voorziening

  • de voorziening wordt op een normale manier gebruikt

  • de economische afschrijftermijn van de voorziening

  • de kosten zijn niet onevenredig hoog

Woningaanpassingen zin/ pgb

Het bedrag voor onderhoud en reparatie wordt vastgesteld op basis van een offerte. Bij het definitief vaststellen van het bedrag wordt rekening gehouden met:

  • de garantietermijn van de voorziening

  • de voorziening wordt op een normale manier gebruikt

  • de economische afschrijftermijn van de voorziening

  • de kosten zijn niet onevenredig hoog

  • het gaat om onderhoud en reparatie van mechanische onderdelen van een woningaanpassing

Hoofdstuk 8: Abonnementstarief

Artikel 18: Abonnementstarief maatwerkvoorzieningen

In de verordening is het abonnementstarief kort opgenomen, met hieronder wat beleidsmatige aanvullingen.

Een cliënt betaalt een bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening, het zogenaamde abonnementstarief, zolang hij van de maatwerkvoorziening (zorg in natura, pgb of van de financiële tegemoetkoming) gebruik maakt. Dit kan een langere periode zijn dan de economische afschrijvingstermijn.

  • 1.

    Cliënt is geen abonnementstarief verschuldigd voor:

  • 2.

    de ondersteuning die bestaat uit een woningaanpassing voor een inwonend, minderjarig kind;

  • a.

    de ondersteuning bestaat uit een rolstoelvoorziening;

  • b.

    de ondersteuning bestaat uit collectief vervoer (Taxbus);

  • c.

    De hoogte van het abonnementstarief overstijgt niet de kostprijs van de maatwerkvoorziening.

  • 3.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura is gelijk aan de kosten die het college voor de desbetreffende maatwerkvoorziening zelf maakt en indien van toepassing inclusief een service-en onderhoudscontract en indien noodzakelijk een verzekering.

  • 4.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb en indien van toepassing inclusief een service- en onderhoudscontract en indien noodzakelijk een verzekering.

  • 5.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming is gelijk aan de hoogte van de toegekende tegemoetkoming.

  • 6.

    De inwoner betaalt het abonnementstarief aan het Centraal Administratiekantoor (CAK).

Hoofdstuk 9: Kwaliteit en veiligheid

Artikel 19: Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen door:

  • a.

    voorzieningen af te stemmen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

  • b.

    voorzieningen af te stemmen op andere vormen van zorg;

  • c.

    inzet van de juiste deskundigheid;

  • d.

    ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de van toepassing zijnde erkende keurmerken voor de betreffende sector;

  • e.

    er bij het leveren van voorzieningen op toe te zien dat beroepskrachten handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2.

    Een maatwerkvoorziening wordt verstrekt als naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de ondersteuning van goede kwaliteit is.

  • 3.

    Het college onderzoekt bij een PGB of de kwaliteit van de voorziening die de client van het budget wil betalen voldoende is gegarandeerd.

  • 4.

    Bovenstaande kwaliteitseisen worden beschreven in een programma van eisen en als onderdeel van de beschikking aan client toegestuurd. Na aanschaf van de voorziening door cliënt vindt een controle plaats waarbij de voorziening getoetst wordt aan het programma van eisen. Als de voorziening niet aan het programma van eisen voldoet, kan het pgb of de financiële tegemoetkoming geheel of gedeeltelijk worden herzien of worden ingetrokken.

  • 5.

    Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

  • 6.

    Het college heeft een toezichthoudend ambtenaar kwaliteit, als bedoeld in artikel 6.1, van de wet, benoemd. Deze is verantwoordelijk voor het beoordelen van de kwaliteit van de geleverde maatwerkvoorziening zoals vermeld in lid 1 en 2.

Artikel 20: Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

  • a.

    een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met een derde; of

  • b.

    een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

  • 1.

    een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

  • 2.

    de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

  • a.

    conform de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel c van de wet, en

  • b.

    rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5 lid 2 van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

  • a.

    kosten van de beroepskracht;

  • b.

    redelijke overheadkosten;

  • c.

    kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

  • d.

    reis- en opleidingskosten;

  • e.

    indexatie van loon binnen een overeenkomst;

  • f.

    overige kosten als gevolg van gemeentelijke eisen, zoals rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

  • 5.

    de marktprijs van de voorziening, en

  • 6.

    de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

  • 1.

    aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

  • 2.

    instructie over het gebruik van de voorziening;

  • 3.

    onderhoud van de voorziening, en

  • 4.

    verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden.

Artikel 21: Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de levering van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onmiddellijk aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • Aanbieders zijn ook verplicht bij de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGZ) melding te maken van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden;

  • Onder 'calamiteit' wordt verstaan een 'niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van een voorziening en die tot een ernstig schadelijk gevolg voor of de dood van een cliënt heeft geleid.

  • Onder 'geweld bij de verstrekking van een voorziening' wordt verstaan 'seksueel binnendringen van het lichaam van of ontucht met een cliënt, alsmede lichamelijk en geestelijk geweld jegens een cliënt, door een beroepskracht dan wel door een andere cliënt met wie de cliënt gedurende het etmaal of een dagdeel in een accommodatie van een aanbieder verblijft.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Hoofdstuk 10: Bestrijding misbruik

Artikel 22: Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik van een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college informeert cliënten op een begrijpelijke manier over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening, pgb of financiële tegemoetkoming zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Het college onderzoekt periodiek, maar ook steekproefsgewijs het gebruik van maatwerkvoorzieningen met het oog op de beoordeling van rechtmatigheid daarvan.

  • 3.

    Het college heeft een toezichthoudend ambtenaar handhaving, als bedoeld in artikel 6.1, van de wet, benoemd. Deze toezichthoudende ambtenaar is verantwoordelijk voor de rechtmatigheid, namelijk het bestrijden van oneigenlijk gebruik en misbruik van een maatwerkvoorziening.

Artikel 23: Terugvordering

Terugvordering is alleen van toepassing als opzettelijk onjuiste informatie is verstrekt en verstrekking hiervan tot een andere beslissing zou hebben geleid.

Hoofdstuk 11: Klachten en medezeggenschap

Artikel 24: Klachtregeling

  • 1.

    Aanbieders zijn verplicht te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle (maatwerk)voorzieningen.

  • 2.

    Het college ziet toe op de naleving van deze eis door periodieke overleggen met de aanbieders.

Artikel 25: Medezeggenschap

  • 1.

    Aanbieders zijn verplicht te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle (maatwerk)voorzieningen.

  • 2.

    Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders.

Artikel 26: Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college stelt ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 3.

    Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

Hoofdstuk 12: Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 27: Geen bepalingen

In gevallen, de uitvoering van de verordening betreffend, waarin de verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 28: Hardheidsclausule

Waar deze beleidsregels voor een client gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn kan er conform artikel 4:84 Awb afgeweken worden van de beleidsregel.

Artikel 29: Intrekking besluit en overgangsrecht

Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van deze beleidsregels, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

Artikel 30: Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2024.

  • 2.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als: beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Veldhoven 2024.

Ondertekening

Aldus besloten in de collegevergadering van 21 november 2023.

Burgemeester en wethouders van de gemeente Veldhoven.

De Gemeentesecretaris

De burgemeester