Verordening Maatschappelijke ondersteuning Enschede 2024

Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Intitulé

Verordening Maatschappelijke ondersteuning Enschede 2024

De raad van de gemeente Enschede

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 31 oktober 2023;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.4a, 2.1.4b lid 2, 2.1.5, 2.1.6, 2.3.6 lid 4 en 2.6.6 lid 1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

overwegende dat:

  • het noodzakelijk is om cliënten te ondersteunen als zij beperkingen ondervinden in hun maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid en zij niet in staat zijn om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene of algemeen gebruikelijke voorzieningen hiervoor een oplossing te vinden;

  • het noodzakelijk is om cliënten met psychische of psychosociale problemen en cliënten die vanwege huiselijk geweld of om andere redenen de thuissituatie hebben verlaten, te ondersteunen bij het zich handhaven in de samenleving als zij hier niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, of met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen toe in staat zijn;

  • het noodzakelijk is om bij verordening regels te stellen over de invulling van de plicht tot ondersteuning.

besluit vast te stellen de Verordening Maatschappelijke ondersteuning Enschede 2024.

Hoofdstuk 1: Begrippen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die:

      • -

        niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

      • -

        daadwerkelijk beschikbaar is;

      • -

        een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en;

      • -

        financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau.

    • b.

      andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wmo;

    • c.

      besluit: het geldende besluit maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Enschede;

    • d.

      bezoekbaar: het kunnen bereiken van de woonkamer en het kunnen gebruiken van het toilet.

    • e.

      budgetplan: plan dat een cliënt die een pgb wenst moet indienen. Het college gebruikt dit plan om te beoordelen of voldaan wordt aan de pgb-voorwaarden;

    • f.

      CIMOT: de Centrale Intake Twente tot de maatschappelijke opvang en beschermd wonen, die de meldingen voor beschermd wonen en maatschappelijke opvang behandelt;

    • g.

      college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede;

    • h.

      gebruikelijke hulp: de hulp die naar algemeen aanvaardbare opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de huisgenoten, tot wie gerekend worden, de partner, ouders, inwonende kinderen en anderen met wie cliënt duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont.

    • i.

      gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw dat niet hoort tot de eigen woning van cliënt, maar wel noodzakelijk is om de woning te bereiken of bestemd is voor gemeenschappelijk gebruik zoals een keuken of recreatieruimte;

    • j.

      hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft;

    • k.

      hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de Wmo;

    • l.

      ingezetene: cliënt die hoofdverblijf heeft in de gemeente Enschede;

    • m.

      melding: kenbaar maken van de hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de Wmo;

    • n.

      ondersteuningsplan: een schriftelijk verslag van de uitkomsten van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 8 van de Wmo, met daarin de adviezen, verwijzingen, afspraken en de beoogde resultaten die samen met de cliënt zijn gemaakt, eventueel aangevuld met het persoonlijk plan;

    • o.

      persoonlijk plan: plan waarin de cliënt aangeeft hoe zijn hulpvraag opgelost kan worden, zoals bedoeld in artikel 2.3.2 lid 2 van de Wmo;

    • p.

      pgb: persoonsgebonden budget;

    • q.

      pgb-aanbieder: de persoon of organisatie waar cliënt met het pgb de maatwerkvoorziening wil inkopen of inkoopt;

    • r.

      pgb-beheerder: een persoon uit het sociale netwerk van de cliënt of zijn vertegenwoordiger, die cliënt helpt om de aan een pgb verbonden taken op een verantwoorde manier uit te voeren;

    • s.

      uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

    • t.

      verplaatsingsvoorziening: een maatwerkvoorziening waarmee de cliënt zich in zijn leefomgeving kan verplaatsen;

    • u.

      Wmo: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • v.

      Woning: een woonruimte bestemd voor permanente bewoning, waarbij geen wezenlijke woonfuncties zoals slapen, koken en toiletgebruik met andere woningen worden gedeeld en die ook een eigen toegang heeft, hieronder begrepen een woonschip en een woonwagen;

    • w.

      Woonvoorziening: een maatwerkvoorziening gericht op het normale gebruik van de woning;

    • x.

      Zorgplan: plan gemaakt door de pgb-aanbieder en de cliënt aan de hand waarvan het college toetst of de ondersteuning van voldoende kwaliteit is.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wmo, het uitvoeringsbesluit en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2: Melding en onderzoek

Artikel 2. Melding

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens de cliënt vormvrij bij het college worden gemeld.

  • 2. Het college maakt zo spoedig mogelijk met de cliënt of zijn vertegenwoordiger een afspraak voor een gesprek.

  • 3. Het college wijst de cliënt en/of zijn mantelzorger of vertegenwoordiger voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis onafhankelijke cliëntondersteuning.

  • 4. Als de melding gaat over beschermd wonen of maatschappelijke opvang, wordt deze door of namens de cliënt ingediend bij het CIMOT. Het CIMOT neemt de melding dan verder in behandeling.

  • 5. De cliënt geeft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 6. Bij het onderzoek, als bedoeld in artikel 3, stelt het college de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een geldig identiteitsbewijs.

Artikel 3. Onderzoek

  • 1. Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Alleen als de ondersteuningsbehoefte van cliënt al voldoende bekend is, kan het college hiervan afzien. Het gesprek wordt gevoerd met de cliënt of zijn vertegenwoordiger, waar mogelijk zijn mantelzorger en waar nodig of gewenst andere personen zoals een onafhankelijk cliëntondersteuner.

  • 2. De factoren genoemd in artikel 2.3.2 lid 4 van de Wmo, maken in ieder geval deel uit van het onderzoek en vormen de basis van het gesprek.

  • 3. Als de cliënt of zijn vertegenwoordiger een persoonlijk plan heeft ingediend, betrekt het college dat plan bij het onderzoek.

  • 4. Tijdens het gesprek vertelt het college in begrijpelijke taal aan de cliënt welke mogelijkheden er zijn om te kiezen voor een pgb en wat de gevolgen van die keuze zijn.

  • 5. Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid om een aanvraag als bedoeld in artikel 4 in te dienen.

  • 6. Als dit nodig is voor het onderzoek, kan het college de cliënt, zijn mantelzorger of bij gebruikelijke hulp zijn huisgenoten oproepen voor een gesprek of een onderzoek door een daartoe aangewezen deskundige.

  • 7. Als dit nodig is voor het onderzoek, kan het college een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen.

  • 8. Het college stelt een ondersteuningsplan op en verstrekt dat als afronding van het onderzoek aan de inwoner.

Hoofdstuk 3: Aanvraag maatwerkvoorziening

Artikel 4. Aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening wordt door of namens een cliënt schriftelijk, mondeling of digitaal ingediend bij het college.

  • 2. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan pas worden gedaan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na de ontvangst van de melding.

Artikel 5. Algemene criteria

  • 1. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in zijn zelfredzaamheid of participatie, als de cliënt de beperkingen niet kan verminderen of wegnemen door gebruik te maken van:

    • a.

      eigen kracht en/of;

    • b.

      gebruikelijke hulp en/of;

    • c.

      mantelzorg en/of;

    • d.

      hulp van andere personen uit het sociale netwerk en/of;

    • e.

      algemeen gebruikelijke voorzieningen en/of;

    • f.

      algemene voorzieningen en/of;

    • g.

      andere voorzieningen.

  • 2. Een cliënt met psychische of psychosociale problemen en een cliënt die vanwege huiselijk geweld of om een andere reden de thuissituatie heeft verlaten, komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving, als de cliënt de problemen niet kan verminderen of wegnemen door gebruik te maken van:

    • a.

      eigen kracht en/of;

    • b.

      gebruikelijke hulp en/of;

    • c.

      mantelzorg en/of;

    • d.

      hulp van andere personen uit het sociale netwerk en/of;

    • e.

      algemeen gebruikelijke voorzieningen en/of;

    • f.

      algemene voorzieningen en/of;

    • g.

      andere voorzieningen.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen over de maatwerkvoorzieningen die op grond van lid 1 en lid 2 beschikbaar zijn.

Artikel 6. Voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst passende voorziening.

  • 2. De maatwerkvoorziening wordt alleen verstrekt als deze gezien de beperkingen van de cliënt, veilig voor hemzelf en zijn omgeving is, geen gezondheidsrisico’s met zich meebrengt en niet anti-revaliderend werkt.

  • 3. Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      als een passende voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

    • b.

      als cliënt de gevraagde voorziening voor de melding heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het gaat om een acute noodsituatie waardoor het voor cliënt dringend noodzakelijk was de voorziening te treffen;

    • c.

      als cliënt de gevraagde voorziening na de melding en vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven of de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen;

    • d.

      als de gevraagde voorziening al eerder aan de cliënt is verstrekt op grond van enige wettelijke bepaling en de normale afschrijvingstermijn van die voorziening nog niet verstreken is. Tenzij de voorziening verloren is gegaan door omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen of cliënt de restwaarde van de voorziening die verloren is gegaan vergoedt;

    • e.

      als deze niet hoofdzakelijk op een individuele cliënt is gericht;

    • f.

      als de voorziening niet noodzakelijk was geweest wanneer de cliënt rekening had gehouden met bestaande en bekende beperkingen en de te verwachten ontwikkelingen daarvan.

  • 4. Geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie wordt verstrekt als:

    • a.

      deze niet langdurig noodzakelijk is, tenzij het gaat om hulp bij het huishouden of begeleiding;

    • b.

      de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Enschede.

  • 5. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt alleen rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving met een maximum van 1.500 kilometer op jaarbasis.

  • 6. Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      als de beperkingen voortkomen uit de aard van de in de woning gebruikte materialen, de slechte staat van het onderhoud of de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen. Het college zet zich in dit soort gevallen in om tot een passende en werkbare oplossing te komen conform de ondersteuningsbehoefte van de inwoner;

    • b.

      als de cliënt zijn hoofdverblijf niet heeft of niet zal hebben in de woning waaraan de voorziening wordt getroffen;

    • c.

      voor woonruimten die niet geschikt zijn voor permanente bewoning. Er kan dan wel een voorziening voor verhuizing en inrichting worden verstrekt;

    • d.

      als het om voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten gaat, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte. Er kan dan wel een voorziening voor verhuizing en inrichting worden verstrekt;

    • e.

      als de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding was op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid en/of participatie en er geen belangrijke reden voor de verhuizing is;

    • f.

      als de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen meest geschikte beschikbare woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is gegeven door het college;

    • g.

      als de voorziening in het geval van nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kan worden.

  • 7. Voor cliënten die in een instelling wonen kan één woning bezoekbaar gemaakt worden tot een maximum van € 5.000,- (in afwijking van lid 6 onderdeel b van dit artikel en artikel 2.3.5. lid 6 van de Wmo) als:

    • a.

      de cliënt in een instelling in Enschede woont; en

    • b.

      het voor de aanvaardbare participatie van cliënt noodzakelijk is dat hij de woning kan bezoeken.

Artikel 7. Toegang en besluit

  • 1. Het college legt het besluit om wel of geen maatwerkvoorziening te verstrekken vast in een beschikking.

  • 2. De cliënt moet zich, indien van toepassing, binnen 3 maanden na de besluitdatum hebben gemeld bij de aanbieder van de maatwerkvoorziening of het pgb binnen 3 maanden gebruiken voor het resultaat waarvoor het is verstrekt, tenzij hier in de beschikking een andere termijn voor wordt gegeven.

Artikel 8. Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening staat of deze voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      indien van toepassing de omvang van de voorziening;

    • c.

      de ingangsdatum en de duur van de verstrekking;

    • d.

      indien van toepassing de termijn van 3 maanden of een andere termijn waarbinnen de cliënt zich bij de aanbieder moet hebben gemeld als bedoeld in artikel 7 lid 2;

    • e.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      aan welk doel het pgb moet worden besteed;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe deze is bepaald;

    • d.

      de ingangsdatum en de duur van de verstrekking;

    • e.

      de termijn van 3 maanden of een andere termijn waarbinnen de cliënt het pgb moet besteden als bedoeld in artikel 7 lid 2;

    • f.

      hoe de besteding van het pgb verantwoord moet worden en;

    • g.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.

Artikel 9. Vormen van verstrekking

  • 1. Een maatwerkvoorziening kan in natura, als pgb of als financiële tegemoetkoming worden verstrekt.

  • 2. Een maatwerkvoorziening in natura, kan in eigendom, in bruikleen of als persoonlijke dienstverlening worden verstrekt. Het college beoordeelt welke vorm van toepassing is.

Artikel 10. Regels voor een pgb

  • 1. Als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening en deze zelf wil inkopen met een pgb, toetst het college of voldaan wordt aan de in artikel 2.3.6. lid 2 van de Wmo opgenomen voorwaarden. De cliënt dient daarvoor een budgetplan in.

  • 2. Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 3. Een pgb is alleen mogelijk als:

    • a.

      blijkt dat voldaan wordt aan de in artikel 2.3.6. lid 2 van de Wmo opgenomen voorwaarden en;

    • b.

      er op geen enkele manier druk is uitgeoefend om de voorziening van de beoogde pgb-aanbieder te betrekken en;

    • c.

      het college niet eerder een beslissing heeft herzien of ingetrokken omdat:

      • i.

        de cliënt en/of zijn pgb-beheerder onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

      • ii.

        de cliënt en/of zijn pgb-beheerder niet heeft voldaan aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden;

      • iii.

        de cliënt en/of zijn pgb-beheerder het pgb niet of voor een ander doel heeft gebruikt dan waarvoor het is bestemd.

  • 4. Gaat het om een maatwerkvoorziening die geboden wordt door een (formele of informele) hulpverlener, dan stelt de pgb-aanbieder samen met de cliënt en eventueel zijn pgb-beheerder een zorgplan op en dient dit in bij het college. Het college gebruikt het zorgplan om te beoordelen of de ondersteuning van voldoende kwaliteit en dus veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht is.

  • 5. Een pgb voor hulp uit het sociale netwerk is mogelijk als:

    • a.

      de cliënt een gelijkwaardig of beter resultaat kan halen met inzet van de hulp uit het sociale netwerk en;

    • b.

      dit leidt tot volwaardige dienstverlening die past bij de hulpvraag van de cliënt;

    • c.

      de hulp uit het sociale netwerk heeft aangegeven dat de ondersteuning aan de cliënt niet tot overbelasting leidt.

  • 6. Een cliënt die het pgb niet zelf kan beheren, krijgt maximaal twee keer de mogelijkheid om een pgb-beheerder aan te dragen. Als cliënt geen geschikte pgb-beheerder aandraagt, wordt het pgb afgewezen.

  • 7. Het college kan een pgb weigeren als er reeds tijdens het onderzoek naar aanleiding van de aanvraag een ernstig vermoeden is dat de aanvrager problemen zal (gaan) krijgen met het beheren van een pgb. Te denken valt hierbij aan de volgende situaties:

    • a.

      problematische schuldenproblematiek;

    • b.

      ernstige verslavingsproblematiek;

    • c.

      aangetoonde fraude begaan in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag;

    • d.

      een aanmerkelijke verstandelijke beperking;

    • e.

      een ernstig psychiatrisch ziektebeeld;

    • f.

      een vastgestelde, blijvende cognitieve stoornis;

  • 8. Onverlet het bepaalde in het vorige lid wordt een pgb-beheerder alleen geacht cliënt te kunnen helpen bij het beheer van het pgb, als:

    • a.

      hij niet ook de uitvoerder is van de ondersteuning die met het pgb wordt ingekocht of geen (financiële) relatie heeft met de uitvoerder van de ondersteuning. Tenzij het college dit gezien de situatie van de cliënt, de aard van de ingekochte ondersteuning en de waarborgen waarmee een verantwoorde besteding en verantwoording van het pgb is omgeven, wel passend vindt;

    • b.

      er geen belangenverstrengeling is tussen de pgb-beheerder en de pgb-aanbieder;

    • c.

      hij de belangen van de cliënt voldoende kan behartigen;

    • d.

      hij de aan een pgb verbonden taken kan uitvoeren.

  • 9. Het pgb mag niet worden besteed aan:

    • a.

      kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • b.

      kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    • c.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    • d.

      kosten voor een feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering.

  • 10. Het pgb bevat geen vrij besteedbaar deel.

  • 11. Het pgb wordt uitbetaald op basis van declaratie van het aantal geleverde uren of dagdelen. Uitbetaling in de vorm van een maandloon is niet toegestaan, tenzij de voorziening als een maand- of jaarbudget wordt verstrekt.

  • 12. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken om betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken geheel of gedeeltelijk op te schorten als duidelijk is dat de cliënt het pgb in die periode anders ten onrechte kan inzetten.

  • 13. Het college kan nadere regels vaststellen over de aan het pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen.

Artikel 11. Onderscheid formele en informele hulp

  • 1. Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb, wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp.

  • 2. Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van personen uit het sociaal netwerk van de cliënt:

    • a.

      personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

    • b.

      personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken.

  • 3. Informele hulp is:

    • a.

      Hulp die geboden wordt door personen die niet voldoen aan de criteria als genoemd in lid 2;

    • b.

      Hulp die wordt geboden door personen die voldoen aan de criteria als genoemd in lid 2, maar tot het sociaal netwerk van cliënt horen.

Artikel 12. Hoogte pgb

  • 1. De hoogte van een pgb:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld budgetplan over hoe hij het pgb gaat besteden, en:

    • b.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en;

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst compenserende in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura.

  • 2. Het pgb wordt uitbetaald op basis van declaratie van het aantal geleverde uren of dagdelen. Uitbetaling in de vorm van een maandloon is niet toegestaan, tenzij de voorziening als een maand- of jaarbudget wordt verstrekt.

  • 3. Het pgb voor tijdelijke huisvesting bedraagt maximaal de werkelijke huurkosten voor in redelijkheid passende tijdelijke huisvesting.

  • 4. De hoogte van het pgb voor collectief vervoer bedraagt de netto kilometerprijs die de gemeente betaalt voor het collectief vervoer vermenigvuldigd met het aantal benodigde kilometers, waarbij het uitgangspunt geldt dat in totaal 1500 kilometer op jaarbasis binnen de eigen leef- en woonomgeving moet kunnen worden gereisd.

  • 5. De hoogte van het pgb voor individuele (rolstoel)taxikosten bedraagt maximaal het geldende tarief op basis van de Regeling maximumtarief en bekendmaking tarieven taxivervoer, waarbij het uitgangspunt geldt dat in totaal 1500 kilometer op jaarbasis binnen de eigen leef- en woonomgeving moet kunnen worden gereisd.

  • 6. De hoogte van het pgb voor formele hulp is gelijk aan 80% van het tarief voor gecontracteerde ondersteuning in natura, tenzij op basis van het budgetplan van de cliënt passende en toereikende ondersteuning voor een lager tarief kan worden ingekocht.

  • 7. De hoogte van het pgb voor informele hulp is bij het bestaan van een dienstbetrekking een vast uurloon. Dit uurloon is gebaseerd op de hoogste periodiek van de van toepassing zijnde geldende schaal in de cao VVT, vermeerderd met vakantietoeslag en de tegenwaarde van verlofuren:

    • a.

      voor ondersteuning huishouden wordt schaal HBH gehanteerd voor de berekening;

    • b.

      voor individuele begeleiding wordt schaal FWG 30 gehanteerd voor de berekening.

  • 8. Indien het op basis van lid 1 t/m lid 6 vastgestelde pgb in een individueel geval onvoldoende is om de benodigde voorziening te kunnen inkopen, wordt het tarief zo aangepast dat de hulp hiermee bij tenminste één aanbieder kan worden ingekocht.

Artikel 13 Kwaliteitseisen maatwerkvoorziening pgb

  • 1. De kwaliteit van de met het pgb ingekochte formele hulp als bedoeld in artikel 11, voldoet minimaal aan de eisen die de gemeente stelt aan de gecontracteerde zorgaanbieders die vergelijkbare ondersteuning leveren, waaronder tevens begrepen wordt de deskundigheid bij de beroepskrachten die de ondersteuning leveren door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

    • c.

      te waarborgen dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

    • d.

      te waarborgen dat beroepskrachten op de hoogte zijn van en rekening houden met de wensen, mogelijkheden en beperkingen van de informele zorg die wordt verleend.

    • e.

      voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende kenmerken.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

  • 3. Als blijkt dat de pgb-aanbieder niet voldoet aan de kwaliteitseisen, kan het college, afhankelijk van de omstandigheden, een redelijke hersteltermijn geven of de pgb-aanbieder niet (meer) accepteren. Hiervoor is wel gedegen onderzoek en een rapportage van de toezichthouder nodig.

Artikel 14. Financiële tegemoetkoming

  • 1. Een cliënt komt in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming als dit een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en participatie en het om één van de volgende voorzieningen gaat:

    • a.

      de kosten voor verhuizen en herinrichting. De hoogte is gebaseerd op marktonderzoek naar de kosten voor verhuizing en de Nibud-normen voor stoffering. Het college legt de hoogte vast in het besluit;

    • b.

      de kosten voor vervoer per eigen auto, als dit vervoer niet algemeen gebruikelijk is en cliënt geen gebruik kan maken van het collectief vervoer. De hoogte is gebaseerd op de kilometerprijs van het Nibud en het uitgangspunt dat de cliënt in totaal 1500 km per jaar binnen de eigen leef- en woonomgeving moet kunnen reizen. Het college legt de hoogte vast in het besluit.

Hoofdstuk 4: Bijdrage in de kosten

Artikel 15. Bijdrage voor maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

  • 1. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening in natura of een pgb zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2. Als een maatwerkvoorziening of pgb wordt verstrekt voor een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is de bijdrage in de kosten verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders en;

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 3. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor het gebruik van de volgende algemene voorzieningen, voor zover die bestaan in Enschede:

    • a.

      maaltijdvoorziening;

    • b.

      was- en strijkservice;

    • c.

      vervoersvoorziening.

Artikel 16. Hoogte bijdrage in de kosten

  • 1. Voor de algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen die niet genoemd worden in lid 2 t/m 4 bedraagt de hoogte van de bijdrage voor een of meerdere voorzieningen tezamen het bedrag per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënt tezamen, zoals genoemd in artikel 2.1.4a lid 4 van de Wmo.

  • 2. De hoogte van de bijdrage voor de maatwerkvoorziening voor vervoer is per rit gelijk aan het in de regio voor het reguliere openbaar vervoer geldende basistarief plus het kilometertarief vermenigvuldigd met het aantal gereisde kilometers.

  • 3. De bijdrage in de kosten voor de maatwerkvoorzieningen beschermd wonen en maatschappelijke opvang worden vastgesteld conform het uitvoeringsbesluit.

  • 4. De hoogte van de bijdrage voor de algemene voorzieningen genoemd in artikel 13 lid 3 zijn gelijk aan de kosten die volgens het NIBUD gebruikelijk zijn voor de betreffende voorziening.

  • 5. De hoogte van de bijdrage voor een hulpmiddel, woningaanpassing, de in lid 2 genoemde maatwerkvoorziening voor vervoer of de in lid 4 genoemde algemene voorzieningen, overstijgt niet de kostprijs van de voorziening.

  • 6. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura is gelijk aan de kosten die het college voor de desbetreffende maatwerkvoorziening zelf maakt.

  • 7. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

  • 8. De kostprijs van een algemene voorziening is gelijk aan de kosten die het college voor de betreffende voorziening per cliënt maakt.

  • 9. De bijdragen in de kosten voor de maatwerkvoorziening opvang worden in overleg met de gemeente vastgesteld en geïnd door de betreffende organisaties die de opvang bieden.

  • 10. In afwijking van de bepalingen in dit artikel kan een cliënt op grond van hoofdstuk 3 van het uitvoeringsbesluit geen bijdrage verschuldigd zijn.

Hoofdstuk 5: Bestrijding misbruik

Artikel 17. Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik van een maatwerkvoorziening

  • 1. Het college informeert cliënten op een begrijpelijke manier over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wmo.

  • 2. Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, of:

    • a.

      de cliënt nog op de maatwerkvoorziening is aangewezen;

    • b.

      de maatwerkvoorziening of het daarmee samenhangende pgb nog toereikend is;

    • c.

      de cliënt nog voldoet aan de voorwaarden van de maatwerkvoorziening of het pgb;

    • d.

      de verstrekte voorzieningen worden gebruikt dan wel besteed voor het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

  • 3. Het college wijst toezichthoudende ambtenaren aan die belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wmo.

  • 4. Als een (pgb-)aanbieder gebruik maakt van een onderaannemer, is de hoofdaanbieder ervoor verantwoordelijk dat de onderaannemer voldoet aan de kwaliteitseisen die het college aan de ondersteuning stelt.

  • 5. Het college treft de nodige maatregelen om fraude of het oneigenlijk gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s te voorkomen en te bestrijden. Tot deze maatregelen horen in ieder geval:

    • a.

      het college zoekt waar mogelijk samenwerking met organisaties die zich ook bezighouden met het tegengaan van oneigenlijk gebruik en fraude op het terrein van de zorg of aanverwante terreinen;

    • b.

      het college doet zo nodig onderzoek bij zorgverleners van maatwerkvoorzieningen die een subsidie- of contractrelatie met de gemeente Enschede onderhouden of pgb-aanbieders die ondersteuning verlenen aan cliënten uit Enschede. De aanbieders zijn verplicht om hun medewerking te verlenen;

    • c.

      het college maakt afspraken met (professionele) aanbieders van voorzieningen over de facturatie, resultaatsturingen, accountantscontroles, zodat declaraties en uitbetalingen in overeenstemming zijn met de contractuele afspraken, de leveringsopdracht, de prestatieafspraken en de feitelijk geleverde prestaties;

    • d.

      het college controleert, al dan niet steeksproefsgewijs, of de gemaakte afspraken zoals genoemd in het voorgaande lid worden nagekomen;

    • e.

      het college beperkt de looptijd van de indicaties of voert periodiek controles uit bij langlopende indicaties;

    • f.

      het college monitort het gebruik van het pgb en de behaalde resultaten in relatie tot de gestelde doelen.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen over de controles die op basis van dit artikel plaatsvinden.

Artikel 18. Verrekening

Het college kan een terug te vorderen bedrag verrekenen met betalingen op grond van de Wmo, die nog uitgekeerd moeten worden.

Hoofdstuk 6: Kwaliteit en mantelzorgwaardering

Artikel 19. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen door:

    • a.

      voorzieningen af te stemmen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      voorzieningen af te stemmen op andere vormen van zorg;

    • c.

      inzet van de juiste deskundigheid die voldoet aan de huidige opleidingseisen;

    • d.

      ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de van toepassing zijnde erkende keurmerken voor de betreffende sector;

    • e.

      er bij het leveren van voorzieningen op toe te zien dat beroepskrachten handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen, waaronder eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten.

  • 3. Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 20. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de Wmo en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • i.

        een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      • ii.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      conform de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel c van de Wmo, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5 lid 2 van de Wmo, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

    • a.

      kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • d.

      reis- en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van loon binnen een overeenkomst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van gemeentelijke eisen, zoals rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening, en

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

      • i.

        aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

      • ii.

        instructie over het gebruik van de voorziening;

      • iii.

        onderhoud van de voorziening, en

      • iv.

        verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden.

Artikel 21. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de levering van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2. Aanbieders en pgb-aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onmiddellijk aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3. De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de Wmo, doet indien nodig onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 4. Het college kan in nadere regels bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

Artikel 22. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1. Het college draagt jaarlijks zorg voor een blijk van waardering voor mantelzorgers, indien mantelzorg wordt verleend aan een inwoner die zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Enschede.

  • 2. Bij de waardering als bedoeld in het eerste lid heeft het college ook oog voor mantelzorgers van inwoners die alleen gebruik maken van algemene voorzieningen.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen in het Besluit over de waardering als bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk 7: Klachten en medezeggenschap

Artikel 23. Klachtregeling

  • 1. Het college behandelt klachten van cliënten of hun vertegenwoordigers of mantelzorgers over de manier van afhandelen van hun Wmo melding en aanvraag, volgens de bepalingen van de Verodening klachtenbehandeling gemeente Enschede.

  • 2. Aanbieders en formele pgb-aanbieders zijn verplicht een regeling te hebben voor de afhandeling van klachten van cliënten en zorgen ervoor dat cliënten op de hoogte zijn van deze regeling.

  • 3. Het college ziet toe op de naleving van de eisen in lid 2 door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 24. Medezeggenschap

  • 1. Aanbieders en formele pgb-aanbieders zijn verplicht een regeling te hebben voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang en zorgen ervoor dat cliënten op de hoogte zijn van deze regeling.

  • 2. Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 25. Inspraak beleid gemeente

  • 1. Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid over maatschappelijke ondersteuning volgens de Verordening Adviesraad Sociaal Domein of een daartoe vastgestelde opvolgende regeling.

  • 2. Het college stelt de Bewoners Adviesraad Sociaal Domein (BAS) op tijd in de gelegenheid voorstellen te doen voor het beleid en advies uit te brengen bij de besluitvorming over beleidsvoorstellen over maatschappelijke ondersteuning. Het college voorziet hierbij de BAS van ondersteuning om zijn rol effectief te kunnen vervullen.

Hoofdstuk 8: Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 26. Geen bepalingen

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 27. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen in het voordeel van de cliënt afwijken van de bepalingen in deze verordening als door toepassing ervan een onevenredig nadeel voor de cliënt ontstaat.

Artikel 28. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De Verordening Jeugdhulp en Maatschappelijke ondersteuning Enschede 2019 wordt ingetrokken.

  • 2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening Jeugdhulp en Maatschappelijke ondersteuning Enschede 2019, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening Jeugdhulp en Maatschappelijke ondersteuning Enschede 2019 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld volgens deze verordening.

Artikel 29. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking per 1 januari 2024.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Maatschappelijke ondersteuning Enschede 2024.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 4 december 2023.

De griffier, R.M. Jongedijk

De voorzitter, R.W. Bleker