Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Flevoland

Deze tijdelijke regeling hoort bij Omgevingsplan gemeente Zeewolde.
Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Voorrangsbepaling

In aanvulling op en/of in afwijking van de bepalingen in het omgevingsplan van de gemeente gelden de navolgende voorbeschermingsregels. Voor zover deze voorbeschermingsregels afwijken van de regels van het omgevingsplan gelden alleen de voorbeschermingsregels.

Hoofdstuk 1 Voorbeschermingsregels

Afdeling 1.1 Algemeen

Artikel 1.1

Bijlage I bevat de begripsbepalingen voor de toepassing van dit voorbereidingsbesluit.

Artikel 1.2 Voorbeschermingsregels

Aan elk omgevingsplan van de gemeenten in de provincie Flevoland worden in verband met instructieregels in de Omgevingsverordening provincie Flevoland voorbeschermingsregels over grondwaterkwaliteit toegevoegd.

Artikel 1.3 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    Dit voorbereidingsbesluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt.

  • 2.

    Dit voorbereidingsbesluit kan worden aangehaald als: Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Flevoland.

Hoofdstuk 2 Voorbeschermingsregels grondwaterkwaliteit

Afdeling 2.1 Aanvullende regels over activiteiten met betrekking tot bouwwerken, open erven en terreinen

Artikel 2.1 Aanvullende beoordelingsregel aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken

  • 1.

    In aanvulling op artikel 22.29, eerste lid, wordt de omgevingsvergunning voor een activiteit die betrekking heeft op een gebouw of gedeelte van een gebouw dat de bodem raakt op een bron van een bekende historische grondwaterverontreiniging, inclusief de daaraan grenzende aaneengesloten tuin of het daaraan grenzende aaneengesloten terrein, alleen verleend als een bronaanpak wordt getroffen, voor zover er sprake is vaneen mobiele bodemverontreiniging.

  • 2.

    Er is sprake van een mobiele bodemverontreiniging als een verontreinigende stof:

    • a.

      in het vaste deel van de bodem voorkomt in concentraties hoger dan de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in bijlage IIA bij het Besluit activiteiten leefomgeving; en

    • b.

      in het grondwater voorkomt in concentraties hoger dan de signaleringsparameter beoordeling grondwatersanering, bedoeld in bijlage Vd bij het Besluit kwaliteit leefomgeving.

  • 3.

    Het aannemelijk maken of er sprake is van een mobiele bodemverontreiniging kan volgen uit:

    • a.

      het uitvoeren van een voorafgaand bodemonderzoek als bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving; of

    • b.

      het overleggen van een beschikking krachtens artikel 29 juncto artikel 37, eerste lid, van de Wet bodembescherming, zoals die artikelen luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, waarin is vastgesteld dat, bij het huidig dan wel voorgenomen gebruik van de bodem of bij een mogelijke verspreiding van een verontreiniging, geen sprake is van zodanige risico's voor mens, plant of dier dat spoedige sanering noodzakelijk is.

  • 4.

    Dit artikel is niet van toepassing als het een bijbehorend bouwwerk betreft van ten hoogste 50 m2.

Artikel 2.2 Algemene regels bronaanpak bouwwerken

  • 1.

    De bronaanpak, bedoeld in artikel 2.1, vindt plaats overeenkomstig de regels voor saneren van de bodem in paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

  • 2.

    In afwijking van artikel 4.1240 van het Besluit activiteiten leefomgeving is saneren van de bodem volgens artikel 4.1241 van dat besluit niet toegestaan.

Artikel 2.3 Voorschrift omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken op bron van bekende historische grondwaterverontreiniging: na einde activiteit

Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 wordt in ieder geval het voorschrift verbonden dat het gebouw, of een gedeelte daarvan, alleen in gebruik wordt genomen nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de bronaanpak, bedoeld in dat artikel, is uitgevoerd.

Artikel 2.4 Aanvullende aanvraagvereisten binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken

In aanvulling op artikel 22.35 worden bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit met betrekking tot een gebouw of gedeelte van een gebouw dat de bodem raakt op een een bron van een bekende historische grondwaterverontreiniging, inclusief de daaraan grenzende aaneengesloten tuin of het daaraan grenzende aaneengesloten terrein, gegevens en bescheiden verstrekt die aannemelijk maken dat een bronaanpak wordt getroffen, voor zover er sprake is van een mobiele bodemverontreiniging.

Artikel 2.5 Begrenzing maatwerkvoorschriften saneringsaanpak

Bij een bronaanpak als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, kan een maatwerkvoorschrift over een andere saneringsaanpak dan bedoeld in artikel 4.1240 van het Besluit activiteiten leefomgeving alleen worden gesteld als die andere saneringsaanpak leidt tot het voorkomen of beperken van een inbreng van verontreinigende stoffen naar het grondwater.

Afdeling 2.2 Aanvullende regels over activiteiten op een bron van bekende historische grondwaterverontreiniging

Artikel 2.6 Specifieke zorgplicht activiteiten op een bron van bekende historische grondwaterverontreiniging

Degene die een activiteit uitvoert op een bron van bekende historische grondwaterverontreiniging, neemt in het belang van bescherming van de bodem en het watersysteem de maatregelen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevergd om verdere verontreiniging van de bodem en het grondwater te voorkomen of te beperken of, als dat redelijkerwijs mogelijk is in samenhang met de activiteit die wordt verricht, ongedaan te maken.

Afdeling 2.3 Aanvullende regels over lozen

Artikel 2.7 Aanvullende regels lozen van grondwater bij graven

De artikelen 22.138 en 22.139 zijn ook van toepassing op het lozen in de bodem van grondwater, afkomstig van het graven in een bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in paragraaf 3.2.22 van het Besluit activiteiten leefomgeving

Artikel 2.8 Verbod op rechtstreeks lozen in grondwater

  • 1.

    Het is verboden te lozen in de bodem als daarbij verontreinigende stoffen zonder doorsijpeling door bodem of ondergrond rechtstreeks in het grondwater geraken.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor wateronttrekkingsactiviteiten waarvoor op grond van artikel 16.4 van het Besluit activiteiten leefomgeving, de omgevingsverordening of de waterschapsverordening een omgevingsvergunning is vereist of waaraan op grond van de waterschapsverordening voorschriften zijn gesteld.

Artikel 2.9 Maatwerkvoorschriften rechtstreeks lozen in grondwater

Met een maatwerkvoorschrift kan, in afwijking van artikel 2.8, een rechtstreekse lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater worden toegestaan, als de lozing in overeenstemming is met artikel 11, derde lid, onder j, van de Kaderrichtlijn Water, op voorwaarde dat de lozing niet verhindert dat de voor dat grondwaterlichaam vastgestelde milieudoelstellingen worden bereikt.

Bijlage I Begripsbepalingen

bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw of functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar wel of niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

bronaanpak

het beperken of ongedaan maken van verontreiniging van de bodem in verband met het voorkomen of beperken van een inbreng van verontreinigende stoffen naar het grondwater

gebouw

Bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

grondwatersanering

Het beheren, beperken of ongedaan maken van verontreiniging van het grondwater.

Toelichting

Algemene toelichting

[Gereserveerd]

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Voorbeschermingsregels

Deze voorbeschermingsregels voor dit omgevingsplan komen voort uit het Voorbereidingsbesluit grondwaterkwaliteit Flevoland. De grondslag voor deze voorbeschermingsregels, in verband met de in de Omgevingsverordening provincie Flevoland opgenomen instructieregels, is artikel 4.16 van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels vangen aan met een voorrangsbepaling die ervoor zorgt dat, voor zover er elders in dit omgevingsplan regels staan die strijdig zijn met de voorbeschermingsregels, die voorbeschermingsregels gelden. Er zal alleen bij uitzondering sprake zijn van strijdigheid met de regels in dit hoofdstuk en het tijdelijke deel van het omgevingsplan. Er is geen sprake van strijdigheid met de regels die via de zogeheten bruidsschat aan hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan zijn toegevoegd. De regels in dit hoofdstuk sluiten juist aan bij de regels in hoofdstuk 22.

De voorbeschermingsregels treden inwerking gelijktijdig met de Omgevingswet en vervallen gelet op artikel 4.16 vijfde lid Omgevingswet na 1 jaar en 6 maanden. Binnen deze termijn wordt de Omgevingsverordening provincie Flevoland bekendgemaakt. Daarin zijn de instructieregels met betrekking tot grondwaterkwaliteit opgenomen. Als gevolg hiervan vervallen de voorbeschermingsregels pas op het moment dat:

  • het omgevingsplan aan de instructieregels is aangepast en in werking treedt, of

  • de rechter het besluit tot wijziging van het omgevingsplan vernietigt.

Artikel 1.1

Voor de begripsbepalingen in dit hoofdstuk is aangesloten bij de begrippen die in het Besluit activiteiten leefomgeving, het Besluit bouwwerken leefomgeving en de Omgevingsverordening provincie Flevoland zijn gehanteerd.

Zo is bijvoorbeeld de definitie van het begrip risicobeoordeling grondwater overgenomen uit de Omgevingsverordening provincie Flevoland. Bij activiteiten die in staat zijn een bekende historische grondwaterverontreiniging te beïnvloeden, bepaalt de risicobeoordeling grondwater als bedoeld in artikel 6.4 van de Omgevingsverordening of de activiteit leidt tot een onaanvaardbaar verspreidingsrisico van de bekende historische grondwaterverontreiniging.

Artikel 1.2 Voorbeschermingsregels

De voorbeschermingsregels houden verband met de instructieregels die zijn opgenomen in de Omgevingsverordening provincie Flevoland voor het thema grondwaterkwaliteit. De inwerkingtreding van die instructieregels is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

De voorbeschermingsregels strekken ertoe om de bestaande landelijke regels en praktijk met betrekking tot grondwaterkwaliteit, voor het bereiken van de doelen uit de Europese kaderrichtlijn water, voort te zetten onder de Omgevingswet. Voor rechtstreeks lozen in het grondwater en lozen van grondwater bij graven in verontreinigde bodem is het dan nodig om onder de Omgevingswet extra regels te stellen.

Artikel 1.3 Citeertitel en inwerkingtreding

Het eerste lid regelt de inwerkingtreding van het voorbereidingsbesluit. Dit is gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Het tweede lid bevat de citeertitel van het voorbereidingsbesluit.

Artikel 2.1 Aanvullende beoordelingsregel aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken

Dit artikel bevat een aanvulling op de beoordelingsregel die is opgenomen in artikel 22.29 en is van toepassing op het bouwen van een gebouw op een bron van bekende historische grondwaterverontreiniging. De geometrische begrenzing van deze locaties is als digitaal werkingsgebied opgenomen. Het gaat enkel om een gebouw dat geheel of gedeeltelijk de bodem raakt inclusief de daaraan grenzende tuin of aangrenzend terrein, met uitzondering van bijbehorende bouwwerken die niet meer dan 50 m2 zijn. Hierbij wordt aangesloten bij het toepassingsbereik van het bouwen op een bodemgevoelige locatie als bedoeld in artikel 5.89g van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).

Als een dergelijk gebouw gebouwd wordt op een bron van bekende historische grondwaterverontreiniging, moet volgens de instructieregels van de provincie een bronaanpak plaatsvinden. Een bronaanpak is alleen aan de orde als de bodemverontreiniging nog steeds aanwezig is op het kadastrale perceel. Het gaat enkel om een mobiele verontreiniging die in het vaste deel van de bodem voorkomt in concentraties hoger dan de interventiewaarde bodemkwaliteit als bedoeld in bijlage IIA van het Besluit activiteiten leefomgeving als ook in het grondwater in concentraties hoger dan de signaleringsparameter beoordeling grondwatersanering als bedoeld in bijlage Vd van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Op basis van voorafgaand bodemonderzoek als bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving of een beschikking die op grond van de Wet bodembescherming kan aangetoond worden of er sprake is van een bodemverontreiniging op het kadastrale perceel waar de bron van de bekende historische grondwaterverontreiniging gelegen is.

Artikel 2.2 Algemene regels bronaanpak bouwwerken

Op het uitvoeren van een bronaanpak als bedoeld in artikel 22.3 zijn de regels voor het saneren van de bodem, opgenomen in paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving, van toepassing, met dien verstande dat zorg moet worden gedragen dat de saneringsaanpak leidt tot een verbetering van de grondwaterkwaliteit. De saneringsaanpak afdekken (conform artikel 4.1241 van dat besluit) is daarom niet toegestaan.

Dit artikel is nodig in aanvulling op artikel 22.29 van dit omgevingsplan over het bouwen op een bodemgevoelige locatie, omdat dat artikel enkel geldt bij een gebouw waar het aannemelijk is dat er meer dan twee uur per dag aaneengesloten personen aanwezig zullen zijn. De regel geldt dus niet bij gebouwen waar geen blootstelling plaatsvindt, zoals een datacentrum of groot logistiek pand. Uit oogpunt van de bescherming van het grondwater is dat onwenselijk. Daarom wordt de lijn van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet bodembescherming voortgezet om bij het bouwen van een gebouw, ook zonder verblijfsfunctie, ter bescherming van het grondwater het natuurlijk moment aan te grijpen om een bron van bekende historische grondwaterverontreiniging te saneren.

Artikel 2.3 Voorschrift omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken op bron van bekende historische grondwaterverontreiniging: na einde activiteit

Dit artikel sluit aan op artikel 22.31 van dit omgevingsplan en zorgt er voor dat het college van burgemeester en wethouders ook wordt geïnformeerd over de bronaanpak die is getroffen overeenkomstig artikel 2.1.

Artikel 2.4 Aanvullende aanvraagvereisten binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken

Dit artikel sluit aan op artikel 22.35 van dit omgevingsplan en bevat de aanvullende aanvraagvereisten die nodig zijn in verband met de beoordelingsregel van artikel 23.1.

Artikel 2.5 Begrenzing maatwerkvoorschriften saneringsaanpak

Dit artikel bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders met een maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 2.13 van het Besluit activiteiten leegomgeving alleen een alternatieve saneringsaanpak kan toestaan (zoals een in situ methode of het stimuleren van biologische afbraak) als die saneringsaanpak leidt tot het beperken of voorkomen van een indirecte inbreng van verontreiniging naar het grondwater.

Artikel 2.6 Specifieke zorgplicht activiteiten op een bron van bekende historische grondwaterverontreiniging

De maatregelen die in paragraaf 22.3.7.3 van dit omgevingsplan van de initiatiefnemer van een activiteit op een historische bodemverontreiniging zonder onaanvaardbaar risico verlangd worden, zijn in het belang van bescherming van de bodem en vragen om verdere verontreiniging van de bodem te voorkomen of beperken. In dit artikel is in aanvulling daarop, voor zover er sprake is van een mobiele bodemverontreiniging, bepaald dat als het redelijkerwijs mogelijk is, in samenhang met de activiteit de verontreiniging van de bodem en het grondwater ongedaan gemaakt wordt. Hiermee wordt aangesloten bij paragraaf 3.2 van de Circulaire bodemsanering 2013 die aangeeft dat veelal bij een ontwikkeling alsnog een ernstige verontreiniging waar geen spoedige sanering noodzakelijk is, gesaneerd wordt. Zodoende zorgt dit artikel ervoor dat de maatregelen niet alleen het belang van de bodem dienen, maar ook het watersysteem (waaronder het grondwater). Bovendien is expliciet gemaakt dat de maatregelen niet alleen verdere verontreiniging van de bodem dienen te voorkomen of beperken, maar ook van het grondwater. Het gaat hierbij zowel om verontreiniging van het grondwater vanuit een mobiele bodemverontreiniging, als verdere verontreiniging van het grondwater vanuit een reeds in het grondwater aanwezige verontreiniging.

Artikel 2.7 Aanvullende regels lozen van grondwater bij graven

Met dit artikel worden eisen gesteld aan het lozen van grondwater op of in de bodem dat afkomstig is van het graven in een bodem met een bodemkwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit. Dit gebeurt door de regels die in artikel 22.138 (gegevens en bescheiden) en artikel 22.139 (lozen van grondwater bij saneringen) van overeenkomstige toepassing te verklaren op lozen van grondwater bij dat graven. De uitzondering op het verstrekken van gegevens en bescheiden bij kortdurende lozingen (< 48 uur) of particulier huis- en tuinlozingen (lozen bij wonen), zoals opgenomen in artikel 22.138, vierde lid, gelden ook voor lozingen bij graven boven I. De emissiegrenswaarden van artikel 22.139 blijven bij die lozingen onverkort van toepassing.

De emissiegrenswaarden van artikel 22.139 gelden niet bij graven in een bodemvolume kleiner dan 25 m3. Dat sluit aan op het toepassingsbereik van artikel 3.48f van het Besluit activiteiten leefomgeving

Artikel 2.8 Verbod op rechtstreeks lozen in grondwater

De Kaderrichtlijn water verplicht in artikel 11, onder j, de lidstaten er zorg voor te dragen dat er niet rechtstreeks, zonder doorsijpeling, verontreinigende stoffen geloosd worden in het grondwater. Een rechtstreeks lozing naar het grondwater waarbij er geen sprake is van doorsijpeling in de bodem zal veelal geschieden door het lozen via een pijp die de bodem in de onverzadigde zone als het ware omzeilt.

Het verbod op rechtstreeks lozen naar het grondwater was onder het recht zoals gold voor inwerkingtreding van de Omgevingswet geborgd in de zogeheten lozingsbesluiten: artikel 2.2 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 2.2 van het Besluit lozen buiten inrichtingen en artikel 3 van het Besluit lozen huishoudelijk afvalwater. Deze algemene regels die uitvoering geven aan het KRW-verbod op rechtstreeks lozen naar het grondwater, maar daarbij ook de mogelijkheid boden om bij maatwerkvoorschrift van het verbod af te wijken, komen niet terug op rijksniveau en zijn ook niet opgenomen in hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan. Daarom zorgt dit artikel ervoor dat een rechtstreeks lozing van verontreinigende stoffen in het grondwater niet plaatsvindt. Dit gaat om zowel het lozen van verontreinigende stoffen die afkomstig zijn van de in het Besluit activiteiten leefomgeving aangewezen milieubelastende activiteiten als de in het omgevingsplan aangewezen activiteiten waar afvalwater of overig water bij vrij kan komen dat verontreinigende stoffen bevat en geloosd wordt op of in de bodem.

Het verbod op rechtstreeks lozen van verontreinigende stoffen in het grondwater heeft enkel betrekking op milieubelastende activiteiten waar water bij vrijkomt dat geloosd wordt op of in de bodem. De regels gelden niet voor wateronttrekkingsactiviteiten waarbij sprake is van het onttrekken van grondwater of het in de bodem brengen van water ter aanvulling van het grondwater. Voor wateronttrekkingsactiviteiten waarbij water in de bodem gebracht wordt ter aanvulling van het grondwater, zogeheten infiltraties, is de provincie bevoegd gezag voor zover het gaat om de in artikel 16.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving aangewezen wateronttrekkingsactiviteiten of anders de waterbeheerder. Regels in het Besluit activiteiten leefomgeving en in de waterschapsverordening zorgen dat een dergelijke infiltratie niet leidt tot verontreiniging van het grondwater.

Artikel 2.9 Maatwerkvoorschriften rechtstreeks lozen in grondwater

De KRW kent in artikel 11, onder j, een aantal situaties waar onder voorwaarden alsnog een rechtstreeks lozing naar het grondwater is toegestaan, mits de lozing niet verhinder dat de voor dat grondwaterlichaam vastgestelde milieudoelstellingen worden bereikt. Het richtsnoer nr. 17 “Guidance on preventing or limiting direct and indirect inputs in the context of the Groundwater directive 2006/118/EC” behorende bij artikel 6 van de Grondwaterrichtlijn bevat in paragraaf 5.4 voorbeelden van situaties die voldoen aan deze voorwaarden. Daarom is er, net als onder het recht zoals gold voor inwerkingtreding van de Omgevingswet, een mogelijkheid geboden dat college van burgemeester en wethouders als bevoegd gezag voor het lozen op of in de bodem een lozing door middel van een maatwerkvoorschrift onder de in artikel 11, onder j, van de KRW opgenomen voorwaarden toe kan staan.

Een voorbeeld van een dergelijke lozing is brijnwater. Het lozen van brijnwater op of in de bodem vindt over het algemeen rechtstreeks in het grondwater plaats. Het lozen van brijnwater rechtstreeks in het grondwater kan daarom met een maatwerkvoorschrift onder voorwaarden worden toegestaan. Het richtsnoer nr. 17 behorende bij de Grondwaterrichtlijn maakt namelijk duidelijk dat het lozen van brijn valt onder één van de situaties die onder voorwaarden toegestaan is om rechtstreeks in het grondwater te lozen. Het lozen van brijn valt onder de situatie waar de lozing plaats vindt om technische redenen.