Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit - gemeente Druten

Deze regeling is juridisch onderdeel van Omgevingsplan gemeente Druten.
Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Voorrangsbepaling

In aanvulling op of in afwijking van de regels in het omgevingsplan van de gemeente Druten bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden de navolgende voorbeschermingsregels.

Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels in het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, gelden navolgende voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

De voorbeschermingsregels zijn gesteld met het oog op het beschermen en verbeteren van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater

Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen op of in de bodem, als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond in het grondwater komen.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

Het is verboden verontreinigende stoffen rechtstreeks in het grondwater te lozen.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

Met een maatwerkvoorschrift kan rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als daarbij wordt voldaan aan de vereisten van artikel 11, derde lid, onder j, van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem

Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze afdeling is van toepassing op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van het graven in bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Op het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van een activiteit als bedoeld in artikel 2.4, zijn de artikelen 22.138, eerste en tweede lid, en 22.139, tweede lid, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing.

Toelichting

Algemene toelichting

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Gelderland. De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening Gelderland voor het onderwerp grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening Gelderland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd is geen sprake van strijdigheid. De voorbeschermingsregels sluiten juist aan bij en zijn een aanvulling op de regels in hoofdstuk 22.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 (oogmerk)

Voor het bereiken van de grondwatergerelateerde doelen uit de Europese kaderrichtlijn water en de grondwaterrichtlijn is het nodig om de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen te beschermen en te verbeteren. Gelet op dat oogmerk is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem.

Hoofdstuk 2 LOZEN OP OF IN DE BODEM

Afdeling 2.1 Rechtstreeks lozen in het grondwater
Artikel 2.1 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van water op of in de bodem waarbij er verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door de bodem of ondergrond in het grondwater komen. Een rechtstreekse lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem boven het grondwaterpeil als het ware omzeild. Deze paragraaf is van toepassing op alle lozingen, ongeacht van welke activiteit het water afkomstig is of waar de activiteit al dan niet gereguleerd is.

Lozen van water wordt in juridische zin als begrip gebruikt indien men zich van dat water wil ontdoen en er geen ander (rechtstreeks daaraan verbonden) doel mee dient. Deze regels zijn dus niet van toepassing op grondwateronttrekkingen waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater (in samenhang met het onttrekken). Deze zogenaamde infiltraties hebben als doel om de grondwatervoorraad aan te vullen met als oogmerk om het ingebrachte water later weer te onttrekken. Het onttrekken van grondwater en de infiltratie van water valt onder de wateronttrekkingsactiviteiten en kent de provincie of de waterbeheerder als bevoegd gezag. Er zijn aparte regels die ervoor zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.2 (verbod op rechtstreeks lozen in het grondwater)

De kaderrichtlijn water verplicht, in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Voor inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgde artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater ervoor dat bij een lozing op of in de bodem niet rechtstreeks in het grondwater geloosd werd. Met inwerkingtreding van de Omgevingswet zorgt dit artikel voor het benodigde verbod op rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater.

Artikel 2.3 (maatwerkvoorschrift)

In de kaderrichtlijn water zijn in artikel 11, onder j, een aantal situaties benoemd waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreekse lozing in het grondwater kan worden toegestaan, mits de milieudoelstelling voor het grondwaterlichaam niet bedreigd wordt. Daarom is er een mogelijkheid geboden om een rechtstreekse lozing in het grondwater alsnog toe te staan met een maatwerkvoorschrift als wordt voldaan aan de voorwaarden van de kaderrichtlijn water.

Afdeling 2.2 Lozen van grondwater op of in de bodem
Artikel 2.4 (toepassingsbereik)

Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving. Derhalve gaat het alleen om situaties waarbij het bodemvolume waarin gegraven wordt meer is dan 25 m³.

Artikel 2.5 (lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem)

Dit artikel zorgt ervoor dat de regels voor het lozen van grondwater op of in de bodem afkomstig van saneren, als bedoeld in artikel 22.139 van dit omgevingsplan, van overeenkomstige toepassing zijn op het lozen van afvalwater dat afkomstig is van het graven in verontreinigende bodem. De kans is immers groot dat het grondwater dat daarbij vrijkomt verontreinigende stoffen bevat, net als het grondwater dat vrijkomt bij het saneren van een verontreiniging. Onder de Wet bodembescherming diende door de initiatiefnemer bij het graven in verontreinigde bodem een melding gedaan te worden en kwam die initiatiefnemer automatisch in het saneringsspoor, waardoor ook de emissiegrenswaarden voor het lozen van grondwater afkomstig van een sanering van toepassing waren.

Onder de Omgevingswet bestaat er niet langer een saneringsplicht bij het graven in verontreinigende bodem en zijn dus ook niet de emissiegrenswaarden van toepassing die horen bij verontreinigd grondwater dat als afvalwater op of in de bodem geloosd wordt. Deze regels zorgen ervoor dat er voor grondwater dat vrijkomt bij het graven in verontreinigde bodem dezelfde emissiegrenswaarden gelden als voor grondwater dat vrijkomt bij saneringen.